MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk"

Transcriptie

1 Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk Deel locatiekeuze en voorlopige inrichting mei 2005

2

3 Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk Deel locatiekeuze en voorlopige inrichting mei 2005

4

5 Colofon Uitgegeven door: Rijkswaterstaat IJsselmeergebied Postbus 600, 8200 AP Lelystad Informatie: Telefoon: Fax: Uitgevoerd door: F.G.M Hoogenboom, M.M. Gründemann, J.K. Muntinga, W.E.M. Laane Opmaak: MultiCopy Lelystad Datum: mei 2005 Status: Definitief MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 5

6 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 6

7 Inhoudsopgave Samenvatting Waarom een extra spui Plangebied Alternatieven en varianten Beschrijving milieueffecten Effecten als géén extra spuimiddel wordt aangelegd Effecten die niet van de locatie afhangen Voorkeursalternatief Effecten op de voorkeurslocatie Varianten, mitigerende (verzachtende) maatregelen en inpassingsmaatregelen Meest milieuvriendelijke alternatief Toets aan de randvoorwaarden 22 2 Inleiding Waarom dit MER? Aanleiding voor extra spui Leeswijzer Probleemstelling Doel voorgenomen ingreep Randvoorwaarden en uitgangspunten voor de ingreep Doelstellingen van het MER Besluiten en procedures Reacties en adviezen 33 3 Nut en Noodzaak Inleiding Peilbeheer en klimaatverandering Advies commissie WB21 en standpunt Kabinet Omvang van de benodigde uitbreiding Mogelijke alternatieve oplossingsrichtingen voor de aanleg van een nieuwe spui Eisen aan alternatieve oplossingsrichtingen Alternatieve oplossingsrichtingen Conclusie ten aanzien van mogelijke andere 41 oplossingsrichtingen voor extra spui 44 4 Huidige situatie en autonome ontwikkeling Plangebied Plangebied in historisch perspectief Huidige situatie Hydrologie Ecologie en morfologie Gebruiksfuncties Autonome ontwikkeling Hydrologie Morfologie 57 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 7

8 Ecologie Gebruiksfuncties 58 5 Alternatieven en varianten Het keuzeproces Alternatieven De referentie: het nulplusalternatief Locatiealternatieven Varianten Omschrijving Voorlopig Meest Milieuvriendelijk Alternatief 65 6 Afweging alternatieven en locatiekeuze Inleiding Beoordelingskader Beoordelingskader van de effecten op de natuur Beoordelingskader voor landschappelijke inpassing, effecten op gebruiksfuncties en duurzaam bouwen Effectbeschrijving en -beoordeling Effecten op morfologie / ecologie Effecten op hydrologie / ecologie en vistrek Landschappelijke inpassing Voorlopige locatiekeuze Effecten op gebruiksfuncties Gebruik van bouwgrondstoffen / duurzaam bouwen Conclusie locatiekeuze 86 7 Effecten voorkeurslocatie Inleiding Effecten op IJsselmeer en daarmee verbonden wateren Hydrologische effecten Ecologische effecten Effecten op gebruiksfuncties Samenvatting effecten IJsselmeer Effecten op de Waddenzee Hydrologische effecten Morfologische effecten Ecologische effecten Effecten op gebruiksfuncties Samenvatting effecten Waddenzee Effecten op de Afsluitdijk Samenvatting effecten op de voorkeurslocatie Cumulatieve effecten Uitwerking varianten, mitigerende maatregelen, inpassingsmaatregelen en MMA Technische varianten en varianten in vormgeving Technische varianten Relatie spuibreedte en drempeldiepte Vormgevingsvarianten Beschrijving voorkeursvariant Effecten tijdens de bouw Conclusies en terugblik op variantkeuze Mitigerende maatregelen en inpassingsmaatregelen Debietspreider als bodemverdediging 131 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 8

9 Vormen van spuibeheer Noordse woelmuis op de Makkumer noordwaard Vispassage Conclusies mitigerende maatregelen en inpassingsmaatregelen Keuze Meest Milieuvriendelijk Alternatief Toets aan de randvoorwaarden Beveiliging tegen overstroming Zoetwaterfunctie IJsselmeer Veiligheid scheepvaart Overige randvoorwaarden Waterparagraaf Ruimtelijke gevolgen Voorlopige conclusies en terugblik op de locatieen variantkeuze Leemten in Kennis Evaluatie Effecten op de Waddenzee Effecten op het IJsselmeer Bijlagen 157 Bijlage A Literatuur 159 Bijlage B Woordenlijst 165 Bijlage C m.e.r.- en vergunningprocedure 173 Bijlage D Beschrijving (locatie-) alternatieven 177 Bijlage E Effecten op soorten 179 Bijlage F Kaarten uit de Omgevingsanalyse 189 Bijlage G Niet onderscheidende effecten 193 Morfologische effecten op de Waddenzee 193 Hydrologische effecten op de Waddenzee 194 Effecten op hydrologie, morfologie en ecologie van het IJsselmeer 194 Bijlage H Ecologische effecten en gebiedsbescherming in de wet- en regelgeving 197 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 9

10 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 10

11 1.Samenvatting Dit Milieueffectrapport (MER) beschrijft de effecten op het milieu en de omgeving van een nieuw te bouwen spuisluis in de Afsluitdijk. Initiatiefnemer voor deze ingreep en dit MER is Rijkswaterstaat, dienst IJsselmeergebied (RWS-IJG). De m.e.r.-studie is opgesplitst in twee delen. Dit eerste deel bevat effectbeschrijvingen en afwegingen ten behoeve van de locatiekeuze en de voorlopige inrichting van die locatie (nodig voor de effectbepaling). Het tweede deel zal beschrijvingen en afwegingen bevatten voor de definitieve inrichting van de locatie, het beheer en de aanlegfase van de sluizen. De delen vormen samen het complete MER dat te zijner tijd ook als geheel in procedure zal worden gebracht. Tot deze opsplitsing is besloten omdat voor een besluit over het Dijkversterkingsplan, dat in het kader van de Wet op de waterkering goedgekeurd moet worden door het Bevoegd Gezag, detailonderzoek vereist is dat de Initiatiefnemer om budgettaire redenen niet op alle (mogelijke) locaties wil uitvoeren. In verband daarmee wil het Bevoegd Gezag een voorlopig oordeel van het publiek over de keus van de locatie. 1.1 Waarom een extra spui In het IJsselmeer verzamelt zich het water van de IJssel, de Vecht en het overtollige (regen)water uit het achterland. Overtollig IJsselmeerwater wordt onder vrij verval via de spuisluizen in de Afsluitdijk afgevoerd naar de Waddenzee. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het verschil in waterstand tussen de Waddenzee bij eb en het IJsselmeer. Voor het IJsselmeer zijn in het peilbesluit streefpeilen vastgelegd: in de zomer NAP m en in de winter NAP m. Dit streefpeil wordt in de winter steeds vaker en steeds sterker overschreden. Het handhaven van het winterstreefpeil zal in de toekomst nog moeilijker worden, omdat vanwege de verwachte klimaatverandering de zeespiegel langzaam zal stijgen en ook de rivierafvoeren in de winter hoger zullen worden. Het gemiddelde verschil in de waterstand tussen het IJsselmeer en de Waddenzee bij laagtij is nu 50 cm. Dit zal door de zeespiegelstijging afnemen tot ca. 25 cm in De afvoercapaciteit van de bestaande spuisluizen wordt daardoor met ongeveer de helft verminderd. Het huidige winterpeil zal zonder extra maatregelen dus niet te handhaven zijn en naar verwachting vanaf 2010 zullen een toenemend aantal dijkvakken niet meer aan de veiligheidseisen voldoen. Bovendien zal dan de kans op wateroverlast toenemen, zowel buitendijks als binnendijks, doordat het achterland steeds moeilijker het overtollige water kan lozen op het IJsselmeer. Daarom is gestart met het ontwerpen van een nieuwe spuisluis, waarmee het huidige gemiddelde winter- en zomerpeil van het IJsselmeer nog tot ongeveer 2050 aangehouden zal kunnen worden. Op de langere termijn, na 2050, zal ook de nu te bouwen extra spuicapaciteit niet meer voldoende zijn om het peil van het IJsselmeer te handhaven. Dan zullen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 11

12 Spuisluis met vispassage Sinds de aanleg in 1932 vormt de Afsluitdijk een barrière voor de intrek van vis naar het IJsselmeer en de bovenstrooms daarvan gelegen rivieren zoals de IJssel, Vecht en de Eem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat dergelijke onnatuurlijke barrières niet gewenst zijn. In het verdrag inzake de bescherming van de Rijn uit 1999 wordt de verbetering van de trekmogelijkheden voor vis nadrukkelijk genoemd. Daarom zal met de bouw van de nieuwe spuisluis ook de mogelijkheid worden benut om de Afsluitdijk door de aanleg van een vispassage beter passeerbaar te maken voor trekvis. Wanneer in dit MER gesproken wordt van spuisluis wordt daarmee een spuisluis met vispassage bedoeld. Locatiekeuze Op basis van reacties uit het publiek en adviezen van de commissie voor de m.e.r. en andere adviseurs over dit locatiedeel van het MER zullen de Bevoegde Gezagen (de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en Gedeputeerde Staten van Fryslân en Noord-Holland) gezamenlijk een voorlopig standpunt innemen over de locatie van de nieuwe spui. Hierna zal voor de locatie waar de voorkeur naar uit gaat begonnen worden met het definitief ontwerp voor de nieuwe spui. Dit eerste deel van het MER zal tezamen met het nog te maken inrichtingsdeel mede de onderbouwing leveren voor het Dijkversterkingsplan. Dit plan zal te zijner tijd samen met het complete Milieueffectrapport ter goedkeuring voorgelegd worden aan Gedeputeerde Staten van de Provincie waar de spui gerealiseerd wordt. 1.2 Plangebied De milieueffecten van de nieuwe spuisluis zijn onderzocht in drie deelgebieden, die samen het plangebied uitmaken: de Westelijke Waddenzee, de Afsluitdijk en het IJsselmeer. Het IJsselmeer is een zoetwatermeer met een oppervlakte van 1130 km2 en een gemiddelde diepte van 4,5 m. De scheiding tussen het IJsselmeer en de Waddenzee wordt gevormd door de Afsluitdijk. De dijk heeft een lengte van ongeveer 30 km en vormt, behalve een waterkering, ook de wegverbinding tussen Noord-Holland en Friesland. De dijk is vrijwel geheel recht, afgezien van twee knikken op enkele kilometers afstand van de Friese kust. Aan de Noord-Hollandse zijde bij Den Oever en aan de Friese kant bij Kornwerderzand zijn spuisluizen voor de afwatering gebouwd waarmee overtollig water uit het IJsselmeer kan worden geloosd op de Waddenzee. Ten noorden van de Afsluitdijk ligt de Waddenzee. De Waddenzee strekt zich uit van Den Helder tot het Deense Esbjerg. De westelijke Waddenzee loopt van de Afsluitdijk tot het wantij onder Ameland en is ongeveer 1500 km 2 groot. Het zoutgehalte in de Waddenzee loopt van rond de 200 mg Cl- /l (zoet water) nabij de punten waar zoet water wordt gespuid tot mg Cl-/l in de zeegaten. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 12

13 Plangebied MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk NOORDZEE Ameland Terschelling Vl ies tro om Vlieland Harlingen on tj e s WADDENZEE Texel l xe Te m oo str l ter Vlie Vis jag er Marsdiep Doo ve Ba g sga atj e FRIESLAND Kornwerderzand Bo ak urr he Sc Makkumer noordwaard Makkum ijk td ui s l Breezanddijk f A Javaruggen Workumer Buitenwaard Breehorn Den Helder Den Oever Balgzand IJSSELMEER Stavoren Lemmer Gaasterland NOORDHOLLAND Andijk Enkhuizen NOORDOOSTPOLDER Urk eer rtem Zwa Ketelmeer Lelystad FLEVOLAND MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze IJssel r ee em ss Vo MARKERMEER 13

14 1.3 Alternatieven en varianten In dit Milieueffectrapport zijn diverse alternatieven en varianten voor een nieuw spuimiddel vergeleken op hun milieueffecten. Met de term alternatieven worden in dit MER locaties voor de nieuwe spuisluis in de Afsluitdijk aangeduid. Met varianten worden verschillen aangeduid in de vormgeving van de nieuwe spui en in de volgorde waarin alle spuisluizen samen worden gebruikt (het beheer). Eerst zijn de alternatieven afgewogen en is een voorkeursalternatief gekozen, dat is de locatie die na afweging van effecten op natuur, landschap, gebruiksfuncties en duurzaam bouwen de voorkeur heeft. Voor deze locatie zijn de milieueffecten meer in detail bestudeerd. Ook is een aantal varianten in inrichting en beheer globaal beschouwd. Daaruit is een voorlopige voorkeursvariant voor de vormgeving en het beheer gekozen. Alternatieven Verspreid over de Afsluitdijk zijn zeven alternatieve locaties voor de spuisluis onderzocht. Ze zijn aangegeven op bijgaande kaart. Deze alternatieven zijn gekozen omdat ze 1. in de buurt van bestaande aan- of afvoergeulen liggen waardoor het water efficiënt kan worden aan- en afgevoerd; 2. bij bestaande objecten of bijzondere locaties in de dijk liggen, hetgeen het mogelijk maakt in de vormgeving aan te sluiten bij afwijkingen in het kaarsrechte patroon van de Afsluitdijk. Uitklapblad: onderzochte alternatieven voor de nieuwe spuisluizen met vispassage. Eén mogelijke locatie die in de Startnotitie is genoemd, te weten locatie 1, direct ten westen van de huidige spuisluizen bij Kornwerderzand, is niet in de locatieafwegingen in dit MER meegenomen omdat bouwen op deze plek problematisch en ook erg duur blijkt. Varianten De voorgenomen ingreep gaat over de bouw van een spuisluis. Een dergelijke sluis loost het water onder vrij verval. Er wordt dus géén gemaal (met pompen erin) gebouwd. Voor de nieuwe spuisluis is variatie mogelijk in het ontwerp en het beheer. Onderzocht is een spui die precies in de as van de dijk ligt en een spui die een eindje het IJsselmeer in is gelegd. Verder is onderzocht of de spui en de weg het best gecombineerd kunnen worden op één locatie of dat weg een eindje van de spui af zou moeten lopen. Ook zijn diverse volgordes bekeken waarin de spuisluizen (oud zowel als nieuw) ingezet kunnen worden. Voorlopig Meest Milieuvriendelijk Alternatief Tenslotte is een voorlopige keuze gemaakt voor een Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA). Dit alternatief vormt de combinatie van de meest milieuvriendelijke locatie, inpassing in het landschap, vormgeving en beheer van het nieuwe spuimiddel met vispassage. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 14

15 1.4 Beschrijving milieueffecten Alternatieven en varianten zijn benoemd om zicht te krijgen op de milieueffecten van verschillende oplossingen voor de nieuwe spui. Aangezien Waddenzee en IJsselmeer beide beschermde natuurgebieden zijn, zijn de effecten op het milieuaspect natuur het meest uitgebreid onderzocht. In de PKB Waddenzee, de Natuurbeschermingswet en de Nota Ruimte worden naast eisen voor de natuur, zware eisen gesteld aan de landschappelijke inpassing. Daarom is ook aan de effecten op landschappelijke waarden extra aandacht besteed. 1. Effecten van bodemverstoring Rond het spuimiddel is een beschermlaag op de bodem nodig (bodemverdediging). Buiten de bodemverdediging ontstaan bovendien aan beide zijden van de dijk verdiepingen. De bodemverstoring is voor de Waddenzee doorvertaald in veranderingen in de arealen van twee beschermde habitats: intergetijdeplaten en subgetijde platen. Voor het IJsselmeer is de verandering in het oppervlak ondiepe bodem in aanmerking genomen. 2. Effecten van een andere zoet-zoutverdeling Het nieuwe spuimiddel verandert de verdeling van zoet en zout water in de Waddenzee, hetgeen effect kan hebben op het bodemleven; 3. Lokstromen voor trekvis Voor trekvis die de vispassage bij het nieuwe spuimiddel wil passeren, is de aanwezigheid van een duidelijke zoete lokstroom belangrijk. 4. Landschappelijke inpassing Het nieuwe spuimiddel dient lanschappelijk goed te worden ingepast in het open landschap van de Waddenzee en het IJsselmeer waarin de Afsluitdijk een cultuurhistorisch waardevol element vormt. Hiernaast zijn ook de effecten beschreven op de gebruiksfuncties militair gebruik, recreatie, scheepvaart, schelpdiervisserij en overige visserij, op de functie archeologie, en op het aspect duurzaam bouwen Effecten als géén extra spuimiddel wordt aangelegd Effecten op ligging en vorm van de bodem (morfologie) Of er nu wel of geen extra spuimiddel wordt aangelegd, in de gehele Waddenzee zijn als gevolg van de zeespiegelstijging veranderingen te verwachten in de ligging en de vorm van de bodem. De zand- en slibplaten zullen de zeespiegelstijging echter naar verwachting wel volgen en het grootschalige geulenpatroon zal dus waarschijnlijk ongeveer hetzelfde blijven. Effecten op waterstromen en zoutgehaltes (hydrologie) Als geen maatregelen worden genomen, zal de verwachte zeespiegelstijging er toe leiden dat er minder gespuid kan worden gedurende een laagwaterperiode. De verschillen in waterstand tussen Waddenzee en IJsselmeer worden immers kleiner en de tijd dat gespuid kan worden korter. In het IJsselmeer zullen daardoor vaker extra hoge waterstanden optreden. Omdat de laagwaterstand in de Waddenzee bij Den Oever sneller stijgt dan bij Kornwerderzand, neemt de spuicapaciteit bij Den Oever sterker af waardoor daar relatief minder gespuid zal kunnen worden. Hierdoor zal het zoutgehalte in het geulensysteem van de Doove Balg, het Marsdiep en de Texelstroom iets toenemen, terwijl het zoutgehalte ten noordoosten van MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 15

16 Kornwerderzand iets zal afnemen. Aan de IJsselmeerkant zal zonder een nieuwe spui het winterpeil geleidelijk stijgen waardoor de kans op overstroming en wateroverlast groter wordt. Effecten op de natuur Omdat de zoet-zoutverdeling en de bodemligging van de Waddenzee naar verwachting geen grote veranderingen zullen ondergaan, zal de natuur daar waarschijnlijk weinig veranderen. De stijging van het waterpeil in het IJsselmeer zal echter wél consequenties hebben voor de natuur aldaar. Buitendijkse natuurgebieden zullen vaker overstromen. Hierdoor zullen soorten die van natte omstandigheden houden, meer kansen krijgen. Dat geldt bijvoorbeeld voor broedvogelsoorten van nat rietland. Maar ook de beschermde Noordse Woelmuis zal zich, door de stijging van het water in de buitendijkse gebieden Makkumer noordwaard en Workumer buitenwaard, concurrerende soorten makkelijker van het lijf kunnen houden. Voor broedvogelsoorten van droog rietland zal de situatie ongunstiger worden. De stijging van het water zal het voor soorten die bodemdieren of waterplanten eten, moeilijker maken hun voedsel te bereiken. De onbegroeide zandplaten die fungeren als rust- en slaapplaats voor vogels zullen in omvang afnemen. In het voorjaar zullen kolonies met vogels die op de kale grond broeden, meer gevaar lopen weggespoeld te worden. Door veranderingen in het spuiregiem zullen trekvissen (nog) minder mogelijkheden krijgen om het IJsselmeer op te trekken. Dit alles zal gebeuren als we geen nieuwe spui aanleggen. Noordse Woelmuis Effecten die niet van de locatie afhangen Bij de bepaling van de effecten is uitgegaan van een open spuisluis met 5 openingen met een breedte van ongeveer 35 meter en een drempel op NAP -5,5 m. Welke locatie voor de nieuwe spui ook wordt gekozen, door inzet van een nieuw spuimiddel zal het peil in het IJsselmeer stabieler beter gehandhaafd kunnen worden. Dat heeft voor het IJsselmeer de volgende effecten: Vogels die op onbegroeide zandplaten rusten of slapen en vogels die bodemdieren of waterplanten eten, krijgen meer kansen. De buitendijkse natuurgebieden zullen minder vaak overstromen waardoor de kansen voor soorten en leefgemeenschappen van dieren en planten die van droogte houden toenemen en die meer van natitgheid houden afnemen. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 16

17 Voor alle soorten en leefgemeenschappen zullen de veranderingen minder dan 5% zijn ten opzichte van de huidige situatie. Dergelijke effecten zijn in het veld niet meetbaar en worden daarom als niet significant beoordeeld. Omdat de Makkumer noordwaard niet meer regelmatig zal overstromen is er een kans dat de beschermde Noordse Woelmuis (zie foto) daar wordt verdreven door concurrerende muizensoorten die minder goed tegen natte omstandigheden kunnen. Op de locatie waar de nieuwe spui komt, zullen de mogelijkheden voor het plaatsen van fuiken iets afnemen. Voor uitspoeling van vis zijn de locaties niet onderscheidend. Op de Waddenzee zijn uitsluitend locatie-afhankelijke effecten gevonden. 1.5 Voorkeurslocatie Bij de keuze van het voorkeursalternatief zijn de drie belangrijkste effecten op de natuur in de beoordeling even zwaar meegewogen, omdat ze alle drie een ander onderdeel van de effecten op de natuur beschrijven. Effecten van bodemverstoring op de bodemfauna Het gaat hier om effecten in de directe omgeving van het spuimiddel. Het effect op het bodemleven is rechtstreeks gekoppeld aan het verstoorde oppervlak. Er is onderscheid gemaakt tussen veranderingen in het oppervlak van * ondiep gelegen, bij eb droogvallende platen (tot NAP 2 m) in de westelijke Waddenzee, ook wel intergetijdeplaten genoemd, * dieper gelegen platen in de westelijke Waddenzee (van NAP 2 m tot NAP 5 m) ook wel subgetijdeplaten genoemd, en * ondiepe bodem (tot NAP 2 m) in het IJsselmeer. Effecten op intergetijdeplaten worden zwaarder gewogen dan effecten op andere platen, omdat intergetijdeplaten relatief weinig voorkomen in de westelijke Waddenzee. Bij de alternatieven 1A, 5 en 6 treedt aanvankelijk enig verlies aan intergetijdeplaat op (0 2 ha). Bij alle alternatieven wordt echter ook groei van het oppervlak intergetijdeplaten verwacht door sedimentatie in de luwte van met name de oostelijke geleidedam. De sterkste groei (10-20 ha) wordt gevonden bij alternatief 1A, de kleinste (0-5 ha) bij de alternatieven 2 tot en met 5. Welke locatie ook wordt gekozen, er treedt verlies van subgetijdeplaten op. Dit verlies is het kleinst bij de locaties 1A, 2, 2A en 3 en tot 10 keer zo groot bij de andere locaties. Bij alle locaties wordt een deel van dit habitat na aanleg van de nieuwe spui omgezet in intergetijdeplaat; Effecten van veranderingen in de zoet-zoutverdeling Het effect van een andere zoet-zoutverdeling in de Waddenzee op het bodemleven is in een wat wijdere omgeving rond het spuimiddel merkbaar. Dit effect blijkt het geringst bij nieuwbouw naast de beide bestaande spuicomplexen (alternatief 6), omdat dat in de algemene waterverdeling nauwelijks verandering brengt. Daarna komt, vanuit dit oogpunt, een nieuwe spui aan de oostelijke kant van de dijk het meest in aanmerking (alternatief 1A, 2, 2A). Alternatieven die meer naar het westen liggen (3 en 4), hebben een langere afvoergeul naar dieper water met als nadeel dat daarmee tussen Breezanddijk en Den Oever een flink gebied met voor zoet water gevoelige bodemfauna, MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 17

18 met name Kokkels en Mosselzaad, kan verarmen. Alternatief 5 komt niet in aanmerking, omdat bij gemiddelde afvoer een gebied rond Den Oever flink kan verzoeten. Lokstromen voor intrekkende vis Vissen die van zee naar het IJsselmeer willen trekken, gaan op zoek naar het zoete water dat door de spuisluizen geloosd wordt. Als de nieuwe spui (met vispassage) in de buurt van een bestaand spuicomplex wordt gebouwd, kunnen vissen die bij de bestaande spui voor de deur komen de vispassage nog vinden. Bij Kornwerderzand wordt de meeste trekvis gevonden, doordat de vloedstroom in die richting het grootst is. Een spuimiddel met vispassage bij Kornwerderzand (alternatief 1A) is dan ook het gunstigst voor trekvis. Landschappelijke inpassing van de nieuwe spui is alleen mogelijk als wordt aangesloten bij verbijzonderingen in de dijk en bestaande geulenpatronen. Bij bouw op locatie 1A of bij alternatief 6 is dit het geval. Volledige of gedeeltelijke bouw bij Den Oever (alternatief 5 of 6) zou doorgraving van de keileembult in het IJsselmeer nodig maken en is daarom ongewenst. De locatiekeuze is op hoofdlijnen bepaald door effecten op natuur en landschap. In onderstaande tabel zijn de effecten per aspect samengevat. Aspect Alternatief 1A 2 2A Morfologie X X X X Zoet-zoutverdeling X X X X Visintrek X X Landschappelijke inpassing X Tabel 1: overzicht afwegingen aspecten natuur en landschap (X = komt in aanmerking) Uit bovenstaande volgt dat voor effecten op de natuurwaarden en landschap de knik in de Afsluitdijk bij Kornwerderzand (locatie 1A op de kaart) de beste locatie is. Voor nagenoeg alle gebruiksfuncties blijkt de locatie in de knik eveneens de beste. Alleen voor de gebruiksfunctie archeologie bestaat twijfel of de voorkeurslocatie de beste is. Naar de effecten op deze functie zal nader onderzoek worden gedaan. Op de voorkeurslocatie zal het spuimiddel het meest compact gebouwd kunnen worden, wat de minste grondstoffen kost. Daarom is de locatie ook voor het aspect duurzaam bouwen de beste. Om deze redenen is als voorkeurslocatie gekozen de knik van de dijk bij Kornwerderzand (spuilocatie 1A op de kaart). MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 18

19 1.6 Effecten op de voorkeurslocatie Nadere studie van de effecten van de bouw van de nieuwe spui op de voorkeurslocatie leverde de volgende resultaten op. 1. Effecten op de natuur IJsselmeer Op het IJsselmeer zijn geen andere effecten te benoemen dan die reeds aangeduid zijn in paragraaf Waddenzee De effecten zijn in deze studie getoetst aan de westelijke Waddenzee, het gebied waarop de spui invloed heeft. 1. Achter de nieuwe spui zullen een erosiekuil en een afvoergeul ontstaan. De geul neemt ongeveer 2 hectare af van een bij eb droogvallende (intergetijde)plaat. Daar staat tegenover dat wordt verwacht dat de plaat na aanleg van de nieuwe spui met 10 tot 20 ha zal aangroeien. Het hele gebied tussen locatie 1A en de bestaande spui bij Kornwerderzand komt namelijk in de luwte van de oostelijke geleidedam van de spui te liggen waardoor de geul die nu tegen de dijk aan ligt, zal dichtslibben en de plaat aan de dijk zal vastgroeien. 2. De erosiekuil en de afvoergeul nemen 19 hectare van het habitattype permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken (subgetijdeplaat) in beslag. Dit is minder dan 0% van het onder water liggende deel van de westelijke Waddenzee. Een dergelijke verandering wordt niet als significant aangemerkt. Daarnaast gaat hectare van dit habitattype over in het habitattype intergetijdeplaat dat ecologisch waardevoller wordt geacht. 3. Door de ingebruikneming van de nieuwe spui zal het gebied ten noorden en noordoosten van Kornwerderzand ten opzichte van de huidige situatie wat verzoeten (1 à 2 ) en het gebied bij Den Oever zal wat zouter worden (2 à 3 ). De veranderingen in de bodemfauna zullen klein zijn. Voor een aantal soorten treedt mogelijk enige verschuiving in hun verspreidingsgebied op. 4. Voor een aantal soorten vogels treedt mogelijk enige verschuiving in hun verspreidingsgebied op. Al met al zijn er geen (significante) effecten op vissen, vogels en zeezoogdieren in de westelijke Waddenzee. Afsluitdijk Het nieuwe spuicomplex kan een extra rustpunt voor vogels vormen op hun trek langs de Afsluitdijk. Op de Afsluitdijk zelf worden geen significante effecten verwacht. 2. Effecten op de gebruiksfuncties De effecten van een nieuwe spui op de voorkeurslocatie op gebruiksfuncties blijken minimaal. De functies recreatie, militair gebruik en visserij (met uitzondering van fuikenvisserij) ondervinden geen effect. Over de andere gebruiksfuncties kan het volgende gemeld worden. Op de breedte en diepte van de vaargeul de Boontjes wordt geen effect verwacht. Op basis van modellen is berekend dat de aanslibbing in de havens van Den Oever, Kornwerderzand en Harlingen mogelijk enkele MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 19

20 procenten verandert door de ingebruikneming van de nieuwe spui. Daarmee zou enig extra baggerbezwaar kunnen ontstaan. Uit modelberekeningen blijkt dat er geen grote effecten op schelpdiervisserij verwacht worden. De fuikenvisserij zal op de bouwlocatie tijdens de bouw niet uitgeoefend kunnen worden. Het is aannemelijk dat na de bouw (een deel van) de fuiken langs de nieuwe geleidedammen herplaatst kunnen worden. Voor archeologische waarden is uit historisch onderzoek geen aanleiding gevonden om directe schade te veronderstellen, alhoewel de locatie op de rand van een gebied met hoge verwachtingswaarden ligt. Nader onderzoek zal worden uitgevoerd. Mochten er toch archeologische vondsten worden gedaan, dan zal de procedure volgens het verdrag van Malta uitgevoerd worden. Conclusie: t.a.v. de effecten op de voorkeurslocatie De effecten op de natuur zijn niet significant of niet afhankelijk van de gekozen locatie. De effecten op gebruiksfuncties zijn op andere locaties, naar verwachting, niet kleiner dan op de voorkeurslocatie, dan wel niet van de locatiekeuze afhankelijk. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 20

21 1.7 Varianten, mitigerende (verzachtende) maatregelen en inpassingsmaatregelen De in hoofdstuk 8 en 9 van dit deel van het MER gemaakte keuzes voor de inrichting van de locatie en het beheer zijn in de m.e.r.-studie gebruikt om inzicht te krijgen in de mogelijke effecten van varianten in de vormgeving van het spuimiddel en van mitigerende maatregelen. Deze hoofdstukken zijn in dit deel van het MER voorzien van een grijze balk in de kantlijn. Het Bevoegde Gezag heeft over deze inrichtingsaspecten nog geen oordeel gegeven. Samengevat is er gekeken naar een aantal varianten op het standaardontwerp van een open spuisluis en naar varianten van beheer van het spuimiddel en de vispassage, die de genoemde effecten eventueel kunnen verzachten of teniet doen. Er is het volgende geconcludeerd: 1. Een aangepast spuibeheer dat gericht is op het vermijden van sterke zoutschommelingen en langdurige verlagingen van het zoutgehalte bij de spuipunten in de Waddenzee, is beter voor het bodemleven in de Waddenzee; 2. De aanleg van een vispassage naast de nieuwe spui is een inpassingmaatregel die een blijvend positief effect heeft op de soortenrijkdom van vis in het IJsselmeer en op het voedselaanbod voor visetende vogels. 3. De voorkeursvariant qua vormgeving is een open spuisluis, in de as van de dijk en met de verkeersweg op een korte afstand van de dijk over een brug in het IJsselmeer: de zogenaamde ontvlochten variant (zie de onderstaande illustratie). Deze variant bewaart de continuïteit van de dijk (spui in de dijk), doet recht aan de essentie van de dijk (behoud van de rechte lijn in het landschap) en laat de ruimtelijkheid uitkomen (spui en Waddenzee vanaf de weg te ervaren). De variant veroorzaakt weinig verkeershinder tijdens de bouw en scoort alleen op duurzaam bouwen minder door het grotere grondstoffenverbruik. Geoordeeld is dat de landschappelijk inpassing echter het zwaarst weegt. 4. In samenwerking met de terreinbeheerder van de Makkumer noordwaard, It Fryske Gea, moet gekomen worden tot beschermingsmaatregelen voor de Noordse Woelmuis in dat gebied. Het gaat om handhaving van de regelmaat waarmee het gebied nu overstroomt door middel van het inpompen van water. Bovenbeschreven mitigerende maatregelen maken het onnodig compenserende maatregelen (in de zin van de EU Vogel- en Habitatrichtlijn) voor het nieuwe spuimiddel met vispassage te overwegen. De voorkeursvariant van de spui MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 21

22 1.8 Meest milieuvriendelijke alternatief Als (voorlopig) Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) is in dit MER omschreven: Een spui (met vispassage) op de voorkeurslocatie in de knik van de Afsluitdijk bij Kornwerderzand, Aangelegd volgens de voorkeursvariant: de spui in de as van de Afsluitdijk met de weg (op korte afstand van de spui) over een verkeersbrug door het IJsselmeer, Waarbij voor alle spuicomplexen van de Afsluitdijk samen een aangepast spuibeheer toegepast wordt, waardoor een zo gelijkmatig mogelijke afvoer van zoet water bij Den Oever bereikt wordt en met een voorkeur voor het gebruik van eerst één deur van de nieuwe spui (in verband met het beheer van de vispassage). Om de volgende redenen is voor dit MMA gekozen: De locatie kent de minste effecten op de Waddenzee, is optimaal voor de vistrek en is daarmee ook de beste locatie voor het IJsselmeer, De locatie is de beste op de Afsluitdijk vanuit oogpunt van landschappelijke inpassing. Ook de voorkeursvariant van de spui (ontvlochten spuivariant) past het best in het landschap, Goed spuibeheer leidt tot een meer stabiele zoetzoutverdeling in het meest waardevolle deel van de Westelijke Waddenzee, de omgeving van Den Oever, en houdt daarnaast rekening met het instandhouden van een zoetwater lokstroom voor vis bij de vispassage. 1.9 Toets aan de randvoorwaarden Bij het ontwerpen van de nieuwe spui waren de beveiliging tegen overstroming, de (inter)nationale regelgevingen en het afwegingskader voor de natuur, de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer en de veiligheid van de scheepvaart randvoorwaarden waaraan alle oplossingen moeten voldoen. De toets aan de randvoorwaarde beveiliging tegen overstroming zal in het volgende deel van het MER aangevuld en uitgewerkt worden. De toets aan de overige randvoorwaarden wijst uit dat daaraan met het huidige voorontwerp van het spuimiddel met vispassage voldaan kan worden: LNC-waarden: Toetsing aan Landschappelijke, Natuur- en Cultuurhistorische waarden heeft alleen niet-significante effecten opgeleverd, behoudens een mogelijk effect op de Noordse woelmuis, dat met mitigerende maatregelen voorkómen kan worden. Beveiliging tegen overstroming / voorkómen wateroverlast: Door de nieuwe spui kunnen de streefpeilen in het IJsselmeer beter gehandhaafd worden. Daarenboven zijn er geen aanwijzingen dat ongepland openstaan van één of meer spuideuren zal leiden tot een noemenswaardig grotere kans op wateroverlast in de gebieden langs het IJsselmeer. In het kader van het InrichtingsMER en het opstellen van het Dijkversterkingsplan zal op dit punt nog nader onderzoek worden gedaan. Zoetwaterfunctie IJsselmeer: * De lekkage van zout water door de nieuwe spui heeft geen effect op de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer. * De mogelijke inlaat van zout water door de vispassage heeft geen effect op de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer. * De verhoging van de zoutgehaltes, die bij onverhoopt openstaan MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 22

23 van de spui optreedt, zal van tijdelijke aard zijn en zal de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer niet in gevaar brengen. Ter illustratie: De grafiek hieronder geeft een voorbeeld van het effect van ongepland openstaan van een spuideur. Gekozen is een situatie in de zomer, als er een grote behoefte is aan zoet IJsselmeerwater, met een krachtige wind uit noordelijke richtingen, die het zoute Waddenzeewater tegen de Afsluitdijk opstuwt. Onder die omstandigheden is nagebootst wat er gebeurt als door één van de vijf spuiopeningen gedurende één hoogwaterperiode het water vrije toegang tot het IJsselmeer heeft. Dit wordt gezien als een worst-case scenario. De kans op het open blijven staan van 5 openingen is zó klein dat een referentie daaraan niet reëel wordt geacht. Voor vier innamepunten van zoet water (Stavoren, Wieringen, Andijk en Makkum) is zowel voor de huidige situatie als voor de situatie in 2050 (dus mét zeespiegelstijging) berekend wat het verloop van het zoutgehalte in dit geval zou zijn. De verhoging van de zoutgehalten blijkt alleen bij Makkum en Stavoren merkbaar en duurt enkele weken, waarbij het gehalte met elke spuigang terugloopt. Het is niet waarschijnlijk dat door de verhoging van het zoutgehalte het water als landbouw- en doorspoelwater onbruikbaar wordt. Figuur 1 Verloop van zoutwaterbezwaar door een incident van een openstaande spuideur bij krachtige wind uit noordelijke richtingen. Voor de situatie nu en in Veiligheid scheepvaart: De scheepvaart kan last krijgen van dwarsstromingen aan de zuidzijde van de Doove Balg. Hiervoor kan gewaarschuwd worden waardoor voorkómen kan worden dat dit hinderlijk wordt. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 23

24 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 24

25 2.Inleiding Waarom dit MER? Voor u ligt het Milieueffectrapport (MER) Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, deel locatiekeuzen en voorlopige inrichting. Dit MER gaat vooraf aan de besluitvorming over een voorgenomen ingreep in de Afsluitdijk. De ingreep bestaat uit de aanleg en ingebruikneming van een nieuwe spuisluis met vispassage. Initiatiefnemer voor deze ingreep en dit MER is Rijkswaterstaat, dienst IJsselmeergebied (RWS-IJG). Voordat de bouw van de nieuwe spuisluis met vispassage van start kan gaan, is een aantal besluiten noodzakelijk. Voor één van deze besluiten (Vergunning voor de Wet op de waterkering) is een Milieueffectrapport (MER) verplicht. Daarom wordt bij de voorbereiding van de bouw de procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure) gevolgd. In dit MER worden de mogelijk relevante effecten van de ingreep beschreven om zo tot een weloverwogen besluit te komen over de beste oplossing voor de teruglopende afvoercapaciteit van de bestaande spuisluizen in de Afsluitdijk en voor de verbetering van de vistrek. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke eisen om inzicht te geven in de milieueffecten van de bouw van een extra spuisluis. Voorlopige locatiekeuze De m.e.r.-studie is opgesplitst in twee delen. Tot deze opsplitsing is besloten omdat voor een besluit over het Dijkversterkingsplan, dat in het kader van de Wet op de waterkering goedgekeurd moet worden door het Bevoegd Gezag, detailonderzoek vereist is, dat de Initiatiefnemer om budgettaire redenen niet op alle (mogelijke) locaties wil uitvoeren. In verband daarmee wil het Bevoegd Gezag een oordeel van het publiek, de wettelijke adviseurs en de Raad voor de Wadden over de keus van de locatie en de voorlopige inrichting. Dit eerste deel bevat effectbeschrijvingen en afwegingen ten behoeve van de locatiekeuze en een aanzet tot de keuzes die voor de inrichting, beheer en aanleg moeten worden gemaakt. De in hoofdstuk 8 en 9 gemaakte keuzes voor de inrichting van de locatie en het beheer zijn in de m.e.r.- studie gebruikt om inzicht te krijgen in de mogelijke effecten van varianten in de vormgeving van het spuimiddel en van mitigerende maatregelen. Deze hoofdstukken zijn in dit deel van het MER voorzien van een grijze balk in de kantlijn. Het Bevoegd Gezag heeft over deze inrichtingsaspecten nog geen oordeel gegeven. Voor de locatiekeuze biedt het voorliggende deel van het MER voldoende informatie. Voor de keuzes over inrichting, beheer en aanleg is in elk geval op onderdelen een verdere uitwerking nodig, zodat uiteindelijk voor diverse varianten in inrichting, beheer en aanleg een goed beeld ontstaat van de milieueffecten, de toetsing aan de randvoorwaarden en de mitigatie van nadelige effecten. Dit zal in het tweede deel van het MER beschreven worden. Het gebied waarin de nieuwe spui wordt aangelegd wordt zo waardevol geacht dat het op meerdere manieren bescherming geniet. De Waddenzee MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 25

26 is een beschermd natuurgebied. Ook aan de IJsselmeerzijde bevinden zich belangrijke beschermde natuurwaarden. De andere meren in het IJsselmeergebied hebben eveneens een beschermde status. Dit geeft des te meer redenen om hieraan in deze studie extra aandacht te schenken Aanleiding voor extra spui De laatste jaren komen steeds vaker langdurige perioden met hoge waterstanden op het IJsselmeer voor, zoals in het najaar van 1998 toen de waterstand op het IJsselmeer een peil bereikte van ca. NAP + 0,50 m, bijna een meter hoger dan het streefpeil in het winterhalfjaar. Voor het IJsselmeer zijn vaste streefpeilen afgesproken. De streefpeilen zijn vastgelegd in het Peilbesluit Rijkswateren IJsselmeergebied (Lit. 21): Deze zijn in de zomer NAP m en in de winter NAP m. RWS-IJG handhaaft deze zomer- en winterpeilen zoveel mogelijk. In de winter blijkt dit echter steeds moeilijker te worden. Het aantal dagen dat het streefpeil in de winter aanmerkelijk wordt overschreden stijgt eveneens: in de jaren tachtig gebeurde het nog maximaal 20 dagen per winterhalfjaar, maar in de jaren negentig is het regelmatig voorgekomen, dat de waterstand 20 tot zelfs 34 dagen meer dan 10 cm boven het streefpeil stond. Ook de kans op extreem hoge peilen bij hoge rivierafvoeren en als gevolg van noorden-, noordwesten-, of westenwinden of stormvloed neemt toe. (Lit. 27) Op dit moment voldoen de waterkeringen in het IJsselmeergebied nog aan de veiligheidseisen. (Behoudens enkele dijkvakken die momenteel op hoogte worden gebracht) Bij een verdere stijging van het gemiddelde winterpeil zal naar verwachting vanaf 2010 een toenemend aantal dijkvakken niet meer aan die eisen voldoen, zodat maatregelen nodig zijn. De verwachte stijging van de zeespiegel en de toename van de winterafvoer van de IJssel, beide een gevolg van klimaatverandering, zullen de kans op dit soort extreme situaties van wateroverlast alleen maar doen toenemen. Zonder maatregelen zal het gemiddelde winterpeil in het IJsselmeer geleidelijk stijgen waardoor de veiligheid tegen overstroming van het omliggende gebied uiteindelijk lager wordt dan de huidige norm. Dit zal betekenen dat de dijken rondom het IJsselmeer moeten worden versterkt. Ook moet in dat geval de waterafvoer vanuit het omringende gebied worden aangepast, en moeten steigers en kades in havens worden verhoogd en, met het oog op handhaving van de doorvaarthoogte, ook een aantal bruggen. Door het bouwen van een nieuwe spuisluis in de Afsluitdijk wordt echter de spuicapaciteit vergroot en kan het huidige gemiddelde winterpeil van het IJsselmeer nog tot ongeveer 2050 aangehouden worden. Uitbreiding van spuicapaciteit wordt in de notitie Aanpak Wateroverlast vavn het Kabinet (Lit. 23) beschouwd als een geen-spijt maatregel omdat op voorhand vaststaat dat het een bijdrage levert aan de vermindering van de wateroverlast in extreme omstandigheden en anticipeert op de zeespiegelstijging, bodemdaling en hogere rivierafvoeren. De maatregel past in het lange-termijnbeleid van het Kabinet voor het IJsselmeergebied, waarin peilverhoging en dijkversterking pas op de lange duur (vanaf 2050) in beschouwing zullen worden genomen. Andere maatregelen dan de aanleg van een nieuwe spuisluis kunnen in principe ook een oplossing bieden, maar zijn door het Kabinet minder geëigend geacht. In hoofdstuk 3 wordt hierop verder ingegaan. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 26

27 Afsluitdijk en sluizencomplex bij Kornwerderzand Het IJsselmeer is ontstaan door de aanleg van de Afsluitdijk (1932). Het heeft onder andere een belangrijke functie als zoetwaterbuffer voor zowel de drinkwaterwinning als de watervoorziening in het noorden van Nederland. Voor drinkwaterwinning wordt in Andijk water aan het IJsselmeer onttrokken. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft in een peilbesluit vastgelegd welke peilen voor het IJsselmeer worden nagestreefd: in de winterperiode NAP 0,40 m en in de zomerperiode NAP 0,20 m. Op deze peilen is de gehele waterhuishouding in het IJsselmeergebied en in het Noorden van Nederland afgestemd. De wind zorgt er soms voor dat er grote verschillen in waterstand kunnen zijn over het meer. Bij de bepaling van de dijkhoogtes wordt met deze opwaaiing rekening gehouden. Het IJsselmeer ontvangt water van de rivieren IJssel, Vecht en Eem. Ook wordt overtollig water uit het omringende gebied afgevoerd. In de winterperiode is het een voordeel dat het IJsselmeer zo groot is, omdat daardoor een hoge IJsselafvoer opgevangen kan worden. Staat het IJsselmeer boven het streefpeil dan moet het overtollige water afgevoerd worden via de spuisluizen bij Kornwerderzand en Den Oever. De spuisluizen zijn dus essentieel voor de waterhuishouding in Noord- Nederland en in het IJsselmeergebied. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 27

28 Figuur 2 Verloop van het gemiddelde wintermeerpeil en het jaarmaximum van het IJsselmeer Met de huidige spuicapaciteit zullen de streefpeilen in het IJsselmeer steeds moeilijker te handhaven zijn. Figuur 2 illustreert dat. Uit de grafiek blijkt dat zowel het gemiddelde winterpeil als het winter-maximum een stijgende trend vertonen. Het gemiddelde winterpeil ligt in 2003 op basis van de trend bijna op NAP 0,20 m. Dat is bijna 0,20 m boven het streefpeil in het winterhalfjaar. IJsselmeerpeil t.o.v. NAP [m] 0,50 0,40 0,30 0,20 0,10 0,00-0,10-0,20-0,30-0, Jaren Gemiddeld winterpeil Trend gemiddeld winterpeil Wintermaximum Trend wintermaximum Combinatie van spui met een vispassage Sinds de aanleg in 1932 vormt de Afsluitdijk een barrière voor de intrek van vis naar IJsselmeer en de bovenstrooms daarvan gelegen rivieren zoals IJssel, Vecht en Eem. De trekvis moet bij uitstromend water tegen de stroom in door de spuisluizen naar binnen zwemmen. Slechts enkele goede zwemmers slagen daarin. Doordat met het veranderende klimaat in de winterperiode meer water in kortere tijd gespuid moet worden, waardoor de stroomsnelheid van het water groter is, neemt de passeerbaarheid van de Afsluitdijk voor trekvissen nog meer af. De laatste jaren is het inzicht gegroeid, dat dergelijke onnatuurlijke barrières onwenselijk zijn. Op tal van plaatsen zijn daarom initiatieven genomen om de barrières tussen zoet en zout water beter passeerbaar te maken voor trekvis. In het nieuwe Rijnverdrag wordt verbetering van de trekmogelijkheden voor vis zelfs met zoveel woorden genoemd. Om deze redenen zal met de bouw van een nieuwe spuisluis ook de mogelijkheid worden benut om de Afsluitdijk beter passeerbaar te maken voor trekvis door als inpassingsmaatregel een vispassage 1 aan te leggen. 2.2 Leeswijzer Hieronder wordt per hoofdstuk kort de inhoud van dit eerste deel van het MER aangeduid: Hoofdstuk 2 behandelt het doel van het MER en bevat een toelichting op de procedure van milieueffectrapportage. Hoofdstuk 3 gaat uitgebreid in op het nut en de noodzaak van een extra spuimiddel. Hoofdstuk 4 beschrijft de huidige situatie en de autonome ontwikkeling. 1 In een apart onderzoek wordt overigens ook gekeken of met beheersmaatregelen bij de huidige spuisluizen de vistrek verbeterd kan worden. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 28

