Uitwerking onderzoeksprogramma strafrecht



Vergelijkbare documenten
Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht

Inhoudsopgave. Voorwoord 13. Aanbevolen literatuur 15. Afkortingenlijst 17. Hoofdstuk 1 Inleiding 19

Hoofdstuk 1,2, en 4 van het boek Straf(proces)recht begrepen.

Verkorte inhoudsopgave

Modaliteiten van betekening in rechtsvergelijkend perspectief

Grondslagen van het strafrecht

Locus delicti en rechtsmacht

Inleiding. 1 Strafrecht

Inhoudsopgave. Voorwoord. xiii. Lijst van afkortingen. Verkort aangehaalde werken

Voorwoord. Lawbooks Grondslagen van Recht ( ) Beste student(e),

Terug naar de Collegebanken

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2, Rechtsstaat

Inhoudsopgave. Voorwoord / 5. Lijst van gebruikte afkortingen / 13. Het materiële strafrecht. 1. Inleiding / 17

7.1.1 Door de rechter afgedane strafzaken

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voorwoord. Materieel strafrecht. Inleiding. 2 Bronnen van strafrecht 3 Voorwaarden voor strafbaarheid. De menselijke gedraging

Aangenomen en overgenomen amendementen

Voeging ad informandum in strafzaken

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN EFFECTIVITEIT EN AANSPRAKELIJKHEID IN HET ECONOMISCH ORDENINGSRECHT PROEFSCHRIFT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 8 december 2011 Onderwerp Meerdaadse samenloop

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

In deze samenvatting van dit rapport wordt telkens, voor zover mogelijk naar doel, grondslag, karakter, strekking en functie verwezen.

DEEL 7. DE STRAFRECHTELIJKE SANCTIES 335

Suggesties voor een volgende editie, zijn welkom bij de auteur op Alle constructieve opmerkingen worden in dank aanvaard.

Datum 29 januari 2010 Onderwerp WODC-onderzoek 'Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt'

Wetboek van Strafrecht in het algemeen. Hoofdstuk 15 Lesboek Basisbekwaamheid Buitengewoon Opsporingsambtenaar

Berechting. Z.C. Driessen en R.F. Meijer

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra

INHOUD. Voorwoord... v. Hoofdstuk I. De toetsing van sancties door de rechter: algemeen kader Beatrix Vanlerberghe... 1

Inleiding. Hoofdstuk Eerste kennismaking. 1.2 Plaats van het strafrecht

Interventie Syrië. Faculteit der Rechtsgeleerdheid Afdeling Internationaal en Europees recht

Enkele achtergronden bij de beslissing om geen onderzoek in te stellen tegen Jorge Zorreguieta. Voorgeschiedenis. Aangifte 2001

Ministerie van Veiligheid en Justitie

ARRESTANTENVERZORGING. Juridische aspecten De politie Het strafproces Verzorging Ethiek

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

6 Berechting. M. Brouwers en A.Th.J. Eggen

Eerste Kamer der Staten-Generaal

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hof van Cassatie van België

Berechting. A.Th.J. Eggen

Studieboek materieel strafrecht

12494/1/07 REV 1 yen/il/lv 1 DG H 2B

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 2

Samenvatting. Doel. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

1.21 Verkeer: dood/zwaar lichamelijk letsel door schuld in het verkeer (art. 6 WVW 1994)

Schoordijk Instituut. Centrum voor wetgevingsvraagstukken. M.M. van Toorenburg. Medeplegen. W.E.J. Tjeenk Willink 1998 Deventer

16542/2/09 REV 2 eek/mak/mv 1 DG H 2B

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt:

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

Berechting. M. Brouwers en A.Th.J. Eggen

ECLI:NL:RBAMS:2017:5462

Samenvatting. Inleiding. Vraagstelling onderzoek. Wetgever

Inhoudsopgave. 3 Materieel strafrecht: opzet en schuld Inleiding 45

ECLI:NL:GHARL:2016:3906. Uitspraak. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie De heer mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag

Criminaliteit en rechtshandhaving Ontwikkelingen en samenhangen Samenvatting

2

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Inhoud. Deel I Inleidende beschouwingen 1. Deel II Juridische beschouwingen 17. Hoofdstuk 1 Gedragsdeskundigen in strafzaken 3

De indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar zijn

advies. Strekking wetsvoorstellen

Opgave 3 De burger als rechter

3 Onrechtmatige overheidsdaad

Inhoudstafel - Memorie van toelichting

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Samenvatting Maatschappijleer Inleiding recht

De indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar

Berechting. R.F. Meijer en A.Th.J. Eggen

Deelneming aan een criminele organisatie

1 Inleiding recht. 1.1 Inleiding. 1.2 Omschrijving en doel

Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheidnaar Nederlands recht

Wet OM-afdoening en de (fiscale) transactie: tijdsbesparing?

