Mededeeling over het proefonderzoek van het Klooster Smalle Ee te Smalle Ee, aan de Smalle Ee, in Smallingerland. Door Dr. A. E. VAN GIFFEN.

Vergelijkbare documenten
VONDSTEN OP HET VOORMALIG TERREIN TE RIJNSBURG

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin

Brugge, Sint-Salvatorskathedraal

HET WITTE KERKJE VAN NOORDWIJKERHOUT

EEN KLEIN OUDHEIDKUNDIG ONDERZOEK OP HET TERREIN DER VOORMALIGE ABDIJ VAN RIJNSBURG

Drempt. Rapport Ned. 52. Gld. 4.

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken.

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

HEEFT IN LEIDEN EEN ROMEINSCH CASTELLUM GELEGEN?

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Korte geschiedenis van de parochie

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK GEMEENTE URK WIJK 4-46

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ADDENDUM 10. Werkput 5

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

Advies Bouwlocatie Oranjestraat te Tubbergen, gem. Tubbergen

t Overlaar in de buurtschap Zwiep

Over de kerk van Marum

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB (PURMEREND)

DE GRAFKELDER VAN DE NED. HERV. KERK TE KOUDEKERK AAN DEN RIJN

') G. van Klaveren Pzn.,..De Morgenster en Sterkenburg" in Maandblad Oud- Utrecht 1930, 5e jaargang, blz. 33.

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB (PURMEREND)

Gent Hoogstraat 51. Archeologisch verslag. Dienst Stadsarcheologie. Vergunning 2008/202 STAD GENT

De steenhuizen in Noord- en Zuidbroek.

Opwindende ontdekkingen in oud-oosterhout! Wo uter is

Decker_Konincxveltc.jpg Deventer KV.JPG

RAPPORTAGE VONDSTMELDING Lier, Kardinaal Mercierplein

Verslag proefonderzoek Noorddijkerweg 32. Dinsdag

Kale - Leie Archeologische Dienst. J a a r v e r s l a g K a l e - L e i e A r c h e o l o g i s c h e D i e n s t

DE BRANDE.NBERG rewjlse.m..

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat

In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 109 (1953), no: 4, Leiden,

INSTRUCTIE VOOR ZIEKENDRAGERS.

Bouwhistorische waarneming Wegje 1/Apenspel 5, Enkhuizen

Beschrijving duikinspectie Contactnummer 75

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

Een merkwaardig poortje. Van Pieterskerk naar Hooglandsche kerk.

Raakvlak Rapport Archeologisch onderzoek op het Hof van Praet te Oedelem

Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11

Over het St Nikolaasaltaar boven de grafkelder van Heyendal waar Pothast de mis deed

BIJLAGE 2 LESBRIEF BEZOEK DE KERK!

Bewoningssporen uit de 14 e eeuw en een turfput aan de Kievitspeelweg

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

Bouwhistorische notitie proefsleuf Fort Sint Michiel Blerick

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

Archeologisch onderzoek in de Louis D'Haeseleerstraat te Aalst (0.-VI.). Een test voor het ontwikkelingsmodel van de stad.

De Lusthoven 96, Kruisberghoeve, Arendonk

Afb. 1. De vindplaats van het muurwerk is aangegeven met de zwarte driehoek.

Argeologysk Wurkferbân.

ARCHEOLOGISCHE KRONIEK

Het archeologisch vooronderzoek (fase 1) van de gracht van het Hof van Hoen te Rummen (gem. Geetbets)

Rapportage vondstmelding Sint-Dionysiuskerk Geluwe, gemeente Wervik (West-Vlaanderen) Maart 2010

Het huizenblok aan de Zuidziide der voormaliqe Haqensteeq, thans Hagenkade. te Kampen.

ARCHEOLOGISCHE KRONIEK

Over.lruk i.il..pro CIVE", Je Jaargang No. 5, 1944 OPEN LOOPGRAVEN NOODMAATREGEL

Project Zeeuws Behout. Restauratieverslag van een vroeg 20 e eeuwse bascule, Museum Stoomtrein Goes-Borsele te Goes. Houtwerk.

