Voorschrift - RWSV Versie: 7



Vergelijkbare documenten
Nul-monitoring Drijvende waterweegbree en kranswieren in de deelgebieden Vlijmens ven en De Maij

Duiken naar waterplanten in de Zevenhuizerplas

Bekenwerkgroep Nederland Een groepje vrijwilligers en de wat vergeten echte beekplanten- Zuidlaren 23 februari 2013

Bijlage 9 Veldformulieren 1 Algemeen. 2 Onderdelen, eisen en aanbevelingen. Handboek Hydrobiologie. 9: Veldformulieren - 1

Bekenwerkgroep Nederland Een groep vrijwilligers en de wat vergeten beekplanten- Dronten 4 februari 2006

Trends in kritische soorten. Artikel in H2O Februari 2007 Hans van der Goes Bart Specken

Elodea densa waterpest Kan los in de vijver, maar doet het beter indien opgepot. Direct oppotten en in de vijver zetten. Waterdiepte cm.

Waterplanten in Loenderveen-Oost: ontwikkelingen

Monsterneming van zoet oppervlaktewater ten behoeve van de bepaling van chlorofyl, fytoplankton en zoöplankton

Bijlage 2 Streefbeeldvegetatie van natuurvriendelijke oevers

De vegetatieontwikkeling in de vijvers Zandhorst III, te Heerhugowaard in 2004, 2005 en 2006.

Een beken-landschap in ontwikkeling Laaglandbeken vanuit een ecologen-blik

Toch naar waterplanten kijken

Ecologisch herstelplan De Vinkenslag

Vegetatieve herkenning der voornaamste water-enoeverplanten

Inventarisatie Polder Noord Kethel 2002

Aanleiding. Economische impuls regio Waterberging Natuurontwikkeling Recreatie

Bijlage 9 Veldformulieren 1 Algemeen. 2 Onderdelen, eisen en aanbevelingen. Handboek Hydrobiologie. 9: Veldformulieren - 1

Oeverplanten in Lelystad

Errata Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water (STOWA )

Tijdelijke droogval van onderwaterbodems als maatregel ter verbetering van de waterkwaliteit? Microcosmos- en Mesocosmosstudies

Rapportage project: Vaststellen van de nulsituatie in de gemeente Noordenveld bij de vijverpartij de vijfde verloting.

Oever en moerasplanten

Programma van eisen Bergingsgebied Vlietzone (Molenvlietpark)

Omschrijving verschillende kwaliteitsklassen van sloten

Waterplanten- en vissenonderzoek in waterlichamen van Waterschap Rijn en IJssel in 2012

De mogelijke rol van de zaadvoorraad in het herstel van een waterplantenvegetatie in oeverstroken na baggeren

Plantenkennis Waterplanten

8IBLIOTH - MS-C Lfv,fc LKi-OLDtKS WERKDOCUMENT Abw februari

Beoordelen vegetatie in waterrijke gebieden & samengestelde waterlichamen

Waterplanten in laagveenwateren

Excursieverslagen FWE: poelen en drasse laagtes langs Dommel en Tongelreep, John Bruinsma, Wim van der Ven, Joep Spronk

Rotterdamseweg 223. KNNV afdeling Delfland. Cor Nonhof

VERSLAG YPENBURG 2010

De herontdekking van de Waterleliegracht. Samenvatting. Ankie Dols, Iris Al, Stefanie van der Kaaij, Maxime Kole, Bram Omon en Evelien Keuzenkamp

HYPERICUM 2, december 2003

Put van Schoonhoven (Amerongse Bovenpolder)

IJzersuppletie in Terra Nova

Update kennisregels voor lichtklimaat, waterplanten en mosselen Bijlage. Bastiaan van Zuidam Gerben van Geest Valesca Harezlak Ruurd Noordhuis

EEN AMFIBIEËNPOEL IN JE TUIN. Provinciaal Instituut voor Hygiëne

De aanpassing van de maatlatten. Eddy Lammens, RWS WVL Roelf Pot. De evaluatie van de maatlatten in 2010

Phragmitetalia-gemeenschappen in de uiterwaarden, 2. Typhetum angustifoliae, Typhetum latifoliae, Rorippo-Oenanthetum en Sparganio-Sagittarietum

Water- en oeverplanten in de zandwinplas in de Hiensche Uiterwaarden bij Dodewaard

Ecologische monitoring

Flora en fauna Groote Haar

Beheer en onderhoud van het data-acquisitiesysteem van de milieumeetcontainer

'rodelijst' Aegopodium podagraria. Artemisia vulgaris. Bolboschoenus maritimus

Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition (H3150) Verkorte naam: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden

veldgids Beheer van water- en oeverplanten in het gebied van Waterschap De Dommel

Factor Jaar Eenheid Oude poel Nieuwe poel

Waterplanten in de Kuilen, raadselachtig

POELEN. 1. Wat is een poel? 2. Enkele belangrijke begrippen

Monitoringsverslag Hierdense / Staverdense beek per Bekenwerkgroep Nederland E, van den Dool

lastige exotische invasieve water- en oeverplanten in de kleine stromende wateren

Bemonstering van brak en zout oppervlaktewater B070 ten behoeve van de analyse van fytoplankton

Opbouw presentatie. Kansen voor waterplanten langs de Rijntakken. 15 december 2011 Gerben van Geest Deltares. - Achtergrond;

Donker glanswier (Nitella opaca Agardh) gevonden in Oost-Nederland!

2. Afkoppelen en vasthouden van regenwater

wadkanovaren.nl waterdiepten a.h.v. de kaartdiepten

Ger Boedeltje, Bertien Besteman, Prisca Duijn & Michelle de la Haye

Poelzone C.J. Nonhof. KNNV afdeling Delfland

wadkanovaren.nl pdf versie

Planten in de stroom. Kansen voor weerstand. Stroombaanmaaien en risicogericht onderhoud; Het effect op de stromingsweerstand

Bijlage 2 behorende bij Raamovereenkomst Hydrografie met zaaknummer

(Ziz ex A. Braun) Leonhardi], een zeldzame cultuurvolger

Second opinion retentiebekken Slenaken - ecologie

Protocol detectie zwemmersjeuk m.b.v. edna

Hoofdstuk 11 Vegetatie

Werkblad Waterrapport 1 - Kleur van het water

Polder Stein, Reeuwijk; PKN-excursie; perceel oostelijk van kade Polder Kort Roggebroek

Waterlelies (Foto: Wolverlei, Martin Stevens) Oever- en waterplanten vermeerderen

Soortskartering. Rijn/Maasmonding 2001

De kolonisatie door flora en fauna op het proefvlak met C-star-blokken en ecovarianten

Meetstrategie en methodiek macrofyten 1 METHODIEK

Voorschrift - RWSV Versie: 3

Hydrobiologische Monitoring

Ringonderzoek Macrofyten 2012

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord

ANTWOORDBLADEN WATEREXCURSIE. 1 Tekenblad bij Opdracht 1. Naam van de school: Naam van de sloot of de straat langs de sloot: Jullie namen:

EENDENKOOI SCHIPLUIDEN

Kansen voor waterplanten langs de Rijntakken. 18 oktober 2012 Gerben van Geest Deltares

Veldverslag zeegrasmitigatielocaties mei 2009: Veldbezoek ivm monitoring. Wouter Suykerbuyk, Laura Govers, Laura Glasbergen, 10 juni 2009

De kolonisatie door flora en fauna op het proefvlak met C-star-blokken en eco-varianten bij Ellewoutsdijk

III. Handboek Hydrobiologie. 11: Vegetatie: Achtergrondinformatie - 1. Versie juli 2014

ten langs ekanalen ! B I D O C (bibliotheek en documentatie) kssl i rafels mmm ÏK-.jfir^; 3**fi

Waterplanten in Vlaams Brabant: wat weten we (niet)?

rijkswaterstaat riza Waterplanten Oeverproject Opijnen 1993, 1994 en 1995 Werkdocument X ministerie van verkeer en waterstaat

6 Steigers, aanmeervoorzieningen en meerpalen

Flora en fauna Midden-IJsselmonde N. Godijn

Wetland. Groot Wilnis-Vinkeveen

INMETEN VAN BOORPUNTEN EN WATERPASSEN

Bij plantensociologisch onderzoek in onze venen en plassen werd in het verleden door onze

Rapportage Thijssevaart uitgebracht aan de Arbo- en milieudienst van de TU Delft

Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetaties (H3140) Verkorte naam: kranswierwateren

Natuurhistorisch Maandblad

Trip report

Registratie van boringen.