De strafbeschikking. Ü) Kluwer a Wolters Kluwer business. M. Kessler B.F. Keulen. Deventer

Samenvatting en concluderende opmerkingen

DEEL 7. DE STRAFRECHTELIJKE SANCTIES 337

Aan de Minister voor Rechtsbescherming De heer drs. S. Dekker Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Dekker,

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag bezoekadres Kneuterdijk EM Den Haag

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

Eindexamen maatschappijleer vwo 2008-I

Deze herziene versie van het verslag is opgesteld na bespreking in de Groep materieel strafrecht van 23 juni 2004.

Slachtofferhulp. concept wetsvoorstel betreffende hétieggen van conservatoir beslag door de staat voor slachtoffers van misdrijven.

Aansprakelijkheid van leidinggevenden

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit

NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken

TOEZICHT OPSPORING. Jan Willem van Veenendaal MEC.

Formeel Strafrecht, De Verdachte. Hoofdstuk 6 SPV pagina 2 t/m 12

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Strafbare belediging. A.L.J.M. Janssens

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

De minister van Veiligheid en Justitie mr. I.W. Opstelten Postbus EH Den Haag

Internationale bewijsgaring in strafzaken

Transcriptie:

Uitwerking onderzoeksprogramma strafrecht Materieel strafrecht Bij analyse van de ontwikkelingen op het terrein van het Nederlandse materiële strafrecht over de afgelopen jaren vallen vooral twee tendensen op. In de eerste plaats wordt het bereik van de strafwet steeds groter. Nieuwe aansprakelijkheidsconstructies worden ingevoerd, en de reikwijdte van bestaande wordt uitgebreid. Een voorbeeld is de introductie van de strafbare voorbereiding in artikel 46 Sr. Inmiddels is deze strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen al weer in belangrijke mate verruimd, en is ook een belangrijke uitbreiding gegeven aan de strafbare samenspanning. Voorts wordt de betekenis van algemene wettelijke beperkingen op de mogelijkheden om strafbare feiten te bestraffen, teruggebracht. De verjaringstermijnen bij ernstige delicten zijn bijvoorbeeld sterk opgerekt of afgeschaft. Internationale ontwikkelingen spelen bij deze verruiming van het bereik van de strafwet een belangrijke rol. De aanpassing van de verjaringstermijnen was gebaseerd op een rechtsvergelijkende analyse. De uitbreiding van de strafbaarstellingen van voorbereiding en samenspanning hangt samen met het internationale terrorisme. In de tweede plaats worden veel grenzen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid in de jurisprudentie anders benaderd. Illustratief is het criterium van de `redelijke toerekening, dat reeds lange tijd bekend is in het kader van de causaliteit. Dit criterium wint op tal van punten terrein ten koste van concretere criteria. Daaraan is verbonden dat het vaststellen van aansprakelijkheid meer en meer afhankelijk wordt gesteld van de omstandigheden van het geval. Het strafrechtelijke aansprakelijkheidsrecht lijkt tegen die achtergrond ook meer dan voorheen als case law betiteld te kunnen worden. Een sprekend voorbeeld is de strafbaarheid van rechtspersonen. Lange tijd is in de literatuur beweerd dat de aansprakelijkheid van de rechtspersoon in een concrete casus kan worden vastgesteld door de toepassing van algemeen geldende criteria. Maar in recente rechtspraak werkt de Hoge Raad bij de vaststelling van aansprakelijkheid van een rechtspersoon voor een gedraging net als in het civiele recht- met het begrip redelijke toerekening. De vraag of een rechtspersoon dader is, wordt gekoppeld aan de omstandigheden van het geval en het delict in kwestie. Een ander voorbeeld is de aansprakelijkheid wegen nalaten of als variant daarvan- het zich niet distantiëren van de gedragingen van anderen, veelal geplaatst in de sleutel van al dan niet wettelijke zorgplichten. De twee tendensen (verruiming en vervaging van aansprakelijkheidsgrenzen) cumuleren hier. Dogmatisch onderzoek op het terrein van het materiële strafrecht is in Nederland en daarbuiten tot op heden sterk nationaal gericht. Dat spoort met de omstandigheid dat deze leerstukken op het nationale niveau wettelijk geregeld zijn en in jurisprudentie nader gestalte krijgen. Er zijn geen aanwijzingen dat daarin op afzienbare termijn verandering komt. De gevolgen van de boven beschreven tendensen voor materieelrechtelijke leerstukken dienen dan ook primair bezien te worden binnen het Nederlandse strafrecht. Tegelijk zijn leerstukken als opzet, daderschap, het gedragingsbegrip, poging en voorbereiding ook in andere landen centrale onderwerpen binnen het aansprakelijkheidsrecht. Hoe universeel deze

