f ONDERWIJSRAAD. N. 1642 A. 'S-GRAVENHAGE, 2jT-Apr.il 1923. Bericht op schrijven van.24februari»23 No.699 Frankenstraat 39. Afd.H.O., 11 ir.,a» 4inn laj» ~ ^en g e l ieve bij het antwoord dagteekening 51 Maar t» 23 no. 113 7 Af d. H. 0. en van en nummer van dit schrijven te * ermelden g 11 April 1923 No.1209 Afd.H.O, Betreffende: Artikel 1ö Academisch Statuut. jeß^& ^ In antwoord op de aan den kant vermelde brieven en onderwederaanbieding van de daarbij gevoegde bijlagen hebben wij de eer Uwe Excellentie het navolgende te berichten: Uwe Excellentie vraagt het oordeel van de Eerste Afdeeling van den Onderwijsraad over denjbrief der Utrechtsche rechtsgeleerde Faculteit van 14- Februari 1923 betreffenderen uitleg van artikel 18 van bet Academisch Statuut. In dat voorschrift wordt aan hem, die bij een zijner met goed gevolg in de rechtsgeleerde Faculteit afgelegde examens is geëxamineerd in het Handelsrecht, de Staatsinrichting van Nederland of de Staathuishoudkunde, de onderwijsbevoegdheid in dat vak gegeven. De vraag is nu, wanneer een student geacht moeten worden geëxamineerd te zijn in het Handelsrecht, de Staatsinrichting van Nederland of de Staathuishoudkunde. Voer het cand idaatsexamen Rechtswetenschap, en vrije studierichting (artikel 4, 4 en 10) word t hij gelamineerd in w de grondbeginselen der Staathuishoudkunde". Bovendien kan hij voor het dootoraal examen Rechtswetenschap, AAN ; ' Zijne Excellentie den Minister van Onderwij s, Kunsten en Wetenschappen te s-g RAVE N HAG E. -keuzevak- als
2. [ keuzevak kiezen/'staathuishoudkunde", alsmede voor de beide andere doctoraal examens ( Z.Afrikaan s ch recht en vrije studierichting) hoofd- of bij vak"staathuishoudkunde". Voor het doctoraal examan Rechtswetenschap kan hij bf met de studie d er "hoofd zaken" van het Nederlandsch Staatsrecht volstaan, bf wel hefnederlandsch Staatrecht "bes tudeeren". Voor de beide andere doctoralen kan hij"het Nederlandsen^ Staatsrecht" als hoofd-of bijvak kiezen. Hetzelfde geldt mutaties rajhand is van het Handelsrecht. Nu wordt niet betwijfeld, als dat hij die in de Staathuishoudkunde, het Staatsrecht of het Handelsrecht is geëxamineerd, onverschillig of dit als gewoon examenvak, als hoofd-of als bijvak wordt beschouwd, recht heeft op de onderwijsbevoegdheid. Maar wel wordt in twijfel getrokken, of dit ook het geval is, wanneer hij slechts in de"grondbeginselen"(8 taathuishoudkunde op het candidaatsexamen) of in de"hoofdzaken"(even tueel Staatsrecht of Handelsrecht op het doctoraal examen Rechtswetenschap) van een dezer vakken is geëxamineerd. Eigenlijk bestaat voor dien twijfel geen reden, omdat hij die in de"hoofdzaken" of de"grondbeginselen" van een vak is geëxamineerd, reeds daarom gezegd kan worden in het"vak" zelf examen te hebben afgelegd. En dit temeer, omdat vaststaat, dat hij die een vak als"bijvak" heeft beoefend, bevoegd zal zijn en het dan toch wel zonderling zou weezen, hem die de"grondbeginselen" of d e "hoofd zaken" van dat vak tot voorwerp zijner studie had gemaakt, van de bevoegdheid uit te sluiten, zonder dat daarvoor een reden is aan te &even. Maar bovendien, als men op andere plaatsen in het Statuut, waar van genoemde vakken sprake is, let, schijnt, naar de tueening der Afdeeling, twijfel welhaast uitgesloten. -Artikel-
3. Artikel 21 lid 6 Academisch Statuut geeft aan de doctorandi in de Letteren en Wijsbegeerte, die bij een hunner met goed gevolg afgele'gde examens zijn geëxamineerd in de "Staat s inr ich ting van Nederland" of in de"staatshuishoudkunde" de bevoegdheid tot het geven van onderwijs in dat vak. Leest men echter Artikel 4 44 J No.2(candidaatsexamen Nederlandsche taal en letterkunde) dan blijkt, dat deze studenten in het geheel niet in de"straatsinrichting" of in de "Staathuishoudkunde" worden geëxamineerd, maar slechts in"de beginselen" daarvan. Blijkbaar maakt hier (in artikel 21) ten aanzien van de bevoegdheidsquaestie het Statuut dus geen onderscheid tusschen he t vak en de beginselen van een vak, en in elk geval zijn de candidaten in de letteren en wijsbegeerte, als zij in de beginselen van de