Verklaart het hoger beroep van N. ontvankelijk en in de volgende mate gegrond en het incidenteel beroep ontvankelijk doch ongegrond.



Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van beroep Antwerpen

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Actiemogelijkheden naar Belgisch recht op basis van een octrooiaanvraag : meer dan een recht op redelijke vergoeding?

Hof van Cassatie van België

6tt161. 4fi HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL. zetelend in burgerlijke zaken, na beraad, wijst volgend arrest

Arrest van 12 februari 1996 in de zaak A 94/

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

A.R. nr. 2011/AB/663. rep.nr. 2012/1332 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. OPENBARE TERECHTZITTING VAN 10 MEl 2012

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN Afdeling Antwerpen ARREST A.R. 2009/AA/408. Rep. Nr. Vierde kamer OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN JUNI TWEEDUIZEND EN TIEN

In zake: 2010/AR/3198

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN 14 JULI 2009

BENELUX ~ A 2009/1/10 COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Arrest van 20 april 2010 in de zaak A 2009/1. Inzake. BOUSSE-GOVAERTS e.a. tegen COLORA BOELAAR

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Vertaling 1 A 2012/2/5 ARRET. En cause : BELGACOM. Contre: ALPHACOM. Langue de la procédure : le français ARREST

Rechtsweigering Art.5 Gerechtelijk Wetboek

526C. Vrijetetring van e;q3faitierea.1 an, 280, 2' Wetboek reoistratierechten, B.V. 8914/2006 INZAKE: Mevrouw H. A, wonende te 9070 Destelbergen,

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Hof van Cassatie van België

Sociale steun/detentie / bijlage 35 tijdens beroep in het kader van een 9ter-aanvraag. Gevolgen arrest Abdida (HvJ)

INTELLECTUELE RECHTEN RABG 2013/20. Noot. Merken en vrijheid van meningsuiting: zoeken naar een fair balance

ARREST van 20 oktober 1997 in de zaak A 96/ ARRET du 20 octobre 1997 dans l affaire A 96/

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 25 april 2018

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Conclusie van het Parket van het Benelux-Gerechtshof

Hof van Cassatie van België

gewezen in de incidenten ex artikel 351 Rv en ex artikel 234 Rv in de zaak van

Hoofdstuk I: Inzake de toepasselijke wetgeving:

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Vonnis in kort geding van 2 februari 2007, bij vervroeging,

Hof van Cassatie van België

Nietigheid van octrooien

vonnis Redhtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdesing Brugge, sectie burgerlijke rechtbank vierde kamer Uitgifte

DE BEROEPSINSTANTIE - Afdeling openbaarheid van bestuur

ARRET Dans l affaire A 2012/1. En cause: ESPAL S.A. contre: SYNDICAT DES COPROPRIETAIRES ILOT DU NORD. Langue de la procédure : le français

BESLAGRECHTER IN DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT OPENBARE TERECHTZITTING VAN 17 MEI 2011

Stedebouw en ruimteiqke ordenino

Hof van Cassatie van België

Rep. nr... Eindarrest op tegenspraak. Tweede kamer. Arbeidsovereenkomst voor bedienden ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN. Afdeling Antwerpen ARREST A.R.

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF A 2009/2/6 ARRET. En cause : FAUCON B. c.s. contre BRAINE-L ALLEUD SABLIERE S. A.

Hof van Cassatie van België

Fke: 2009/AR/296I EINDAR~~ST. Rep. rif.: Zitting van: Nummer:

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. A.R.Nr le blad. OPENBARE TERECHTZITTING VAN EENENTWINTIG NOVEMBER TWEEDUIZEND EN ZES.

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 164/2011 van 20 oktober 2011 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

DE BEROEPSINSTANTIE - Afdeling openbaarheid van bestuur

Hof van Cassatie van België

Partijen worden hierna aangeduid als Mundipharma en OPG.

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

Hof van Cassatie van België

vonnis RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: / HA ZA Vonnis in incident van 25 april 2012 in de zaak van

Arbeidshof te Brussel

P...V..., werkloos, zonder officiële woonplaats, doch woonst kiezende te...

