6tt161. 4fi HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL. zetelend in burgerlijke zaken, na beraad, wijst volgend arrest

Transcriptie

1 Nr.: 6tt161 A.R. Nr.: 2012/ AR/ 1017 Rep. m.: 2012/ 4fi Afschrift in uitvoering van het Gerechtelijk Wet.boek Vrij van recht art WJUlG. HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL l'r kamer, zetelend in burgerlijke zaken, na beraad, wijst volgend arrest llfzake VAN: 1. De GEWESTELIJK STEDENBOUWKUNDIGE INSPECTEUR. agentschap RWO, Inspectie West-Vlaanderen, woonstkeuze doende ten kantore van Meester BORDNERS Bart, advocaat te 8400 OOSTENDE, Archimedesstraat 7, 2. VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering ten verzoeke van de Vlaamse Minister van Financiën, Begroting en Ruimtelijke Ordening, woonstkeuze doende ten kantore van Meester BORDNERS Bart, advocaat te 8400 OOSTENDE, Archimedesstra.at 7, appellanten, 'IJ beiden vertegenwoordigd door Mr. LOUAGE P. Loco Mr. BRONDERS Bart, advocaat te 8400 OOSTENDE, Archimedestraat 7 ; Eind arrest van 21/01/2013 TEGEN: (hoger ontvankelijk ongegrond) beroep maar wonende te geîntimeerde, i l- vertegenwoordigd door Mr. DEPREZ E. loco Mr. DEVRIENDT f V Anne, advocaat te 8000 BRUGGE, Maria Van Bourgondiëlaan r 3M; 1 t

2 kamer /AR/ Het hof put zijn rechtsmacht uit een dagvaarding na verwijzing door het Hof van Cassatie. De dagvaarding werd betekend op 4 april Bij arrest van 17 juni 2011 heeft het Hof van Cassatie het arrest van het hof van beroep te Gent van 23 februari 2010 gedeeltelijk vernietigd en de zaak verwezen naar het hof te Brussel (het arrest van het hof te Gent werd niet vernietigd in de mate dat het heeft vastgesteld dat het hof als appelrechter van de beslagrechter geen rechtsmacht heeft om te oordelen over de vordering tot opheffing van de dwangsom gegrond op het beweerdelijk bestaan van een blijvende onmogelijkheid om aan de veroordeling te voldoen in hoofde van. ). Het hof te Gent had het hoger beroep dat door. was ingesteld tegen het vonnis van 1 april 2008 van de beslagrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Brugge - waarbij het verzet van tegen een op hun roerende goederen op 24 september 2007 gelegd uitvoerend roerend beslag ongegrond werd verklaard - deels gegrond verklaard om reden dat de termijn als bedoeld in artikel 1385 bis 4de lid Ger. W. slechts ingaat op het moment van de betekening van de uitspraak waarbij de dwangsom is bepaald (derwijze dat - steeds volgens het hof te Gent - de termijn om de dwangsom te verbeuren slechts aanvang nam zes maanden na de datum van betekening (op 1 maart 2007) dus op 1 september 2007, daar waar de dwangsommen gevorderd worden voor de periode van 5 maart tot en met 6 augustus 2007). Na arrest van 11 februari 2011 van het Benelux-Gerechtshof (op prejudiciële vraag van het Hof van Cassatie) heeft het Hof van Cassatie bij arrest van 17 juni 2011 het arrest van het hof te Gent vernietigd omdat dit er ten onrechte van uitgaat dat er na het verstrijken van de uitvoeringstermijn nog een respijttermijn zou gelden dewelke begint te lopen vanaf de betekening van de beslissing. Zowel het Benelux-Gerechtshof (voornoemd arrest) als het Hof van Cassatie (arrest van 17 juni 2011) stellen dat - tenzij andersluidende uitspraak door de dwangsomrechter - de uitvoeringstermijn (dit is de termijn waarover de schuldenaar beschikt om zich naar de veroordeling iets te doen of iets niet te doen, beschikt) een aanvang neemt vanaf het ogenblik dat de hoofdveroordeling (dit is de uitspraak die bij niet naleven ervan de dwangsom doet verbeuren} in kracht van gewijsde is getreden.