29 Hoofdstuk 5 beschrijft de locaties (alternatieven) die langs de Afsluitdijk zijn onderzocht en de mogelijkheden voor de inrichting, de constructie van de spui en het gebruik (varianten). Hoofdstuk 6 behandelt de effecten van een nieuwe spuisluis met vispassage op een aantal mogelijke locaties en komt met een keuze voor een voorkeurslocatie. Hoofdstuk 7 gaat meer in detail in op de effecten op de voorkeurslocatie en splitst deze uit naar effecten op het IJsselmeer, de Waddenzee en de Afsluitdijk. Hoofdstuk 8 bekijkt vervolgens enkele varianten op het soort spuisluis en de vormgeving van de nieuwe spuisluis. Daarnaast beschrijft het een aantal mitigerende maatregelen voor de gevonden effecten en behandelt de vispassage als inpassingsmaatregel. Tenslotte beschrijft dit hoofdstuk het voorlopige Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA). Hoofdstuk 9 geeft een toetsing van de voorkeurslocatie aan de randvoorwaarden die in 2.5 zijn aangegeven. Hoofdstuk 8 en 9 van dit deel van het MER zijn nog niet beoordeeld door het Bevoegd Gezag. De informatie in deze hoofdstukken blijft voor rekening van de initiatiefnemer. De betreffende pagina s zijn gemarkeerd met een grijze balk. De tekst is in deze versie van het MER opgenomen om de lezer een eerste indruk te geven van de mogelijke effecten van varianten in de vormgeving van het spuimiddel en van mitigerende maatregelen, alsmede als eerste toets aan de randvoorwaarden. In het vervolg van het ontwerpproces en de m.e.r.- procedure zal de inhoud van deze hoofdstukken nog eens tegen het licht worden gehouden. Hoofdstuk 10 gaat in op de leemten in kennis, die bij het schrijven van dit deel van het MER zijn gebleken. Tenslotte bevat hoofdstuk 11 een programma ter evaluatie van de effecten van de nieuwe spuisluis met vispassage. Aan dit deel van het MER ligt een groot aantal onderzoeken ten grondslag. Door het rapport heen wordt verwezen naar deze onderzoeken. In de literatuurlijst in bijlage A zijn zij vermeld. 2.3 Probleemstelling De m.e.r.-procedure is gestart met het uitbrengen van de Startnotitie in augustus (Lit. 32) In de Startnotitie staat de volgende probleemstelling voor de studie: De capaciteit van de huidige spuisluizen in de Afsluitdijk is bij de aangenomen relatieve zeespiegelstijging (peilstijging + bodemdaling) van 0,25 m tot 2050 onvoldoende om het huidige peilbeheer te kunnen voortzetten en daarmee de veiligheid te kunnen handhaven. Daarnaast is het een probleem, dat de Afsluitdijk slecht passeerbaar is voor de meeste vissoorten. 2.4 Doel voorgenomen ingreep De voorgenomen ingreep, waarvoor dit MER is bedoeld, is de aanleg van een nieuwe spuisluis in de Afsluitdijk met een vispassage als inpassingsmaatregel. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 29

30 Het doel van de uitbreiding van de spuicapaciteit in de Afsluitdijk is om op duurzame wijze de beveiliging tegen overstroming in het IJsselmeergebied voor de periode tot ongeveer 2050 te waarborgen, de kans op wateroverlast te verminderen en de afvoermogelijkheden van omliggende gebieden naar het IJsselmeer in stand te houden. In combinatie hiermee wordt beoogd als inpassingsmaatregel een vispassage aan te leggen. 2.5 Randvoorwaarden en uitgangspunten voor de ingreep Randvoorwaarden Voor de voorgenomen ingreep geldt een aantal randvoorwaarden. Dit zijn harde uitgangspunten, die gedurende de looptijd van de m.e.r.-procedure niet wijzigen en waaraan alle alternatieven en varianten die in het MER worden onderzocht moeten voldoen: 1. Veiligheid tegen overstroming: de locatie, vormgeving en beheer van de nieuwe spuisluizen moeten zodanig zijn, dat de veiligheid tegen overstroming zowel langs de Waddenzee als langs het IJsselmeer op het huidige niveau gehandhaafd wordt; 2. Nationale en internationale regelgeving (de beschermingsformules): a. Gebiedsspecifieke bescherming: Structuurschema Groene Ruimte (SGR-2, overgenomen in de Nota Ruimte, Natuurbeschermingswet (Nb-wet), Vogel- en HabitatRichtlijn (VHR): De alternatieven en varianten voor de nieuwe spuisluizen zullen worden getoetst aan de criteria die deze beschermingsformules voor (delen van) het plangebied stellen; b. Algemene soortsbescherming: Nb-wet, VHR, conventies Bern, Bonn, Ramsar, Flora- en Faunawet: de alternatieven en varianten worden ook hieraan getoetst; 3. Het vigerende afwegingskader uit de pkb Waddenzee: momenteel is dit de 2 e Nota Waddenzee, waarschijnlijk wordt het in de loop van 2005 de 3 e Nota: de alternatieven en varianten voor de nieuwe spuisluizen zullen worden getoetst aan de criteria uit dit afwegingskader Zoetwaterfunctie IJsselmeer: Bij de huidige inlaatpunten mag geen significante verhoging van het zoutgehalte plaatsvinden; 5. Veiligheid scheepvaart: Aanleg en gebruik van de spuisluizen mag er niet toe leiden dat de veiligheid van de scheepvaart in het plangebied in gevaar komt. Uitgangspunten Voor de voorgenomen ingreep worden de volgende uitgangspunten gehanteerd die, in tegenstelling tot de randvoorwaarden, in de loop van de m.e.r.-procedure zouden kunnen worden bijgesteld indien veranderde omstandigheden dat nodig maken. 1. Voor droge zomers wordt in het IJsselmeer een zoetwatervoorraad aangehouden; 2. Tot 2050 moet de mogelijkheid worden opengehouden een seizoensgebonden flexibeler peilbeheer in te voeren (zie 3.2); 3. Het spuien gebeurt onder vrij verval (dus zonder pompen of gemaal); 4. De levensduur van de nieuwe spuisluis is 100 jaar; 2 De 3 e Nota is bij de ecologische effecten en de toets aan de gebiedsbescherming (in lit. 4) in verband met het voorzorgbeginsel wel impliciet in ogenschouw genomen in samenhang met de toetsing aan de 2 e Nota. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 30

31 5. Er wordt, indien noodzakelijk, rekening houden met mitigerende / compenserende maatregelen; 6. Visintrek wordt mogelijk gemaakt; 7. De huidige spuisluizen blijven de komende 50 jaar in gebruik; Er wordt rekening gehouden met de aanpassing van de Afsluitdijk naar aanleiding van toetsing aan de regels uit de Wet op de waterkering; 8. Bij het ontwerp van de kruising van de nieuwe spuisluis met de autosnelweg over de Afsluitdijk wordt rekening gehouden met de Richtlijnen voor het Ontwerpen van Autosnelwegen (ROA); 9. Bij het ontwerpen van de nieuwe spuisluis wordt rekening gehouden met de criteria van duurzaam bouwen en met de mogelijkheden om op beheer en onderhoud te besparen; 10.Voor de klimaatontwikkeling wordt uitgegaan van het gematigde scenario, waarin de temperatuur op aarde tot 2050 met gemiddeld 1ºC zal stijgen (uitgangspunt van het milieubeleid). Dit leidt voor Nederland in 2050 tot een relatieve zeespiegelstijging van 25 cm en een toename van ca. 6% van de gemiddelde afvoer van de IJssel; 11.De debietverdeling bij de Pannerdense kop (splitsing Rijn en Waal) blijft gelijk aan de huidige verdeling Doelstellingen van het MER De initiatiefnemer, RWS-IJG, heeft de doelstellingen van het MER als volgt verwoordt: - het uitwerken van alternatieven (locaties) en varianten van spuisluizen met een vispassage en het beschrijven van een voorkeursalternatief en een Meest Milieuvriendelijk Alternatief; - het beschrijven van de effecten die aanleg en gebruik van nieuwe spuisluizen (met vispassage) hebben op het milieu, de waterhuishouding en de gebruiksfuncties van de Waddenzee, het IJsselmeergebied en de Afsluitdijk; - het bepalen of het noodzakelijk is mitigerende of compenserende maatregelen voor het gebruik van de nieuwe spuisluizen te treffen; - het onderzoeken en beschrijven van mogelijke maatregelen, indien onderzoek ten behoeve van het MER tot de conclusie leidt dat mitigerende of compenserende maatregelen voor het gebruik van de spuisluizen nodig zijn; - het vastleggen van leemten in kennis over de effecten; - het geven van een aanzet voor een programma waarmee de voorspelde effecten van de aanleg en ingebruikneming van de spuisluis met vispassage kunnen worden geëvalueerd. 3 Bovenstaande uitgangspunten stonden reeds in de Startnotitie voor deze m.e.r.-procedure. In dat document stonden nog twee uitgangspunten, namelijk: A. De mogelijkheid van gefaseerde bouw (eerst een deel van de nieuwe spuicapaciteit bouwen en in gebruik nemen en later nog één of meer andere delen) wordt opengehouden. B. Rekening houden met de mogelijkheid om de bouw te combineren met een aanpassing van de schutsluizen en de vaargeulen bij Kornwerderzand. Deze uitgangspunten zijn om de volgende redenen door RWS-IJG verlaten. Ad a) Gefaseerde bouw blijkt per saldo aanzienlijk duurder dan bouwen ineens, omdat het in de eerste fase relatief weinig besparing oplevert en minder marge geeft in de veiligheid. Ad b) RWS-IJG heeft in 2002 de verkenning vaarweg Amsterdam-Harlingen opgeleverd. (Lit. 49) Een van de gesignaleerde knelpunten zijn de Lorentzsschutsluizen. Het betreft de hinder die door de beroeps- en recreatievaart en het wegverkeer wordt ondervonden als gevolg van piekbelasting van het complex, de hoogte van de drempel in de sluis en de technische staat van het complex. De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft besloten om geen planstudie te starten omdat de genoemde (capaciteits)problemen niet worden erkend als een knelpunt met een groot nationaal belang. Wel is een vervolgonderzoek gestart naar de technische staat van het complex. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 31

32 Deze informatie draagt bij aan besluitvorming over de bouw van de spuisluis met vispassage en over de te nemen mitigerende en, indien nodig, compenserende maatregelen. 2.7 Besluiten en procedures Tot nu toe zijn de volgende besluiten over de extra spuisluis genomen: - In de notitie Aanpak wateroverlast (Lit. 23) heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aangekondigd, dat voorbereidende werkzaamheden voor de uitbreiding van de afvoercapaciteit in de Afsluitdijk worden gestart; - In het Kabinetsstandpunt over het rapport Waterbeleid in de 21 e eeuw (Lit. 26) is opgenomen, dat de regering het water uit het IJsselmeer zo lang mogelijk onder vrij verval wil lozen op de Waddenzee; - In het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT-2005) (Lit. 42) is een bedrag van 252 miljoen opgenomen voor de voorbereiding en uitvoering van de extra spuicapaciteit. De eventuele aanvullende maatregelen ter mitigatie of compensatie van effecten moeten ook uit dit budget worden betaald, evenals de kosten voor voorbereiding, bouw en visueel-ruimtelijke inpassing van de spuisluizen en de vispassage. - De Startnotitie van de m.e.r.-procedure (Lit. 32) is gepubliceerd in september Het MER wordt geschreven als een uitwerking van de Richtlijnen voor de m.e.r. Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk (Lit. 38), waarin is aangegeven welke alternatieven en varianten er voor het spuimiddel moeten worden bekeken en op welke aspecten de effectbeschrijving in het MER is gericht. Het MER wordt opgesteld om verdere besluitvorming over de bouw van een nieuwe spuisluis mogelijk te maken. Voordat met de aanleg van de nieuwe spuisluis m kan worden begonnen, moeten de noodzakelijke procedures zijn doorlopen. Het aantal procedures dat doorlopen moet worden is onder andere afhankelijk van het gekozen alternatief en de uitvoeringsmethode voor de aanleg. In de Startnotitie is aangegeven, dat een brakwaterzone onderzocht wordt als compensatie noodzakelijk zou blijken te zijn en als wordt vastgesteld, dat een brakwaterzone de beste compensatiemaatregel is. Tijdens het onderzoek voor het MER is gebleken, dat de effecten van het nieuwe spuimiddel lokaal en beperkt zijn en geen compenserende maatregelen (in de zin van de Vogel- en Habitatrichtlijn) vereisen. Een verkenning naar de mogelijkheden voor een brakwaterzone is overigens inmiddels afgerond. (Lit. 20) Nadere besluitvorming over de aanleg van een brakwaterzone valt verder buiten het bestek van dit MER. Het MER bevat informatie voor het m.e.r.-plichtige besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie waarin de bouw gerealiseerd zal worden, (Fryslân of Noord-Holland) tot het verlenen van goedkeuring van het Dijkversterkingsplan (als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet op de waterkering) voor het wijzigen van de primaire waterkering de Afsluitdijk. 4 4 In de Startnotitie worden nog drie andere m.e.r.-plichtige besluiten genoemd: de vergunning voor een bronbemaling voor de bouwput, het verkrijgen van een ontgrondingvergunning en het wijzigen van het peilbesluit van het IJsselmeer. Bronbemaling is waarschijnlijk wèl vergunningplichtig, maar niet m.e.r.- plichtig, gezien de thans voorgestane bouwmethode waarin gewerkt wordt met een dichte bouwput. (Zie 8.2) Ook de beide andere besluiten zijn inmiddels niet meer aan de orde: voor de realisatie van het spuimiddel met vispassage en de bijbehorende werken is geen m.e.r.-plichtige ontgrondingvergunning, MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 32

33 2.8 Reacties en adviezen In dit deel van het MER worden de belangrijkste effecten van de ingreep beschreven op het IJsselmeer, de Waddenzee en de Afsluitdijk. Op basis daarvan wordt een voorkeur uitgesproken voor een locatie en daarnaast wordt een voorlopig beeld gegeven van de vormgeving van de nieuwe spui. Pas nadat het volledige MER gereed is zullen definitieve keuzes gemaakt worden. Nadat dit deel van het MER door de Bevoegde Gezagsinstanties (Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (coördinerend) en de Gedeputeerde Staten van de provincies Noord-Holland en Fryslân, (zie Startnotitie Lit. 32) is bekend gemaakt, wordt het op meerdere plaatsen ter inzage gelegd, tezamen met de ontwerp-intentieverklaring over de locatie en de voorlopige vormgeving van de spui. Er zijn 4 weken beschikbaar voor het indienen van reacties en informele consultatie. In deze periode worden door de Initiatiefnemer twee informatieavonden georganiseerd waarop het nu voorliggende deel van het MER nader worden toegelicht. Voor de data van deze informatieavonden verwijzen wij u naar de advertenties die in de Staatscourant en de lokale bladen zullen worden geplaatst en naar de Infobrief die zal worden verspreid. U kunt uw reactie op dit deel van het MER zenden aan het Inspraakpunt Verkeer en Waterstaat MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk Postbus GH Den Haag Uw reacties zullen worden doorgestuurd naar de Commissie voor de m.e.r. Deze zal tezamen met de andere wettelijke adviseurs voor de m.e.r. worden gevraagd een tussentijds advies over het MER uit te brengen. Hen zal specifiek worden gevraagd een oordeel uit te spreken over de vraag of dit deel van het MER, gezien de inhoud en de ingebrachte reacties en overige adviezen, voldoende invulling geeft aan de Richtlijnen die voor het MER zijn opgesteld. De Commissie voor de m.e.r. geeft een oordeel over de volledigheid en de juistheid van de informatie voor de besluitvorming van de locatie en kan eveneens aanbevelingen doen voor het vervolg van de procedure. Het Bevoegd Gezag zal bij de definitieve vaststelling van de intentieverklaring rekening houden met de tussentijdse adviezen en de ontvangen reacties. In bijlage C is een overzicht van de m.e.r- en vergunningprocedure opgenomen. nodig, zolang het om ontgrondingen gaat behorend tot dit waterstaatswerk. (Zie Rijksreglement Ontgrondingen) Een gewone ontgrondingenvergunning kan wèl nodig zijn. Voor de realisatie van een brakwaterzone, als compenserende maatregel, zou wel een m.e.r.-plichtige ontgrondingvergunning of een wijziging van het peilbesluit nodig geweest kunnen zijn, maar dit speelt hier niet meer mee. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 33

34 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 34

35 3. Nut en noodzaak Inleiding In dit hoofdstuk wordt uiteengezet waarom nieuwe spuisluizen in de Afsluitdijk nuttig en nodig zijn. Er wordt hierbij ingegaan op het huidig peilbeheer en de gevolgen van de klimaatverandering ( 3.2), het advies van de commissie Waterbeheer 21 e eeuw en het daarop gebaseerde Kabinetsstandpunt over het toekomstig waterbeheer ( 3.3), de omvang van de benodigde uitbreiding van de spuicapaciteit ( 3.4), de mogelijke alternatieven voor een spui ( 3.5) en een conclusie over deze alternatieven ( 3.6). 3.2 Peilbeheer en klimaatverandering Overtollig water uit het IJsselmeer wordt momenteel onder vrij verval bij laag tij op de Waddenzee geloosd via een tweetal spuicomplexen (een bij Den Oever en een bij Kornwerderzand) met in totaal 25 spuikokers van elk 12 m breed (totale breedte 300 m) met een drempel op NAP -4,4m. Door klimaatverandering stijgen de zeespiegel en de winterafvoer van de IJssel. Dit leidt er toe dat de huidige spuicomplexen te klein worden om in het IJsselmeer het winterstreefpeil te handhaven, zoals vastgelegd is in het peilbesluit voor het IJsselmeer. Spuisluis De gemiddelde afvoer door de sluizen in de Afsluitdijk ligt in de winter op 650 m 3 /s en in de zomer op 325 m 3 /s. De kans op wateroverlast en overstromingen rond het IJsselmeer neemt als gevolg daarvan toe. In de notitie Aanpak Wateroverlast (Lit. 23) heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat daarom aangekondigd dat voorbereidende MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 35

36 werkzaamheden voor de uitbreiding van de afvoercapaciteit in de Afsluitdijk worden gestart. In het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met water; waterbeleid in de 21 e eeuw (Lit. 26) is opgenomen, dat de regering het water uit het IJsselmeer zo lang mogelijk onder vrij verval (dat wil zeggen zonder pompen) wil lozen op de Waddenzee. Vanwege de stijgende zeespiegel, zal op de lange termijn het IJsselmeerpeil moeten meestijgen om te kunnen blijven spuien in de Waddenzee. Het uitbreiden van de spuicapaciteit moet worden gezien als een maatregel die ook op de lange termijn nuttig en nodig zal zijn. Het is het sluitstuk van de drietrapsstrategie: vasthouden-bergen-afvoeren, zoals die in het beleid is omschreven. In het Kabinetsstandpunt is ook op de bergingsfunctie van het IJsselmeer ingegaan. Een flexibeler peilbeheer kan de bergingscapaciteit van het IJsselmeer mogelijk vergroten (onder andere door in het voorjaar meer water in voorraad te houden). Dit is onderwerp van een afzonderlijke studie, die niet in het kader van dit MER wordt uitgevoerd. Hierbij zal ook worden onderzocht of een ander peilbeheer tegemoet kan komen aan de wens voor een natuurlijker peil. Kleine aanpassingen van het peilbeheer kunnen op korte termijn worden doorgevoerd. Verdere optimalisaties kunnen eerst doorgevoerd worden nadat de uitbreiding van de spuicapaciteit is voltooid. Bij een flexibeler peilbeheer is er een periode in het voorjaar met hogere waterstanden waarbij meer spuicapaciteit noodzakelijk is dan nu om het risico van overstroming beheersbaar te houden. Voordat het winterpeil daadwerkelijk zou kunnen worden verhoogd, zou eerst een aantal waterkeringen rond het IJsselmeer moeten worden versterkt. Hieronder wordt uiteengezet waarom het Kabinet voor het handhaven van de streefpeilen door uitbreiding van de spuicapaciteit heeft gekozen. Huidige wateraanvoer naar en waterafvoer uit het IJsselmeer Het IJsselmeer wordt voor 80% gevoed door water dat via de IJssel en de Overijsselse Vecht aangevoerd wordt. Als de waterstand in het IJsselmeer het streefpeil overschrijdt, wordt overtollig water bij laagwater geloosd op de Waddenzee. Dit gebeurt via de spuisluizen in de Afsluitdijk. Onder normale omstandigheden kan dit gedurende twee keer vier tot vijf uur per etmaal. Het maximale verval per laagtijperiode is gemiddeld 50 cm. Gevolgen klimaatverandering Door veranderingen in het klimaat zal de zeespiegel naar verwachting geleidelijk stijgen en de afvoer van de rivieren in de winter enigszins toenemen, waarbij ook vaker grotere piekafvoeren zullen gaan optreden. De gematigde schatting van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) voor de klimaatontwikkeling is als uitgangspunt genomen. Dit klimaatscenario is ook door het Kabinet als uitgangspunt voor het regeringsbeleid geaccepteerd. (Lit. 29) 5 5 Voor de situatie in 2050 is bij de berekening van de spuibreedte ook uitgegaan van het gematigde klimaatscenario. Dit wil zeggen een stijging van de globale temperatuur in 2100 met twee graden. Het effect van de klimaatverandering op de zeewaterstanden is als volgt beschreven (Lit. 9): De zeespiegel stijgt gemiddeld met 0.25 m. De relatieve laagwaterstijging en hoogwaterstijging zijn respectievelijk 0.22 m en 0.28 m. Daar het spuien tijdens de laagwaterperiode plaatsvindt, is ter bepaling van peilverlopen en de benodigde spuicapacititeit ervoor gekozen om de zeespiegelstijging niet gedifferentieerd toe te passen, maar de laagwaterstijging van m toe te passen voor de gehele getijkromme. In Figuur 4 is de gemiddelde stijging van de meerpeilen over de jaren aangegeven, gegeven bovengenoemde zeespiegelstijging. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 36

37 Figuur 3 Het voorspelde verloop van het gemiddelde winterpeil (in meters t.o.v. NAP) bij ongewijzigd beheer en gematigd klimaatscenario De stijging van de zeespiegel is volgens de studie Waterhuishouding in het Natte Hart (WIN, Lit. 27) vrijwel rechtlijnig: voor het jaar 2010 is een stijging van 5 cm tot 5,5 cm te verwachten en voor het jaar 2025 een stijging van 12 cm. Los hiervan kan in de Waddenzee plaatselijk een extra stijging optreden vanwege morfologische ontwikkelingen. Dit is met name het geval bij Den Oever. (Lit. 55) Het gemiddelde van de waterstandsverschillen tussen IJsselmeer en Waddenzee bij laagtij is nu 50 cm. Bij gelijkblijvend IJsselmeerpeil zal dit gemiddelde door de zeespiegelstijging dalen naar ca. 25 cm in De afvoercapaciteit van de bestaande spuisluizen is dan met ongeveer de helft afgenomen, zodat zonder extra maatregelen het huidige winterpeil niet te handhaven zal zijn. Figuur 4 Verandering van de maandafvoer van de Rijn in het jaar 2100 als gevolg van de klimaatsverandering (Bron Lit. 55) De klimaatswijziging heeft ook invloed op de afvoer van de IJssel die rechtstreeks samenhangt met de afvoer van de Rijn. In Figuur 4 zijn de verwachte veranderingen in de maandafvoeren van de Rijn weergegeven als gevolg van de klimaatverandering. Door de klimaatsverandering verandert ook de neerslag en de verdamping in 2050: - de toename van de winterneerslag is gemiddeld 6% en de toename van zomerneerslag is ongeveer 1 procent - de verdamping neemt over het gehele jaar toe met 4%. Het belangrijkste directe effect van deze ontwikkelingen in het IJsselmeergebied zal een geleidelijke stijging van de gemiddelde winterpeilen zijn. Door toename van de winterafvoer via de IJssel en de Overijsselse Vecht wordt er in 2050 een extra hoeveelheid water aangevoerd overeenkomend met een laag water van ca 40cm, berekend over het totale oppervlak van het IJsselmeer gedurende de periode van oktober tot en met maart. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 37

38 Zoals in Figuur 3 te zien is, stijgt het gemiddelde winterpeil in het IJsselmeer. De stijging volgt ongeveer de gemiddelde laagwaterstand in de Waddenzee (te zien in figuur 5), zij het met enige vertraging. De wintergemiddelde peilen in het IJsselmeer stijgen tot 2025 met 12 cm. De extreem hoge peilen nemen ongeveer even sterk toe als de laagwaterstand in de Waddenzee, 22 cm in het IJsselmeer en 18 cm in het Markermeer en de Randmeren. De stijging van de gemiddelde peilen in de Randmeren resp. het Markermeer ligt op 5 tot 7 cm. De gemiddelde zomerpeilen stijgen nauwelijks, omdat de zomerstreefpeilen met de huidige spuicapaciteit nog goed te handhaven zijn. De extreem lage peilen veranderen niet of nauwelijks. Figuur 5 Het voorspelde verloop van het gemiddeld laagwater (in m t.o.v. NAP) in de Waddenzee over de periode bij de gematigde schatting (middenscenario) voor de klimaatverandering De spuicapaciteit van de bestaande spuisluizen zal bij gelijkblijvend streefpeil in het IJsselmeer afnemen, doordat het gemiddelde verval tussen het IJsselmeer en de Waddenzee kleiner wordt en de tijd die per etmaal gespuid kan worden (het zogenaamde spuivenster) korter. Omdat tegelijkertijd de aanvoer naar het IJsselmeer stijgt, kan zonder maatregelen een stijging van de gemiddelde en de maximale waterstanden in het IJsselmeer niet meer worden voorkomen. Peilbeheersing: van belang voor beveiliging tegen overstroming Voor het IJsselmeer zijn vaste streefpeilen afgesproken. De streefpeilen zijn vastgelegd in het Peilbesluit Rijkswateren IJsselmeergebied (Lit. 21); in de zomer NAP m en in de winter NAP m. RWS-IJG handhaaft deze zomer- en winterpeilen zoveel mogelijk. In de winter blijkt dit echter steeds moeilijker te worden. De laatste jaren wordt het winterstreefpeil van NAP m reeds met gemiddeld zo n 14 cm overschreden. Het aantal dagen dat het streefpeil in de winter aanmerkelijk wordt overschreden stijgt eveneens: in de jaren tachtig nog maximaal 20 dagen per winterhalfjaar en in de jaren negentig is regelmatig voorgekomen, dat de waterstand 20 tot zelfs 34 dagen meer dan 10 cm boven het streefpeil stond. Dit levert niet alleen risico s voor de veiligheid op, maar bemoeilijkt ook de afvoermogelijkheden voor het achterland en zorgt voor overlast in de buitendijkse gebieden. De kans op extreem hoge peilen bij hoge rivierafvoeren en als gevolg van noorden-, noordwesten- of westenwinden of stormvloed neemt eveneens toe (Lit. 27) MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 38

39 Op dit moment voldoen de waterkeringen in het IJsselmeergebied nog aan de veiligheidseisen. (Behoudens enkele dijkvakken die momenteel op hoogte worden gebracht) Bij een verdere stijging van het gemiddelde winterpeil zal naar verwachting vanaf 2010 een toenemend aantal dijkvakken niet meer aan die eisen voldoen, zodat maatregelen nodig zijn Advies commissie WB21 en standpunt Kabinet In 2000 heeft de Commissie Waterbeheer 21 ste eeuw, onder andere gebruikmakend van de resultaten van de WIN-studie (Lit. 27) een advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer. (Lit. 10) Op basis van dit advies heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat het Kabinetsstandpunt gepresenteerd voor het waterbeleid in de 21 e eeuw. (Lit. 26) Voor het IJsselmeergebied zijn de aanbevelingen van de WIN-studie en de daarin gepresenteerde voorkeursstrategie vrijwel ongewijzigd overgenomen. Op korte termijn optimaliseren van het huidige peilbeheer en nader onderzoek uitvoeren naar de voordelen en mogelijkheden van een meer flexibel peilbeheer. Dat wil zeggen meer water vasthouden in het voorjaar om watertekorten in de zomer te kunnen opvangen en in natte perioden juist extra water afvoeren als grote hoeveelheden water worden verwacht. Een dergelijk peilbeheer kan gunstige effecten hebben voor berging, afvoer en de watervoorziening in de zomer. Zo lang mogelijk water afvoeren onder vrij verval, dus voorbereiden van de uitbreiding van de spuicapaciteit in de Afsluitdijk. Uitbreiding van de spuicapaciteit zal, gegeven een ontwikkeling van het klimaat volgens de centrale schatting, tot ongeveer 2050 soelaas bieden. Pas tegen die tijd zal nieuwe besluitvorming over mogelijke verhoging van het winterstreefpeil van het IJsselmeer nodig zijn. Geen ontwikkelingen toestaan die een flexibeler peilbeheer of stijging van het IJsselmeerpeil belemmeren (beleidslijn buitendijks bouwen). Met de planstudie [ES]2-Afsluitdijk, (wat staat voor Extra Spuicapaciteit in de Afsluitdijk en versterking van de Ecologische Samenhang) wordt invulling gegeven aan het tweede punt uit deze voorkeursstrategie, namelijk zo lang mogelijk water afvoeren onder vrij verval. 6 Uit gegevens in bijlage C van het rapport definitiestudie spui fase 1 [lit. 55] blijkt dat tenminste 7 van 24 getoetste dijkvakken rond het IJsselmeer, Ketelmeer en Vossemeer vanaf 2025 niet meer aan de veiligheidseisen zouden voldoen. De overschrijdingen van de maatgevende hydraulische belasting (MHB) lopen van 3 cm tot 15 cm. Vanaf 2050 zouden tenminste 8 dijkvakken niet voldoen en zou de overschrijding van de MHB 7 tot 31 cm bedragen. De mate van overschrijding van de veiligheidsniveaus lijkt min of meer lineair in de tijd te verlopen, zodat interpolatie tussen het heden en 2025 mogelijk is. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 39

40 3.4 Omvang van de benodigde uitbreiding De huidige spuicapaciteit moet ongeveer verdubbeld worden. In Figuur 6 (Bron Lit. 55) is één en ander geïllustreerd. Uit de figuur blijkt dat verdubbeling van de huidige spuicapaciteit (vergroting met een factor 2) bij de gematigde schatting van de klimaatverandering (in de figuur T2 genoemd) in 2050 leidt tot een onveranderde Maatgevende Hydraulische Belasting (MHB) voor de dijken rond het IJsselmeer 7. Uit de figuur blijkt ook dat als we niets doen de MHB tot 2050 met meer dan 20 cm zal oplopen. (In de figuur T2: som 4) Uit de figuur is tenslotte ook af te lezen dat in de situatie bij een extreme schatting voor de klimaatverandering (in de figuur T4: som 9) voor 2025 bij een verdubbeling van de spuicapaciteit een MHB is berekend die vrijwel gelijk is aan de huidige MHB. Met andere woorden, verdubbeling van de spuicapaciteit is toereikend voor handhaving van de veiligheid tot 2025, óók bij het extreme klimaatscenario. Figuur 6 Invloed van de spuibreedte op de Maatgevende Hydraulische Belasting op het IJsselmeer (bron: Lit. 55) Bekeken is ook (Lit. 56) of invoering van een seizoensgebonden peil 8 van invloed is op de uitbreidingsfactor. Voorzien wordt dat dit niet het geval is, omdat bij de invoering van dat seizoensgebonden peil, in het deel van de winterperiode waarin het peil zal worden verhoogd tot NAP (maart) zelden stormen voorkomen. 7 Deze MHB is een maat voor de veiligheid van de dijken en daarmee ook voor het peilverloop. Voor een dijkontwerp is de maatgevende hydraulische belasting: de combinatie van waterstand en golven die belasting uitoefenen op het betreffende dijkvak. 8 In de strategische beleidsstudie Waterhuishouding in het Natte Hart (Lit. 27 en 28) is als suggestie voor een dergelijk beheer gegeven: een IJsselmeerpeil dat rond 15 maart van NAP 0,40 m naar NAP wordt gebracht en dan stapsgewijs tot begin juli naar NAP 0,20 m wordt verlaagd om begin oktober weer terug te zakken naar NAP 0,40 m MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 40

41 3.5 Mogelijke alternatieve oplossingsrichtingen voor de aanleg van een nieuwe spui In de Richtlijnen voor dit MER (Lit. 38) wordt aanbevolen globaal een aantal alternatieve oplossingsrichtingen te beschouwen die in de plaats van de aanleg van een nieuw spuimiddel kunnen treden. Deze beschouwing gaat vooraf aan de bepaling van (locatie)alternatieven voor het spuimiddel zelf Eisen aan alternatieve oplossingsrichtingen In deze paragraaf worden de alternatieve oplossingsrichtingen uit de WIN-studie (Lit. 27) en andere mogelijke oplossingen bekeken. De keuze voor aanleg van een nieuw spuimiddel wordt hierbij beargumenteerd vanuit twee oogpunten: 1. de kosten (zowel de eenmalige als de structurele) moeten in verhouding staan tot de kosten van de aanleg van een nieuw spuicomplex die naar de laatste inzichten niet meer dan 252 miljoen zullen bedragen 9 2. de beveiliging tegen overstroming rond het IJsselmeer moet voor langere tijd gewaarborgd zijn. In het Kabinetsstandpunt is uitgegaan van een waarborg tot 2050, gegeven de gematigde schatting van de klimaatverandering 10. Ingeschat wordt dat zonder extra spuicapaciteit de eerste dijkvakken vanaf 2010 niet meer aan de veiligheidseisen zouden voldoen. Geconcludeerd wordt daarom dat alternatieve oplossingsrichtingen realistisch zijn als zij niet meer dan ca. 252 mln. kosten en naar verwachting omstreeks 2010 geheel of gedeeltelijk uitgevoerd kunnen zijn. De keuze voor alternatieve oplossingsrichtingen aan de hand van milieueffecten komt pas aan de orde als blijkt dat het nieuwe spuimiddel effecten heeft die gemitigeerd zouden moeten worden of waarvoor compensatie nodig zou zijn. Aan die effecten wordt in hoofdstuk 8 van dit deel van het MER aandacht besteed Alternatieve oplossingsrichtingen De volgende alternatieve oplossingsrichtingen, anders dan de aanleg van een nieuw spuimiddel, zijn hier beschouwd: 1. water direct afvoeren: een gemaal op de Afsluitdijk 2. water verticaal bergen: peilverhoging en dijkverhoging 3. water horizontaal bergen: overstromingsgebieden 4. wijziging in de afvoerverdeling over de Rijntakken (Waal, Neder-Rijn en IJssel) 5. berging buiten het plangebied voor extreme rivierafvoeren 6. verminderen van de piekafvoer 7. afvoer via een nieuw kanaal door Noord-Holland 8. afvoer door Fryslân naar de Waddenzee 9. afvoer via het Noordzeekanaal. De eerste drie oplossingsrichtingen zijn ontleend aan de studie Waterhuishouding in het Natte Hart. (WIN) (Lit. 27) De suggesties onder 4, 5 en 6 zijn ontleend aan verschillende studies en betreffen mogelijkheden 9 Reservering voor het spuimiddel volgens MIT miljoen. 10 Als het klimaat zich ongunstiger ontwikkelt, dan dient al eerder naar een andere oplossing omgezien te worden. Als bijvoorbeeld de extreme schatting werkelijkheid wordt, dan zijn aanvullende maatregelen al over ongeveer 25 jaar aan de orde. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 41

42 buiten het plangebied. De laatste drie suggesties betreffen met name afvoermogelijkheden van het extra water naar de Noordzee, in plaats van via de Afsluitdijk naar de Waddenzee. De oplossingsrichtingen uit WIN In de oplossingrichtingen 1, 2, en 3 is gerekend met een uitbreiding van de gemaalcapaciteit te IJmuiden van 160 naar 265 m 3 /s. (Inmiddels gerealiseerd) De oplossingsrichtingen in WIN zijn naast kosten en veiligheid ook beoordeeld op voorkómen van wateroverlast, behoud van regionale watervoorziening en een natuurlijker peilverloop. Daarnaast zijn van alle oplossingsrichtingen de gevolgen voor de gebruiksvormen in en om het Natte Hart berekend en zijn de consequenties voor het water-, natuur- en ruimtelijke beleid aangegeven. Tevens is gekeken in hoeverre de uitkomsten van WIN gevoelig zijn voor invoering van een natuurlijker peilverloop, voor veranderingen in windrichting en windsnelheid of in de afvoerverdeling over de Rijntakken en voor toename van de watervraag. - Ad 1 Water Direct Afvoeren (referentiealternatief) In WIN is gerekend met verdubbeling van de spuicapaciteit in de Afsluitdijk en in aanvulling daarop, rond 2050 plaatsing van een gemaal op de Afsluitdijk. Van deze oplossingsrichting heeft de component uitbreiding spuicapaciteit de voorkeur van WIN, maar plaatsing van een gemaal niet. De bouw van een nieuwe spui kan de veiligheid namelijk garanderen tot 2050 en de kosten zijn het laagst. De bouw van een gemaal daarentegen heeft niet de voorkeur van WIN vanwege het nadeel van inwerken tegen de natuurlijke processen, de hoge maatschappelijke kosten, alsmede de hoge kwetsbaarheid van de constructie en de afname van flexibiliteit van het waterbeheer. Berekend is ook dat bouwen van een gemaal op de Afsluitdijk in plaats van nieuwe spuisluizen ongeveer 3 keer zo duur zou zijn voor het bereiken van hetzelfde veiligheidsniveau. (Lit. 35) - Ad 2 Water Verticaal Bergen (in combinatie met dijkversterking) Deze oplossingsrichting komt overeen met de autonome ontwikkeling en het nulplusalternatief in dit MER. (Zie 5.2.1) Hij gaat uit van laten oplopen van het peil (= peilopzet) en dijkverhoging. Volgens WIN verschilt deze oplossing qua kosten weinig van de oplossing met aanleg van extra spui. Gelet op het complexe karakter van deze oplossing is de kans echter groot dat de kosten voor dijkverhoging en peilopzet in de richting van de hoge schatting uit Tabel 1 gaan. Bovendien, zo blijkt uit WIN, is peilopzet voor de natuur in het IJsselmeer nadelig en kan de aanleg van een spuimiddel in één enkel project worden uitgevoerd en niet - zoals peilopzet, dijkversterking en bijkomende maatregelen - in vele kleinere projecten. De kans van slagen van de oplossing met extra spui moet dan ook groter worden geacht. - Ad 3 Water Horizontaal Bergen Deze oplossingsrichting gaat uit van tijdelijke berging rond het IJsselmeer door reserveren van ca hectare overstromingsgebieden, in combinatie met peilverhoging in het IJsselmeer zelf. Dit vraagt een zeer forse reservering van ruimte. (Enkele keren de oppervlakte van de Noordoostpolder, ca ha) Dit maakt deze MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 42

43 oplossingsrichting erg duur, maatschappelijk gezien lastig te verkopen en dus moeilijk te realiseren. Andere oplossingsrichtingen die reeds in studie zijn (geweest) Naast de WIN studie zijn er de afgelopen jaren voor het rivierengebied verschillende studies uitgevoerd, gericht op oplossing 4, 5 en 6: Voor alle maatregelen die uit deze studies naar voren komen, geldt dat ze, als ze al tijdig (rond 2010) gerealiseerd zouden kunnen worden, ze vele malen meer kosten dan extra spui. - Ad 4 Wijziging afvoerverdeling Rijntakken De afgelopen jaren heeft een studie plaatsgevonden naar mogelijke verhoging van de afvoer door de IJssel teneinde de Waal en de Neder-Rijn te ontlasten. Daartoe zouden zowel ingrepen in het zomer- als in het winterbed van de IJssel nodig zijn. Opgemerkt wordt dat het om zeer ingrijpende maatregelen gaat waarvan niet is te verwachten dat deze zullen worden gerealiseerd binnen de termijn waarbinnen een oplossing voor het veiligheidsprobleem in het IJsselmeergebied zou moeten worden gevonden. (circa 2010) - Ad 5 & 6 Ruimte voor verwerken extreme rivierafvoeren / tijdelijke berging in het stroomgebied Deze oplossing overlapt oplossingsrichting 3 uit WIN (Horizontaal bergen) voor zover het om ruimte in en om het IJsselmeergebied gaat. Gaat het om oplossingen stroomopwaarts dan vergt dit ingrepen in het winterbed van de IJssel. Als deze al tijdig gerealiseerd zouden kunnen worden om iets te betekenen voor het peil in het IJsselmeer, dan nog is in WIN geconcludeerd dat beperking van de topafvoeren, die door deze tijdelijke berging gerealiseerd kan worden, nauwelijks van invloed is op de maatgevende kruinhoogten van de waterkeringen in het IJsselmeergebied. Betere beheersing van het winterpeil vergt dus meer dan maatregelen voor het opvangen van de extreme aanvoeren. Andere oplossingsrichtingen Naast de hierboven besproken oplossingsrichtingen uit WIN en overige oplossingen betreffende de afvoerverdeling en berging in het rivierengebied, zijn nog andere oplossingsrichtingen voorstelbaar die alle uitgaan van afvoer van het extra water naar de Noordzee op een andere wijze dan via de Afsluitdijk. Deze oplossingen, genummerd 7, 8 en 9 zijn niet onderzocht in afzonderlijke studies. - Ad 7 Afvoer door nieuw kanaal door Noord-Holland Afvoer via een nieuw aan te leggen kanaal naar de Noordzee is, gezien de voorbereidingstijd, niet tijdig (omstreeks 2010) te realiseren en zal ook veel duurder zijn dan een nieuwe spui. - Ad 8 Afvoer via Fryslân Afvoer via Fryslân zal ook niet op tijd klaar zijn, omdat het aanmerkelijke ingrepen vergt. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 43

44 - Ad 9 Afvoer via het Markermeer, het IJ en het Noordzeekanaal De oplossingsrichting via het Noordzeekanaal behelst de extra afvoer via de Krabbersgatsluizen of de Houtribsluizen, het Markermeer, de Oranjesluizen, het IJ en het Noordzeekanaal naar het gemaal IJmuiden. In deze route zouden drie gemalen gebouwd moeten worden met een capaciteit van rond de 1000 m 3 /s elk. De kosten daarvan bedragen een veelvoud van de kosten voor een extra spuimiddel op de Afsluitdijk. Daarnaast zijn dergelijke gemalen in Nederland nog niet eerder gebouwd en is er momenteel bij IJmuiden geen ruimte voor een dergelijk gemaal. Het is ook zeer de vraag of bij de Oranjesluizen bij Schellingwoude de ruimte te vinden is. Tenslotte is het zeer de vraag of dergelijke omvangrijke bouwprojecten tijdig, omstreeks 2010, gereed kunnen zijn. 3.6 Conclusie ten aanzien van mogelijke andere oplossingsrichtingen voor extra spui In onderstaande tabel zijn de hiervoor besproken resultaten samengevat. Uit deze vergelijking blijkt dat geen enkele oplossingsrichting zowel tijdig (rond 2010) realiseerbaar als goedkoper (dan 252 mln.) is dan uitbreiding van de spuicapaciteit. Criterium Realisatie uiterlijk Kostenverhouding 2010 (kosten lage schatting nieuwe spui op Afsluitdijk = 100) Oplossingsrichting Laag Hoog 1.a Nieuwe spui 1 ) Ja 100 % 135 % 1.b Gemaal op Afsluitdijk 1 ) Ja 350 % > 350 % 2. Peilopzet en dijkverhoging 2 ) Ja (eerste deel) 160 % 320 % Let op: dit is het Nulplusalternatief! 3. Horizontale berging IJsselmeergebied Twijfelachtig >> 100 % >> 100 % 4. Afvoerverdeling Rijntakken Nee >> 100 % >> 100 % 5. Ruimte verwerking topafvoeren Nee >> 100 % >> 100 % 6. Tijdelijke berging stroomgebied Nee >> 100 % >> 100 % 7. Nieuw kanaal door Noord-Holland Nee >> 100 % >> 100 % 8. Afvoer via Fryslân naar Waddenzee Nee >> 100 % >> 100 % 9. Afvoer via Noordzeekanaal Nee >> 100 % >> 100 % Tabel 2 Realiseerbaarheid en geschatte kostenverhouding tussen diverse oplossingsrichtingen voor een spuimiddel op de Afsluitdijk 1 ) Bron: Lit ) Bron: Lit. 28 In de navolgende hoofdstukken zal worden beschreven wat de MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 44

45 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 45 milieueffecten zijn van een nieuw spuicomplex in de Afsluitdijk. Voor zover sprake zou kunnen zijn van nadelige gevolgen voor het milieu, wordt nagegaan in hoeverre die effecten kunnen worden voorkomen dan wel maatregelen nodig blijken om die effecten te beteugelen.