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

De invordering van sociale bijdragen voor de burgerlijke rechter

Beslissing nr V/M 11 van 7 april 2011

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 12/2009 van 21 januari 2009 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

zaaknummer / rolnummer: / HA ZA Vonnis in het incident tot schorsing van 28 september 2011

zaaknummer / rolnummer: / HA ZA

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235


IN NAAM DER KONINGIN

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Beslissing nr V/M-42 van 11 juni 2002

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Leuven dd. 4 maart Rol nr A - Aanslagjaar 1994

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 4 maart 2010 in de zaak A /XII-5232.

Transcriptie:

RABG 2011/1 I NTELLECTUELE RECHTEN OM DEZE REDENEN, HET HOF, ( ) Verklaart het hoger beroep van N. ontvankelijk en in de volgende mate gegrond en het incidenteel beroep ontvankelijk doch ongegrond. (...) Legt, bij wege van dringende en voorlopige maatregel en in afwachting van een uitspraak ten gronde in de procedure die N. bij dagvaarding van 3 februari 2010 heeft ingeleid voor de rechtbank van koophandel te Brussel: aan M. het verbod op om direct dan wel indirect inbreuk te plegen op het Europese octrooi gekend onder het nr. 0 948 320 B1, met name door het produceren, laten produceren, te koop aanbieden, verkopen, in voorraad hebben, invoeren en elk ander inbreuk makend gebruik van enige farmaceutische samenstelling met verlengde afgifte die valt onder één van de conclusies van voormeld Europese octrooi, dit op straffe van de verbeurte van een dwangsom van 10.000 EUR per inbreuk makend geneesmiddel dat wordt aangetroffen en 50.000 EUR per dag dat de inbreuk blijft bestaan, te rekenen vanaf de datum van de betekening van de tussen te komen uitspraak; aan M. het bevel op het aanmaken, uitgeven, drukken en verspreiden van informatie- en/of publicitaire dragers, waaronder folders, brochures, enz., die een afbeelding en/of beschrijving inhouden van enige farmaceutische samenstelling met verlengde afgifte die valt onder één van de conclusies van het Europese octrooi nr. 0 948 320 B1 te staken, dan wel gestaakt te houden, op straffe van de verbeurte van een dwangsom van 500 EUR per materiële drager of per informatiedrager aangetroffen na de betekening van de tussen te komen uitspraak. Beslist dat de maatregelen niet meer zullen gelden, indien de Technische Kamer van Beroep van het Europese Octrooibureau de beslissing van de Oppositieafdeling d.d. 17 maart 2010 zou bevestigen vooraleer er uitspraak wordt gedaan ten gronde. ( ) Waar aanwezig waren: B. Lybeer, raadsheer dd. voorzitter; C. Van Santvliet en E. Herregodts, raadsheren. Noot De prima facie-geldigheid van octrooien als voorwaarde in kort geding 1. Bovenstaand arrest situeert zich in de wereld van geneesmiddelenoctrooien. De houder van een Europees geneesmiddelenoctrooi zag zijn exclusieve rechten bedreigd omdat een generische geneesmiddelenproducent vergunningen (marktvergunning en toelating voor een maximumprijs) had bekomen en een terugbetalings- RABG 1/2011 38 LARCIER

