FAQ voor mentoren In deze FAQ worden vragen beantwoord die specifiek betrekking hebben op het mentorschap. Er staan tips tussen om statushouders beter te kunnen begeleiden en achtergrondinformatie over bijvoorbeeld de plichten die statushouders hebben. Staat jouw vraag er niet tussen? Dan kun je contact opnemen met de vrijwilligerscoördinator. Mail naar T.van.Dijk@leiden.nl of bel 071 516 46 37. Taken en verantwoordelijkheden 1. Door wie worden de statushouders begeleid in het programma Leidse Inburgering en welke verantwoordelijkheden hebben de begeleiders? Statushouders worden begeleid door klantmanagers van de gemeente Leiden, maatschappelijk begeleiders van Vluchtelingenwerk en door jou, de mentor. Als mentor heb je de volgende taken en verantwoordelijkheden: Je bent een extra buurman/buurvrouw en biedt een luisterend oor. Je stimuleert het spreken van de Nederlandse taal. Je activeert de statushouder om samen de omgeving te verkennen en spreekt (ook) buiten de deur af. Je maakt de statushouder wegwijs in de stad. Je stimuleert de statushouder om na te denken over culturele verschillen en Nederlandse normen en waarden. Je ondersteunt de statushouder bij het opbouwen van een netwerk in de regio. De exacte invulling van het mentorschap hangt altijd af van wat jij als mentor te bieden hebt en de behoeften van de statushouder. De klantmanagers van project JAS: beoordelen de uitkeringsaanvraag; beoordelen het recht op bijzondere bijstand; stellen het Plan van Aanpak op; bewaken een tijdige inschrijving inburgering; bewaken de voortgang van inburgering; monitoren het traject en signaleert knelpunten in de persoonlijke sfeer; zijn bij problemen de contactpersoon met Vluchtelingenwerk. verwijzen door indien nodig. 1 Maatschappelijk begeleiders van Vluchtelingenwerk Leiden helpen statushouders met: Hulpvragen over: o inkomsten en uitgaven; 1 Zowel de Klantmanager als VluchtelingenWerk kunnen klanten doorverwijzen. Wanneer dit is gebeurd stellen zij elkaar daarvan op de hoogte.
o aanvragen van o.a. uitkering, DUO-lening, huisarts, kinderopvang, school; o post; o doorverwijzing naar bijvoorbeeld Centrum 45, GGD, CJG, SWT etc.; o juridische zaken o.a. gezinshereniging, reizen naar buitenland. Tevens ondersteunen zij contacten met: o artsen, huisarts, tandarts; o school en opvang; o GGZ; o woningbouw; o organisaties binnen het sociale domein; o advocaten, IND. 2. Wat voor activiteiten kan ik met statushouders ondernemen tijdens onze afspraken? Als een statushouder graag wil oefenen met Nederlands spreken, is het belangrijk dat je de statushouder op zijn/haar gemak stelt om Nederlands te spreken in jouw bijzijn en dat je hem helpt met de dingen waarmee hij/zij moeite heeft. Zie vraag 3 voor tips als een statushouder nog maar net begint met het leren van Nederlands. Om de statushouder wegwijs te maken in woonplaats en regio is het noodzakelijk om (ook) buiten de deur af te spreken. Ga bijvoorbeeld samen een stadswandeling maken, een kop koffie drinken of naar een museum. Op deze manier leert de statushouder de stad en de Leidse samenleving goed kennen. Om praktische redenen is buiten de deur afspreken waarschijnlijk niet altijd haalbaar. Samen koken en eten biedt dan bijvoorbeeld een mogelijkheid om meer te leren over elkaars keuken en eetgewoonten. Om een statushouder te ondersteunen bij het opbouwen van een netwerk, hoef je niet per se uit te gaan van je eigen netwerk. Je kunt bijvoorbeeld ook samen met de statushouder naar de bibliotheek gaan. Op donderdagmiddag van 16:00-19:00 uur en vrijdagochtend 11:00-13:00 uur zijn er inloopbijeenkomsten voor mentoren en statushouders in het filiaal aan de Nieuwstraat. Hier kunnen statushouders kennismaken met andere mentoren. Daarnaast kan lid worden van een sportclub of het doen van vrijwilligerswerk helpen bij het opbouwen van een netwerk. Let op dat vrijwilligerswerk altijd overlegd moet worden met de klantmanager! Als mentor kun je een statushouder hierin begeleiden, ook zonder dat je je eigen netwerk inzet. Meer tips voor activiteiten en gespreksvoering vind je in deze folder van Vluchtelingenwerk. 3. Hoe ga ik om met een taalbarrière? Het verschil in taalniveau tussen statushouders loopt uiteen van nauwelijks Nederlands of Engels spreken tot zich goed kunnen redden in alledaagse situaties. Hieronder volgt een aantal tips die je kunt toepassen als een statushouder nog maar net begint met het leren van Nederlands: Gebruik correcte woorden en grammatica, maar houd het wel eenvoudig. Geen kindertaal, wel korte zinnen en eenvoudige woorden. Spreek langzaam. Laat duidelijk horen waar een woord begint en eindigt.