Staatsinrichting, respectievelijk van de Staathuishoudkunde zijn geëxamineerd, bevoegd in die vakken onderwijs te geven. Het zou nu volstrekt onredelijk zijn het Statuut zóó te lezen, dat de juridische Btudenten nie,ti bevoegd zouden zijn indien zij slechts in d,e"grondbeginselen" of de"hoofdzaken"- tusschen deze twee begrippen onderling en het begrip"beginselen" zal men toch niet veel verschil kunnen ontdekken- zijn geëxamineerd. En dat temeer, omdat een juridisch student doordat zijn geheele opleiding juridisch is, reeds daardoor eerder beter dan minder geschikt zal zijn tot het onderwijs in een onderdeel van die wetenschap^ zelfs al heeft hij dat onderdeel niet in Br bijzonderheden bestudeerd, dan de litterarische student wiens geest in geheel andere richting is getraind. Dit laatste wordt nu weliswaar daor de Amsterdams che faculteit ontkend, wat de Staathuishoudkunde betreft, doch, terecht of ten onrechte, stelt het Statuut zich op het standpunt, dat de Staathuishoudkunde meer verband houdt met de juridische dan met de historische studie -en-
4. en bij de interpretatie van het Statuut moet men)deze omstandigheid rekenen. Over he t Handelsrecht wordt nergens elders in het Statuut gesproken. Wat van de Staatsinrichting en van de Staathuishoudkunde geldt, moet dan echter, naar de meen ing der Afdeel ing, naar analogie ook op het Handelsrecht worden toegepast. Tegen dit betoog is in de daarover tusschen de Faculteiten gehpuden besprekingen eigenlijk slechts één argument aangevoerd, dat van gewicht schijnt, nl.het volgende: Artikel 22 handelt over de bevoegdheid van hei», die examen hebben afgelegd in de natuurkundige en Sociale Aardrijkskunde. Mun wordt daar alleen onderwijsbevoegdheid verleend in de Aardrijkskunde en de Geschiedenis» Niettemin kunnen(aldus candidaatsexamen Batuurkundige Geografen Artikel 4 71.4)eventueel moe ten(aidus doctoraal examen Sociale Geografen Artikel 4 76,3) zij eicamen afleggen in de "Staathuishoudkunde". Ten aanzien van geografen neemt dus het Statuut een geheel ander standpunt in, tenminste wat de Staathuishoudkunde betreft, dan ten aanzien van de litteratoren. Alzoo zou noch op de eene, noch op de andere regeling een beroep mogen worden gedaan. Deze opmerking ziet echter over, he t hoofd, dat de Staathuishoudkunde zoo goed als nooit een afzonderlijk onderwijsvak is. Bijna altijd komt dit in de praktijk voor in verbinding met de Staatsinrichting. Terwijl nu de juristen wegens den aard van hun verdere studie altijd ook Staatsrecht bestudeeren en daarin onderwijsbevoegdheid verkrijgen, ook naar het gevoelen der Aras t e rd aims che Faculteit, die bovenstaand argument te berde bracht, en terwijl van de histprici mag verwacht worden, dat zij Staatsrecht op hun doctoraal als bijvak kiezen, zoo zij in deze richting onderwijs willen geven, of reeds onderwijsbevoegdheid aan hun candidaatsexamen ontleenen, zal het slechts zeer zelden voorkomen, dat -aardrijkskundigen-
5. aardrijkskundigen voor de verbenden vakken^ B'tcariteBferigaayfinn dr rn v m i'bomaeii v ak ken. Staathuishoudkunde en Staatsinrichting, voldoende voorbereid zijn. Om deze practische overweging is aan de bedoelde examens de onderwijsbevoegdheid in de Staathuishoudkunde onthouden, die alleen staande, toch geen effect zou kunnen hebbenf Daarbij komt, dat,al zou men hier van een anomalie willen spreken, dit voor de Afdeeling toch geen aanleiding kan zijn om, ook wat de Staathuishoudkunde betreft, tot een andere opvatting te komen. Want de onderlinge tegenspraak, die men in het Statuut meent te bespeuren, neemt toch nie t weg de onredelijkheid, onderwijsbevoegdheid in juridische vakken te verleenen aan litteraturen, die aan zeket niet minder behoorlijk voorbereide juristen zoude worden onthouden. De Afdeeling is dus van oordeel, dat artikel 18 Academisch Statuut in dien zin moe t worden uitgelegd, dat de bevoegdheid verbonden wordt aan het afgelegd hebben van het examen in de genoemde vakken, ook al zijn zij slechts"in hoofdzaak" of al zijn daarvan slechts de"grondbeginseien" bestudeerd. Namens de Afdeeling voornoemd. (fr,fj m ^' ^*^ Voorzitter.,Secretaris.