Een vegetatieopname maken 6 Een flora-inventarisatie uitvoeren 9 Een natuurtoets uitvoeren 11

Potamogeton spec.) in de provincie Noord-Brabant

Kunnen we watervegetaties sturen en zo ja, welke kant gaan we dan op? Marcel van den Berg RWS Ruurd Noordhuis - Deltares

Transcriptie:

Pagina 1 van 35 auteur(s) : gewijzigd : autorisator : paraaf autorisator: A. Naber A. Naber J. Postema datum vrijgave : 23-06-2015 beheerder : W. Wilts 913.00.B006 Versiebeheer versie datum nummer vrijgave 4.0 16-06-2010 5.0 15-06-2012 5.1 10-06-2013 6 11-06-2014 7 23-06-2015 versie nummer datum vrijgave versie nummer datum vrijgave versie nummer datum vrijgave zijn zelf verantwoordelijk voor het verifiëren van de status van deze papieren documenten door middel van

Pagina 2 van 35 Uitgegeven door RWS CIV Dit RWSV is tot stand gekomen in samenspraak met diensten van de CIV van Rijkswaterstaat. Bij deze uitgave is de uiterste zorg nagestreefd, toch kunnen fouten en onvolledigheden niet geheel worden uitgesloten. Rijkswaterstaat aanvaardt derhalve geen enkele aansprakelijkheid, ook niet voor directe of indirecte schade ontstaan door of verband houdend met toepassing van deze gepubliceerde uitgave. wijzigingen in deze versie ten opzichte van de vorige versie: - Update RWSV: - paragraaf 4.1 - paragraaf 5 - paragraaf 6.1, 6.2, 6.3.1, 6.3.4, 6.3.5, 6.4 - paragraaf 7 - paragraaf 8 - Bijlage 1, 2, 5 - tekstuele aanpassingen. zijn zelf verantwoordelijk voor het verifiëren van de status van deze papieren documenten door middel van

Pagina 3 van 35 Inhoudsopgave 1 Onderwerp... 4 2 Toepassingsgebied... 4 3 Documentatie... 4 4 Toestellen en hulpmiddelen... 4 5 Uitvoeringsopdracht... 6 6 Werkwijze... 8 7 Datarapportage en Logboek...16 8 Kwaliteitsborging... 17 9 Opmerkingen / bijzonderheden...19 10 Veiligheid en milieu...20 11 Referenties...20 Bijlage 1. Aandachtspunten t.b.v. het dataformat Bijlage 2. Locatiekeuze MWTL Bijlage 3. Soortenlijst meren t.b.v. KRW-maatlatten Bijlage 4. Soortenlijst grote rivieren t.b.v. KRW-maatlatten Bijlage 5. KRW Waterlichamen en deelgebieden MWTL Water- en Oeverplantenmeetnet met locatienamen. Bijlage 6. Adressen leveranciers te gebruiken materialen zijn zelf verantwoordelijk voor het verifiëren van de status van deze papieren documenten door middel van

Pagina 4 van 35 1 ONDERWERP Dit voorschrift beschrijft de methode voor het maken van Water-, en Oeverplanten opnamen in grote oppervlaktewateren. De determinatie wordt zoveel mogelijk in het veld uitgevoerd. In sommige gevallen worden monsters voor nadere analyse en ter validatie onderzocht. 2 TOEPASSINGSGEBIED De methode is van toepassing op zowel stromende als stagnante zoete oppervlaktewateren en is de standaardmethode voor het Milieumeetnet zoete Rijkswateren (MWTL-programma). 3 DOCUMENTATIE Referentie (par.) Onderwerp Codering (RWSV) 4 TOESTELLEN EN HULPMIDDELEN 4.1 Algemeen - 28-tandige, tweezijdige hark, breedte 35 cm voorzien van minimaal 10 meter touw bij stagnante wateren en rivieren met zand/grind bodem. Opm: aanbevolen wordt om, daar waar dat van toepassing is, een verzwaarde hark te gebruiken. Dit geldt met name voor diepere wateren. Voor de diepteklasse 3m 6m in de stagnante wateren dient extra lang touw gebruikt te worden. - 14-tandige, enkelzijdige hark, breedte 35 cm met lange steel (± 2 meter) bij rivieren met verharde stenige oever. Opmerking 1 Neem een reservehark mee. - Witte plastic tray met halfhoge rand (voor het uitzoeken van harkmonsters) - MWTL veldgids, Waterplantenmeetnet Rijkswaterstaat. - Onderwaterkijker (b.v. een plastic buis met doorzichtige bodem). - Secchischijf (20 cm doorsnede). - Plastic gripzakken (Rajagrip Super 100 micron) - Plastic potjes, goed afsluitbaar (verzamelen Kranswieren/Chara) - Alcohol 90% - Watervaste viltstift / Space pen - Watervast papier - Gewoon papier (bv. alcohol monsters) - Potlood (bv. alcohol monsters) - Loep (8x of meer vergroting). - Waadbroek. - Koelvoorziening (koelkast met een temperatuur van 4 ± 2 C of koelbox met koelelementen).

Pagina 5 van 35 - Waterkaarten (tbv biezenkartering) - Plaatsbepalingssysteem met nauwkeurigheid tot 5 m. o Bv: GPS met WAAS/EGNOS ondersteuning). - Bij voorkeur: o Tablet PC of veldcomputer, met overeenkomstige mogelijkheden, voor opname karteringsdata. Opm: de bijbehorende programmatuur voor opname dient door de opdrachtnemer zelf verzorgd te worden. - In voorkomende gevallen is het raadzaam om te kunnen beschikken over: een (polaroid) zonnebril, een snorkel. - Fototoestel 4.2 Voorzieningen voor registratie veldgegevens Logboek, aanbevolen: veldcomputer (Tablet PC), voor directe invoer in het veld. Indien voor een veldcomputer wordt gekozen wordt aanbevolen om regelmatig (minimaal dagelijks) een back-up van het bestand te maken. Indien met veldformulieren wordt gewerkt dient de toegepaste werkwijze, incl. gegevensinvoer (checks) in het logboek te worden aangegeven. Bij uitzondering (bv. uitval veldcomputer) kunnen nog veldformulieren worden gebruikt.

Pagina 6 van 35 5 UITVOERINGSOPDRACHT - Voor uitvoering kartering stagnante en stromende Rijkswateren Wateren (KRW-lichamen van M- en R- typen) (zie par 6 en bijlage 5) - Deze bevat de coördinaten van alle, in een betreffend jaar, te karteren MWTL locaties. o In het IJsselmeergebied worden naast de coördinaten van de KRW locaties tevens de coördinaten van de locaties van de Grid kartering (N2000) weergegeven. - Voor de Gridbemonstering in het IJsselmeergebied (N2000) gelden deels andere uitvoeringscriteria. - Het areaal Biezen wordt eens in de drie jaar in de waterlichamen van het KRW type R8 gekarteerd. - Opdrachtnemer dient het volgens opdrachtgever voorgeschreven Excel databestand volledig en gevalideerd op te leveren. Het op te leveren databestand zal tijdig door de opdrachtgever ter beschikking worden gesteld. - Opmerking: - Het excel dataformat voor het op te leveren databestand wordt door de opdrachtgever vastgesteld. - Het in bijlage 1 getoonde format is een vereenvoudigde weergave van de definitieve versie en dient als aanvullende informatie. - Bepaalde soorten dienen ter verdere validatie / determinatie te worden behandeld (zie onder kwaliteitsborging, (par.8). - Opdrachtnemer dient zelf te zorgen voor een onafhankelijke validatie en de werkwijze te verantwoorden naar de opdrachtgever. - In par. 6.3.4 wordt aangegeven hoe de planten verzameld en geconserveerd dienen te worden. Karteringperiode: Vanuit MWTL is gekozen voor de volgende karteringsperiode: - stagnante wateren: 15 juni - 1 augustus (voor NB gebieden uitloop van 1-15 augustus) - stromende wateren: 15 juli 1 september (bij uitzondering uitloop tot 15 september). In deze periode bereiken de waterplanten hun hoogste dichtheden. Dit is echter sterk afhankelijk van het groeiseizoen. Voor de vergelijkbaarheid van de resultaten (minimaliseren van seizoensinvloeden) is het aan te bevelen om het bemonsteringsprogramma zoveel mogelijk in een aaneengesloten periode en tevens jaarlijks in dezelfde periode uit te voeren. Diepe meren: Volgens de KRW richtlijn geldt dat in de diepe meren (Volkerak en Zoommeer-Eendracht) de te karteren diepte is uitgebreid met de diepteklasse 3-6 meter. De opzet betreft een voorlopige screening van voorkomende vegetatie in deze diepteklasse. Per meer zijn random 20 locaties in genoemde diepteklasse aan het meetprogramma toegevoegd. In het planningsoverzicht, welke de opdrachtgever verzorgt, zal hierover de nodige informatie weergegeven worden. Het is in deze diepteklasse toegestaan m.b.v. een langer touw de boot voor de kartering met de hark te gebruiken. Dit in plaats van de trek met de hand. Ondiepe meren:

Pagina 7 van 35 Volgens de N2000 richtlijn wordt vanaf 2013 in de diepteklasse 2 3 meter een gewijzigde strategie toegepast. Bij de Gridkatering mag in de diepteklasse 2 3 meter ingeval er op 3 opeenvolgende PQ s geen vegetatie is aangetroffen de kartering op de betreffende raai gestopt worden. Hierop is een wijziging i.v.m. het kunnen volgen van de ontwikkeling van de vegetatie in delen waar geen kartering gepland is. Ingeval er op het laatste PQ van de raai nog vegetatie wordt aangetroffen wordt de kartering vervolgd door de raai te verlengen en op gelijke afstand als gebruikelijk de kartering per PQ voort te zetten. Het kan dus voorkomen dat op de ene raai minder PQ s, terwijl op een andere raai meer PQ s gekarteerd worden. Indien nodig neem dan contact op met de opdrachtgever Fotograferen van locaties In geval er zich bijzondere situaties voordoen (bv.: verontreiniging, verplaatsen van locatie) dient een foto van de situatie / nieuwe locatie gemaakt te worden. Voorzie de foto van locatienaam en datum. Betreffende foto s worden naar de opdrachtgever verstuurd en in het logboek opgenomen.

