Hoe krijgt een concertzaal de beste akoestiek? CULTUUR Joep Engels 15:26, 2 september 2017 Er bestaat geen blauwdruk voor de perfecte concertzaal, zeggen akoestici. Er zijn hooguit vuistregels. En de kwaliteit van een zaal hangt niet alleen van de fysische akoestiek af. 'Het is ook een kwestie van beleving.' Het is altijd weer spannend, zegt Martijn Vercammen. "Vooraf kunnen we voor 90 procent inschatten hoe een zaal zal klinken, maar die laatste 10 procent blijft ongewis. Hoe reageert het publiek, wat vinden de musici ervan? En niet onbelangrijk: hoe oordeelt de pers? Bij de opening van een nieuwe concertzaal heeft iedere journalist het maar over één aspect: is de akoestiek goed? Dat eerste oordeel kan een zaal maken of breken." De akoesticus van adviesbureau Peutz uit Mook kon dit voorjaar opgelucht ademhalen. Het nieuwe Kulturpalast in Dresden werd net als de vernieuwde Parkzaal van het Arnhemse Musis Sacrum lovend ontvangen. Twee zalen waarbij Peutz nauw met de architecten heeft samengewerkt. Op de vraag wat de beste zaal ter wereld is voor klassieke, symfonische muziek, hoeft Vercammen dan ook niet lang na te denken. Hij wijst onmiddellijk naar de brochure uit Dresden. Zijn collega Margriet Lautenbach valt hem bij. "Natuurlijk, de bekende topdrie, Boston, Amsterdam en Wenen, klinken heel mooi. Maar Dresden en Arnhem doen daar nauwelijks voor onder." Een kleine honderd kilometer verderop, aan de TU Eindhoven, heeft promovendus Remy Wenmaekers zijn antwoord ook meteen paraat. "De Frits Philips zaal hier in Eindhoven. Ik geef toe, ik ben enigszins bevooroordeeld. Dit is de eerste zaal die ik heb leren kennen, en we hebben er als akoestici ook aan gewerkt. Maar overal waar ik kom, denk ik: geef mij maar onze eigen zaal." Het is een rotvraag, vult zijn collega Constant Hak aan. Wat is de beste zaal? Daar speelt een hoop traditie, smaak en poeha mee. "Het is net als met wijn. De een houdt van licht en fruitig, de ander wil een volle smaak. En je kunt niet zeggen dat een grand cru niet te zuipen is. Evenmin kun je beweren dat Boston een belabberde akoestiek heeft."
Zijn er dan geen objectieve criteria? Jawel, reageert Lautenbach: "Het orkest moet als één geheel klinken. Het publiek moet niet het gevoel hebben dat het naar honderd separate instrumenten zit te luisteren. Hun klanken moeten samensmelten. Daarnaast hebben met name de strijkinstrumenten de zaal nodig als klankkast. En vervolgens is het de vraag: wat wil men voor geluid? In Dresden hebben ze een ander idee van de perfecte zaal dan in Arnhem. Aan ons de taak om die wensen om te zetten in meetbare eigenschappen en een akoestisch ontwerp. Maar ja, geluid is zo complex, dat vat je niet in een stel fysische parameters." Concertgebouw is net een markthal De vervolgvraag is: hoe verwezenlijk je dat? Hoe ziet de perfecte concertzaal eruit? Aan welke eisen moet hij voldoen? In de negentiende eeuw was dat nog een eenvoudige vraag. Toen gold het Gewandhaus in Leipzig - een zogeheten 'schoenendoos' - als lichtend voorbeeld, dat door de architecten van het Concertgebouw en de Symphony Hall werd gekopieerd. Dat geldt tegenwoordig als not done. "Een opdrachtgever, zoals een stadsbestuur, wil wel de akoestiek van Wenen of Boston, maar geen exacte kopie", zegt Hak. "Dat is hun de eer te na. Men wil iets anders, iets eigens." Lautenbach: "Ik ben eens met een opdrachtgever naar het Concertgebouw geweest. Prachtige akoestiek, zei hij, maar verder vond hij het vlakke publieksvlak net een markthal." Wie een zaal ontwerpt, moet een keuze maken, leggen ze uit. Er zijn twee basisvormen: naast de klassieke schoenendoos is er de terrassenzaal, een vorm die een halve eeuw geleden als eerste in de Philharmonie in Berlijn werd toegepast. Daarbij zit het publiek in verschillende publieksvakken gedrapeerd rond het orkest, alsof het de terrassen zijn van een wijngaard. Hoe die vormen worden uitgewerkt tot een heuse concertzaal, daar is geen algoritme voor. Wel