I NTELLECTUELE RECHTEN RABG 2011/1 aanvraag had ingediend voor een generisch geneesmiddel, dat volgens de octrooihouder een inbreuk op zijn geneesmiddelenoctrooi vormde. De octrooihouder stelde een procedure in kort geding in om allerlei dringende en voorlopige maatregelen te bekomen teneinde de generische geneesmiddelenproducent te verbieden het vermoede inbreukmakende product te commercialiseren. Nadat de rechtbank van koophandel te Brussel deze vordering had afgewezen, kende het hof van beroep te Brussel het gros van de gevorderde dringende en voorlopige maatregelen wel toe: Gelet op alle vorige overwegingen dient er niet te worden overgegaan tot een belangenafweging. N. (octrooihouder-eiseres) kan zich immers beroepen op een prima facie geldig octrooi, zij toont aan dat prima facie een inbreuk dreigt te worden gepleegd op dit octrooi en de zaak is urgent. Overigens zou een belangenafweging in ieder geval moeten leiden tot een uitspraak in het voordeel van N. Deze beschikt immers over een prima facie geldig octrooi (...). Verder is het nadeel dat N. zou lijden tengevolge van het afwijzen van haar huidige eis veel groter dan het nadeel dat M. (generische geneesmiddelenproducent-verweerster) zou lijden indien deze vordering zou worden ingewilligd, aangezien haar generische product nog niet op de markt is. Hoewel er tal van indiciën waren dat het Belgische luik van het ingeroepen Europese octrooi niet geldig zou zijn, oordeelde het hof van beroep dat de octrooihouder een voldoende schijn van octrooirechten aantoonde om de gevorderde maatregelen te bekomen. Concreet legde het hof van beroep volgende indiciën van ongeldigheid naast zich neer: de beslissing van de Oppositieafdeling van het Europese Octrooibureau waarin het betrokken octrooi werd herroepen (het hiertegen ingestelde beroep was hangende en werkt schorsend), het feit dat de octrooihouder tijdens de Europese oppositieprocedure zelf wijzigingen had voorgesteld aan het oorspronkelijk toegekende octrooi, de nietigverklaring van het Nederlandse en Engelse luik van het betrokken octrooi en het feit dat voorlopige verbodsmaatregelen in verschillende andere Europese landen op basis van hetzelfde octrooi reeds waren geweigerd. Bovenstaand arrest is een mooi voorbeeld van het in de Belgische rechtspraak consequent toegepaste principe van de prima facie-geldigheid van (Europese) octrooien 25. Niettemin vinden wij dat het hof van beroep hier nogal ver gaat door vele aanwijzingen van mogelijke ongeldigheid van het octrooi naast zich neer te leggen. Zulke rechtspraak werkt immers het gevaar in de hand dat het vermoeden van prima facie-geldigheid van (Europese) octrooien tot een de facto onweerlegbaar vermoeden in kortgedingprocedures verglijdt. Reden te meer dus om dit vermoeden van 25. Dit principe is zowel voor kort geding als voor beslag inzake namaak bevestigd (beide procedures veronderstellen immers een prima facie-beoordeling van het ingeroepen recht). De in dit artikel vermelde rechtspraak en rechtsleer kan desgevallend op één van deze procedures betrekking hebben. Bv. Antwerpen 25 juni 1990, Ing.Cons. 1991, 24; Antwerpen 18 oktober 1999, IRDI 2002, 292; Antwerpen 25 april 2007, IRDI 2007, 248, noot K. ROOX; Brussel 2 juli 2007, IRDI 2007, 264, noot B. VANDERMEULEN, Het oppervlakkig onderzoek naar de prima facie-geldigheid van (Europese) octrooien, IRDI 2007, 278; Antwerpen 6 februari 2008, IRDI 2008, 173; P. DE JONG, O. VRINS en C. RONSE, Overzicht van rechtspraak. Evoluties in het octrooirecht (2003-2006), TBH 2007, 455 en 464; G. GLAS, Het verbod uit handen te geven in het kader van het beslag inzake namaak, IRDI 1996, 36; B. en L. VAN REEPINGHEN, Les droits intellectuels renforcés: la contrefaçon en point de mire, JT 2008, 152 en de verwijzingen naar de rechtspraak in de zonet vermelde artikelen en de in dit artikel aangehaalde rechtspraak. RABG 1/2011 LARCIER 39