Pagina 8 van 35 6 WERKWIJZE 6.1 Voorbereiding - Controleer aan de hand van de werkopdracht of de juiste bemonsteringsmaterialen aanwezig zijn. - Vaar of loop m.b.v. de dgps naar de te karteren locatie. - Controleer met het plaatsbepalingsysteem (dgps) of het juiste monsterpunt is gekozen. - Alle bijzonderheden en afwijkingen van de werkopdracht worden duidelijk in het opmerkingenveld en het logboek vastgelegd. (indien van toepassing ook jaarrapportage). 6.2 Het maken van een opname 6.2.1 voorbereiding Stagnante wateren: PQ's (zie bijlage 2) - Leg de boot met behulp van een anker zo nauwkeurig mogelijk stil op het aangegeven coördinaat. De boot mag gedurende de gehele duur van de bemonstering niet meer dan ca. 5 m verlijeren. - Indien een opnamepunt niet met de boot kan worden bereikt dan moet dat punt worden belopen. Dit vermelden in het logboek. - Als het opnamepunt in een dicht aaneengesloten waterplantenveld ligt dan het te karteren PQ benaderen d.m.v. roeien / punteren. Dit vermelden in het logboek. - Bepaal in het midden van het opnamepunt de diepte van de waterkolom in centimeters. - Meet, zo mogelijk, in het midden van het opnamepunt met de Secchischijf het doorzicht in decimeters.. - De vaste standaardmethode voor elke locatie is de harkmethode, hierbij wordt de bedekking per soort, de totale bedekking en de totale bedekking van de vegetatiegroepen geschat. - Als de bedekking niet naar tevredenheid bepaald kan worden, mag overgegaan worden op één van de volgende aanvullende methoden:. a. ZICHT-methode, b. Onderwaterkijker, c. Snorkelen Gridbemonstering (zie ook bijlage 2) In de waterlichamen in het IJsselmeergebied welke tot de N2000 (Vogel- en habitatrichtlijn) gebieden behoren wordt een gebiedsdekkende gridbemonstering uitgevoed over een grid met tussenafstanden van 200 m, in de zone tussen 0 en 3 m waterdiepte en in voorkomende gevallen dieper dan 3 m. De grid-opnames zijn beperkt in vergelijking met de PQ-opnames van de KRW locaties.. - Leg de boot stil op een gridpunt en leg de coördinaten vast. - Maak op ieder gridpunt een schatting van de totale bedekking en van de bedekking van de aanwezige soorten, op basis van zichtwaarneming en harken.

Pagina 9 van 35 Rivieren (zie bijlage 2) Let op: Het Waterplanten- en oeverplantendeel worden in een eigen sub-pq gekarteerd, waarbij elk sub-pq als 100% geldt!! De water- oeverlijn kan gezien worden als een lijn met een marge van enkele decimeters en niet als scherpe lijn. Grensaanduiding te karteren PQ s Waterdeel en Oeverdeel: Water sub-pq: Gemiddeld Laag Waterlijn (GLW) tot ca. -3 meter GHW. Oever sub-pq: Gemiddeld Laag Waterlijn (GLW) tot Gemiddeld Hoog Waterlijn (GHW). Opmerking: op de volgende site van RWS kan info m.b.t. de waterstanden, worden geraadpleegd: http://www.rijkswaterstaat.nl/apps/geoservices/rwsnl/awd.php?mode=html&projecttype=waterstanden Na het openen van deze site krijg je na op "meer" (laatste kolom) te klikken de informatie per Station van het Gemiddeld tij, Springtij en Doodtij bij HW en LW t.o.v. NAP. Ook wordt hier het tijverschil in centimeters t.o.v. NAP gegeven, Het kan voorkomen dat oeverplanten in het water-pq worden waargenomen en andersom. Deze worden in voorkomende gevallen in beide PQ s opgenomen. Opm.: Geef altijd aan wat de gekarteerde breedte vanaf de waterlijn per sub-pq is. (de PQ-lengte is altijd 100 m). Op deze wijze kan achteraf het gekarteerde oppervlak van het Water-subPQ en Oever-subPQ worden bepaald. - De locatie wordt bemonsterd vanaf de oever (waadbroek). In bepaalde gevallen in combinatie met een kleine boot. In het geval van riffles (Grensmaas) wordt over de riffle gelopen. PQ's met een water-deel en een breed oever-deel worden wat het oeverdeel betreft altijd wadend/lopend, rond de periode van laag tij, bemonsterd (zie opmerking hieronder). - In brede ondiep-water zones wordt met een boot de ondiepe zone, tot -3 m t.o.v. GHW tot max. 100 m. vanaf de oever, op verschillende punten bemonsterd. - Bepaal per opnamepunt datum en tijd en registreer dit (in veldcomputer /bemonsterings- formulier). De waterstand t.o.v. gem. zomerstand, c.q. stuwpeil wordt eveneens geregistreerd - De vaste standaardmethode voor het ondiep-water deel van elke locatie is de harkmethode, hierbij wordt de bedekking per soort en de totale bedekking geschat. Als dit niet naar tevredenheid uitgevoerd kan worden, mag overgegaan worden op één van de volgende aanvullende hulp methoden: a. ZICHT-methode, b. Onderwaterkijker, c. Snorkelen Voor het (droogvallende) oever-deel wordt standaard de zicht-methode gebruikt. Opmerking: Er dient rekening te worden gehouden met laag- en hoogwaterstanden. In de wateren met een te sterke getijde beweging moet de kartering rond laagwater worden uitgevoerd. Onder Sterke getijde beweging wordt verstaan: Daar waar het verschil tussen het GLW en GHW meer dan 50 cm bedraagt.

Pagina 10 van 35 Bij te hoge waterstand en/of te harde wind (opzet aan lagerwal zijde) dient de kartering te worden uitgesteld. Opmerking: in de getijdetabel en op www.rws.nl zijn de waterstanden na te gaan: www.rws.nl/water/scheepvaartberichten_waterdata/voorspellingen_waterdata/getijvoorspellingen/ Opmerking: de volgende sites van RWS kunnen, m.b.t. de waterstanden, worden geraadpleegd: http://live.getij.nl/getij_locaties.cfm?taal=nl Deze site geeft de werkelijke en de te verwachten waterstanden. Kies vervolgens een getijlocatie, haal de informatie op en je krijgt de grafiek. Je kunt vervolgens voor de juiste datum kiezen. http://www.rws.nl/geotool/waterhoogte_tov_nap.aspx?cookieload=true Deze site geeft de afwijkingen van de waterstand t.o.v. NAP. Klik de locatie op de kaart aan en je krijgt de grafiek. Voor gedetailleerde afwijking van de waterstand kies je "Tabel". 6.2.2 Biezenkartering (optioneel) Het biezenareaal wordt per Waterlichaam bepaald. Hiervoor worden in het veld de locatie en omvang van alle biezenbestanden met GPS vastgelegd. De biezenkartering wordt een keer per drie jaar uitgevoerd en staat voor alsnog los van de reguliere MWTL opdracht. 6.3 Monstername 6.3.1 Stagnante wateren: PQ's (harkmethode, volgens MWTL) - Neem van ieder opnamepunt totaal 5 harkmonsters, verdeeld aan beide zijden van de boot. Een monster wordt genomen door de hark over een lengte van ± 5 m haaks op de boot over de bodem te trekken. Indien blijkt dat in het veld onvoldoende afstandmet de hark over de bodem kan worden getrokken is het toegestaan, om in de diepteklasse 3m - 6m, met verlengd touw m.b.v. de boot de trek uit te voeren. Voor diepe wateren wordt aanbevolen een 'voorloopketting' of verzwaarde hark te gebruiken om de tanden op de grond te houden. Gebruik een steelhark indien van toepassing (bijvoorbeeld in steen-oevers). Gridbemonstering (harkmethode, volgens N2000) Neem op ieder opnamepunt één tot drie harkmonsters met de werp- en/of vaste hark. Planten welke in het veld niet met 100% zekerheid op naam kunnen worden gebracht dienen te worden verzameld om nader te worden gedetermineerd. 6.3.2 Rivieren (harkmethode) Waterplanten deel: Loop of vaar langs de oever (of over de riffle) van het opnamepunt. Bij brede ondiepe oevers van het waterplanten sub-pq wordt een aantal lengte parallel stroken van 100 m lopend of varend bemonsterd tot een maximale diepte van -3 meter t.o.v. gemiddeld waterpeil (ongestuwde rivier delen), stuwpeil (gestuwde rivier delen) of GHW (getijde wateren) of een breedte van maximaal 100 m.

