SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN Praktijkgericht onderzoek naar de beweegproblematiek op Nederlandse schoolpleinen



Vergelijkbare documenten
24 september Buitenspelen loont. Gebrek aan speelruimte. Gevolgen Steeds meer kinderen te dik

Sportparticipatie Kinderen en jongeren

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : J A A R

Een voorbeeld van een schoolprogramma gericht op preventie van overgewicht in Nederland: het DOiT programma

CheckTeen 2011: Eet- en beweeggedrag van leerlingen in het voortgezet onderwijs in Zwolle

Vignet Bewegen en sport, po

Eerste effectmeting van de training ouderverstoting voor professionals in opdracht van De FamilieAcademie

Titel Sporten op en buiten school

Rapportage BMKO Panelonderzoek Internetgebruik op de BSO. april Drs. M. Jongsma R. H. Rijnks BSc. Paterswolde, april 2009

De kwaliteit van educatieve activiteiten meten. Universiteitsmuseum Utrecht

- Samenvatting - Rapportage Oudertevredenheid Eben-Haëzerschool Emmeloord Juni 2013

FORMELE GESPREKKEN, REGELDRUK EN REGELRUIMTE. Analyse op basis van het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek mei 2016

Aanleiding CheckTeen. Zwolle gezonde stad ( ) JOGG: Jongeren op Gezond Gewicht (2010) ChecKid: kinderen basisonderwijs 2006 en 2009 (en 2012)

Keuzes binnen MBO en HBO

EFFECTEN VAN DE WEEKEND- SCHOOL VAN STICHTING WITTE TULP. - eindrapport - dr. Marga de Weerd. Amsterdam, november 2009

Case Medewerkerstevredenheiden betrokkenheidscan

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Onderzoek. Kind en Opvoeding jaar

Rapport tevredenheid burgers Wmo Gemeente Oss

The Daily Mile. Jorien Slot-Heijs Amika Singh. Februari Mulier Instituut. The Daily Mile

Tevredenheidsonderzoek schooljaar 2011/2012: een inspectiebreed beeld

De Actieve Pauze Organisatie: Fontys Sporthogeschool Contactpersoon: Contactpersoon 2: Erkenningen: Sport- en beweegaanbod

Ervaringen Wmo. Cliëntervaringsonderzoek Berg en Dal 2017

Zwemlesaanbod 2015 cijfers en ervaringen van zwemlesaanbieders. Harold van der Werff Vera van Es

Jongeren en de sociale druk om (niet) te roken

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Buitenspelen 2013 Kwaliteit van de speelomgeving in de eigen buurt

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

1 JOHAN CRUYFF FOUNDATION SCHOOLPLEIN14

Tussenschoolse opvang

Evaluatie hinder bij wegwerkzaamheden

1 JOHAN CRUYFF FOUNDATION SCHOOLPLEIN14

OBS A.M.G. Schmidt 7 februari 2014

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder allochtone Nederlanders

Beleidsplan bewegingsonderwijs rkbs Maria Datum: Bron: Herziene kerndoelen Basisonderwijs. Bewegingsonderwijs.

Onderzoeksresultaten en interpretatie klanttevredenheidsonderzoek 2009

De Brede School Academie Utrecht

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

3.5 Voorzieningen in de buurt

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld.

Gemeente Moerdijk. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 20 juni 2017

Social Action Research Plan

Prevention of cognitive decline


Grafiek 26.1a Het vóórkomen van verschillende vormen van discriminatie in Leiden volgens Leidenaren, in procenten 50% 18% 19% 17% 29%

Jorien Slot-Heijs Amika Singh

Samenvatting. BS De Fontein/ Helden. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Fontein. Ouders vinden 'Begeleiding' op school het belangrijkst

Een brede kijk op onderwijskwaliteit Samenvatting

SBO de Vlinderboom Bemmel. Oudertevredenheidspeiling Speciaal Basisonderwijs Haarlem, maart 2011

6 Psychische problemen

Onderzoek burgerinitiatief. Tevredenheid van indieners

EINDRAPPORTAGE OUDERTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2017

Gemeente Landsmeer. Wmo-klanttevredenheid over juni 2014

Vrije tijdsbesteding van kinderen

Basisschool De Tovercirkel

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Wolbert (PvdA) over kinderen van allochtone afkomst die overgewicht hebben (2014Z07817).

Onderzoek klanttevredenheid Proces klachtbehandeling Antidiscriminatievoorziening Limburg

Leerlingtevredenheidsonderzoek

Jongerenparticipatie in en door de sport. Niet betrokken, dus vertrokken (Johan Stekelenburg, voorzitter Jeugd in Beweging)

EINDRAPPORTAGE OUDERTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2017

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

O.G. Heldringschool Den Haag. Leerlingtevredenheidspeiling Basisonderwijs Haarlem, november 2018

Samenvatting SAMENVATTING

Wij zijn Sport Helden! Zullen wij samen sport aanbieden?

Sportparticipatie Volwassenen

Inhoud. Een kindgerichte sportieve opvoeding vereist vakmanschap

3 Bewegingsachtergrond van leerlingen

Samenvatting Onderzoeksrapport 2014

SPELEN IN BORNE. Resultaten inwonerpeiling Speelbeleid. BornePanel November 2017

In deze info krijgt u informatie over het oudertevredenheidonderzoek(oto)

Cliëntenonderzoek Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zutphen 2015

Burgerparticipatie in de openbare ruimte. Juni, 2014

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

BESPREEKPUNTEN VANUIT AFGENOMEN ENQUETES; JUNI 2016 HET OUDERTEVREDENHEIDONDERZOEK;

Landelijk cliëntervaringsonderzoek

Schoolplein. Buitenspelen onder de loep

Evaluatie Back to Basics: De Nieuwe Koers

Nederlandse samenvatting

Samenvatting. BS De Rank/ Meerkerk. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Rank. Ouders vinden 'De leerkracht' op school het belangrijkst

Sport- en beweegaanbod

Samenvatting Onderzoeksrapportage ReSpAct Deel II

Samenvatting. BS De Petteflet/ Groningen. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Petteflet

Samenvatting uitkomsten waarstaatjegemeente gemeente Wassenaar

Samenvatting. BS Alexanderschool/ Denekamp. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS Alexanderschool

Samenvatting. BS De Swoaistee/ Groningen. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Swoaistee

Samenvatting afstudeeronderzoek

Samenvatting, conclusies en discussie

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

In samenwerking met: USBO Advies Utrecht (NL) en Substance (UK) 2018

Samenvatting. BS Het Kompas/ Ijmuiden. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS Het Kompas

Samenvatting. SBO De Kring/ Rotterdam. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) SBO De Kring

Uitgevoerd door Dimensus Afvalinzameling Renswoude 2016

Samenvatting 2013/2014

1. De Vereniging - in - Context- Scan Wijk-enquête De Issue-scan en Stakeholder-Krachtenanalyse Talentontwikkeling...

Zowel vanuit de ouders, leerlingen en medewerkers ontvangen wij een hoge tevredenheidsscore met natuurlijk verbeterpunten.

Aard en omvang van illegale kansspelen in Nederland Drs. G.H.J. Homburg en drs. E. Oranje Juli 2009

Evaluatie JOGG Roosendaal Basisschool de Vlindertuin. Resultaten evaluatie JOGG December 2017

Transcriptie:

SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN Praktijkgericht onderzoek naar de beweegproblematiek op Nederlandse schoolpleinen In opdracht van: Lochem, juni 2012 expertisecentrum

Sporten, spelen en bewegen op het schoolplein Dit is een uitgave van het Nijha Expertisecentrum Lochem, juni 2012 Foto omslag Oplage Aantal pagina s Aantal bijlagen : De Viaan, Alkmaar : 5 : 71 : 7 Nijha Expertisecentrum Postbus 3 7240 AA Lochem T. 0573-28 85 55 F. 0573-25 45 54 E. expertisecentrum@nijha.nl I. www.nijha.nl Johan Cruyff Foundation Olympisch Stadion 5 1076 DE Amsterdam 020-30 577 66 020-30 577 60 info@cruyff-foundation.org www.cruyff-foundation.org 2012 Nijha Expertisecentrum, Lochem Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van het Nijha Expertisecentrum.