46 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 46

47 4. Huidige situatie en autonome ontwikkeling... In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie ( 4.3) en de autonome ontwikkeling ( 4.4) van het plangebied beschreven. Daarmee wordt een beeld geschetst dat in de hoofdstukken hierna de basis vormt voor de beschrijving van alternatieven (locaties) en varianten (ontwerp en beheer) en de effecten die zij teweegbrengen. Allereerst wordt nu een korte beschrijving gegeven van het plangebied ( 4.1) en de historie ervan ( 4.2). 4.1 Plangebied Het plangebied bestaat uit drie deelgebieden: het IJsselmeer, de Afsluitdijk en de Westelijke Waddenzee. Bij de effectbeschrijvingen zal waar nodig ook een uitstapje buiten de begrenzingen van de deelgebieden gemaakt worden. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld aan het Ketelmeer, het Zwarte Meer, de Randmeren en het Markermeer. Kaart van het plangebied van de Planstudie [ES]2-Afsluitdijk NOORDZEE Ameland Terschelling Vl ies tro om Vlieland Harlingen on tj e s WADDENZEE Texel Bo k rra eu Sch om tro ls xe Te l ter Vlie Vis jag er Marsdiep Doo ve Ba g Makkum ijk itd s lu Breezanddijk Af Javaruggen sga atje FRIESLAND Kornwerderzand Makkumer noordwaard Workumer Buitenwaard Breehorn Den Helder Den Oever Balgzand IJSSELMEER Stavoren Lemmer Gaasterland NOORDHOLLAND Andijk Enkhuizen NOORDOOSTPOLDER Urk eer tem Zwar Ketelmeer Lelystad FLEVOLAND MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 47 IJssel r ee em ss Vo MARKERMEER

48 Het IJsselmeer heeft een oppervlakte van vierkante kilometer en een gemiddelde diepte van 4,5 meter. Het meer wordt gevoed door water uit de IJssel, de Overijsselse Vecht en een aantal kleinere waterlopen. De gemiddelde verblijftijd van het water in het IJsselmeer varieert van 3,5 tot 5,1 maanden, afhankelijk van het seizoen. Het zoutgehalte in het IJsselmeer ligt onder de 200 mg Cl-/l, ongeveer de norm voor drinkwater. De Waddenzee strekt zich uit van Den Helder tot het Deense Esbjerg. Het totale oppervlak is 8000 vierkante kilometer; het Nederlandse deel is 2500 vierkante kilometer groot. Het westelijk deel loopt van de Afsluitdijk tot het wantij onder Ameland en is ongeveer 1500 vierkante kilometer groot. Het zoutgehalte in de Waddenzee loopt van rond de 200 mg Cl-/l nabij de punten waar zoet water wordt gespuid tot mg Cl-/l in de zeegaten. Het sluiten van het laatste gat bij de aanleg van de Afsluitdijk De scheiding tussen het IJsselmeer en de Waddenzee wordt gevormd door de Afsluitdijk. Deze in de jaren 30 van de vorige eeuw gereed gekomen dijk (eigenlijk: dam) heeft een lengte van ongeveer 32 kilometer. De dijk vormt de wegverbinding tussen Noord-Holland en Friesland. De dijk is vrijwel geheel recht, afgezien van twee knikken, enkele kilometers van de Friese kust. Aan de Noord-Hollandse en de Friese zijde zijn spuisluizen gebouwd, waarmee het peil in het IJsselmeer kan worden gereguleerd. Bij het laatste sluitgat, enkele kilometers uit de Noord-Hollandse kust is een monument gebouwd. Ongeveer in het midden van het tracé van de dijk ligt de voormalige werkhaven Breezanddijk. Hier bevinden zich nu een benzinestation, een camping en een munitietestterrein van defensie. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 48

49 Kaart van het Zuiderzeegebied in Plangebied in historisch perspectief MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 49

50 Vanaf de middeleeuwen vormden de Waddenzee en het huidige IJsselmeer één geheel: de Zuiderzee. Door menging van het zoete IJsselwater met het zoute zeewater verliep het zoutgehalte van 2000 mg Cl-/l in het zuiden tot mg Cl-/l in het noorden. Rond 1600 A.D. bereikte de Zuiderzee de ons bekende omvang. Deze beslaat het huidige IJsselmeer, het Markermeer, de Wieringermeer en de Flevopolders. Voor een uitgebreidere beschrijving van de geschiedenis van het plangebied wordt verwezen naar de Ecosysteembeschrijving IJsselmeer en Waddenzee (Lit. 52). 4.3 Huidige situatie Na de voltooiing van de Afsluitdijk in 1932 was de fysieke scheiding tussen de Waddenzee en het IJsselmeer een feit. Wisselwerking tussen de Waddenzee en het IJsselmeer was vanaf toen alleen mogelijk via de sluizen nabij Den Oever en Kornwerderzand. Na deze afsluiting is het deel van de Zuiderzee dat nu IJsselmeer heet, een zoetwatermeer geworden. Hiermee zijn het oorspronkelijke ecosysteem en de zoet-zoutgradiënt verdwenen Hydrologie IJsselmeer Voor de hydrologische beschrijving van het IJsselmeer wordt verwezen naar de betreffende paragrafen in de vorige hoofdstukken: en 3.2. Waddenzee Jaarlijks wordt tussen de 10 en de 20 miljard m 3 water via de spuisluizen in de Afsluitdijk naar de Waddenzee gespuid, afhankelijk van de regenval in het stroomgebied van de Rijn. Dit komt overeen met gemiddeld 27 tot 54 miljoen m 3 per dag. Deze hoeveelheden zijn een schijntje ten opzichte van de hoeveelheden die twee keer per dag vanuit de Noordzee de westelijke Waddenzee in- en uitstromen: alleen al via het Marsdiep tussen Texel en het vaste land gaat het om ruim 1 miljard m 3 ; 15 tot 40 keer zoveel. Uit modelberekeningen blijkt dat zich rond Den Oever en Kornwerderzand zones met brak water kunnen vormen die zich respectievelijk 10 tot 15 km zeewaarts kunnen uitstrekken. Ze breiden zich tijdelijk uit bij eb en trekken zich terug bij vloed. Bij zeer grote afvoer kan het contour waarin het zoutgehalte van het water 5 bedraagt (de ondergrens voor overleving van zoutminnende organismen) zich zelfs tot voorbij Harlingen uitstrekken (Lit. 45). Van Kornwerderzand richting Marsdiep neemt het zoutgehalte geleidelijk toe: in de buurt van Kornwerderzand worden nog geregeld zoutgehaltes van rond 10 gemeten, verderop in de Doove Balg gebeurt dit zelden en in het Marsdiep daalt het zoutgehalte bijna nooit onder de 20 (Lit. 46) Ecologie en morfologie Het plangebied herbergt zeer waardevolle natte natuurgebieden. Het kent dan ook een belangrijke mate van bescherming: de Waddenzee is Speciale Beschermingszone volgens de EU-Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn en Staatsnatuurmonument. Het Structuurschema Groene Ruimte en de PKB Waddenzee zijn van kracht. De hierna gegeven beschrijvingen van de ecologische waarden van de onderdelen van het plangebied zijn grotendeels ontleend aan Lit. 4. IJsselmeergebied Het IJsselmeer is aangewezen als Vogelrichtlijngebied, als kerngebied binnen de Ecologische Hoofdstructuur van de SGR en daarnaast nog als Wetland in MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 50

51 het kader van de conventie van Ramsar. Delen van de Friese IJsselmeerkust zijn aangemeld als Habitatrichtlijngebied of zijn Staatsnatuurmonument. Het IJsselmeer wordt gekenschetst als uitgestrekt zoetwatermeer. De waterdiepte is in grote delen circa 5 meter en minder dan 10% heeft een waterdiepte van minder dan 2 meter. De uitgestrektheid, de waterdiepte en de voedselrijkdom zijn wezenlijke kenmerken van het meer, die o.a. het aanwezig zijn van grote aantallen watervogels beïnvloeden. Een groot aantal beschermde planten- en dierensoorten en beschermde habitats komen in het meer voor en in de al dan niet bekade kustgebieden. De soorten gebruiken het meer en de kustgebieden als groei-, broed-, paai-, rust-, rui- en voedselgebied. Een cruciale rol in het functioneren van het meer als ecosysteem wordt vervuld door de Driehoeksmossel. Deze soort is van invloed op de waterkwaliteit en vormt een belangrijke voedselbron voor vogelsoorten. Belangrijke voedselgebieden zijn ook die relatief ondiepe delen waar waterplantenvegetaties voorkomen. Doordat het IJsselmeer via de sluizen nog enigszins in verbinding staat met de Waddenzee komen ook enkele soorten trekvissen voor. Uitspoeling van vis door de spuisluizen (bron: lit. 15) In de periode januari-april 2004 heeft de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) een onderzoek uitgevoerd naar de migratie van vis met behulp van sonarapparatuur in één van de spuikokers van het spuicomplex bij Kornwerderzand. Hiermee zijn, gedurende de tijd dat de sluizen open stonden, waarnemingen gedaan aan vissen die uitspoelden richting Waddenzee, dan wel tegen de stroom in, richting IJsselmeer optrokken. De resultaten van dit onderzoek zijn nog niet gerapporteerd en er kan alleen een eerste indruk worden gegeven. * Duidelijk is dat geregeld grote hoeveelheden kleine vis uitspoelt. Aan de hand van bemonsteringen aan de zeezijde bleek dat het hier in hoofdzaak om kleine spiering gaat (5-6 cm). De hoeveelheden varieerden sterk in samenhang met het moment van de dag. * De grootste afvoer van vis vond plaats in de periode februari maart en nam af in april. * Met een grote slag om de arm, schat de OVB in dat op bepaalde momenten tienduizenden exemplaren per dag uitspoelen naar zee. Deze perioden lopen parallel met de aanwezigheid van grote hoeveelheden foeragerende meeuwen en sterns. * Daarnaast werd een relatief klein aantal inzwemmers waargenomen. Klein t.o.v. de uitspoelers. Determinatie van deze vissoorten was niet mogelijk maar gezien de afmetingen van deze vissen (>40 cm), gaat men ervan uit dat het hier om salmoniden gaat. Wat de economische betekenis is van het uitspoelen van kleine spiering kan de OVB moeilijk inschatten. Het verdwijnen van dit deel van de populatie hoeft niet per definitie te betekenen dat dit ten koste gaat van de oogstbare hoeveelheid vis. Ingewikkelde populatiedynamische processen liggen hier aan ten grondslag. De OVB stelt dat ecologisch gezien de uitspoeling geen bedreiging is voor de instandhouding van de populatie. Daarnaast hebben de uitgespoelde vissen grote waarde als voedselbron voor visetende vogels en zeehonden die achter het spui worden waargenomen. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 51

52 Langs de Friese IJsselmeerkust liggen kale en begroeide zandplaten, moerassen, laag gelegen graslanden en klifkusten die ecologisch een geheel vormen. Ligging van de buitendijkse gebieden langs de Friese IJsselmeerkust Op de kaart hierboven is aangegeven om welke gebieden het gaat en in Tabel 3 is te zien welke ecotopen daar op dit moment voorkomen. Ecotoop Huidige situatie (ha) Bos 71 Droog riet 533 Gras 360 Kaal 38 Nat riet 39 Tabel 3 Huidige situatie van ecotopen (ha) langs de Friese IJsselmeerkust (bron: 48) De aanwezige vegetaties en onbegroeide platen vormen broed-, rust-, rui en foerageergebied van vele soorten vogels. De betekenis van het gebied is tevens gelegen in de relatie van het IJsselmeer met het vaste land van Friesland en de Waddenzee. De vegetaties behoren tot de graslanden, MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 52

53 struwelen, aanspoelruigten, riet- en zeggemoerassen en schelpenbanken. Deze vegetaties zijn met name afhankelijk van de overstromingsfrequenties, het grondwaterregime, de bodemsamenstelling en de mate waarin de bodem is ontkalkt en ontzilt. Het Zwarte Meer (Staatsnatuurmonument - Vogelrichtlijngebied - aangemeld op grond van de Habitatrichtlijn - Kern en natuurontwikkelingsg ebied van de Ecologische hoofdstructuur) bestaat uit een groot ondiep (circa 1-2 meter) randmeer met brede rietkragen als oeverzones, uiterwaarden en het Vogeleiland. Er komen beschermde planten en dierensoorten voor. De aanwezige vegetatietypen vormen geschikt broed-, rust- en foerageergebied voor beschermde vogelsoorten. Het al vele jaren optredende proces van eutrofiëring heeft de waterkwaliteit negatief beïnvloed. Dit heeft de samenstelling van de fauna van ongewervelden veranderd, die onder andere als voedsel dient voor vissen. Er is een rijke visfauna aanwezig.. Het waterpeil wordt gereguleerd tussen NAP 0,2 m (zomerpeil) en NAP 0,4 m (winterpeil). Vegetaties die voorkomen zijn: vegetatie van drijvende waterplanten, van waterplanten en mattenbies, lisdoddegordel, ruigtekruidengordel en riet met ruigtekruiden. Het Ketelmeer en Vossemeer (Staatssnatuurmonument - Speciale beschermingszone i.h.k van de Vogelrichtlijn - Wetland - deels aangewezen als Kern en natuurontwikkelingsgebied van de Ecologische hoofdstructuur) vormen samen een aaneengesloten randmeer met ondiepe oeverzones, zand- en modderbanken, rietmoerasvegetaties en kleine eilanden met bijzondere ornithologische waarden, die de beschermde status bepalen. Het Ketelmeer is voor ongeveer 15% en het Vossemeer voor ongeveer 80% ondieper dan 1,5 meter. Het Ketelmeer is, op het oostelijk deel na, vrijwel geheel omgeven door harde oevers van dijken. Er komen beschermde dierensoorten voor. Het is broed-, foerageer-, slaap-en rustgebied voor rietmoerasvogels. De Kleine Zwaan foerageert op waterplanten in de ondiepten en vele duikeenden op zoetwatermossels. De waterkwaliteit is de laatste jaren verbeterd. Kenmerkend zijn de rietvegetaties in combinatie met andere water- en moerasplanten. Waddenzee De Waddenzee is Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, is Staatsnatuurmonument en valt onder de bescherming van het Structuurschema Groene Ruimte en de PKB Waddenzee. Het is het grootste en meest natuurlijke zoutwater getijdengebied in Europa. Het omvat ecologisch rijke waterbodems van permanent onder water staande gebieden, regelmatig droogvallende wadplaten, geulen en kwelders. Zeer specifiek voor het gebied direct ten noorden van de Afsluitdijk is het geringe oppervlak aan droogvallende platen. De Waddenzee ontleent zijn beschermde status aan de aanwezige botanische, ornithologische en geomorfologische waarden die een weerspiegeling zijn van het nog relatief natuurlijk functionerende ecosysteem. Er komt een groot aantal beschermde planten- en diersoorten voor en diverse typen habitats. Het gebied functioneert als kraamkamer, paai- en opgroeigebied voor vele vissoorten en andere organismen en is van vitale betekenis voor het functioneren van het Noordzee-ecosysteem. Bodemfauna, vissen en vegetatie vormen de voedselbron voor een groot aantal steltlopers en andere watervogels. Het vormt een belangrijk foerageer-, rui-, broed- en rustgebied voor vele vogelsoorten en is MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 53

54 een belangrijk rustgebied voor twee soorten zeehonden. Het Noordzeewater langs de kust vormt de belangrijkste schakel tussen de Waddenzee en andere waterecosystemen. Dit kustwater is, door de invloed van het Rijnwater langs de kust, minder zout dan het Noordzeewater verder uit de kust. Daarnaast is er in de Waddenzee veel aanvoer van zoet water door de bestaande spuisluizen bij de Afsluitdijk, via het Lauwersmeer en de Eems. Het water van de Waddenzee bevat veel slib. Sedimentatie speelt een belangrijke rol in een getijdengebied en het is in de Waddenzee een belangrijke factor voor het ontstaan en het instandhouden van wadplaten. Het zwevend materiaal in het water bestaat uit slibdeeltjes, dood en levend organisch materiaal (onder andere algen, dierlijk plankton en bacteriën) dat het voedsel vormt voor bodemdieren en vissen, waarvan andere organismen als vogels en zeehonden leven. De slikkige wadplaten van het Balgzand en de Breehorn hebben een rijke bodemfauna. Dit hangt ten dele samen met de beschutte ligging maar ook de directe aanvoer van nutriënten vanuit het IJsselmeer en het Marsdiep speelt een rol. De wadplaten vormen een goed voedselgebied voor platvissen en kreeftachtigen. Samenhangend met deze rijke bodemfauna heeft het gebied van Balgzand en Breehorn ook een goede vogelstand met vooral s-winters een hogere vogeldichtheid dan de wadplaten elders in het Waddengebied. De platen langs de Afsluitdijk tussen Breezanddijk en Den Oever vormen een goed gebied voor mosselzaadval (zie figuur 13, blz. 110), evenals een plaat ten noordwesten van Kornwerderzand en het gebied ten westen van Harlingen. Het natuurschoon van het gebied wordt gekenmerkt door het weidse karakter en de eigen dynamiek, waardoor de grenzen van land en water voortdurend wijzigen en dat zorgt voor een grote vormenrijkdom. Het landschap kenmerkt zich door zijn vrijwel ongeschonden en open karakter waarvan de in het gebied heersende rust een wezenlijk onderdeel vormt Gebruiksfuncties Het plangebied is in gebruik ten dienste van diverse functies. In dit deel van het MER worden deze functies omschreven als gebruiksfuncties. Hieronder wordt de betekenis van het projectgebied voor de diverse gebruiksfuncties kort omschreven. Een meer uitgebreide beschrijving wordt gegeven in Lit. 53 en in Lit. 58. Militaire activiteiten Vanaf de Afsluitdijk wordt nabij Breezanddijk munitie getest. De onveilige zone van dit schietterrein ligt in het IJsselmeer en is ongeveer 200 km 2 groot. Het testterrein zelf beslaat ongeveer 1,5 hectare. Op dit terrein wordt het geschut opgesteld. Daarnaast loopt over het projectgebied een laagvliegroute voor militaire vliegtuigen. De route is ongeveer 4 km breed en loopt via Breezanddijk naar de Vliehors op Vlieland. Beroepsscheepvaart Door het plangebied loopt een groot aantal scheepvaartroutes tussen de havens langs de Waddenzee en het IJsselmeer. Ze zijn aangegeven op kaart 18 in Bijlage F. De verbindingen in de Waddenzee zijn gebonden aan de geulen, onder andere het Visjagersgaatje (vaargeul naar Den Oever), de Doove Balg (geul van Marsdiep naar Kornwerderzand) en de Boontjes (geul Kornwerderzand Harlingen). Passage door de Afsluitdijk geschiedt via de schutsluizen bij Den Oever en Kornwerderzand. Het aantal passages van beroepsscheepvaart per jaar is circa MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 54

55 Voor het onderhoud van vaargeulen en havens dient op diverse plaatsen regelmatig te worden gebaggerd. Voor de stort van deze bagger is een aantal locaties in de Waddenzee aangewezen (zie Kaart 29 in Bijlage F). Recreatie Recreatie vindt in het plangebied met name plaats in het zomerseizoen. Dag- en verblijfsrecreatie vindt plaats langs de Noord-Hollandse kust en Friese kust waar historische plaatsen zijn gelegen zoals Medemblik, Enkhuizen, Stavoren en Hindeloopen. Dag- en verblijfsrecreatie vindt ook plaats langs de Afsluitdijk: met name nabij het monument de Vlieter en bij Breezanddijk. Bij Breezanddijk ligt een kleine camping. Sportvisserij is op de Waddenzee één van de meest populaire vormen van recreatie met enkele honderdduizenden beoefenaars per jaar. Van hen vist ongeveer 45 procent vanaf de oevers, waaronder in de havens, bij De Vlieter en bij Breezanddijk. In het IJsselmeer zijn naast deze locaties bij de Afsluitdijk vooral de Noord-Hollandse oevers en de oever van de Makkumer zuidwaard favoriet. Op het IJsselmeer en in de Waddenzee vindt in het zomerseizoen een drukke recreatievaart plaats. In het noordelijk deel van het IJsselmeer zijn in de jachthavens (Den Oever, Andijk. Medemblik, Enkhuizen, Makkum, Workum, Hindeloopen en Stavoren) in totaal ongeveer 2500 ligplaatsen. De dichtstbijzijnde zoutwaterhaven is Harlingen met ongeveer 200 plaatsen. In het IJsselmeer is de recreatievaart nauwelijks aan geulen gebonden. In de Waddenzee tijdens laag water wel. Via de schutsluizen in de Afsluitdijk is er scheepvaartverkeer tussen Waddenzee en IJsselmeer. Het aantal passages door de schutsluizen ligt rond de bij Den Oever (Stevinsluizen) en bij Kornwerderzand (Lorentzsluizen) waarvan ongeveer 90 procent in de maanden mei tot en met september. (Lit. 49, tabel 2.2.4) Het kan in de zomer zeer druk zijn bij de schutsluizen met wachttijden tot wel 4 uur. Visserij De visserij is onder te verdelen in schelpdiervisserij, garnalenvisserij en overige visserij. De Waddenzee vervult een belangrijke functie voor de mosselsector, vanwege de mosselzaadvisserij. Bijvoorbeeld in 1998 vertegenwoordigde die een opbrengst van ca. 80 miljoen gulden. De kokkelvangsten in de Waddenzee variëren sterk van jaar tot jaar. In 1998 lag de opbrengst op meer dan 9000 ton kokkelvlees, maar in 1999 was het minder dan 8000 ton. Medio 2004 heeft het Kabinet besloten dat de mechanische Kokkelvisserij op de Waddenzee per 1 januari 2005 verboden wordt vanwege de schade die deze aanricht aan de wadbodem. De mosselvisserij heeft opdracht gekregen om uit te zien naar alternatieve bronnen van mosselzaad. Delen van het Waddensysteem kunnen dan binnen 10 tot 15 jaar worden ontzien. De garnalenvisserij had in 1998 een opbrengst van ongeveer 2600 ton. De andere visserijtakken in de Waddenzee kennen veel lagere opbrengsten. In het IJsselmeer wordt op een groot aantal vissoorten gevist. Paling, spiering en brasem waren in 1998 en 1999 de belangrijkste soorten met circa tweederde tot de helft van de totale vangst. Langs de hele IJsselmeerkant van de Afsluitdijk vindt fuikenvisserij plaats. Momenteel wordt er gestudeerd op de mogelijkheid voor een warme sanering van de IJsselmeervisserij om de sterfte van watervogels in de staande netten te beperken. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 55

56 Landschap en cultuurhistorie De Afsluitdijk kan gekarakteriseerd worden als een haast kaarsrechte streep door het water van 32 km lengte (Lit. 8). De dijk is van een uitzonderlijke maat: het is de langste rechte lijn van Nederland. Zijn einde ligt achter de horizon. De vorm van de Afsluitdijk is bepaald door zijn functie en door de technische berperkingen uit de aanlegtijd. De vormgeving kenmerkt zich door eenvoud in kleur en materiaalgebruik. De bouwwerken op de dijk zijn door de architecten Roosenburg en Dudok vormgegeven in de stijl van de nieuwe zakelijkheid. Monument bij de Vlieter Het monument bij De Vlieter, de sluiscomplexen bij Den oever en bij Kornwerderzand, de haven van Breezanddijk en de aanlandingspunten bij Den Oever en Zurich zijn bijzondere locaties op de dijk. Zij vormen de weinige plaatsen waar de gebruiker afstand van de dijk kan nemen. De Afsluitdijk verbindt de landschappen van Noord-Holland en Fryslân met elkaar. Beide kenmerken zich door hun open karakter en agrarische structuur. In Fryslân is het landschap wat kleinschaliger en heeft meer beeldbepalende kerktorens. De oevers van de Friese IJsselmeerkust zijn bijzonder en gevarieerd, de Noord-Hollandse IJsselmeerkust bestaat voor een deel uit de harde en eenduidige grens van de Wieringermeerdijk, voor een ander deel uit het voormalige eiland Wieringen met zijn licht glooiende maaiveld en kleinschalig karakter. Aan de Waddenzeezijde van de dijk vinden we een dynamisch landschap met zandplaten en geulen en aan de IJsselmeerzijde een groot zoetwaterbekken met veel rust en ruimte. Archeologische waarden Rond de Afsluitdijk liggen een aantal archeologisch waardevolle vindplaatsen. De kennis daarover is geïnventariseerd. (Lit. 16 en 17) Bijlage F bevat een verwachtingenkaart (no 44) waarop wordt aangegeven waar archeologisch waardevolle objecten aangetroffen zouden kunnen worden. Dit blijkt vooral in (oude) stroomgeulen te zijn. Winning van oppervlaktedelfstoffen In de Waddenzee mag op dit moment geen zand meer worden gewonnen. De schelpenwinning is sterk beperkt en vindt niet op korte afstand van de Afsluitdijk plaats. In het IJsselmeer is wel zandwinning mogelijk (zie kaart 30 Bijlage F) in MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 56

57 combinatie met onderhoud en verbreding of verdieping van vaargeulen. Delfstoffenwinning en energie Winning van delfstoffen anders dan oppervlaktedelfstoffen (zie boven) is in het plangebied niet toegestaan. Rond het plangebied staan op diverse plaatsen windmolens voor de productie van elektriciteit. De plannen voor een windmolenpark in het IJsselmeer of de Waddenzee (IPWA) zullen niet op korte termijn tot uitvoering gebracht worden. Wel ligt er een plan om op de dijk een groot aantal zonnepanelen te plaatsen. Beveiliging tegen overstroming De Afsluitdijk is een primaire waterkering in de zin van de Wet op de waterkering. De kruinhoogte van de dijk is 7,4 meter boven NAP. Aan de status van primaire waterkering is een veiligheidsniveau 1: gekoppeld. De achterliggende dijken hebben een veiligheidsniveau van 1: (Noord-Holland) respectievelijk 1:4000 (overige dijken). 4.4 Autonome ontwikkeling Met autonome ontwikkeling wordt de ontwikkeling bedoeld die zich onafhankelijk van de aanleg en inwerkingstelling van extra spuicapaciteit zal voordoen in het plangebied. Uitgegaan wordt van de middenschatting van de klimaatverandering. Bij dit gematigde klimaatscenario verwacht men dat de temperatuur op aarde tot 2050 met gemiddeld 1 C zal stijgen. Studies naar de zeespiegelstijging die hierdoor in Nederland zou volgen geven tezamen met de bodemdaling, die los van dit proces eveneens gaande is, een relatieve zeespiegelstijging aan van 25 cm tot De beschrijving van de autonome ontwikkeling is gesplitst in de delen: hydrologie ( 4.4.1), morfologie (4.4.2), ecologie (4.4.3) en de gebruiksfuncties. ( 4.4.4) Hydrologie IJsselmeer De verwachte zeespiegelstijging zal er toe leiden dat de periodes dat gespuid kan worden korter duren en dat in de winter extreem hoge waterstanden in het IJsselmeer vaker zullen optreden. Het gemiddelde winterpeil van het IJsselmeer zal langzaam stijgen (zie Figuur 2 in hoofdstuk 2). Waddenzee Omdat door de zeespiegelstijging de spuicapaciteit bij Den Oever sterker afneemt dan bij Kornwerderzand, zal bij Den Oever minder gespuid kunnen worden. Hierdoor zal het zoutgehalte in het geulensysteem van de Doove Balg, het Marsdiep en de Texelstroom iets toenemen, terwijl het zoutgehalte ten noordoosten van Kornwerderzand iets zal afnemen Morfologie IJsselmeer Door de stijging van het gemiddelde winterpeil zullen laaggelegen gebieden langs de Friese kust en zandplaten vaker onder water komen te staan (Zie 7.2.1) en (Lit. 48) MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 57

58 Waddenzee In Lit. 46 wordt een voorspelling gegeven van de morfologische ontwikkeling van de Westelijke Waddenzee. Van de subgetijdeplaten in de westelijke Waddenzee wordt verwacht dat deze nog wat zullen verondiepen. Voor de intergetijdeplaten wordt niet uitgesloten dat deze met de zeespiegel mee zullen stijgen, maar ook zouden zij wat dieper kunnen komen te liggen. Het grootschalige geulenpatroon zal niet noemenswaard wijzigen. Voorts wordt verwacht dat de trend van verplaatsing naar het oosten van het wantij tussen Marsdiep, Eierlandsche Gat en Vlie doorgaat en dat de getijdevolumes door deze zeegaten groter zullen worden. Dit heeft vooral gevolgen voor de locaties van de buitendelta s aan de Noordzeezijde van de Waddeneilanden. In de Waddenzee wordt verwacht dat de platen van het Balgzand de zeespiegelstijging vooralsnog zullen volgen, dat De Vlieter (een oude stroomgeul die doorsneden wordt door de Afsluitdijk) ook de komende decennia zal blijven opvullen en dat de Boontjes zal versmallen, maar niet verschuiven Ecologie IJsselmeer De stijging van het waterpeil in het IJsselmeer zal consequenties hebben voor de natuur aldaar. Buitendijkse natuurgebieden zullen vaker overstromen. Voor broedvogelsoorten van nat rietland zal dit gunstig zijn evenals voor de Noordse woelmuis, omdat dan geen kolonisatie van concurrerende soorten op kan treden. Voor broedvogelsoorten van droog rietland zal de situatie ongunstiger worden. Voor bodemdiereters en waterplanteneters zal de bereikbaarheid van het voedsel afnemen. De onbegroeide zandplaten die fungeren als rust- en slaapplaats zullen in omvang afnemen. In het voorjaar zullen kolonies met grondbroeders gevaar lopen weggespoeld te worden. Omdat de periodes dat gespuid kan worden, korter worden en de te spuien hoeveelheden water per periode groter, zullen trekvissen (nog) minder mogelijkheden krijgen om het IJsselmeer op te trekken. In hoofdstuk 7 worden deze effecten aangeduid en vergeleken met de effecten van de ingreep. Waddenzee Als gevolg van de zeespiegelstijging zal meer zout water vanuit de Noordzee de Waddenzee in- en uitstromen. De toeneming van de zoetwateraanvoer vanuit de IJssel nivelleert de hogere zoutconcentraties op de Waddenzee weer deels. Zolang de verwachting uitkomt dat de platen de zeespiegelstijging in redelijke mate volgen zijn in de Waddenzee dan ook geen grote wijzigingen in de ecologie te verwachten, behoudens de natuurlijke dynamiek van het gebied Gebruiksfuncties De effecten van de autonome ontwikkeling op gebruiksfuncties zijn beschreven in Lit. 53 en Lit. 54. De conclusies zijn als volgt: Militaire activiteiten De autonome ontwikkeling heeft op de militaire activiteiten in het gebied geen invloed. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 58

59 Recreatie Er wordt onder de autonome ontwikkeling tot 2050 alleen effect op de dag-, oever- en verblijfsrecreatie, recreatievaart en sportvisserij verwacht in de vorm van - toenemende kans op wateroverlast op buitendijkse verblijfsterreinen langs het IJsselmeer, Markermeer, Ketelmeer en de Randmeren tengevolge van hogere peilen. - mogelijk langere wachttijden bij de schutsluizen door de gemiddeld grotere verschillen in waterstand tussen de Waddenzee en het IJsselmeer. Verwacht wordt dat deze veranderingen niet groot zijn. - kosten voor havenbeheerders doordat sommige steigers of kades moeten worden aangepast aan de hogere maximumwaterstanden in het IJsselmeer. Scheepvaart Door de stijging van het IJsselmeerpeil kan het verval over de schutsluizen in de Afsluitdijk toenemen. Dit kan leiden tot de noodzaak van aanpassingen van deuren, draaipunten en kelders. Omdat de stijging beperkt is, zal deze geen noemenswaardig effect hebben op de diepte en breedte van de vaargeulen. Er zal enige verhoging optreden van de dwarsstroming in de geulen ter hoogte van de huidige spuisluizen als gevolg van een verhoogde (momentane) afvoer, met name in de winterperiode. Visserij Het visserijbeleid is er op gericht om de visserijdruk te verminderen, zowel op de Waddenzee als op het IJsselmeer. Mogelijk hebben verhoogde momentane afvoeren een klein effect op de kokkelvisserij en mosselkweek, omdat in een deel van het jaar (met name de winter) bij het spuien meer zoet water de Waddenzee binnen zal komen dan nu het geval is. Mogelijk hebben de verhoogde afvoeren om die reden ook een klein effect op de garnalenvisserij. Effecten op IJsselmeervisserij worden niet verwacht. Wat betreft de uitstroom van vis naar de Waddenzee zie het betreffende stukje in Landschap en cultuurhistorie De peilstijging in het IJsselmeergebied schept de noodzaak van dijkversterking. Deze ingreep biedt mogelijkheden voor het meeliften van landschappelijke ontwikkelingen en het versterken van cultuurhistorische kenmerken, mits met de aanwezige kenmerken verantwoord omgegaan wordt en er ruimte is om dat te doen. Dijkversterking heeft met name grote ruimtelijke consequenties. Naast dijkverhoging liggen er mogelijkheden voor vooroevers en voorlanden, die tevens een belangrijke natuurfunctie kunnen hebben. Archeologische waarden Omdat geen grote veranderingen in de ligging of dimensionering van platen en geulen wordt verwacht, is ook geen invloed op archeologische waarden te verwachten. Winning van oppervlaktedelfstoffen In het huidige beleid worden geen wijzigingen verwacht. Dit betekent dat mag worden verwacht dat de winning van oppervlaktedelfstoffen op het MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 59

60 huidige niveau of lager zal blijven. Delfstoffenwinning en energie Er zijn geen grootschalige projecten op dit gebied in het plangebied voorzien. Wel wordt momenteel gedacht aan plaatsing van een groot aantal zonnepanelen op de Afsluitdijk. Beveiliging tegen overstroming In hoofdstuk 3 is reeds ingegaan op de gevolgen van niet-aanleggen van extra spuicapaciteit op de veiligheid in het IJsselmeergebied. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 60

61 5. Alternatieven en varianten In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ingreep nader gedefinieerd. Tevens is aangegeven welke alternatieven en varianten zijn onderzocht. Allereerst wordt nu het gehanteerde onderscheid tussen alternatieven en varianten uiteengezet 5.1 Het keuzeproces In dit MER is gekozen voor een systeem van alternatieven en varianten 11 waarbij - alternatieven duiden op een locatie voor de nieuwe spuisluis in de Afsluitdijk; - varianten verschillen in de vormgeving van de nieuwe spui en in het spuibeheer aangeven. Hieronder zijn de verschillende elementen van Alternatieven en Varianten op een rijtje gezet: Alternatieven gaan uit van: - een spuisluis in as van Afsluitdijk - standaardontwerp (open spuisluis) - standaard spuibeheer - een vispassage - standaardbouwwijze Daarbij kan de locatie van de spui in de Afsluitdijk variëren. Varianten gaan uit van: De nieuwe spuisluis op de voorkeurslocatie in de Afsluitdijk, maar ze variëren in: - ligging ten opzichte van as van Afsluitdijk - type spuisluis of vormgeving - spuibeheer - vormgeving van vispassage - bouwwijze - (andere) mitigerende maatregelen Het proces van selectie van alternatieven (= locaties) leidt tot een voorkeursalternatief: de locatie voor de nieuwe spuisluis die de voorkeur heeft van de initiatiefnemer. De effecten van de nieuwe spuisluis zijn in dit eerste selectieproces relatief gewogen, dat wil zeggen de ene locatie ten opzichte van de andere. Op de voorkeurslocatie zijn vervolgens de effecten meer in detail bestudeerd en afgezet tegen de effecten van het nulplusalternatief en de autonome ontwikkeling. Na de beschrijving van deze effecten is getoetst of met de keuze voor deze locatie kan worden voldaan aan de randvoorwaarden. Vervolgens is een aantal inrichtings- en beheersvarianten beschouwd. Ook uit de mogelijke varianten is een keuze gemaakt: de voorlopige voorkeursvariant. 11 In de Richtlijnen voor dit MER heten zij alle alternatieven. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 61

62 In dit proces is 3 keer teruggekeken of de nieuw verworven inzichten aanleiding zouden kunnen zijn om eerdere keuzes te herzien: na de beschrijving van de effecten op de voorkeurslocatie (zie 7.5), na de beschrijving van de voorkeursvariant ( 8.3) en na de toets aan de randvoorwaarden ( 9.7). De ontwikkeling en keuze van een voorlopig Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) is in dit proces mee opgelopen en is aan het eind van het proces nader ingevuld. 5.2 Alternatieven Er zijn twee soorten alternatieven onderzocht: de referentie (zie en locatie-alternatieven (zie 5.2.2) De referentie: het nulplusalternatief Voor de bepaling van de effecten van de diverse alternatieven en varianten is een referentie nodig. In de richtlijnen voor dit MER is geconstateerd dat voor de aanleg van een nieuwe spuisluis geen reëel nulalternatief ( niets doen ) staat, omdat daarmee op termijn onaanvaardbare overstromingsrisico s in het IJsselmeergebied zouden ontstaan. Tegenover de optie om de voorgenomen ingreep uit te voeren staat dan ook geen nulalternatief maar een nulplusalternatief. Dit houdt in: geleidelijk laten oplopen van het IJsselmeerpeil en met het oog daarop - uitvoeren van dijkversterkingen, aanpassing van afwateringsvoorzieningen op het IJsselmeer en aanpassing van havenfaciliteiten, aanlegsteigers en sluizen. De waterstandsverhoging in het IJsselmeer kan in principe (zoals in al aangegeven) ook op een andere wijze dan door aanleg van een spuimiddel worden voorkómen. Als nulplusalternatief is echter gekozen voor de (mogelijke) gevolgen van de geleidelijke aanpassing van het peilbesluit, omdat dat een reëel alternatief wordt geacht, dat op zichzelf zou kunnen worden gerealiseerd Locatiealternatieven Andere alternatieven dan het nulplusalternatief omvatten mogelijke locaties voor de nieuwe spuisluis in de Afsluitdijk. Daarmee wordt bedoeld: locaties in de as van de Afsluitdijk. De mogelijkheid dat de spuisluis buiten het bestaande dijktracé wordt gebouwd (waarna de dijk een stukje wordt omgelegd) komt bij de keuze van varianten aan de orde. Alternatieven voor de locatie van de spuisluis kunnen in principe in de gehele Afsluitdijk gezocht worden. Uit berekeningen blijkt dat nieuwe spuisluizen in het westelijk deel van de Afsluitdijk minder effectief zullen werken dan meer oostelijk. (Lit. 57) Desondanks is in de Richtlijnen expliciet verzocht ook een alternatief bij Den Oever te onderzoeken. Op basis van de volgende criteria zijn 7 mogelijke (locatie)alternatieven gekozen: in de buurt van aan- of afvoergeulen (om zoveel mogelijk aan te sluiten bij natuurlijke processen en de aan- of afvoer van water te vergemakkelijken). in de nabijheid van bestaande objecten of bijzondere locaties in de dijk (om de landschappelijke inpassing te vergemakkelijken of de aanleg te vereenvoudigen) Van de 7 (locatie)alternatieven is er één (nr. 6) die bestaat uit de combinatie van twee locaties (zie kaart hiernaast. Voor een nadere beschrijving van de alternatieven, zie Bijlage D). MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 62

63 Eén mogelijke locatie die in de Startnotitie wordt genoemd, te weten de locatie direct ten westen van de bestaande spuisluizen bij Kornwerderzand, aangeduid als locatie 1, is niet in de locatieafwegingen in dit MER meegenomen. De locatie is namelijk gelegen in een oude stroomgeul (de Middelgronden) waar ter plekke van de dijk beteugelingsdammen van stortsteen zijn aangelegd. De aanwezigheid van deze dammen maakt bouwen op die plek technisch zeer problematisch en daardoor ook aanzienlijk duurder dan wat meer naar het westen. Er zullen op deze locatie bovendien correcties nodig zijn om te compenseren voor interferenties met de bestaande spui, voor obstakels in de aanstroming en voor opstuwing bij de afstroming. Als vervanging is locatie 1A in studie genomen (in de knik van de dijk ten westen van de bestaande spui bij Kornwerderzand). Het gedeelte van de dijk tussen de bestaande spuisluizen bij Kornwerderzand en de Friese kust is evenmin in het onderzoek naar alternatieven meegenomen. Op dat traject is het aan de IJsselmeerkant namelijk ondiep en kan interferentie met de bestaande spuisluizen optreden, zodat de aanstroming onvoldoende zal zijn. Onderzochte alternatieven nieuwe spuisluizen Afsluitdijk Onderzochte locatiealternatieven Scheurrak Doove Balg Spuilocatie 1 Spuilocatie 1a Spuilocatie 2 Spuilocatie 2a Boontjes Kornwerderzand Makkumer noordwaard Vlieter Afsluitdijk Spuilocatie 3 Breezanddijk Javaruggen Spuilocatie 4 Workumer Buitenwaard Den Oever Spuilocatie 5 Auteur Afdeling Datum Referentie : G. Bongertman : PAM : 2 juli 2004 : w:\ans\gis-bestanden\arcview\apr\fh_kaarten.apr Kilometers Schaal (A3) 1 : Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat Generaal Rijkswaterstaat Directie IJsselmeergebied N MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 63

64 In Tabel 4 staan de alternatieven genoemd. Alternatief nummer Globale locatie 1A in de knik, westelijk van Kornwerderzand 2 traject Kornwerderzand en Breezanddijk 2A tussen Kornwerderzand en Breezanddijk, waar de Doove Balg de Afsluitdijk nadert 3 bij Breezanddijk 4 traject Breezanddijk - Javaruggen 5 traject Javaruggen - Den Oever 6 =1A+5, combinatiealternatief Tabel 4: Beschouwde (locatie-)alternatieven voor de nieuwe spuisluis met vispassage 5.3 Varianten Voor de nieuwe spuisluis met vispassage zijn verschillende oplossingen denkbaar op één locatie. Het kan gaan om varianten in het ontwerp, de bouwmethode, het beheer en in de positionering (buiten in plaats van in de huidige as van de dijk). Deze andere oplossingen kunnen voor een deel voortkomen uit de wens de functionaliteit van het spuimiddel te verbeteren of de kosten te verlagen, of ze kunnen voortkomen uit de wens of noodzaak om effecten te mitigeren of te compenseren. - Type spuisluizen Als vertrekpunt voor de locatiekeuze is de aanleg van een open spuisluis genomen. Een standaardtype met deuren van maximaal 25 tot 35 m breed met een drempel op NAP 5,5 m tot NAP 6,5 m. 12 Er is een ander type spuisluis denkbaar. Andere mogelijkheden worden in hoofdstuk 8 op hun effecten vergeleken met het standaardtype. - Huidig spuibeheer Ten behoeve van de onderlinge vergelijking van de alternatieven voor het spuibeheer is als uitgangspunt gekozen dat de nieuwe spuisluis in aanvulling op de bestaande wordt ingezet om de handhaving van de huidige streefpeilen te verbeteren. Met andere woorden: het uitgangspunt voor de vergelijking is dat de bestaande spuisluizen altijd, wanneer nodig, volledig benut worden en er peilbeheer wordt gevoerd op basis van het huidige peilbesluit. De nieuwe spuisluis wordt pas ingezet als met inzet van alleen de bestaande spuisluizen het streefpeil niet binnen redelijke tijd dicht genoeg benaderd kan worden. Er zijn andere spuibeheren denkbaar. In worden deze vergeleken met dit standaardbeheer. 12 De hydrologische effecten van het nieuwe spuimiddel zijn berekend met een drempel op NAP 5,5 m. Het huidige voorontwerp gaat echter uit van een drempel op NAP 6,5 m hetgeen een smaller spuimiddel mogelijk maakt dat per saldo in zijn directe omgeving minder effecten zal hebben (behoudens mogelijke effecten op zoutindringing in het IJsselmeer). Buiten de directe omgeving worden geen verschillen in effect verwacht. Ter vergelijking: de huidige spuisluizen in de Afsluitdijk hebben deuren van 12 m breed en een drempel op NAP 4.40 m. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 64

65 De stroming door de spuisluizen kan heel turbulent zijn (foto Roel Doef) - Uitstroommaatregelen Achter de nieuwe spuisluis zal een erosiekuil ontstaan. Er zijn voorzieningen denkbaar, debietspreiders, waarmee de diepte van die kuil beperkt kan worden. Op de effecten daarvan zal in ingegaan worden. - Vispassage als inpassingsmaatregel Passend in het Rijksbeleid om de mogelijkheden voor de trek van vis te verbeteren, is als inpassingsmaatregel bij de bouw van de spui een vispassage opgenomen. Voor de locatiekeuze wordt er van uitgegaan dat deze bij het nieuwe spuimiddel komt te liggen, omdat dat voor het bouwproces het meest efficiënt is. Er zou ook aan het weglaten van de vispassage gedacht kunnen worden. Bij de bespreking van de technische varianten zal op die mogelijkheid worden teruggekomen ( 8.4.4). 5.4 Omschrijving Voorlopig Meest Milieuvriendelijk Alternatief In de richtlijnen voor het MER (Lit 38) wordt onder het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) verstaan: het alternatief dat de combinatie vormt van de meest milieuvriendelijke locatie, uitvoering, vormgeving en beheer van het nieuwe spuimiddel, mede in samenhang met eventuele maatregelen bij de bestaande spuicomplexen. Tevens wordt aangegeven dat het verwachte draagvlak of een eerder vastgelegd budget geen argumenten mogen zijn om oplossingsrichtingen met belangrijke milieuvoordelen buiten beschouwing te laten. Deze visie op het MMA wordt onderschreven waar het de zoektocht naar het MMA betreft, maar niet waar het de keuze van minder realistische alternatieven betreft. Zoals in hoofdstuk 3 gemeld is het budget voor de aanleg van de nieuwe spuisluis met vispassage gebonden aan een maximum. Niet alle alternatieven zijn binnen het budget realiseerbaar. Ook voor het MMA geldt dat niet alle voorstelbare maatregelen binnen het budget passen. Bij de keuze van een MMA zal daarmee beredeneerd rekening gehouden worden. Het MMA is in twee stappen gekozen. Allereerst is naar de meest milieuvriendelijke locatie gezocht en daarna naar de wenselijke uitvoering, vormgeving en het beheer op die locatie. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 65

66 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 66

67 6. Afweging alternatieven en locatiekeuze Inleiding In dit hoofdstuk worden de (locatie)alternatieven voor een nieuwe spuisluis in de Afsluitdijk onderling vergeleken en wordt een voorkeurslocatie gekozen. Eerst wordt ingegaan op het gebruikte beoordelingskader ( 6.2), daarna worden de effecten van de diverse alternatieven beschreven en beoordeeld ( 6.3). Een en ander mondt uit in een conclusie over de locatie die de voorkeur verdient. 6.2 Beoordelingskader Het beoordelingskader voor de locatiekeuze dient voor een eerste relatieve vergelijking van de alternatieven. Het is globaler dan het kader dat voor de beoordeling van effecten op de voorkeurslocatie zelf wordt gebruikt, maar wel voldoende gedetailleerd om een afweging van alternatieven (locaties) mogelijk te maken. De alternatieven zijn bestudeerd op hun effecten op de natuur (zie paragraaf 6.2.1), op de mogelijkheden voor landschappelijke inpassing en op de gebruiksfuncties en duurzaam bouwen en (zie paragraaf 6.2.2). Effecten op de natuur (ecologische effecten) hebben bij de relatieve vergelijking de hoofdrol gespeeld, omdat de natuur in het gebied rond de Afsluitdijk onder diverse regelingen beschermd wordt en in de Waddenzee zelfs het primaat heeft Beoordelingskader van de effecten op de natuur Er is onderscheid gemaakt tussen ecologische effecten als gevolg van morfologische veranderingen en ecologische effecten als gevolg van hydrologische veranderingen. Voor de locatiekeuze zijn alleen effecten bekeken die per locatie duidelijk verschillen. De overige ecologische effecten van enige betekenis komen in het hoofdstuk over de effecten op de voorkeurslocatie (hoofdstuk 7) of in bijlage G (niet onderscheidende effecten) aan de orde. Voor de locatiekeuze zijn de volgende onderscheidende effecten gehanteerd: 1 Morfologie/ecologie: verstoring van de bodem in Waddenzee respectievelijk IJsselmeer Bodemverdediging Direct voor en achter het spuimiddel zal het nodig zijn de bodem van de Waddenzee en het IJsselmeer te verdedigen om erosie te voorkómen. Op die locaties zal de huidige zandige bodem veranderd worden in een verdedigde waterbodem met, onder andere, stortsteen. Erosiekuilen Achter de bodemverdediging van de spuisluis zal als gevolg van hoge stroomsnelheden aan de Waddenzeezijde een erosiekuil ontstaan. Deze kuil is diep (ordegrootte 20 à 30 meter) en zuurstofarm. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 67

68 Af- en aanvoergeulen Aan de IJsselmeerzijde van de spuisluis zullen aanvoergeulen ontstaan of worden gebaggerd. Voorbij de erosiekuil in de Waddenzee zal een afvoergeul ontstaan die het water naar de bestaande diepe geulen voert. Ook deze afvoergeul zou kunnen worden aangelegd. De bodemverstoring kan leiden tot verandering van de ecologische waarde van de bodem. Het aanbrengen van een bodemverdediging zal over het algemeen aan andere soorten kansen geven dan nu ter plekke voorkomen. De ecologische waarde van de erosiekuil zal lager zijn dan die van de omringende Waddenzeebodem en de vorming van aan- en afvoergeulen zal een wijziging van de bodemfauna met zich meebrengen. Voor de locatieafweging zijn deze veranderingen gekwantificeerd in veranderingen in het oppervlak van het volgende tweetal (onder de Habitatrichtlijn beschermde) habitattypes in de Waddenzee en het verlies aan ondiepe bodem in het IJsselmeer. Verandering oppervlak intergetijdeplaten (Habitattype 1140) In de westelijke Waddenzee ligt ha van deze bij eb droogvallende platen. (bodemligging tot NAP 2 m). Dit is ongeveer eenderde van het totale oppervlak van de westelijke Waddenzee. Verandering oppervlak permanent onder water gelegen platen (Habitattype 1110) Het betreft hier platen die bij eb niet droogvallen, waarvan in de westelijke Waddenzee ha ligt. Dit is ongeveer 45% van de westelijke Waddenzee (de rest van het oppervlak bestaat uit diepe geulen). Als maat voor het verlies is hier aangehouden of hun bodemligging door de aanleg en ingebruikneming van de nieuwe spui onder de grens van NAP 5 m komt. Dit omdat de bodemfauna beneden die grens aanmerkelijk verandert en eveneens voor watervogels minder goed bereikbaar wordt. Verandering IJsselmeerbodem Het betreft hier het verlies aan IJsselmeerbodem door aanleg van bodemverdediging en het verlies aan ondiepe bodem (diepte tot NAP 2 m) door het ontstaan of baggeren van een aanvoergeul. Omdat de toestroming over het algemeen gelijkmatig over een breed gebied verdeeld zal zijn, zal naar verwachting geen erosie tot beneden NAP 5 m plaatsvinden. Dus zal er, behoudens ter plaatse van de bodemverdediging, geen bodemverlaging plaatsvinden van een niveau tussen NAP 2 m en NAP 5 m naar beneden NAP 5 m. 2. Hydrologie/ecologie: Zoet / zoutverdeling en waardevolle zoutwaterafhankelijke natuur Wijzigingen in de zoet/zoutverdeling in de Waddenzee kunnen gevolgen hebben voor de vestigingsmogelijkheden en dichtheden van diverse soorten bodemfauna en daarmee een directe koppeling hebben met de beschikbaarheid van dit soort voedsel voor vissen en vogels. 13 Vistrek / lokstromen voor vis De huidige sluizen zijn niet passeerbaar voor de meeste soorten trekvis. Daarom is bij de nieuwe spuisluis een vispassage gepland. De trekvis zwemt met de vloedstroom mee door het geulenstelsel van de Waddenzee, op zoek naar een zoetwaterlokstroom, wat MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 68

69 voor hen een doortrekmogelijkheid naar zoet water aangeeft. Bij de twee bestaande spuicomplexen zijn geen voorzieningen voor vispassage aangelegd. Bij het spuien wordt beperkt rekening gehouden met trekvis, maar dit is onvoldoende om slechter zwemmende soorten binnen te kunnen laten. Door aanleg van een nieuwe spuisluis kan een bestaande lokstroom diffuser worden, hetgeen voor vistrek minder gewenst is omdat de vis er gedesoriënteerd door raakt. Belangrijk is daarom om de nieuwe spuisluis dicht genoeg bij een bestaand spuimiddel te leggen, zodat er een duidelijke gerichte lokstroom blijft bestaan en de aan te leggen vispassage ook kan functioneren voor de bestaande spui. 14 Bovengenoemde effecten kunnen per alternatief verschillen. Ze worden beschreven en beoordeeld in paragraaf en paragraaf In Bijlage G worden de hydrologische, morfologische en ecologische effecten aangeduid die níet onderscheidend bleken voor de locatiekeuze Beoordelingskader voor landschappelijke inpassing, effecten op gebruiksfuncties en duurzaam bouwen Naast de effecten op de natuur worden ook de mogelijkheden voor landschappelijke inpassing en effecten op gebruiksfuncties en duurzaam bouwen meegewogen in de locatiekeuze. Aan de effecten op landschappelijke waarden is daarbij extra aandacht besteed. In de PKB Waddenzee, de Natuurbeschermingswet en de Nota Ruimte worden naast eisen voor de natuur, namelijk ook zware eisen gesteld aan de landschappelijke inpassing. Landschappelijke inpassing van de nieuwe spui betekent dat zoveel mogelijk dient te worden aangesloten bij verbijzonderingen in de dijk (kunstwerken, richtingsveranderingen) en bij bestaande geulenpatronen in Waddenzee en IJsselmeer. Effecten op landschappelijke waarden worden beschreven in paragraaf Naast effecten op het landschap zijn ook de effecten op de volgende gebruiksfuncties beschouwd. Militair gebruik Recreatie Scheepvaart Schelpdiervisserij Overige visserij Archeologie De effecten van de alternatieven op deze gebruiksfuncties worden beschreven en beoordeeld in In worden tenslotte de effecten op spui-efficiency en op het gebruik van bouwgrondstoffen / duurzaam bouwen beschreven en beoordeeld. De zoetwaterfunctie van het IJsselmeer, de beveiliging tegen overstroming en de veiligheid van de scheepvaart zijn randvoorwaarden in het project. Omdat elke oplossing moet voldoen aan deze randvoorwaarden, zijn zij niet bepalend voor de locatiekeuze. (Zie 2.5) De toetsing aan de randvoorwaarden wordt in hoofdstuk 9 besproken. 13 Opgemerkt wordt dat ook het directe voedselaanbod via het eutrofe zoete water door wijzigingen in de stromingspatronen wordt beïnvloed. De effecten hiervan zijn beperkt (Lit. 45). 14 Toch kan de nieuwe spui niet té dicht naast een bestaande spui komen om verlies van spuicapaciteit door interferentie van de aanstroming te voorkómen. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 69