een set vuistregels. Vuistregels De eerste vuistregel betreft de grootte van de zaal. Een symfonisch orkest heeft volume nodig, anders klinkt het niet. "Is de zaal te groot, dan horen de mensen achterin het niet goed", zegt Wenmaekers. "Terwijl je in een te kleine zaal het gevoel krijgt dat je in een badkamer zit." Heel lang werd volgens Lautenbach gewerkt met de regel van tien kubieke meter per luisteraar. "In het Concertgebouw klopt die regel heel aardig: ruim 20.000 kuub bij 2000 zitplaatsen. Omdat Arnhem uitging van een zaal voor duizend luisteraars, halveerde men beide getallen. Maar het enige dat telt, is de grootte van het orkest. We hebben de opdrachtgever ervan kunnen overtuigen dat de zaal minstens 15.000 kuub moest worden." Regel twee, vervolgt ze: zorg voor voldoende hoogte. "De akoestiek van een zaal wordt bepaald door de reflecties van muren en plafond. Je hoort eerst het directe geluid - dat volgde de kortste weg - en dan pas de reflecties. En omdat je oren aan de zijkant van je hoofd zitten, komen geluiden van links of rechts niet op hetzelfde moment binnen. Daardoor geven de reflecties van opzij een gevoel van ruimtelijkheid. Alsof je midden in de muziek zit. Is het plafond laag, dan komt de reflectie van boven als eerste binnen en valt die ruimtelijke sensatie weg. Het plafond moet daarom minstens vijftien à twintig meter hoog zijn."
Daarmee ligt de geometrie van een zaal al grotendeels vast, zegt Vercammen. "Vaak wordt gedacht: de architect maakt een ontwerp, waarna de akoesticus mag adviseren over de aankleding of het aanbrengen van reflectievlakken. Maar als die geometrie niet deugt, is het kwaad al geschied. Dat is een van de redenen dat Arnhem en Dresden zo'n succes zijn geworden. Wij hadden al in een heel vroeg stadium directe toegang tot opdrachtgever en architect." Veel eisen Probleem is dat wij niet de enigen zijn die eisen stellen, zegt Hak. "Het begint bij de opdrachtgever. Die wil bijvoorbeeld dat het gebouw ook zalen krijgt voor ballet of popmuziek. Dat er 2000 mensen in de grote zaal passen. Die allemaal goed zicht hebben op het podium. Die bij alarm het pand snel kunnen verlaten. En dat alles binnen een bepaald budget." Vervolgens is de architect aan zet. Die ontwerpt het gebouw, de constructie. Hak: "En hopelijk denkt hij dan op tijd aan ons." Maar goed, stel dat de akoestici op tijd worden ingeschakeld, en de samenwerking voorspoedig verloopt, hoe voorspellen de wetenschappers dan wat de akoestiek is van de voorgestelde zaal, en kunnen ze daar nog aan sleutelen? Daar zijn modellen voor, zegt Maarten Hornikx van de TU Eindhoven. "Maar die zijn niet perfect. We kunnen het geluid slechts als een straal in één richting modelleren. Maken we er in het model een golf van die zich in alle richtingen voortplant, dan kan de computer het niet meer aan voor de hoge frequenties. Bovendien kennen we van de vele materialen de exacte akoestische eigenschappen niet." Daarom maken ze ook schaalmodellen. In het Eindhovense laboratorium staan miniaturen van de orkestbak van de Amsterdamse Stopera en het muziekgebouw van Porto, in een schaal van 1 op 10. Bij Peutz in Mook beschikken ze onder meer over modellen op dezelfde schaal van de Arnhemse Parkzaal en de Staatsoper uit Berlijn - het miniatuur Kulturpalast is al naar Dresden verhuisd. Metingen op schaal zijn nog een hele toer. Ook het geluid moet worden aangepast waardoor de frequenties een factor tien hoger worden. Dan worden de meeste tonen onhoorbaar en standaardmicrofoons zijn er ook niet op berekend. De akoestici hebben hun eigen apparatuur moeten bouwen. Dan kan het finetunen beginnen. Allereerst de materiaalkeuze. Wenmaekers: "Die keuze is aan de architect, maar voor een goede akoestiek wil je dat het geluid rondgaat. Dat de wanden zo weinig mogelijk absorberen en zo veel mogelijk reflecteren. Dat gaat eigenlijk bij de meeste materialen goed. Hout, beton of staal, het maakt niet veel uit. Als het beton maar