3 0016 kamer /AR/ Volgens het Hof van Cassatie (voornoemd arrest van 17 juni 2011) kan geen dwangsom verbeuren gedurende de uitvoeringstermijn. De dwangsom is slechts verschuldigd indien de hoofdveroordeling niet of niet tijdig is uitgevoerd nadat de uitvoeringstermijn is verstreken en voor zover de beslissing inmiddels is betekend. Concreet betekent dit dat wanneer de rechter geen speciale respijttermijn heeft voorzien, de dwangsom verbeurt vanaf de betekening van de beslissing in de hypothese dat de uitvoeringstermijn reeds voordien verstreken was. In de hypothese dat de uitvoeringstermijn nog 'niet verstreken is op het moment van de betekening van de beslissing, dan verbeurt de dwangsom vanaf het moment dat de uitvoeringstermijn verstreken is. Voornoemde uitlegging is conform aan de wet (artikel 1, lid 3 en 4 van de eenvormige wet betreffende de dwangsom}. 2. Bij arrest van 17 februari 2006 van het hof van beroep te Gent. werd veroordeeld tot het herstel van de staat in de vorige toestand binnen een periode van zes maanden nadat het arrest in kracht van gewijsde zou zijn getreden onder verbeurte van een dwangsom van 50 per dag vertraging. Tegen dit arrest werd een cassatieberoep ingesteld. Bij arrest van 5 september 2006 werd het cassatieberoep afgewezen. Het vonnis van de correctionele rechtbank te Brugge van 21 december 1999, het arrest van het hof te Gent van 17 februari 2006 en het cassatiearrest van 5 september 2006 werden aan op 1 n:iaart 2007 betekend met vermelding dat het herstel uiterlijk op 5 maart 2007 moest uitgevoerd zijn (zes maand na 5 september 2006, datum waarop de veroordeling van de dwangsomrechter in kracht van gewijsde is getreden). De hersteltermijn nam dus aanvang op 5 september 2006 om te eindigen op 5 maart Er is niet betwist dat het herstel nooit (ook thans nog met) heeft plaatsgegrepen. Dit betekent dat de veroordeling niet was uitgevoerd. Op 28 juni 2007 heeft de GEWESTELIJK STEDENBOUWKUNDIGE INSPECTEUR, Agentschap Inspectie RWO - Inspectie WEST-VLAANDEREN een bevel tot betalen laten betekenen voor de dwangsom vanaf 5 maart 2007 tot 26 juni 2007 (114 dagen). Bij gebrek aan betaling werd op 24 september 2007 uitvoerend beslag gelegd voor de

4 kamer / AR/ dwangsommen tot 6 augustus 2007 (155 dagen aan 50 zijnde een hoofdsom van vermeerderd met de gerechtskosten). Bij exploot van 5 november 2007 werd verzet aangetekend tegen dit uitvoerend beslag. Dit verzet vormt het voorwerp van huidig geding. 3. De GEWESTELIJK ST EDENBOUWKUNDIGE INSPECTEUR bevoegd voor de Provincie West-Vlaanderen en het VLAAMS GEWEST laten terecht gelden dat - volgens de hiervoor geciteerde rechtspraak van het Hof van Cassatie in navolging van de rechtspraak van het Benelux-Gerechtshof-, te dezén de strafrechter naast de uitvoeringstermijn van zes maanden geen specifieke respijttermijn heeft bepaald. derwijze dat de uitvoering moest geschieden vóór het einde van de uitvoeringstermijn en zonder dat een bijkomende respijttermijn een aanvang zou nemen vanaf de datum van betekening van het vonnis. Nu niet betwist is dat de uitvoering nog niet gebeurd was op 28 juni 2007 en ook niet op 24 september 2007 is de dwangsom effectief verbeurd voor de periode vanaf 5 maart 2007 tot 6 augustus 2007 (de volledige periode waarvoor het beslag werd gelegd). De bestreden beslissing van de beslagrechter te Brugge gaat terecht (zij het impliciet) uit van de stelling dat de uitvoeringstermijn een aanvang neemt vanaf de datum van het in kracht van gewijsde treden van de strafrechtelijke veroordeling die het herstel beveelt. Doordat te dezen de beslissing van de strafrechter slechts later is betekend (nadat de hersteltermijn reeds bijna volledig verstreken was), verbeurt de dwangsom meteen vanaf de datum van betekening van de titel (artikel 1385bis 3de lid Ger. W. - te dezen vanaf 5 maart 2007). De stelling van waarbij hij voorhoudt dat de invordering van de dwangsom slechts aanvang kan nemen vanaf het verstrijken van een termijn van zes maand na betekening faalt naar recht (zie de arresten van het Hof van Cassatie en van het Benelux-gerechtshof). 4. Het hoger beroep van ongegrond. is dienvolgens

5 kamer /AR/ De vordering die ertoe strekt een uitvoerend beslag, rechtsgeldig of niet te horen verklaren, is een niet in geld waardeerbare vordering in de zin van de wetgeving inzake rechtsplegingvergoeding. Het basisbedrag bedraagt dient veroordeeld te worden tot de gerechtskosten. OM DEZE REDENEN, HET HOF, Rechtsprekend na tegenspraak, Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken, Rechtsprekend na Cassatie; Verklaart het hoger beroep tegen het vonnis van de beslagrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Brugge van 1 april 2008 ontvankelijk maar ongegrond; Veroordeelt tot de kosten wat de GEWESTELIJK STEDENBOUWKUNDIGE INS:f>ECTEUR bevoegd voor. de Provincie West-Vlaanderen en het VLAAMS GEWEST betreft, vereffend op 834,52 (betekening en dagvaarding na Cassatie) rechtsplegingvergoeding beroep. t t Aldus gevonnist en uitgesproken in openbare burgerlijke te rechtzitting van de zeventiende kamer van het Hof van Beroep te Brussel op 21Januari2013. l

6 kamer /AR/ Waar aanwezig waren: Mevr. S. Gadeyne" Raadsheer dd. Voorzitter; Dhr. M. Bosmans, Raadsheer; Mevr. D. Degreef, Raadsheer; Mevr. B. Heymans, Griffier. B. Heymans D. Degreef