Samenvatting Het beeld van spelende kinderen op straat lijkt niet meer van deze tijd. Spelen heeft zich verplaatst van de straat naar het beeldscherm en is een vrijwel passieve activiteit geworden. De gevolgen van deze beweegarmoede worden steeds beter zichtbaar. Een groeiend aantal kinderen kampt met overgewicht en de gezondheidsrisico s die hiermee gepaard gaan. De potentiële beweegruimten die het dagelijks leven te bieden heeft lijken hun aantrekkingskracht te zijn verloren. Ook op school wordt het schoolplein als ruimte voor sport en spel niet optimaal benut. Reden genoeg om in te grijpen en kinderen weer in beweging te brengen. Dit onderzoek in opdracht van de Johan Cruyff Foundation heeft tot doel het in kaart brengen van de actuele problemen rondom bewegen op het schoolplein en het formuleren van een in de praktijk aanwezige behoefte aan een nieuwe beweegstimulans. De resultaten van dit onderzoek bieden de Johan Cruyff Foundation handvatten voor het ontwikkelen en implementeren van een nieuwe stimulans welke gebaseerd is op de praktijk en op de daar aanwezige beweegproblematiek. Het onderzoek is gericht op het Nederlands basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Aanwezigheid en ernst beweegproblematiek Een behoefte komt veelal voort uit het ongenoegen over een bepaalde situatie. Door deze situatie in kaart te brengen kan de behoefte worden geformuleerd. Middels een online enquête zijn mensen werkzaam binnen het basisonderwijs en speciaal onderwijs gevraagd naar de beweegsituatie op het plein. Aan hand van een reeks stellingen en vragen over uiteenlopende pleinaspecten en persoonsgebonden kenmerken is de actuele stand van zaken omtrent de beweegproblematiek in beeld gebracht. Resultaten van de 1164 deelnemers laten een zorgwekkend beeld zien waarin ruim de helft van de leerlingen tijdens een schooldag minder dan 30 minuten actief bezig is met sport- en spelactiviteiten en op de helft van de Nederlandse schoolpleinen het aanbod voor pleinactiviteiten onvoldoende is. Ook is het merendeel van de deelnemers van mening dat het potentieel van het schoolplein zowel tijdens en buiten schooltijd niet voldoende wordt benut. Opvallend zijn ook de verschillen tussen het houden van toezicht en het bieden van begeleiding. Op vrijwel alle pleinen zijn voldoende toezichthouders aanwezig terwijl 1 op de 4 pleinen over onvoldoende begeleiders beschikt. Toch zijn medewerkers binnen het Nederlandse onderwijs niet ontevreden over het schoolplein en waarderen zij het met een 6,4 als gemiddeld rapportcijfer. Verschillende studies hebben in het verleden aangetoond dat persoonskenmerken zoals leeftijd, geslacht en afkomst van invloed zijn op het beweeggedrag en de beweegintensiteit. Resultaten uit dit onderzoek bevestigen deze bevindingen gedeeltelijk en laten een beeld zien waarin oudere leerlingen en meisjes inderdaad minder actief zijn

maar er geen significante verschillen zijn tussen autochtone en allochtone leerlingen. Oorzaak voor het afwijkende beweeggedrag van oudere leerlingen en meisjes zijn de algemene interesses en voorkeuren van deze doelgroepen welke verder af liggen van het ouderwetse spelen. De resultaten van het kwantitatieve deelonderzoek tonen ook de invloed aan van de oppervlakte en inrichting van het plein op zowel de ernst van de aanwezige beweegproblematiek alsmede de waardering die deelnemers toekennen aan het plein. Pleinen met een sportieve of groene inrichting scoren over het algemeen het beste. Deze pleinen worden hoger gewaardeerd en hebben minder te maken met problemen omtrent bewegen. Schoolpleinen met enkel speeltoestellen worden het laagst gewaardeerd en kampen met meer problemen. Over het algemeen kan worden gesteld dat schoolpleinen waar sportvoorzieningen en natuurlijke elementen onderdeel uitmaken van de inrichting betere resultaten boeken. Voor de oppervlakte is een lineair verband gebonden waarbij de waardering parallel toeneemt aan het aantal vierkante meters. De aanwezigheid van de beweegproblematiek neemt af naar mate het plein over meer oppervlakte beschikt. Behoefte aan een nieuwe stimulans Deelnemers aan de enquête zijn gevraagd deel te nemen aan het vervolgonderzoek. Uit de ruim 750 aanmeldingen zijn 74 deelnemers geselecteerd. Deze selectie is gedaan aan hand van een aantal criteria waardoor de geselecteerde deelnemers een goede afspiegeling vormen van de totale onderzoekspopulatie. In een persoonlijk of telefonisch interview zijn deelnemers gevraagd naar de huidige en gewenste pleinsituatie. Hierbij is gekeken naar de factoren die van invloed zijn op hoe mensen het plein beleven en beoordelen en welke bijdragen aan positief beweeggedrag. De bevindingen en meningen van 73 deelnemers zijn meegenomen in het formuleren van enkele conclusies. Een van de deelnemers is vanuit zijn functie niet in staat een gedegen mening te vormen over het schoolplein en de eventueel aanwezige problematiek. De resultaten van dit interview zijn om deze reden niet meegenomen in het verdere onderzoek. De bevindingen uit de interviews scheppen duidelijkheid in waarom leerlingen op veel scholen minder dan een half uur per dag actief bezig zijn met sport en spel. De belangrijkste factoren die van invloed zijn op het wel of niet halen van deze beweegnorm zijn de aanwezigheid van sportfaciliteiten in de nabijheid van de school en het toepassen van een continurooster. Scholen die werken volgens het continurooster creëren tussen de middag een extra beweegmoment voor de leerlingen. Vaak wordt deze tijd op het schoolplein doorgebracht. Wanneer kinderen tussen de middag naar huis gaan heeft het schoolpersoneel geen zicht op de activiteiten die de leerlingen in die periode ondernemen. Wel kan worden aangenomen dat wanneer kinderen naar huis gaan voor de lunch er effectieve speeltijd verloren gaat door het reizen van en naar school. Eenzelfde verband is gevonden bij de effectieve lestijd van de lessen lichamelijke opvoeding en de aanwezigheid van sportfaciliteiten. Wanneer een school beschikt over een gymvoorziening in de directe omgeving van de school neemt de effectieve lestijd toe. Op scholen die gebruik moeten maken van een gemeentelijke voorziening en hier met de kinderen naartoe moeten reizen neemt de tijd die de leerlingen kunnen besteden aan sport en spel aanzienlijk af. De in de enquête aangetoonde invloed van de oppervlakte en de inrichting wordt onderstreept door bevindingen uit de interviews. Daarnaast zijn ook toezicht, structuur op het plein, ruimte voor sport en betrokkenheid vanuit de organisatie en leerlingen als belangrijke factoren aangewezen. Deze zogeheten succesfactoren hebben een positieve invloed op de beleving en het functioneren van het schoolplein. Hierbij wordt met name het hebben van overzicht op het plein als belangrijk element benoemd. Een gebrek hieraan leidt tot meer conflicten op het plein en maakt het voor veel leerlingen moeilijker om een specifieke pleinactiviteit te kiezen. De succesfactoren illustreren dat het succesvol functioneren van het plein afhankelijk is van zowel fysieke als sociale factoren. Zo wordt door een groot aantal deelnemers de vaak passieve houding van pleinwachten erkent en is een meer actieve rol in het stimuleren en begeleiden van activiteiten vaak wenselijk. De succesfactoren en de meningen en visies van de 73 geïnterviewden zijn vertaald naar 4 behoeften ten aanzien van een nieuwe beweeginterventie. Allereerst is er een behoefte aan structuur en overzicht op het plein. Een goede pleinstructuur vergroot de het overzicht en verschaft duidelijkheid in de aanwezige pleinactiviteiten. Ook is er behoefte aan kennis over de mogelijkheden die het plein te bieden heeft en het optimaal benutten hiervan. Het gebrek aan actieve stimulans is vaak het gevolg van onkunde en niet van onwil. Door de pleinwachten en leerlingen kennis bij te brengen over de mogelijkheden kan dit struikelblok worden weggenomen. Op veel scholen is ook een behoefte aan daadkracht. Veel werknemers lopen rond met een wereld aan ideeën maar lopen vast wanneer zij deze ideeën willen realiseren. Hierdoor zien veel ideeën nooit het levenslicht. De vierde behoefte is de behoefte aan mankracht. Op veel scholen komt men handen en voeten tekort en behoort het stimuleren van sport en spel niet tot de prioriteiten. Maar dat wil niet zeggen dat men het belang hiervan niet erkent. Door een tekort aan personeel krijgen andere onderwijs gerelateerde thema s echter voorrang. Deze behoeften zijn net als de succesfactoren een combinatie van fysieke ingrepen en sociale invloeden. Deelnemers hebben ook een verwachting uitgesproken ten aanzien van de Johan Cruyff Foundation en haar rol in het ontwikkelen en implementeren van een nieuwe beweegstimulans. Hierbij wordt de