RABG 2011/1 I NTELLECTUELE RECHTEN prima facie-geldigheid van (Europese) octrooien in een kortgedingprocedure nogmaals voor het voetlicht te houden 26. 2. Om in kort geding maatregelen ter bescherming van intellectuele rechten te bekomen, gelden de gemeenrechtelijke voorwaarden (art. 584, 2 de lid Ger.W. en 1039 Ger.W.) 27. De octrooihouder zal dus naast de urgentie van de situatie en het voorlopige karakter van de door hem gevorderde maatregelen moeten aantonen dat hij een voldoende schijn van rechten heeft om de gevorderde maatregelen te bekomen 28. In bovenstaand arrest stelde het hof van beroep terecht dat een voldoende schijn van recht betekent dat de octrooihouder moet aantonen dat zijn octrooirechten een voldoende graad van zekerheid hebben, in die zin dat de geldigheid ervan op het eerste gezicht van redelijkheid aannemelijk wordt gemaakt. De voorzitter zetelend in kort geding oordeelt onaantastbaar, binnen de grenzen van de redelijkheid, of de schijn voldoende is om zijn beslissing te verantwoorden 29. De kortgedingrechter moet zich daarbij beperken tot een prima facie-onderzoek naar het bestaan van octrooirechten 30. Het onderzoek als dusdanig naar de geldigheid van octrooirechten valt buiten de grenzen van de bevoegdheid van de kortgedingrechter 31 aangezien hij snel moet optreden waardoor inderdaad niet van hem kan worden verwacht dat hij op een grondige wijze de rechtspositie van partijen onderzoekt 32. 3. Vertrekkend vanuit het adagium foi est due au titre, zal de octrooihouder in eerste instantie kunnen genieten van een vermoeden iuris tantum van geldigheid van zijn titel 33. Het door rechtspraak en rechtsleer aanvaarde principe is dat een octrooi prima facie wordt vermoed geldig te zijn 34. Dit vermoeden houdt in dat een octrooi geldig wordt geacht, zolang het niet door een rechtbank nietig werd verklaard 35 of tenzij het bij een summier onderzoek ongeldig of onbetrouwbaar lijkt, zonder dat daarbij de materiële octrooieerbaarheidsvereisten in detail moeten worden onder- 26. Voor een uitgebreide bespreking van deze problematiek, zie: B. VANDERMEULEN, Het oppervlakkig onderzoek naar de prima facie-geldigheid van (Europese) octrooien, IRDI 2007, 277-281. 27. M.-C. JANSSENS, Drie wetten inzake handhaving van intellectuele rechten openen nieuwe horizonten in de strijd tegen namaak en piraterij, RW 2007-08, 935 en H. VANHEES, Het kort geding en intellectuele rechten in VLAAMSE CONFERENTIE VAN DE BALIE TE ANTWERPEN (ed.), Kort geding, Brussel, Larcier, 2009, 263. 28. S. BEERNAERT, Algemene principes van het civiele kort geding, RW 2001-02, 1342-1345; H. VANHEES, Het kort geding en intellectuele rechten in VLAAMSE CONFERENTIE VAN DE BALIE TE ANTWERPEN (ed.), Kort geding, Brussel, Larcier, 2009, 263. 29. Cass. 8 september 2008, Pas. 2008, I, p. 1879. 30. B. REMICHE en V. CASSIERS, Droits des brevets d invention et du savoir-faire, Brussel, Larcier, 2010, 565. 31. Cass. 8 september 2008, Pas. 2008, I, p. 1879; Voorz. Rb. Brussel 14 september 2001, IER 2002, 34. 32. A.TALLON, Commercieel kort geding in VLAAMSE CONFERENTIE VAN DE BALIE TE ANTWERPEN (ed.), Kort geding, Brussel, Larcier, 2009, 42-43. 33. P. DE JONG, O. VRINS EN C. RONSE, Overzicht van rechtspraak. Evoluties in het octrooirecht (2003-2006), TBH 2007, 464 en B. VANDERMEULEN, Het oppervlakkig onderzoek naar de prima facie-geldigheid van (Europese) octrooien, IRDI 2007, 278 met verwijzing naar Provision est due au titre, Pand.b. 1923, nr. 422. 34. Zie voetnoot nr. 25. 35. B. REMICHE en V. CASSIERS, Droits des brevets d invention et du savoir-faire, Brussel, Larcier, 2010, 565 met verwijzing naar Cass. 25 juni 1999, Arr.Cass. 1999, 963; Voorz. Rb. Brussel 7 april 2003, IRDI 2003, 282; Voorz. Rb. Brussel 10 november 2003, IRDI 2004, 292; Cass. 8 september 2008, Pas. 2008, I, p. 1879. RABG 1/2011 40 LARCIER