Geweldigershoek 2. Langs- en dwarsdoorsnede kapconstructie en zolderplattegrond van het hoofdhuis op de hoek. Geweldigershoek

De Wassenaarsche Heuvel.

RAAP-rapport Resultaten geofysisch onderzoek

evaluatierapport zaltbommel-ruiterstraat 8 archeologische begeleiding

Uitvoeringsbesluit voor de grafbedekkingen, de graven en asbezorging.

Beschrijving schaal van Oegstgeest. Figure 1: Bovenaanzicht van de schaal. Foto: Restaura, Haelen.

Rapportage vondstmelding Koksijde, Vandammestraat

Archeo-rapport 51 Het archeologisch vooronderzoek aan de Heerstraat te Lovenjoel

Wet voor het Natuurkundig Gezelschap te Middelburg. Vastgesteld den 13 december Artikel 1.

Kale - Leie Archeologische Dienst. J a a r v e r s l a g K a l e - L e i e A r c h e o l o g i s c h e D i e n s t

DR WILLEM VAK DER HELM. VAN LANSCHOT, 110

Hogeweg 135. Archeologisch onderzoek in Gent 2012, (Stadsarcheologie. Bodem en monument in Gent, reeks 2 nr. 6), Gent, 2012, p

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

ARC HAEO LOG I CAL SOLUTIONS

Een aantal palen staat in het beschermde gezicht. Aantal onderdelen behorend tot het beschermde 6 monument

Jachtpaal Koning Willem I

Brittenburg-Lugdunum Batavorum.

Archeologische Quickscan

Koker. Shute. Stortkanalen in muren Shutes in walls

ARMACOMFORT MONTAGEHANDBOEK. T. +49 (0)

Dag van de Trage Wegen Route 2 - Limburgs landschap Tösch route - 13 Km

Het huis had een houten skelet, daartussen fistelstek besmeerd met leem.

Complexnummer: Smallepad MG Amersfoort Postbus BP Amersfoort

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

Circa 2,3 ha agrarische cultuurgrond Dikelsestraat / De Plak te Bemmel

Donkerelaan 20. Straat en huisnummer : Donkerelaan 20 Postcode en plaats : 2061 JM Bloemendaal Kadastrale aanduiding : A9941 Complexonderdeel :

GRAFHEUVELS TE OSS. Oudh. Mededeelingen N.R. Deel XVIII

Middenbeemster, Korenmolen De Nachtegaal

Verordening op de gemeentelijke begraafplaats te Harlingen. gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 oktober 2006;

Bouwmaterialen door de eeuwen heen

Rapportage vondstmelding Oostende, Wellingtonrenbaan

GEMEENTE BORSELE. Nadere regels voor graven, asbezorging en grafbedekkingen voor de gemeentelijke begraafplaatsen in de gemeente Borsele 2012.

Bij deze PTA-toets hoort een uitwerkbijlage, die behoort bij opdracht 4c. Pagina 1 van 8. Vestiging Westplasmavo

Collectie archeologie Laatst aangepast zondag 23 maart :33. De Steentijd

Op het spoor van Spillegem? Een nederzetting uit de volle middeleeuwen te Ronse De Stadstuin (O.-Vl.)

Watou Oude Provenstraat. Archeologisch onderzoek

OPGRAVING BEST-AARLE AFGEROND

Ieper, Grote Markt 33 / D hondtstaat

Pottenbakkersovens in Landgraaf

ObJectnummer: 4.01/13040/261.1 Dossiernummer: 4.001/13040/ OmschriJVIng:

Transcriptie:

Mededeeling over het proefonderzoek van het Klooster Smalle Ee te Smalle Ee, aan de Smalle Ee, in Smallingerland. Door Dr. A. E. VAN GIFFEN. Eene uitnoodiging van de Heeren A. A. BARENTSEN, apotheker en M. WIEGERSMA, leeraar te Drachten, zoomede Ds. A. CARSJENS, predikant te Oudega, leidde ondergeteekende er toe, om, met steun van het Friesch Genootschap te Leeuwarden, in het late najaar van 1922, een onderzoek in te stellen naar het voormalige Benedictijner Klooster Smalle Ee te Smalle Ee. Laatstgenoemd gehucht, indertijd, vóór Drachten, de hoofdplaats van Smallingerland, is thans een onaanzienlijke uitbuurt. Oudtijds werd er echter, te beginnen met 1453, zelfs een jaarmarkt gehouden. Gezien de aanvankelijk verkregen resultaten ligt het in de bedoeling van voormeld comité om, in samenwerking met het bekende Genootschap voornoemd, het onderzoek nog voort te zetten. Reeds in 1924 had dit zullen gebeuren en reeds toen waren daarvoor eenige gelden uitgetrokken, doch omstandigheden hebben de uitvoering belet. Er bestaat echter reden om te gelooven, dat dit uitstel niet tot afstel zal leiden en in 1926 zal getracht worden in te halen, wat in de daaraan voorafgaande jaren achterwege bleef. Onder verwijzing naar de beide nevengaande plattegronden, PI. I en II, zoomede naar enkele foto's, Afb. 1 4, willen we hier in 't kort nagaan welke vondsten in 1922 gedaan zijn, zonder daarbij echter op de geschiedenis van het Klooster in te gaan. Dit laatste zij aan anderen en in dezen bevoegden overgelaten. Trouwens eene mogelijke vergelijking met historische gegevens zal eerst dan aan de orde zijn, wanneer het onderzoek naar de overblijfselen in den bodem meer volledig is. Overigens schijnt het alsof de oudste berichten over het Klooster niet verder teruggaan dan het midden van de I5de eeuw Voorloopig meen ik intusschen wel te kunnen volstaan met de verwijzing naar een drietal artikelen van de hand van den Heer A. HALLEMA, voorkomende in de Drachtster Courant van 3, 13 en 17 April 1923.

102 Ook over het terrein zullen we hier niet veel zeggen. Oude namen als het Kerkhof, de Kloosterkampen, de Moes-of Monnikslaan en dan voorts de eigenaardige verkaveling op een punt, dat, door zijne hooge ligging aan belangrijke waterwegen, in de geheele omgeving domineert; een en ander tezamen doet al dadelijk gevoelen, dat we ons hier. westelijk van Smalle Ee, op historisch terrein bevinden. Het zijn met name de perceelen 1717, 1718 en 116 van Sectie A, Gem. Drachten, die meer in het bijzonder in het oog springen. Op de perceelen 1717 en 1718, vinden we op de kaart van EEKHOFF zelfs de plaats van het voormalige Klooster door een rosetje nauwkeuriger aangegeven. Thans staat op die piek een huisje met hof. Dit en het feit, dat deze beide perceeltjes te klein zijn voor een Klooster, terwijl het hoogste punt, 3.30 M. -f- N. A. P., gelegen is vrijwel op het midden van No. 116, leidden er toe, dat voor het proefonderzoek speciaal laatstgenoemd, gemakkelijker toegankelijk perceel gekozen werd. Tot de noodige ingravingen had de eigenaar, de Heer BOKE K. BOSMA tevoren op de meest onbaatzuchtige en coulante wijze vergunning verleend. Die eerste bodemverkenning had plaats in de eerste helft van November 1922. Zij geschiedde met behulp van het technisch personeel van het Biologisch-Archaeologisch Instituut te Groningen, bijgestaan dooreen paar hulpkrachten eneenige arbeiders. Tegelijk met het vervaardigen van eene nauwkeurige detailkaart (PI. II), waartoe wij over het geheele terrein een N.-Z., O.-W. gericht net legden, werden de hoogten t/o van het N. A. P. bepaald, om deze daarna tot decimeter-hoogtelijnen te verwerken. Daarbij bleek, dat het hoogste punt, zooals reeds boven gezegd, tot ruim 3.30 + N. A. P. reikte. Op dat hoogste punt nu werd een proefgrep in de richting Z.-N. gegraven. Deze werd voorts naar weerskanten tot aan de zwetslooten verlengd door een rij boringen. Op die wijze verkregen we een overzicht van de dikte en het verloop van de cultuurlaag, waaruit de oppervlakkige terreingedeelten bleken te bestaan. Deze laag varieerde in dikte tusschen 0.50 en 1.50 M. Zij ging op een enkel punt (PI. II : a/a 6/7) zelfs tot een diepte van ruim 2 M. naar beneden; daar ter plaatse blijkbaar vormend de vulling van een vroegere tamelijk diepe en breede sloot. Uit het door proefgrep en boringen verkregen profiel (PI. II) blijkt, dat die inzinking vermoedelijk samenhangt met