foundation gezien als breekijzer bij vastgelopen onderhandelingen, leverancier van spelmaterialen, sparringpartner voor het uitwisselen van ideeën en geldschieter om de aanwezige ideeën te realiseren. Het speelveld en de spelers De Johan Cruyff Foundation is niet de enige organisatie welke begaan is met de jeugd en de heersende beweegarmoede. Nederland kent vele initiatieven en projecten gericht op het stimuleren van beweging op school, in de wijk of in de thuissituatie. Met de nieuw te ontwikkelen beweegstimulans moet de Johan Cruyff Foundation te midden van reeds bestaande initiatieven meerwaarde bieden. Om te weten waar kansen en bedreigingen liggen is het speelveld van projecten en de bijbehorende spelers in kaart gebracht. Hierbij is gekeken naar stimuleringsprojecten gericht op het stimuleren of aanleren van een gezonde leefstijl door middel van sport en spel. Bovendien moeten de projecten gericht zijn op kinderen in de basisschoolleeftijd, de school of het schoolplein en moeten zij ten tijde van de inventarisatie actueel zijn. Dit heeft geresulteerd in een speelveld met 16 uiteenlopende initiatieven. De geïnventariseerde projecten zijn beoordeeld op inhoud en uitvoering. De (aangetoonde) effectiviteit van de beweegstimulans is in dit project niet meegenomen. De 16 projecten bieden een gevarieerd aanbod aan maatregelen, ingrepen en methodieken om de jeugd weer in beweging te brengen. Door de projecten te plaatsen in een matrix waarin de kosten voor met het aanschaffen en implementeren van de interventie zijn uitgezet tegen het type interventie ontstaat een duidelijk speelveld. Dit speelveld laat zien dat de meeste interventies gericht zijn op de zogeheten software waar door middel van educatie een gedragsverandering teweeg wordt gebracht. Een veel beperkter aantal richt zich specifiek op het aanpakken van de hardware middels het leveren van (spel)materiaal of het opnieuw inrichten van het plein. Een combinatie tussen beiden is ook mogelijk en een aantal projecten richt zich op beide aspecten. De matrix maakt eveneens duidelijk dat de kosten van het merendeel van de geïnventariseerde projecten onder de 5.000,- liggen. Enkele uitschieters zijn Zoneparc met een prijskaartje van 40.000, - en Special Heroes dat ongeveer 10.000,- per jaar kost. Op basis van de matrix is een kansrijke propositie voor de Johan Cruyff Foundation geformuleerd. Hierbij is gekeken naar waar de foundation meerwaarde kan bieden ten opzichte van bestaande initiatieven. De propositie is gedefinieerd als zijnde een interventie waarbij de nadruk ligt op het aanpassen van de fysieke omgeving maar waar ook aandacht is voor de gebruiker en hoe hij zich in de omgeving gedraagt en waarbij de kosten vallen in de middelste prijsklassen ( 5.000,- tot 20.000,-). De geformuleerde propositie is uitgezet tegen de eerder gedefinieerde behoeften. Dit om inzichtelijk te maken of op basis van de gekozen propositie invulling gegeven kan worden aan een of meerdere behoeften. Omdat de kosten voor het invullen van een behoefte niet bij voorbaat kunnen worden vastgesteld is hier alleen gekeken naar het type interventie dat nodig is om in de behoefte te voorzien. De invulling van de behoeften aan kennis, mankracht en daadkracht ligt voornamelijk aan de kant van de software. Voorzien in de behoefte aan structuur en overzicht kan door het aanpassen van de fysieke omgeving en is vooral gericht op de hardware van het plein. Op basis hiervan kan worden gesteld dat het ontwikkelen van een interventie gericht op het bieden van structuur op het plein het beste aansluit bij de kansrijke propositie van de Johan Cruyff Foundation. Randvoorwaarden voor een succesvolle interventie Om handvatten te bieden waarmee invulling gegeven kan worden aan de nieuwe interventie zijn enkele randvoorwaarden gesteld. Deze tezamen vormen een kader waarbinnen de nieuwe interventie beschikt over de ingrediënten voor een succesvolle implementatie. De randvoorwaarden komen voort uit de verschillende deelonderzoeken. Om recht te doen aan de invloed van zowel de fysieke als de sociale pleinaspecten dient de nieuwe interventie rekening te houden met beide aspecten. De nieuwe stimulans moet 3 hoofdingrediënten bevatten, te weten; het neerleggen van een ruimteclaim voor het creëren van een speelstructuur, het bieden van de middelen om de ruimteclaim optimaal te benutten en het betrekken van de organisatie en leerlingen bij de totstandkoming en het gebruik van de nieuwe pleinsituatie. Door het neerleggen van een ruimteclaim voor een specifieke activiteit worden de grenzen waarbinnen de activiteit kan plaatsvinden duidelijk aangegeven en worden activiteiten van elkaar gescheiden. Dit draagt bij aan het overzicht op het plein voor leerkracht en leerling. Door de organisatie en de leerlingen bij het proces te betrekken ontstaat draagvlak en kennis waarmee de nieuwe mogelijkheden die het plein te bieden heeft beter ingezet kunnen worden en een positief beweegklimaat kan worden gerealiseerd.

Inhoudsopgave H1 Verantwoording 1.1 Van de straat naar het computerscherm 1.2 Bewegen op school 1.3 Aandacht voor beweegarmoede 1.4 Referenties H2 Inleiding 2.1 Doelstelling en onderzoeksvragen 2.2 Onderzoeksopzet 2.3 Leeswijzer Het probleem: kwantitatief onderzoek H3 H4 3.1 Inleiding 3.2 Meetinstrumenten 3.3 Onderzoekspopulatie 3.4 Uitvoering 3.5 Resultaten deelnemersveld 3.6 Resultaten algemeen 3.7 Resultaten beweegproblematiek 3.8 Invloed determinanten van beweeggedrag 3.9 Conclusie 3.10 Referenties De behoefte: kwalitatief onderzoek 4.1 Inleiding 4.2 Meetinstrumenten 4.3 Onderzoekspopulatie 4.4 Uitvoering 4.5 Resultaten 4.6 Behoefte 4.7 Conclusie 07 07 08 08 08 09 09 10 11 12 12 12 16 17 17 20 28 42 44 44 46 46 46 47 49 50 54 55 H5 H6 Het speelveld: inventarisatie interventies 5.1 Inleiding 5.2 Meetinstrumenten 5.3 Resultaten 5.4 Vergelijking interventies 5.5 Propositie Johan Cruyff Fondation 5.6 Terugblik behoeften 5.7 Conclusie 5.8 Referenties Aanbevelingen en conclusies 6.1 Inleiding 6.2 Interventie Johan Cruyff Foundation 6.3 Randvoorwaarden interventie 6.4 Aanbevelingen HB Bijlagen B1 Enquête B2 Vragenlijst interviews B3 Vergelijking deelnemersveld t.o.v. onderzoekspopulatoe B4 Deelnemende scholen interviews B5 Beschrijving interventies B6 Resultaten enquête totaal B7 Resultaten enquête per deelnemer 56 56 56 58 62 63 64 66 66 68 68 68 69 70

H1 Verantwoording 1.1 Van de straat naar het beeldscherm Kinderen bewegen te weinig. Dit is tegenwoordig meer regel dan uitzondering. De gevolgen van een welvarende maatschappij worden zichtbaar bij oud en jong. Technologische verleidingen zoals televisie of computer hebben gewonnen van het ouderwets buitenspelen. Een potje voetballen op straat heeft zich verplaatst naar het beeldscherm waar door middel van een druk op een knop vriendschappen worden gemaakt of verbroken. In het dagelijks leven liggen de moderne verleidingen continu op de loer. Televisie en computer maken tegenwoordig standaard onderdeel uit van het interieur. In 2010 brachten kinderen in de leeftijdscategorie 6 tot 12 jaar gemiddeld 116 minuten per dag achter het televisiescherm door (SKO, 2012). Dat is bijna twee keer zoveel als de 67 minuten die zij gemiddeld in datzelfde jaar buiten speelde (SPOT, 2010). Al die tijd die de jeugd achter het beeldscherm doorbrengt gaat ten koste van andere vrijetijdsactiviteiten zoals (buiten)spelen en sport. De laatste jaren is een duidelijke trend zichtbaar waarin de tijd die kinderen besteden aan sport- en spelactiviteiten afneemt. In de periode van 2001 tot 2009 is het aantal minuten dat de jeugd (0-15 jaar) gemiddeld per week besteed aan sportactiviteiten afgenomen van 347 naar 309 minuten. Dit komt neer op een afname van bijna 40 minuten per week (Centraal Bureau voor de Statistiek [1], 2012). Voor meisjes is deze afname nog groter. Werd er door meisjes in de leeftijd tot 15 jaar in 2001 nog 330 minuten per week besteed aan sportbeoefening, in 2009 is dit gedaald naar 269 minuten. Een afname van meer dan een uur per week (Centraal Bureau voor de Statistiek [1], 2012). Tot enkele jaren geleden was de verleiding van televisie, computer of internet beperkt tot de thuissituatie maar deze technologische snufjes vinden tegenwoordig ook de weg naar onze broekzak. De moderne mobiele telefoon biedt naast bellen of sms en een scala aan andere mogelijkheden. De mogelijkheid om te internetten, filmpjes bekijken of spelletjes spelen is de hele dag binnen handbereik. Ook onder kinderen in de basisschoolleeftijd wint de zogeheten smartphone de laatste jaren terrein. In 2011 bezit bijna een kwart van de 8-jarige kinderen een mobiele telefoon. Daarvan is bijna 20% een smartphone. Deze percentages nemen toe naarmate de kinderen ouder worden. Maar liefst 70% van de 12-jarige kinderen bezit een mobiele telefoon en meer dan de helft daarvan valt in de categorie smartphone (Duimel, M., et al. 2012). Naar verwachting zal de populariteit van smartphones de komende tijd blijven doorzetten. Met een groeiend aandeel kinderen dat een dergelijk apparaat in zijn of haar broekzak heeft zitten heeft het ouderwets buitenspelen er een geduchte concurrent bij. VERANTWOORDING 07