Pagina 11 van 35 Bij complexe ligging van locaties zal de opdrachtgever aanvullende info verstrekken. (bv brede ondiepe (voor)oevers welke met een kleine boot bemonsterd worden. Neem van ieder opnamepunt of per strook minimaal 5 en maximaal 20 deelmonsters verspreid over de lengte van het opnamepunt. Een monster wordt genomen door de hark over een lengte van minimaal 5 m. (tot aan een maximale diepte van -3 meter tov GHW) over de bodem te trekken. Let op: Loop bij ondiepte verder het water in. Mocht de ondiepte aanhouden dan verder lopen / varen tot een diepte van ca. 1,5 meter / 3 meter tot maximaal 100 meter vanaf de oever. Op minimaal 5 raaien haaks op de oever, bij een breedte van 100 meter dient minimaal 4 keer een harkworp langs iedere dwarsraai uitgevoerd te worden. Bij een breedte van minder dan 100 m. wordt naar rato het aantal harkworpen op de dwarsraai verminderd. Opmerking: In het geval het risico bestaat dat soorten gemist worden (bv: bij het verzamelen van zeer grote hoeveelheden per PQ), mag overgegaan worden tot het uitzoeken/ verwerken van een deel van het totaal verzamelde materiaal, bv: ¼ of ½. Het geselecteerde deel dient zeer nauwkeurig te worden uitgezocht. De rest dient globaal te worden uitgezocht, zodat overige soorten welke in lage dichtheden voorkomen niet worden gemist. Let op dat deze handeling als opmerking wordt vermeld, waarbij ook aangegeven dient te worden wat het onderzochte aandeel is! Noteer bijzonderheden, bv: het voorkomen van vegetatie in de omgeving buiten het te karteren vak!! Oeverplanten deel (zie voor verdere uitwerking bijlage 2): Als de begroeiing van de oeverplantenzone meer omvat dan een smalle strook, wordt op minimaal 3 plaatsen een doorsteek gemaakt dwars op de oever, tot aan de GHW-grens of tot een afstand van 20 m vanaf de oeverplanten vegetatiegrens (in geval de GHW-lijn verder weg ligt). De onderlinge afstand tussen de 3 doorsteken bedraagt in principe 25 m Het aantal doorsteken wordt bepaald door de uiterlijke variatie in de oevervegetatie. Struweel en bos/bomen wordt niet gekarteerd. 6.3.3 Biezenkartering (optioneel): Alle biezen bestanden worden in kaart gebracht Begroeiingen met biezen dienen te worden opgenomen als zijnde de bedekkingsgraad met meer of minder dan 55%. De kartering wordt uitgevoerd door met een boot alle oevers langs te varen en alle bestanden van biezen te lokaliseren. De opname bestaat uit de volgende onderdelen: De locatie van het bestand wordt met GPS bepaald op het exacte middelpunt van het bestand. Als het exacte middelpunt niet bereikt kan worden, wordt de positie van de boot genoteerd en tevens de afstand tot het middelpunt. Achteraf wordt het exacte coördinaat op basis van luchtfoto s bepaald door de gemeten coördinaat te corrigeren met de afstand tot de oevervegetatie. - Opname van groepjes kleine biezenpollen dichtbij elkaar, worden met een coördinaat in het midden van de locatie vastgelegd. - Bepaal van alle aangetroffen biezen de (onder-) soort op basis van specifieke kenmerken (vegetatieve kenmerken en bloeiwijze). Bij twijfel materiaal verzamelen. - Noteer de oppervlakte: lengte en (gem.) breedte in meters schatten - Noteer het substraat waarin de biezen zijn aangetroffen

Pagina 12 van 35 - Als minimum oppervlakte van te karteren biezenbestanden geldt 1 m2 6.3.4 Overige aandachtspunten (niet van toepassing voor gridbemonstering (N2000) IJsselmeergebied) A. Opname van draadwieren en flab Groepen draadwieren die in het veld worden onderscheiden zijn: Darmwier, Waternetje en Overig draadwier. Bij duidelijke dominantie (bij draadwierbloei > 50%) wordt een monster verzameld om achteraf te determineren tot op genus-niveau. Het resultaat van de determinatie wordt niet in het gegevensbestand opgenomen (het blijft draadwier, Waternetje, etc.) maar dient in het logboek te worden opgenomen. Het bedekkingspercentage van de draadwiergroepen wordt op dezelfde wijze bepaald als alle andere waterplantensoorten. De Totaal-bedekking draadwieren (TBDW) betreft de projectie van alle draadwieren in en op de waterkolom. De Totaal-bedekking flab (TBF) betreft alleen het deel hiervan dat op of vlak onder het wateroppervlak drijft. TBDW is dus altijd groter of gelijk aan TBF. Bij het opnemen van dichte draadwiermassa's dient altijd goed opgelet te worden: - Er kunnen andere waterplanten tussen het wier zitten; vooral als dit kleine plantjes zijn, zijn die soms moeilijk te vinden; deze planten kunnen soms ontworteld en dus losdrijvend zijn, in welk geval soms moeilijk te beoordelen is of ze tot de op te nemen vegetatie behoren of niet. - Kroossoorten komen vaak tussen het flab voor, omdat ze daar minder door waterbeweging worden weggespoeld. Deze worden altijd in de opname betrokken. - Darmwier en waternetje kunnen een belangrijk onderdeel vormen van het flab. Het flab dient dus in detail bekeken te worden. - Bij hoge flab-bedekking wordt eerst het percentage bedekking geschat alvorens de rest van de opname gemaakt kan worden, omdat hiervoor de flablaag verstoord wordt en de bedekkingswaarde van flab niet meer correct geschat kan worden. Flab kan op een gegeven moment naar de bodem zinken als het zijn drijfvermogen heeft verloren (waar het, zolang het nog groen is, als submers Draadwier moet worden aangemerkt). B. Verzamelen kranswieren Aandachtpunten voor monstername: - Van elke PQ worden kranswieren verzameld. Opm: alle te onderscheiden soorten kranswieren in monster meenemen. - zorg voor voldoende materiaal (tenzij er niet meer is aangetroffen) - verzamel ook toppen van (jonge) planten (belangrijk voor de determinatie) eventueel bulbillen. - plantenmateriaal moet onder alcohol staan om rotting te voorkomen - te onderscheiden soorten mogen in aparte potjes aangeleverd worden. - codeer het potje met een ethanol vrije stift - etiketten voor in het potje duidelijk en volledig met potlood op gewoon papier beschrijven. o locatiecode, PQ nr., datum en watersysteem/gebied op etiket vermelden. Opm 1: verzamel zo veel mogelijk verschillende plukjes als er variatie aanwezig is. Opm 2: van punten in de gridbemonstering wordt alleen vegetatie verzameld indien deze onbekend is, danwel wanneer er twijfel over de soort bestaat. C. Bedekking

Pagina 13 van 35 Een bedekking wordt geschat als zijnde een opname van bovenaf bezien. Dat kan dus betekenen dat in een te karteren PQ met b.v. een charaveld met 80% bedekking en tevens voorkomend Schedefonteinkruid met 30 % bedekking de Totale bedekking tussen 80% en 100% ligt. De Totale bedekking is een beoordeling gezien van bovenaf, waarin het deel van de bodem dat bedekt wordt door de projectie van de vegetatie op de bodem het totale bedekkingspercentage geeft. Een soort wordt altijd op basis van zijn voorkomen op het moment van kartering in een bepaalde soortgroep ingedeeld, Opm: Een soort kan in verschillende groeivormen tegelijk voorkomen, afhankelijk van de positie van delen van de plant op het moment van opnemen. Bv: als Egelskop ondergedoken wordt aangetroffen wordt alleen submerse bedekking gescoord, als de bladeren boven het wateroppervlak uitsteken, wordt het deel onder water tot de submerse- en het deel boven water tot de emerse bedekking gerekend. - Noemenswaardige losdrijvende vegetatie dient vermeld te worden in het opmerkingenveld. Schat de bedekking op basis van (onderwater)-waarnemingen en/of het bovengeharkte materiaal. è de schatting baseren op de onverstoorde situatie; zoals het er ziet vóór de kartering begint! - het percentage van de groep totale bedekking. - het bedekkingspercentage van de vegetatie per soort. - de totale bedekking per soortgroep in percentages Opmerking: gebruik hiervoor de MWTL-veldgids Voor de verschillende soorten en soortgroepen wordt de bedekking in percentages als volgt weergegeven: 0; 0,1; 1; 2; 5; 10; 20; 30; 40; 50; 60; 70; 80; 90; 95; 99 en 100 %. De acht te onderscheiden soortgroepen en de afzonderlijke totale groep zijn: - totaal ondergedoken - totaal drijvend - totaal emers - totaal (draad)wieren - totaal flab - totaal kroos - totale bedekking WATPTN (alleen waterplanten), excl. Draadwieren - totale bedekking OEVPTN (alleen oeverplanten) Voor opname van het Oeverplantendeel wordt één totaal groep gebruikt. Verder worden de bedekkingspercentages per soort bepaald. Opmerking: Is een locatie / PQ niet te bereiken dan hier melding van maken in het logboek. Neem in dit geval direct contact op met de Technisch Adviseur van de opdrachtgever van RWS-CIV over hoe verder te handelen. Mossen:

Pagina 14 van 35 Per locatie dienen alle aangetroffen mossen op natuurlijk- en kunstmatig substraat, uit stagnante en stromende wateren, te worden opgestuurd. In logboek opnemen op welk substraat het mos werd aangetroffen. Mossen worden wel in het databestand opgenomen maar niet bij de totaalgroepen meegeteld; hierop is een uitzondering: Mossen wel meetellen bij submers en totaal als ze op natuurlijksubstraat voorkomen. In het veld te beoordelen!! 6.3.5 Determinatie - Determineer per opnamepunt de aanwezige (verzamelde) waterplanten tot op soortsniveau. Draadvormige algen ('flab') en kranswieren (Characeae) kunnen zeer moeilijk in het veld op soort worden gebracht. Deze soorten worden niet verder in het veld gedetermineerd. - Kranswieren en mossen moeten worden verzameld (zie onder Uitvoeringsopdracht en Kwaliteitsborging respectievelijk paragraaf 5 en 8). Zie voor ondersteuning ook de MWTL veldgids, echter de RWSV blijft leidend. - Bovenstaande twee punten gelden niet voor de Gridbemonstering t.b.v. N2000, (IJsselmeergebied). Opm: zie 6.3.4: Verzamelen Kranswieren. Opmerking: indien een plant niet wordt herkend dan wordt de naam als onbekend-1 met bijbehorende bedekking opgenomen. - Niet te herkennen soorten en bij twijfel over een soort dient deze altijd verzameld te worden en naderhand definitief ingevoerd te worden onder de juiste naam. In een aantal gevallen (zie kwaliteitsborging) worden monsters voor nadere validatie / analyse verzameld. Hierbij zijn de volgende aspecten van belang; - Een monster moet indien mogelijk bestaan uit volledige planten met hun bloeiwijze. - De monsters worden in een plastic zak of afsluitbaar plastic buisje verzameld. - De monsters dienen met wat water direct na kartering binnen 24 uur te worden gekoeld en vervolgens binnen 5 dagen te worden ingevroren bij een temperatuur van -20 ± 2 C. - In een zak, dan wel een afsluitbaar plastic potje wordt een label (papier) gestopt waarop PQ-naam, datum, naam karteerder, naam plant en bemonsterende instantie met watervaste stift genoteerd. - Noteer op de zak/pot duidelijk de locatiecode, datum en naam uitvoerende instantie.. o Gebruik goede afsluitbare zakken / afsluitbare plastic buisjes waarop de mogelijkheid tot schrijven is aangebracht. (bijlage 6) o Let op dat het opschrift goed op de zak / afsluitbare plastic buisje blijft zitten (ook na invriezen). Gebruik hiervoor de voorgeschreven stiften. (bijlage 6). - Leg ter controle na afsluiting van de determinatie met behulp van een plaatsbepaling- systeem de positie vast.

Pagina 15 van 35 Let op: altijd de coördinaten opnemen waar de kartering heeft plaats gevonden. - Kranswier (Characeae) dient in 90% ethanol geconserveerd te worden, (niet invriezen). - Verzamel de Charasoorten in (kleine) goed afsluitbare plastic potjes!! Opmerking: - Doe een met potlood duidelijk geschreven en van buitenaf zichtbaar etiket in het potje. - Schrijf eventueel met een ethanol vrije stift de code en datum ook duidelijk op het potje. Opmerking: - Voor de gridbemonstering IJsselmeergebied (N2000 opname) hoeven in principe geen kranswieren en mossen te worden verzameld. Er wordt alléén materiaal verzameld van soorten die niet in het veld herkend worden of waarover twijfel bestaat. 6.4 Opslag en transport - Transporteer de monsters in een koelkast met een temperatuur van 4 ± 2 C of onder gelijkwaardige condities (b.v. koelbox). Dit geldt niet voor kranswieren. - Binnen 5 dagen dienen de monsters te worden ingevroren. - Ingeval binnen 5 dagen gevalideerd kan worden is invriezen van de vegetatie niet noodzakelijk -

Pagina 16 van 35 7 DATA RAPPORTAGE EN LOGBOEK - Ingewonnen data conform RWSV en twee voorgeschreven dataformats: Bestandsformat waarvan bedekking in het veld wel bepaald kan worden. Bestandsformat waarvan bedekking in het veld niet bepaald kan worden. De te gebruiken dataformats worden door opdrachtgever aan de opdrachtnemer verstuurd. Vermeld in het databestand ook de bijzonderheden welke zijn waargenomen tijdens de bemonstering in de kolom opmerkingen (bv vuil, oliefilm op water, losdrijvende vegetatie e.d.) en eventueel afwijkende werkwijzen. Noteer bijzonderheden ook in het logboek. De aangetroffen soorten moeten volgens de Nederlandse en/of Latijnse benaming in het bestand worden opgenomen. De naamgeving volgt de officiële naamlijst volgens de TWN. Soorten waarvan alleen de aanwezigheid kan worden vastgesteld maar geen bedekking (zoals kransbladsoorten) krijgen in het databestand de bedekkingscode 1 in de kolom WAARDE. Dit geldt bijvoorbeeld ingeval er een kransbladbedekking is waarbij na determinatie blijkt dat één of meerdere soorten aanwezig zijn. In het veld krijgt 'kransblad (chara) dan een bedekkingswaarde. De verschillende gedetermineerde soorten krijgen achteraf elk de bedekking 1 in de kolom WAARDE. Bv.: ondersoorten en variëteiten worden apart ingevoerd en krijgen de beoordeling 1 in de kolom WAARDE ; zoals Gesteelde Zannichellia en Zittende Zannichellia, kransblad, mos en draadwieren). Opm losdrijvende vegetatie dient vermeld te worden in het opmerkingenveld. Bij de rapportage hoort ook de vermelding van bijzonderheden zoals locatiewijzigingen en afwijkend aantal monsters op een locatie (logboek).

Pagina 17 van 35 8 KWALITEITSBORGING - De kwaliteit van de monsterneming kan moeilijk tijdens of na de kartering gecontroleerd worden; bij de kwaliteitsborging ligt het accent daardoor sterk op preventie. Hierbij zijn van belang een zorgvuldige monsterneming en verdere behandeling van monsters alsmede een goede instructie van personeel. - Het monsternemend personeel dient te beschikken over gedegen kennis op het gebied van Water- en Oeverplanten. - Het is een must om zorg te dragen voor voldoende plantenkennis alsmede het schatten van de bedekkingsklassen voorafgaand aan het uitvoeren van het inventarisatieprogramma. - Noteer bijzonderheden kort en bondig in de kolom Opmerkingen. - In het logboek worden de bijzonderheden uitgebreider beschreven.