niet poreus is, en er achter het hout geen klankkast zit." Reflectievlakken Extra reflectievlakken geven de laatste correcties. In een terrassenzaal bijvoorbeeld zijn de balkons zo vormgegeven dat elk terras een goede akoestiek heeft. De reflectievlakken zijn de belangrijkste knop waar wij aan kunnen draaien, zegt Wenmaekers, die ook adviseur is bij een akoestisch adviesbureau. "Maar je wilt meer dan pure reflectie. Een strak vlak is als een spiegel, maar het geluid moet ook worden verstrooid. Dat geeft je als luisteraar het gevoel dat je er middenin zit." Hij wijst op een soort houten klankkast met diepe en ondiepe holtes, die
op de TU Eindhoven is ontworpen. "Het patroon zorgt ervoor dat het geluid in een bolvorm wordt weerkaatst. De zaal in Eindhoven hangt er vol mee." De stoelen zijn een verhaal apart. En de mensen die erop zitten. Die dempen het geluid. Een zaal wordt vaak zonder publiek gemeten, maar hoe klinkt het als hij vol zit? Hak: "Als je in het Concertgebouw stoelen en mensen weghaalt, klinkt de zaal als een kerk. Maar ook zonder publiek duurt de galm langer, een halve tel ongeveer (zie kader)." Daarom repeteert het Concertgebouworkest met een gordijn halverwege de zaal, zegt Vercammen. "Dan hebben ze ongeveer dezelfde demping als bij de uitvoering. De absorptie door stoelen is een uiterst ingewikkeld verhaal. De bekleding, de vulling, het stiksel. Het luistert allemaal zeer nauw. Ik zeg wel eens gekscherend: ontwerp eerst de stoelen, en begin dan pas aan de zaal." De fysische akoestiek vertelt slechts het halve verhaal, benadrukt Hak. "De kwaliteit van een zaal is ook een kwestie van beleving. De zichtlijnen zijn bijvoorbeeld heel belangrijk. Als jij een piccolo ziet spelen, hoor je hem ook beter. Maar buiten dat, goede akoestiek zit ook tussen de oren. Het gaat erom dat het concertbezoek een geweldige ervaring is. En dan speelt ook de kwaliteit van de koffie tijdens de pauze mee." Hij heeft het zelf eens bij een concert in een kerk meegemaakt. "De akoestiek was fantastisch. Maar het houten bankje waar ik op zat, niet. Na een half uur was ik helemaal doorgezeten. En werd de akoestiek gaandeweg steeds minder." Nagalmtijd Het is de oudste maat in de akoestiek, opgesteld door de grondlegger van het vakgebied Walter Clement Sabine (1868-919), de man die de Symphony Hall van Boston ontwierp. De nagalm- of reverberatietijd geeft aan hoe lang het duurt eer een toon wegsterft, niet meer hoorbaar is. De geluidsdruk moet 60 decibel lager zijn, stelde Sabine vast. In een kerk kan het geluid soms wel een paar seconden aanhouden, maar in een theater wil je juist geen galm - anders zijn de acteurs onverstaanbaar - en is 1 seconde een goede maat. Voor een concertzaal waar een symfonisch orkest speelt, is 2 seconden ideaal. Daarnaast werken akoestici met maten als ruimtelijkheid (verhouding tussen direct en weerkaatst geluid), helderheid (mate waarin afzonderlijke klanken zijn te horen) of luidheid (combinatie van volume en galm). Geheel objectief zijn die grootheden niet. De perfecte maat is veelal gebaseerd op enquêtes onder vakgenoten, musici en luisteraars. Schoenendoos of terrassenzaal De grand old man van de akoestiek, de Amerikaan Leo Leroy Beranek, stelde in zijn leven regelmatig ranglijsten op van concertzalen. Een paar maanden voordat hij in oktober op 102- jarige leeftijd overleed, maakte hij zijn laatste update. De topdrie wisselt wel eens stuivertje, maar duldt nog altijd geen concurrentie. Het zijn alledrie rechthoekige zalen, gebouwd vóór 1901. Een halve eeuw geleden kwam een ander type in opmars, de wijngaard of terrassenzaal.
1. Musikverein, Wenen 2. Symphony Hall, Boston 3. Concertgebouw, Amsterdam 4. Konzerthaus, Berlijn 5. Tokyo Opera City Concert Hall 6. Stadtcasino, Bazel 7. Symphony Hall, Birmingham 8. Kultur- und Kongresszentrum, Luzern 9. St. David's Hall, Cardiff 10. Meyerson Center, Dallas (alleen de concertzaal van Cardiff heeft niet de vorm van een schoenendoos)