103 eene grootere dikte der genoemde cultuurlaag midden op het terrein (PI. II : profiel tusschen VII/VIII en 7). Zij schijnt deze aan de noordzijde te begrenzen. Aan de andere zijde missen wij eene dergelijke afgrenzing. Naar de zuidzijde werd het profiel vervolgens, door den zwetsloot heen, tot aan den weg aan de overzijde, op dezelfde wijze als boven, nog tot voorbij het punt Z. vervolgd. Bedoelde sloot bleek op die wijze, vanwege zijne kunstmatige trogvormige bodemprofiellijn en in aanmerking genomen hare, blijkens de boorresultaten, vroeger geheel andere afmetingen, eertijds veel grooter te zijn geweest. Is zij nl. thans circa 1 M. diep en ruim 5 M. breed, vroeger blijkt zij, bij eene diepte van minstens 2.20 M. en eene bodembreedte van circa 2 M., aan den bovenrand eene wijdte van ongeveer 10 M. gehad te hebben. Het vermoeden ligt voor de hand, dat wij hier voor ons hebben de oude gracht, die mede bevestigt, dat we op de juiste plaats zijn. Die gracht zou zelfs, behalve voor begrenzing en mogelijke verdedigingsdoeleinden, bij voldoende water ook voor kleine schepen bevaarbaar geweest kunnen wezen. In verband daarmede trekt ook elders op het terrein, nl. tusschen de perceelen 1735 en 1736, eene sloot van buitengewone afmetingen de aandacht. Deze heeft immers ook thans nog, afgezien van het feit, dat zij bijna geheel dicht gegroeid is, meer het karakter van een kanaaltje dan van eene eenvoudige scheidsloot. In de proefgrep zelf ontmoetten wij, behalve talrijke beenderen en beenfragmenten van menschelijke skeletten, de volgende bijzonderheden, die zich in den grond afteekenden (PI. I): lo twee grondsporen, die, vanwege hunne menging met kiezel en schelpen, geheel het karakter van fundamentgreppels hadden; 2o een 4-tal andere rechtlijnige greppelvullingen, noordelijk van de eerste, die deels het kenmerk van slootvullingen, deels van bouwsporen droegen; 3o meerdere stroken aangevulde grond, in het bijzonder tusschen de eerstgenoemde grondsporen, welke, door de in die strookjes voorkomende, min of meer geconserveerde geraamten, graven aanduidden. Een en ander bewijst dus al onmiddellijk, dat te dezer plaatse eene begraafplaats aanwezig is en voorts, dat hier, gezien de sub 1 genoemde standsporen, een groot gebouw gestaan moet hebben.