leerstukken zijn althans op het eerste gezicht - blijkt ook uit het feit dat zij fungeren in internationale (waaronder Europese) rechtsinstrumenten. In verdragen en kaderbesluiten worden staten verplicht tot strafbaarstelling van, bijvoorbeeld, deelneming aan bepaalde gedragingen of van poging, voorbereiding of samenspanning daartoe. Het ontbreekt vooralsnog echter aan een invulling op internationaal (waaronder Europees) niveau; die wordt overgelaten aan de staten. Een uitzondering bestaat thans slechts in het strafrecht aangaande de internationale misdrijven, waar op supranationaal niveau een eigen dogmatiek voor vraagstukken van materieel strafrecht wordt ontwikkeld. Waarschijnlijk is wel dat daar op termijn een tweede uitzondering bijkomt op Europees niveau: ofwel door een aanscherping van het mededingingsrecht, ofwel door introductie van Europese strafbaarstellingen op andere terreinen. Intussen bestaan grote verschillen tussen de strafrechtsstelsels van staten. Deze betreffen zowel de reikwijdte van strafrechtelijke aansprakelijkheid, als de daarbij gehanteerde dogmatische begrippen en structuren. In Nederland wordt bijvoorbeeld het zogenaamde gedifferentieerde deelnemingsmodel gehanteerd. Daarbij wordt op wettelijk niveau onderscheid gemaakt tussen verschillende deelnemingsvormen. Daar tegenover staat het model van de eenheidsdader waarin dit onderscheid juist niet wordt gemaakt. Gedacht kan ook worden aan de verschillen tussen meer objectieve en meer subjectieve pogingsleren. Een gedraging kan in het ene rechtssysteem een strafbare poging opleveren, en in het andere een al dan niet strafbare- voorbereidingshandeling. Deze stand van zaken maakt het mogelijk om bij de ontwikkeling van het Nederlands recht gebruik te maken van een groot scala aan inzichten, verkregen in andere rechtsstelsels. Zo kan men bij de vraag naar de interpretatie van het begrip medeplegen te rade gaan bij buitenlandse rechtsstelsels, en bij de supranationale dogmatiek inzake misdrijven die door internationale tribunalen worden berecht. De internationale oriëntatie staat dan ten dienste van de ontwikkeling van het nationale recht, dat mede gelet op de hierboven gesignaleerde tendensen ook behoefte heeft aan nieuwe ankers. Door internationale ontwikkelingen geïnspireerde verruimingen behoeven een interpretatie tegen die achtergrond. En aan een meer casuïstische rechtsvinding kan zowel interne rechtsvergelijking (met het civiele recht) als externe rechtsvergelijking een wezenlijke bijdrage leveren. Daarnaast stimuleren de grote verschillen tussen de diverse strafrechtstelsels onderzoek dat zich buiten de context van het nationale recht beweegt. De vraagstellingen bij dergelijk onderzoek zijn niet beperkt door nationaalrechtelijke voorwaarden en `eigen aardigheden. Kunnen criteria worden ontwikkeld op basis waarvan een voorkeur voor een gedifferentieerd deelnemingsmodel of juist het model van de eenheidsdader kan worden beargumenteerd? Sluit het ene model bijvoorbeeld beter aan bij het fenomeen dat het nalaten en functionele verantwoordelijkheid als grond voor aansprakelijkheid steeds meer terrein winnen? Op welke wijzen kan de aansprakelijkheid van `functioneel verantwoordelijken dogmatisch worden geconstrueerd en in hoeverre leiden deze constructies tot verschillen in de reikwijdte van aansprakelijkheid? Men denke ook aan de vormgeving van delicten. In het Nederlandse strafrecht zijn de vermogensdelicten meer formeel omschreven (gedefinieerd naar de gedraging). Elders is veelal gekozen voor meer materiële omschrijvingen. Kan een voorkeur voor één van beide modellen worden beargumenteerd?