Pagina 18 van 35 In de volgende gevallen worden monsters voor een nadere analyse door de opdrachtnemer verzameld en gevalideerd. Opdrachtnemer dient in logboek aan te geven hoe validatie is uitgevoerd. A. Altijd ter validatie meenemen (Let op: onder A als enige ook van toepassing voor GRID bemonstering) - Wanneer een soort wordt waargenomen welke nog niet eerder in het gebied is aangetroffen. - Van onbekende planten en twijfelgevallen moet altijd materiaal verzameld worden! B. Per PQ: 1. Spiraalruppia (altijd verzamelen; bij voorkeur met vruchten). 2. Kranswieren (Charaeceae): Elke voorkomende soort van Kransblad (Chara), Glanswier (Nitella) en Boomglanswier (Tolypella) moet worden opgestuurd. Opmerking: Sterkranswier (Nitellopsis) hoeft niet te worden opgestuurd C. Per locatie (meren = 4 PQ s): 3. Mossen: in stagnante en stromende wateren toesturen. 4. Sterrenkroos (Callitriche) 5. Draadwier en flab: toesturen alleen bij duidelijke dominantie van de groep; als >50% 6. Eendenkroos (Lemna)- toesturen: Klein-, Bult-, Dwerg-. Wortelloos- en Knopkroos 7. Puntig-, Stomp- en Platfonteinkruid Opmerking: - Veelwortelig kroos hoeft niet toegestuurd te worden. - Puntkroos dient als zwevende soort beoordeeld te worden en bij de soortgroep totaal ondergedoken te worden opgenomen en hoeft niet te worden opgestuurd. 7. Smalle waterweegbree: bewijsmateriaal verzamelen. D. Per Waterlichaam: (zie ook bijlage 5) 8. Fonteinkruiden - alle smalbladige fonteinkruiden, inclusief Snavelruppia en Zannichellia, wel toesturen. (Schedefonteinkruid niet) Opmerking: Ruppia's toesturen: - bij voorkeur met vruchten Zannichellia: Randmeren, Markermeer --> alleen met vruchten, 1 monster (zie bijlage 5). Haringvliet, Volkerak Zoommeer en IJsselmeer --> gesteelde Zannichellia (ook bij twijfel) --> zittende Zannichellia 1 monster (zie bijlage 5) (voor vergelijkbaarheid tijdens validatie) Advies: indien geen goed validatiemonster kan worden verzameld, dan aanvullen met foto s.

Pagina 19 van 35 9 OPMERKINGEN / BIJZONDERHEDEN Opname soorten: Rapportage: In principe worden alle aangetroffen soorten genoteerd. Hierbij moeten bijzonderheden welke tijdens de kartering worden waargenomen duidelijk in het logboek worden opgenomen, bv.: bij een hogere dan normale waterstand zullen meer (water)planten in het karteringsvak voorkomen, (oeverplanten (bv Rietgras) kunnen in het water komen te staan). Deze situatie dient in het logboek te worden opgenomen. Bij minder dan gemiddeld laagwater (en dus een kleiner te karteren vak, waarbij voorkomende waterplanten droog kunnen vallen) dient een aantekening in het logboek te worden gemaakt. Er dient nagegaan te worden dat, waar het verschil tussen GLW en GHW groter is dan 50 cm, de kartering rond het tijdstip van de gemiddelde laagwaterstand wordt uitgevoerd. Verhoging van de waterstand kan plaatsvinden door getijde werking, danwel door een hogere afvoer. Opmerking: zie ook MWTL Veldgids Let op: RWSV is leidend.

Pagina 20 van 35 10 VEILIGHEID EN MILIEU - Let bij monsterlocaties op gevaarlijke situaties (ankertouw, harktouw, gladheid, ontbreken van railing e.d.). - Neem kennis van vigerende veiligheidsvoorschriften (b.v. aangaande scheepvaart op grote wateren maar ook voor opslag van ethanol) en pas deze toe. - Beschikt dient te worden over de desbetreffende chemiekaarten. 11 REFERENTIES [1] Haye, M. de la 1996. Biologische monitoring zoete Rijkswateren. Operationele uitwerking waterplanten en ecotopen. RIZA-werkdocument 96.004X. [2] Van der Meijden, R. 2005. Heukels Flora van Nederland. Wolters Noordhof. Groningen. [3] Sinkeldam, J.A., van Dam, H., Kouwets, F.A.C., Mertens, A., Everards, K., 1995. IAWM-nummers en afkortingen van de Nederlandse vaatplanten, mossen, microscopische algen en enkele bacteriën. Rapportnummer IBN- rapport 110, RIKZ-95.032. [4] Rijkswaterstaat Waterdienst, 2008. Waterplantenmeetnet Rijkswateren. MWTL Veldgids. [5] Pot, R. 2003. Veldgids Water- en Oeverplanten. KNNV.

Pagina 21 van 35 Voorschrift - RWSV Versie: 6 Bijlage 1. Aandachtspunten t.b.v. het dataformat. De waarden van de soorten, de totalen per soortgroep en de totale bedekking worden in percentages (%) vermeld. De schatting wordt uitgevoerd volgens hoofdstuk 6.3.4. onder Bedekking. Draadwieren worden nooit bij de totale bedekking opgeteld. Flab (drijvend algenbed: deel van het draadwier op of direct onder wateroppervlak) wordt bij totaal (draad)wieren opgeteld. Kroos wordt wel bij de totale bedekking opgeteld. Totale bedekking wordt niet in decimalen genoteerd.

Pagina 22 van 35 Voorschrift - RWSV Versie: 6 Bijlage 2. Locatiekeuze MWTL Algemeen Bij de locatiekeuze wordt onderscheid gemaakt in stagnante (1) en stromende wateren (2) en de gridbemonstering IJsselmeergebied (3). De locatie s / PQ s zijn volgens het type RD-coördinaten weergegeven. 1. Stagnante wateren: - Er wordt onderscheid gemaakt in drie diepteklassen: klasse 1 è ±30 150 cm klasse 2 è 151 300 cm klasse 3 è 300 600 cm (alleen Volkerak en Zoommeer: 20 locaties per waterlichaam - Per waterlichaam worden per diepteklasse 20 locaties gekarteerd. - Per locatie worden 4 PQ s (permanent quadrant van 10 m x 10 m) onderzocht. Opm: geldt niet voor het Zoomeer - Eén locatie is een vierkant van 200 x 200 m ** - Op elke hoekpunt van een lokatie ligt één PQ. - PQ s worden in het vierkant met de wijzers van de klok aangegeven, waarbij het eerste PQ in principe zuid-westelijk op het vierkant (= locatie) ligt. - Als coördinaat voor een opnamepunt wordt het middelpunt van een PQ aangehouden. - Indien een locatie te smal is voor opname in een vierkant worden de PQ s achter elkaar gekarteerd met een onderlinge afstand van 200 meter. Let op: als blijkt dat de afstand van 200 m te veel is, dient 100 m aangehouden te worden. - De codering van de afzonderlijke locaties is als volgt: o afkorting: watersysteem+locatie+pq, welke bestaat uit letters en cijfers. o De lettercombinatie geeft het watersysteem aan. o Het eerste cijfer is het locatienummer, het laatste cijfer het PQ-nummer. ** Als op de situatie ter plekke geen ruimte is om een vierkant van 200 m x 200 m te maken mag daar enigszins van afgeweken worden. Als b.v. een van de vier PQ s in een andere diepteklasse valt, mag ongeveer 50 m van de coördinaten afgeweken worden. Dit betekent dat de afstand tussen twee PQ s minimaal 100 m en maximaal 300 m mag bedragen. Als ook dit niet lukt, wordt gekarteerd volgens de methode genoemd onder het 8 e aandachtsstreepje hierboven. Gridbemonstering (IJsselmeergebied) Bij de gridbemonstering worden alle punten op een grid met tussenafstanden van 200 m bemonsterd. De buitengrenzen van het grid worden bepaald door de begrenzing van N2000-gebied en de waterdiepte. In principe worden alleen gridpunten met een waterdiepte tussen ± 30 en 300 cm worden gekarteerd. In voorkomende gevallen zal, indien de vegetatie ook in diepere delen in het verlengde van de raai voorkomt, de kartering worden voortgezet. Voor de diepteklasse 2 3 meter geldt dat als op de eerste 3 PQ s van een raai, haaks op de oever, geen vegetatie wordt aangetroffen, de kartering op de betreffende raai niet voortgezet hoeft te worden.

Pagina 23 van 35 Voorschrift - RWSV Versie: 6 Opmerking: Voor de stagnante wateren geldt dat de diepte wordt bepaald volgens de waterstand welke aangehouden wordt in de karteringsperiode. Dit i.v.m het feit dat in stagnante wateren een zomerpeil en winterpeil voorkomt. Het zomerpeil, welke rond 1 april ingaat, ligt bv in de randmeren ca. 20 cm hoger dan in de winterperiode. 2 Rivieren 2.1 Algemeen - Omdat in de grote rivieren de waterplanten vooral langs de relatief ondiepe oeverzone staan zijn de waterplanten PQ s in het zomerbed van de rivieren niet dwars op de oever gelegd, zoals bij de stagnante wateren, maar in de lengterichting van de rivier (fig. 1). - Per locatie wordt één proefvlak (PQ, lengte 100 m) gekarteerd; deze bestaat uit 2 sub-pq s: een Waterdeel en een Oeverdeel. N.B.: De sub-pq s worden gescheiden door de waterlijn (eventueel met een range van enkele decimeters). De lengte van de rivier PQ is 100 m (zoveel mogelijk aansluitend bij rivierwerken zoals kribben). De breedte van het Waterdeel is afhankelijk van de breedte van de ondiepe zone (aan de bovenzijde begrensd door de (globale) waterlijn (GLW). Dan wel de lijn op 20 m vanaf de waterlijn. De breedte van het Oeverdeel is afhankelijk van de (globale) waterlijn (GLW) of de oeverplantenvegetatiegrens tot de gemiddelde hoogwaterlijn (GHW) met een maximum van 20 m vanaf de waterlijn of oeverplantenvegetatiegrens. In het geval van riffles dient extra aandacht aan de te karteren breedte besteed te worden. Opmerking: de gemiddelde hoogwaterlijn betreft de zomerperiode. In gestuwde riviertakken gaat het om het streefpeil; in getijdenwateren de gemiddelde hoogwaterstand (GHW). 2.2. Opname van brede oevers met ondiep waterplanten- en oeverplantendeel In het meetnet bestaan de PQ's uit 100 m trajecten langs de oever, waarbij het opgegeven coördinaat in principe het middelpunt is. Het opnamevak bevindt zich dus vanuit dit punt parallel aan de oever tot 50 m in beide richtingen. Fig 1.