Bespreek geen dubbele betekenissen van een woord als de statushouder hier niet om vraagt. Dit zorgt voor verwarring. Denk bijvoorbeeld aan het woord kop, dat gebruikt kan worden om een hoofd aan te duiden, of een beker. Vermijd figuurlijk taalgebruik, zoals hoe loopt het of een blik op de klok werpen. Beperk het gesprek tot één onderwerp. Dan kan de statushouder de betekenis van woorden en het gesprek in het algemeen beter plaatsen. Vermijd vragen die alleen met ja of nee te beantwoorden zijn. Het doel is om de statushouder zoveel mogelijk te laten vertellen. Verbeter niet te veel: het belangrijkste is dat de statushouder begrijpelijk Nederlands spreekt. Corrigeer impliciet door de zin op de juiste manier te herhalen. Als de statushouder bijvoorbeeld zegt ik maken de afwas, reageer je met o, jij doet de afwas. Praat niet alleen, maar gebruik de voorwerpen om je heen om dingen duidelijk te maken. Jij of de statushouder kunnen de genoemde voorwerpen tekenen, aanwijzen of oppakken te verduidelijking. Bij werkwoorden kunnen jij of de statushouder de genoemde handelingen uitvoeren. Staar je niet blind op resultaten. Het contact met jou is voor een statushouder vaak al heel waardevol. Dit is de basis voor verdere contacten, integratie en taalverwerving. Statushouders 4. Zijn alle statushouders verplicht om in te burgeren? In principe is iedereen van buiten de EU die op of na 1 januari 2013 in Nederland is komen verplicht om in te burgeren. Dit wordt bij aankomst in Nederland bepaald. De inburgeringsplicht betekent dat een statushouder het inburgeringsexamen, Staatsexamen I of Staatsexamen II moet halen. Afhankelijk van het gemaakte examen kan hij/zij instromen op de arbeidsmarkt en/of een bepaald opleidingsniveau. In alle drie de examens wordt kennis van de Nederlandse taal, de Nederlandse maatschappij en de arbeidsmarkt getoetst. Bij uitzondering kan een statushouder vrijgesteld worden van de inburgeringsplicht. In onze regio stemmen we zaken als avondaanbod, wachtlijsten en niveaus af met negen verschillende inburgeringsinstituten: Taalkans, VluchtelingenWerk, Delken & Boot, NCB, Talencentrum van de Universiteit Leiden, Taalthuis, ABC, Harmonie Taal & Cultuur en Tama. De docent van de startgroep geeft aan de hand van een leerbaarheidstoets advies over een inburgeringsinstituut (zie ook vraag 5). De statushouder is echter niet verplicht dit advies op te volgen. Voor meer informatie over inburgering kun je terecht op: https://www.inburgeren.nl/ 5. Is het programma Leidse Inburgering verplicht? Ja, het programma Leidse inburgering is verplicht voor statushouders die een uitkering aanvragen bij de gemeente. Aan een uitkering zijn rechten en plichten verbonden. Deze rechten en plichten gelden ook voor statushouders. De Leidse Inburgering is een maatwerkprogramma dat in overleg tussen de statushouder en de klantmanager wordt opgesteld. Afhankelijk van opleiding, niveau van Engels en Nederlands en
houding kan het programma voor iedereen anders zijn. Los van het maatwerkprogramma is de overeenkomst echter dat elke statushouder gedurende twee jaar, of tot uitstroom, 24 uur per week bezig is met inburgeren. 6. Is het mogelijk dat statushouders die tegelijk starten met het programma Leidse Inburgering inburgeringscursussen krijgen bij verschillende instituten? Er zijn negen verschillende inburgeringsinstituten in de Leidse regio (zie ook vraag 6). Elk instituut heeft een eigen aanpak en biedt cursussen aan op een aantal niveaus. Om de statushouders beter te begeleiden in het kiezen van een instituut, neemt de docent een leerbaarheidstoets af in de Startgroep. Op basis van de uitslag geeft de docent advies over het inburgeringsinstituut dat het beste aansluit bij de leerbaarheid van de statushouder. Tegelijkertijd wordt aangestuurd op zo snel mogelijk starten met inburgeren. Als er een lange wachtlijst is bij het instituut van voorkeur, wordt de statushouder aangemoedigd om een ander instituut te kiezen. Gezien de grote keuze en de factoren waarop de keuze gebaseerd wordt, kunnen statushouders die tegelijk zijn gestart met Leidse inburgering hun inburgeringscursus dus bij verschillende instituten volgen. 