Het onderzoek naar dergelijke vragen, dat vanzelfsprekend ook zijn belang kan hebben voor het nationale recht, kan een bijdrage vormen aan een meer universele dogmatiek en zo tevens bouwstenen aanleveren voor een mogelijk toekomstig internationaal of Europees materieel strafrecht. Strafprocesrecht Het hoofddoel van het strafprocesrecht is de verwerkelijking van het materiële strafrecht. De schuldige moet worden bestraft, en de onschuldige niet. In het Nederlandse strafprocesrecht is traditioneel sterk vertrouwd op de strafrechter. Alleen de strafrechter mag straffen opleggen, nadat hij de zaak op de terechtzitting heeft onderzocht. Bij de waardering van het voorliggende bewijsmateriaal heeft de strafrechter een grote vrijheid. En heeft de rechter eenmaal een vonnis gewezen dat onherroepelijk is geworden, dan is herziening slechts in een beperkt aantal gevallen mogelijk. Onder invloed van een aantal ontwikkelingen is deze benadering onder druk komen te staan. Het aantal lichte strafzaken is in de loop der tijd sterk gestegen. Daaraan was voor een belangrijk deel de toename van het wegverkeer debet. De straffen die voor deze feiten worden opgelegd zijn bovendien in sterke mate getarifeerd. Tegen deze achtergrond is in de Wet OM-afdoening bestraffing door bestuursorganen met de mogelijkheid van beroep op de rechter mogelijk gemaakt. De rechterlijke vrijheid bij de waardering van bewijsmateriaal is vooral door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ingeperkt. Bij anonieme getuigenverklaringen wordt het niet meer aan de rechter overgelaten om met de nodige behoedzaamheid de bewijskracht te bepalen. Maar ook de opkomst van de deskundige in het strafproces heeft gevolgen voor de positie van de rechter. Waar de deskundige een discipline beheerst die de rechter vreemd is, komt de rechter voor specifieke waarderingsvragen te staan. Waar de deskundige op basis van zijn discipline uitspraken doet over waarderingen die aan de rechter zijn toevertrouwd, kan die waardering zelf beïnvloed worden. Recente rechterlijke dwalingen in de Schiedamse parkmoordzaak en de Puttense moordzaak ten slotte hebben de vraag doen opkomen of verdedigd kan worden dat een rechterlijke einduitspraak die vermoedelijk onjuist is, in een aantal gevallen toch onaantastbaar is. En zij hebben er mede toe geleid dat het monopolie van de professionele rechter in het strafprocesrecht minder vanzelfsprekend is geworden, en de mogelijkheid van lekenrechters in beeld is gekomen. In het strafprocesrechtelijke deel van het onderzoeksprogramma wordt in het licht van deze ontwikkelingen de herpositionering van de professionele rechter centraal gesteld. Waar kan de rechter, gegeven de beperkte beschikbaarheid van middelen, het best worden ingezet? Hoe kan hij het best voor een foutieve beoordeling van de feiten worden behoed? Welk stelsel van rechtsmiddelen past het best bij de wijzigende positie van de strafrechter? In het kader van het grondslagenproject Strafvordering 2001 is in Groningen de afgelopen jaren veel onderzoek op het terrein van het strafprocesrecht verricht. Dat onderzoek had een belangrijke rechtsvergelijkende component. Zowel de interne als de externe rechtsvergelijking kwam daarbij aan bod. Voorts ging in het kader van dit onderzoek veel aandacht uit naar de jurisprudentie van het