1.2 Bewegen op school Kinderen brengen relatief veel tijd door op school. Een groot deel van deze tijd brengen zij zittend in de schoolbanken door. Taal, rekenen en topografie zijn immers passieve vakken. Maar bewegen maakt wel onderdeel uit van het lesprogramma. In het basisonderwijs is lichamelijke opvoeding een vast onderdeel van het onderwijsaanbod. Maar dit aanbod is beperkt tot een of enkele contactmomenten per week. De groepen 3 tot en met 8 krijgen gemiddeld 91 minuten per week les lichamelijke opvoeding (Stuij, M., Wisse, E., et al. 2011). De Nederlandse Norm Gezond Bewegen schrijft echter voor dat kinderen per dag minimaal 60 minuten matig intensief moeten bewegen. En met alle verleidingen die de leerlingen buiten de poorten van de school moeten weerstaan is het de vraag of de lessen lichamelijke opvoeding een afdoende basis leggen om de gestelde norm te halen. Naast de reguliere lessen lichamelijke opvoeding hebben leerlingen ook tijdens de pauzes de mogelijkheid om te sporten en bewegen. In tegenstelling tot de gymlessen is deelname aan sport- of spelactiviteiten in de pauze vaak niet verplicht. Leerlingen mogen vaak naar eigen inzicht en voorkeur invulling geven aan de pauzemomenten. Leerlingen in het primair onderwijs hebben gemiddeld 5,5 uur pauze per week (Stuij, M., Wisse, E., et al. 2011). Hiermee zijn de pauzes verantwoordelijk voor bijna een derde van de totale tijd die kinderen per week aan beweegactiviteiten besteden. Toch dragen de pauzemomenten maar voor 20% bij aan de hoeveelheid lichamelijke activiteit van kinderen (Stuij, M., Wisse, E., et al. 2011). Dit wil zeggen dat de pauzemomenten niet optimaal benut worden wanneer men kijkt naar lichamelijke activiteit. In de praktijk is dit een herkenbaar beeld. Leerlingen die de pauze liever hangend tegen een klimtoestel of kletsend met vriendinnen doorbrengen komen voor op iedere school. Het beter benutten van de pauzemomenten zou kunnen resulteren in een betere balans tussen de hoeveelheid tijd en hoeveelheid lichaamsbeweging. Uit verschillende studies blijkt dat de pauzemomenten op de basisschool een substantiële bijdrage kunnen leveren aan de aanbevolen dagelijkse lichamelijke activiteit. Hierbij zouden de pauzes tot wel 40% van de aanbevolen lichaamsbeweging voor hun rekening kunnen nemen (Ridgers N.D., et al. 2006). 1.3 Aandacht voor beweegarmoede Vanuit de politiek en de maatschappij is er groeiende aandacht voor de beweegarmoede onder kinderen en jongeren. Voldoende sport en lichaamsbeweging hebben immers niet alleen een positieve invloed op overgewicht maar bevorderen ook de leerprestaties, weerbaarheid en sociale en motorische ontwikkeling van kinderen (Ministerie van VWS, 2010). Ook de Johan Cruyff Foundation signaleert de negatieve trend in beweeggedrag en wil een bijdrage leveren aan het tegengaan van de beweegarmoede onder de jeugd. De Johan Cruyff Foundation wil de jeugd weer in beweging brengen. In oktober 2011 heeft zij daarom opdracht gegeven voor het uitvoeren van een onderzoek naar het plein- en beweeggedrag van leerlingen in het basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs en een passende stimulans om de pauzemomenten beter te kunnen benutten. 1.4 Referenties Centraal Bureau voor de Statistiek [1] (2012), Gezondheid, leefstijl, zorggebruik; t/m 2009, http://statline.cbs. nl/statweb/publication/?vw=t&dm=slnl&pa=03799&d1=228,230-231,237,241,267-269&d2=0,3,8-9,13-14,18,27,36&d3=0&d4=a&hd=120426-0831&hdr=g2,t&stb=g1,g3 Duimel, M., et al. (2012), Hey, whats app? 8-18 jarigen en mobiele telefoons, Stichting Mijn Kind Online Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2010), Beleidsbrief sport; Sport en Bewegen in Olympisch perspectief, www.rijksoverheid.nl/.../beleidsbrief.../beleidsbrief-sport.pdf Ridgers N.D., et al. (2006), Physical Activity Levels of Children during School Playtime. Sports Medicine. 2006;36(4):359-71 SKO (2012), Jaarrapport 2011, Hilversum, Stichting KijkOnderzoek SPOT (2010), Tijdbestedingsonderzoek 2010; Alles over tijd, Amstelveen, SPOT Stuij M., Wisse E., et al. (2011), School, Bewegen en Sport. Lichamelijke Opvoeding; onderzoek naar relaties tussen de school(omgeving)en het beweeg- en sportgedrag van leerlingen, IBSN 978-90-5472-160-4 VERANTWOORDING 08

H2 Inleiding 2.1 Doelstelling en onderzoeksvragen Dit onderzoek heeft tot doel om een behoefte binnen het primair en voortgezet speciaal onderwijs op het gebied van sport en bewegen op het schoolplein bloot te leggen. Het beoogde resultaat biedt de Johan Cruyff Foundation aangrijpingspunten voor het ontwikkelen van een interventie om het beweeggedrag van leerlingen op het schoolplein te stimuleren. Door de ontwikkeling te baseren op de uitkomsten van dit onderzoek sluit de nog te ontwikkelen interventie aan op de in de praktijk aanwezige behoefte. Hierdoor is het aannemelijk dat de interventie zal voldoen aan de gecreëerde verwachtingen en daadwerkelijk een structurele stimulans kan bieden. Het primair onderwijs omvat het reguliere basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs. De categorie voortgezet speciaal onderwijs is hieraan toegevoegd omdat veel scholen in het speciaal onderwijs een combinatie bieden van primair en voortgezet onderwijs. In de praktijk komt het er daarom vaak op neer dat deze leerlingen van hetzelfde schoolplein gebruik maken. Wanneer in dit rapport wordt gesproken over het primair onderwijs wordt hier ook het voortgezet speciaal onderwijs mee bedoeld. 2.1.1 Onderzoeksvragen Om de in de praktijk aanwezige behoefte te kunnen benoemen is gekozen om de huidige stand van zaken omtrent het beweeggedrag op het schoolplein in kaart te brengen. Een behoefte komt immers voort uit ongenoegen over een bepaalde situatie. Door inzicht te verkrijgen in de huidige beweegproblematiek en de achterliggende redenen is het mogelijk een passende oplossing te bieden en zo in de behoefte te voorzien. Daarnaast is het van belang een goed beeld te hebben van het speelveld van actuele interventies gericht op het stimuleren van sport en bewegen op of rondom het schoolplein. De Johan Cruyff Foundation zal zich met de nog te ontwikkelen interventie in dit speelveld mengen. Voor het innemen van een goede propositie is het van belang op de hoogte te zijn van het speelveld en de spelers. Voorafgaand aan het onderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen en deelvragen geformuleerd: 1. Wat is de huidige stand van zaken omtrent het beweeggedrag op het schoolplein? a. Welke beweegproblematiek speelt op de Nederlandse schoolpleinen? b. Welke oorzaken liggen hier aan ten grondslag? 2. Welke aspecten van het schoolplein spelen een rol in het beweeggedrag van leerlingen? a. Welke fysieke aspecten zijn van invloed? INLEIDING 09

b. Welke sociale aspecten zijn van invloed? c. Op welke manier en in welke mate wordt het beweeggedrag van leerlingen door deze aspecten beïnvloed? 3. Wat is de behoefte van het Nederlands primair onderwijs omtrent een nieuwe schoolpleininterventie? a. Waar komt deze behoefte uit voort? b. Hoe kan invulling worden gegeven aan deze behoefte? 4. Hoe ziet het speelveld van actuele interventies gericht op het stimuleren van bewegen op het schoolplein er uit? a. Wat is het aanbod van actuele interventies? b. Welke spelers maken deel uit van het speelveld? c. Welke interventies bieden een oplossing voor de geconstateerde behoefte? d. Welke propositie kan de Johan Cruyff Foundation innemen op basis van de bewegingen in de markt? 5. Aan welke randvoorwaarden moet de nieuwe interventie voldoen om een concrete meerwaarde en stimulans te kunnen bieden? 2.2 Onderzoeksopzet Het onderzoek opgedeeld in 3 deelonderzoeken. Het eerste deel is een kwantitatieve inventarisatie om de huidige stand van zaken omtrent het beweeggedrag op schoolpleinen in kaart te brengen. Deze inventarisatie is uitgevoerd middels een landelijke enquête onder medewerkers uit het primair onderwijs. Deelnemers voor dit onderzoek komen voort uit de gecombineerde klantenbestanden van de Johan Cruyff Foundation en Nijha. Het gaat hier om een subjectieve inventarisatie op basis van de meningen en ervaringen van direct betrokkenen zoals groepsleerkrachten en vakleerkrachten. Zij worden dagelijks geconfronteerd met het beweeggedrag van de leerlingen en beschikken mede hierdoor over de benodigde kennis en ervaring om een oordeel te vellen over de lichamelijke (in)activiteit van leerlingen op het schoolplein. Het meten het beweeggedrag maakt geen onderdeel uit van het onderzoek. Het tweede gedeelte is een kwalitatief onderzoek door middel van interviews. Dit deel van het onderzoek geeft een beeld van de ervaringen en behoeften van de deelnemers ten aanzien van het schoolplein. Daarnaast wordt ook inzicht verkregen in de factoren die ten grondslag liggen aan een succesvol schoolplein. Voor de diepte-interviews is een selectie gemaakt uit de respondenten van het eerste deelonderzoek. Deze selectie is gemaakt op basis van een reeks criteria die ertoe hebben gediend om een goede afspiegeling van de totale populatie te verkrijgen. Het laatste deelonderzoek is gericht op het inzichtelijk maken van het speelveld van maatregelen, organisaties en initiatieven die zich bezig houden met het stimuleren van sport, spel en bewegen in een schoolpleinomgeving. Op basis van deze inventarisatie is de mogelijke propositie voor de Johan Cruyff Foundation bepaald. De 3 deelonderzoek tezamen geven een duidelijk beeld van de actuele situatie, de gewenste situatie op basis van een aanwezige behoefte en de ruimte die het huidige speelveld biedt om middels een nieuwe interventie invulling te geven aan deze behoefte. Figuur F1 toont een overzicht van de verschillende deelonderzoeken. Kwantitatief onderzoek Beweegproblematiek Oorzaken Invloedrijke pleinaspecten Inventarisatie interventies Actueel speelveld Spelers Propositie n.a.v. speelveld Propositie n.a.v. behoefte Kwalitatief onderzoek Actuele en gewenste situatie Behoefte beweeginterventie Verwachting t.a.v. JCF F1 Beweegdeterminanten INLEIDING 10