70 6.3 Effectbeschrijving en -beoordeling In deze paragraaf worden de effecten op morfologie, hydrologie, ecologie, landschappelijke inpassing en gebruiksfuncties beschreven en beoordeeld. De primaire locatiekeuze geschiedt op basis van de aspecten natuur en landschap ( tot en met 6.3.4). Daarna wordt in middels de gebruiksfuncties en het aspect duurzaam bouwen ( 6.3.6) gekeken of de keuze stand houdt, of dat er nuances in aangebracht moeten worden Effecten op morfologie / ecologie De effecten van de alternatieven op de morfologie / ecologie kunnen lokaal zijn of optreden op grotere afstand van het spuimiddel. Onderscheidend voor de locatiekeuze blijken alleen de lokale effecten (zie lit. 45 en 48). Deze hangen mede af van de omvang van het spuimiddel. In Tabel 5 is te zien dat de benodigde spuibreedte toeneemt naarmate een locatie meer naar het westen wordt gekozen. Een bredere spui betekent dat over een groter gebied de bodem moet worden verdedigd en dat aan de Waddenzeezijde een bredere, alhoewel niet noodzakelijkerwijze grotere erosiekuil ontstaat. Daarnaast zullen er geulen ontstaan voor de aan- en afvoer van water. Het oppervlak verstoorde bodem is aldus samengesteld uit de verdedigde bodem, de aan- en afvoergeulen en de erosiekuilen. Voor alle locaties waar de bodem wordt verstoord bestaat de kans dat ook de bodemfauna verandert. De volgende methode is gebruikt om tot de locatiekeuze te komen: 1. beschrijving van de bodemverstoring 2. beschrijving van de beoordeling van het effect op habitats 3. benoeming van de locatievoorkeur Beschrijving bodemverstoring door nieuwe spui Bodemverdediging Teneinde schade door golfaanvallen of waterstromingen aan de dijk, dijkbekledingen, taluds en de brugpijlers aan de IJsselmeerzijde te voorkomen, zal de bodem in en direct rond het spuimiddel worden verdedigd. In Tabel 5 zijn de oppervlaktes bodemverdediging van de verschillende alternatieven aangegeven. Ze zijn inclusief het oppervlak dat de geleidedammen innemen. Het oppervlak aan bodemverdediging en geleidedammen is afgeleid uit het voorontwerp (lit. 39). De breedte tussen de geleidedammen is afgeleid uit lit. 57. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 70

71 Alternatief Breedte tussen Oppervlakte Netto-oppervlakte geleidedammen bodemverdediging aan/afvoergeul (m) 1) en geleidedammen en erosiekuil (ha) 2) (ha) 3) Waddenzee IJsselmeer Waddenzee IJsselmeer 1A A ) Tabel 5 Breedte van het spuimiddel, oppervlaktes bodemverdediging en geleidedammen en netto-oppervlaktes aan- en afvoergeulen en erosiekuilen, per alternatief 1) Bron: Lit 57. In dit rapport is uitgegaan van een drempel op NAP -6,5m. De gegevens voor de breedte zijn omgerekend van deze drempeldiepte naar NAP 5,5 m omdat in alle studies naar de zoet/zout verdeling uitgegaan is van deze maat. Bij een drempeldiepte van -5,5m hoort een bredere spuisluis om hetzelfde rendement te krijgen. 2) Afgeleid uit de breedte tussen de leidammen, maar exclusief het oppervlak van erosiekuil en geul. 3) Netto-oppervlaktes: alleen de oppervlakte met in de huidige situatie een bodemligging niet dieper dan NAP 5 m (Waddenzee) respectievelijk NAP 2 m (IJsselmeer). Geuloppervlakte is inclusief erosiekuil. Geulbreedte is berekend als breedte spui tussen de leidammen + 25 m. Geullengte is gebaseerd op de afstand tot de Doove Balg (alternatief 1A tot en met 4 en deels 6) respectievelijk het Visjagersgaatje (alternatief 5 en deels 6) en op doorgraving van de keileembult in het IJsselmeer (alternatief 5 en deels 6). 4) Genomen is het gemiddelde van de breedte bij alternatieven 1A en 5. Erosiekuilen Voor alle locaties is het ontstaan van een erosiekuil aan de Waddenzeezijde te verwachten. Deze erosiekuil ontstaat achter de aan te leggen bodemverdediging van de spuisluis in de Waddenzee waar de bodem uitschuurt door de hoge stroomsnelheden van het uitstromende water uit de spuisluis. Omdat het uitbaggeren van de kuil geen verhoging van de spuiefficiency geeft, lijkt het beter de erosiekuil te laten ontstaan als gevolg van het erosieproces. Verwacht wordt dat de erosiekuil achter het spuimiddel langzaam maar zeker, over een periode van ongeveer 80 jaar, zal uitschuren. Het oppervlak, de maximale diepte en vorm van de kuil hangen samen met breedte en vormgeving van het spuimiddel en van het maximaal debiet. Voor de alternatieven 1A tot en met 4 wordt een erosiekuil van ongeveer 16 hectare voorzien, voor alternatief 5 een kuil van ongeveer 8 hectare, omdat daar de stroming over een aanzienlijk grotere breedte wordt gespreid en daardoor minder sterk is. Voor alternatief 6 zal het oppervlak van de kuil tussen de 8 en 16 hectare liggen. Het netto-oppervlak van de erosiekuil is in Tabel 5 samengenomen met de netto-oppervlakte geul die in de Waddenzee ontstaat om zo een beeld te geven van het oppervlak waarvan de waarde verandert. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 71

72 Geulvorming Aan de IJsselmeerzijde zal toestroming naar het spuimiddel vrijwel op geen enkele locatie problemen opleveren. Alleen bij een keuze voor Den Oever (locatie 5 en deels alternatief 6) zullen in het IJsselmeer aanvoergeulen naar het spuimiddel aangelegd moeten worden om effectief te kunnen spuien. Op de andere locaties is aan de IJsselmeerzijde voldoende diepte aanwezig en kan volstaan worden met een geringe aanpassing van de diepte om een effectieve aanvoergeul te maken. Aan de Waddenzeezijde zal bij de alternatieven 1A tot en met 4 en deels bij 6 een afvoergeul naar de Doove Balg ontstaan of bij alternatief 5 en deels 6 naar het Visjagersgaatje. Waar deze geul een gebied ondieper dan NAP 5 m doorsnijdt, is dit oppervlak als verlies beschouwd. Bij de alternatieven 1A, 2 en 2A zijn de netto-oppervlaktes geul en kuil relatief klein, doordat de geul korter is en (voor een deel) loopt door een gebied dat al dieper dan NAP 5 m is. Deze netto-oppervlaktes geul zijn in Tabel 5 samengenomen met de nettooppervlaktes erosiekuil. Uit de tabel blijkt dat geulvorming bij de alternatieven 1A, 2, 2A en 3, die dichtbij de Doove Balg liggen, het minst uitgesproken is. Bij alternatief 4 ontstaat een lange geul door de Javaruggen. Bij alternatief 5 moet zowel een aanvoer- als een afvoergeul aangelegd worden. Bij alternatief 6 moeten ook in de omgeving van Den Oever aan- en afvoergeulen aangelegd worden, maar deze kunnen smaller zijn, omdat de helft van de nieuwe spuicapaciteit in dit alternatief bij Kornwerderzand wordt gelegd. Beschrijving en beoordeling van de effecten op beschermde habitats in de westelijke Waddenzee In de westelijke Waddenzee zijn twee onder de Habitatrichtlijn beschermde habitats, te weten intergetijdeplaten (habitattype 1140) en dieper gelegen platen (habitattype 1110) die mogelijk effecten ondervinden van de aanleg en ingebruikneming van het nieuwe spuimiddel. Op beide types wordt hierna het effect beschreven en beoordeeld. Verandering oppervlak intergetijdeplaten Intergetijdeplaten, in de Waddenzee ook wel wadplaten genoemd, komen overeen met onder het habitattype bij laag water droogvallende slikwadden en zandplaten (type 1140) uit de Habitatirichtlijn. In lit. 51 wordt aangeven dat in de Westelijke Waddenzee van de ha uit droogvallende platen, intergetijdeplaten dus, bestaat. Effectbeschrijving Bij de locatie 1A ligt in de Waddenzee tussen de Doove Balg en de Afsluitdijk een intergetijdeplaat die zal worden doorsneden door de afvoergeul van het nieuwe spuimiddel. De plaat begint even ten oosten van de stroomgeleidingsdam / krib bij kilometer 24 (ten westen van de knik) in de dijk en loopt breed uit naar het bestaande spuimiddel. Zijn oppervlak is ongeveer 50 ha. De plaat is ontstaan na aanleg van de krib die tot doel had de stroming in de Doove Balg weg te houden van de Afsluitdijk en MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 72

73 de Doove Balg met de Boontjes te verbinden (zie Lit. 46). Met de meer algemene stijging van de bodem in het gebied tussen Kornwerderzand en Harlingen is ook deze plaat omhoog gekomen (zie Lit. 46). Ook bij locatie 5 liggen vlak bij de dijk rond de stroomgeleidingsdammen intergetijdeplaten waar de geul van een nieuw spuimiddel doorheen zal snijden. Impliciet treedt daardoor ook bij alternatief 6 (combinatie locatie 1A+5) verlies van intergetijdeplaten op (Lit. 45). Overigens is daarnaast bij alle alternatieven achter de oostelijke geleidedam van het nieuwe spuimiddel aanwas te verwachten waardoor nieuw oppervlak intergetijdeplaat ontstaat. Dit gebeurt omdat met de vloedstroom meegenomen deeltjes in het luwe gebied achter de geleidedammen kunnen bezinken. De verwachte veranderingen in de oppervlakken intergetijdeplaat zijn aangegeven in Tabel 6. Bij aanleg van een nieuwe spui op locatie 1A of 5 en ook bij alternatief 6 ongeveer 2 hectare. Door de aanleg van geleidedammen komt er ook oppervlak intergetijdeplaten bij. In de luwte van met name de oostelijke geleidedam zal aanslibbing plaatsvinden. Bij locatie 1A is dit effect het grootst: tussen de nieuwe en de bestaande spui zal de bestaande plaat van ca. 50 ha aan de dijk vastslibben en daardoor met minimaal 10 en maximaal 20 ha uitbreiden. 15 Bij de andere locaties wordt een nog kleinere aanwas verwacht, omdat daar in de richting van de vloedstroom, dus ten oosten van de nieuwe spui, geen objecten liggen die de stroming naar het noorden kunnen afbuigen en zo het ontstaan van een luw gebied kunnen bevorderen waar slibdeeltjes kunnen bezinken en intergetijdeplaat zal ontstaan. De aanwas zou nog bevorderd kunnen worden door toepassing van grond die vrijkomt bij aanleg van het spuimiddel. Overigens is het initiële verlies aan oppervlak intergetijdeplaten ten opzichte van het totale areaal daarvan in de westelijke Waddenzee niet meer dan 0,01 tot 0,05 %. 15 Deskundigen van het RIKZ (de Kok en de Ronde) menen dat deze aanwas aanmerkelijk zal zijn en dat er zeker nieuwe intergetijdeplaat zal ontstaan achter de oostelijke geleidedam, zoals dat nu ook al gebeurt achter de korte strekdam die er nu ligt, meer naar het westen. De aanslibbing zal snel gaan, gegeven bijvoorbeeld het jaarlijks baggerbezwaar van tot m 3 in de buitenhaven van Kornwerderzand. De geleidedam zal de bestaande geul langs de dijk doorsnijden. Gevolg zal zijn dat deze geul gaat dichtslibben zodat de intergetijdeplaat vastgroeit aan de dijk. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 73

74 Alternatief Verandering oppervlak intergetijdeplaten Waddenzee Verlies (ha) 16 Aanwas (ha) 17 Resultaat min - max 1A /+ 2A / / / Tabel 6: verandering in oppervlak intergetijdeplaat als gevolg van het nieuwe spuimiddel, per alternatief ++ = groei areaal intergetijdeplaten + = enige groei van het areaal intergetijdeplaten 0/+ = mogelijke enige groei van het areaal intergetijdeplaten 0 = per saldo geen verandering Effectbeoordeling Bij alle alternatieven wordt per saldo een groei van het oppervlak intergetijdeplaten verwacht door sedimentatie in de luwte van met name de oostelijke geleidedam. De sterkste groei wordt gevonden bij alternatief 1A, de kleinste bij de alternatieven 2 tot en met 5 (zie Tabel 6). De plaat waar de afvoergeul van de nieuwe spui doorheen snijdt, is, gegeven hun huidige hoogteligging, overigens ecologisch niet van groot belang. Hij ligt, in tegenstelling tot het overgrote deel van de overige intergetijdeplaten in de westelijke Waddenzee, beneden NAP en komt dus per laagwater maar kort boven water, zodat hij, volgens C. Smit (Alterra; mondelinge mededeling ), voor vogels geen waardevol foerageergebied en voor zeehonden geen geschikte rustplaats is. Geoordeeld wordt dat vanuit het effect op het habitat intergetijdeplaten in de westelijke Waddenzee een nieuwe spui op locatie 1A het meest wenselijk is, gegeven het geringe initiële verlies en de grote aanwas. Ook de andere locaties komen in aanmerking, hoewel minder aanwas en voor een aantal ook minder verlies te verwachten is. Overigens zijn al deze veranderingen te verwaarlozen ten opzichte van het totale oppervlak aan intergetijdeplaten in de westelijke Waddenzee. Dieper gelegen platen Dieper gelegen platen komen overeen met het habitattype permanent met water van geringe diepte overstroomde zandbanken (type 1110) uit de Habitatirichtlijn. 16 Het oppervlak dat verdwijnt is berekend met een geulbreedte gelijk aan de breedte tussen de geleidedammen plus 25 m en met de lengte geul door het gebied: voor alternatieven 1A en 5 is die lengte m, voor alternatief 6 lengtes als bij 1A en 5 maar halve geulbreedte. 17 Het oppervlak aanwas is voor de locatie 1A geschat op basis van het oppervlak geul tussen de Afsluitdijk en intergetijdeplaat bij deze locaties. Het oppervlak is ook afhankelijk van de ruimte tussen de nieuwe en de bestaande spui. Bij de andere locaties is er geen luw, ingesloten gebied achter de oostelijke geleidedam. Daarom is voor die locaties uitgegaan van een oppervlak van 0 tot 5 ha aan aanwas achter de oostelijke geleidedam waarvoor een lengte van 250 meter is verondersteld. Een dergelijke dam is altijd nodig om te voorkomen dat de retourstroom van het uitstromende water de dijk aantast. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 74

75 In lit. 51 wordt aangeven dat in de Westelijke Waddenzee ca van de ha uit deze dieper gelegen platen bestaat. Effectbeschrijving Het nieuwe spuimiddel met bodembescherming, erosiekuil en afvoergeul komen voor een deel te liggen in een gebied met dieper gelegen platen. Waar de bodem nu dieper gelegen is dan NAP 5 m is aangenomen dat geen verandering in waarde plaatsvindt. De bodemfauna is in zo n gebied namelijk reeds aanzienlijk armer dan in ondiepere delen en bovendien slechter bereikbaar voor vogels. Waar de bodem nu ondieper ligt dan NAP 5 m is wel sprake van aantasting. In Tabel 7 is het resulterende oppervlak aan verstoorde bodem opgenomen. Te zien is dat het bij de alternatieven 4, 5 en 6 ongeveer een factor 10 groter is dan bij de alternatieven 1A tot en met 3. In verhouding tot het totale oppervlak dieper gelegen platen in de westelijke Waddenzee (ca ha) verdwijnt er bij de alternatieven 4, 5 en 6 tussen de 0,2 en 0,3 % van de in totaal ruim ha en bij aanleg op locatie 1A tot en met 3 tussen de 0,02 en 0,05 %. Bovenop dit verlies is in de tabel ook het oppervlak weergegeven dat na aanleg van de nieuwe spui wordt omgezet in intergetijdeplaat (zie Tabel 6). Verlies habitat dieper gelegen platen Alternatief Verlies door bodem- Vervanging van Totaalresultaat verdediging, erosiekuil dieper gelegen en geul (ha) 1) platen door intergetijdeplaat (ha) 1A A Tabel 7: verandering dieper gelegen platen door nieuwe spui, per alternatief - = enig areaalverlies -- = aanmerkelijk areaalverlies 1) Verlies is de som van: - oppervlakte bodemverdediging en geleidedammen in de Waddenzee uit tabel 5 - netto-oppervlakte afvoergeul in de Waddenzee uit tabel 5 - verlies aan oppervlak intergetijdenplaten uit Tabel 6. Effectbeoordeling Welke locatie ook wordt gekozen, er treedt verlies van dit habitattype op. Dit verlies is het kleinst bij de locaties 1A, 2, 2A en 3 en tot 10 keer zo groot bij de andere locaties. Bij alle locaties wordt een deel van dit habitat na aanleg van de nieuwe spui omgezet in intergetijdeplaat. Intergetijdeplaat wordt ecologisch als waardevoller gezien dan dit habitattype. Deze omzetting van habitats versterkt het oordeel dat de locaties 1A, 2, 2A en 3 vanuit dit oogpunt meer in aanmerking komen. Geconcludeerd kan worden (zie Lit. 4) dat het oppervlak van dit habitattype bij deze locaties weliswaar enigszins afneemt, maar dat het natuurlijk MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 75

76 verspreidingsgebied hiermee stabiel blijft en, gegeven de dynamiek in het systeem, toch stabiel kan worden geacht. Hierbij blijven de nodige specifieke structuur en de functies voor het habitattype in de afzienbare toekomst bestaan en de instandhouding voor typische soorten van deze types habitat gunstig. De negatieve effecten op dit habitattype kunnen dus niet als significant worden geïnterpreteerd gegeven de instandhoudingdoelstelling. Daarnaast kan de grond die vrijkomt bij de bouw van de spui verspreid worden in de Speciale Beschermingszone (SBZ) Waddenzee en aldus voor deze SBZ beschikbaar blijven. Geoordeeld wordt daarom dat vanuit het effect op het habitat dieper gelegen platen in de westelijke Waddenzee een nieuwe spui op de locaties 4 en 5 en bij alternatief 6 minder wenselijk is, en dat de andere locaties vanuit dit oogpunt meer in aanmerking komen. Verlies IJsselmeerbodem Effectbeschrijving Bij iedere spuilocatie dient aan de IJsselmeerkant een bodemverdediging te worden aangelegd die een oppervlak krijgt van ongeveer 2 ha. Bij locatie 5 en alternatief 6 wordt de effectiviteit van de nieuwe spui bij Den Oever zodanig beperkt door een ondiepe plaat in het IJsselmeer dat doorgraven daarvan de enige oplossing is om aanleg rendabel te maken. Dit levert een verlies aan ondiepe bodem op van 60 tot 100 ha. Alternatief Aantasting IJsselmeerbodem Bodemverdediging Doorgraven Totaalresultaat (ha) keileembult (ha) 1A A Tabel 8: aantasting IJsselmeerbodem door aanleg nieuwe spui, per alternatief 0 = geen groot verlies aan IJsselmeerbodem -- = groot verlies aan IJsselmeerbodem Effectbeoordeling Het effect op de IJsselmeerbodem is voor de locaties 1A tot en met 4 hetzelfde, maar 30 tot 50 keer zo groot voor alternatief 6 en locatie 5. Deze laatste twee oplossingen komen dan ook vanuit dit perspectief minder in aanmerking. Eindbeoordeling aspect morfologie De eindoordelen op het aspect morfologie zijn samengevat in Tabel 9. Geconcludeerd wordt dat de alternatieven 1A, 2, 2A en 3 op basis van dit aspect in aanmerking komen, terwijl de overige alternatieven minder of niet gewenst zijn. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 76

77 Alternatief 1A 2 2A (1A+5) Aspect Verandering oppervlak intergetijdeplaten X X X X X X X Verlies dieper gelegen platen Waddenzee X X X X Verstoorde bodem IJsselmeer X X X X X Eindafweging op aspecten morfologie X X X X Tabel 9: beoordeling morfologische effecten alternatieven (X = komt het meest in aanmerking) Effecten op hydrologie / ecologie en vistrek Zoet-zoutverdeling Waddenzee en daarvan afhankelijke zoutwaternatuur De nieuwe spuisluis zal zorgen voor een andere zoet-zoutverdeling in de Westelijke Waddenzee, omdat zoet water op andere locaties in de Waddenzee wordt gebracht dan nu. Overigens is weliswaar sprake van een grotere lozing van zoet water per keer, maar de toename op jaarbasis bedraagt slechts enkele procenten ten opzichte van de huidige situatie en is geen effect van het spuimiddel zelf, maar een autonome ontwikkeling als gevolg van de klimaatverandering. Mogelijke ecologische effecten op grotere afstand van de spui, die voor de locatiekeuze onderscheidend zijn, blijken alle gerelateerd aan de effecten van het spuien van zoet IJsselmeerwater op de zoute Waddenzee. Ze zullen naar verwachting vooral tot uiting komen via effecten op de bodemfauna, die een sleutelrol vervult in het ecosysteem van de Waddenzee (Lit. 46). Effectbeschrijving Op twee manieren is er naar de mogelijke veranderingen in de zoetzoutverdeling gekeken, te weten: a) Veranderingen in de oppervlakken die regelmatig verzoeten; b) Veranderingen in de vorm van het zoet-zoutpatroon. ad a) Veranderingen in de oppervlakken die regelmatig verzoeten Bij wijze van worst case is er bij de modelberekeningen vanuit gegaan dat bij bepaalde veranderingen effecten op de bodemfauna zouden kunnen optreden. Bekend is namelijk dat een minimum aan bodemfaunasoorten wordt gevonden bij een saliniteit van 5-8. Een maximum aan soorten wordt gevonden in zeewater van S (of in geheel zoet water). Minstens zo belangrijk als de gemiddelde saliniteit is de fluctuatie van het zoutgehalte. Bij een afname ervan neemt het aantal mariene soorten sterk toe. Direct rond de spuipunten fluctueert het zoutgehalte uiteraard het sterkst, maar ook op grotere afstand van de spui kan het zoutgehalte incidenteel sterk dalen als er langdurig (zoet) IJsselmeerwater gespuid wordt. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 77

78 Om iets over mogelijke effecten op bodemfauna te kunnen zeggen, is berekend over welke oppervlaktes in de Westelijke Waddenzee een aanmerkelijke verandering in het zoutgehalte (zowel zoeter als zouter) zal optreden ten opzichte van de huidige situatie. Allereerst is de verandering berekend van het zoet-zoutpatroon van zowel een (langdurig opgelegde) jaargemiddelde als van een hoge afvoer. Vervolgens is voor de jaargemiddelde afvoer het oppervlak berekend waar het zoutgehalte door de aanleg van een extra spui zakt onder of stijgt boven de 10, een gehalte dat nog boven de grens ligt waar een minimum aan soorten wordt gevonden. De aldus bepaalde oppervlakken zijn per alternatief aangegeven in Tabel 10. Alternatief Oppervlak verzoeting Oppervlak verzouting (km 2 ) (km 2 ) laag water hoog water laag water hoog water 1A 1) 1,3 4,1 9,3 5,9 2 0,4 0,0 11,6 6,6 2A 1) 0,7 0,0 11,5 6,5 3 1,5 0,0 11,0 6,0 4 2,8 0,0 10,2 4,9 5 15,1 5,4 2,0 0,7 6 2) Tabel 10: Oppervlakken die veranderen ten opzichte van de huidige situatie, bij een jaargemiddelde afvoer bij laagwater en hoogwater (tijdens springtij), per alternatief (bron Lit. 45) 1) Voor locatie 1A is een gewogen gemiddelde gebruikt van de oppervlakken van 1 en 2, berekend naar rato van afstand, evenzo voor 2A naar rato van de afstand tot 2 en 3 2) betekent verwaarloosbaar. Er is van uitgegaan dat de veranderingen bij bijbouwen op de twee bestaande locaties (alternatief 6) verwaarloosbaar zullen zijn ten opzichte van de autonome ontwikkeling waarin de bestaande spuisluizen vanwege de stijgende winterafvoer toch al een grotere hoeveelheid zoet water op de Waddenzee zullen gaan spuien. Uit de tabel blijkt dat bij gemiddelde afvoer en springtij het verzoete oppervlak voor de locatie 2 (tussen Breezanddijk en Kornwerderzand) en 2A het kleinst is. Dit komt door de snelle afvoer van het spuiwater via de Doove Balg die daar heel dicht bij ligt. Voor locatie 5 (bij Den Oever) is het verzoete gebied het grootst, omdat de verblijftijd van het water bij Den Oever relatief lang is omdat het water over een ondiep gebied moet wegstromen. Voor de oppervlakken verzouting geldt het omgekeerde: bij de alternatieven 2 en 2A verzout een relatief groot gebied (bij Den Oever) en bij alternatief 5 een relatief klein gebied (bij Kornwerderzand), omdat bij Kornwerderzand het gespuide water betrekkelijk snel mengt met het water in de Doove Balg. Tenslotte is voor de hoge afvoer het oppervlak berekend waar een grotere verandering dan 5 in het zoutgehalte zal optreden en waarbij die stijging of daling zal leiden tot het doorbreken van de ondergrens voor zoutminnende soorten van 5. Van dit zoutgehalte kan worden aangenomen dat er zeker effecten op de bodemfauna zullen optreden, al is de omvang daarvan onduidelijk. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 78

79 De aldus bepaalde oppervlakken zijn per alternatief aangegeven in Tabel 11. Alternatief Oppervlak verzoeting Oppervlak verzouting (km2) (km2) laag water hoog water laag water hoog water 1A 1) A 1) ) 0 0 Tabel 11: Oppervlakken die veranderen ten opzichte van de huidige situatie, bij hoge afvoer bij laagwater en hoogwater (tijdens springtij), per alternatief. (Bron: Lit. 45) 1) Voor locatie 1A is een gewogen gemiddelde gebruikt van de oppervlakken, berekend voor locatie 2 en de inmiddels afgevallen locatie 1 (berekend naar rato van afstand), evenzo voor 2A naar rato van de afstand tot 2 en 3 2) betekent verwaarloosbaar. Er is van uitgegaan dat de veranderingen bij bijbouwen op de twee bestaande locaties (alternatief 6) verwaarloosbaar zullen zijn ten opzichte van de autonome ontwikkeling waarin de bestaande spuisluizen vanwege de stijgende winterafvoer toch al een grotere hoeveelheid zoet water op de Waddenzee zullen gaan spuien. De tabel laat zien dat het oppervlak waar de bodemfauna kan verarmen door langdurige verzoeting het grootst is voor de locatie 2 en 2A en bij locatiealternatief 5 is er geen verandering. Bij hoge afvoer en springtij is geen verandering in de verzouting waarneembaar, omdat het zoute water onder die omstandigheden alles overheersend blijft bij de bestaande spuilocaties. Ad b) Veranderingen in de vorm van het zoetzoutpatroon Niet alleen de verandering in het oppervlak zelf, maar ook de verandering in de vorm van het gebied met lagere zoutgehaltes kan per alternatief verschillen. Dit aspect is van belang voor de vistrek en wordt hierna onder de kop Vistrek besproken. Effectbeoordeling Bij de beoordeling van de effecten van verzoeting respectievelijk verzouting zijn soortenrijkdom en verandering van oppervlak als criteria aangehouden. Aanmerkelijke verzoeting wordt negatief gewaardeerd, omdat het een negatief effect zal hebben op de soortenrijkdom in de bodemfauna en er vanwege de blijvende fluctuaties in het zoutgehalte geen stabiele zoet/zout gradiënt te verwachten is waar vestiging van brakwatersoorten mogelijk is. Aanmerkelijke verzouting wordt als een positief effect aangemerkt omdat het tot verrijking van de bodemfauna zal leiden. De gevolgen van de verzoeting/verzouting op bodemfauna zijn voor de diverse alternatieven relatief gewaardeerd in de volgende tabel. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 79

80 Alternatief 1A 2 2A (1A+5) Aspect verzoeting bij gemiddelde spuiafvoer X X X X X X verzoeting bij hoge spuiafvoer X X X X X verzouting bij gemiddelde spuiafvoer X X X X X X Voorkeuren X X X X Tabel 12: Beoordeling effecten extra spuimiddel op de bodemfauna in de Westelijke Waddenzee, per alternatief (naar: LIt. 45 [voor alternatief 1 t/m 5]) (X= komt in aanmerking) Alternatief 6 wordt beoordeeld als het meest gunstige voor de effecten op bodemfauna vanwege de geringe verandering in verdeling van spuihoeveelheden tussen Den Oever en Kornwerderzand en dus in de oppervlakken die verzoeten of verzouten. Ook de alternatieven 1A, 2 en 2A komen in aanmerking. De alternatieven 2 en 2A geven het kleinste verzoete gebied onder gemiddelde spuiomstandigheden door de snelle vermenging van het spuiwater met het water in de Doove Balg, maar daarentegen een groot verzoet gebied (waarvan een deel ten westen van Breezanddijk) bij hoge spuiafvoeren. Alternatief 1A geeft een naar verhouding klein gebied waar de kans op langdurige sterke verzoeting zal toenemen tijdens hoge spuiafvoeren. Deze alternatieven geven alle drie een relatief groot gebied bij Den Oever dat verzout ten opzichte van de huidige situatie. Dit wordt als positief gezien omdat daardoor de bodemfauna zal verrijken. Zij geven ook vergroting van het gebied rond Kornwerderzand waar de dichtheden of groei van bodemfauna negatief zullen worden beïnvloed door verzoeting (Lit. 47). Dit wordt niet erg negatief beoordeeld omdat in dat gebied de bodemfauna door andere factoren (grotere dieptes en langere verblijftijden van het {zoete} water) al minder rijk is. (Lit. 46) De alternatieven 3 en 4 komen minder in aanmerking omdat er bij hoge afvoer grote gebieden ten westen van Breezanddijk sterk zullen verzoeten doordat de spuistroom door de ebstroom wordt meegenomen. Deze verzoeting wordt, gezien de aanwezige rijkdom aan bodemfauna, negatiever gewaardeerd dan extra verzoeting rond Kornwerderzand. Dit soort effecten ontbreekt bij alternatief 5. Dit alternatief komt echter minder in aanmerking, omdat het positieve effect van een verzouting bij Den Oever geheel ontbreekt, terwijl bij gemiddelde spuiafvoer wel een gebied bij Den Oever sterk verzoet. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 80

81 Glasaal Vistrek/ lokstromen voor vis Effectbeschrijving Zoals in paragraaf al is uitgelegd, gaan vissen die van zee naar het IJsselmeer willen trekken, op zoek naar de lokstroom van het zoete water dat door de spuisluizen geloosd wordt. Zij volgen daarbij de vloedstroom. Momenteel zijn er twee lokstromen, beide vanuit de bestaande spuimiddelen waar geen voorzieningen voor vispassage zijn. Bij Kornwerderzand wordt meer trekvis gevonden dan bij Den Oever, waarschijnlijk omdat de grootste vloedstroom vanuit het Marsdiep via de Texelstroom en de Doove Balg loopt. Als de lokstromen van de bestaande en de nieuwe spui gecombineerd kunnen worden, kan de trekvis die bij de bestaande spui voor de deur komt, de vispassage van de nieuwe spui nog vinden. Verwacht wordt dat bij de alternatieven 1A, 2, 5 en 6 de vispassage bij de nieuwe spui ook voor de bestaande spui zal kunnen functioneren. Wel zal het bij alternatief 2 moeilijker zijn voor de vissen om de nieuwe spui met vispassage te vinden, door de grotere afstand naar de bestaande spui, waardoor de totale lokstroom diffuser en breder wordt. Bij realisatie van alternatief 2A of 3 ontstaat er over een breed gebied loodrecht op de Afsluitdijk een zoutgradiënt zodat een gerichte lokstroom ontbreekt (Lit. 46) en vissen moeilijker hun weg zullen kunnen vinden. Bij alternatief 4 kan de vispassage niet voor één van de andere spuimiddelen fungeren, omdat de afstand tot de bestaande spuimiddelen te groot is. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 81

82 Alternatief Werking vispassage Alternatieven die in aanmerking komen 1A Ook voor huidige spui Korwerderzand X 2 Ook voor huidige spui, maar diffusere stroom 2A Niet voor huidige spui, diffusere stroom 3 Niet voor huidige spui, diffusere stroom 4 Niet voor huidige spui 5 Ook voor huidige spui Den Oever, maar minder aanbod van vis 6 Ook voor huidige spui Kornwerderzand X Tabel 13: effect van de alternatieven op de werking van de vispassage Effectbeoordeling Op de eerste plaats heeft een nieuwe spui met vispassage in de buurt van één van de bestaande spuimiddelen de voorkeur omdat daarmee de passage ook voor vissen zal functioneren die op de lokstroom van de bestaande spuimiddelen afkomen. Daarnaast volgt uit onderzoek (Lit. 48) dat zich bij Kornwerderzand de meeste trekvis aandient en dat de spui in die buurt dus het meest effectief zal zijn. Vanuit het oogpunt van vistrek verdient een nieuwe spui bij Kornwerderzand (locatie 1A) of alternatief 6 (met vispassage bij Kornwerderzand) dus de voorkeur. Overigens is over de grootte van de visintrek met de huidige kennis niets specifieks te zeggen. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat de uitspoeling van vis per alternatief zou variëren Landschappelijke inpassing Mede vanwege het belang dat vanuit het beleid aan landschappelijke inpassing van ingrepen rond de Afsluitdijk wordt gehecht, is voor het MER een Landschapswerkgroep ingesteld waarin de Rijksbouwmeester en gerenommeerde architecten en landschapsarchitecten zitting hadden. De werkgroep heeft onderzocht hoe de bouw van de nieuwe spui zo goed mogelijk in de Afsluitdijk ( één van de meest markante tijdsbeelden van vormgegeven technologie, volgens de werkgroep) ingepast kan worden. Als criteria voor de aanvaardbaarheid van de ingreep op een bepaalde plek hebben deze deskundigen gekozen: - aansluiting bij verbijzonderingen in de dijk (andere kunstwerken, bochten) en - aansluiting bij bestaande geulenpatronen (zowel geulen die na de aanleg van de dijk zijn ontstaan of verruimd zoals de Doove Balg als oude geulen in het IJsselmeer zoals de Middelgronden bij Kornwerderzand). Aansluiting bij bestaande verbijzonderingen Bij de alternatieven 1A, 3, 5 en 6 is aansluiting mogelijk bij een bestaand element op de dijk of een verbijzondering in de dijk. Bij locatie 1A is er de knik in de dijk, bij locatie 5 wordt aansluiting gevonden bij het bestaande spuicomplex, bij alternatief 6 is er zowel bouw in de knik (bij Kornwerderzand) als aansluiting bij een bestaande complex (bij Den Oever), en bij locatie 3 bevindt zich de werkhaven van Breezanddijk. Bij de alternatieven 2, 2A en 4 is geen verbijzondering aanwezig. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 82

83 Aansluiting bij bestaand geulenpatroon Bij locatie 1A wordt aansluiting gevonden bij een oude stroomgeul (de Middelgronden). Locatie 2 ligt het dichtst bij de Doove Balg, maar vindt aan de IJsselmeerkant geen aansluiting aan een bestaande geul. Bij locatie 2A is de aansluiting bij een bestaande geul aan de IJsselmeerkant mogelijk. Bouw bij Den Oever (alternatief 5 of 6) zou doorgráving van de keileembult in het IJsselmeer nodig maken en is daarom ongewenst. Bij locatie 3 en 4 is geen bestaande of oude geul in de buurt. De conclusie van de werkgroep luidt dat locatie 1A het best beantwoordt aan de eisen van aansluiting bij een verbijzondering in de dijk (de knik) en het geulenpatroon (vlak bij de Doove Balg). Bovendien is op die locatie een ontwerp te maken dat respect toont voor het rechtlijnige karakter van de dijk en daarbij (door ontvlechting van de spui en de weg) inzicht geeft in de techniek van het nieuw toe te voegen element, het spuimiddel. (Lit. 41) Alternatief Aspect 1A 2 2A Aansluiting bij verbijzondering in dijk X X X X Aansluiting bij geulenpatroon X X Eindoordeel X Tabel 14: beoordeling alternatieven op landschappelijke inpassing (X = komt in aanmerking) Voorlopige locatiekeuze De voorlopige locatiekeuze, op hoofdlijnen bepaald door effecten op natuur en landschap, is in Tabel 15 weergegeven. Aspect Alternatief 1A 2 2A Morfologie X X X X Zoet-zoutverdeling X X X X Visintrek X X Landschappelijke inpassing X Voorlopige locatiekeuze X Tabel 15: overzicht afwegingen aspecten natuur en landschap (X = komt in aanmerking) Uit de tabel blijkt dat alleen een spui op locatie 1A voor alle aspecten in aanmerking komt. Daarmee verdient deze locatie vooralsnog de voorkeur. Locatie 2 en 2A zijn voor de vistrek en vanuit landschappelijke inpassing (bouwen in de rechtstand van de dijk) minder gunstig, bij locatie 3 komt er teveel zoet water naar het gebied tussen Breezanddijk en Den Oever, wat ongewenst is voor de daar aanwezige bodemfauna. De locaties 4 en 5 zijn voor geen van de beschouwde aspecten aan te bevelen en alternatief 6 is vanwege de aanmerkelijke verliezen aan Wadden- en IJsselmeerbodem niet aan te bevelen. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 83

84 6.3.5 Effecten op gebruiksfuncties De voorlopige locatiekeuze, gebaseerd op de effecten op de beleidsmatig zwaarstwegende waarden in het plangebied (natuur en landschap), wordt in deze paragraaf getoetst aan de weging die vanuit de gebruiksfuncties kan worden gemaakt. Effectbeschrijving Voor het in beeld brengen van de effecten op gebruiksfuncties is het Beleidsondersteunend Systeem WadBOS [ES]2 ingezet. (Lit. 53 en 54) De belangrijkste effecten worden in deze paragraaf beschreven. Ze zijn samengevat in Tabel 16. Gebruiksfuncties Militaire Scheep- Recreatie Schelpdier- Overige Archeologische activiteiten vaart visserij visserij waarden Alternatieven 1A 0 0 / (-) / A 0 0 / / 0 0 / / / / 0 (-) / (=1A+ 5) 0 0 / (-) Tabel 16: Beoordeling alternatieven extra spui voor de gebruiksfuncties (gegevens alternatief 1A t/m 5 uit Lit. 53 en 54) 1A voorkeursalternatief voor functies natuur en landschap - negatief effect verwacht (-) kans op een negatief effect 0 geen effect verwacht - / 0 geen of een klein negatief effect verwacht 0 / - een klein negatief effect door extra baggerbezwaar of dwarsstromingen + positief effect verwacht Recreatie en militaire activiteiten Effecten op recreatie (= recreatievaart, oeverrecreatie en sportvisserij) en militaire activiteiten zijn alleen te verwachten bij alternatief 3 (Breezanddijk), omdat daar mogelijk beïnvloeding van bestaande activiteiten optreedt. Nabij Breezanddijk is een kleinschalige camping gevestigd en Defensie heeft er een testterrein voor het beproeven van munitie. Als daar een nieuwe spui gebouwd zou worden, kan deze gebruiksruimte wegnemen door zijn ligging en door de sterke stromingen rond de spui. Op de voorkeurslocatie, 1A, is geen effect op deze functies te verwachten. Scheepvaart De alternatieven 1A tot en met 4 leiden mogelijk tot extra baggerbezwaar in het Visjagersgaatje en de havens van Den Oever. Omdat deze geul en deze havens van ouds her door baggeren op diepte worden gehouden, is er geen invloed op de scheepvaart, maar mogelijk wel op de kosten van het vaarwegonderhoud. Een nieuw spuimiddel op de voorkeurslocatie (1A), maar ook op locatie 2 of 2A kan mogelijk tot dwarsstromingen in de Doove Balg leiden. Uit onderzoek blijkt dat dit tot een beperkt effect voor de scheepvaart kan leiden. Uit overleg met vertegenwoordigers van de beroepsscheepvaart blijkt dat men dit niet als een probleem ziet. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 84

85 Scheepspassage door de schutsluizen bij Kornwerderzand Schelpdiervisserij Voor de schelpdiervisserij worden met name bij de keuze voor een alternatief in het westelijk deel de Afsluitdijk negatieve effecten verwacht door de invloed van het zoete water. Effecten voor de mosselkweek en ook de kokkelvisserij 18 zijn het grootst bij de alternatieven 4 en 5, omdat direct rond die locaties mosselkweekpercelen en kokkelzaadpercelen liggen. Voor de mosselzaadvisserij zijn de effecten het grootst bij de alternatieven 2, 2A en 3 en 4 omdat in deze omgeving de belangrijkste mosselzaadgebieden liggen. Een nieuw spuimiddel op de voorkeurslocatie, 1A, zal weinig of geen effect op deze functie hebben. Bij alternatief 6 (combinatie van locatie 1A en 5) veranderen de bestaande zoetzoutpatronen niet en is er dus geen effect op de schelpdiervisserij. Overige visserij Effecten op de overige visserij, met name de fuikenvisserij, zijn niet onderscheidend in het projectgebied, omdat over de gehele lengte van de Afsluitdijk fuiken zijn gezet. Waar de nieuwe spui ook komt, er zullen fuiken moeten wijken. Wel is er bij keuze voor een noordoostelijk alternatief (1A, 2 of 2A) meer verstoring van fuiken, omdat er in dat gebied meer fuiken staan. Overigens ontstaan langs de strekdammen bij de nieuwe spui nieuwe locaties waar fuiken herplaatst kunnen worden. Conclusie is dat effecten op de overige visserij zich bij de voorkeurslocatie, 1A, net zozeer als bij andere mogelijke locaties voordoen. Archeologie De trefkans voor vondsten van hoge archeologische waarde wordt door de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in (voormalige) diepe geulen groter geacht dan daarbuiten. (Lit. 58 en Bijlage F Kaart 44) Bij de alternatieven 2, 2A, 3 en 5 is de kans op archeologische vondsten kleiner dan bij de overige en alternatief 6 is beter dan 1A en Het Kabinet heeft inmiddels besloten de kokkelvisserij in de Waddenzee af te bouwen en de mosselcultuur te verduurzamen (Beleidsbesluit Schelpdiervisserij , ministerie van LNV, 2004) MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 85

86 Effectbeoordeling De effectbeschrijving per gebruiksfunctie is vertaald naar een oordeel over de wenselijkheid van ieder alternatief. Het voorkeursalternatief, locatie 1A, stuit niet op bezwaren vanuit de gebruiksfuncties, zij het dat voor dit alternatief aanvullend onderzoek naar archeologische waarden en misschien ook naar maatregelen voor de scheepvaart nodig zal zijn (zie hoofdstuk 8). Voor alternatief 6 geldt dit onderzoek alleen de archeologische waarden. Aangezien het bij archeologische waarden alleen gaat om een kans dat deze waarden worden aangetast en er in historisch onderzoek (Lit. 16 en 17) geen aanwijzingen in de literatuur zijn gevonden voor objecten op deze locaties en in de aan- en afstroomgeulen, zouden ook deze alternatieven vanuit de gebruiksfuncties voor verdere studie in aanmerking komen. Vanwege de risico s op schade voor de schelpdiervisserij worden de alternatieven 2 tot en met 5 voor deze gebruiksfuncties als niet wenselijk beschouwd. Voor alternatieven 2 en 2A zouden bij eventuele hinder door dwarsstronmingen ook aanvullende maatregelen voor de scheepvaart nodig zijn, voor alternatief 3 speelt ook mogelijke hinder voor de gebruiksfuncties militair gebruik en recreatie een rol en voor alternatief 4 mogelijke schade aan archeologische waarden. Conclusie: de weging op gebruiksfuncties laat de keuze voor alternatief 1A in stand Gebruik van bouwgrondstoffen / duurzaam bouwen Voor de effecten op het gebruik van bouwgrondstoffen en duurzaam bouwen is van belang hoe groot het nieuwe spuimiddel dient te worden. Hoe groter immers, hoe meer bouwgrondstoffen nodig zijn. In de eerste kolom van Tabel 4 is aangegeven wat de breedte tussen de leidammen van het nieuwe spuimiddel voor elk alternatief is. In de tabel is te zien dat de benodigde spuibreedte toeneemt naarmate een locatie meer naar het westen wordt gekozen. Dit komt doordat het beschikbare verval over de sluizen in het oostelijk deel van het plangebied gunstiger is dan in het westelijk deel. In het oostelijk deel is er namelijk een groter getijverschil in de Waddenzee en dit deel profiteert van opwaaiing uit het zuidwesten in het IJsselmeer. Het standaardontwerp waar bij de berekeningen voor de locatiekeuze van is uitgegaan, met een drempeldiepte op NAP 5,5 m heeft een totale breedte tussen de geleidedammen die in Tabel 4 is aangegeven en die opgebouwd is uit 5 openingen en tussenpijlers van 10 m elk. Bij locatie 1A is de benodigde basisbreedte het kleinst. Een optimum aan spui-efficiency en dus een minimum aan benodigde bouwgrondstoffen zal dan ook worden gevonden bij deze locatie. Conclusie: het voorkeursalternatief, locatie 1A, komt ook vanuit duurzaam bouwen het meest in aanmerking Conclusie locatiekeuze Bij de locatiekeuze in het kader van dit deel van het MER zijn de ecologische effecten en de landschappelijke inpassing als leidend beschouwd. In paragraaf is aangegeven dat locatie 1A als eerste in aanmerking komt vanuit het perspectief van deze aspecten. Vervolgens is onderzocht of deze keus wordt ondersteund door een MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 86

87 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 87 afweging op de gebruiksfuncties respectievelijk Duurzaam Bouwen (zie de paragrafen en 6.3.6). Voor alle gebruiksfuncties blijkt locatie 1A aanvaardbaar, zij het dat extra maatregelen nodig kunnen zijn voor de functie scheepvaart en extra onderzoek voor de archeologische waarden. Voor duurzaam bouwen is locatie 1A ook het beste. Locatie 1A is dan ook het uitgangspunt voor de verdere effectbeschrijving in dit deel van het MER.