104 Met de in laatste instantie, tezamen met de sub 3 genoemde gegevens als uitgangspunten werd nu de proefgrep op de betreffende plaats, loodrecht daarop, naar weerskanten verbreed. Zij werd aldus met uitsparing van enkele stroken in oostelijke, zoowel als westelijke richting verruimd (PI. I-II). In het aldus, tot op den ongerepten moederbodem ontsloten terreingedeelte teekenden zich nu sommige van de boven aangegeven cultuursporen nader af, terwijl daarin tevens enkele nieuwe duidelijker aan het licht kwamen. Daaronder in de eerste plaats de voortzetting van de boven sub 1 genoemde beide breede fundamentgreppels met hunne vullingen. Deze bleken ware kiezelbeddingen te zijn, zooals de Romeinen die ook reeds gebruikten om de onderste gedeelten van fundamentgreppels van zware (castellum-)muren aan te vullen. Deze kiezelbedding blijkt we behoeven daarover geen enkel woord te verspillen bij den eersten oogopslag, zooals de afbeeldingen doen zien, naar karakter en vorm het grondplan van een Gotisch kerkje met rechthoekig schip en in verhouding tamelijk lang koor met ronde afsluiting weer te geven. Merkwaardigerwijze was echter, behalve de 1 M. breede en 0.35 0.40 M. dikke kiezel-schelpfundeering, geen enkele steen van het geheele gebouw bewaard gebleven. De oude bouwresten hebben blijkbaar ook hier, evenals dit elders placht te geschieden, de latere bevolking als steengroeve gediend. Slechts een paar stukjes Niedermendiger tras werden aangetroffen, maar eens niet in gesloten verband. In overeenstemming met den gewonen regel is het bedoelde grondplan, en i. c. vrij zuiver, Oost-West gericht, het koor ligt naar het Oosten. Van een toegang werd natuurlijk niets gevonden. Over dit grondplan valt verder niet veel op te merken : het komt, behoudens de afmetingen, vrijwel overeen met dat van de inmiddels gerestaureerde kerk van het naburige Oudega. De totale lengte is 25 M., de koorlengte 10 M., de breedte 10.50 M., terwijl de breedte van het koor, ter hoogte van den vroegeren triumfboog, 8 M. bedraagt; alles gemeten buitenmaats. Wat overigens nog de ligging van het kerkje betreft, zoo is het duidelijk, dat dit laatste aangelegd is op het hoogste punt van het vroegere terreinoppervlak. Zoowel naar Oost als West loopt de natuurlijke bodem, zooals de hoogtecijfers (PI. I) dat doen zien, tamelijk sterk af.

105 Intusschen moet ik straks, in verband met den relatieven ouderdom, nog even op het kerkje terugkomen. Overgaande tot de andere, boven sub 2 en 3 genoemde, grondsporen merken we op, dat deze, voorzoover zij de onderstelde slootvullingen betreffen, nog niet verder zijn nagegaan. De andere, d.w.z. de sub 3 genoemde graven, zijn echter niet alleen geheel bloot gelegd, doch in aantal nog aanzienlijk vermeerderd. Daaronder kunnen drie groepen onderscheiden worden: a graven zonder kist- of houtsporen; b graven met daarin de overblijfselen van lijkkisten of spijkers daarvan (PI. 1 en Afb. 1); c graven, opgezet met groote roode baksteenen, kloostermoppen of z.g.n. Oude Friezen (PI. 1: U/W-1/2; Afb. 3 en 4). In het algemeen genomen zijn ze, evenals de kerkas, O.-W. georiënteerd, terwijl de skeletten, met het hoofd naar het Westen, met het gezicht naar het Oosten gekeerd lagen. De sub a en b genoemde graven bezaten somtijds eene door leem gespikkelde vulling (PI. I: a/c-ii/i). Bij de andere, d. z de meeste, was de vulling daarentegen meer egaal. Van die laatsten waren er enkele, die door het kerkfundament in overlangsche (PI. I: H/J-I/II) of dwarsche (PI. I: N/O-l/2) richting gesneden werden. De inhoud der graven bestond uit mannenen vrouwengeraamten. Intusschen staat dezen geraamten nog een nader onderzoek te wachten. Van de sub 2 genoemde, met steenen opgezette kistgraven werden er twee aangetroffen: de eene, midden in de meest oostelijke proefsleuf, volledig intact; de andere, die nog niet geheel ontgraven is, direct Zd.O. van het koor (PI. I). De eerste (PI. I; Afb. 3-4), doch blijkbaar ook de tweede, had een' nauwelijks trapeziumvormigen omtrek, gevormd door twee rijen steenen op elkaar. Daarvan stonden de onderste op hunne smalle lange zijvlakken. Dit geldt voor de bovenste, bij de smalle kistuiteinden, evenzoo; bij de lange kistwanden lagen deze daarentegen op hunne lange breede vlakken. Op die wijze overkraagden ze daarin, doch alleen buitenwaarts, de onderste staande steenrij. De binnenwanden waren zoodoende echter effen. Twee rijen van telkens 11 schuin tegen elkaar geplaatste steenen sloten de kist van boven dakvormig af, terwijl de over-