Europese Hof voor de Rechten van de Mens, dat de ontwikkeling van ons strafprocesrecht op veel terreinen mede bepaalt. Evenmin als bij het materiële strafrecht valt bij het strafprocesrecht te voorzien dat centrale thema s de komende jaren op een internationaal niveau uitputtend genormeerd worden. Het nationaal strafprocesrecht zal tegen deze achtergrond ook de komende jaren het vertrekpunt vormen. Tegelijk zijn de geschetste ontwikkelingen voor een belangrijk deel internationaal van karakter. Ook in andere landen wordt bij lichte strafbare feiten gekozen voor systemen van buitengerechtelijke bestraffing met beroep op de rechter. De rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens normeert ook in andere Europese landen het strafprocesrecht. Takken van wetenschap die voor strafrechtstoepassing relevante kennis genereren, zijn internationaal van karakter. En ook aan de discussie rond de herziening zit een internationale component. Gezag, ook het gezag van gewijsde, is hoe langer hoe minder vanzelfsprekend, niet alleen in Nederland. De verschillen tussen het strafprocesrecht van de Europese landen zijn nog steeds aanmerkelijk. Dat draagt bij aan het belang van strafprocesrechtelijk onderzoek met een internationale invalshoek. Duitsland, bijvoorbeeld, kent de figuur van het Strafbefehl, waarbij de rechter wel een oordeel velt maar geen zitting plaatsvindt. Onderzoek daarnaar kan kennis opleveren die voor de toepassing van de OM-afdoening van belang is, en mogelijkheden tot aanpassing of uitbreiding van die regeling aan de hand doet. En de Engelse regeling die uitgaat van de aantastbaarheid van elke `unsafe conviction kan aanknopingspunten opleveren voor aanpassing van onze herzieningsregeling. Daarnaast vraagt de wijzigende positie van de rechter om onderzoek met een multidisciplinair karakter. Dat geldt bijvoorbeeld voor de communicatie tussen de rechter en deskundigen. Hoe kan bevorderd worden dat de rechter de informatie krijgt die hij nodig heeft, en deze op de juiste waarde schat? Kunnen wettelijke of andere normen daarbij behulpzaam zijn? Deze multidisciplinaire benadering sluit goed aan bij de internationale invalshoek. De kennis die deskundigen in het strafproces kunnen inbrengen, is in belangrijke mate het resultaat van een internationaal wetenschappelijk debat. En de vragen waarvoor rechters zich bij het beoordelen en toepassen van de kennis van deskundigen gesteld zien, zullen in veel gevallen dezelfde zijn. Ook het inzicht in de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens kan toenemen door een internationale benadering. Het afzetten van de genomen beslissingen tegen verschillende stelsels bevordert dat die beslissingen in het juiste perspectief worden gezien. Rechtsvergelijking scherpt het oog voor blinde vlekken in het eigen strafprocesrecht. Een multidisciplinaire benadering kan ook vruchten afwerpen: worden de vooronderstellingen waar de rechtspraak van het Europese Hof op is gebaseerd door empirisch onderzoek gesteund? Sanctierecht Het sanctierecht ziet op het opleggen en ten uitvoer leggen van strafsancties. Kenmerkend voor het hedendaagse sanctierecht is dat met een veelheid aan sancties een veelheid aan strafdoelen wordt nagestreefd. Ons recht kent hoofdstraffen (gevangenisstraf, taakstraf, geldboete) en bijkomende