2.3 Leeswijzer Dit onderzoeksrapport is opgedeeld in 6 hoofdstukken. In het eerste en tweede hoofdstuk zijn de aanleiding voor dit onderzoek, de doelstelling en de onderzoeksvragen besproken. Hierbij is onder andere aandacht besteed aan de in Nederland actuele beweegproblematiek, de rol van het schoolplein binnen deze problematiek, de algemene doelstellingen binnen dit onderzoek en de onderzoeksvragen die tijdens dit onderzoek beantwoordt zullen worden. Ook is in hoofdstuk 2 de onderzoeksopzet al kort toegelicht waarbij onderscheid is gemaakt tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek. In hoofdstuk 3 komt het kwantitatieve deelonderzoek aan bod. In dit hoofdstuk worden de opzet, uitvoering en resultaten van dit deelonderzoek besproken. De gebruikte meetinstrumenten, methodieken en onderzoekspopulatie zullen hier uiteen worden gezet. Omdat dit deelonderzoek ertoe dient om de aanwezigheid en de ernst van de beweegproblematiek te verifiëren zal in dit hoofdstuk de actuele stand rondom deze problematiek uitvoerig worden besproken. Ook zal aandacht worden besteed aan de factoren van het plein die hierop van invloed zijn. Aan het einde van dit derde hoofdstuk heeft u als lezer inzicht in de huidige stand van zaken wat betreft de beweegproblematiek, de factoren die van invloed zijn en de kansen die voor het grijpen liggen om deze problematiek te verhelpen. Het kwalitatieve deelonderzoek staat centraal in hoofdstuk 4. Net als in het vorige hoofdstuk zullen hier de opzet, uitvoering en resultaten worden besproken. Het doel van dit deelonderzoek is het inzichtelijk maken van een in de praktijk aanwezige behoefte wat betreft sporten, spelen en bewegen op het schoolplein. Om deze behoefte te verwoorden zijn 74 interviews gehouden. De bevindingen en conclusies van deze interviews staan in dit hoofdstuk centraal. Het hoofdstuk wordt afgesloten met het formuleren van 4 behoeften welke gedestilleerd zijn uit de verhalen, meningen en visies van de geïnterviewden. In hoofdstuk 5 gaat het om het speelveld en de spelers van initiatieven, projecten en interventies die Nederland rijk is. Met de nieuw te ontwikkelen stimulans zal de Johan Cruyff Foundation zich op nieuw terrein gaan begeven. Door het in kaart brengen van dit speelveld en de organisaties die hierin actief zijn kan een unieke en kansrijke propositie voor de foundation worden bepaald. Dit is gedaan door een uitgebreide inventarisatie van interventies gericht op het stimuleren van bewegen in een schoolpleinsetting. Na een strenge selectie zijn 16 interventies geselecteerd. Op basis van de inhoud van deze interventies, de methoden die zij hanteren en de kosten voor de implementatie wordt de positie van de foundation als nieuwe speler bepaald. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een overzicht van de in het vorige hoofdstuk geformuleerde behoeften in relatie tot de bepaalde propositie. Aan hand hiervan wordt een in te vullen behoefte aangewezen die het beste aansluit bij de propositie en waarmee de Johan Cruyff Foundation een unieke meerwaarde kan bieden. In het zesde en laatste hoofdstuk wordt teruggeblikt op het onderzoek en de bevindingen en wordt vooruit gekeken naar de nieuw te ontwikkelen stimulans. Zo worden de verschillende ingrediënten die deel uit moeten maken van de nieuwe interventie uiteengezet en toegelicht. Om veilig te stellen dat de nieuwe stimulans aansluit bij de problematiek en behoefte uit de praktijk worden in dit hoofdstuk ook enkele randvoorwaarden gesteld. Deze voorwaarden stellen een kader op waarbinnen de nieuwe interventie tot een succes kan worden gemaakt. Het hoofdstuk en het onderzoeksrapport wordt afgesloten met een tweetal aanbevelingen voor vervolgonderzoek. INLEIDING 11

H3 Het probleem: kwantitatief onderzoek 3.1 Inleiding Een behoefte komt veelal voort uit ongenoegen over een bepaalde situatie. Door dit ongenoegen in kaart brengen is het mogelijk om uitspraak te doen over de aanwezigheid van een behoefte en de gewenste invulling hiervan. In dit hoofdstuk wordt het eerste deelonderzoek behandeld en wordt antwoord gegeven op onderzoeksvraag 1 en een eerste aanzet gedaan tot het geven van een antwoord op onderzoeksvraag 2. Het volledige antwoord op de tweede onderzoeksvraag zal worden behandeld in hoofdstuk 4 bij het bespreken van het kwalitatieve deelonderzoek. In paragraaf 3.2 zullen de toegepaste meetinstrumenten worden toegelicht. Hierbij zal aandacht worden besteed aan de opbouw en inhoud van de tijdens het onderzoek gebruikte enquête. Paragraaf 3.3 gaat over de onderzoekspopulatie. Hierbij wordt de totstandkoming en de opbouw van de onderzoekspopulatie uiteengezet. In paragraaf 3.4 wordt de uitvoering van dit eerste deelonderzoek besproken. In de paragrafen 3.5, 3.6 en 3.7 staan de resultaten centraal. De resultaten worden verdeeld over de 3 paragrafen. Als eerste zullen in paragraaf 3.5 de resultaten met betrekking tot het deelnemersveld uiteen worden gezet. Hier zullen aspecten zoals de nationale spreiding van het deelnemersveld en het aandeel van de verschillende onderwijstypen worden besproken. Dit schetst een beeld van de volledigheid van de verzamelde data als afspiegeling van het Nederlandse primair onderwijs. Vervolgens zullen in paragraaf 3.6 de algemene resultaten van dit deelonderzoek worden besproken. Hierbij gaat het om onder andere de waardering die deelnemers toekennen aan het schoolplein en de resultaten van enkele algemene vragen. In paragraaf 3.7 zullen de resultaten omtrent de beweegproblematiek worden toegelicht. Hier wordt de aanwezigheid en de ernst van de problematiek besproken aan hand van de enquêteresultaten. In paragraaf 3.8 wordt een overzicht gegeven van alle kenmerken die van invloed zijn op deze problematiek. Tot slot zullen in paragraaf 3.9 enkele conclusies worden verbonden aan de behaalde resultaten en zal vooruitgeblikt worden op het volgende deelonderzoek. 3.2 Meetinstrumenten Het in kaart brengen van de actuele beweegproblematiek is gedaan middels een vragenlijst over de functionele en sociale aspecten van het schoolplein en de leerlingen die van dit plein gebruik maken. Deze zogeheten determinanten van beweeggedrag geven inzicht in de aanwezige beweegproblematiek en maken het mogelijk om deze te herleiden naar enkele invloedrijke factoren. Determinanten van beweeggedrag die betrekking hebben op de fysieke omgeving HET PROBLEEM 12