Pagina 24 van 35 Voorschrift - RWSV Versie: 6 Het Water-PQ van het gehele proefvlak strekt zich uit tot aan de ondergrens van de begroeibare zone. Over de lengte van deze zone wordt op ca. 20 punten een harkmonster genomen. Aan de 'land'-zijde van het PQ geldt de gemiddelde hoogwaterlijn (GHW) als bovengrens. In de R8 wateren ligt deze bij opname tijdens laagwater, vaak ver in de dichte oeverbegroeiing, die in veel gevallen uit moeilijk begaanbaar rietland bestaat. In dergelijke gevallen wordt een maximale breedte van 20 m afstand vanaf de oeverlijn / oevervegetatiegrens aangehouden (fig 2). Fig. 2: Samenvattend wordt het opnamevak gedefinieerd door een strook evenwijdig aan de oeverlijn van 100 m lengte, waarvan het opgegeven coördinaat precies in het midden ligt en waarbinnen twee sub-pq s worden gekarteerd. Het vak is aan de waterzijde begrensd door de grens van de begroeibare diepte tot -3m GHW, of een opgegeven maximale afstand van max. 100 m. vanaf de oeverlijn (zie ook 6.3.2, monstername, rivieren). Aan de landzijde wordt de strook begrensd door de GHW-lijn, of een maximum van 20 m vanaf de oeverplantenvegetatiegrens.

Pagina 25 van 35 Voorschrift - RWSV Versie: 6 Waterdeel: Opname van het bevaarbare waterdeel gebeurt met de werphark, door parallel aan de oeverlijn te varen of te waden (bij smalle ondiepe zone s kan vanaf de droge oever gewerkt worden) en op meerdere punten een harkmonster te nemen; ook zichtwaarnemingen tellen mee. Het zeer ondiepe water en niet of ijl begroeide deel van de oever wordt te voet langsgelopen. Oeverdeel: Bij te dichte begroeiing wordt geïnventariseerd doormiddel van doorsteken (minimaal 3) te maken dwars op de oeverlijn, tot aan de GHW-grens of 20 meter vanaf de oeverlijn / oeverplantenvegetatiegrens. De te maken doorsteken moeten verdeeld worden over de gehele lengte (100 m) van het PQ (onderlinge afstand tussen de drie doorsteken 25 m) Opmerking: het aantal doorsteken (minimaal 3) van de oever is afhankelijk van de homogeniteit van de vegetatie en moet ter plekke worden beoordeeld. Binnen het opnamevak worden alle soorten per sub-pq genoteerd met hun bedekkingspercentage. De afstand (breedte) vanaf de oeverlijn, resp. aan de waterzijde en de landzijde, wordt altijd opgenomen.

Pagina 26 van 35 Voorschrift - RWSV Versie: 6 Bijlage 3. Soortenlijst meren t.b.v. KRW-maatlatten Wet. naam Nederl. naam M14 M20 M21 Callitriche platycarpa Gewoon sterrenkroos 3 3 3 Callitriche obtusangula Stomphoekig sterrenkroos 3 3 3 Ceratophyllum demersum Grof hoornblad 5 5 5 Chara aspera Ruw kransblad 1 1 1 Chara canescens Brakwater kransblad - - - Chara connivens Gebogen kransblad 1 - - Chara contraria Brokkelig kransblad 1 1 1 Chara globularis Breekbaar kransblad 1 1 1 Chara hispida Stekelig kransblad 1 1 1 Chara virgata Teer kransblad - - - Chara vulgaris Gewoon kransblad 1 1 1 Chara sp. Kransblad 1 1 1 Elodea canadensis Brede waterpest 2 2 2 Elodea nuttallii Smalle waterpest 4 4 4 Fontinalis antipyretica Gewoon bronmos 2 2 2 Hottonia palustris Waterviolier 2 - - Hydrocharis morsus-ranae Kikkerbeet 4 5 5 Lemna gibba Bultkroos 5 5 5 Lemna minor Klein kroos 5 5 5 Lemna trisulca Puntkroos 3 3 3 Myriophyllum spicatum Aarvederkruid 3 3 3 Myriophyllum verticillatum Kransvederkruid 2 2 2 Najas marina Groot nimfkruid 2 2 2 Nitella hyalina Klein glanswier 1 1 1 Nitella mucronata Puntdragend glanswier 1 1 1 Nitella opaca Donker Glanswier 1 1 1 Nitellopsis obtusa Sterkranswier 1 1 1 Nuphar lutea Gele plomp 4 4 4

Pagina 27 van 35 Voorschrift - RWSV Versie: 6 Nymphaea alba Witte waterlelie 3 3 3 Nymphoides peltata Watergentiaan 2 - - Persicaria amphibia Veenwortel 3 4 3 Potamogeton berchtoldii Klein fonteinkruid 2 2 2 Potamogeton compressus Plat fonteinkruid 2 2 2 Potamogeton crispus Gekroesd fonteinkruid 4 3 3 Potamogeton lucens Glanzig fonteinkruid 3 3 3 Potamogeton mucronatus Puntig fonteinkruid 2 2 2 Potamogeton natans Drijvend fonteinkruid 4 3 3 Potamogeton obtusifolius Stomp fonteinkruid 2 2 2 Potamogeton pectinatus Schedefonteinkruid 5 4 4 Potamogeton perfoliatus Doorgroeid fonteinkruid 3 3 3 Potamogeton praelongus Langstengelig fonteinkruid 2 2 2 Potamogeton pusillus Tenger fonteinkruid 4 4 4 Potamogeton trichoides Haarfonteinkruid 4 4 4 Potamogeton x angustifolius Gegolfd fonteinkruid 2 2 2 Ranunculus aquatilis Fijne waterranonkel 2 2 2 Ranunculus circinatus Stijve waterranonkel 3 2 2 Riccia fluitans Watervorkje 3 3 3 Schoenoplectus lacustris Mattenbies 3 3 3 Spirodela polyrhiza Veelwortelig kroos 5 5 5 Stratiotes aloides Krabbescheer 3 - - Tolypella glomerata Klein boomglanswier - - - Utricularia vulgaris Groot blaasjeskruid 3 - - Zannichellia palustris Zannichellia 4 4 4 Let op: Bovenstaande soorten zijn soorten welke meetellen voor de KRW-maatlatten en derhalve een deel van de soorten welke in het veld kunnen worden aangetroffen.

Pagina 28 van 35 Voorschrift - RWSV Versie: 6 Bijlage 4. Soortenlijst grote rivieren t.b.v. KRW-maatlatten Wet. Naam Nederl. naam R7 R8 R16 Acorus calamus Kalmoes 3 4 - Agrostis stolonifera Fioringras - 4 - Alisma gramineum Smalle waterweegbree 1-1 Alisma lanceolatum Slanke waterweegbree 3 3 - Alisma plantago-aquatica Grote waterweegbree 3 4 4 Apium nodiflorum Groot moerasscherm - - - Berula erecta Kleine watereppe - 3 - Bolboschoenus maritimus Heen 3 1 - Butomus umbellatus Zwanenbloem 4 3 4 Callitriche brutia Haaksterrenkroos - - 1 Callitriche cophocarpa Gekield sterrenkroos - 2 - Callitriche obtusangula Stomphoekig sterrenkroos 2 2 2 Callitriche platycarpa Gewoon sterrenkroos 3 2 2 Callitriche stagnalis Moerassterrenkroos - - - Callitriche truncata Doorschijnend sterrenkroos - 2 - Caltha palustris Dotterbloem 2 1 - Cardamine amara Bittere veldkers - 2 - Ceratophyllum demersum Grof hoornblad 5 4 5 Elodea canadensis Brede waterpest 3 5 3 Elodea nuttallii Smalle waterpest 5 5 5 Epilobium hirsutum Harig wilgenroosje - 5 - Equisetum fluviatile Holpijp 1 3 - Galium palustre Moeraswalstro - 4 - Glyceria fluitans Mannagras 5 2 4 Glyceria maxima Liesgras - 5 - Glyceria notata Stomp vlotgras - - 2 Hippuris vulgaris Lidsteng - 4 4