I NTELLECTUELE RECHTEN RABG 2011/1 zocht 36. Dit vermoeden geldt des te meer voor Europese octrooien omdat hieraan per definitie een onderzoek van octrooieerbaarheid is voorafgegaan 37. Dit vermoeden van prima facie-geldigheid van (Europese) octrooien is intussen al goed verankerd in de Belgische rechtspraak. Zo werden op zich niet voldoende geacht om de prima facie-geldigheid van het ingeroepen octrooi onderuit te halen: de ernstige betwisting van het in kort geding opgeworpen octrooi 38, de in andere landen met succes ingestelde nietigheidsprocedures 39 of procedures waarin de vordering van de octrooihouder werd afgewezen 40, reeds opgestarte oppositieprocedures 41 en zelfs een herroeping of wijziging van het betrokken octrooi door een administratieve beslissing van de Oppositieafdeling 42 omdat zulke beslissing tijdens de beroepsprocedure geacht wordt te zijn geschorst volgens artikel 106, 1 Europees Octrooiverdrag 43. In de zaak die tot bovenstaand arrest leidde, wierp de generische geneesmiddelenproducent bijna alle zonet vermelde indiciën op om de prima facie-geldigheid van het Belgische luik van het Europese geneesmiddelenoctrooi in twijfel te trekken. Tevergeefs echter. Het hof van beroep oordeelde dat de argumenten van verweerster om het ingeroepen octrooi ongeldig te horen verklaren en de slaagkansen van haar vordering tot nietigverklaring van dat octrooi, niet konden worden beoordeeld op basis van een oppervlakkig prima facie-onderzoek dat eigen is aan de procedure in kort geding. Het hof hechtte hierbij belang aan de schorsende werking van het beroep tegen de herroepingsbeslissing van de Oppositieafdeling, waardoor het octrooi zijn volledige uitwerking moest behouden. Verder benadrukte zij het feit dat verweerster als dusdanig niet betwistte dat haar generisch geneesmiddel een inbreuk op het ingeroepen octrooi vormde. De overige ingeroepen aanwijzingen van ongeldigheid achtte het hof van beroep niet relevant, met name de nietigverklaring van het Nederlandse en Engelse luik van het Europese octrooi en de op basis van dit octrooi reeds in andere Europese landen geweigerde verbodsmaatregelen. Hoewel wij het principe van prima facie-geldigheid van (Europese) octrooien bijtreden en ermee akkoord gaan dat een kortgedingprocedure zich niet leent tot een gron- 36. P. DE JONG, O. VRINS EN C. RONSE, Overzicht van rechtspraak. Evoluties in het octrooirecht (2003-2006), TBH 2007, 464 en de verwijzingen naar de rechtspraak aldaar. 37. Antwerpen 25 april 2007, IRDI 2007, 248, noot K. ROOX; P. DE JONG, O. VRINS en C. RONSE, Overzicht van rechtspraak. Evoluties in het octrooirecht (2003-2006), TBH 2007, 464; B. VANDERMEULEN, Het oppervlakkig onderzoek naar de prima facie-geldigheid van (Europese) octrooien, IRDI 2007, 278. 38. Brussel 2 juli 2007, IRDI 2007, 264, noot B. VANDERMEULEN; Antwerpen 18 oktober 1999, IRDI 2002, 292: Niet alleen onbetwiste en evidente rechten kunnen in kort geding bescherming genieten, maar ook slechts ogenschijnlijke rechten. ; Voorz. Rb. Brussel 7 april 2003, IRDI 2003, 282; Antwerpen 6 februari 2008, IRDI 2008, 173. 39. Voorz. Rb. Brussel 4 juni 2003, IRDI 2003, 267, bevestigd door Brussel 15 juni 2004, IRDI 2005, 67; Voorz. Rb. Brussel 8 oktober 2003, IRDI 2003, 297; Brussel 15 januari 2007, onuitgeg. zoals bevestigd in Cass. 8 september 2008, Pas. 2008, I, p. 1879; Antwerpen 25 april 2007, IRDI 2007, 248, noot K. ROOX; Brussel 2 juli 2007, IRDI 2007, 264, noot B. VANDERMEULEN; P. DE JONG, O. VRINS EN C. RONSE, Overzicht van rechtspraak. Evoluties in het octrooirecht (2003-2006), TBH 2007, 464. 40. Voorz. Rb. Brussel 9 oktober 2007, IRDI 2008, 44. 41. Voorz. Rb. Brussel 4 juni 2003, IRDI 2003, 267, bevestigd door Brussel 15 juni 2004, IRDI 2005, 67; Antwerpen 25 april 2007, IRDI 2007, 248, noot K. ROOX; Voorz. Rb. Brussel 9 oktober 2007, IRDI 2008, 44; Antwerpen 6 februari 2008, IRDI 2008, 173; Brussel 3 november 2008, IRDI 2009, 345. 42. Antwerpen 25 juni 1990, Ing.Cons. 1991, 249. 43. Art. 106, 1 verdrag van 5 oktober 1973 inzake de verlening van Europese octrooien opgemaakt te München op 5 oktober 1973, BS 7 oktober 1977; Antwerpen 6 februari 2008, IRDI 2008, 173. RABG 1/2011 LARCIER 41