88 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 88

89 7. Effecten voorkeurslocatie Inleiding In het vorige hoofdstuk zijn de (locatie)alternatieven voor de nieuwe spui vergeleken en is de keuze beargumenteerd voor locatie 1A. Deze locatie heeft de voorkeur van de initiatiefnemer. In dit hoofdstuk worden de effecten van een nieuwe spui op de voorkeurslocatie nogmaals, maar nu in meer detail beschreven. Het doel hiervan is te bezien of deze effecten significant genoemd kunnen worden in de zin van de (Europese) regelgeving. Voor de gebruiksfuncties gaat het erom te beoordelen of de effecten zodanig ingrijpend zijn dat mitigerende maatregelen getroffen zouden moeten worden. Het gaat hierbij om effecten op het IJsselmeer, de Waddenzee en de Afsluitdijk, zowel tijdens de bouw als na ingebruikneming. De voorkeurslocatie 1A ligt in de knik in de Afsluitdijk ten westen van Kornwerderzand. Voor de effectbeschrijvingen in dit hoofdstuk is uitgegaan van een spuimiddel met 5 open spuigoten van elk 40 m breed met een drempel op NAP 5,5 m, een enkele deur (als worst case voor de milieu-effecten), een vispassage en brug voor het wegverkeer, dit alles gelegen in het huidige tracé van de Afsluitdijk. De totale breedte van het spuimiddel tussen de leidammen is 250 m. De effecten worden apart beschreven voor het IJsselmeer en omstreken ( 7.2), de Waddenzee ( 7.3) en de Afsluitdijk ( 7.4). De morfologie aan de IJsselmeerzijde komt in de effectbeschrijving op de voorkeurslocatie niet opnieuw aan de orde, omdat die effecten al zijn beschreven in het kader van de locatiekeuze (hoofdstuk 6). Na de beschrijving van de onderscheiden effecten voor het IJsselmeer de Waddenzee en de Afsluitdijk, geeft 7.5 een samenvattend overzicht. Tenslotte wordt in paragraaf 7.6 beschreven welke cumulatieve effecten worden verwacht van de voorgenomen ingreep in combinatie met andere ingrepen in het plangebied. 7.2 Effecten op IJsselmeer en daarmee verbonden wateren Hydrologische effecten In deze paragraaf wordt ingegaan op de effecten op het peilverloop in het IJsselmeer en andere meren in het gebied die daarmee in verbinding staan, de overstromingsfrequenties van de buitendijkse gebieden en de effecten op kwel. Behalve in het IJsselmeer wordt het waterpeil van de meren die in open verbinding daarmee staan, Ketelmeer, Vossemeer en Zwarte Meer eveneens beïnvloed als gevolg van de extra spuicapaciteit. Ook Markermeer, IJmeer, Gooimeer, Eemmeer, Nijkerkernauw, Nuldernauw, Wolderwijd, Veluwemeer en Drontermeer behoren tot de meren van het IJsselmeergebied, maar deze meren staan niet in open verbinding met het IJsselmeer. In Lit. 48 is behalve naar de direct betrokken meren, ook naar de effecten op deze overige meren en op binnendijkse gebieden gekeken. Peilverloop IJsselmeer Het peilverloop in het IJsselmeer zal veranderen als er een nieuwe spui wordt aangelegd. Met een model is zowel voor de winter-, als voor de zomerperiode onderzocht hoe het zal veranderen. (Lit. 48) Daarnaast is berekend hoe het MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 89

90 peilverloop zou zijn geweest zonder een nieuwe spui. Hierbij wordt rekening gehouden met het afgesproken winterstreefpeil van NAP -0.4 m en een zomerstreefpeil van NAP 0.2 m. Berekend is dat de pieken in het peil met de inzet van extra spui in de winter gemiddeld 10 tot 20 cm lager uitvallen en dat de periode waarover het winterstreefpeil met meer dan 10 cm wordt overschreden met tientallen dagen terugloopt. Voor de zomerperiode blijkt de beheerder in de praktijk een iets grotere marge ten opzichte van het streefpeil aan te houden dan het model berekent. Het peil dat met volledige inzet van de oude en nieuwe spuimiddelen kan worden bereikt, ligt over het algemeen 0 tot 5 cm lager dan het berekende peil voor de bestaande spuisluizen alleen. De kansen op peiloverschrijdingen in 2010 met en zonder extra spui zijn in Figuur 8 weergegeven. Het verschil tussen de situatie met en zonder extra spui kan oplopen tot 25 cm. In de decennia na realisatie van de nieuwe spui zal het gemiddelde peil echter weer gaan oplopen onder invloed van de zeespiegelstijging en de hogere winterafvoer. Berekend is dat de situatie rond 2050 weer ongeveer gelijk is aan de huidige situatie (winter) meerpeil (NAP) 0,6 0,4 0,2 0-0,2-0,4-0,6 zonder met Figuur 7 Waterpeiloverschrijdingen langs de Friese IJsselmeerkust in 201 Figuur 8 Waterpeiloverschrijdingen langs de Friese IJsselmeerkust in 2010 in procenten van de tijd, zonder en met extra spui, in de winter (Lit. 48). De horizontale as geeft de kans van overschrijden in percenten. Het gemiddeld meerpeil in de winter zal in de situatie mét extra spui uiteraard lager zijn dan zonder. Hierdoor kan langer worden voldaan aan de norm voor beveiliging tegen overstroming en blijft er langer ruimte voor de waterafvoer vanuit de aanliggende gebieden (en dus is er een kleinere kans op wateroverlast) (Lit. 48). Overstromingsfrequenties buitendijkse gebieden Omdat de voornaamste lagergelegen buitendijkse gebieden rond het IJsselmeer langs de Friese kust liggen, is voor deze omgeving apart onderzoek gedaan naar de waterpeilen. Een stabieler peil op het IJsselmeer geeft minder kans op wateroverlast, wat prettig is voor de gedeelten waar bebouwing is of recreatie dan wel landbouw uitgeoefend wordt, maar voor de natuur heeft het niet alléén positieve gevolgen. De oppervlaktes van ecotopen en de bijbehorende overstromingskansen in buitendijkse natuurgebieden langs de Friese IJsselmeerkust staan in Tabel 17. Veranderingen in overstromingsduur hebben een effect op de kwaliteit van de aanwezige ecotopen of kunnen oorzaak zijn van verandering van type ecotoop. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 90

91 Figuur 9 Overstromingsduur Friese IJsselmeerkust MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 91

92 Friese westkust Gaasterland Zonder extra Met extra Zonder extra Met extra spui spui spui spui Bos 15 ha 2-10% Alles <2% 1,7 ha >2% Alles <2% Droog riet 150 ha >5% Alles <2% 30 ha >10% Alles <10% Grasland tientallen ha >5% Alles <2% 60 ha >10% 30 ha >10% Kale bodem 17 ha <2% 24 ha <2% 4 ha >50% Idem Nat riet 25 ha >50% 20 ha >50% 7 ha >50% 6 ha >50% Tabel 17 Oppervlaktes van ecotopen en bijbehorende overstromingskansen: In procenten(%) in de winter voor de verschillende ecotooptypen langs de Friese IJsselmeerkust met en zonder extra spuicapaciteit in 2010 (Bron: Lit. 48) Uit tabel 17 blijkt dat de overstromingskansen in 2010 mét extra spui lager zijn dan zonder. Mét spui zal de kans op wateroverlast in deze gebieden afnemen. In het nog te schrijven inrichtingsdeel van het MER zal nader ingegaan worden op dit aspect. Het peilverloop bij andere meren in het gebied Het gewijzigde peilverloop in het IJsselmeer zal ook enige invloed hebben op de omliggende meren. Voor Ketelmeer, Zwarte Meer en Vossemeer zijn naar verwachting de veranderingen klein, omdat het peilverloop in die meren voor een groot deel bepaald wordt door windinvloeden en de invloed van het IJsselmeerpeil daar gering is. Voor de meren die niet in open verbinding staan met het IJsselmeer, zoals Markermeer, IJmeer en de andere dan de hierboven genoemde Randmeren, is de verwachting dat de invloed op het peilverloop nihil is en dat van een meetbaar effect op ecologie of gebruiksfuncties geen sprake zal zijn. Effecten op kwel Het gemiddeld lagere winterpeil in het IJsselmeer zal tot gevolg hebben dat de kwel naar gebieden rond het IJsselmeer iets afneemt. Verwacht wordt dat dit geen waarneembaar effect zal hebben op de waterstanden en waterstroming binnendijks. In de zomer zal geen verschil gevonden worden. Conclusie: met de komst van een extra spui in 2010 zullen de gemiddelde peilen in het IJsselmeergebied en de duur en de overstromingskansen van de buitendijkse gebieden langs de Friese kust afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Als gevolg van de klimaatverandering en zeespiegelstijging zal tegen het jaar 2050 de situatie echter weer ongeveer zoals de huidige situatie zijn. De extra spui zal nauwelijks invloed hebben op de kwel naar omliggende gebieden Ecologische effecten De ecologische effecten op het IJsselmeer, het Ketelmeer en de Randmeren zijn ingeschat in Lit. 48. Bij de toetsing aan de Vogelrichtlijn is het begrip significantie een belangrijk criterium voor de bepaling van de ernst van de effecten. Helaas biedt de Vogelrichtlijn zelf geen handvat om de significantie van een effect van een ingreep in te schalen. In deze studie is de term significant voor de kwalificatie van de effecten MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 92

93 gebruikt voor een vermindering van minder dan 5% van de aantallen kwalificerende soorten vogels. Dit getal is ingegeven door het feit dat 1% afname in de praktijk niet meetbaar is. De grens van 5% kan opgevat worden als de kleinst meetbare/merkbare verandering, op het niveau van de in het gebied verblijvende populatie (Lit. 12). Als de verandering meetbaar noch merkbaar is, kan er ook geen sprake van zijn dat de instandhoudings doelstelling van de populatie in het geding is en dus kan er in de zin van de Habitatrichtlijn ook geen sprake zijn van significante gevolgen. De volgende effecten worden in deze paragraaf besproken: Vóórkomen en de verspreiding van de bodemfauna en flora, visstand van het IJsselmeer, ecotopensamenstelling van buitendijkse gebieden, effecten op vogels en effecten op beschermde habitats, dier- en plantensoorten. Vóórkomen en verspreiding van bodemfauna en -flora Nabij de nieuwe spui zal verdieping van de bodem van het IJsselmeer plaatsvinden en zal de stroming toenemen. Deze veranderingen zullen gunstiger omstandigheden scheppen voor bodemfauna en met name voor driehoeksmosselen. Geconcludeerd (Lit. 48) is dat de lokale verdieping nabij de nieuwe spuisluizen waarschijnlijk zal leiden tot geringe verschuivingen van de ligging van bijvoorbeeld concentraties van driehoeksmosselen en/of waterplantvelden. Over de effecten op andere bodemfaunasoorten is weinig bekend, vanwege de minder prominente rol die zij spelen in het voedselweb van het IJsselmeer. Visstand van het IJsselmeer De vispassage die in combinatie met het spuimiddel gebouwd wordt kan de intrek van de driedoornige stekelbaars, aal, bot en spiering bevorderen. Ook de zeldzamere soorten als elft, fint, zalm, rivierprik en zeeprik zullen hiervan zeker profiteren. Bot zal profiteren van de vispassage Foto Thijs Keijzer (TPS) Op korte termijn wordt niet verwacht dat in het IJsselmeer andere vissoorten dan nu zullen gaan overheersen. Wel wordt een positief effect op de soortenrijkdom verwacht. Fint, Elft en Zeeprik kunnen dankzij de vispassage wel hun leefgebied vergroten, maar omdat een geschikte paaihabitat nog ontbreekt in het IJsselmeer en het achterland, moet niet gerekend worden op het ontstaan van een nieuwe populatie die zich voortplant. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 93

94 Het nieuwe spuimiddel leidt op zichzelf niet tot een grotere afvoer van water naar de Waddenzee, maar alleen naar een andere verdeling van dit water in de tijd en over de spuipunten. Bovendien leidt het kleinere verval tot een lagere stroomsnelheid. Derhalve wordt niet verwacht dat het nieuwe spuimiddel van invloed zal zijn op de uitspoeling van vis. Ook de stroomsnelheid van het water uit de spui zal niet toenemen, eerder afnemen, zodat ook hierdoor geen negatieve invloed op de uitstroom van vis zal ontstaan. Conclusie: aanleg van een vispassage in combinatie met het spuimiddel zal de trek van tenminste 9 vissoorten bevorderen. Voor sommige soorten zullen aanvullende maatregelen nodig zijn om ook hun paaihabitat 19 te verbeteren en daarmee de vispassage nuttiger te doen zijn. Ecotopensamenstelling in buitendijkse gebieden De ingebruikneming van de nieuwe spui zal mogelijk leiden tot enige verandering in de ecotopensamenstelling in buitendijkse natuurgebieden. De beheerders van deze buitendijkse gebieden hebben voor ieder gebied doelen gesteld, waarbij zij rekening hebben gehouden met de instandhoudingsdoelen van de beschermde soorten in de betreffende gebieden. Volgens geïnterviewde experts en terreinbeheerders zal het gevoerde terreinbeheer een belangrijker factor in het instandhouden van de huidige ecotooptypen blijven dan de veranderingen in waterstand en overstromingsfrequentie. In Tabel 18 is de inschatting gegeven die experts, waaronder terreinbeheerders, hebben gegeven van de verwachte, kleine veranderingen die, gegeven het voorgenomen beheer van de betreffende gebieden, zullen ontstaan door de aanleg van de extra spui. De schattingen zijn globaal omdat preciezere kennis ontbreekt. De richting van de voorspelde veranderingen wordt echter wel aannemelijk geacht. De meest ingrijpende ecologische effecten van veranderingen in het peilverloop in het IJsselmeer mogen worden verwacht in de oeverzones waar geleidelijke overgangen tussen water en land aanwezig zijn. Doordat het streefpeil in de winter beter gehandhaafd kan worden, zullen de oeverzones minder vaak overstromen en als gevolg daarvan enigszins verdrogen. Dit geldt met name voor de ecotopen bos, droog riet en grasland. Deze effecten zullen het sterkst zijn rond het IJsselmeer en minder sterk in het Ketelmeer, Zwarte Meer en Vossemeer. In deze meren wordt het peil meer beïnvloed door de wind dan door het IJsselmeerpeil. Een deel van de buitendijkse gebieden zal niet meer overstromen en daar zal geen invloed meer zijn van het voedselrijke IJsselmeerwater. Dit zal gunstig zijn voor ecotooptypen die op voedselarme standplaatsen voorkomen. 19 De verbetering van het paaihabitat, een belangrijk doel van de Europese Kaderrichtlijn Water, valt buiten de scope van dit project. Dit zal in de deelstroombeheersvisie opgepakt moeten worden. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 94

95 Ecotoop Huidige 2010 met 2050 zonder 2050 met situatie (ha) extra spui extra spui (0+) met extra spui Bos (+) Droog riet Gras 360 (-) 0 0 Kaal Nat riet Tabel 18: Huidige situatie van ecotopen (ha) langs de Friese IJsselmeerkust en de verwachte ontwikkelingen na 2010 op basis van kennis van experts en beheerders (+= toename -= afname 0=gelijk ()=mogelijke verandering). Omdat ecotopen vooral afhankelijk zijn van de omstandigheden in het groeiseizoen, is onzeker in hoeverre de veranderingen in de wintersituatie de ecotooptypen uiteindelijk werkelijk zullen beïnvloeden. Conclusie: deskundigen voorspellen weliswaar voor een aantal ecotooptypen in buitendijkse gebieden veranderingen als gevolg van de ingebruikneming van de nieuwe spui, maar signaleren ook dat terreinbeheer een belangrijkere factor is en blijft, voor de instandhouding van deze ecotooptypen. Effecten op vogels De effecten van de aanleg en ingebruikneming van een extra spui met vispassage zijn door middel van expert judgement bepaald (Lit. 48). Beschrijvingen van effecten op vogels in het IJsselmeergebied zijn samengevat in tabellen in Bijlage E. In de tabellen is weergegeven wat het voedsel of de habitat van de betreffende soort is, in welke aantallen de betreffende soort in de huidige situatie voorkomt in respectievelijk het IJsselmeer, langs de Friese IJsselmeerkust, in het Ketelmeer/Vossemeer of in het Zwarte Meer. Effecten op vogels in de overige Randmeren en het Markermeer worden niet besproken. De effecten zullen voor deze meren naar verwachting nog kleiner zijn dan de reeds geringe effecten die voor Ketelmeer/Vossemeer en Zwarte Meer worden verwacht, omdat de peilfluctuaties in deze meren nihil zullen zijn. Vervolgens is ten opzichte van de huidige situatie aangegeven - of er tot 2010 veranderingen te verwachten zijn, - wat de verandering is bij aanleg van de nieuwe spui en - hoe de situatie in 2050 met en zonder extra spui wordt. Voor de beschrijving van de effecten op vogels is voor het IJsselmeer ruwweg onderscheid gemaakt tussen viseters, bodemdieren- en planteneters, en rustende vogels. Broedvogels in buitendijkse gebieden langs de Friese kust en vogels in Ketelmeer, Vossemeer en Zwarte Meer worden apart besproken. Viseters Er is onderscheid te maken tussen viseters in diep en in ondiep water. Voor viseters in dieper water zal zeer waarschijnlijk weinig of niets veranderen. Voor de viseters van ondiep water (Lepelaar en reigerachtigen) heeft de periodiek grotere beschikbaarheid van stekelbaars een positief effect. Een negatieve ontwikkeling voor deze groep is de afname van het oppervlak ondiepten in de situatie 2050 zonder extra spui. Bodemdieren- en planteneters Voor deze soorten vogels is de relatie tussen het waterpeil en de bereikbaarheid van voedselbronnen belangrijk. In tabel 19 is weergegeven MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 95

96 hoe in de vier beschouwde situaties het areaal bodemdieren en waterplanten nu is en hoe het verandert met extra spui. De veranderingen zijn berekend op basis van de diepten tot waar bodemdieren- respectievelijk plantenetende vogels bij voorkeur duiken. Situatie Benthos Planten Benthos Planten (km2) (km2) (% verschil) (% verschil) 2010 zonder extra spui 1504,0 239, met extra spui 1513,1 246,3 +0,6 +3, zonder extra spui 1465,4 220,2-2,6-7, met extra spui 1492,0 232,8-0,8-2,7 Tabel 19: Areaalveranderingen (in km 2 en procenten) in de wintertoestand in voorkeursdiepteklassen voor benthoseters en planteneters voor de verschillende situaties met en zonder extra spui (Bron: Lit. 48) Op basis van deze veranderingen is voor de situatie 2050 zonder extra spui ingeschat dat voor bodemdiereneters, zoals bv. Tafeleend, Kuifeend en voor plantenetende vogelsoorten, zoals Kleine Zwaan, Wilde Zwaan en Krakeend de situatie iets slechter zal zijn dan nu. Voor de plantenetende vogelsoorten geldt dit ook voor de situatie 250 met extra spui. Rustende vogels Diverse vogelsoorten gebruiken de ondiepe randzones van het IJsselmeer als rust/slaapplaats. Een strakkere handhaving van het winterpeil is gunstig voor deze vogels. Voor soorten die uitsluitend in de ondiepe delen rusten wordt de situatie zonder extra spui op termijn (2050) ongunstiger. Broedvogels in buitendijkse gebieden De verwachte veranderingen in ecotopen zijn gebruikt om eventuele veranderingen in broedvogelaantallen in te schatten. Deze inschattingen zijn uiterst onzeker, omdat peilveranderingen met name in de winter optreden en de zomersituatie (waarin het broedseizoen grotendeels valt) niet of nauwelijks zullen beïnvloeden. Verwacht wordt dat na aanleg van de spui in 2010 het aantal broedvogels dat afhankelijk is van rietmoeras mogelijk iets afneemt omdat door het strakkere waterpeil het areaal waterriet licht afneemt. Soorten die een strikte voorkeur hebben voor droog rietland zouden door de verruiging ervan in aantal iets kunnen afnemen, maar andere soorten zullen juist weer positief reageren. Kale grondbroeders nemen mogelijk af door verruiging van het areaal, maar het minder vaak voorkomen van hoge waters zal tot gevolg hebben dat kolonies van grondbroeders minder vaak overspoelen, zodat hun kansen weer toenemen. Vogels in het Ketelmeer, Vossemeer en Zwarte Meer Doordat de extra spui minder doorwerkt op de waterstanden in de verder van de Afsluitdijk gelegen meren, waar het peil meer beïnvloed wordt door de wind, zijn er ook minder effecten op de overstromingskansen aldaar. Als er al effecten op aantallen vogels optreden dan zijn de effecten op de soorten minder dan 1% van de aanwezige populatie. Conclusie effecten op vogels in het IJsselmeergebied: de aanleg en ingebruikneming van een extra spui met vispassage heeft voor sommige vogelsoorten een vooruitgang en voor andere een achteruitgang tot gevolg. Bij de toetsing is een niveau van 5% vermindering van de in het gebied voorkomende vogels genomen als zijnde significant. De Vogelrichtlijn zelf doet hierover geen uitspraken. Dat getal is ingegeven door het feit dat een 1% MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 96

97 afname in de praktijk niet meetbaar zou zijn. De 5% grens kan worden opgevat als de kleinst meetbare / merkbare verandering op het niveau van de in het gebied verblijvende populatie. Voor geen enkele soort wordt echter een effect groter dan 5 procent van de aanwezige populatie verwacht. De te verwachten effecten van de nieuwe spui op de meeste van de bestudeerde soorten zijn beduidend lager (< 1%). Beschermde habitats en beschermde dier- en plantensoorten In deze subparagraaf worden de effecten beschreven op de habitats en een aantal dier- en plantensoorten die in het plangebied voorkomen en die zijn beschermd ingevolge nationale of Europese regelgeving. Flora- en Faunawet Een aantal soorten in het IJsselmeergebied is beschermd onder de Flora- en Faunawet. Onderzoek op locatie ten behoeve van een eventuele aanvraag voor vergunning of ontheffing op grond van deze wet zal worden uitgevoerd als de locatie vastgesteld is. Bovendien zal dit pas kort voor aanvang van de bouw gedaan worden om van een zo actueel mogelijke stand van zaken uit te gaan. Momenteel zijn er geen gegevens die wijzen op strijdigheid met de bepalingen van de wet. Habitatrichtlijn Een aantal natuurgebieden langs de Friese IJsselmeerkust is bij de Europese Unie aangemeld als Habitatrichtlijngebied. De kwalificerende soorten waarvoor de Friese IJsselmeerkust is aangemeld zijn: Rivierdonderpad, Meervleermuis en Noordse woelmuis, en het habitattype tril- en overgangsvenen. De verwachte effecten op deze soorten en dit habitattype worden hieronder samengevat en staan in de tabel in Bijlage E opgesomd. De Rivierdonderpad komt in het hele IJsselmeer en omgeving voor. De soort leeft in ondiep stromend water met zand-, grind- of steenbodem maar ook in meren. De bij dijkbouw gebruikte stenen leveren waarschijnlijk een geschikte habitat in het IJsselmeer. De soort komt vrij algemeen voor tussen de stenen van de dijk. In deze habitat zal niets veranderen waardoor aangenomen mag worden dat geen effecten op de Rivierdonderpad zullen optreden. Rivierdonderpad De Meervleermuis leeft in gebieden met brede waterwegen. Meervleermuizen komen in Nederland vooral in het noordwestelijk deel voor. Rond het IJsselmeer zijn kolonies bekend uit de omgeving bij Andijk. Langs de Friese kust zijn veel waarnemingen gedaan. Er worden geen effecten verwacht van extra spui op de Meervleermuis, omdat geen structurele veranderingen in de foerageerhabitat met brede waterwegen en rietkragen te verwachten zijn. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 97

98 De Noordse Woelmuis komt voor in de Makkumer noordwaard en de Workumer buitenwaard. Dat zijn gebieden die worden gekenmerkt door dynamiek in het waterpeil. Deze diersoort prefereert gebieden waar natte en dichte rietvegetaties en natte hooigraslanden (zomerhabitat) afgewisseld worden met drogere typen vegetatie, zoals verruigend rietland en drogere typen hooiland waar de soort zich s winters kan terugtrekken. De soort is gebaat bij natte omstandigheden, omdat hij alléén onder die omstandigheden de concurrentie met andere muizen (Veldmuis en Aardmuis) kan weerstaan. Drogere condities leiden niet automatisch tot een vermindering van de levensvatbaarheid van de soort, maar kunnen leiden tot het terugdringen van de soort, omdat de leefgebieden dan toegankelijk zijn (of worden) voor potentiële concurrenten. In de Makkumer noordwaard, waar geen kades omheen liggen, kan dat mogelijk een probleem zijn. Doordat de aanleg van extra spui geen verandering teweegbrengt voor het zomerpeil, dat 20 cm hoger is dan het winterpeil, is gedurende het grootste deel van de reproductieve periode van de muis weinig of geen effect te verwachten. In de winter zal echter de dynamiek minder zijn (gemiddeld lager peil met minder pieken) waardoor in de Makkumer noordwaard het oppervlak terrein dat met enige regelmaat overstroomt, naar verwachting met 80% zal afnemen. Het effect hiervan op de gezondheid van de populatie is onbekend. De kans dat als gevolg van de veranderde dynamiek in het peil concurrentie van andere muizen zal optreden is onzeker, maar als concurrentie zal optreden, zal dat tot een aanzienlijk negatief effect kunnen leiden. Voor dit mogelijk negatief effect zullen mitigerende maatregelen worden genomen, (zie 8.4.3) waardoor de dynamiek in het gebied (overstromingsfrequentie van 1 maal per jaar of per twee jaar) behouden blijft. De Workumer buitenwaard ligt zo laag dat verwacht wordt dat de overstromingsfrequentie nauwelijks zal veranderen. Noordse Woelmuis Tril- en overgangsvenen. De instandhouding en de ontwikkeling van tril- en overgangsvenen kunnen baat hebben bij een vlakker peilverloop. Dit komt omdat het terrein door een geringere overstromingsfrequentie van voedselrijk IJsselmeerwater door relatief meer voedselarm kwel en regenwater gevoed kan worden. Dit zal met name de ontwikkeling en uitbreiding van dit type veen bevoordelen. Conclusie: op de soorten en het habitattype waarvoor de Friese IJsselmeerkust is aangemeld als Habitatrichtlijngebied heeft de bouw en ingebruikneming van de nieuwe spui geen significant effect, behalve mogelijk op de populatie van de Noordse Woelmuis op de Makkumer noordwaard. Maatregelen om dit laatste effect tegen te gaan worden besproken in MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 98

99 Effecten op andere meren in het IJsselmeergebied Voor de andere meren in het IJsselmeergebied, met name Markermeer, IJmeer, Gooimeer, Eemmeer wordt in Lit. 48 gesteld dat verwacht mag worden dat de zomerpeilen als gevolg van het gebruik van de extra spui niet of nauwelijks zullen veranderen. Het winterpeil van NAP 0.40 m zal veel strakker en met minder uitschieters worden gehandhaafd. Het lijkt voor de hand te liggen dat aan de bereikbaarheid van driehoeksmosselen en waterplanten hooguit marginaal iets zal veranderen. Conclusie: er zullen verder geen effecten van betekenis optreden. (Lit. 4) Effecten op gebruiksfuncties Met behulp van het BeleidsOndersteunend Systeem WadBOS [ES]2 zijn door het RIKZ de effecten van een nieuwe spui op de gebruiksfuncties bestudeerd. (Lit. 53 en 54) De bestudeerde gebruiksfuncties van het gebied zijn: Militaire activiteiten, scheepvaart, recreatie, visserij, landschap en cultuurhistorie. Voor de voorkeurslocatie wordt geconcludeerd dat er voor de gebruiksfuncties militaire activiteiten en recreatie géén effecten te verwachten zijn. Voor de overige gebruiksfuncties treden slechts geringe negatieve effecten op. In het algemeen liggen die effecten in een afname van het oppervlak voor de uitoefening van bepaalde gebruiksfuncties. Visserij In het IJsselmeer zal een gering verlies ontstaan van bevisbaar oppervlak door de bouw van het nieuwe spuimiddel. Dit verlies is zo gering dat het geen gevolgen heeft voor de omzet van de visserij. Fuikenvisserij langs de Afsluitdijk Op de aalvisserij middels fuiken heeft de aanleg van de spui met vispassage wel invloed. Aan de IJsselmeerzijde van de bouwlocatie staan fuiken. Deze zullen moeten wijken tijdens de bouwfase. Er wordt verwacht dat langs de strekdammen van de nieuwe spui nieuwe locaties zullen ontstaan waar de fuiken herplaatst kunnen worden. Conclusie: op de visserij heeft de nieuwe spui slechts een geringe invloed. Landschap en cultuurhistorie De beoordeling van effecten op de functie Landschap en cultuurhistorie is uitgevoerd door het bureau Bosch en Slabbers. (Lit. 24) Daarnaast is een Landschapswerkgroep ingesteld, waarin de Rijksbouwmeester plus gerenommeerde architecten en landschapsarchitecten zitting hadden. Voor wat betreft de inpassing van de spui in het landschap van de Afsluitdijk MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 99

100 moet rekening gehouden worden met de karakterisering van de Afsluitdijk als een sterk lineair element. Op de dijk kunnen de voor Nederlandse begrippen unieke noties als eindeloosheid en rust ervaren worden. In deze lijn is een aantal verbijzonderingen te herkennen, zoals de bestaande spuicomplexen, Breezanddijk en de knik in de dijk. (Lit. 41) De Friese IJsselmeerkust is aangewezen tot beschermd Staatsnatuurmonument. Onderzocht is of de aanleg van een extra spui met vispassage schadelijke gevolgen kan hebben voor de natuurwetenschappelijke waarde en het natuurschoon in dit gebied. In het RIZA rapport (Lit. 48) zijn de conclusies hierover als volgt: De veranderingen in overstromingsfrequenties hebben naar verwachting nauwelijks effect voor de ecotopen in de buitendijkse gebieden en dus ook niet of nauwelijks op de natuurwaarde ervan. Conclusie: De voorkeurslocatie 1A is landschappelijk de best denkbare locatie omdat in de knik van de dijk, de verdikking die ontstaat door de spui, bijna natuurlijk kan worden opgevangen. Wat betreft het landschap onder water sluit de spuigeul aan bij een oude stroomgeul in het IJsselmeer en bij het geulen- en platensysteem van de Waddenzee. Er worden geen negatieve effecten verwacht op de weidsheid en het open karakter van het gebied. Archeologie Bij de keuze voor de voorkeurslocatie is in gesteld dat het bij archeologische waarden alleen gaat om een kans dat deze waarden worden aangetast en er in historisch onderzoek (Lit. 16 en 17) geen aanwijzingen in de literatuur zijn gevonden voor objecten op locatie 1A en in de aan- en afstroomgeulen. Conclusie: In het Inrichtingsdeel van het MER zal nader veldonderzoek moeten worden uitgevoerd naar het voorkomen van archeologische resten die door de aanleg van de spui bloot gelegd zouden worden. Zoetwatervoorraad Een belangrijke gebruiksfunctie van het IJsselmeer is het in voorraad houden van zoetwater. Zowel drinkwater als landbouwwater. Aan de Noord-Hollandse kant is een inlaatpunt van drinkwater bij Andijk. Aan de Friese kant van het IJsselmeer is een aantal inlaatpunten bij Makkum, Stavoren en Lemmer voor landbouwwater en voor binnendijks peilbeheer. Deze functie van het IJsselmeer is dermate belangrijk dat als één van de randvoorwaarden voor de aanleg van de spui is gesteld dat er geen significante verhoging van het zoutgehalte bij de huidige inlaatpunten van zoet water mag plaatsvinden als gevolg van de nieuwe spui (Lit. 32). In paragraaf 9.2 wordt hier verder op ingegaan Samenvatting effecten IJsselmeer De belangrijkste conclusies over de effecten van de extra spui met vispassage voor het IJsselmeer zijn hieronder samengevat. 1. Zonder extra spui zullen de waterpeilen geleidelijk stijgen waardoor ecotopen in buitendijkse gebieden natter zullen worden. Deze stijging en verandering van ecotopen zullen gunstig zijn voor broedvogelsoorten van nat rietland en voor de Noordse Woelmuis. De hoge peilen zullen ongunstig zijn voor broedvogelsoorten van droog rietland en ruigte. Onbegroeide zandplaten zullen vaker onder water staan en niet langer als rust- en slaapplaats voor watervogels kunnen functioneren. In het voorjaar lopen kolonies met grondbroedende vogels het risico om weggespoeld te worden. Door de hogere peilen neemt de bereikbaarheid van voedselbronnen voor benthos- en waterplanteneters af. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 100

101 2. Met extra spui zullen ecotopen in buitendijkse gebieden overgaan in drogere varianten. Dit zal ongunstig zijn voor broedvogels van nat rietland. Omdat de Makkumer noordwaard niet meer regelmatig zal overstromen ontstaat het risico dat de populatie Noordse woelmuizen daar wordt verdreven door concurrerende woelmuizen. De lagere peilen zijn gunstig voor vogels die op onbegroeide zandplaten willen rusten of slapen, en ook voor benthos- en waterplantenetende vogels waarvoor voedsel beter bereikbaar wordt. Verwacht wordt dat het peilverloop in 2050 met extra spui weer ongeveer gelijk zal zijn aan het huidige verloop zonder extra spui en dat ook de effecten dan ongeveer gelijk zullen zijn aan de huidige situatie. 3. De vispassage zal een blijvend positief effect hebben op de soortrijkdom aan vis en op het voedselaanbod voor visetende vogels van ondiep water. De belangrijkste effecten van aanleg en inzet van extra spuicapaciteit (met vispassage) op de ecologie van het IJsselmeer en omgeving zijn samengevat in onderstaande tabel. De effecten zijn weergegeven in de situatie direct na aanleg en ten opzichte van de huidige situatie. Gunstig Ongunstig Effect van aanleg spui en vispassage Vis Betere migratie via passage en betere intrek door extra lokstroom Bodemfauna Waterstroom in spuikom Verzilting op en omgeving bodem spuikom Effect door de inzet van extra spuicapaciteit Benthos-eters Toename bereikbaarheid benthos Planten-eters idem bereikbaarheid waterplanten Kale grondbroeders Vogelkolonies spoelen Enige verruiging van niet meer weg a.g.v. kale gronden hoge peilen in voorjaar Ecotopen Verdroging door lagere winterpeilen Broedvogels rietruigte Toename van droger riet en verruiging Broedvogels rietmoeras Afname door verdroging Watervogels algemeen Grotere arealen zandplaten beschikbaar als rust- en slaapplaats Noordse Woelmuis Kans op concurrentie van andere woelmuizen door verdroging Tabel 20 Belangrijkste ecologische effecten op het IJsselmeer en omgeving van aanleg en inzet van extra spuicapaciteit (effecten weergegeven direct na aanleg en ten opzichte van de huidige situatie) (bron: Lit. 48) MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 101

102 4. Voor de meeste gebruiksfuncties zijn geen effecten van de ingebruikneming van een extra spui met vispassage te verwachten, voor enkele functies (fuikenvisserij) zijn geringe effecten te verwachten. 7.3 Effecten op de Waddenzee Om de effecten van een extra spuisluis op de ecologie en de gebruiksfuncties te kunnen bepalen is het noodzakelijk de a-biotische effecten te kennen die optreden als gevolg van een verandering van de hydraulica en de morfologie/sedimentologie van het watersysteem Hydrologische effecten Belangrijke hydrologische effecten van het nieuwe spuimiddel zijn veranderingen in de verdeling, de spreiding van het zoete water en van de nutriëntenstromen in de Waddenzee. Figuur 10: Het effect van de nieuwe spuisluis op de gemiddelde zoutgehalten Veranderingen in het patroon van de zoutgehalten De spuiafvoeren zijn modelmatig berekend. Bij het toepassen van het model dat voor de berekening is gebruikt ( Bekkenzwin ) is uitgegaan van het huidige spuiregiem. Dat wil zeggen dat de spuicapaciteit in de volgende volgorde wordt ingezet: eerst het spuimiddel bij Den Oever, daarna de bestaande spuisluis bij Kornwerderzand en vervolgens het nieuwe spuimiddel op de voorkeurslocatie. De gemiddelde saliniteit toont een afname van 1 à 2 promille rond de nieuwe spuisluis. Het gebied ten noorden en noordoosten van Kornwerderzand verzoet dus wat. Rond Den Oever wordt juist een verhoging van het zoutgehalte verwacht en wel met 2 à 3 promille. Ter vergelijking: de huidige gemiddelde zoutgehaltes lopen van rond de 10 promille bij de spuisluizen tot 35 promille op zee. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 102

103 Nutriënten Er bestaat een omgekeerd evenredige relatie tussen de zoutgradiënt en de voedselrijkdom. Wijzigingen in het patroon van zoet/zoutverdeling door de aanleg van een extra spuisluis zullen leiden tot wijzigingen van de concentraties nutriënten en mogelijkerwijs, wanneer de vermindering van het aanbod van nutriënten de groei van het fytoplankton beperkt, tot wijzigingen van de primaire productie. Voor de berekening van de effecten van de veranderingen in het voedselaanbod is eveneens gebruik gemaakt van een rekenmodel, het Generiek Estuariummodel. Figuur 11: Effecten op voedselrijkdom Zomergemiddelde chlorofylconcentratie voor het referentiejaar 2008 en locatie 1A. Linksboven: absolute waarde voor de referentie Rechtsboven: absolute waarde voor alternatief 1A Linksonder: Absolute verschil 1A minus referentie Rechtsonder Procentueel verschil 1A minus referentie. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 103

104 Uit Figuur 11 is af te leiden dat de effecten van veranderende spuistromen op de voedselrijkdom zich beperken tot de directe omgeving van de spuimiddelen en overigens zeer gering zijn. Over het geheel wordt de daling van de beschikbaarheid van voedsel bij Den Oever gecompenseerd door een stijging van het aanbod bij Kornwerderzand Morfologische effecten Mogelijke morfologische veranderingen in de Waddenzee als gevolg van de ingebruikneming van de nieuwe spui worden beschreven in Lit. 47. Sediment De morfologische studie voorspelt zeer geringe veranderingen van de mediane korrelgrootte in de westelijke Waddenzee. (Lit. 47) Lokaal zal bij de spuipunten rekening gehouden moeten worden met enige neerslag (sedimentatie) van slib en zanddeeltjes. Bij de wadplaat Robbenzand is er kans op enige verhoging van de sedimentatie, evenals in de geul de Vlieter en de geulen bij Den Oever. In de geul De Boontjes wordt geen verandering verwacht. De aanvoer van slib naar kwelders zal gemiddeld weinig veranderen. Het effect op kwelders is minimaal, alleen een kleine kwelder ten westen van Den Oever zou zich tot een iets zoutere kwelder kunnen ontwikkelen dan nu het geval is. Hoogteligging platen en ligging geulen Naar verwachting zullen de hoge platen minder dan 0,5 cm hoger worden en de lagere platen minder dan 1 cm lager. In de praktijk zijn dit soort verschillen overigens niet meetbaar, mede vanwege de heersende natuurlijke dynamiek. De geulenpatronen zullen nauwelijks verandering ondergaan. Verder treedt er geen verandering van betekenis op in de locaties van platen en geulen en het oppervlak ervan. Stroomsnelheden De stroomsnelheden in de directe omgeving van de spui zullen worden beïnvloed. De ebsnelheden in de Doove Balg en de Vlieter zullen iets toenemen en de vloedsnelheden nemen iets af. Erosiekuil en spuigeul Achter de extra spuisluis zullen een erosiekuil en een spuigeul ontstaan. In zijn deze behandeld. Verder neemt de bodemverdediging ongeveer 13 hectare ruimte in. Voor in totaal 20 hectare wordt verondersteld dat de verdieping respectievelijk het aanbrengen van een harde ondergrond ertoe zal leiden dat geen bodemleven meer mogelijk is. De gegevens in deze paragraaf komen uit Lit.7. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 104

105 7.3.3 Ecologische effecten Figuur 12: Effectketens Effectketens De effecten op de natuur van de Waddenzee van een extra spuimiddel met vispassage kunnen in hun onderlinge samenhang worden samengevat in zogenaamde effectketens. Veranderingen in processen werken via standplaatsfactoren in op soorten. Als de soortensamenstelling én de a-biotische omstandigheden veranderen, kan er sprake zijn van een verschuiving in ecotooptype. Effecten op bodemfauna De effecten op de bodemfauna zijn in de effectketen een belangrijke schakel. Een aantal vogel- en vissoorten is in meer of mindere mate afhankelijk van de dichtheid en soortensamenstelling van de bodemfauna. Op basis van de a-biotische factoren (zoutgehalte, stroomsnelheid en bodemsamenstelling) en metingen aan hun vóórkomen in de westelijke Waddenzee kon de kans op vóórkomen van een aantal bodemfaunasoorten worden berekend. De daarvoor gebruikte responsmodellen worden ook wel habitatgeschiktheidsmodellen genoemd. Met deze modellen is te voorspellen wat de kans is dat een bepaalde soort ergens voorkomt. Invloed van veranderingen in zoet-zoutverdeling Voor een aantal soorten bodemdieren kon een zogenaamde responscurve voor zout worden berekend. Voor de meeste van deze soorten geldt dat hun kans op voorkomen globaal toeneemt met toenemend zoutgehalte. Het zijn dus zoutminnende soorten. Bij de bouw van het spuimiddel op de voorkeurslocatie neemt de kans op vóórkomen van deze soorten af rond Kornwerderzand en neemt de kans toe rond Den Oever, in overeenstemming met de verwachting dat het zoutgehalte rond Kornwerderzand zal dalen en in Den Oever zal stijgen. Voor zoetminnende soorten is het effect uiteraard tegengesteld. Doordat de effecten bij Den Oever en Kornwerderzand tegengesteld zijn, zal er netto over de hele Waddenzee gerekend, nauwelijks een verandering plaatsvinden in het vóórkomen van de verschillende soorten bodemdieren. Deze soorten zullen, afhankelijk van de locatie, af- of toenemen. Bij Kornwerderzand wordt een toename in Groene Zager en Wapenwormen verwacht. Rond Den Oever zal een afname in Groene Zager en MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 105

106 Wapenwormen samengaan met een toename aan borstelwormen. 20 Hoogteligging en bodemfauna Voor de platen die bij hoog water boven water uit komen bepaalt de hoogteligging de duur van de droogval en daarmee voor de bodemfauna het tijdsvenster van voedsel verwerven en blootstelling aan het risico zelf opgegeten te worden. Aangezien de hoogte van de platen door de komst van de nieuwe spui nauwelijks veranderingen ondergaat, zal er voor de bodemfauna eveneens niets veranderen. Dit geldt ook voor de bestaande geulen, maar uiteraard niet voor het stortebed van de nieuwe spui, de erosiekuil en de aansluitende geul naar de bestaande geul de Doove Balg. Een extra spuisluis in de Afsluitdijk verandert niet het totale spuidebiet. De hoeveelheid water die naar de Waddenzee moet wegstromen blijft globaal hetzelfde. Alleen de verspreiding van het zoete water over de Waddenzee verandert. Bij Den Oever zal het water gemiddeld zouter worden en bij Kornwerderzand zoeter. De bodemfauna is aangepast aan het dynamisch milieu van de Waddenzee en zal zich waarschijnlijk binnen een zomer instellen op de veranderde situatie. (Lit. 7) Conclusies bodemfauna: de veranderingen voor de bodemfauna zal klein zijn. Voor enkele soorten overschrijdt de verandering de gehanteerde grenswaarde van 20 procentpunten in een deel van de Westelijke Waddenzee. Over het algemeen is het areaal waarin deze veranderingen merkbaar zijn echter klein. De veranderingen als gevolg van de autonome ontwikkelingen zoals de zeespiegelstijging en het al dan niet meegroeien van de wadplaten, lijken een minstens zo groot effect te hebben, zij het met een grote onzekerheidsmarge. Zeegras Het Balgzand wordt beschouwd als een kansrijke plaats voor de herintroductie van zeegras. De verwachting is dat de veranderingen van de gemiddelde en voorjaarszoutgehaltes die door de nieuwe spui zullen ontstaan geen belemmering voor de herstelkansen van zeegras zijn, omdat ze de tolerantiegrenzen (ondergrens 10, bovengrens 30 ) van zeegras niet overschrijden. Ook de veranderingen in dynamiek zullen niet tot sterke veranderingen in de groeikansen van zeegras leiden. Conclusie: op de kans op vóórkomen of herstel van zeegras heeft de komst van de nieuwe spui geen invloed. Effecten op visfauna Bij het maken van een inschatting van de effecten van de extra spuisluis op de visfauna van de westelijke Waddenzee worden alleen de effecten door veranderingen in het zoet-zoutpatroon meegenomen. Veranderingen in morfologie, sedimentatie en bodemfauna zijn verwaarloosbaar en/of hebben geen gevolgen voor de visfauna (Lit. 7). De grootste effecten van veranderingen in het zoutgehalte zijn te 20 Gezien de variantie in de modellen wordt verondersteld dat alleen veranderingen van meer dan 20% in kans op voorkomen met enige waarschijnlijkheid in de werkelijkheid meetbaar zijn. Veranderingen van een dergelijke grootte zijn voor slechts enkele soorten (Marenzelleria [Groene zager], Scoloplos [Wapenworm] en Gammarus/Corophium/Bathyporeia [Borstelwormen]) voorspeld. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 106

107 verwachten op zoutgevoelige in de waterkolom levende (pelagische) vissoorten. Voor 17 van de 20 onderzochte vissoorten wordt geen effect verwacht van veranderingen in het zoutgehalte. Voor de Schol is vermindering van osmotische stress te verwachten door toename van het areaal met een gemiddeld zoutgehalte van Dit zal leiden tot een positief kwalitatief effect op Schol. Voor Haring heeft de verandering van zoutgehalte mogelijk qua aantallen een negatief effect bij Den Oever en een positief effect bij Kornwerderzand. De voorspelde achteruitgang van het areaal met minder dan 15 zout zal mogelijk een negatief effect hebben op het voorkomen van jonge Bot. Daarentegen zou de verwachte vermindering van schommelingen in de saliniteit kunnen leiden tot minder huidzweren bij de Bot. Conclusie visfauna: per saldo zal het effect van een nieuwe spui op de visfauna in de westelijke Waddenzee positief zijn. De gegevens in deze passage komen uit Lit.7. Vogels De eventuele effecten van een nieuwe spuisluis op aantallen, verspreiding en soortensamenstelling van wad- en watervogels kan alleen vastgesteld worden als afgeleid effect van veranderingen in saliniteit, sedimentsamenstelling, erosiepatronen, bodemfauna en vis. In de vorige paragrafen is reeds geconcludeerd dat de effecten van veranderingen in sedimentsamenstelling en morfologische processen verwaarloosbaar zijn. De beschrijving van de effecten op vogels (en ook op zeezoogdieren) is dan ook gebaseerd op de voorspellingen van veranderingen in saliniteitspatronen en bodemfauna (voorkomen en samenstelling). Een ander effect van een nieuwe spui is de toevoeging van een nieuw landschapselement aan de Afsluitdijk. Dat zou mogelijk vogels aantrekken als rustplaats. De hier gepresenteerde gegevens over de effecten van de nieuwe spui op vogels in de Westelijke Waddenzee zijn ontleend aan Lit. 51. Bodemdieretende vogels Van niet alle wadvogels zijn dieetgegevens bekend en ook binnen één soort zijn er grote verschillen in foerageergedrag. Van 8 talrijk voorkomende wadvogels/bodemdiereters is onderzocht of en hoe zij zouden reageren op veranderingen in de zoetwatertoevoer naar de Waddenzee. Het gaat om vogelsoorten waarover veel bekend is. Daarmee ontstaat een representatief beeld van vermoedelijke effecten. Het gaat om Bergeend, Scholekster, Kluut, Kanoet, Bonte standloper, Tureluur, Wulp en Rosse grutto. Alleen voor Bergeend en Scholekster zijn aanwijzingen gevonden dat het verspreidingspatroon over hun voedselgebieden beïnvloed worden. Voor deze twee soorten wordt een afname verwacht in de omgeving van Den Oever en een toename op het wad bij Harlingen en de Friese westkust. De aantallen van de andere 6 soorten worden niet beïnvloed door de veranderingen van zoutgehaltes door gewijzigd spuibeheer en de effecten die dit heeft op het voorkomen van bodemdieren. Door de relatief geringe effecten van de veranderingen in zoutgehaltes op de bodembewonende prooidiersoorten van vogels verandert de hoeveelheid voedsel voor vogels niet sterk. Bovendien zijn vogels in staat om te switchen tussen prooidiersoorten als het aanbod van de ene soort vermindert terwijl een andere prooidiersoort meer voorkomt door verzoeting dan wel verzilting. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 107

108 Visetende vogels Visetende vogels opereren zowel vanuit de lucht (Meeuwen en Sterns), als onder water (Aalscholvers en Zaagbekken). Het nieuwe spuimiddel vormt een extra lozingspunt van zoet water in de Waddenzee waar uitgespuide, gedesoriënteerde of stervende vis gevangen kan worden. Dat geeft nieuwe kansen aan visetende vogels. De hoeveelheid uitgespuide vis bij de andere spuicomplexen zal echter naar verhouding minder worden, zodat per saldo geen verandering op zal treden. Meeuwen Conclusie vogels: voor geen enkele op open water foeragerende vogelsoort worden merkbare veranderingen in aantallen verwacht bij ingebruikneming van een nieuwe spui. Mogelijk zal bij sommige soorten het verspreidingsgebied iets verschuiven. Voor schelpdieretende eenden geldt dat hun verspreidingspatroon in de huidige situatie vooral wordt beïnvloed door visserijactiviteiten. Visetende vogels krijgen er bij het nieuwe spuipunt een nieuw foerageergebied bij. Zeezoogdieren Op grond van de regelmaat van voorkomen is in de studie van Alterra alleen de Gewone en de Grijze zeehond besproken. (Lit. 51) De effecten van extra spui op de morfologie zullen gering zijn en er zal geen toename van het areaal slikkige plaat optreden, zodat geen veranderingen zullen ontstaan bij de zandbanken die de zeehonden gebruiken als ligplaats. Veranderingen in het zoutgehalte zouden een verschuiving kunnen betekenen voor de aanwezigheid en dichtheid van vissoorten en bodemdieren, die door zeehonden gegeten worden. Echter, aangezien zeehonden opportunistische foerageerders zijn, die bovendien alternatieve foerageergebieden vlak in de buurt hebben, wordt geen effect op de voedselvoorziening voorzien. Conclusie: de ingebruikneming van de nieuwe spui heeft geen effect op zeezoogdieren. Effecten op Habitats Van de negen habitattypes die in de Waddenzee en omgeving voorkomen, wordt voor 7 verwacht dat er geen negatieve effecten zullen optreden. (Lit. 51) Voor het habitattype permanent met zeewater van geringe diepte MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 108