106 gebleven driehoekige openingen aan het smalle en breede uiteinde resp. door een op zijn smallen kant staanden en een eigenaardig pentagonaal gevormden baksteen was afgesloten. Overigens waren de voegen met leem dichtgesmeerd. De afmetingen bedroegen, 2 M. in de lengte; in de breedte resp.0.70 aan het hoofd-, 060 aan het voeteneinde. De inhoud bestond uit aarde. Daarin lag een skelet, i.s. Hiervan was de kruin van het hoofd verteerd. Blijkbaar was dit bij de op lager niveau gelegen deelen voorkomen, doordat deze tevoren met langzamerhand ingesijpeld zand bedekt geworden en daardoor meer afgesloten waren. Overigens blijkt het lijk zonder houten hulsel in de steenkist te zijn bijgezet *). De andere steenkist (PI. I) bleek, in zooverre zij ontgraven is, hierin van de eerste af te wijken, dat haar inhoud geheel anders was. Hoewel in afmetingen van de eerste niet verschillend, bevatte zij nl. niet zooals deze één skelet, doch de overblijfselen van meer geraamten. Evenals zulks bij de Middeleeuwsche Bremerzandsteen-kisten meermalen in de terpen van Nd.-W. Duitschland geconstateerd is, vormde deze kist een soort van grafkeldertje : een massagraf. Niet alleen dat er verscheidene doodshoofden in gelegen waren, ook lagen nog eenige schedels rondom het hoofdeinde daarbuiten. Blijkbaar heeft men om ruimte te maken het ossuarium af en toe wat uitgeruimd, om het dan opnieuw voor eene bijzetting te gebruiken. Deze soort kisten zijn, gezien de baksteenbouw, op zijn vroegst uit de 14de eeuw. Tenslotte dient in dit verband nog opgemerkt, dat die laatste kist een der andere graven zonder houten kistsporen sneed en derhalve jonger is. Ik zeide boven, dat we bij die grootere ontsluiting nog enkele andere cultuursporen ontdekten. Deze zijn van tweeërlei aard. ïn de eerste plaats ontmoetten we nl. binnen het kerkfundament en aan de Noordzijde daartegen, enkele ten deele band-, ten deele min of meer, ronde en afgerond-rechthoekige kuilen (PI. I : c/g-8/ii en Afb. 2), wier vulling een geheel ander karakter ') De hier beschreven steenkist is sedert naar het Museum van het Friesch Genootschap te Leeuwarden vervoerd en daarin opnieuw opgesteld. De Heer J. WIERS, kunstschilder te Drachten, maakte er een schilderijtje in waterverf van, toen zij nog gesloten en niet opgebroken was.