straffen die in de kern een vergeldend karakter hebben. Daarnaast staan maatregelen die andere strafdoelen dienen (TBS, ISD-maatregel, voordeelsontneming, schadevergoeding). Veel sancties kennen daarbij nog een voorwaardelijke modaliteit. Met die sancties wordt een toenemend aantal strafdoelen gediend. Naast meer klassieke strafdoelen als generale preventie, speciale preventie en beveiliging zijn ook herstel van de rechtmatige toestand en het verzoenen van het slachtoffer met de dader (restorative justice) tegenwoordig erkende strafdoelen. Bij deze differentiatie in sancties komt nog, dat ook de wijze van tenuitvoerlegging van de verschillende sancties sterk is gedifferentieerd. De administratie kan besluiten dat een door de rechter opgelegdegevangenisstraf deels extramuraal ten uitvoer wordt gelegd. Tegelijk zijn de verschillen bij de tenuitvoerlegging van de verschillende sancties soms betrekkelijk gering. De vrijheidsbenemende ISD-maatregel kan wat betreft de tenuitvoerlegging bijvoorbeeld nagenoeg gelijk zijn aan de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Veel veranderingen in ons sanctiestelsel zijn het resultaat van rechtsvergelijking of hangen samen met nieuwe gedragswetenschappelijke inzichten. Het sanctierecht is van oudsher een terrein waar deze inzichten snel doorwerken. Illustratief zijn de invoering van de voorwaardelijke modaliteiten aan het begin van de vorige eeuw en de ontwikkeling van de taakstraf. Maar ook vandaag de dag zijn deze invloeden zichtbaar. Het geloof in de behandelbaarheid van mensen is sterk afgenomen. Dat heeft bijvoorbeeld geleid tot de zogenaamde long stay-afdelingen voor TBS-gestelden. Verder doet de `What works -benadering tegenwoordig opgeld in het gevangeniswezen. Deze benadering leidt ertoe dat in het Nederlandse sanctiestelsel in toenemende mate wordt gewerkt met zogenaamde evidence-based programma s. De installatie van de Erkenningscommissie Gedragsinterventies illustreert de toenemende rationalisatie van de tenuitvoerlegging. De doelstelling van resocialisatie voor elke gedetineerde is feitelijk verlaten. Geconstateerd moet worden dat in het sanctierecht de dogmatiek geen gelijke tred heeft gehouden met de ontwikkelingen in de praktijk. Nieuwe modaliteiten en inzichten zijn verwerkt in een systeem waarvan centrale kenmerken feitelijk niet meer door de wetgever onderschreven worden. De grote vrijheid van de rechter bij het toemeten van de vrijheidsstraf, bijvoorbeeld, maakt deze minder geschikt als kader voor de tenuitvoerlegging van programma s van een vastgestelde duur. De grote vrijheid van de rechter bij het opleggen van geldboetes maakt dat het winstafromend effect van deze geldboetes onvoldoende verzekerd is. In beide gevallen zijn maatregelen ingevoerd die de vrijheid van de rechter aan banden leggen (ISD-maatregel en ontnemingsmaatregel). Het onderzoek op het terrein van het sanctierecht wil bijdragen aan een hedendaagse dogmatiek. Welke indeling van sancties past bij de doelstellingen die daarmee worden nagestreefd? Op welke wijze dienen deze ten uitvoer te worden gelegd. En welke verdeling van verantwoordelijkheden tussen rechter en administratie past bij de verschillende sancties? Onderzoek op dit terrein sluit aan bij eerdere publicaties van aan de Groningse vakgroep verbonden medewerkers. Het heeft een belangrijke multidisciplinaire component. Wetenschappelijk onderzoek in verschillende disciplines kan eraan bijdragen dat sancties worden opgelegd die gelet op de daarmee na te streven doelstellingen optimaal zijn. Kennis van de disciplines psychiatrie, penologie en criminologie is binnen de vakgroep aanwezig.

Het vertrekpunt is daarbij het nationale niveau; maar rechtsvergelijking kan een belangrijke bijdrage leveren aan een beter sanctiestelsel. Zo kunnen recht en praktijk van andere landen licht werpen op de vraag welke factoren de mate van differentiatie van sancties binnen een sanctiestelsel bepalen en zouden moeten bepalen. In Nederland wordt veel gewicht gehecht aan het vergeldende aspect, dat aan het systeembepalende onderscheid tussen straffen en maatregelen ten grondslag ligt. In Engeland bestaat dit onderscheid niet; in Duitsland wel. Daar wordt het onderscheid gemaakt en beargumenteerd op strafrecht-theoretische gronden, maar het heeft gevolgen voor de zeggenschap over de tenuitvoerlegging (Bondsrepubliek of deelstaat). Zou het kunnen dat dit praktische aspect het meer theoretische heeft beïnvloed? In het verlengde van dit meer op dogmatiek georiënteerde onderzoek ligt onderzoek met een meer multidisciplinair karakter. Met de oplegging en tenuitvoerlegging van sancties wordt in veel gevallen gedragsbeïnvloeding nagestreefd. Dat is al heel duidelijk zichtbaar bij voorwaardelijke modaliteiten, waarvan de voorwaardelijke gevangenisstraf en de vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling de belangrijkste zijn. Empirisch en rechtsvergelijkend onderzoek kan het inzicht vergroten in de mate waarin deze doelstelling met deze modaliteiten kan worden bereikt, en welke aspecten van de juridische vormgeving daarbij bepalend zijn.