109 overstroomde zandbanken zal er wel een gevolg zijn: door de aanleg van de spui zal aan de Waddenzeezijde een erosiekuil met aansluitende geul ontstaan met een netto oppervlak van 18 ha. Dit heeft tot gevolg dat het hierboven genoemde habitattype met een vergelijkbaar oppervlak zal afnemen. In totaal verdwijnt daarmee 0,02-0,03 % van dit type habitat in de westelijke Waddenzee. Het natuurlijk verspreidingsgebied blijft hiermee stabiel. Door het ontstaan van de afvoergeul neemt het habitattype bij laag water droogvallende slikwadden en zandplaten met 2 ha. af, dit is ca. 0,003 % van het totaal oppervlak aan intergetijdeplaten in de westelijke Waddenzee. Het oppervlak van deze types habitat neemt weliswaar enigszins af, maar kan, gegeven de dynamiek in het systeem, toch stabiel worden geacht. Er is dan ook geen sprake van een significant negatief effect in de zin van de Europese regelgeving (Lit. 4). Conclusie: de ingebruikneming van de nieuwe spui heeft geen (significant) effect op de habitattypes in de westelijke Waddenzee Effecten op gebruiksfuncties Effecten op gebruiksfuncties zijn in beeld gebracht met behulp van het BeleidsOndersteunend Systeem, WadBOS-[ES]2. (Lit. 54) Voor de gebruiksfuncties militaire activiteiten en recreatie worden géén effecten verwacht. Over de andere betrokken gebruiksfuncties valt het volgende op te merken. Scheepvaart De veiligheid van de scheepvaart is één van de randvoorwaarden waaraan de aanleg van de spui moet voldoen. In uitzonderlijke situaties kan door het spuien een voor de scheepvaart hinderlijke dwarsstroming ontstaan in de Doove Balg. Dit kan gebeuren bij extreme vervallen die optreden bij springtij met laagwater en een sterk verhoogde waterstand in het IJsselmeer (bijvoorbeeld door opwaaiing). De door de spuistroom veroorzaakte turbulentie zal alleen lokaal in de zuidelijke helft van de geul te merken zijn. Het effect van door de wind gedreven golven die tegen de spuistroom inlopen, versteilen en breken, vormt alleen bij zware storm een probleem. Deze effecten kunnen door middel van beheersmaatregelen, zoals waarschuwingen en het eventueel verleggen van de vaarroute naar de noordelijke helft van de geul beheersbaar gemaakt worden. Zie ook paragraaf 9.3. Turbulentie als gevolg van de spuistroom MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 109

110 Visserij/schelpdiervisserij Wat betreft de schelpdiervisserij worden kleine effecten verwacht op de mosselzaadvisserij. Het areaal dat geschikt is voor de mosselzaadvisserij zal met enkele tientallen hectares afnemen (zie Figuur 13). Figuur 13: Mosselzaadgebieden in de westelijke Waddenzee en ligging alternatief 1A. De rode vakken zijn gebieden met hogere mosselzaaddichtheid (bron: lit. 54) Voor de garnalenvisserij zullen enkele honderden hectaren bevisbare oppervlak minder productief worden door de invloed van het zoete water (lit. 54). Dit is een verwaarloosbare hoeveelheid op een totaal oppervlak van de Westelijke Waddenzee van ha. De afname heeft dan ook geen invloed op de productie van de visserijsector. Havens De verandering van sedimentatie in havens in de buurt van de Afsluitdijk is ingeschat op basis van met een model berekende veranderingen in de wateruitwisseling met de Waddenzee. (Lit. 13) Er zijn geen aanwijzingen dat het slibgehalte van het water voor de havenmonden door de nieuwe spui zal worden beïnvloed. Veranderingen in sedimentatie in de havens kunnen dan ook gelijk worden gesteld aan veranderingen in de wateruitwisseling met de betreffende haven. In Tabel 21 is weergegeven welke veranderingen (bij ongewijzigd spuibeheer) worden berekend. Haven Jaar 2010 Den Helder -2 tot 0 Den Oever 0 tot +5 Kornwerderzand 0 tot +5 Harlingen 0 tot +2 Tabel 21: Verandering in aanslibbing havens (in % ten opzichte van huidige situatie) als gevolg van ingebruikneming nieuwe spuisluis op de voorkeurslocatie (bij spuibeheer gelijk aan huidige situatie) (Lit. 3) In Lit. 13 is geconcludeerd dat voor 2050 de verschillen tussen de situatie met en zonder extra spui ongeveer hetzelfde zullen zijn. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 110

111 Conclusie: er wordt enig effect op de aanslibbing verwacht in de havens van Den Helder, Den Oever, Kornwerderzand en Harlingen, overigens binnen de bandbreedte van het model. De grootte van dit effect zal enigszins afhankelijk zijn van het spuibeheer (de verdeling van de spuidebieten over de 3 spuimiddelen). In wordt nader ingegaan op deze relatie. Archeologie Op de kaart waarop verwachtingswaarden voor archeologische resten zijn geprojecteerd, (kaart 44 Bijlage F) ligt de voorkeurslocatie aan de rand van een gebied met hoge verwachtingswaarden. Als echter de lijst van locaties van geregistreerde wrakken van het NISA (Nederlands Instituut voor Scheepsarcheologie) en de lijst met scheepswrakken van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water geraadpleegd worden, blijkt dat er geen enkel scheepswrak in de buurt van de locatie is vermeld. De kans op het voorkomen van een scheepswrak op de voorkeurslocatie wordt daarom klein geacht, een nader onderzoek zal pas worden uitgevoerd als de locatie vastgesteld is. (Lit. 17) Samenvatting effecten Waddenzee 1. Door de ingebruikneming van de nieuwe spui zal het gebied ten noorden en noordoosten van Kornwerderzand ten opzichte van de situatie zonder extra spui wat verzoeten en het gebied bij Den Oever wat zouter worden 2. Behalve het ontstaan van een erosiekuil en een afvoergeul vlak achter de spui zullen er geen morfologische veranderingen van betekenis zijn. De geul neemt een aantal hectaren van het habitattype permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken en het habitattype bij laag water droogvallende slikwadden en zandplaten in beslag. Een dergelijke verandering kan afgezet tegen de maat van westelijke Waddenzee als niet-significant worden aangemerkt 3. Er zullen slechts kleine veranderingen in sedimentatiepatronen ontstaan, waarvan het de vraag is of ze meetbaar zullen zijn, gegeven de dynamiek van het systeem. 4. De veranderingen in de bodemfauna zullen klein zijn. Voor een aantal soorten treedt mogelijk enige verschuiving in hun verspreidingsgebied op. 5. Er zijn nauwelijks effecten op vissen, vogels en zeezoogdieren in de westelijke Waddenzee. Voor een aantal soorten treedt mogelijk enige verschuiving in hun verspreidingsgebied op. 6. Effecten op gebruiksfuncties zijn gering (schelpdiervisserij, scheepvaart) of afwezig. 7.4 Effecten op de Afsluitdijk Hydrologische effecten In het ontwerp van de spui zijn kwelschermen opgenomen die tijdens de bouw en in de gebruikssituatie daarna, de Afsluitdijk beveiligen tegen (zoute) kwelstromen. Er wordt, ten opzichte van de bestaande situatie, geen verhoging van de kwelstroom verwacht. Integendeel, door de installatie van de kwelschermen wordt per saldo voor de Afsluitdijk als geheel een afname van de kwelstroom naar het IJsselmeer verwacht. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 111

112 Grondwater De zandlagen in de Afsluitdijk staan in direct contact met het IJsselmeer en niet met de Waddenzee. De zandlagen onder de voorkeurslocatie bevatten zout, dan wel brak grondwater. (Lit. 58) De aanleg van de spui zal daarin geen verandering brengen. Ecologische effecten Op de Afsluitdijk komen geen habitatrichtlijnsoorten voor en op de voorkeurslocatie voor de spui komen geen hoge botanische waarden voor. (Lit. 48) De functie die de Afsluitdijk heeft voor fauna als corridor tussen Friesland en Noord-Holland wordt door het nieuwe spuicomplex niet geblokkeerd, er kan voor kleinere vogels juist sprake zijn van een extra rustplaats bij straffe wind. Het spuicomplex biedt aan rustende watervogels, voor de meeste wind-richtingen, extra luwte aan de buitenkant van de leidammen langs het uitstroomkanaal. Door de bouw van de nieuwe spui zullen de bestaande ecotopen op de bouwlocatie verstoord worden dan wel helemaal verdwijnen door verwijdering van de dijk en daarnaast door het aanbrengen van bodemverdediging, het ontstaan van een erosiekuil en de aanleg van leidammen. Uit bestaande inventarisaties (zie lit. 48) zijn er geen aanwijzingen gekomen dat op de voorkeurslocatie van het nieuwe spuimiddel op de dijk bijzondere ecotopen of soorten aanwezig zijn. Vlak voor de daadwerkelijke aanvang van de bouwactiviteiten zal, in het kader van de Flora- en Faunawet, een aanvullende inventarisatie te velde plaatsvinden. Effecten op gebruiksfuncties Verkeer De effecten op het verkeer zijn afhankelijk van de wijze van uitvoering. De effecten zullen gering zijn als het verkeer tijdens de bouw van de spui kan worden omgeleid over een verkeersbrug die reeds vooraf gebouwd is, en zullen merkbaar zijn als gekozen zou worden voor het gelijktijdig bouwen van de brug en het spuimiddel. Dit onderwerp zal in het inrichtingsdeel van het MER verder worden uitgewerkt. Landschap en cultuurhistorie In is geconcludeerd dat de voorkeurslocatie landschappelijk de best denkbare locatie is omdat in de knik van de dijk de verdikking die ontstaat door de spui bijna natuurlijk kan worden opgevangen. Wat betreft het landschap onder water sluit de spuigeul aan bij een oude stroomgeul in het IJsselmeer en bij het geulen- en platensysteem van de Waddenzee. Wat natuurschoon betreft worden geen negatieve effecten verwacht op de weidsheid en het open karakter van het gebied. Samenvatting effecten Afsluitdijk: - De bouw van de nieuwe spui zal naar verwachting geen effect of een remmend effect op zoute kwel hebben. - Het nieuwe spuicomplex kan een extra rustpunt voor vogels vormen op hun trek langs de Afsluitdijk. - Op de dijk komen voor zover thans bekend geen onder de Habitatrichtlijn beschermde soorten voor. De aanleg van de nieuwe spui zal tot vernietiging van habitats ter plekke van bouwlocatie op de dijk leiden. - De effecten op het verkeer zijn afhankelijk van de wijze van uitvoering. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 112

113 7.5 Samenvatting effecten op de voorkeurslocatie In dit hoofdstuk zijn de effecten op de voorkeurslocatie meer in detail gepresenteerd, in het kader van wel of niet significatie van die effecten conform de Vogel- en Habitatrichtlijn. Kader van de regelgeving Zoals in reeds genoemd, is bij de toetsing aan de Vogelrichtlijn voor deze studie het begrip significant voor de kwalificatie van de effecten gebruikt voor een vermindering van minder dan 5% van de aantallen kwalificerende soorten vogels. De grens van 5% kan opgevat worden als de kleinst meetbare/merkbare verandering, op het niveau van de in het gebied verblijvende populatie. (Lit. 12) Voor de Habitatrichtlijn geldt dat voor een natuurlijke habitat de staat van instandhouding gunstig is indien - het natuurlijk verspreidingsgebied en de oppervlakte van het betreffende habitat stabiel zijn of toenemen - de voor behoud op langere termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en vermoedelijk zullen blijven bestaan in de afzienbare toekomst - de staat van instandhouding gunstig is van de voor het habitat typische soorten. Voor een soort is de staat van instandhouding gunstig indien - uit de populatiedynamica van de soort blijkt dat de soort nog steeds een levensvatbare component is van de habitat waarin zij voorkomt en ze dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven - het natuurlijk verspreidingsgebied van de soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden - er een voldoende groot habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van de soort op lange termijn in stand te houden. Voor beiden, habitat en soort, dienen de milieufactoren in beschouwing te worden genomen die van invloed zijn op het voorkomen van de betreffende habitat of soort in het gebied. Uit de effectbeschrijvingen in de hoofdstukken 6 en 7 blijkt dat op natuurwaarden, op een enkele uitzondering na, geen significante effecten worden verwacht. - Het belangrijkste effect op het IJsselmeer, een vlakker peil, leidt voor sommige soorten en ecotopen tot een lichte verbetering en voor sommige tot een lichte achteruitgang. Alleen voor de de Noordse woelmuis op de Makkumer noordwaard is mogelijk een significant effect te verwachten. Hoe deze mogelijke significante effecten voorkómen kunnen worden, wordt beschreven in paragraaf De belangrijkste effecten op de Waddenzee, veranderingen in het zoet-zoutpatroon en het ontstaan van een erosiekuil en afvoergeul, leiden niet tot significante veranderingen in ecotopen, in de bodemfauna, de visstand, de vogelstand of de stand van zeezoogdieren. Voor een aantal soorten is wel een verschuiving in hun vóórkomen / verspreidingsgebied te verwachten. - Op de Afsluitdijk zelf worden alleen niet-significante effecten verwacht. - De effecten tijdens de bouw zijn alle niet-significant (zie paragraaf 8.2). MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 113

114 De effecten op gebruiksfuncties blijken eveneens minimaal. - Voor scheepvaart is er per saldo geen effect, gegeven de mogelijkheid maatregelen te nemen om de scheepvaart zo nodig te waarschuwen voor hinderlijke dwarsstromingen in de Doove Balg, of de vaartgeul iets te verleggen. - De aanslibbing in havens verandert mogelijk enkele procenten door de ingebruikneming van de nieuwe spui en dat zou enig extra baggerbezwaar kunnen geven. - De gepresenteerde modelberekeningen van effecten op bodemfauna geven geen reden om grote effecten op schelpdiervisserij te veronderstellen. - Voor archeologische waarden is uit historisch onderzoek geen aanleiding gevonden om directe schade te veronderstellen. De nadere beschrijving van de effecten op de voorkeurslocatie geeft geen aanleiding de locatiekeuze te herzien. - De effecten op de natuur zijn niet significant of niet van de gekozen locatie afhankelijk. - De effecten op gebruiksfuncties zijn op andere locaties naar verwachting niet kleiner dan op de voorkeurslocatie dan wel niet van de locatiekeuze afhankelijk Nu alleen niet-significante effecten op de voorkeurslocatie worden voorspeld, is er geen aanleiding het translocatiebeginsel 21 toe te passen. Dat wil zeggen dat dus niet naar alternatieven anders dan uitbreiding van de spuicapaciteit in de Afsluitdijk zal worden gekeken, noch naar locaties buiten het plangebied. 7.6 Cumulatieve effecten Er is globaal onderzoek gedaan naar mogelijke cumulatieve effecten van de aanleg en ingebruikneming van een nieuw spuimiddel met vispassage en andere bestaande of voorgenomen activiteiten in het plangebied. Voor de Waddenzee is in lit. 51 gekeken naar de combinatie met baggeractiviteiten (voor het bevaarbaar houden van de vaarroutes bij Kornwerderzand en Den Oever). In dat onderzoek wordt hierover het volgende vermeld. Als onderdeel van het bevaarbaar houden van de vaarroutes bij Kornwerderzand en Den Oever wordt momenteel jaarlijks gemiddeld m 3 gebaggerd bij Kornwerderzand (toegangsgeul van de haven, buitenhaven, voorhaven van Kornwerderzand), m 3 bij Breezanddijk en m 3 bij Den Oever. Het bij Kornwerderzand gebaggerde materiaal wordt gestort op een locatie van 100 m bij 2,5 km langs de noordkant van de Afsluitdijk, westelijk van de spuisluizen. Als gevolg hiervan zullen de bodemorganismen die zich hier hebben gevestigd wanneer er gebaggerd en gestort wordt bedolven worden onder een laag specie. Met name schelpdieren, met een relatief geringe mobiliteit, kunnen hiervan het slachtoffer worden en een deel zal een dergelijke ingreep niet overleven. Onder andere daarom wordt door Rijkswaterstaat, in overleg met het Ministerie van LNV, gezocht naar alternatieve dumpingslocaties. Gelet op het feit dat de vloedstroom krachtiger is dan de ebstroom mag worden 21 Translocatiebeginsel is het uitgangspunt van de Europese Habitatrichtlijn dat in geval van (significante) gevolgen door een ingreep, er bekeken moet worden of er andere oplossingsrichtingen op ander locaties zijn. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 114

115 verwacht dat een dumpingslocatie westelijk van Kornwerderzand tot gevolg zal hebben dat een deel van de gedumpte specie vroeger of later toch weer voor de haven van Kornwerderzand verschijnt en opnieuw weggebaggerd dient te worden. Dit probleem speelt ook wanneer in de Doove Balg zou worden gestort. Bij locaties oostelijk van Kornwerderzand speelt dit probleem minder. Uit efficiëntieoverwegingen (en de milieueffecten die daaraan zijn gekoppeld) zou het daarom de voorkeur verdienen om oostelijk of noordelijk van Kornwerderzand te gaan dumpen, bij voorkeur in een geul en op een zodanige wijze dat de gedumpte specie vervolgens door de vloedstroom (wanneer wordt gedacht aan een locatie in de omgeving van de Boontjes of het Verversgat) of met de ebstroom (wanneer wordt gedacht aan en locatie in het Zuidoostrak) wordt meegevoerd. Hierdoor wordt het gedumpte materiaal over een groot gebied verspreid, worden bodemdieren in veel mindere mate onder een laag sediment bedolven terwijl de specie minder snel weer in de omgeving van Kornwerderzand zal bezinken. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de bestaande en toekomstige baggeractiviteiten een cumulatief effect zullen hebben op veranderingen die optreden als gevolg van de inzet van een derde spuimiddel. Hiernaast mag verwacht worden dat het voorgenomen nieuwe beleid ter beperking van de kokkel- en mosselvisserijactiviteiten en regelingen voor mechanische pierenvisserij een positieve invloed zullen hebben op de vogelstand en de stand van de bodemfauna. Omdat het effect van het nieuwe spuimiddel als afwezig of in ieder geval niet significant wordt beoordeeld, is ook niet te verwachten dat dit oordeel door toevoegen van de effecten, als bovenbeschreven, verandert. Voor het IJsselmeergebied is in lit. 48 het volgende over cumulatieve effecten vermeld. Gekeken is naar de mogelijkheid dat er door aanleg en gebruik van extra spui op de Afsluitdijk in het IJsselmeergebied cumulatie van negatieve effecten op door Vogel- en/of Habitatrichtlijn beschermde natuurwaarden zou kunnen optreden in relatie tot de volgende andere activiteiten: - natuurontwikkeling rondom de IJsselmonding - de aanleg van het vogeleiland De Kreupel - de ruimte voor zandwinning ( Zand boven Water ) Bij de natuurontwikkeling nabij de IJsselmonding gaat het om het creëren van meer geleidelijke land-water overgangssituaties door het boven water brengen van laaggelegen en natte stukken land, die tot een moerasvegetatie zullen uitgroeien. Hiermee worden juist de habitats en soorten bevoordeeld die als gevolg van het geringer worden van de winterse peildynamiek bij de inzet van extra spui enigszins onder druk zouden komen. Voor dit geval ligt het dan ook niet voor de hand dat er van cumulatie van negatieve effecten sprake zal kunnen zijn. De aanleg van het vogeleiland De Kreupel heeft plaatsgevonden op een ondiepte ten noordoosten van Medemblik. De Kreupel omvat ongeveer 20 ha zandplaten. Bij de aanleg is getracht de beste gebieden voor Driehoeksmosselen (een belangrijke voedselbron voor grote concentraties van Duikeenden in de winter) in dit deel van het IJsselmeer te vermijden. Nochtans mag niet uitgesloten worden geacht dat een deel van het voedselgebied voor duikeenden verloren is gegaan. Uit een berekening is gebleken dat ongeveer 0,05% van het mosselgewicht verloren is gegaan MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 115

116 als gevolg van de aanleg van de Kreupel. Daar staat tegenover dat er rust- en broedgelegenheid is gecreëerd voor Sterns op een zeer gunstig gelegen plek ten opzicht van de beste visgebieden voor deze vogels. Een extra spui zal door de gemiddeld iets lagere winterpeilen waarschijnlijk een lichte verbetering van de voedselsituatie voor mosseletende duikeenden bewerkstelligen. Voor visetende vogels heeft de aanleg van de vispassage waarschijnlijk geen effect of een positief effect door de vergroting van de soortenrijkdom van vis. Cumulatie van negatieve effecten door de extra spui in relatie met de aanleg van De Kreupel is uiterst onwaarschijnlijk. De verdiepingen die de nota zand boven water aan zandwinning in het IJsselmeergebied toestaat worden geacht geen significante schade toe te brengen aan de voedselomstandigheden voor mosseletende en waterplantenetende watervogels. We hebben gezien dat de veranderingen in winterpeil die bij de inzet van extra spui zullen optreden voor beide groepen van vogels eerder een licht positief dan een negatief effect zullen sorteren. Ook in relatie met dit project kan dus van de extra spui geen cumulatie van negatieve effecten worden verwacht. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 116

117 8.Uitwerking varianten, mitigerende maatregelen, inpassingsmaatregelen en MMA Dit hoofdstuk verslaat de zoektocht naar het optimaliseren van de vormgeving en het gebruik van het spuimiddel. Daarbij wordt gekeken naar de manier waarop de tot nu toe in het rapport gehanteerde standaardvormgeving en het standaardbeheer van het spuimiddel, kunnen worden onderbouwd. Het betreft een eerste aanzet die in het Inrichtingsdeel van het MER meer in detail zal worden uitgewerkt en onderbouwd. Tevens zal dan worden beoordeeld of de voorliggende keuzes voor aanleg en beheer aanleiding geven voor heroverweging van de voorkeurslocatie. In het voorliggende deel van het MER wordt op een aantal aspecten van techniek en vormgeving ingegaan omdat dit richting geeft aan het verdere onderzoek ten behoeve van het inrichtingsdeel van het MER en het Definitief Ontwerp. Gekeken wordt naar techniek en vormgeving en naar de combinatie van beide ( 8.1). Dit alles leidt tot een voorkeursvariant. Vervolgens wordt ingegaan op effecten tijdens de bouw (paragraaf 8.2). Daarna wordt in paragraaf 8.3 vanuit de variantkeuze teruggekeken naar de locatiekeuze om te bezien of dit nog nieuwe gezichtspunten oplevert. In paragraaf 8.4 komen mogelijke aanpassingen in het gebruik van het spuimiddel en de bestaande spuimiddelen en naar andere mitigerende en inpassingsmaatregelen voor de nieuwe spui en de vispassage aan de orde. Het hoofdstuk eindigt met het een nabeschouwing over het voorlopige Meest Milieuvriendelijke Alternatief, MMA ( 8.5). 8.1 Technische varianten en varianten in vormgeving Op de voorkeurslocatie zijn diverse oplossingen voor een spui mogelijk. In deze paragraaf worden de volgende oplossingen bekeken. - Varianten in het soort spuisluis, technische varianten ( 8.1.1), - In paragraaf wordt gekeken naar de technisch optimale drempeldiepte en spuibreedte en naar het technisch optimale openingen, - Varianten in vormgeving van de (open) spuisluis en de brug. ( 8.1.3). Tevens worden de verschillende varianten beoordeeld op aspecten van duurzaam bouwen. Daarna volgt een beschrijving van de voorkeursvariant ( 8.1.4) In het Inrichtingsdeel van het MER zal gekeken worden naar varianten in de uitwerking van de vispassage en de landschappelijke inpassing van de spui Technische varianten Onderzocht zijn vier verschillende varianten voor een nieuwe spui. Voor de beoordeling zijn onder andere de volgende technische kwalitatieve criteria gebruikt: - Technische risico s (zijn er onzekerheden over de werking van het spuimiddel en zijn er veel risicovolle fases bij het bouwproces) - Duurzaam bouwen (gebruik bouwgrondstoffen, beheer en onderhoud) - Kosten ten opzichte van elkaar (Lit. 30 en 31) - Oppervlakte aan bodemverdediging MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 117

118 Aanpassing capaciteit huidige spuisluizen: Onderzocht is (Lit. 30) of uitbreiding van de spuicapaciteit zou kunnen worden gerealiseerd door de bestaande spuicomplexen te verdiepen, de schuiven te verbreden of de tusseneilanden te benutten. Geconcludeerd is dat dit soort oplossingen constructief nauwelijks haalbaar of veel te risicovol zijn, omdat ze de stabiliteit en de samenhang van de constructie in gevaar brengen. Daarnaast is onderzocht (Lit. 36) wat verbetering van de aan- en uitstroomsituatie bij Den Oever zou kunnen opleveren door het verwijderen van keileembulten aan de IJsselmeerzijde en één van de geleidedammen (de zogenaamde banaan ) aan de Waddenzeezijde en versterking van de bestaande constructie. In het onderzoek is geconcludeerd dat hierdoor een beperking van 3 procent bereikt zou kunnen worden van de bij te bouwen spuicapaciteit. Nog los van de extra investering van enkele tientallen miljoenen euro s die deze oplossing vergt, wordt deze oplossing uit milieuoogpunt (aantasting bodem IJsselmeer) niet aanvaardbaar geacht. Voor alle vier de (ontwerp)varianten geldt dat zij moeten voldoen aan de randvoorwaarden die zijn gesteld voor de beveiliging tegen overstroming, de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer en de veiligheid van de scheepvaart. Er was op voorhand geen reden aan te nemen dat zij hier niet aan zouden kunnen voldoen. De toets aan de randvoorwaarden is daarom in eerste instantie alleen uitgevoerd op de voorkeursvariant (zie hoofdstuk 9). Op deze toets zal in het Inrichtingsdeel van het MER meer in detail worden ingegaan. Voor alle hierna besproken technische varianten geldt dat zij geen onaanvaardbaar bouwrisico hebben. Technische variant 1: open spuisluis Dit in Nederland meest toegepaste type spuisluis is ook als basisontwerp voor dit MER gehanteerd. Het type bestaat uit een U-vormige bak door de dijk, die met schuiven of deuren kan worden afgesloten. Afhankelijk van de keuze van het bewegingswerk bevinden zich torens aan de zijkanten van de schuiven, cilinders naast de schuiven of is er vrijwel niets te zien van enig bewegingswerk omdat het in de wand is weggewerkt. Belangrijkste voordeel van de open sluisluis is zijn relatief gunstige rendement (verhouding tussen prijs en spuicapaciteit).de bouw kent geen grote risico s en de werking van de spuim is goed te modelleren. Op het aspect duurzaam bouwen scoort deze variant neutraal en in de kostenraming is hij relatief gunstig. Technische variant 2: hevel Een hevel is een spuisluis, waarbij het water door boogvormige kokers onder de kruin van de dijk (en de rijksweg) van het IJsselmeer naar de Waddenzee kan stromen. De kokers hebben een hoogte van 3 m en een breedte van 5 m. Omdat de kokers een hoogste punt hebben van NAP +3,5 m (hoger dan het omliggende water) hoeven ze niet met schuiven te worden afgesloten. Om de hevel te laten werken moet er onderdruk worden aangebracht in de kokers. Door het water van het IJsselmeer over de kruin van de hevel heen te zuigen begint de hevel te stromen. Als al de lucht uit de hevel gepompt is, werkt de hevel volledig. Zodra de waterstand op de Waddenzee even MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 118

119 hoog is als op het IJsselmeer kan door het inlaten van lucht de werking gestopt worden. Het rendement van de hevel is bepaald op basis van literatuuronderzoek en is onder normale omstandigheden ongunstiger dan een open spuisluis, maar bij grote vervallen iets gunstiger. Voordelen van een hevel zijn dat de constructie bijna onzichtbaar is en dat er nauwelijks bewegingswerken nodig zijn voor het gebruik. Het technische risico is relatief gunstig, alhoewel er nog veel punten te onderzoeken zijn. Nadelen van de hevel zijn dat hij veel energie vergt, daarmee vanuit oogpunt van duurzaam bouwen relatief ongunstig is en bovendien duur. Technische variant 3: diepe koker Bij een diepe koker spuisluis kan het water door rechte kokers onder de kruin van de dijk (en de rijksweg) van het IJsselmeer naar de Waddenzee stromen. De kokers hebben een hoogte van 4 m en een breedte van 10 m. Om stroming van de Waddenzee naar het IJsselmeer te voorkomen kunnen de kokers afgesloten worden met schuiven. Om een optimaal rendement te krijgen en om luchtaanzuiging te voorkomen moeten de kokers voldoende diep liggen. Het rendement ligt onder normale omstandigheden onder dat van een open spuisluis, maar onder extreme omstandigheden/groter verval is het gunstiger. Qua technische risico s scoort hij gunstig, voor duurzaam bouwen is deze variant neutraal en qua kosten komt de diepe koker ongeveer overeen met de open spuisluis. Technische variant 4: Venturi Dit is een spuisluis waarbij veel aandacht is gegeven aan de vormgeving en het rendement. De Venturi wordt opgebouwd uit gesloten kokers met een hoogte van 4 m en een breedte van 8 m. Bij de in- en uitstroomzijde worden de kokers langzaam wijder. Dit vergt een relatief groot oppervalk aan bodembescherming. Door de geleidelijke overgang van IJsselmeer naar spuikoker en naar de Waddenzee is het rendement en de stroomsnelheid in het smalle deel van de constructie hoog. In dit smalle deel kunnen de kokers afgesloten worden met schuiven. Om luchtaanzuiging te voorkomen moeten de kokers diep liggen. Voordeel van de Venturi is dat er slechts kleine schuiven en bewegingswerken nodig zijn. Het rendement van de Venturi is zowel onder gewone als onder extreme omstandigheden groter dan dat van de open spuisluis. Qua technische risico s scoort hij dan ook gunstig. Daar staat als nadeel tegenover dat de Venturi veel duurder is dan de open spuisluis en voor het aspect duurzaam bouwen scoort hij neutraal. Overzicht kwalitatieve beoordeling Nog los van de beoordeling op technische aspecten en het aspect duurzaam bouwen speelt in de beoordeling voor dit MER een rol dat de technische varianten 2 tot en met 4 bij een zelfde spuicapaciteit door hun vormgeving een grotere constructiebreedte vereisen dan de open spuisluis. Daarmee leggen zij een groter beslag op de ruimte in de Waddenzee en zijn daarom ongunstiger. De variant open spuisluis scoort in dit opzicht als beste doordat deze de kleinste spuibreedte heeft en er in de Waddenzee dus minder oppervlak bodembescherming aangelegd hoeft te worden. De eindbeoordeling is in Tabel 22 samengevat. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 119

120 Aspect Risico Duurzaam Kosten Oppervlak Totaal- Technische Bouwen bodemver- beoordeling varianten dediging 1: Open spuisluis : Hevel + (1) : Diepe koker : Venturi + (1) 0-0 0/- Tabel 22: vergelijking van varianten voor het technisch ontwerp van het spuimiddel Bron: Lit : variant scoort zeer goed + : variant scoort goed 0 : variant scoort neutraal 0/- : variant scoort neutraal of mogelijk slecht - : variant scoort slecht -- : variant scoort zeer slecht (1) relatief gunstig, constructief geen probleem, maar nog slechts beperkt toegepast en er blijven nog veel punten te onderzoeken. Uit Tabel 22 blijkt dat de open spuisluis het kleinste oppervlakbodemverdediging nodig heeft. Deze sluis heeft daarmee ook de kleinste breedte en geeft dus ook de smalste geul. Daarmee veroorzaakt hij ook het minste verlies aan Waddenzeebodem en beschermde habitats. In het Inrichtingsdeel van het MER zal ook nog een beoordeling van de varianten op de aspecten visintrek en landschappelijke inpassing gegeven worden. Conclusie: Voorlopige keuze als technische voorkeursvariant is de Open Spuisluis De gegevens in deze paragraaf komen uit Lit. 30 of 31, tenzij anders is aangegeven. De beoordeling van het oppervlak bodemverdediging in tabel 22 is voor rekening van de initiatiefnemer Relatie spuibreedte en drempeldiepte In alle effectberekeningen van dit MER is uitgegaan van een open spuisluis met een drempel op NAP -5,5 m en 5 deuren 22 van 40 m breed (Zie 7.1). In Lit. 36 is een berekend wat het meest optimale aantal openingen met de meest optimale breedte van de opening is. De gebruikte criteria waarop afgewogen is, zijn: - kosten, - invloed op het MHW, - onderhoudsvriendelijkheid, - voorkómen van toename van het zoutbezwaar en prestaties met betrekking tot ijs. Rekening houdend met de benodigde capaciteit voor de nieuwe spui resulteert dit op de voorkeurslocatie in een spui met een totale spuibreedte (inclusief tusseneilanden) van ± 250 m tussen de leidammen in de 22 Het aantal van 5 openingen is ontstaan uit de wens om symetrisch te kunnen spuien. Er had ook gekozen kunnen worden voor een ander oneven aantal. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 120

121 Waddenzee. In het voorontwerp van de voorkeursvariant van de spui is een herberekening gemaakt van de meest effectieve spuibreedte. Dit is gebeurd op basis van een analyse waarbij rekening is gehouden met de kosten van het hele spuicomplex in verhouding tot het leverbare debiet. Hieruit is een optimale drempeldiepte gekomen van NAP -6,5 m, waarbij een deurbreedte van 30,3 m hoort. Voor de effecten in de directe omgeving van het spuimiddel betekent dit dat zij zich over een kleiner gebied zullen uitstrekken, want het spuimiddel wordt smaller. Wèl zal een spuimiddel met een dieper gelegen drempel eerder gesloten moeten worden om ongewenste zoutindringing tegengegaan. Hiermee is ook aangegeven wat de belangrijkste criteria voor beoordeling van breedte en hoogte van de deuren van een nieuw spuimiddel zijn: - de hoogte wordt per deur gelimiteerd door de heftijd en de kans op zoutindringing en is optimaal bij een drempel op NAP 6,5 m; - de breedte per deur wordt bepaald door de aanleg- én de onderhoudskosten: wordt de deur breder gemaakt, dan zijn minder bewegingswerken nodig en wordt het spuimiddel goedkoper. Maar tegelijk worden de deuren per stuk ook zwaarder, en moeilijker om tijdelijk te verwijderen voor onderhoud, terwijl ook een groter/breder oppervlak aan bodemverdediging aangelegd moet worden waardoor het spuimiddel weer duurder wordt en een groter deel van de Waddenbodem beïnvloedt. Conclusie: Als resultaat van deze afwegingen is de voorkeur uitgesproken voor een open spuisluis met een drempel op NAP 6,5 m en 5 openingen van ca.30 m Vormgevingsvarianten In de standaardvormgeving is uitgegaan van de bouw van spui en brug in de as van de Afsluitdijk. Naar mogelijke andere oplossingen voor de vormgeving is een aparte studie verricht door een werkgroep waarin ook de Rijksbouwmeester en landschapsarchitecten vertegenwoordigd waren (Lit. 41). Daarbij was randvoorwaarde dat de totale kosten voor het project binnen het gereserveerde budget in het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport moeten blijven. Alle hierna gepresenteerde varianten blijken qua raming daar ruimschoots aan te kunnen voldoen. Er zijn drie vormgevingsvarianten beschreven. 1. de IJsselmeervariant 2. de gebundelde variant 3. de ontvlochten variant De vormgevingsvarianten zijn beoordeeld op de aspecten landschap, ecologie, verkeer en duurzaam bouwen. Bij de afweging van de varianten is de veiligheid van de waterkering tijdens de bouw geen rekening gehouden. Uit het voorontwerp (Lit 40) blijkt dat aan de voorwaarde van veiligheid tijdens bouw kan worden voldaan. Beoordeling op landschapsaspecten De werkgroep heeft de volgende kenmerken van de Afsluitdijk als beoordelingscriteria gebruikt: Continuïteit: de eenduidige lineaire constructie van de dijk waarop over de volle lengte ononderbroken contact met het IJsselmeer mogelijk is. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 121

122 Essentie van de dijk: deze is herkenbaar verbonden aan de functies van waterkering en transportmedium. De elementen die toegevoegd zij, zijn allen te verklaren vanuit hun functie of de situatie. Dit maakt de Afsluitdijk leesbaar voor de gebruiker/passant. Ruimtelijkheid: de weg scheert laag over het water en geeft ruimte om de voor Nederland unieke ervaring van eindeloosheid te ervaren. De enkele bijzondere objecten op de dijk zoals de sluiscomplexen en het monument accentueren die ruimtelijkheid. Ingrepen in de Afsluitdijk behoren volgens de werkgroep deze kenmerken onaangetast te laten. Bij het formuleren van de vormgevingsvarianten is uitgegaan van de voorkeurslocatie in de knik van de Afsluitdijk, die ook door de landschapsarchitecten als beste locatie wordt aangemerkt omdat de verdikking in de dijk, die ontstaat door de aanleg van de spui hier bijna natuurlijk kan worden opgevangen. Volgens de 5e Nota Ruimtelijke Ordening moet goede inpassing uitgangspunt zijn: om recht te doen aan het unieke karakter - met de ongeëvenaarde strakke lijn en heldere eenduidige vormgeving en de cultuurhistorische waarde van de Afsluitdijk. 1. De IJsselmeervariant Bij deze variant wordt de hele constructie van spuicomplex en brug voor de weg, naast en achter de bestaande dijk in het IJsselmeer gebouwd. IJsselmeervariant Deze variant voldoet niet aan de criteria van inpassing in het landschap. De situering van de constructie achter de dijk creëert een extra breuk in de dijk, waarmee de continuïteit en de ruimtelijkheid verstoord wordt. Doordat aan de IJsselmeerzijde wordt gebouwd, wordt de dijk als het ware geamputeerd en aan de resterende stompen kan geen herkenbare betekenis worden gehecht, wat een inbreuk is op de essentie. Het geheel van de constructie vormt een visuele belemmering en doordat de 23 Suggesties waarbij de IJsselmeervariant uitgevoerd zou worden met de brug voor het wegverkeer losgeplaatst van de spui, gaan mank aan hetzelfde euvel als de hierboven weergegeven IJsselmeervariant: hij voldoet niet aan de criteria voor landschappelijke inpassing. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 122

123 weg omhoog, over de spui moet worden gelegd, wordt afbreuk gedaan aan de continuïteit, ruimtelijkheid en het lineair karakter van de dijk De gebundelde variant Hierbij zijn spui én weg in de as van de dijk gelegd. Gebundelde variant Door de situering in de as van de dijk wordt het spuimiddel geïntegreerd in de waterkering, maar doordat de weg evenals in de IJsselmeervariant hoog over het spuimiddel geleid wordt, ontstaat er toch een breuk met de continuïteit en het lineair karakter van de dijk. Ook de herkenbaarheid van het nieuwe spuimiddel blijft onderbelicht. 3. De ontvlochten variant Hierbij wordt de spui in de as van de dijk gelegd terwijl de weg over een brug op enige afstand van de spui in het IJsselmeer ligt. Ontvlochten variant MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 123

124 Deze ontvlochten variant is landschappelijk het beste ingepast. Vanaf het water bezien behoudt de dijk zijn eenduidig karakter als een strakke lijn die overal op gelijke hoogte is. De ontvlechting van spui en weg zal niet leiden tot discontinuïteit, immers de dijk als waterkering blijft hoog en de weg als transportmiddel blijft laag. Het karakter van de Afsluitdijk krijgt er een eigentijdse kwaliteit bij, die niet conflicteert met de oude sluizen. De passant krijgt de kans om het verhaal achter de ingreep te herkennen. Men kent de oude spuimiddelen, ontdekt elders het nieuwe spuimiddel en ziet dat het nieuwe spuimiddel zich van een andere techniek bedient en anders van vorm is. Het zien wegstromen van het water bevordert de leesbaarheid van de ingreep. In het huidige voorontwerp is, bij wijze van voorbeeld, al een architectonische uitwerking van deze variant opgenomen. Of deze daadwerkelijk gebruikt zal worden is afhankelijk van de keuzes die in een later stadium gemaakt zullen worden. Ecologische beoordeling vormgevingsvarianten De drie vormgevingsvarianten zijn beoordeeld op de ecologische effecten. De gebundelde variant zal het minste ruimtebeslag leggen op het IJsselmeer. De overige varianten leggen iets meer beslag op de ruimte. Dit ruimtebeslag is zo verwaarloosbaar klein dat het niets uit zal maken welke variant gekozen zal worden. Verder zijn er geen negatieve ecologische effectverschillen tussen de varianten. Ontwerpvarianten waarbij de spui of de weg in het IJsselmeer worden gelegd, leiden tot geringere wijzigingen in geschikte arealen voor Driehoeksmosselen. Dit effect is zo klein (<1%) dat het zich niet doorvertaalt in wezenlijke effecten op vogelsoorten. (Lit. 48) Het ruimtebeslag op de Waddenzee lijkt bij IJsselmeervariant het minst omdat de leidammen minder ver in zee steken. (165 m tegenover 250 m bij de andere twee varianten) Toch is dit slechts een optisch verschil aangezien de afvoergeul voor het uitstromende water bij alledrie de varianten doorloopt tot aan de Doove Balg en evenveel Waddenbodem verstoort. Er zijn geen nadelige ecologische effectverschillen tussen de drie vormgevingsvarianten geconstateerd. Wel zal bij bouwen in het IJsselmeer en bij gefaseerd bouwen (eerst de brug, daarna de spui) de geluids- en lichtbelasting gelijkmatiger in de tijd gespreid worden hetgeen door de experts als positief wordt gezien omdat dit prettiger voor vogels en zeehonden is. Conclusie: de ontvlochten variant verdient uit oogpunt van landschap de voorkeur en ontmoet vanuit andere oogpunten geen bezwaren. Beoordeling vormgevingsvarianten op aspect verkeer In 8.2 zal worden aangegeven dat bij de gebundelde variant met spui en brug in as van de Afsluitdijk het wegverkeer aanzienlijke hinder van de bouwactiviteiten zal ondervinden. Zowel de IJsselmeervariant als de ontvlochten variant kennen dit bezwaar niet: de brug wordt in beide varianten buiten de huidige as van de dijk aangelegd en zolang hij niet klaar is, kan het verkeer gewoon van de oude weg gebruik blijven maken. Conclusie: zowel de ontvlochten variant als de IJsselmeervariant verdienen uit oogpunt van beperken van verkeershinder de voorkeur boven de gebundelde variant. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 124

125 Beoordeling vormgevingsvarianten op aspect duurzaam bouwen Alle vormgevingsvarianten zijn onderzocht op het criterium duurzaam bouwen (DUBO). Voor de ontvlochten variant zijn bovendien twee bouwmethodes vergeleken op de factor DUBO. Voor DUBO is de totale energiebelasting in Mega Joules als criterium beschouwd. De volgende bouwmethoden zijn uitgewerkt (Lit. 18 en 40): 1. IJsselmeervariant (brug en spui samen naast de dijk in het IJsselmeer): MJ 2. Gebundelde variant met gesloten bouwput: MJ 3. Brug en spuimiddel ontvlochten variant tegelijkertijd bouwen: MJ 4. Brug en spuimiddel ontvlochten variant na elkaar bouwen: MJ Conclusie: de scores (in MJ) van de twee bouwmethodes voor de ontvlochten variant zijn veel hoger dan die van de IJsselmeervariant en de gebundelde variant. Deze ± 25 % hogere energiebelasting bij variant 3 en 4 komt voor een deel uit de grote hoeveelheid stalen damwand voor de bouwkuip, die nodig is om tijdens de bouw de veiligheid van de dijk te garanderen. Aspect IJsselmeer Gebundelde Ontvlochten Ontvlochten variant, variant, variant, variant, met met gesloten brug en spui brug en spui bouwput bouwput gelijkertijd na elkaar bouwen bouwen Landschap * Continuïteit * Essentie van de dijk * Ruimtelijkheid Ecologie Verkeer Duurzaam Bouwen Eindoordeel Tabel 23 eindbeoordeling vormgevingsvarianten + : variant scoort goed 0 : variant scoort neutraal - : variant scoort slecht -- : variant scoort zeer slecht Eindbeoordeling vormgevingsvarianten In bovenstaande tabel is de eindbeoordeling van de vormgevingsvarianten gegeven. Hierbij is aan de afzonderlijke onderdelen van het aspect landschap evenveel waarde gegeven als aan de aspecten ecologie, verkeer en duurzaam bouwen. Dit is vanwege het gewicht dat gegeven wordt aan de landschappelijke inpassing in dit specifieke gebied door de pkb Waddenzee, de Natuurbeschermingswet en de Nota Ruimte. Conclusie: de ontvlochten variant waarbij brug en spui na elkaar worden MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 125

126 gebouwd, is de beste oplossing. Leidend in dit oordeel is geweest dat deze variant landschapstechnisch het beste is en op ecologie en verkeer geen grote effecten heeft. Uit oogpunt van Duurzaam Bouwen scoort hij minder dan de IJsselmeervariant en de gebundelde variant. Echter gemeend is dat wat er eenmalig aan grondstoffen en materiaal extra wordt gespendeerd, voor langere tijd terugkomt in een kwalitatief betere ruimtelijke inpassing. Nadere uitwerking van de bouwmethodes en beveiliging tegen overstroming tijdens de bouw zal overigens nog plaatshebben in het nog op te stellen inrichtingsdeel van het MER Beschrijving voorlopige voorkeursvariant De voorlopige voorkeursvariant van het nieuwe spuimiddel met vispassage ligt op de voorkeurslocatie in de knik van de Afsluitdijk ten westen van Kornwerderzand tussen kilometerpaal 24.0 en Het is een open spuisluis volgens de zogenaamde ontvlochten variant. Hierbij wordt het spuimiddel / de waterkering met vispassage gebouwd in de kruin van de dijk, terwijl as van de rijksweg/verkeersbrug op enige afstand van de kruin van de Afsluitdijk door het IJsselmeer loopt. In deze paragraaf wordt een beschrijving gehanteerd die is gebaseerd op de voorontwerpnota (Lit. 39 en Lit. 40). Hierin is de voorkeursvariant uitgewerkt om te kunnen dienen als referentie voor de berekening van de effecten. De hierna genoemde hoofdafmetingen zijn mede bepalend geweest voor de effectberekeningen en worden hier nog eens weergegeven om een indruk te geven over aard en omvang van het complex. Onderstaande tekening geeft een impressie van hoe het ontwerp eruit zou zien. In het kader van het nog te maken Inrichtingsdeel van het MER zal een aantal variaties op deze variant worden bekeken. De voorlopige voorkeursvariant van de nieuwe spuisluis (Lit. 40) Het spuimiddel van dit voorontwerp zou 5 openingen van elk een breedte van 30,3 m krijgen. De openingen zouden worden afgesloten met tweezijdig kerende stalen hefschuiven. In gesloten toestand dichten de schuiven (deuren) die een hoogte van 12 m hebben, een opening af van NAP m tot NAP m. De pijlers die de schuiven geleiden zouden elk een breedte van 10 m hebben en een lengte van bijna 29 m. In totaal zou het spuimiddel een breedte van m hebben inclusief de eindpijlers. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 126

127 In het verlengde van de oostelijke eindpijler zou een ca 40 m lang damwandscherm overgaan in een dam, van NAP m hoogte, die 250 m ver de Waddenzee in reikt. Aan de westzijde zou de vispassage geplaatst worden. Aan de Waddenzeezijde moet de vispassage met een klep afgesloten kunnen worden. Een extra schuif is voorzien, die gesloten kan worden bij onderhoud en calamiteiten. Aan de IJsselmeerzijde zou de uitstroommond vrij gehouden worden van hoge stroomsnelheden door een damwandconstructie. Aan de oostzijde van het spuimiddel zou het opslagterrein voor de schotbalken (in te zetten bij falen van de sluit-operatie), de trafo en de bedieningsruimte gesitueerd worden. De drempeldiepte bij dit voorontwerp van de spui is NAP 6,5 m. Direct achter de spui zou de bodem van de Waddenzee naar NAP 11 m gaan. Achter de uitstroomconstructie zou de bodembescherming tot ca 200 m in de Waddenzee lopen. Het oppervlak aan bodemverdediging & leidammen aan Waddenzeezijde zou ca 10 hectare zijn. De erosiekuil die kan ontstaan zou op termijn een diepte van ca 20 meter bereiken. De brugconstructie in dit voorontwerp staat los van de pijlers van de spui op zijn eigen pijlers op ca 80 m afstand van de spui in het IJsselmeer. Tussen het spuimiddel en de brug zou een door damwanden begrensd instroomkanaal liggen. De bodem van het kanaal zou zo zwaar worden verdedigd dat bij een incident met een weigerende schuif de pijlers van de brug niet ondermijnd kunnen worden. Om de toestroming te optimaliseren zou voor de brug een aanstroombekken gegraven worden met een bodem die verloopt van ca NAP 4 m naar NAP 8 m. Het oppervlak aan bodemverdediging aan de IJsselmeerzijde zou ca 2 hectare zijn. De brugconstructie zou ca 30 m breed zijn en biedt de A7 twee rijstroken en een vluchtstrook in beide richtingen plus een fietspad. De hoogteligging van de weg zou van NAP m op de Afsluitdijk tot NAP m ter plaatse van de brug lopen. Impressie van ontvlochten variant spui vanaf de weg richting Noord-Holland Bij dit voorontwerp zou in totaal uit de Waddenzee, het IJsselmeer en van de Afsluitdijk ca m 3 grond verwijderd worden. Aangenomen wordt MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 127