107 had dan de boven vermelde graven en sloten. Zij bleken voorts niet alleen gesneden te worden door beiderlei, sub a en b genoemde graven, rnet en zonder leemmenging, doch ook het kerkfundament gedroeg zich als de laatste. Het zijn dus cultuursporen. die ouder zijn dan de andere tot nu toe vermelde. In tegenstelling met de laatste bleken deze ook enkele oudheidkundige voorwerpen te bevatten, welke eenig houvast voor dé dateering geven. Bedoelde voorwerpen bestaan uit eenige weinige scherven en een sterk beschadigd mes. Hiervan is het houten heftop enkele kleine stukjes na geheel verteerd, overigens kan ik er weinig anders van zeggen, dan dat de breede platte heftdoorn m.i. wijst op een vrij laat voorwerp. Van de scherven zijn de belangrijkste: lo een randstuk met sporen eener roodbruine beschildering en twee omloopende groeflijntjes onder de halsbasis, afkomstig van een blijkbaar buikigen (afgesneden- kogelvormigen) pot met ingesnoerden hals en uitgebogen op doorsnede knotsvormig verdikten rand (PI. I : 1 en la); 2o een buikscherf van dito, doch dunwandiger en geelachtig grijs, overigens niet beschilderd aardewerk. Deze scherven, met name de eerste, zijn van z.g.n. Pingstorfer, donkergeelachtig grijs, dunwandig, klinkend hard gebakken, doch i.c, blijkens baksel en vorm, zeer laat aardewerk. Aangezien dit vaatwerk, dat overigens kenmerkend is voor den láát-karolingischen tijd en in de Rijnstreek, waar het ontstond hoewel ook in ons land (Bunsen, Nd. Brabant) volkomen vergelijkbare pottebakkerswaar gemaakt is volgens LOESCHCKE zeker nog doorliep tot circa 1100, kan het dus in een afgelegen streek als de hier behandelde zeer laat zijn. Dit zelfde geldt nog meer voor de beide scherven van kogelpotten, die overigens het typische inheemschegebruiksaardewerk vanaf het begin van den vroeg-karolingischen tijd vormen. Ook deze ceramieksoort loopt blijkens allerlei, met name in den laatsten tijd gedane, vondsten te Schipborg, Hooghalen, Eelderwolde, Peizerwolde, Paterswolde,'t Zandt en Adorp, zeker tot ver in de 14de, ja op enkele plaatsen o.a. Eelderwolde, nog tot aan de 15de eeuw door. Kogelpotten met dergelijke ronde gerasterde stempelindruksels als PI. I : 2 zijn overigens genoegzaam bekend. In de Dorkwerder dorpswierde kwamen ze tezamen met Pingstorfer waar" voor; te Adorp met fragmenten van kloostermoppen" Hoe dit ook zij, we hebben hier te Smalle Ee in deze laatstgenoemde cultuuroverblijfselen sporen eener

108 ter plaatse oudere en tot nu toe tevens oudste beschaving te zien. Deze is wel is waar allesbehalve precies dateerbaar, maar toch is zij, gezien de beschilderde, geïmporteerde, in ieder geval met draaischijf vervaardigde, naar Pingstorf genoemde keramiek, moeilijk later te stellen dan de 11de eeuw. Behalve de boven in de eerste plaats vermelde, en eerst bij het voortgezette onderzoek ontdekte vondsten, behooren daartoe ook een complex van zeer zware fundamentgreppels, die zich in den Nd. W. hoek bij de kerk aansluiten. Wij hebben hier slechts het eerste begin, van even zware en zelfs nog zwaardere dan de kerkfundamenten en evenals deze door kiezelbijmenging gekarakteriseerde standsporen aangesneden (PI.I:P; g-10/9). Mocht men dus het onderzoek willen vervolgen, dan zal het hier de juiste plaats zijn, om het wederom op te nemen. Wanneer wij thans nog even een blik terugslaan op het feitenmateriaal, dat door het proefonderzoek verkregen werd, dan mogen we, met terzijdestelling van enkele grachtvullingen, resumeerend voorloopig daaruit reeds besluiten: lo dat op het hoogste punt van de Kloosterkampen bij Smalle Ee, Getn. Drachten, Sectie A, no. 116, oudtijds eene kerk gestaan heeft, waarvan het grondplan teruggevonden is, doch die vermoedelijk (vergl. ook sub 3o) niet de eerste (Klooster)kerk daar ter plaatse is geweest; 2o dat de sub lo genoemde kerk gebouwd is op eene plek, die reeds tevoren als begraafplaats gebruikt was, doch als zoodanig ook nog daarna in gebruik bleef, zoowel binnen- (men vergelijke de graven met leembijmenging, tevens wijzend op een leemen kerkvloer) als buitensmuurs; 3o dat zich bij het sub lo genoemde kerkfundament aan de N.-W. zijde en, blijkens het proefonderzoek, alleen aan dien kant een gebouwencomplex aansluit, wijzend, wat de richting betreft, naar perceelen 1717 en 18, waarop de kaart van Eekhof juist meer in het bijzonder de standplaats van het voormalige klooster vermeldt; 4o dat zich ter plaatse van de oude begraafplaats, die blijkens de kloostermoppen in ieder geval later bij het Klooster behoord heeft en van de kerk, die, gezien het sub 3o genoemde slechts terzijde aansluitende gebouwencomplex) althans later de Kloosterkerk was, nog oudere cultuursporen bevinden, die wèl vroeger, maar moeilijk later