RABG 2011/1 I NTELLECTUELE RECHTEN dig onderzoek van de rechten van de partijen, menen wij dat het hof van beroep hier enigszins kort door de bocht is gegaan door dringende en voorlopige maatregelen toe te kennen, ondanks de vele indiciën van ongeldigheid van het ingeroepen octrooi en dus van onvoldoende schijn van rechten. 4. Het vermoeden van prima facie-geldigheid van een (Europees) octrooi is immers een weerlegbaar vermoeden, ook in kort geding 44. Het principe van prima facie-geldigheid van (Europese) octrooien is inderdaad niet absoluut 45. Het feit dat het voeren van een zeer diepgaand technisch en juridisch onderzoek naar een inbreuk buiten het bestek van een kort geding valt, hoeft er een kortgedingrechter niet van te weerhouden om te beslissen dat er een onvoldoende schijn van rechten is om de gevorderde maatregelen te rechtvaardigen 46. Zo bestaat er wel degelijk rechtspraak die, in tegenstelling tot de hierboven vermelde, de prima facie-geldigheid van een octrooi niet aanvaardde, door onder meer rekening te houden met buitenlandse rechtspraak waarin parallelle nationale octrooien waren vernietigd 47. In dezelfde zin werd reeds geoordeeld dat er een onvoldoende schijn van rechten was om de gevorderde maatregelen te rechtvaardigen, ook niet op grond van een belangenafweging, omdat er een ernstige betwisting over de inbreuk was, waarvan de vermoedelijke uitkomst niet kon worden ingeschat bij een oppervlakkig onderzoek 48. Er mag inderdaad niet uit het oog worden verloren dat, bij de beoordeling of de gevorderde maatregelen kunnen worden opgelegd, de kortgedingrechter een belangenafweging zal moeten doen 49. Deze belangenafweging houdt verband met artikel 1039 Ger.W. volgens hetwelk de kortgedingrechter geen nadeel mag toebrengen aan de zaak zelf 50. Bij zulke belangenafweging zal de impact van de beslissing en de gevolgen van de gevorderde maatregelen voor de partijen worden nagegaan 51. Vooral anticipatieve maatregelen, waarbij wordt vooruitgelopen op de beslissing ten gronde, vereisen zulke belangenafweging 52, waarvoor de kortgedingrechter de rechten van de partijen kan onderzoeken op voorwaarde dat hij geen uitspraak doet over de grond van de zaak 53. Dergelijke belangenafweging, die volgens het proportionaliteitsbeginsel moet gebeuren, kan er dan ook toe leiden dat het niet wenselijk is om de gevorderde dringende en voorlopige maatregelen toe te kennen 54. Het hof van beroep hechtte in bovenstaand arrest vooral belang aan het feit dat de verweerster de octrooi-inbreuk as such niet 44. P. DE JONG, O. VRINS EN C. RONSE, Overzicht van rechtspraak. Evoluties in het octrooirecht (2003-2006), TBH 2007, 456 met verwijzing naar Voorz. Rb. Antwerpen 5 december 2006, MSD Overseas / Teva, onuitgeg., 464. 45. Voorz. Rb. Kh. Antwerpen 16 november 2010, onuitgeg. 46. Brussel 3 november 2008, IRDI 2009, 345. 47. Antwerpen 23 mei 2007, IRDI 2007, 261, noot B. VANDERMEULEN. 48. Brussel 3 november 2008, IRDI 2009, 345. 49. M. CASTERMANS, Gerechtelijk Privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 2009, 183. 50. M. CASTERMANS, Gerechtelijk Privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 2009, 183. 51. A. TALLON, Commercieel kort geding in VLAAMSE CONFERENTIE VAN DE BALIE TE ANTWERPEN (ed.), Kort geding, Brussel, Larcier, 2009, 43; zie ook inzake beslagmaatregelen: Gent 11 maart 2008, www.darts-ip.com. 52. A. TALLON, Commercieel kort geding in VLAAMSE CONFERENTIE VAN DE BALIE TE ANTWERPEN (ed.), Kort geding, Brussel, Larcier, 2009, 43. 53. Cass. 9 september 1982, Arr.Cass. 1982-83, 5; Brussel 10 november 2000, IRDI 2001, 63; D. LINDEMANS, Kort geding, Antwerpen, Kluwer, 1985, 60-61. 54. Cass. 3 januari 2002, RW 2002-03, 1056. Het Hof van Cassatie oordeelde daarin dat de appelrechters op grond van een belangenafweging konden beslissen dat de beslagmaatregel niet langer wenselijk was; Brussel 3 november 2008, IRDI 2009, 345. RABG 1/2011 42 LARCIER