7. Hoe achterhalen jullie het opleidingsniveau van de statushouders? Van statushouders die in het land van herkomst een opleiding hebben gevolgd, wordt het diploma in de eerste 12 weken van de Leidse inburgering tijdens de startgroep gewaardeerd. Mihaela Schrama en Karin ten Bruggencate zijn onze scholingsmedewerkers. De docent van de Startgroep en/of de klantmanager melden statushouders aan voor een gesprek met een van hen. Vervolgens doorlopen statushouders met de scholingsmedewerkers de procedure voor diplomawaardering. In het gesprek met de scholingsmedewerkers worden de vooropleiding en wensen van de statushouder besproken. Bij statushouders jonger dan 30 wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn voor het volgen van een (vervolg)opleiding. Ook wordt uitgezocht welke deficiënties eventueel weggewerkt moeten worden. Voor statushouders ouder dan 30 wordt bekeken wat de beroepsmogelijkheden met de behaalde diploma s in Nederland zijn. 8. Kunnen statushouders (verder) studeren in Nederland? In Nederland is het mogelijk om tot je 30e studiefinanciering aan te vragen wanneer je een voltijd HBO of WO opleiding volgt. Als de statushouder graag verder wil studeren is het van belang om eerst zijn/haar diploma s te waarderen (zie ook vraag 7). Daarna wordt gekeken naar het niveau van Nederlands en Engels van de statushouder. Dit kan bepalend zijn voor het traject waarin hij/zij gaat starten. Statushouders kunnen dus afhankelijk van hun diploma s, beheersing van Nederlandse of Engelse taal en leeftijd (verder) studeren in Nederland. Gezinnen 9. Komen verschillen in taalniveau voor binnen een gezin? Ja, het komt voor dat het ene gezinslid beter Nederlands spreekt dan het andere. Hiervoor zijn verschillende oorzaken, bijvoorbeeld: Een van de gezinsleden is eerder naar Nederland gekomen dan de rest van het gezin. Hierdoor is hij/zij verder met de inburgering en heeft hij/zij meer ervaring opgedaan met de Nederlandse taal.
Tussen gezinsleden zijn verschillen in leervermogen: de een heeft bijvoorbeeld van nature aanleg voor het leren van talen, terwijl de ander juist moeite heeft met het leren van taal. Kinderen die regelmatig met buurkinderen spelen en naar school gaan krijgen meer mee van de Nederlandse taal. Bovendien leren kinderen over het algemeen sneller dan volwassenen. Tot slot is het mogelijk dat verschillende gezinsleden hun inburgeringscursus bij verschillende instituten volgen. Per instituut verschillen het tempo en niveau, waardoor niet iedereen even snel op hetzelfde taalniveau zit. 10. Hoe ga ik om met verschillen in taalniveau binnen een gezin? Bij gezamenlijke activiteiten kun je kiezen voor iets waarvoor geen minimum taalniveau is vereist. Het helpt ook om elke afspraak op te delen in kortere, maar wel gelijk verdeelde, afspraken met gezinsleden van vergelijkbaar taalniveau. Op die manier kun je de aandacht verdelen over de gezinsleden of met ieder apart iets doen. Mocht het onderlinge taalniveau te groot zijn voor jou alleen, geef dit dan aan bij de vrijwilligerscoördinator. 11. Wat voor activiteiten kan ik doen met gezinnen waarin er een groot leeftijdsverschil zit tussen de kinderen? Bedenk activiteiten die geschikt zijn voor alle leeftijden. Bij koken bijvoorbeeld kunnen kinderen van alle leeftijden op hun eigen niveau meehelpen. Ook dansen en muzikale activiteiten zijn laagdrempelig en iedereen kan op zijn/haar eigen niveau en manier meedoen. Mochten de interesses enorm uiteenlopen binnen een gezin, kijk dan of je met ieder apart iets kunt doen. Als het gezin te groot is voor jou alleen, geef dit dan aan bij de vrijwilligerscoördinator. 12. Hoe weet ik of gezinshereniging speelt bij de statushouder die ik begeleid? Dit kun je met de statushouder bespreken. Vraag of hij/zij nog gezinsleden in het land van herkomst heeft en of zij ook naar Nederland willen komen. Mocht gezinshereniging spelen bij de statushouder die je begeleidt, dan is het voor jullie beiden goed om hier regelmatig over te praten. De statushouder kan zijn/haar gevoelens rondom de gezinshereniging bij jou kwijt en jij kunt als mentor adequater reageren op de komst van de nakomer(s) naarmate je meer over hen weet.