en de sociale omstandigheden waaronder het beweeggedrag plaatsvindt zijn de pleinkarakteristieken. Deze pleinkarakteristieken maken inzichtelijk of en hoe de fysieke en sociale aspecten van het schoolplein invloed hebben op de lichamelijke activiteit van kinderen. Maar de invloed vanuit de omgeving kent zijn grenzen. De deelnemer zelf is uiteindelijk degene die bepaald of hij participeert in de beweegactiviteiten op het plein. Persoonsgebonden kenmerken zijn mede bepalend voor het kunnen en willen deelnemen aan sport- en spelactiviteiten. De 3 componenten van beweeggedrag staan weergegeven in figuur F2. Persoonskenmerken Fysieke pleinkarakteristieken Determinanten beweeggedrag Sociale pleinkarakteristieken F2 Determinanten van beweeggedrag 3.2.1 Pleinkarakteristieken Verschillende nationale en internationale studies hebben de relatie tussen lichamelijke activiteit en de fysieke omgeving onderzocht en aangetoond (o.a. Haug, E. et al., 2010; Bakker, I. et al., 2008). De beschikbare ruimte, het aanbod van speelvoorzieningen en het aanbieden van activiteiten dragen bij aan het creëren van een tot bewegen uitnodigende omgeving. In het verleden zijn verschillende studies uitgevoerd naar de invloed van onder andere de oppervlakte, toegankelijkheid en de aanwezigheid van speeltoestellen, spelmateriaal en zitplekken op het beweeggedrag van kinderen. Deze studies hebben tot conflicterende resultaten geleid. Voor dit onderzoek is daarom gekozen voor een combinatie van subjectieve en objectieve pleinkarakteristieken. Tot de eerste categorie behoren kenmerken zoals voldoende speelaanbod en het benutten van de mogelijkheden van het plein. Deze karakteristieken zijn niet direct meetbaar en komen voort uit persoonlijke ervaringen en meningen. Tot de categorie objectieve pleinkarakteristieken behoren toetsbare en meetbare functionele aspecten zoals de oppervlakte, inrichting en ligging van het plein. Naast een variëteit aan fysieke pleinkarakteristieken wordt ook van enkele sociale karakteristieken verwacht dat zij bijdragen aan het stimuleren van bewegen. De aanwezigheid van toezicht en begeleiding op het plein is in het verleden al aangemerkt als invloedrijke factor (Bakker, I. et al., 2008). Ook een proactieve houding van de aanwezige toezichthouders in het ondersteunen of initiëren van activiteiten wordt gezien als een belangrijke stimulans. Andere sociale factoren die meegenomen worden in dit onderzoek zijn het aantal kinderen dat (gelijktijdig) van het plein gebruik maakt en de samenstelling van de leerlingenpopulatie. Deze sociale factoren worden geacht invloed te hebben op de bewegingsvrijheid en het beweeggedrag van kinderen. 3.2.2 Persoonsgebonden kenmerken Deelname aan sport- en spelactiviteiten vereist specifieke vaardigheden van de deelnemer op motorisch en sociaal vlak. De mate waarin iemand over de benodigde vaardigheden beschikt verschilt van persoon tot persoon. Een achterstand in deze vaardigheden kan aanleiding zijn om af te zien van deelname aan de activiteiten. Maar andersom geredeneerd draagt bewegen bij aan de motorische en sociale ontwikkeling van kinderen en dus kan lichamelijke inactiviteit leiden tot een achterstand in de ontwikkeling hiervan. HET PROBLEEM 13

Een van de meest in het oog springende gevolgen van onvoldoende beweging is een toename in lichaamsgewicht. Overgewicht gaat gepaard met allerhande gezondheidsrisico s en beperkt de motorische bewegingsvrijheid. Maar overgewicht heeft ook impact op iemands mentale gesteldheid. De emotionele gevolgen van overgewicht kunnen net als de fysieke gevolgen reden zijn om niet langer deel te nemen aan sport- en spelactiviteiten. Zodoende is overgewicht zowel een mogelijke oorzaak als gevolg van lichamelijke inactiviteit. Enkel het beschikken over de gewenste vaardigheden is geen garantie voor deelname aan activiteiten of positief beweeggedrag. Kinderen moeten immers ook willen deelnemen. Motivatie speelt hierin een belangrijke rol. De mate waarin kinderen gemotiveerd zijn en gemotiveerd worden om te participeren speelt een belangrijke rol in het realiseren van het beoogde beweeggedrag. In de pauzes zijn leerlingen over het algemeen vrij om naar eigen inzicht invulling te geven aan het pauzemoment. Het actief participeren in pleinactiviteiten wordt op veel scholen niet verplicht gesteld. Leerlingen die bij voorkeur niet deelnemen aan de sport- en spelactiviteiten lopen per week gemiddeld 5,5 uur aan lichamelijke activiteit mis. In dit onderzoek wordt de motivatie voor actieve deelname verder uitgediept door onderscheid te maken in leeftijd, etniciteit en sekse. Aanleiding voor dit onderscheid zijn de bevindingen van verschillende studies over het beweeggedrag van kinderen tijdens de pauze. Deze studies concluderen dat meisjes over het algemeen minder actief zijn dan hun mannelijke leeftijdsgenootjes en dat leerlingen uit de hogere groepen (groep 6 tot en met 8) minder lichamelijke activiteit vertonen dan jongere kinderen (o.a. Ridgers N.D., et al., 2006; Stuij, M., Wisse, E., et al., 2011; Frelier, M., Janssen, J., 2007). Eenzelfde verschil in lichamelijke intensiteit is gevonden op basis van afkomst. Kinderen van niet-westerse afkomst in de basisschoolleeftijd bewegen minder en voldoen minder vaak aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen dan hun autochtone leeftijdsgenootjes (Tiessen-Raaphorst, A., 2010). Om de mogelijke relatie tussen beweeggedrag, leeftijd, etniciteit en sekse verder uit te diepen maakt ook het aspect samenspel onderdeel uit van het onderzoek. Hierbij wordt gekeken naar samenspel tussen kinderen van verschillende leeftijden, afkomst en sekse. De pleinkarakteristieken en persoonsgebonden kenmerken die worden meegenomen in het onderzoek zijn weergegeven in tabel T1. T1 Beweegdeterminanten Fysieke pleinkarakteristieken Aantal schoolpleinen Inrichting schoolplein Oppervlakte Aanbod speel- en sportvoorzieningen Functie tijdens en buiten schooltijd Omgeving school(plein) Sociale pleinkarakteristieken Toezicht en begeleiding Aantal leerlingen op het plein Samenstelling leerlingpopulatie Persoonsgebonden kenmerken Overgewicht Motorische en sociale vaardigheden Motivatie (actieve deelname en samenspel) 3.2.3 Gesloten vraagstructuur Het in kaart brengen van de beweegproblematiek wordt gedaan door het aan de deelnemers voorleggen van een reeks vragen en stellingen over de pleinkarakteristieken en persoonsgebonden kenmerken. Om de gegeven antwoorden met elkaar te kunnen vergelijken is gekozen voor een gesloten vraagstructuur waarbij de deelnemer een keuze moet maken uit een aantal van tevoren bepaalde antwoorden. Een dergelijke vraagstructuur maakt het mogelijk om grote hoeveelheden data met elkaar te vergelijken maar heeft als nadeel dat de verkregen data minder specifiek is. Bij dit type vragen valt het gegeven antwoord binnen twee vooraf gestelde grenswaarden en wordt geen duidelijkheid HET PROBLEEM 14

verkregen over de specifieke waarde. Omdat het hier gaat om een kwantitatief deelonderzoek, gericht op het aantonen van de beweegproblematiek onder een groot aantal deelnemers, wordt de gesloten vraagstructuur gezien als afdoende. 3.2.4 Probleemstellingen Onderdeel van de enquête is een tweetal serie stellingen waarbij de respondent wordt gevraagd om aan te geven in welke mate de stelling in zijn algemeenheid van toepassing is op de situatie op zijn of haar school(plein). Om te voorkomen dat de respondent wordt beïnvloed door de formulering van de stelling is gekozen om bij de probleemstellingen gebruik te maken van zowel een positieve als negatieve insteek. Hierdoor beschrijft niet iedere stelling een probleem maar worden ook positieve of succesvolle situaties beschreven. De respondent moet bij iedere stelling een keuze maken tussen het ontkrachten of bevestigen van de gestelde situatie. De eerste serie stellingen gaat over een aantal algemene plein- en persoonskarakteristieken zoals de motorische vaardigheden van de kinderen, actieve deelname en het benutten van de mogelijkheden die het plein te bieden heeft. Deze stellingen dienen ertoe om de aanwezigheid en ernst van de beweegproblematiek te verifiëren. De volgende stellingen worden voorgelegd aan de deelnemers van de enquête: Tijdens een schooldag zijn leerlingen meer dan een half uur actief bezig met sport- en spelactiviteiten Op het schoolplein wordt tijdens de pauzes door leerlingen actief deelgenomen aan sport- en spelactiviteiten Onder schooltijd worden de mogelijkheden van het schoolplein goed benut Buiten schooltijd worden de mogelijkheden van het schoolplein goed benut Leerlingen op school kampen met overgewicht Leerlingen hebben te maken met een achterstand in sociale vaardigheden Bij de leerlingen is sprake van een achterstand in motorische vaardigheden De tweede reeks stellingen gaat dieper in op een aantal potentiële probleemsituaties zoals begeleiding en toezicht op het plein, beweegintensiteit van specifieke doelgroepen en samenspel. Ook hier is gekozen voor een combinatie van positief en negatief geformuleerde stellingen om beïnvloeding te voorkomen. Bij deze tweede reeks probleemstellingen wordt de respondent ook gevraagd een mogelijke oorzaak aan te wijzen indien de probleemsituatie van toepassing is op zijn of haar plein. Hierbij heeft de respondent de keuze uit 7 vooraf bepaalde antwoorden, te weten: tijd, geld, ruimte, mankracht, inrichting, materiaal en overig. De eerste 6 keuzes zijn allen oorzaken waar de Johan Cruyff Foundation in de toekomst wellicht invloed op kan uitoefenen. De zevende keuze is toegevoegd om deelnemers de mogelijkheid te bieden een andere oorzaak aan te geven of een toelichting te geven. Door respondenten de oorzaken van de beweegproblematiek te laten benoemen ontstaat een concreter beeld van de problemen waar de nieuw te ontwikkelen stimulans een oplossing voor dient te bieden. De tweede reeks bestaat uit de volgende stellingen: Op het schoolplein is voldoende aanbod voor sport- en spelactiviteiten Leerlingen geven aan dat zij zichzelf tijdens pauzes niet kunnen vermaken op het schoolplein Tijdens de pauze kan iedere leerling de spel- of sportactiviteit van zijn keuze doen Leerlingen uit hogere klassen zijn minder actief bezig met sporten spelactiviteiten op het plein dan de leerlingen uit lagere klassen De jongens en meisjes spelen en sporten met elkaar op het schoolplein Meisjes zijn op het schoolplein minder actief bezig met sport- en spelactiviteiten dan jongens Op het schoolplein zijn tijdens de pauzes voldoende toezichthouders aanwezig Tijdens de pauze zijn op het schoolplein voldoende begeleiders aanwezig om leerlingen te ondersteunen bij sport- of spelactiviteiten Autochtone en allochtone leerlingen spelen en sporten met elkaar op het schoolplein Allochtone leerlingen nemen minder actief deel aan sporten spelactiviteiten op het plein dan autochtone leerlingen 3.2.5 Gegevens respondent Om een volledig beeld van de beweegproblematiek te schetsen zijn naast gegevens over deze problematiek ook gegevens van de respondent nodig. Hier gaat het om persoonlijke informatie zoals diens functie binnen de organisatie maar ook om informatie over de school. Het type onderwijs, de ligging van de school in Nederland en het type omgeving waar de school in is gesitueerd zijn mogelijk van invloed op de aan- of afwezigheid van de beweegproblematiek. De volgende gegevens worden meegenomen in de enquête: Functie binnen de organisatie Ligging nationaal (provincie) HET PROBLEEM 15