128 dat een deel van de grond herbruikbaar is. Dat deel dat niet in het werk zelf herbruikbaar is kan worden gestort of elders gebruikt. In het nog te maken MER voor de inrichting van de gekozen locatie zullen de resultaten van de onderzoeken naar grondkwaliteit dienen als basis voor de keuzes wat er met de vrijkomende grond gebeurt. Voor het materiaal dat uit de Waddenzee komt, zal daarbij als uitgangspunt gelden dat dit in het waddensysteem wordt gehouden. Het zal daartoe worden verspreid op een in overleg met de beheerder (RWS Noord- Nederland) en het ministerie van LNV te bepalen plaats waar het weer aan het waddensysteem ten goede komt. 8.2 Effecten tijdens de bouw Omdat ten tijde van dit deel van het MER nog geen beslissing is genomen over de wijze van uitvoering en er nog geen detailontwerp voorhanden is, is bij de berekening van de effecten van geluid en licht tijdens de bouw uitgegaan van een worst case benadering. Daartoe is uitgegaan van gelijktijdige bouw van de brug voor het verkeer en de spui in een open ruimte (dus zonder afschermende werking van de Afsluitdijk). In zo n situatie zal zowel de geluidsoverlast als de overlast voor het verkeer en het lichtbezwaar maximaal zijn. In het nog te maken Inrichtingsdeel van het MER zal er meer bekend zijn over de bouwmethode en zal op deze aspecten nog nader ingegaan worden. Geluid tijdens de bouw Het huidige achtergrondniveau van het geluid op de Afsluitdijk, veroorzaakt door verkeer, wind en golven, bedraagt overdag ongeveer 45 db(a) en s nachts 35 db(a). Uit de studie naar geluids- en lichtemissies tijdens de bouw (Lit. 11) blijkt dat vrijwel alle bouwactiviteiten minder lawaai zullen maken dan het verkeer overdag. Alleen het geluid van het trillen van damwandplaten en het heien van palen zal op de wadplaat ten noordwesten van de bouwlocatie boven het verkeersgeluid uitkomen. Echter, trillen en heien zullen uitgevoerd worden in de bouwput, in de situatie dat de dijk aan de Waddenzeekant nog intact is en als afscherming zal fungeren. Dit zal voor het grootste deel van de heitijd een zodanige reductie van het aantal decibellen betekenen, dat het geluid wegvalt tegen het bestaande verkeerslawaai. Alleen gedurende de start van het heien, zolang het heiblok boven de dijk uitsteekt, is er geen afscherming. Voor 3 locaties in de omgeving is onderzocht of het geluid verstorend kan zijn voor de daar mogelijk aanwezige dieren. In de Waddenzee ligt een droogvallende wadplaat op 2 km ten noordwesten en een wadplaat op 2 km ten noorden van de bouwplaats die als rustplaatsen door zeehonden worden gebruikt. In het IJsselmeer ligt op 4,5 km ten oosten van de bouwplaats de Makkumer noordwaard, waar vogels hun rust-, broed- en foerageergebied hebben. Deskundigen (Lit. 51) (Lit. 48) verwachten geen grote effecten op vogels, zeezoogdieren en vissen. Voor vogels die op de wadplaten foerageren worden in het geheel geen effecten verwacht. Mogelijk is er wel een effect op de vis- en schelpdieretende vogels die het open water van de Waddenzee als foerageer- of rustgebied gebruiken. Deze vogels zouden gebieden met MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 128

129 relatief hoge geluidbelasting kunnen mijden. Het is niet waarschijnlijk dat dit effecten heeft op het aantal vogels dat van het gebied gebruik maakt. Effecten van geluid op vissen zijn niet bekend. Daarmee is het onzeker of de foerageermogelijkheden voor zeehonden en visetende vogels beïnvloed zullen worden. Echter, ook wordt geconstateerd dat zeehonden opportunistische foerageerders zijn en er voldoende alternatieve foerageermogelijkheden in de omgeving aanwezig zijn. Voor de Makkumer noordwaard zal het geluid geen verstoring betekenen voor de daar rustende of foeragerende vogels. Voor vogels die op de dijk rusten en in de Waddenzee en het IJsselmeer op korte afstand van de bouwlocatie foerageren, wordt verwacht dat alleen lokaal een grote verstoring zal zijn. Hiervoor zal te zijner tijd een ontheffing volgens de Flora en Faunawet aangevraagd worden. Licht tijdens de bouw Op het gebied van lichthinder zijn geen grenswaarden voor de natuur vastgelegd in de Nederlandse regelgeving. Op de voorkeurslocatie is momenteel geen verlichting aanwezig. Aangenomen is dat de bouwverlichting slechts de bouwlocatie zal verlichten en zo min mogelijk gebied daarbuiten zal beschijnen. De verlichtingssterkte op de bovengenoemde 3 locaties, waar de fauna er last van zou kunnen hebben, mag niet meer zijn dan 2 lux in de dag en avond en 1 lux in de nachtperiode. Dit zijn waarden die voor woningen worden gehanteerd en die ook heel goed bruikbaar lijken voor lichthinder bij dieren. Berekend is (Lit. 11) dat de verlichtingssterkte op de droogvallende wadplaten en de Makkumer noordwaard beperkt zal blijven tot 1 lux of minder. De puntverlichting op bewegende shovels, kranen en schepen kan worden waargenomen als aan- en uitgaande lichtpuntjes. Deskundigen (Lit. 51) en (Lit. 48) menen dat vogels in IJsselmeer en Waddenzee en zeehonden in de Waddenzee, die gewend zijn aan een zekere mate van licht van schepen, zeker in de omgeving van de vrij intensief gebruikte sluizen van Kornwerderzand, geen extra verstorend effect zullen ondervinden van het licht op de bouwlocatie. Obstakels Vogels kunnen, met name s nachts, tegen vaste objecten in het landschap vliegen. Op een locatie waar intensieve trek van zowel watervogels (de Afsluitdijk passerend op weg naar ofwel de Waddenzee ofwel het IJsselmeer) als van landvogels plaatsvindt, (die de Afsluitdijk als leidend object in het landschap gebruiken) is het risico van aanvaringen relatief groot. Dit risico kan worden verkleind door omhoog rijzende objecten te verlichten, ofwel door gedurende de nacht te zorgen voor een algehele verlichting van de bouwlocatie. Deze verlichting dient in horizontale richting niet al te fel te zijn want daarmee worden, zeker in mistige omstandigheden, juist vogels aangetrokken. (Lit. 11) Verkeershinder Bij de in het begin van deze paragraaf aangenomen bouwmethode waarbij de bouw van de verkeersbrug en de spui parallel uitgevoerd worden, zal de Rijksweg A7 omgebouwd worden tot een smallere weg (een 2-0 systeem) en wordt het fietspad aan de Waddenzeezijde van de kruin van de dijk gelegd, om ruimte te creëren voor de bouwput van de spui. Zolang er aan de brug gewerkt wordt en het verkeer daar nog niet overheen geleid kan worden, zal door het ruimtegebrek op de Afsluitdijk het spuimiddel in twee gedeelten gebouwd moeten worden. Zo MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 129

130 zal er voldoende ruimte beschikbaar blijven voor een werkweg en opstelruimte voor bouwmaterieel. Er zal sprake zijn van tijdelijke vermenging van bouwverkeer en overig verkeer. Op het versmalde traject zal de verkeerssnelheid aangepast moeten worden en zullen er maatregelen genomen worden om het verkeer in goede banen te leiden. Na het gereedkomen van de brugconstructie zal het wegverkeer en fietsverkeer hierover geleid worden. Vervolgens kan gewerkt worden aan het tweede gedeelte van het spuimiddel. In deze fase is er weer volledige doorstroom voor het verkeer van de A7 mogelijk en kunnen voor het wegverkeer, bouwwerkzaamheden vrijwel risicoloos verlopen. Grondwater tijdens de bouw De voorkeursbouwmethodiek behelst een gesloten bouwput aan de IJsselmeerzijde van de Afsluitdijk die droog gemalen wordt. Deze gesloten bouwput bestaat uit een damwandconstructie en een bodemafsluitende onderwaterbetonvloer. De hoeveelheid te bemalen water is zeer beperkt. Deze bestaat uit éénmaal de inhoud van de bouwput en daarna de eventuele lekkage via de damwanden en onderwaterbetonvloer. De inhoud van de bouwput is ca m 3. De afstand van bouwput tot Waddenzee waar het water geloosd zal worden is kort en de debieten tijdens de bouw zijn laag. (Lit. 40) Zodra in exactere maten van de bouwput bekend zijn kan een bemalingsadvies gemaakt worden wat voor de Grondwatervergunning gebruikt zal worden. Tijdens de bouw van de brugpijlers aan de IJsselmeerzijde en bij het graven van het aanstroombekken kan zout of brak grondwater omhoog wellen. Dit is een tijdelijk effect waarvan de omvang in deze fase niet vastgesteld kan worden, maar waarvan de verwachting is dat het niet groot zal zijn. Conclusies: - de voorkeursmethode voor de bouw heeft weinig invloed op de grondwaterstanden en stromingen in de omgeving van de bouwplaats; - geluidshinder tijdens de bouw zal waarschijnlijk alleen direct op de bouwplaats en op korte afstand van invloed zijn op vogels en andere dieren; - de lichtbelasting tijdens de bouw zal geen effect op vogels en zeezoogdieren hebben; - het zogenaamde aanvliegrisico van bouwwerken en werkmaterieel kan worden beperkt door sfeerverlichting aan te brengen; - een bouwmethode waarbij spui en brug tegelijkertijd gebouwd worden zal leiden tot tijdelijke hinder voor het verkeer. 8.3 Conclusies en terugblik op variantkeuze In het voorgaande is gekeken naar varianten voor het spuimiddel op de voorkeurslocatie, de knik in de Afsluitdijk ten westen van Kornwerderzand. Daarbij zijn de volgende conclusies getrokken: 1. voor het technisch ontwerp van de spui verdient een open spuisluis met een drempel op NAP 6,5 m de voorkeur vanwege de beperkte bouwrisico s, de kosten en het benodigde oppervlak bodemverdediging; 2. een ontwerp met de spui in de dijk en de weg erlangs door het MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 130

131 IJsselmeer verdient de voorkeur. Voor de vormgeving en vanuit het oogpunt van beperking van hinder voor het verkeer is dit de beste oplossing, hetgeen zwaarder wordt gewogen dan de mindere score op het aspect duurzaam bouwen. Terugkijkend naar de beschrijving van effecten op de voorkeurslocatie en op de locatiekeuze kan het volgende worden geconcludeerd: 1. het type spuisluis (open spuisluis) waarvoor is gekozen kan op ieder van de onderzochte locaties worden gebouwd en zal daar ook vergelijkbare effecten hebben als op de voorkeurslocatie; 2. de vormgeving van de spuisluis en de brug voor het wegverkeer is specifiek voor de voorkeurslocatie. De voorkeurslocatie biedt daar voordelen voor ruimtelijke inpassing door de aanwezigheid van een knik in de dijk. Deze voordelen zouden op andere locaties niet gevonden zijn; 3. de varianten die zijn bekeken hebben alleen direct rond het spuimiddel effecten die afwijken van de effecten van de standaardvormgeving die voor de beschrijving van de effecten op de voorkeurslocatie is gebruikt. 4. het nadeel van een slechtere score voor duurzaam bouwen van de ontvlochtenvariant, valt weg tegen de kwalitatief betere landschappelijke inpassing. Afsluitend kan worden geconcludeerd dat deze bevindingen betreffende de voorlopige voorkeurs variant geen aanleiding zijn de locatiekeuze of de beschrijving van de effecten op de voorkeurslocatie te herzien. 8.4 Mitigerende maatregelen en inpassingsmaatregelen Belangrijkste effecten van de nieuwe spui waarvoor, zo mogelijk, mitigerende maatregelen getroffen worden, zijn: 1. het ontstaan van een erosiekuil en een spuigeul achter het spuimiddel 2. veranderingen in het zoet-zoutpatroon in de westelijke Waddenzee 3. mogelijk significante effecten op de populatie Noordse Woelmuis in de Makkumer noordwaard 4. andere, niet-significante ecologische effecten op soorten en ecotopen in het IJsselmeergebied. In de volgende paragrafen worden enkele maatregelen besproken waarmee deze effecten mogelijk gemitigeerd of zelfs geheel te voorkómen kunnen worden. In wordt een mogelijke oplossing voor de erosiekuil besproken. In gaat het over het spuibeheer als mitigerende maatregel voor het veranderende zoet-zoutpatroon in de Waddenzee en voor ecologische effecten in het IJsselmeergebied. En in worden mitigerende maatregelen bekeken ter voorkoming van significante effecten op de Noordse Woelmuis op de Makkumer noordwaard. Tenslotte wordt in nog eens meer in detail gekeken naar de vispassage als inpassingsmaatregel en in worden de conclusies samengevat Debietspreider als bodemverdediging In deze paragraaf wordt een mitigerende maatregel besproken voor het meest in het oog springende effect van de nieuwe spui: het ontstaan van MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 131

132 een erosiekuil en een uitstroomgeul aan de Waddenzeezijde. Met de aanleg van een debietspreider, een ondiepe barrière dicht achter het spuimiddel in de Waddenzee, kan bereikt worden dat het spuiwater meer gespreid in de Waddenzee stroomt en de erosiekuil en geul naar de Doove Balg minder diep worden. Een debietspreider spreidt echter niet alleen het water, maar remt het ook af en vermindert daardoor de effectiviteit van het spuimiddel. Als gevolg daarvan zouden de deuren van het spuimiddel ca. 10 procent breder gemaakt moeten worden om dezelfde spuicapaciteit te bereiken, terwijl de tusseneilanden een factor 4 breder zouden moeten worden. Bovendien zijn langere geleidedammen nodig. Door deze aanpassingen zou ook het oppervlak bodemverdediging weer toenemen, hetgeen vanuit ecologisch en kostentechnisch oogpunt minder wenselijk is. De extra kosten voor aanleg van een spuimiddel mét debietspreider zijn aanzienlijk (ca. 40 procent van de kosten van het spuimiddel zonder debietspreider) (Lit. 50), terwijl toch erosie er niet geheel mee te vermijden is. Conclusie: de aanleg van een debietspreider achter de nieuwe spui verdient vanuit spui-efficiency alsook ook vanuit milieuoogpunt niet de voorkeur Vormen van spuibeheer Met de ingebruikneming van de nieuwe spui zal de verdeling van het zoete water in de Waddenzee veranderen doordat er een derde spuilocatie bijgekomen is en de hoeveelheid zoet water die gespuid wordt sterker zal fluctueren. De spuicapaciteit zal de eerste decennia groot genoeg zijn om na een verhoging van het peil in het IJsselmeer door een extreme situatie het streefpeil sneller te bereiken dan nu. Hierdoor zullen perioden met zeer hoge spuidebieten en perioden met een laag of geen spuidebiet vaker gaan voorkomen dan nu. Deze sterkere wisseling van gespuide zoetwatermassa s wordt slecht geacht voor de ecologie van de Waddenzee. Door het sneller bereiken van het streefpeil zal het peil in het IJsselmeer vlakker worden. Dit zal leiden tot een andere overstromingsfrequentie van buitendijkse gebieden en kan daarmee leiden tot veranderingen in de flora en fauna in die gebieden. Bovengenoemde effecten kunnen gedeeltelijk tenietgedaan worden door het beheer van het nieuwe spuimiddel, in combinatie met de bestaande spuimiddelen, daarop af te stemmen. Huidig spuibeheer In de huidige situatie wordt in de zomer meestal slechts een klein deel van de spuimiddelen gebruikt. Doordat de extra spui meer spuicapaciteit biedt, zal het in de eerste jaren ook in de winter vaker gebeuren dat niet de gehele spuicapaciteit nodig is om het gewenste peil te bereiken. Dit geeft ruimte om met de volgorde van de inzet van de spuimiddelen te spelen. De huidige volgorde van inzet is als volgt: Als 20 % capaciteit nodig is, wordt 1 groep bij Den Oever geopend. Bij 40 %: 1 groep bij Den Oever en 1 groep bij Kornwerderzand Bij 60 %: 2 groepen Den Oever, 1 groep bij Kornwerderzand Bij 80 %: 2 groepen bij Den Oever, 2 groepen bij Kornwerderzand MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 132

133 Als de volle 100 %spuicapaciteit nodig is zijn 3 groepen bij Den Oever en 2 groepen bij Kornwerderzand in gebruik. De spuien bij Den Oever worden in de zomer relatief vaak gebruikt omdat door de stroming van de spui het baggerbezwaar bij de haven van Den Oever beperkt kan worden en daarmee wordt eveneens in het IJsselmeer een stroming richting Den Oever in stand gehouden. Dit laatste voorkomt dat relatief zout water, dat door de schutsluizen bij Den Oever het IJsselmeer binnendringt, het innamepunt voor zoetwater bij Andijk bereikt. Uiteraard is binnendringing van zout water via de schutsluizen van Kornwerderzand ook niet gewenst. Om zoutindringing te beperken wordt daarom ook bij Kornwerderzand geregeld gespuid. Varianten in volgorde van inzet spuimiddelen Om inzicht te krijgen in de mogelijkheden die met spuibeheer bereikt kunnen worden, zijn varianten ontwikkeld op de volgorde van inzet van de spuimiddelen. Daarnaast wordt hiermee ook inzicht verkregen in de effecten die dan kunnen optreden. Overigens moet opgemerkt worden dat uit het modelonderzoek blijkt (Lit. 7) dat de effecten van de autonome ontwikkeling (zeespiegelstijging en iets meer spui door een hogere winterafvoer van de IJssel) op de zoet/zout verhouding in de Waddenzee veel groter zijn dan de effecten van de nieuwe spui. De opties zijn: a. huidig beheer +. Dit is alternerend Den Oever en Kornwerderzand oud gebruiken, pas daarna Kornwerderzand nieuw. Deze variant is ook gebruikt in de locatieafwegingen. De effecten op de Waddenzee en het IJsselmeer zijn klein, ook op de langere termijn en naar het zich laat aanzien niet significant, behalve mogelijk voor de Noordse Woelmuis op de Makkumer noordwaard waarvoor echter mitigerende maatregelen zullen worden genomen (zie daarvoor 8.4.3). (Lit. 7 en 48. Zie verder ook hoofdstuk 7). b. nieuwe spui eerst, daarna Kornwerderzand oud, daarna Den Oever Op basis van de bestaande gegevens over het vóórkomen van bodemfaunasoorten in de Waddenzee in relatie tot een aantal standplaatsfactoren (waaronder het zoutgehalte) is getracht te berekenen wat de invloed zou zijn van de concentratie van zoet water bij Kornwerderzand. Het bleek dat in dat geval de zoutgehaltes over een groot gebied (bij Kornwerderzand) zo laag werden dat het niet meer mogelijk was met de berekende relaties te werken. De verwachting is dat de effecten van deze variant vergelijkbaar zullen zijn met die van de voorkeursvariant (zie onder d.), maar geprononceerder. (Lit. 7) De opties a. en b. beschrijven het maximale verschil in verdeling van zoet water dat met wijziging van het spuibeheer is te bereiken. c. spuibeheer waarbij het aantal nul-spuien wordt beperkt: Nagegaan is of het mogelijk is het spuibeheer zodanig aan te passen, dat MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 133

134 het debiet gedurende langere tijd min of meer constant wordt gehouden, waardoor in de Waddenzee abrupte overgangen van zoet naar zout water zowel in ruimte als in tijd zo veel mogelijk worden vermeden. Door zo n mitigerend spuibeheer waarbij het aantal nul-spuien wordt beperkt, wordt de grens tussen zoet en zout water op de Waddenzee zoveel mogelijk op de dezelfde plaats gehouden. Er is een beheerregel ontworpen, die binnen de mogelijkheden en beperkingen van het peilbesluit, enige speelruimte geeft om geleidelijker te spuien. Hiermee kan in de Waddenzee het areaal min of meer ongestoorde wadfauna geoptimaliseerd worden. d. zo continu mogelijk spuien bij Den Oever Deze optie is een combinatie van a en c: er wordt naar gestreefd telkens wanneer de beschikbare spuicapaciteit niet volledig hoeft te worden benut, bij Den Oever een zo continu, natuurlijk mogelijk verloop van de afvoer te realiseren en de discontinuïteiten in de afvoer op te vangen bij de twee overige spuicomplexen. Dit komt er op neer dat in de zomer in Den Oever zoveel mogelijk met 1 groep spuikokers gespuid zal worden. Het restant van het te spuien water zal dan door de andere twee spuicomplexen bij Kornwerderzand afgevoerd moeten worden, waarbij er een voorkeur bestaat om eerst 1 deur van de nieuwe spui in te zetten om een zoetwater lokstroom voor de vispassage te genereren, zodat de vispassage optimaal kan functioneren 24 en om zoutindringing voor de Friese kant van het IJsselmeer te voorkomen. In de winter zal het, afhankelijk van het aanbod van water, windinvloeden en de stand van het laag water in de Waddenzee, regelmatig nodig zijn om een tweede groep bij Den Oever in te zetten, maar er zal zo lang mogelijk vermeden worden om ook de derde groep bij Den Oever te gebruiken om te sterke verzoeting van het gebied van de Breehorn en het Balgzand te vermijden. Uiteraard zal gemonitoord worden dat de zoutindringing bij de deuren die niet geopend worden niet te hoog oploopt. In Lit. 7 wordt geconcludeerd dat gedurende het voorjaar en de zomer dit beheer een licht positief effect zal kunnen sorteren op de bodemfauna in de Waddenzee op enige afstand van de spuisluizen, doordat hiermee sterke schommelingen in het zoutgehalte verminderen. Ook op de platen in de omgeving van Den Oever en het gebied van de Breehorn en het Balgzand zal dit beheer eveneens een licht positief effect op de ecologie kunnen sorteren. Effect van spuibeheer op baggerbezwaar havens In paragraaf is uiteengezet wat het effect is van de aanleg van de nieuwe spui op locatie 1A op de aanslibbing in havens. Dit effect kan afhankelijk zijn van het gevoerde spuibeheer. In Tabel 24 is aangegeven hoe de verdeling van de spuivolumes verandert in de tijd en bij de variant nieuwe spui eerst. 24 In paragraaf is reeds aangegeven dat de vis zijn weg zoekt op basis van de grootte van de vloedstroom die richting Doove Balg Kornwerderzand gaat. Volgens de experts is daarnaast een zeer beperkte lokstroom voldoende om de vispassage te laten functioneren. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 134

135 Scenario Den Oever Kornwerderzand 1A Huidige situatie 62 % 38 % - Variant a: huidig + in % 27 % 31 % Autonome ontwikkeling (2050) 56 % 44 % - Variant a: Huidig + in % 29 % 36 % Variant b: nieuwe spui eerst, % 19 % 66 % Tabel 24: Relatieve spuivolumes bij varianten in spuibeheer (Lit. 7 & 13) In tabel 25 is de consequentie van een ander spuibeheer voor de aanslibbing in havens aangegeven. Uit de tabel blijkt dat concentratie op de nieuwe spui leidt tot sterke verhoging van de aanslibbing in Den Oever en in Kornwerderzand als direct gevolg van de afname van de spui via de bestaande spuisluizen. De aanslibbing in Den Helder neemt bij variant b af, omdat de variatie in zoutgehaltes bij Den Helder omlaag gaat als gevolg van verplaatsing van de spui naar het oosten. Voor Harlingen worden onafhankelijk van de gekozen variant hooguit kleine veranderingen verwacht. De initiatiefnemer zal nog nader met de gemeenten Wieringen en Harlingen overleggen over de wijze waarop eventuele wijzigingen in het baggerbezwaar in hun havens zal worden bijgehouden. Jaar 2010 variant a: 2010 variant b: Haven huidig + nieuwe spui eerst Den Helder -2 tot 0-15 tot 10 Den Oever 0 tot tot +40 Kornwerderzand 0 tot tot +15 Harlingen 0 tot +2 0 tot +2 Tabel 25: Verandering in aanslibbing in havens (in % ten opzichte van de huidige situatie) als gevolg van ingebruikneming van het nieuwe spuimiddel en bij de variant nieuwe spui eerst voor het spuiregiem (bron: Lit. 13) Aan de spuivarianten c. en d. is niet verder gerekend, maar de verschillen met variant a zullen zonder meer klein zijn, omdat de verdeling over de spuimiddelen er weinig door wordt beïnvloed. Conclusie: beheersvariant d. heeft de voorkeur. Dit is een beheer waarbij in de zomer bij Den Oever zoveel mogelijk met één groep en in de winter zoveel mogelijk met twee groepen spuikokers gespuid zal worden om sterke fluctuaties en langdurige verlagingen van het zoutgehalte in de Waddenzee te vermijden. Het restant van het te spuien water zal dan door de andere twee spuicomplexen bij Kornwerderzand afgevoerd worden, waarbij als het mogelijk is eerst één deur van de nieuwe spui ingezet zal worden om een zoetwater lokstroom voor de vispassage te genereren. De exacte beheersregels zullen in het inrichtingsdeel van het MER uitgewerkt worden. Overigens zullen ten opzichte van de effecten van de autonome ontwikkeling, de effecten van spuibeheer op de bodemfauna in de Waddenzee gering zijn. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 135

136 8.4.3 Noordse Woelmuis op de Makkumer noordwaard Bij de beschrijving van de effecten op de voorkeurslocatie (zie hoofdstuk 7) is geconcludeerd dat de nieuwe spui mogelijk significante effecten heeft op de populatie Noordse Woelmuizen op de Makkumer noordwaard. Aangezien deze soort prioritair is ingevolge de Habitatrichtlijn en daarom beschermd dient te worden, is RWS-IJG als initiatiefnemer in contact getreden met de beheerder van dit gebied, it Fryske Gea, en met de provincie Fryslân als vertegenwoordiger van de vergunningverlener voor de Natuurbeschermingswet. Partijen zijn het erover eens dat de huidige peildynamiek in het IJsselmeer ervoor zorgt dat de habitat van de Noordse Woelmuis regelmatig, zo eens per 2 jaar, inundeert en dat dit noodzakelijk kan worden geacht om de Noordse woelmuis op termijn de concurrentie met andere muizensoorten te laten volhouden. Geconstateerd is dat het mogelijk is deze frequentie te handhaven door technische maatregelen op de Noordwaard. Het alternatief van het opzetten van het peil op het IJsselmeer dat in het overleg met de beheerder (zie bijlage I) ter sprake is geweest, blijkt bij nader inzien niet te passen binnen het peilbesluit. RWS-IJG zal dan ook alleen een voorstel voor genoemde technische maatregelen maken en zal de terreinbeheerder verzoeken die in zijn beheer op te nemen. Conclusie: met de afspraken die op werkniveau tussen de terreinbeheerder en RWS-IJG zijn gemaakt, kunnen voldoende maatregelen getroffen worden die zullen voorkómen dat de Noordse Woelmuis op de Makkumer noordwaard significante effecten ondervindt als gevolg van het vlakker wordende peil in het IJsselmeer Vispassage In deze paragraaf wordt nog eens gekeken naar de voordelen van een vispassage als inpassingsmaatregel en naar de meest geschikte plek voor zo n passage. Bij de spui, zoals beschreven in de voorontwerpnota, is een vispassage voorzien. Het verbeteren van de visintrek wordt in de richtlijnen voor deze MER gezien als toegevoegd doel ten aanzien van milieubescherming en milieuverbetering. De meerwaarde van een vispassage bestaat eruit dat de soortenrijkdom van vis in het IJsselmeer vergroot wordt, het leefgebied van een aantal soorten er door wordt uitgebreid en de trekmogelijkheden van vissen naar paaigebieden in het achterland worden verbeterd. (Lit. 48) De locatie pal naast het spuimiddel heeft als extra voordeel dat het zoete spuiwater zal fungeren als lokstroom voor de trekvissen. Trekvissen verzamelen zich bij de spuiopening aangelokt door de zoetwaterstroom. (Lit. 20) Ondanks dat de spui in Den Oever (om het baggerbezwaar in de haven te beperken) anderhalf keer meer water loost dan de huidige spui bij Kornwerderzand en er dus een grotere lokstroom is, blijkt dat de geulen naar Kornwerderzand meer door trekvissen gebruikt te worden dan de geul naar Den Oever. Een vispassage naast de huidige spui in Kornwerderzand of bij de nieuwe spuisluis iets westelijk van Kornwerderzand zal de dus meest effectieve oplossing zal zijn om een grote groep trekvissen de mogelijkheid tot doortrekken te bieden. Om deze reden is geen verdere studie uitgevoerd naar een vispassage op een andere locatie. Het is natuurlijk ook mogelijk een spui zónder vispassage aan te leggen. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 136

137 De barrièrewerking van de Afsluitdijk voor trekvissen zal dan dezelfde blijven als in de huidige situatie. De huidige spuisluizen in de Afsluitdijk zijn voor slechts een aantal soorten vissen passeerbaar. Zalm, Zeeforel en Harder zijn in staat om tegen de spuistroom in te zwemmen. Bij metingen uitgevoerd door het RIZA in 2000 bleken alleen Zeeforellen daadwerkelijk de passage te hebben gemaakt. Voor vissen die slecht tegen de stroom in kunnen zwemmen blijft de Afsluitdijk een onneembare horde. Bovendien zullen de trekvissen, aangetrokken door de zoetwater lokstroom van de spui, zich voor de spui blijven verzamelen. Deze vissen, die niet tegen de stroom in verder kunnen trekken, zullen wel door de snelle wisseling van het zoutgehalte van het water last krijgen van osmotische stress, waardoor huidaandoeningen kunnen ontstaan. Conclusie: de aanleg van een vispassage naast de nieuwe spui is een inpassingsmaatregel die de soortenrijkdom aan vis in het IJsselmeergebied en stroomopwaarts bevordert Conclusies mitigerende maatregelen en inpassingsmaatregelen Op basis van het voorgaande kan voor mitigerende maatregelen het volgende worden geconcludeerd. 1. De aanleg van een debietspreider achter de nieuwe spui verdient ook uit milieuoogpunt niet de voorkeur. 2. Een spuibeheer dat gericht is op het vermijden van sterke fluctuaties en langdurige verlagingen van het zoutgehalte bij de spuipunten in de Waddenzee heeft de voorkeur en zal een enigszins mitigerend effect hebben op de bodemfauna in de Waddenzee en de ecologie in het IJsselmeergebied. 3. Met de afspraken die op werkniveau tussen de terreinbeheerder en RWS-IJG zijn gemaakt, kunnen voldoende maatregelen getroffen worden die zullen voorkómen dat de Noordse woelmuis op de Makkumer noordwaard significante effecten ondervindt als gevolg van het vlakker wordende peil in het IJsselmeer. Tenslotte is geconcludeerd dat de aanleg van een vispassage naast de nieuwe spui een inpassingsmaatregel is die de soortenrijkdom aan vis in het IJsselmeergebied en stroomopwaarts bevordert. 8.5 Keuze (Voorlopig) Meest Milieuvriendelijk Alternatief In hoofdstuk 7 is geconstateerd dat de bouw van een nieuwe spui met vispassage in de knik van de Afsluitdijk ten westen van Kornwerderzand, het voorkeursalternatief, tevens het meest te prefereren is qua effecten op het milieu. Hierboven is een aantal varianten, mitigerende maatregelen en vormen van spuibeheer beschreven. Op basis van deze beschrijvingen wordt geconcludeerd dat het voorlopige Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) de combinatie is van: - een spui (met vispassage) op de voorkeurslocatie 1A, - aangelegd volgens de voorkeursvariant: de spui in de as van de Afsluitdijk met de weg (los van de spui) erlangs door het IJsselmeer, - waarbij een aangepast spuibeheer gebruikt wordt: een zo gelijkmatig mogelijk debiet bij Den Oever, waardoor sterke schommelingen in het zoutgehalte en langdurige verlagingen van het zoutgehalte vermeden MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 137

138 worden en vervolgens het openen van eerst één deur van de nieuwe spui in verband met het beheer van de vispassage. Met deze keuze wordt namelijk het milieu niet of nauwelijks nadelig beïnvloed, terwijl aan de randvoorwaarden die aan de ingreep zijn gesteld wordt voldaan: - de locatie kent de minste effecten op de Waddenzee; - de locatie is optimaal voor de vistrek en daarmee ook de beste locatie voor het IJsselmeer; - de locatie is de beste op de Afsluitdijk vanuit oogpunt van landschappelijke inpassing; - de voorkeursvariant = de ontvlochten variant van de spui leidt tot de beste landschappelijke inpassing; - het voorgestelde spuibeheer, zo constant mogelijk spuien bij Den Oever, leidt tot een meer stabiele zoetzoutverdeling in het meest waardevolle deel van de Westelijke Waddenzee, de omgeving van Den Oever, en houdt daarnaast rekening met het instandhouden van een lokstroom bij de vispassage. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 138

139 9. Toets aan de randvoorwaarden In de Startnotitie voor deze m.e.r. zijn vijf randvoorwaarden opgenomen waaraan de gekozen altijd moet voldoen: - handhaving van de veiligheid tegen overstroming - behoud van de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer - voorkómen van gevaar voor de veiligheid van de scheepvaart. - toetsing aan de nationale en internationale gebieds- en soortenbeschermings regelgeving - toetsing aan het vigerend kader van de PKB Waddenzee In het hele traject van de keuzes voor locatie, voorlopige inrichting en beheer zijn steeds deze randvoorwaarden meegenomen. In dit hoofdstuk worden het voorontwerp en de voorlopige inrichting getoetst. De reden waarom hier een voorzet is gedaan is om aan te geven dat op de voorkeurslocatie aan de randvoorwaarden te voldoen is en daar geen aanleiding uit volgt om de locatiekeuze te herzien. De definitieve toets aan de randvoorwaarden zal in het inrichtingsdeel van het MER aan bod komen als een definitief ontwerp gereed zal zijn. In 9.1 wordt de veiligheid tegen overstroming besproken. In 9.2 wordt de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer behandeld. In 9.3 wordt de veiligheid van de scheepvaart onder de loep genomen. In 9.4 worden de overige 2 randvoorwaarden besproken. 9.5 vormt de Waterparagraaf, waarin de watertoets en de Europese Kaderrichtlijn Water aan bod komen. In 9.6 worden de ruimtelijke gevolgen besproken. Het hoofdstuk eindigt in 9.7 met een antwoord op de vraag of de meer in detail gepresenteerde effecten mogelijk tot een andere locatiekeuze hadden kunnen leiden. 9.1 Beveiliging tegen overstroming De eerste randvoorwaarde handhaving van de veiligheid tegen overstroming geldt zowel voor de gebieden rond de Waddenzee als rond het IJsselmeer. Voor het IJsselmeer gaat het om de invloed van het nieuwe spuimiddel op het maatgevende hoogwater, maar ook om de eenmalige verhoging van de waterstanden na het falen van een of meerdere schuiven/deuren. Informatie over deze invloeden is nodig voor het uitvoeren van de toets op de veiligheid van de waterkeringen en voor het toetsen op de kans op wateroverlast in buitendijkse gebieden rond het IJsselmeer. Dit zijn zaken die in het Inrichtingsdeel van het MER verder uitgewerkt zullen worden. Voor de Waddenzee gaat het om de invloed van het spuimiddel op de waterstanden, stromingen en geulenpatronen bij de Afsluitdijk. Het gebruik van een nieuw spuimiddel zal enige invloed hebben op de stromingen en waterstanden in de Waddenzee. Hogere waterstanden, hogere stroomsnelheden, verdieping en vergroting van geulen of platen en de precieze locatie van de nieuwe spui zouden MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 139

140 van invloed kunnen zijn op de veiligheid van de Afsluitdijk en andere waterkeringen langs de Waddenzee. Paal voor het meten van waterstanden Waterstanden Uit berekeningen met een driedimensionaal stromingsmodel (Lit. 47) blijkt dat de waterstandsverschillen in de Waddenzee als gevolg van de aanleg van de nieuwe spuisluis 2 cm of minder bedragen. Direct bij de spui kunnen veranderingen van 8 cm verlaging tot 5 cm verhoging optreden. Alhoewel in dit onderzoek niet direct een relatie met veiligheid wordt gelegd, kan eruit geconcludeerd worden dat deze waterstandsveranderingen geen significant effect hebben op de veiligheid van de dijken langs de Waddenzee. Daarnaast moet in ogenschouw genomen worden dat onder stormomstandigheden de spuideuren niet open zullen gaan, waardoor zo n verhoging niet zal optreden en de veiligheid niet in het geding is. Stroomsnelheden Uit bovengenoemde berekeningen (Lit. 47) komen ook gegevens over stroomsnelheden. Sterke stijgingen in de stroomsnelheden in de buurt van hoogwaterkeringen zouden tot aantasting van deze keringen kunnen leiden. De verschillen tussen de huidige situatie en de situatie met een nieuwe spuisluis zijn over het algemeen echter klein. (Blijven beneden 0,2 m/s) Op het niveau van de Waddenzee als geheel zijn deze verschillen verwaarloosbaar. Alleen direct bij de spui treedt een merkbare dwarsstroming in de geul de Doove Balg op. Deze stroming bereikt de Afsluitdijk echter niet. Wijzigingen in de stroomsnelheden leiden dus niet tot verhoogde veiligheidsrisico s voor de stabiliteit van de waterkering. Even ten westen van de voorkeurslocatie ligt een strekdam in de Waddenzee die uitschuring van de dijk door stromingen voorkomt. De nieuwe spui krijgt strekdammen met een grotere lengte dan de huidige strekdam. De geul langs de Afsluitdijk zal er door worden onderbroken, zodat uitschuring langs de dijk niet is te verwachten. In het inrichtingsdeel van het MER zal het voor het definitief ontwerp van de spui nogmaals gekeken worden naar mogelijke nadelige gevolgen voor de bestaande waterkeringen. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 140

141 Golfaanvallen De Afsluitdijk en dus ook de nieuwe spui is onderhevig aan golfaanvallen vanuit de Waddenzee. In het kader van het Inrichtingsdeel van het MER zal op de definitieve locatie voor de nieuwe spui nader onderzoek gedaan worden naar golfaanvallen en golfbelasting. Oppervlakte en diepte geulen en hoogteligging platen De oppervlakte en diepte van geulen wijken voor de situatie met nieuwe spuinauwelijks af van de huidige situatie. Op enkele plaatsen wordt verondieping verwacht. Daarnaast wordt een vergroting van de doorsnede van de Doove Balg verwacht met enkele procenten, maar dat zal niet van invloed zijn op de veiligheid van de dijken. Ook de plaathoogten zullen niet meer dan enkele centimeters veranderen. Conclusie: de verandering van waterstanden, stromingen en dieptes in de Waddenzee door inzet van het nieuwe spuimiddel, zoals ons nu voor ogen staat, hebben geen merkbare invloed op de veiligheid van de waterkeringen langs de Waddenzee. Voor de uiteindelijke spuilocatie zullen nog een aantal locatiespecifieke onderzoeken uitgevoerd moeten worden die in het Inrichtingsdeel van het MER verwerkt zullen worden. 9.2 Zoetwaterfunctie IJsselmeer De tweede randvoorwaarde voor de bouw van de spuisluizen met vispassage is dat bij de inlaatpunten van zoet water rond het IJsselmeer geen significante verhoging van het zoutgehalte optreedt als gevolg van de ingreep. Bestaande zoutbelasting In Tabel 26 zijn enkele kentallen van de zoutbelasting van het IJsselmeer opgenomen. Uit de beheersverslagen van Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied blijkt dat de IJssel jaarlijks ongeveer 1,2 tot 1,7 miljoen ton chloride aanvoert. Dit is 40 tot 50 procent van de totale chloride-aanvoer naar het IJsselmeer. De resterende zoutlast is afkomstig van lekkage van de bestaande sluizen, de afvoer van het Zwarte Water, lozingen door gemalen etc. Bron Zoutbelasting (in mln ton Cl/jr) IJssel 1,2 1,7 Lek nieuwe spuisluizen 0,065 Zwarte Water, gemalen en andere bronnen 1,1 1,8 Totaal IJsselmeer 2,3 3,5 Falende schuif nieuwe spui 0,25 (eenmalig) Tabel 26 Enkele kentallen van de zoutbelasting van het IJsselmeer Bronnen: - Jaarbelastingen: beheersverslagen RWS directie IJsselmeergebied - Eenmalige belasting: Lit. 1 Nieuwe zoutbronnen door aanleg spui en vispassage Na aanleg van de nieuwe spui zal er door de nieuwe spui iets meer zout MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 141

142 vanuit de Waddenzee het IJsselmeer op komen dan met de huidige twee spuicomplexen. Dit extra zout zal overigens vrijwel direct weer via de spui worden teruggespuid. Bij het definitieve ontwerp van de nieuwe spui zal een maximum gesteld worden aan het gemiddelde jaarlijkse zoutbezwaar en aan het incidenteel optredende zoutbezwaar op het IJsselmeer als gevolg falen van de nieuwe spuisluizen. 25 Dit zout is afkomstig van de volgende bronnen: a. lekkage door de kieren van de nieuwe spui b. instroom (per ongeluk) door niet-sluiten van een schuif van het nieuwe spuimiddel bij hoog water of door overslag van Waddenzeewater c. instroom via de vispassage d. mogelijke instroom aan het begin of einde van de spuiperiode (zouttong) Bij de bestudering van omvang en effect van het zoutbezwaar is, bij wijze van worst case voor het zoutbezwaar, uitgegaan van een spuimiddel met één enkele schuif/deur per spuikoker. Verspreiding van het zoute water over het IJsselmeer Er is modelonderzoek gedaan naar de extra zoutbelasting en de verspreiding van dat zout over het IJsselmeer en met name naar de invloed bij de innamepunten voor zoet water bij Stavoren, Wieringen, Andijk en Makkum. (Lit. 2 en Lit. 3) Over de verspreiding van het zout kan in het algemeen het volgende gezegd worden: De verspreiding blijkt op de eerste plaats sterk afhankelijk van de wind. Bij wind uit noordelijke richtingen verspreidt het zout zich het snelst. Er zijn berekeningen gemaakt voor gemiddelde en relatief ongunstige windomstandigheden, voor de huidige situatie en een situatie met een zeespiegelstijging van 25 cm (Ongeveer overeenkomend met de toestand in 2050). Ad a: lekkage door de kieren van de nieuwe spui De lekkage door de sponningen van de huidige spuimiddelen wordt geschat op ca ton Cl per jaar, dat is enkele procenten van de totale zoutbelasting van het IJsselmeer, ofwel ongeveer 5 procent van de aanvoer via de IJssel. Het nieuwe spuimiddel zal een kleiner oppervlak aan sponningen krijgen. De lekkage zal daar dan ook zeker niet groter zijn en is derhalve geschat op dezelfde hoeveelheid als voor de bestaande twee spuicomplexen samen. Het zoute lekwater verzamelt zich in het verdiepte instroombekken, waarvandaan het bij het eerstvolgende openen van de spui als eerste naar de Waddenzee terug zal stromen Het heeft bij geen van de inlaatpunten gevolgen voor het zoutgehalte. Ad b: instroom per ongeluk door niet-sluiten van een schuif van het nieuwe spuimiddel bij hoog water Faalkans en faalduur Het huidige voorontwerp van het nieuwe spuimiddel gaat uit van 5 openingen van 30,3 m breedte met een drempel op NAP -6,50 m. 25 Bij het huidige voorontwerp (Lit. 40) is uitgegaan van een toelaatbaar zoutbezwaar van gemiddeld CL-ionen per jaar, waarbij een ongelijkmatige verdeling van dit gemiddelde zoutbezwaar over een aantal jaren heen acceptabel wordt geacht. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 142

143 Net als bij iedere andere constructie is er een kans dat, als incident, één of meer van die schuiven niet doen wat wordt gevraagd. Op basis van een risico- en storingsanalyse van de bewegingswerken is bepaald wat de kans is op falen van de schuiven, dat wil zeggen dat zij niet sluiten of niet openen. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: Het nieuwe spuimiddel wordt als eerste gebruikt, dus vóór de bestaande spuimiddelen. Dit is een aanname die leidt tot de grootste effecten door het nieuwe spuimiddel, dus worst case. In geval van een weigerende schuif kan herstel pas bij een volgende kentering van het tij, bij gelijk water, plaatsvinden. Ook dit is een worst case aanname. In werkelijkheid zullen de schuiven van het nieuwe spuimiddel sowieso tot een waterstandsverschil van 1 m nog gesloten kunnen worden. Bovendien zullen ze op hun eigen gewicht praktisch helemaal zakken en daarnaast ook handmatig bediend kunnen worden. De berekende herhalingstijden van falen van de schuiven (uitgedrukt in eens per hoeveel jaar falen op kan treden) zijn weergegeven in Tabel 26. Gebeurtenis Niet-sluiten Niet-openen 26 1 schuif faalt 20 jaar 6 jaar 2 schuiven falen 900 jaar 22 jaar 3 schuiven falen 2600 jaar 30 jaar 4 schuiven falen 3200 jaar 37 jaar 5 schuiven falen 270 jaar 3 jaar Tabel 27: Worst case herhalingstijden falen van de schuiven van de nieuwe spui (Lit. 40 blz. B11 van deel 4) Uit de tabel blijkt dat voor niet-sluiten de kans dat dit met één schuif gebeurt veruit het grootst is. De herhalingstijd is geschat op 20 jaar. De kans dat 2, 3 of 4 schuiven niet sluiten is aanmerkelijk kleiner dan de kans op niet-sluiten van alle 5 schuiven. Dit komt doordat sluiting van alle vijf de schuiven veel vaker wordt gevraagd en het, gezien de mogelijke oorzaken van falen 27, het meest voor de hand ligt dat óf niet meer dan één óf juist alle schuiven het af laten weten. Het falen van één schuif kan als worse case worden gezien, omdat kans maal gevolg bij deze gebeurtenis het grootst is: het falen van 5 schuiven heeft weliswaar een 5 keer zo groot gevolg, maar de herhalingstijd ervan is meer dan 10 keer zo groot. De herhalingstijd van falen in de zomer - de tijd dat het meeste zoet water wordt gebruikt en het minste wordt aangevoerd - is aanzienlijk langer dan in de winter, omdat de spuisluizen in de zomer nu eenmaal veel minder worden gebruikt. De kans op falen is dus minder. 26 Aan niet-openen worden minder zware eisen gesteld. De kans daarop is daardoor groter. Verwacht wordt wel dat bij het verdere ontwerp ook voor niet-openen een noodprocedure zal worden ontworpen waarmee de kans op niet-openen aanmerkelijk wordt verkleind. 27 Als oorzaak voor het niet-sluiten van één of meer deuren wordt allereerst gedacht aan het bezwijken van onderdelen van de besturingssysteem. Daarna komen zaken als obstakels, aanvaringen en het bezwijken van hydraulische componenten als slangen en compensatoren aan de orde. Voor het gelijktijdig niet-sluiten van 5 deuren komt als oorzaak falen van de aansturing het hoogst uit de bus. Dit is overigens relatief snel te verhelpen. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 143

144 Figuur 14 is afkomstig uit Lit. 2 Effecten van falen spuideur Incidenteel kan een spuideur gedurende maximaal twee hoogwaterperiodes ongewenst open blijven staan. De kans dat dit gebeurt bij ongunstige windomstandigheden en/of tijdens een periode dat zoet water wordt ingelaten bij een van de inlaatpunten is uiteraard vele malen kleiner. Maar in dat geval zal een aanmerkelijke hoeveelheid zout water het IJsselmeer instromen, waarschijnlijk tot ongeveer ton chloride, circa 4 maal de gemiddelde jaarhoeveelheid aan lekkage door de nieuwe spuisluizen en 15 tot 20 procent van wat de IJssel jaarlijks aanvoert. Uit de modelberekeningen blijkt dat het één tot enkele weken duurt voordat dit zout voor het grootste deel weer is uitgespuid op de Waddenzee. De grafiek in Figuur 14 illustreert het verloop van de verhoging van chloridegehalten bij de 4 innamepunten voor zoet water (Stavoren, Wieringen, Andijk en Makkum) voor een extreme situatie in de zomer. Uit een periode van 10 jaar is gekozen voor de zomersituatie met de langst aanhoudende (135 uur meer dan 3 Beaufort) wind uit noordelijke richtingen. Zowel voor het tijverloop nu als voor 2050 (met zeespiegelstijging) is beschreven hoe het verloop zou zijn als aan het begin van zo n periode een schuif zou weigeren te sluiten. Uit de figuur blijkt dat het effect van een incident met een defecte deur zelfs onder deze extreme condities na enkele weken drastisch gereduceerd is. Uitgaande van een basiszoutgehalte van 250 mg/l (rond het maximum dat bij Makkum in de zomer wordt gemeten) zou het zoutgehalte daar bij een dergelijk incident tijdelijk tot ca. 500 mg/l kunnen oplopen. De maxima bij de andere inlaatpunten liggen aanzienlijk lager. Bij Stavoren kan het oplopen van 100 mg/l naar 400 mg/l. Deze verhogingen gedurende één tot enkele weken lopen op tot waarden waarbij inlaten van water niet per se onmogelijk is, maar waarschijnlijk wel uitgesteld zal worden als er geen dringende noodzaak is. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 144