Afbeelding 1. Afbeelding 2.

Afbeelding 3. Afbeelding 4.

Plattegrond II.

109 dan de 11de eeuw te dateeren, doch in ieder geval ouder dan de begraafplaats en de kerk zijn. Lijst der vondsten. 2192/10. 1. Randscherf van donkergrauwgrijze, op draaischijf vervaardigde, klinkend hard gebakken bolle pot, met ingebrande donkerpaarsche onregelmatig-eivormige kringen van z.g.n. Pingstorfer aardewerk, doch zeer laat. Gev. in vak A/B-l/2; diepte 2.26 + N. A. P. 1922/10. la. Gebroken ijzeren mesje met breeden platten heftdoorn, waarop nog houtresten van de daaraan door 2 klinkboutjes bevestigde hefthelften. Gev. alsvoren. 1922/10. 16. Randscherf je van inheemsche, alleen voor de halsrandpartij op de draaischijf, overigens uit de hand gevormde kogelpot, met ingesnoerden hals en niet verdikten afgeronden rand, van hard gebakken, plekkerig aschkleurig aardewerk. Grondmassa: leem met steengruis. Gev. alsvoren. 1922/10. lc. Twee buikscherfjes van dito pot en aardewerk. Gev. alsvoren. 1922/10. 2. Randscherf van dito pot en aardewerk, doch zwartgrauw met gerasterd rond stempelindruksel onder de halsinsnoering. Gev in vak A/B-l, diepte 2.26 + N. A. P. 1922/10. 2a. Randscherf van dito, doch grootere pot en van hetzelfde aardewerk. Gev. alsvoren. 1922/10. 2b. Twee buikscherfjes van dito pot en aardewerk. Gev alsvoren. 1922/10. 2c. Eenige losse vondsten, bestaande uit": 1 4 buikscherven, alsvoren ; 2 1 scherf van blauwgrijze geglazuurde laat-middeleeuwsche kruik of kan (Jacoba-aardewerk); 3 1 stukje oud glas van een vensterruitje; 4 1 toegespitst-ovaal, plat, rood koperen naamplaatje (0.69 X 0.37 M.), met opschrift: J. Â. TOLSMA en daaronder 115. Vermoedelijk plaatje van een doodkist.

110 PI I PI II. Afb. 1-2. Afb. 3. Afb 4 Lijst der afbeeldingen. Plattegrond met grondsporen en plaatsaanduiding der na te noemen foto's, zoomede nevenkaartje en de belangrijkste vondsten, Hoogtelijnenkaart met het gevonden kerkfundament en als nevenkaart het betreffende kadastrale extract resp. eene teekening van het N.-Z. gerichte profiel in de as van perceel No. 116. Twee foto's, genomen vanaf de uitgespaarde horst, dwars over het kerkfundament, naar het Westen: 1 gezicht op de grondsporen, o.a. van twee houten kisten, binnen genoemd fundament, maar voor de blootlegging der lengtewanden daarvan; 2 dito, doch na de laatstgenoemde blootlegging. Gezicht op de baksteenen sarcophaag, gezien uit het N. N. W. Gezicht op dezelfde sarcophaag, gezien uit het O.Zd.O. ten Oosten. PATERSWOLDE, Februari 1926.