Pagina 29 van 35 Voorschrift - RWSV Versie: 6 Hottonia palustris Waterviolier - - 2 Hydrocharis morsus-ranae Kikkerbeet - 5 5 Iris pseudacorus Gele lis - 3 - Lemna minor Klein kroos 5 5 - Lemna trisulca Puntkroos 4 4 - Lycopus europaeus Wolfspoot - 4 - Lysimachia thyrsiflorus Moeraswederik - 4 - Lythrum salicaria Grote kattenstaart - 3 - Mentha aquatica Watermunt 3 3 - Myosotis scorpioides Moerasvergeetmijnietje 3 3 3 Myriophyllum spicatum Aarvederkruid 4 4 - Myriophyllum verticillatum Kransvederkruid 3 2 4 Nasturtium microphyllum Slanke waterkers - - 3 Nitella mucronata Puntdragend glanswier 2 2 2 Nuphar lutea Gele plomp 1 1 1 Nymphaea alba Witte waterkers 1 1 1 Nymphoides peltata Watergentiaan 1 2 2 Oenanthe aquatica Watertorkruid - 3 3 Oenanthe fistulosa Pijptorkruid - 2 3 Persicaria amphibia Veenwortel 4 4 4 Persicaria hydropiper Waterpeper - 5 - Peucedanum palustre Melkeppe - 4 - Phalaris arundinacea Rietgras - 4 - Phragmites australis Riet 2 2 2 Potamogeton compressus Plat fonteinkruid 2 3 2 Potamogeton crispus Gekroesd fonteinkruid 4 2 4 Potamogeton lucens Glanzig fonteinkruid 1 1 1 Potamogeton mucronatus Puntig fonteinkruid 2 2 2 Potamogeton natans Drijvend fonteinkruid 2 2 4 Potamogeton nodosus Rivierfonteinkruid 1 2 1 Potamogeton pectinatus Schedefonteinkruid 4 4 5

Pagina 30 van 35 Voorschrift - RWSV Versie: 6 Potamogeton perfoliatus Doorgroeid fonteinkruid 1 3 2 Potamogeton pusillus Tenger fonteinkruid 4 4 5 Ranunculus circinatus Stijve waterranonkel 3 2 3 Ranunculus fluitans Vlottende waterranonkel 1-1 Ranunculus lingua Grote boterbloem - 2 - Ranunculus peltatus Grote waterranonkel 1-1 Rorippa amphibia Gele waterkers - 5 - Rumex hydrolapathum Waterzuring - 3 - Sagittaria sagittifolia Pijlkruid 5 5 3 Schoenoplectus lacustris Mattenbies 3 1 3 Schoenoplectus pungens Stekende bies - 2 - Schoenoplectus tabernaemontanus Ruwe bies - 1 - Schoenoplectus triqueter Driekantige bies - 1 - Schoenoplectus x carinatus Bastaardbies - 1 - Sium latifolium Grote watereppe - 4 - Sparganium emersum Kleine egelskop 2 2 4 Sparganium erectum Grote egelskop 3 4 - Spirodela polyrhiza Veelwortelig kroos 5 5 - Stachys palustris Moerasandoorn - 4 - Stratiotes aloides Krabbescheer - - 3 Typha angustifolia Kleine lisdodde 5 5 - Typha latifolia Grote lisdodde 4 3 - Utricularia vulgaris Groot blaasjeskruid - - 3 Veronica anagallis-aquatica Blauwe waterereprijs - 1 - Veronica beccabunga Beekpunge - 3 - Veronica catenata Rode waterereprijs - 5 - Zannichellia palustris Zannichellia 2-4 Let op: Bovenstaande soorten zijn soorten welke meetellen voor de KRW-maatlatten en derhalve een deel van de soorten welke in het veld kunnen worden aangetroffen.

Pagina 31 van 35 Voorschrift - RWSV Versie: 6 Bijlage 5. KRW Waterlichamen en deelgebieden MWTL Water-en Oeverplanten meetnet met locatienamen Stagnante wateren Waterlichaam KRW-code Deelgebied Locatie IJsselmeer (M21) (2017) Markermeer (M21) (2016) Randmeren Zuid (M14) (2015) Randmeren Oost (M14) (2015) Ketelmeer-Vossemeer (M14) (2015) NL92_IJSSELMEER IJsselmeer_Makkum-Gaast IJSMODP 7,9,11,13,15,17 IJSMDP 18,20,22,24,26,28 IJsselmeer_Workum-Mirns IJSMODP 19,21,23,25,27,29, 31,33 IJSMDP 30,32,34 IJsselmeer_Lemmer IJSMODP 35,37,39 IJSMDP 36,38,40 IJsselmeer_Noordholland IJSMODP 1,3,5 IJSMDP 2,4,6,8,10,12,14,16 NL92_MARKERMEER Markermeer_Enkhuizen MARKMODP 27, 29, 31, 33, 35, 37 MARKMDP 28, 30, 32, 34 Markermeer_Hoorn MARKMODP 21, 23, 25 MARKMDP 18, 22, 24, 26 Gouwzee MARKMODP 15, 17, 19 MARKMDP 14, 16, 20 IJmeer MARKMODP 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13, 39 MARKMDP 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 36, 38, 40 NL92_Randmeren_Zuid RandmerenZuid_Gooimeer RAMZODP 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11,12, 13, 15, 17, 19, 21 RAMZDP 2,4,6,8,10,12, 14, 16, 18, 20, 22 RandmerenZuid_Eemmeer RAMZODP 23,25,27,29,31 RAMZDP 24,26,28,30,32 RandmerenZuid_Nijkerkernauw RAMZODP 33,35,37,39 RAMZDP 34,36,38,40 NL92_Randmeren_Oost RandmerenOost_Nuldernauw RAMOODP 1,3,5,7,9 RAMODP 2,4,6 NL92_Ketelmeer_Vosse meer RandmerenOost_Wolderwijd RAMOODP 11,13 RAMODP 8,10,12,14,16,18,20 RandmerenOost_Veluwemeer RAMOODP 15,17,19,21,23,25,27,29 RAMODP 22,24,26,28,30,32,34 RandmerenOost_Drontermeer RAMOODP 31,33,35,37,39 RAMODP 38,40 Ketelmeer_Noord KETM 11, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 20, 22 Ketelmeer_Zuid KETM 7, 8, 9, 10, 12 Ketelmeer_Vossemeer VOSSMR 1, 2, 3, 4, 5, 6, 19

Pagina 32 van 35 Voorschrift - RWSV Versie: 6 Zwarte Meer (M14) (2015) Volkerakmeer (M20) (2016) NL92_Zwartemeer West ZWARTM 19, 21, 23, 24, 25, 26, 28, 51, 53, 55, 57, 59 Oost ZWARTM 27, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 45, 47, 49 NL89_Volkerak Volkerak_Oost VOKRODP 17, 19, 21, 23 VOKRDP 20, 22, 24, 26, 28, 30, 32, VOKRDPE 15, 16, 17, 18, 19, 20 Volkerak_West VOKRODP 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13, 15, 25, 27, 29, 31, 33, 35, 37, 39 VOKRDP 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, `18, 34, 36, 38, 40 VOKRDPE 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 Zoommeer (M20) (2017) NL89_ZOOMMEDT Zoommeer_Eendracht ZOOMMODP 10, 31, 33, 35, 37, 39, 41, 43 ZOOMDP 10, 20, 22, 24, 26, 28, 30, 32, 34, 36, 38, 40, 42, 44, 46, 48, 50 ZOOMDPE 7, 8, 9, 10, 11 Zoommeer_Oost ZOOMMODP 45, 47, 49, 51, 53,55,57,59, 61, 63, 65, 67, 69, 71, 73, 75, 77, 79, 81, 83, 85, 87, 89, 91, 93, 95, 97, 99 ZOOMDP 52, 54, 56, 58, 60, 62, 64, 66, 68, 70, 72, 74, 76, 78, 80, 82, 84, 86, 88, 90, 92 ZOOMDPE 12, 13, 14, 15 Zoommeer_RijnScheldeKanaal ZOOMMODP 101, 103, 105, 107, 109, 111, 113, 115, 117, 119, 121, 123 ZOOMDP 12, 94, 96, 98, 100, 102, 104, 106, 108, 110, 112, 114, 116, 118, 120, 122, 124, 126, 128, 130, 132 ZOOMDPE 16, 17, 18, 19, 20 Zoommeer_West ZOOMMODP 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 21, 23, 25, 27, 29, 125, 127, 129, 131, 135, 137, 139, 141, 143, 145, 147, 149, 151, 153, 155, 157, 159 ZOOMDP 2, 4, 6, 8, 14, 16, 18, 134, 136, 138, 140, 142, 144, 146, 148, 150, 152, 154, 156, 158, 160 ZOOMDPE 1, 2, 3, 4, 5, 6