I NTELLECTUELE RECHTEN RABG 2011/1 betwistte en ging bijgevolg slechts tot een eerder beperkte belangenafweging over die zoals vaak in het voordeel van de octrooihouder werd beslecht 55. Nochtans mag deze belangenafweging niet worden verwaarloosd, zeker niet wanneer er verschillende indicaties zijn dat het ingeroepen octrooi ongeldig is. We betreuren dan ook enigszins dat het hof van beroep in bovenstaand arrest na een summiere belangenafweging de vele indiciën van ongeldigheid van het octrooi naast zich neer heeft gelegd. Hierdoor komt de lat alsmaar hoger te liggen om de prima facie-geldigheid van (Europese) octrooien alsnog te weerleggen, wat nochtans mogelijk moet blijven om niet te verglijden naar een onweerlegbaar vermoeden van geldigheid van een (Europees) octrooi in een kortgedingprocedure. Sarah VAN DEN BRANDE Advocaat Voorz. Kh. Gent 7 augustus 2009 1. Intellectuele rechten Octrooi Nationaal octrooi Rechtshandhaving nationaal octrooi Vordering tot staking Niet-inbreukverweer en nietigheidsverweer 2. Intellectuele rechten Auteursrecht en naburige rechten Auteursrecht Beschermingsomvang auteursrecht Bescherming van plannen Wanneer de vordering inzake octrooi-inbreuk kan worden afgewezen zonder dat de geldigheid van het octrooi ter sprake hoeft te komen, valt een autonome tegenvordering wegens ongeldigheid van het octrooi buiten de rechtsmacht van de stakingsrechter. Plannen kunnen auteursrechtelijk worden beschermd maar dit geldt niet voor die elementen die worden bepaald door een eerder technische noodzaak of mogelijkheid van invulling van het bedrijfsgebouw. (M.B.A. BV EN G. GMBH & CO. KG/NV S.E.L. EN W. BV) (Advocaten: Mr. B. Vandermeulen en Mr. S. Van Reempts, Mr. C. Dekoninck en Mr. S. van den Brande loco Mr. Annick Mottet Haugaard, Mr. C. De Meyer en Mr. C. Gommers) ( ) 1. Bij dagvaarding van 11 februari 2009 vorderen de eiseressen de veroordeling van verweersters wegens inbreuk op het octrooi van eiseres EP 1 291 092, vast te stellen 55. Voor overige rechtspraakillustraties omtrent (het gebrek aan) belangenafweging: B. VANDERMEULEN, Het oppervlakkig onderzoek naar de prima facie-geldigheid van (Europese) octrooien, IRDI 2007, 279 met verwijzing naar Antwerpen 18 oktober 1999, IRDI 2002, 292; Voorz. Rb. Brussel 14 september 2001, IRDI 2002, 239; Voorz. Rb. Brussel 4 juni 2003, IRDI 2003, 267 bevestigd door Brussel 15 juni 2004, IRDI 2005, 67; Antwerpen 25 april 2007, IRDI 2007, 248, noot K. ROOX; Brussel 2 juli 2007, IRDI 2007, 264. RABG 1/2011 LARCIER 43