Ligging lokaal (type omgeving Periode bebouwde omgeving Type onderwijs 3.2.6 Sport- en beweegstimuleringsprojecten Resultaat van dit totale onderzoek is een advies voor een nog te ontwikkelen beweegstimulans. De Johan Cruyff Foundation is echter niet de enige organisatie die een dergelijke stimulans wil bieden of al reeds biedt. Om de bekendheid van een aantal actuele stimuleringsprojecten inzichtelijk te maken worden deelnemers gevraagd aan te geven of zij bekend zijn of ervaring hebben met een aantal sport- en beweegstimuleringsprojecten. Hierbij is gekozen voor projecten van verschillende organisaties en welke gebruik maken van verschillende methodieken voor het bieden van de beoogde beweegstimulans. Onderstaande projecten maken deel uit van het onderzoek: Combinatiefunctionaris Spelen Samen Regelen Zoneparc Pimp mijn Plein Beweeg Wijs Sportbuurtcoach Krajicek Playground SchoolSpeelPlein Jantje Beton BOS (Buurt, Onderwijs en Sport) 3.2.7 Beweegbeleid Beweegarmoede en de daarin gekoppelde problematiek dwingt scholen hun verantwoordelijkheid hierin onder de loep te nemen. Dit kan mogelijk resulteren in het opstellen van een beweegbeleid voor de school. Een beweegbeleid is gericht op het structureel aandacht schenken aan en stimuleren van beweegactiviteiten. In een beweegbeleid kunnen onder andere het stellen van een minimum aantal lesuren lichamelijke opvoeding of het structureel organiseren van sportieve activiteiten zijn opgenomen. Het is ook mogelijk dat het beweegbeleid onderdeel uitmaakt van het algemene beleid van de school wat betreft gezondheid. Hier is bewegen vaak een middel voor het bereiken van een goede gezondheid. Of een school beschikt over een beweegbeleid kan mogelijk van invloed zijn op de aanwezigheid en ernst van de beweegproblematiek. Door het koppelen van de beweegproblematiek aan het wel of niet beschikken over een beweegbeleid worden de effecten van een dergelijk beleid zichtbaar. 3.3 Onderzoekspopulatie Het onderzoek wordt gehouden onder medewerkers van het primair en voortgezet speciaal onderwijs. De onderzoekspopulatie komt voort uit de gecombineerde klantenbestanden van Nijha en de Johan Cruyff Foundation. Alle potentiële deelnemers zijn dus bekend met de activiteiten van Nijha en/of de Johan Cruyff Foundation. Bij het aanschrijven van potentiële deelnemers wordt geen onderscheidt gemaakt op basis van de functie die de persoon in kwestie binnen de organisatie bekleed. Bij het samenstellen van de onderzoekspopulatie kan enkel gebruik gemaakt worden van de gegevens die zijn ingevuld ten tijde van het aanmaken van de klant of relatie. Dit resulteert in een combinatie van persoonlijke en algemene e-mailadressen. Bij de algemene e-mailadressen is op voorhand niet bekend wie de ontvanger is. Tabel T2 biedt een overzicht van de onderzoekspopulatie zoals deze bij aanvang van het onderzoek bekend is. T2 Onderzoekspopulatie Totaal aantal aangeschreven e-mailadressen 5635 Persoonlijke e-mailadressen 2442 Algemene e-mailadressen 3139 Het is mogelijk dat een onderwijsinstelling met meerdere contactpersonen of e-mailadressen vermeld staat in het klantenbestand. Om de respons en de kans op het treffen van de juist persoon binnen de organisatie te vergroten worden in dit geval alle in het klantenbestand bekende e-mailadressen aangeschreven. Hierdoor is het mogelijk dat meerdere medewerkers binnen dezelfde organisatie een uitnodiging voor deelname ontvangen en dat meerdere medewerkers deelnemen aan het onderzoek. HET PROBLEEM 16

3.4 Uitvoering Op 19 januari 2012 is de online enquête uitgezet onder de 5635 e-mailadressen. Hiervoor is gebruikt gemaakt van de diensten van SurveyMonkey. SurveyMonkey biedt ontvangers de mogelijkheid om aan te geven dat zij in de toekomst geen uitnodigingen voor online(markt)onderzoek meer willen ontvangen. Hierdoor is een deel van de uitnodigingen niet verzonden. Uiteindelijk hebben 5522 e-mailadressen de uitnodiging voor deelname aan de online enquête ontvangen. In deze uitnodiging is het onderzoek kort toegelicht en kunnen deelnemers door middel van een link de enquête starten. Per uitnodiging kan slechts een persoon deelnemen aan het onderzoek. Gedurende een periode van 2,5 week kon worden deelgenomen aan de enquête. Na het verstrijken van de sluitingsdatum kon niet langer worden deelgenomen. Bijlage B1 bevat een uitdraai van de online enquête. Als dank voor deelname zijn de eerste 200 respondenten beloont met een Cruyff Foundation voetbal die vanuit de Johan Cruyff Foundation beschikbaar zijn gesteld. Na het verstrijken van de sluitingsdatum hebben alle winnende respondenten de voetbal ontvangen. 3.5 Resultaten deelnemersveld Na sluiting van de online enquête zijn in totaal 1164 volledig ingevulde enquêtes ontvangen. Dit is een responspercentage van 21,1%. In deze paragraaf wordt het deelnemersveld van 1164 deelnemers uiteengezet. 3.5.1. Spreiding deelnemersveld op basis van type onderwijs De 1164 deelnemers aan de enquête hebben aangegeven welk type onderwijs er op hun school wordt gegeven. Hierbij hadden zij de keuze uit regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs (SBO), speciaal onderwijs (SO) en voortgezet speciaal onderwijs (VSO). Binnen deze 2 laatst categorieën kon ook worden aangegeven op welke cluster(s) het onderwijs is gericht. Omdat het mogelijk is dat er binnen de onderwijsinstelling meerdere typen onderwijs gegeven worden was het bij deze vraag mogelijk om meerdere antwoorden aan te geven. Tabel T3 geeft een overzicht van het deelnemersveld per type onderwijs. T3 Deelnemersveld per type onderwijs Type onderwijs algemeen Regulier basisonderwijs 72,6% Speciaal basisonderwijs (SBO) 15,5% Speciaal onderwijs (SO) 11,1% Voortgezet speciaal onderwijs (VSO) 9,2% Type onderwijs specifiek Alleen regulier basisonderwijs 71,4% Alleen speciaal basisonderwijs (SBO) 13,4% Regulier basisonderwijs en speciaal basisonderwijs (SBO) 0,6% Alleen speciaal onderwijs (SO) 5,0% Alleen voortgezet speciaal onderwijs (VSO) 2,7% Speciaal onderwijs (SO) en voortgezet speciaal onderwijs (VSO) 5,1% Clusters speciaal onderwijs Cluster 1 9,0% Cluster 2 20,5% Cluster 3 48,8% Cluster 4 31,3% Nederland telde in het jaar 2010 in totaal 7480 onderwijsinstelling binnen het primair onderwijs. De verhoudingen tussen de onderwijstypen op nationaal niveau liggen iets anders dan binnen het deelnemersveld. In 2010 biedt 91,6% van de onderwijsinstelling regulier basisonderwijs aan. De overige 8,4% is gericht op het speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs (Stamos CAOP, 2011). In dit onderzoek ligt het percentage regulier basisonderwijs lager, op 71,4%. Mogelijke reden voor deze verschuiving is het samenstellen van de onderzoekspopulatie op basis van de klantenbestanden. Het klantenbestand van de Johan Cruyff Foundation bestaat voornamelijk uit scholen binnen het HET PROBLEEM 17

speciaal onderwijs. Dit vanwege activiteiten uit het verleden. Door de onderzoekspopulatie mede te baseren op dit klantenbestand ligt het aandeel speciaal onderwijs scholen hoger dan het nationale gemiddelde. In de verdere bespreking van de resultaten zal op basis van het type onderwijs een tweedeling worden gemaakt. Tot de categorie basisonderwijs behoren alle onderwijsinstellingen die gericht zijn op het geven van regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs of een combinatie van beiden. Tot de categorie speciaal onderwijs behoren alle onderwijsinstelling gericht op het speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs, een combinatie van deze twee onderwijstypen en alle combinaties waar een of beide onderwijstypen toe behoren. Wanneer een school zowel regulier als speciaal onderwijs aanbiedt behoort deze tot de tweede categorie. Dit omdat wordt aangenomen dat de leerlingen uit het speciaal onderwijs en bepalende rol hebben op het schoolplein en de beweegproblematiek. Tabel T4 laat een overzicht zien van het deelnemersveld op basis van deze tweedeling. Deelnemersveld per categorie T4 Categorie Basisonderwijs 85,7% Categorie Speciaal onderwijs 14,3% Omdat het mogelijk is dat een onderwijsinstelling met meerdere enquêtes deelneemt aan het onderzoek kan geen uitspraak worden gedaan over het totaal aantal deelnemende organisaties. 3.5.2. Spreiding deelsnemersveld op basis van geografische ligging Om te zien in hoeverre het deelnemersveld een goede afspiegeling is van het Nederlands primair onderwijs is gekeken naar de geografische ligging van de school. Hierbij is gevraagd naar de ligging op nationaal (provincie) en lokaal (type omgeving) niveau. In figuur F3 wordt een vergelijking tussen de geografische spreiding van het deelnemersveld en de nationale spreiding gepresenteerd. 2,7% 4,4% 5,6% 3,6% 4,2% 3,6% 9,8% 8,6% 2,8% 2,1% 8,2% 6,7% 3,4% 1,4% 5,7% 4,6% 14,3% 14,0% 16,4% 14,0% 19,3% 17,4% 13,9% 13,2% Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Aandeel in deelnemersveld Aandeel nationaal F3 Vergelijking geografische ligging nationaal (Stamos CAOP, 2011) Bovenstaande vergelijking maakt duidelijk dat het deelnemersveld grote overeenkomsten laat zien met de nationale spreiding van onderwijsinstellingen. De provincies Gelderland, Noord-Holland, Zuid-Holland en Noord-Brabant zijn in beiden goed vertegenwoordigd. Op basis hiervan kan worden aangenomen dat de door de enquête gegenereerde data een goede afspiegeling is van het Nederlands primair onderwijs. HET PROBLEEM 18

Onderstaande figuur F4 illustreert de geografische spreiding op lokaal niveau. Op lokaal niveau konden deelnemers kiezen uit 4 antwoordmogelijkheden, te weten: stadskern, dorpskern, woonwijk en buitenwijk. Hier kan geen vergelijking worden gemaakt met het nationaal gemiddelde door het ontbreken van nationale gegevens. 55,2% 23,0% 12,1% 9,7% school school school school Stadskern Dorpskern Woonwijk Buitenwijk F4 Spreiding geografische ligging lokaal Bovenstaande figuur maakt duidelijk dat de meerderheid van de scholen is gevestigd in een woonwijk. Dit wil zeggen dat het merendeel van de scholen in een mogelijk kinderrijke omgeving gesitueerd is. Voor deze kinderen kan het schoolplein worden aangemerkt als potentiële beweegruimte in de directe (woon)omgeving. 3.5.3 Functie respondenten Iemands ervaringen met en mening over het schoolplein kan variëren per functie. Een vakleerkracht lichamelijke opvoeding zal een ander belang aan sport en spelen toekennen dan iemand die hier beroepshalve minder mee te maken heeft. Om te voorkomen dat het onderzoek wordt gekleurd door de meningen en ervaringen van een specifieke functiegroep is het belangrijk een goede mix van functies binnen het deelnemersveld te hebben. Figuur F5 geeft het deelnemersveld weer. 4,6% 0,5% 2,1% 0,5% 44,4% 19,2% 22,5% 6,2% Bestuur Directie Leerkacht Vakleerkracht LO Ondersteunend personeel Onderwijsassistent Ouderraad Overig F5 Verdeling functie respondenten Directieleden, leerkrachten en vakleerkrachten lichamelijke opvoeding zijn samen goed voor meer dan 85% van het deelnemersveld. Dit grote aandeel van deze 3 functies is te verklaren wanneer wordt gekeken naar de geraadpleegde bronnen bij het samenstellen van de onderzoekspopulatie. Klanten en relaties van Nijha en de Johan Cruyff Foundation zijn eveneens voornamelijk leden van de directie en (vak)leerkrachten. Maar het deelnemersveld is minder eenzijdig dan het op het eerste gezicht doet vermoeden. De 3 functies die het best vertegenwoordigd worden behartigen ieder een ander belang. Directieleden zullen naar verwachting het algemene belang van de school voorop stellen. Dit gaat breder dan enkel de leerlingen of hun beweeggedrag. Leerkrachten zullen naar alle waarschijnlijkheid de belangen van de leerlingen behartigen, in de breedste zin van het woord. Het belang voor bewegen in relatie tot de gezondheid en ontwikkeling van de kinderen wordt naar verwachting door vakleerkrachten lichamelijke opvoeding centraal gesteld. Tezamen maken zij zich sterk voor alle facetten van de school, het onderwijs en de leerlingen. Mede hierdoor wordt voorkomen het de resultaten worden gekleurd door het overheersen van een specifieke functiegroep met een daaraan gekoppelde visie en mening. HET PROBLEEM 19

3.5.4 Conclusie Nederland kent een variëteit aan scholen en onderwijstypen. Een representatieve onderzoekspopulatie doet recht aan deze diversiteit. Ondanks het relatief grote aandeel voor speciaal onderwijs scholen kan gesproken worden van een gemêleerd onderzoeksveld waarin alle onderwijstypen zijn vertegenwoordigd. Het grote aantal deelnemende speciaal onderwijs scholen kan worden herleid naar de klantenbestanden die als uitgangspunt hebben gediend voor het samenstellen van de onderzoekspopulatie. De spreiding van de deelnemende scholen over de provincies laat een situatie zien die vergelijkbaar is met de situatie op nationaal niveau. De provincies Gelderland, Noord-Holland, Zuid-Holland en Noord-Brabant zijn het beste vertegenwoordigd. Flevoland en Zeeland heeft de minste afgevaardigde deelnemers binnen het deelnemersveld. Dit komt overeen met het eveneens kleine aandeel van deze provincies in het totaal aantal Nederlandse scholen. Hoewel op basis van de functie van de deelnemers geen vergelijking kan worden gemaakt met het nationale niveau kan ook hier gesproken worden van een gevarieerd gezelschap. Het merendeel van de deelnemers is werkzaam in de directie, als leerkracht of als vakleerkracht lichamelijke opvoeding. Deze functies behartigen verschillende belangen en vertegenwoordigen op eigen wijze de school en het kind. Op basis van type onderwijs, geografische ligging en functie van de respondenten kan worden geconcludeerd dat het deelnemersveld van 1164 deelnemers een goede afspiegeling is van het Nederlands primair onderwijs. 3.6 Resultaten algemeen In deze paragraaf worden de algemene resultaten van de enquête besproken aan hand van enkele relevante vragen. Ook zal de door deelnemers toegekende waardering voor het schoolplein worden behandeld. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan de pleinkarakteristieken die direct van invloed zijn op deze waardering. Indien relevant zullen bij het bespreken van de onderzoeksresultaten naast de algemene resultaten ook de resultaten en conclusies van de twee onderwijscategorieën worden behandeld. Dit om mogelijke verschillen per onderwijstype uit te diepen. 3.6.1 Bekendheid Johan Cruyff Foundation De ruime meerderheid van de respondenten is bekend met de Johan Cruyff Foundation. Meer dan 93% geeft aan de foundation te kennen van naam of activiteiten. Binnen de categorie speciaal onderwijs is de bekendheid nog groter, ruim 96% van de respondenten werkzaam binnen het speciaal onderwijs is bekend met de foundation. Respondenten zijn ook gevraagd aan te geven waar zij de foundation van kennen. Hierbij kon gekozen worden uit 6 antwoordmogelijkheden, variërend van het enkel kennen van de naam tot activiteiten rondom een specifieke doelgroep. Omdat het mogelijk is de Johan Cruyff Foundation te kennen op meerdere vlakken is het bij deze vraag mogelijk om meerdere antwoorden te geven. Figuur F6 toont de bekendheid van de organisatie. 23,8% 11,3% 18,1% 17,1% 18,2% 12,4% 27,9% 23,8% 11,0% 10,9% 10,0% 36,7% 34,8% 50,4% 50,1% 48,1% 51,3% 51,3% Alleen van naam Activiteiten in de wijk Activiteiten regulier onderwijs Activiteiten (V)SO Activiteiten voor kinderen met een beperking Overig Algemeen Categorie basisonderwijs Categorie speciaal onderwijs F6 Bekendheid Johan Cruyff Foundation HET PROBLEEM 20