145 De beschreven situatie heeft een kans op voorkomen van eens per 100 tot 200 jaar. De kans dat onder dezelfde weercondities meer dan één schuif zou weigeren te sluiten moet nog zeker een factor 10 lager worden ingeschat. Vanwege de geringe kans van optreden van de combinatie - falen van een deur - ongunstige wind - inlaten van water en de tijdelijkheid van de verhoging van de zoutgehaltes wordt het risico (kans maal gevolg) zo klein geacht dat geconcludeerd kan worden dat de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer niet in gevaar wordt gebracht. Derhalve is geconcludeerd dat het vanuit de optiek van het zoutbezwaar verantwoord is de spuisluizen te bouwen met één deur per spuikoker. Beperken van de nadelige gevolgen van falen Het risico van falen van de spui wordt nog kleiner dan hierboven ingeschat, omdat in 90 procent van de gevallen de oorzaak van het falen binnen 6 uur, nog vóór het volgende hoogtij, zal kunnen worden weggenomen. Bovendien zal in het spuimiddel een extra sponning aangebracht worden waarin schotbalken kunnen worden geplaatst waarmee de spuiopeningen geheel gesloten kunnen worden. Om een opening geheel met schotbalken te sluiten zijn 5 schotbalken nodig. Per kentering van het tij kan één balk geplaatst worden zodat een opening in niet meer dan 5 hoogwaters volledig gesloten kan worden. (De calamiteitenprocedure zal onderdeel zijn van het definitief ontwerp.) Toch kan gesteld worden dat de combinatie van gedeeltelijke sluiting van de schuif op eigen gewicht plus plaatsing schotbalken, per saldo oplevert dat de belasting van het IJsselmeer zeker niet groter zal zijn dan van 2 hoogwaters volledige opening. Om die reden is bij het bepalen van de effecten op het zoutgehalte in het IJsselmeer met niet meer dan 2 hoogwaters geopende schuiven gerekend. Overslag Onder extreme stormomstandigheden zou de hoeveelheid zout water dat door overslag over het spuimiddel in het IJsselmeer zou kunnen terechtkomen ongeveer 1,17 miljoen kuub per jaar kunnen zijn, waarin ton Chloride zit. (zie lit. 40) Het overgeslagen water wordt er bij de volgende spuigang grotendeels weer uitgespoeld. Bij de berekening van de minimale kerende hoogte van het spuimiddel is gebleken dat de bijdrage aan het jaarlijkse zoutbezwaar door overlopen en overslag verwaarloosbaar is gezien de kleine kans op voorkomen van de combinatie van waterstand en golfhoogte. Ad c: instroom via de vispassage Het voornemen is om door de vispassage naast het nieuwe spuimiddel gedurende een korte tijd een kleine hoeveelheid water vanuit de Waddenzee in te laten om zodoende trekvissen de gelegenheid te geven naar het IJsselmeer te zwemmen. Ook daarvan is het effect op de zoutgehaltes aan de inlaatpunten bekeken. Om de zoutbelasting via de vispassage te beperken zijn in het (voorlopig) ontwerp het in- en uitstroomprofiel geoptimaliseerd. De inlaatopening zal niet groter zijn dan 10 m 2 en er zullen beperkingen worden gesteld aan de tijd gedurende welke water van Waddenzee naar IJsselmeer stroomt (te weten: maximaal één uur na gelijk water in Waddenzee en IJsselmeer). Volgens visbiologen hoeft een beperking van de instroomtijd geen belemmering te vormen voor een goed functioneren MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 145

146 van de passage. Een dergelijke openstelling leidt niet tot een significante verhoging van het zoutgehalte bij de innamepunten van zoet water. Het ingelaten water van de vispassage blijft rond het spuimiddel hangen in de diepe geul die daar aanwezig is en komt niet verder dan ongeveer 1 km van de passage. Alleen bij Makkum kan zich een geringe verhoging aandienen van niet meer dan enkele milligrammen zout per liter op een basisgehalte van 100 tot 250 mg/l. Bij de andere innamepunten wordt geen verhoging berekend. Geconcludeerd is dan ook dat een vispassage zonder zoutvang, mits goed beheerd 28, niet leidt tot significante toenames van de zoutgehaltes aan de innamepunten en dus ook geen invloed heeft op de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer. Ad d. mogelijke instroom aan het begin of einde van de spuiperiode (zouttong) Bij het openen en sluiten van de spui bestaat de kans dat onder het uitstromende, relatief lichte, zoete water door, een onderstroom van relatief zwaarder, zout water naar binnen loopt. Dit wordt een zouttong genoemd. Dit kan ondervangen worden door in het ontwerp aan de Waddenzeekant een uitstroomconstructie op te nemen. In het voorontwerp bestaat deze uit een sprong naar beneden in de bodemdiepte van NAP -6,5 m naar NAP -11 m. Hierdoor moet het terugstromende water een hoogte van 5,5 m overbruggen. Daarnaast ligt de oplossing in een aanpassing van de openings- en sluitingsprocedure. De spui zal worden geopend en gesloten bij een waterstandsverschil tussen IJsselmeer en Waddenzee van 13 cm. Bij dit waterstandsverschil treedt bij een constructie zoals gepresenteerd in lit. 40 geen zoutindringing tijdens de sluiting op. In het Inrichtingsdeel van het MER zal hier nader op ingegaan worden als het definitieve ontwerp gereed is. 9.3 Veiligheid scheepvaart Waarborging van de veiligheid voor de scheepvaart is de derde randvoorwaarde uit de Startnotitie. Uit eerste globale berekeningen bleek dat aanleg van een nieuwe spui op de voorkeurslocatie mogelijk tot hinder voor de scheepvaart zou kunnen leiden op het punt waar de stroomgeul van het spuimiddel uitmondt in de Doove Balg. Daarom is modelonderzoek gedaan naar de stromingen in de Waddenzee rond het nieuwe spuimiddel. (Lit. 14) Bij de berekeningen is de stroming rond de bestaande spuisluizen als referentie gebruikt. Voor de scheepvaart zijn dwarsstromingen en sterke stromingsveranderingen over korte afstand het hinderlijkst. Om de stroomsnelheid bij een extreme spuisituatie te bepalen, is als worst case gerekend met extreem springtij (extreem laag water) en een verval van 1,23 m ter plaatse van de nieuwe spui. Deze omstandigheden zouden zich enkele keren per jaar kunnen voordoen. Het blijkt dat bij de bestaande spuisluizen maximale dieptegemiddelde dwarsstromingen van circa 0,9 m/s kunnen voorkomen, gecombineerd met sterke veranderingen over korte afstand. Berekend is dat bij de nieuwe spuisluizen tijdens eb aan de zuidelijke rand van de Doove Balg dieptegemiddelde dwarsstromingen tot 1,6 m/s kunnen voorkomen. In de 28 Maximale openingstelling van 1 uur na gelijk water, niet openen bij storm en bij windomstandigheden waarin de spuimiddelen ook niet geopend worden. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 146

147 as van de Doove Balg zal dat afnemen tot 1,2 m/s. Een dergelijke snelheid is in een dynamisch systeem als de Waddenzee niet ongebruikelijk. De door de spuistroom veroorzaakte turbulentie en golven zullen alleen lokaal in het spuikanaal en de zuidelijke helft van de geul te merken zijn. Het effect van door de wind gedreven golven die tegen de spuistroom inlopen, versteilen en breken, vormt alleen bij zware storm een probleem. 29 Conclusie: na overleg met de vaarwegbeheerder (RWS directie Noord- Nederland) is geconcludeerd dat middels beheersmaatregelen (signalering en waarschuwen) voorkómen kan worden dat er verkeersgevaarlijke situaties in de Doove Balg ontstaan. Vooralsnog worden permanente maatregelen niet nodig geacht. In het Inrichtingsdeel van het MER zal bekeken worden of er aanleiding is om extra te rekenen aan de dwarsstromingen. 9.4 Overige randvoorwaarden De twee overige randvoorwaarden hebben betrekking op de wijze van toetsing aan Landschappelijke, Natuur- en Cultuurhistorische waarden (LNC-waarden). Uit de toetsing aan de wet- en regelgeving (Lit. 4) kunnen de volgende conclusies getrokken worden: a. Met betrekking tot de Natuurbeschermingswet zal er naar verwachting geen sprake zijn van handelingen die een wezenlijke schade veroorzaken in termen van significant negatieve effecten (op populaties) overeenkomstig de Vogel- en Habitatrichtlijnen, behoudens de populatie van de Noordse woelmuis op de Makkumer noordwaard, waarvoor echter mitigerende maatregelen genomen zullen worden (zie 8.4.3). Wel worden licht nadelige gevolgen voor individuen van soorten verwacht. b. De extra spuicapaciteit en vispassage zullen geen wezenlijke aantasting van de basisbescherming betekenen van de gebieden die als kerngebied of natuurontwikkelingsgebied zijn aangewezen in het Structuurschema Groene Ruimte. Dit geldt ook voor de te beschermen (abiotische) structuren en kenmerken. c. Ook in het licht van de Tweede Nota Waddenzee zijn geen wezenlijk negatieve effecten of schade te verwachten op het ecosysteem van de Waddenzee. d. Aangezien er naar verwachting geen significant negatieve gevolgen zullen optreden voor soorten en habitats zal de habitattoets van art.6 HR niet (verder) doorlopen behoeven te worden. 9.5 Waterparagraaf Deze paragraaf moet gelezen worden in de context van dit gehele MER, dat immers bij uitstek alle soorten Wateraspecten behandelt. De extra Spui past in het Waterbeleid In het Kabinetsstandpunt over het rapport Waterbeleid in de 21 e eeuw (Lit. 26) is opgenomen, dat de regering het water uit het IJsselmeer zo lang mogelijk onder vrij verval wil lozen op de Waddenzee. De eerdere stappen zijn in de WIN-studie al afgevallen zie Mondelinge mededeling J. de Ronde, RIKZ, MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 147

148 De bouw van extra spuicapaciteit wordt gezien als de derde stap van de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Om de tweede stap van de trits op de langere termijn mogelijk te maken, d.w.z de bergingscapaciteit van het IJsselmeer vergroten, zal in de toekomst een ander peilregime voor het IJsselmeer nodig zijn. Om dan de veiligheid te kunnen waarborgen, is de uitbreiding van de spuicapaciteit een voorwaarde. De hele discussie over het peilbesluit verkeert overigens pas in het beginstadium en staat buiten deze planstudie. Afstemming middels Watertoets De watertoets is een beleidsmatig procesinstrument dat de ruimtelijke gevolgen van de bouw van de extra spuisluis met vispassage in de Afsluitdijk moet beoordelen op de wateraspecten. De kern van de watertoets is de afstemming tussen de initiatiefnemer (Rijkswaterstaat Directie IJsselmeergebied) en de waterbeheerders in het gebied (Rijkswaterstaat directie Noord-Nederland voor de Waddenzee en RWS-IJG voor het IJsselmeer en de provincie Fryslân voor het grondwater). De watertoets maakt de waterconsequenties van het ruimtelijk plan zichtbaar en geeft ook vanuit het waterbelang richting aan de planvorming. In het proces van de planvorming / milieueffectrapportage is met de andere beheerders regelmatig overleg gevoerd. Ze hebben mede richting gegeven aan de planvorming en zijn op de hoogte gesteld van de voortgang. Naast deze formeel te betrekken waterbeheerders zijn ook de waterschappen langs het noordelijk deel van IJsselmeer geïnformeerd over en betrokken bij het m.e.r.-proces. Er zijn met name afspraken gemaakt met It Wetterskip Fryslân over het zoutbezwaar bij de inlaatpunten van IJsselmeerwater. In 9.2 waar de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer wordt behandeld, zijn o.a onderzoeken naar de consequenties van de zoutinvloeden op het IJsselmeer door de extra spui verwerkt, die mede op hun verzoek zijn uitgevoerd. Als de nieuwe spui in werking is zal zowel bij het spuimiddel zelf als bij de inlaatpunten gemonitoord worden wat de effecten van de spui op het zoutgehalte zijn. In de afweging die leidt tot de voorkeurslocatie van dit MER zijn de relevante waterhuishoudkundige belangen en consequenties meegenomen. Wat betreft de waterkwantiteit kan gesteld worden dat er door de extra spui op jaarbasis geen extra water in de Waddenzee gespuid wordt. Wel zal er meer water in kortere tijd gespuid worden en er zal eveneens op een derde spuilocatie water de Waddenzee in komen. Wat betreft de waterkwaliteit; hierin zal geen verandering optreden anders dan dat er een andere verdeling van het zoete water in de Waddenzee zal ontstaan. Zie 6.3.2, en Parallel aan de advisering over het MER door de Commissie voor de m.e.r. zal het MER toegestuurd worden aan de waterbeheerders. Hierbij zal gevraagd worden om een advies over de accepteerbaarheid van dit MER als watertoets. Wateraspecten van grondwater De voorkeursbouwmethode, zoals in het voorontwerp gedacht is, gaat uit van het volledig intact laten van de primaire waterkering tijdens de bouw. Het spuimiddel zal in een gesloten bouwput in de Afsluitdijk gebouwd MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 148

149 worden. Deze bouwput bestaat uit een damwandconstructie, die voldoet aan de eisen van een primaire waterkering en een bodemafsluitende onderwaterbetonvloer. (Zie Lit. 40) Om het spuimiddel in den droge te kunnen bouwen zal eenmalige bemaling van de bouwput noodzakelijk zijn. De totale inhoud van de bouwput is ca m 3. Het water zal geloosd worden in de Waddenzee. De hoeveelheid te bemalen water is zeer beperkt. Deze bestaat uit de bovenstaande eenmalig actie plus de eventuele lekkage door de damwanden en de onderwaterbetonvloer. Eén van de onderzoeken bij het Inrichtingsdeel van het MER zal een bemalingadvies zijn, waarin de exacte hoeveelheden berekend zijn op basis van de afmetingen van het definitieve ontwerp. Bovengenoemde effecten treden alleen op tijdens de aanlegfase van de spui. Daarna bij het inwerking zijn van het nieuwe spuimiddel zullen er geen effecten zijn op het grondwater. Kaderrichtlijn Water De Europese Kaderrichtlijn Water is gericht op de verbetering van de waterkwaliteit en op het daaraan gerelateerde ecologische functioneren van de betreffende waterlichamen. Vooruitlopend op het opstellen van de stroomgebiedbeheersplannen is in de rapportage Karakterisering Deelstroomgebied Rijn-Noord de Waddenzee getypeerd als kustwater/ getijdengebied en vervolgens gekarakteriseerd als sterk veranderd. Voor het IJsselmeer geldt een typering als (ondiep) meer en een karakterisering als sterk veranderd. Vanuit deze kwalificatie zullen doelstellingen voor het bereiken van het maximale ecologische potentieel opgesteld moeten worden. De uitwerking van de Kaderrichtlijn Water is op dit moment in ontwikkeling, derhalve kan bij het schrijven van dit MER slechts rekening worden gehouden met de huidige stand van zaken. Op dit moment (eind 2004) zijn nog geen criteria vastgesteld, wel zijn er voorlopige doelen geformuleerd, zoals het beperken van het risico van belemmering voor de herstelkansen van zeegras. Dit zal door aanleg van de spui niet belemmerd worden. Zie De bouw van Extra Spuicapaciteit in de Afsluitdijk is voornamelijk gericht op de beheersing van de waterkwantiteit. Wat betreft de kwaliteit kan evenwel het volgende gesteld worden; de Kaderrichtlijn Water eist dat gestreefd wordt naar ecologische samenhang, waarbij men voorrang geeft aan het verbeteren van de habitat voor vissen. Een vispassage in de Afsluitdijk past in dit streven. 9.6 Ruimtelijke gevolgen In de ruimtelijke planvorming kan de gemeente Wûnseradiel rekening houden met de in het MER opgenomen informatie. De bouw van de spuisluizen past niet in het huidige (2003) bestemmingsplan Afsluitdijk van de Gemeente Wûnseradiel. Dit bestemmingsplan ondergaat echter momenteel een actualisatie. Aan de gemeente is een globale beschrijving van de voorkeursvariant, tezamen met een tekening van de voorkeurslocatie gestuurd. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat binnen afzienbare tijd het geactualiseerde Bestemmingsplan Afsluitdijk het licht zal zien, mét een ruimtelijke reservering voor een te bouwen spuisluis op de voorkeurslocatie in de knik van de Afsluitdijk en het enigszins omleggen van de Rijksweg A7 in het IJsselmeer. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 149

150 9.7 Voorlopige conclusies en terugblik op de locatie- en variantkeuze In dit hoofdstuk is gekeken of de voorlopige voorkeursvariant voor de nieuwe spui met vispassage kan voldoen aan de randvoorwaarden. De conclusies zijn samengevat als volgt. - de veiligheid van de scheepvaart is niet in het geding. Er is weliswaar een effect maar daar zijn maatregelen tegen te treffen; - ingeval de nieuwe spui bij incident onverhoopt niet mocht sluiten leidt het extra zoutbezwaar dat daarmee optreedt tot verhogingen van de zoutgehaltes aan de inlaatpunten die van tijdelijke aard zijn; de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer komt er niet door in gevaar; - de lekkage van zout water door de nieuwe spui heeft geen effect op de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer; - de mogelijke inlaat van zout water door de vispassage heeft geen effect op de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer, gelet op de inrichting en het beheer dat de initiatiefnemer voor ogen staat; - toetsing aan Landschappelijke, Natuur- en Cultuurhistorische waarden heeft alleen niet-significante effecten opgeleverd, behoudens een mogelijk effect op de Noordse Woelmuis, dat met mitigerende maatregelen voorkómen kan worden. De randvoorwaarde van beveiliging tegen overstroming zal pas getoetst worden in de nog te schrijven Inrichtingsdeel van het MER. Het definitieve ontwerp wordt dan ook getoetst aan de zoutvoorwaarden. Bovenstaande toets op de randvoorwaarden geeft daarmee geen aanleiding de locatie- en variantkeuze te herzien. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 150

151 10. Leemten in Kennis In de studie naar de milieueffecten van een nieuwe spui met vispassage in de Afsluitdijk is een studiegebied bekeken dat zeer omvangrijk en complex is. De wijzigingen in het zoetzoutpatroon in de westelijke Waddenzee en in het peilverloop in het IJsselmeer beïnvloeden een groot gebied. Ook in de directe omgeving van het spuimiddel verandert het nodige, met name in de bodemligging. Hoewel zeer veel kennis is verzameld, zowel binnen als buiten dit project, over de werking van de watersystemen van de Waddenzee en het IJsselmeer, is het slechts beperkt mogelijk gebleken op basis van modellen uitspraken te doen over effecten van het nieuwe spuimiddel op het ecologisch functioneren. Voor het IJsselmeer lag het probleem vooral daarin dat de effecten op het peilverloop zelf maar relatief klein zijn en dat de invloed daarvan op met name buitendijkse gebieden moeilijk in een model te vatten is. Voor de Waddenzee gold dat de effecten op het zoet-zoutpatroon weliswaar goed te beschrijven zijn en dat ook voor een aantal, maar zeker niet alle, soorten bodemfauna een relatie tussen het zoutgehalte en de kans op voorkomen te leggen is. Maar de doorvertaling van dit soort effecten naar effecten op de vogelstand is met modellen maar voor een beperkt aantal soorten te maken, omdat de beschikbare basisgegevens én de modellen daarvoor te onnauwkeurig blijken. Het systeem van de Waddenzee blijkt ingewikkelder dan in het model te vatten is. Voor de effectvoorspellingen op ecotopen, flora, vogels, vissen en (zee)zoogdieren, zowel op de Waddenzee als op het IJsselmeer, is dus goeddeels teruggevallen op ervaringen en oordelen van deskundigen en terreinbeheerders. Gegeven de beperkte omvang van de veranderingen in hydrologie, morfologie en bodemfauna leidt deze werkwijze echter toch tot een helder antwoord op de vraag of er (significante) effecten te verwachten zijn, zowel voor de locatiekeuze als voor de varianten op de voorkeurslocatie. Voor de besluitvorming over de locatie van het nieuwe spuimiddel met vispassage wordt de effectbeschrijvingen dan ook voldoende geacht. Voor zover twijfel zou kunnen bestaan over de vraag of misschien nog een iets westelijker gelegen locatie de voorkeur had verdiend, kan het volgende nog worden opgemerkt. Een westelijker locatie heeft een negatievere beoordeling gekregen, mede op grond van het grotere risico dat de mosselzaadval en het vóórkomen van kokkels tussen Den Oever en Breezanddijk negatief beïnvloed zouden kunnen worden. Als voor de spui in plaats van de voorkeurslocatie 1A de meer westelijke locatie 2A zou worden gekozen, dan zouden de initiële effecten van niet-sluiten van een deur bij Makkum kleiner zijn en bij Andijk en Wieringen iets groter, terwijl het langer duurt voordat het zoutgehalte bij Makkum en Stavoren gedaald is tot niet meer dan 10 procent boven de uitgangswaarde (Lit. 3) Echter, het risico van zo n calamiteit zou uiteindelijk altijd nog verder beperkt kunnen worden door in iedere spuigoot een extra afsluiting aan te brengen, terwijl schade aan mosselzaad en kokkelbestanden door een te westelijke locatiekeuze niet meer te repareren zou zijn. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 151

152 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 152 Wat betreft de visintrek door de vispassage is het niet mogelijk gebleken om deze te kwantificeren. Hier zitten namelijk zoveel facetten aan en daarnaast zijn er momenteel zoveel zaken gaande in de visserij dat het niet mogelijk is om geconstateerde effecten eenduidig toe te schrijven aan één maatregel. Zo is er de sanering van de IJsselmeervisserij, de opwarming van het klimaat en de verbetering van de kwaliteit van het IJsselmeerwater door maatregelen in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water. Al deze zaken kunnen invloed uitoefenen op de aantallen vis, de aantallen vissoorten en de kwaliteit van de visstand in het IJsselmeer.

153 11. Evaluatie Ingevolge de Wet milieubeheer moet het Bevoegd Gezag voor de MER aangeven op welke wijze en op welke termijnen evaluatieonderzoek verricht zal worden om de voorspelde effecten te kunnen vergelijken met de daadwerkelijke effecten. Hieronder wordt een aanzet gegeven voor dit monitorings-/evaluatieprogramma dat zich zal richten op de belangrijkste effecten die in hoofdstuk 7 zijn beschreven Effecten op de Waddenzee De belangrijkste effecten en de aanpak voor monitoring en evaluatie zijn: Het gebied ten noorden en noordoosten van Kornwerderzand zal wat verzoeten Het gebied bij Den Oever zal wat zouter worden Wijzigingen in het saliniteitspatroon van de Waddenzee zullen gevolgd worden. Door RWS Noord-Holland wordt een monitoringsprogramma uitgevoerd op het Balgzand rond de aanplant van zeegrasvelden. Onderdeel daarvan is het monitoren van de zoutgehalten van het water. Er wordt o.a. een zeegraskansenkaart gemaakt, waarin gegevens over zout en nutriënten zijn verwerkt. Deze informatie zal waarschijnlijk voldoende zijn om veranderingen in de saliniteitspatronen rond Den Oever vast te stellen. Daarnaast wordt in het kader van het programma Monitoring van de Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL) op een drietal punten in de Westelijke Waddenzee regelmatig het zoutgehalte gemeten. Bepaald kan worden in hoeverre veranderingen in die gehaltes de voorspellingen uit modelstudies volgen. Daarbij zullen dan onder andere gegevens over waterhoogtes, wind en spuihoeveelheden als input gebruikt dienen te worden. Geëvalueerd zal worden of het toegepaste spuibeheer inderdaad zo optimaal als mogelijk een gelijkmatige stroom zoet water bij Den Oever genereert, rekening houdend met de eisen die het peilbesluit voor het IJsselmeer aan dit beheer stelt. Behalve het ontstaan van een erosiekuil vlak achter de spui zullen er geen morfologische veranderingen van betekenis zijn Er zullen slechts kleine veranderingen in sedimentatiepatronen ontstaan Wat betreft de morfologie zal bijgehouden moeten worden of de erosiekuil achter het spuimiddel en de afstroomgeul naar de Doove Balg zich ontwikkelen zoals in voorzien is. De dienstkring Afsluitdijk van RWS IJsselmeergebied loodt één maal per maand de spuikommen van de sluizen. De Boontjes wordt twee maal per jaar geïnspecteerd en de Doove Balg één maal per jaar. Naast deze inspectielodingen heeft het RIKZ een monitoringsprogramma waarin de westelijke Waddenzee vaksgewijs één maal per zes jaar gelood wordt. Havens Het slibgehalte van het water en de sedimentatie van het slib in de geulen en de havens moet gevolgd worden. Het huidige meetnet is waarschijnlijk MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 153

154 onvoldoende om effecten in de buurt van havens te traceren. Er kunnen enkele extra meetpunten worden opgezet in de westelijke Waddenzee worden opgezet. Hiervoor zal een monitoringsplan opgezet worden. Ook hier geldt weer dat geëvalueerd zal worden of het gekozen spuibeheer inderdaad de voorspelde mate van aanslibbing tot gevolg heeft. De veranderingen in de bodemfauna zullen klein zijn Er zijn nauwelijks effecten op vogels en zeezoogdieren De situatie van de Kokkelstand, de Mosselstand en de Mosselzaadval wordt jaarlijks vastgelegd door het RIVO. Mochten er grote veranderingen geconstateerd worden, dan is het zaak om te onderzoeken of deze een relatie hebben met de nieuwe spui, of dat deze een gevolg zijn van autonome ontwikkelingen of andere invloeden, zoals de visserij. Daarnaast zal dan onderzocht moeten worden of de geconstateerde veranderingen effecten hebben op vogels. Omgekeerd kan er eveneens aangehaakt worden bij de bestaande vogel- en zoogdierentellingen die in het gebied uitgevoerd worden. Bij geconstateerde veranderingen in patronen of aantallen, zal onderzocht moeten worden of een relatie vast te stellen is met de aanleg van de nieuwe spui. Er zullen weinig effecten op gebruiksfuncties zijn De veiligheid voor de scheepvaart valt onder de randvoorwaarden voor de bouw van de spui. Scheepvaart en met name recreatievaart kan last hebben van een hinderlijke dwarsstroming bij het passeren van de in werkingzijnde nieuwe spui. Bijgehouden zal worden hoe vaak de scheepvaart gewaarschuwd moet worden voor deze dwarsstroming. Als er vaak waarschuwingen gegeven moeten worden, zal de oplossing gezocht worden in het naar het noorden verplaatsen van de zuidgrens van de vaargeul door de Doove Balg Effecten op het IJsselmeer De belangrijkste effecten en de aanpak voor monitoring en evaluatie zijn: De overstromingsduur en frequentie van de buitendijkse gebieden langs de Friese kust zullen afnemen ten opzichte van de huidige situatie De Noordse Woelmuis kan in zijn voortbestaan bedreigd worden door vermindering van de overstromingsfrequentie waardoor immigratie van concurrenten mogelijk wordt. (Hiervoor zullen maatregelen genomen worden) Via de reguliere waterstandsmetingen zal worden bijgehouden of de overstromingsduur en -frequenties van de buitendijkse gebieden rond het IJsselmeer inderdaad op de voorspelde wijze veranderen. Dit is met name van belang voor de Makkumer noordwaard, waar de Noordse Woelmuis in zijn voortbestaan afhankelijk is van een overstroming één maal per jaar of iedere twee jaar, waardoor concurrenten de pas af gesneden wordt. Om de effecten van de verandering van de overstromingsfrequenties op de Makkumer noordwaard te mitigeren is met de beheerder van het terrein, it Fryske Gea, afgesproken dat vóórdat de nieuwe spui gebouwd zal worden voorzieningen zullen worden getroffen om éénmaal per twee jaar een (kunstmatige) overstroming op de Noordwaard te realiseren. Voor de uitvoering zal de beheerder zorg dragen. Via het beheersverslag kan bijgehouden worden of de gewenste overstroming plaatsgevonden heeft. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 154

155 Voor de andere buitendijkse gebieden zijn de verwachte effecten van de veranderingen in overstromingsfrequenties weliswaar niet cruciaal, maar voor zowel de ecologische effecten op andere buitenwaarden als voor de veiligheidsaspecten van bewoonde buitendijkse gebieden is het van belang om bij te houden of de verwachtingen uitkomen. Ecotoopontwikkeling wordt vooral gestuurd door het beheer van het terrein Enige verruiging, verbossing en verdroging kan ontstaan Er zal zesjaarlijks door het MWTL een ecotopenkartering 1: uitgevoerd worden, te beginnen in Daarnaast bestaan er plannen bij RWS IJsselmeergebied om jaarlijks een kartering 1:5000 van hoog dynamische gebieden te maken. Deze gegevens zullen geen uitsluitsel kunnen geven of de eventueel geconstateerde verruiging ontstaan is door het beheer van het gebied of onder invloed van de vermindering van de overstromingsfrequenties, maar ze kunnen wel een indicatie geven of voorspelde veranderingen inderdaad optreden. Voor broedvogels van het natte rietland bestaat enige kans op afname door verdroging Door de bestaande vogeltellingen te raadplegen kan een eventuele achteruitgang van het aantal vogels gesignaleerd worden. Het MWTL voert maandelijks vanuit een vliegtuig een vogeltelling uit. Daarnaast zijn er broedvogeltellingen en tellingen vanaf de wal door terreinbeheerders en vrijwilligers. Al deze gegevens worden centraal door SOVON geregistreerd. Bij geconstateerde achteruitgang zal geëvalueerd moeten worden of er een relatie is met de spui of de vispassage. Het RIVO heeft een programma voor vismonitoring, waar de aantallen, soorten en de maten van vis in het IJsselmeer geregistreerd worden. De gebruiksfuncties ondervinden nauwelijks invloed van het nieuwe spuimiddel en de vispassage Het instandhouden van de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer valt onder de randvoorwaarden voor de bouw van de spui. Om dit te garanderen zal de zoutbelasting van het IJsselmeer via het bestaande meetnet in de gaten gehouden worden. Een of meerdere extra meetpunten voor het zout bij de nieuwe spui zullen uitsluitsel kunnen geven of de lek en kwel inderdaad alleen in een gebied direct rond de spui meetbaar zijn. Ook bij de vispassage zal om die reden een meetpunt voor zoutbezwaar worden gelegd. Indien de vispassage qua zoutwaterinstroom volgens de verwachtingen functioneert is het daarna tijd om fondsen te vinden om te onderzoeken of de hoeveelheden ingetrokken vis eveneens volgens de verwachting zijn en of dat de periodes waarin de vispassage open staat aangepast moeten worden. Voorts zal door RWS-IJG een draaiboek worden opgesteld en operationeel gemaakt om in geval van een incident waarbij één of meer spuideuren open blijven staan, te monitoren of het effect daarvan inderdaad binnen de voorspelde grenzen blijft. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 155

156 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 156

157 Bijlagen MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 157

158 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 158

159 Bijlage A Literatuur Adema, J. en G. van Banning. Zoutbelasting IJsselmeer, Effecten vispassage en lekken of falen deuren nieuwe spuisluis Alkyon rapport A 912, juni 2002 Adema, J. Zoutbelasting IJsselmeer, Effecten vispassage en lekken of falen deuren nieuwe spuisluis Alkyon rapport A 912, oktober 2002 Adema, J. Zoutbelasting IJsselmeer, nieuw spuimiddel Afsluitdijk: effect vispassage locaties 1A en 2A en effect defecte deur locatie 2A Alkyon rapport A1173, september 2003 Apeldoorn, R.C. van, en H.M.P Cappelle en F.H. Kistenkas. Extra spuicapaciteit Afsluitdijk. Ecologische effecten en gebiedsbescherming in de wet- en regelgeving. Wageningen: Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Alterra-rapport 847, ISSN , 2003 Aquasense. [ES]2-Afsluitdijk Survey bodemfauna bemostering van de spuikokers. In opdracht van RIKZ Rapportnummer 1765, 2001 Banning, van G. Effecten locaties Spui. Aanvullende modelsimulaties Alternatief nabij Den Oever. Alkyon rapport nr. A760 R3a. mei 2002 Bokhorst, M. Effecten van een nieuwe spuisluis in de afsluitdijk op ecologie van de Waddenzee. Rapportage fase 3 van het onderdeel ecologie van de [ES]2-Afsluitdijk effectenstudie. Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied / Rijksinstituut voor Kust en Zee. Lelystad: 2004 Bureau Bosch Slabbers. Werkdocument omgevingsanalyse Afsluitdijk. Bureau Bosch Slabbers i.s.m Rijkswaterstaat RIZA en RIKZ, 2000 Buiteveld H. en H. Middelkoop, Globale probleemverkenning klimaatverandering IJsselmeer, RIZA werkdocument X, 1997 Commissie Waterbeheer 21e eeuw. Waterbeleid voor de 21e eeuw. Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, 2000 DHV Milieu en Infrastructuur BV, Milieueffecten tijdens de bouw, Bouwplaats extra Spui Afsluitdijk, 2003 Eerden, M.R. van, et al. EU-Vogel- en Habitatrichtlijn in Ketelmeer en Vossemeer, RIZA Rapport , 2002 Eysink, W.D. Extra spuisluis in de Afsluitdijk, Effect op onderhoud havens, WL/Delft Hydraulics, 2003 Hartsuiker, G. Invloed Extra Spui Afsluitdijk op de scheepvaart, Een detailmodel rond de spuimiddelen.. Alkyon rapport A965, 2002 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 159

160 Kemper, J.H. Onderzoek naar uitstroom van vis door de spuisluizen van de Afsluitdijk ( d.d. 20 augustus 2004) Koerselman, S. Historisch onderzoek Afsluitdijk. Inventarisatie van sluitgaten, scheepswrakken, bommen en granaten. Lelystad: ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied, RDIJ rapport , 2001 Koerselman, S. et al. Aanvullend historisch onderzoek Afsluitdijk. Deelproject Spuiontwerp. Inventarisatie van de ligging en geologie van pleistocene lagen, oude stroomgeulen, sluitgaten en scheepswrakken. Lelystad: ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied, RDIJ rapport , 2002 Looij, A. van, en G.A. Schweitzer en E.A.M. van Schaik. Bouwmethoden Spuimiddel Afsluitdijk (onderdeel van VO nota civiel). Lelystad: ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied / Bouwdienst, rapport 4279-P , november 2001 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Structuurschema Groene Ruimte, deel 4, pkb, 1995 Ministerie van LNV, Ministerie van V&W, Ministerie van VROM. De Afsluitdijk als schakel tussen zoet en zout. Verkenning van de ecologische en ruimtelijke samenhang tussen IJsselmeer en Waddenzee Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directie Flevoland Peilbesluit wateren IJsselmeergebied, 1992 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied. Beheerplan Nat (BPN) IJsselmeergebied , 1998 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, IPO, Unie van waterschappen. Aanpak Wateroverlast, 1999 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied en Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, en bureau Bosch Slabbers. Landschap van de Afsluitdijk. Onderzoek naar de ruimtelijke toetsing van ingrepen bij de Afsluitdijk, 2000 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Kust en Zee. Verkenning van een natuurlijker zoetzoutovergang rond de Afsluitdijk; Definitiestudie Brakwaterzone, nota RIKZ/ , 2000 Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Kabinetsstandpunt Anders omgaan met water; waterbeleid in de 21e eeuw, 2000 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directies IJsselmeergebied, Noord-Holland en Utrecht en Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling. Waterhuishouding in het Natte Hart. Eindnota, 2000 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 160

161 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directies IJsselmeergebied, Noord-Holland en Utrecht en Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling. Waterhuishouding in het Natte Hart. Achtergrondrapport, 2000 Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Kabinetsstandpunt Derde Kustnota, Traditie, Trends en Toekomst, 2000 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Bouwdienst. Ontwerpopties spuimiddel Afsluitdijk, Rapport nr P , 2000 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Bouwdienst. Optimalisatieslag ontwerpopties spuimiddel Afsluitdijk, Rapport nr P , 2000 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied. Startnotitie m.e.r. Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk. RDIJ rapport Lelystad: 2001 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Kust en Zee. Opties Brak. Ontwerpopties voor een geleidelijker zoet-zoutovergang rond de Afsluitdijk, RIKZ rapport nr , 2001 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied. Zand boven Water 2, ontwerp-beleidsnota ontgrondingenbeleid IJsselmeergebied , 2001 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Bouwdienst Spuien of malen in de Afsluitdijk tot 2050, notitie 4279-P , 2001 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Bouwdienst. Spuiopties met enkele of dubbele kering en variatie in de breedte, 4279-P , 2001 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directie Noord-Nederland. Beheersplan Waddenzee , deel 1, (zonder jaartal) Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Provincie Fryslân, Provincie Noord- Holland. Richtlijnen voor de MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, 2002 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Bouwdienst. Voorontwerpnota Uitbreiding spuicapaciteit Afsluitdijk. Doc. nr P , 2002 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Bouwdienst. Spuimiddel met vispassage, ingepast in knik Afsluitdijk. Utrecht: Bouwdienst nota 4279-P , 2003 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Bouwdienst. Uitbreiding spuicapaciteit Vormgevingsvisie, Rapport nr. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 161

162 V , 2003 Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport, 2004 Ministerie van VROM. Teksten regelgeving Milieueffectrapportage, uitgave Koninklijke Vermande / ministerie van VROM, 1999 Ministerie van VROM. Derde Nota Waddenzee, deel 1; Ontwerpplanologische kernbeslissing, 2001 Oost, A.P. en M. Bokhorst. Effecten van spuilocaties op hydraulica, morfologie en ecologie, RIKZ rapport , 2002 Oost, A.P. en P.A.H. Kleine Punte. Autonome ontwikkeling Westelijke Waddenzee. Een doorkijk naar de toekomst. Haren: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Kust en Zee, 2003 Oost, A.P. et al. Effecten van spuilocaties 1A en 2A op hydraulica, morfologie en ecologie, fase 2. Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied / Rijksinstituut voor Kust en Zee. Lelystad: Rijn, S. van en M. Platteeuw. Extra Spui Afsluitdijk: ecologische effecten op Afsluitdijk, IJsselmeer en omgeving, RIZA rapport nr , 2003 Roovers, C.C.P. Verkenning vaarweg Amsterdam Harlingen. Lelystad: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied, RDIJ rapport nr , 2001 Schaik, E.A.M. van, en A. Vrijburcht. Mitigerende maatregelen nieuwe spuisluis Afsluitdijk. Bouwdienst RWS, document 4279-P , 2002 Smit, C.J., A.G. Brinkman et. all. Ecologische effecten van een derde spuimiddel in de Afsluitdijk op vogels, zeezoogdieren en beschermde habitats in de westelijke Waddenzee, Alterra, 2003 Tosserams, M. et al. Ecosysteembeschrijving IJsselmeer en Waddenzee. Beschrijving van de ecologische uitgangssituatie ten behoeve van de planstudie [ES]2-Afsluitdijk. Lelystad: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied, 2000 Ven, C.L.M. van de. Effecten van spuilocaties op gebruiksfuncties. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied / Rijksinstituut voor Kust en Zee. Lelystad: 2002 Ven, C.L.M. van de. Effecten van spuilocaties 1A en 2A op gebruiksfuncties, fase 2. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraatgeneraal Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied / Rijksinstituut voor Kust en Zee. Lelystad: 2003 Vlag, D.P., en D.A. Ytsma. Definitiestudie spui Afsluitdijk. Fase 1: Bepaling van de spuibreedte. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraatgeneraal Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 162

163 Afvalwaterbehandeling (RIZA) Lelystad: RIZA werkdocument nr X, 2000 Vlag, D.P., en D.A. Ytsma. Definitiestudie spui Afsluitdijk. Fase 2: bepaling spuilocatie en capaciteit. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraatgeneraal Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) Lelystad: RIZA werkdocument X, 2001 Vlag, D.P., en D.A. Ytsma. Definitiestudie spui Afsluitdijk. Fase 3: vergelijking ontwerpopties en bepaling meest effectieve locatie. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) Lelystad: RIZA werkdocument nr X, 2002 Voet, drs. P.C.W., ing. B.A. van Mameren. Omgevingsanalyse Afsluitdijk. Eindrapport. Lelystad/Nijmegen: Haskoning in opdracht van Rijkswaterstaat RIZA, 2001 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 163

164 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 164

165 Bijlage B Woordenlijst [ES]2-Afsluitdijk Abiotische factoren Activiteit Alternatief afkorting van Extra Spuicapaciteit en versterking van de Ecologische Samenhang langs de Afsluitdijk ; benaming van de planstudie waarin de bouw van nieuwe spuisluizen in de Afsluitdijk wordt voorbereid en de mogelijkheden van een brakwaterzone werden verkend. niet-levende elementen zoals wind, water, bodemvorming, etc. geheel van handelingen, ingrepen en dergelijke bedoeld ter realisatie van bepaalde doelstellingen of ter oplossing van bepaalde problemen. Een activiteit kan zowel datgene zijn, wat de initiatiefnemer zich voorstelt te gaan doen (voorgenomen activiteit = het voornemen) als een alternatief daarvoor. andere wijze dan de voorgenomen activiteit om (in aanvaardbare mate) tegemoet te komen aan de doelstelling(en). De Wet Milieubeheer schrijft voor, dat in een MER alleen alternatieven moeten worden beschouwd, die redelijkerwijs in de besluitvorming een rol kunnen spelen. De richtlijnen geven mede richting aan dat begrip redelijkerwijs. In dit MER wordt de term alternatief gebruikt om de locatie alternatieven aan te duiden. De verschillende spuimogelijkheden op de locatie zelf worden aangeduid met de term variant. Autonome ontwikkeling veranderingen, die zich naar verwachting in het milieu zullen voltrekken als noch de voorgenomen activiteit, noch een van de alternatieven wordt uitgevoerd. Bentos Bentisch Bevoegd gezag Brakwaterzone bodemleven. in de zeebodem levend. een of meer overheidsinstanties die bevoegd zijn om over de activiteit van de initiatiefnemer het besluit te nemen waarvoor het milieu-effectrapport wordt opgesteld; in dit geval de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Noord- Holland en Fryslân. overgangsgebied tussen zeewater met een MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 165

166 zoutgehalte tussen promille (in dit geval de Waddenzee) en zoetwater met een zoutgehalte van minder dan 1 promille. (in dit geval het IJsselmeer) Commissie m.e.r. Compenserende maatregel Cumulatieve effecten Debiet Demersaal Ecologie Ecologische hoofdstructuur (EHS) Ecosysteem Estuariene circulatie Estuarien resident Evaluatie een landelijke commissie van onafhankelijke milieudeskundigen; zij adviseren het bevoegd gezag over de richtlijnen voor het milieueffectrapport en over de kwaliteit van de informatie in het rapport. maatregel waarbij in ruil voor het aanbrengen van schade aan natuur, recreatie, landschap of bosbouw op de ene plaats, (mogelijkheden voor) vervangende waarden elders worden gecreëerd. (Term uit de Natuurwetgeving) de gezamenlijke effecten van alle ingrepen in het studiegebied. In deze m.e.r. zijn hierbij alle door Rijkswaterstaat in het gebied uitgevoerde projecten genomen. de hoeveelheid water die per tijdseenheid voorbij een bepaald punt stroomt. bij de bodem levend. (vissoorten) de wetenschap van de betrekkingen tussen organismen onderling en tussen organismen en groepen van organismen en hun omgeving. netwerk van kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones waarbinnen flora en fauna zich kunnen handhaven en uitbreiden. een ruimtelijk begrensd systeem bestaande uit (groepen) van organismen en abiotische elementen in een bepaalde ruimte, inclusief alle onderlinge relaties. rondgaande waterstroming, die ontstaat doordat lichter zoet water over zwaarder zout water stroomt en omgekeerd. in de Waddenzee levend. het onderzoeken of de daadwerkelijk optredende gevolgen bij aanleg en gebruik van een activiteit binnen de grenzen blijven van de gevolgen die, mede op basis van het milieueffectrapport, ten tijde van het besluit werden verwacht en van de voorwaarden die deel uitmaken van het mede op basis van het milieueffectrapport genomen besluit. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 166

167 Expert-judgement Flexibel peilbeheer Habitat Hoogwater Hydraulica Initiatiefnemer Intergetijdeplaten Klimaatscenario Kwel Kwelder Laagwater Marien juveniel het oordeel van deskundigen, dat gebaseerd is op kennis en ervaring. bij een flexibel peilbeheer zijn ruimere marges rondom de streefpeilen mogelijk. Het biedt meer mogelijkheden voor waterberging en anticiperend spuien. (alvast spuien met de wetenschap dat er veel water verwacht wordt door neerslag en/of rivierafvoer) kenmerkende woon- of verblijfplaats van een planten- of diersoort. hoogste waterstand, het ogenblik dat de vloed op zijn hoogst is. de wetenschap van het evenwicht en de beweging der vloeistoffen. degene die het voornemen heeft een activiteit uit te voeren. In dit geval de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, vertegenwoordigd door de directie IJsselmeergebied van Rijkswaterstaat. (RWS-IJG) platen die bij laag water droogvallen. het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) heeft in een drietal scenario s geschetst hoe het klimaat in Nederland er uit zou kunnen zien in 2025 en In deze studie wordt het middelste, gematigde scenario aangehouden. doorsijpeling van water onder de dijk door. land dat alleen bij verhoogd hoogwater (springtij) onder water komt te staan. Onder normale omstandigheden staat een kwelder droog. laagste waterstand, het ogenblik dat de eb op zijn laagst is. (vis)soorten die hun jeugd op zee doorbrengen. Mariene seizoensgasten (vis)soorten die gewoonlijk op volle zee leven, maar gedurende een bepaald seizoen in de Waddenzee verblijven. m.e.r. procedure van milieueffectrapportage; een hulpmiddel bij de besluitvorming, dat bestaat uit het maken, beoordelen en gebruiken van een milieueffectrapport en het evalueren achteraf van de gevolgen voor het milieu van de uitvoering van een mede op basis van dat milieueffectrapport genomen besluit, een en ander met inachtneming van de voorgeschreven procedurele uitgangspunten. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 167

168 MER MHB MHW Ministerie van LNV Ministerie van VROM Mitigerende maatregel MMA Morfologie MWTL NAP Nul-alternatief Osmotische stress milieu-effectrapport; rapport waarin de voorgenomen activiteit, de belangrijkste milieugevolgen en alternatieven voor de activiteit zijn geïnventariseerd. maatgevende hydraulische belasting. Dit is een veiligheidsnorm voor waterkeringen/dijken. Een maatgevend hydraulische belasting is een combinatie van maatgevend hoogwater en golven. (zie MHW) De hydraulische belasting wordt middels een percentage van de golfoploop bepaald. (bv 2% van de golven mag de kruin van de dijk overschrijden) De golfoploop is het resultaat van het gecombineerde effect van waterstand en golven, gegeven het profiel van de dijk. maatgevende hoogwaterstand, is de waterstand die bij een dijk optreedt met een voor die dijk maatgevende frequentie. Een dijk met een veiligheidsniveau van 1/4000 jaar (bijvoorbeeld de NO-polder dijk) kent als MHW een waterstand die met een kans van 1/4000 per jaar optreedt. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. maatregel om de nadelige milieugevolgen van een activiteit ter plekke te voorkómen of te verzachten. Meest Milieuvriendelijk Alternatief: het alternatief waarin optimaal rekening gehouden is met het milieu. leer en beschrijving van de vormen van de aardoppervlakte. programma Monitoring van de Waterstaatkundige Toestand des Lands. hoogtemaat: Nieuw Amsterdams Peil. alternatief waarbij de huidige situatie blijft voortbestaan. De ontwikkelingen vinden plaats zonder maatregelen vanuit het ministerie van Verkeer en Waterstaat, om het probleem waar het hier om gaat op te lossen. Ontwikkelingen op basis van al vastgestelde plannen worden in het nul-alternatief meegenomen. ziekteverschijnselen bij zoutwatervissen, die te veel onder invloed van zoet water komen. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 168

169 Peilbeheer Peilbesluit Pelagisch pkb maatregelen gericht op het handhaven van een bepaald waterpeil. (huidig peilbeheer IJsselmeer: winterstreefpeil NAP -0,40m, zomerstreefpeil NAP -0,20m) besluit op basis van de Wet op de waterhuishouding waarin de na te streven peilen voor een oppervlaktewater worden vastgelegd. in de waterkolom levend (vissoorten) planologische kernbeslissing, waarin op nationaal niveau de ruimtelijke inrichting van een gebied in grote lijnen is vastgesteld. PKB-Waddenzeegebied Waddengebied dat begrensd wordt door de PKB. Dit komt overeen met het gebied waar water kan komen. Hoge duinen en dijken behoren niet tot het PKB-gebied. Planstudie [ES]2- Afsluitdijk Projectnota/MER RWS-IJG Richtlijnen RWS Saliniteit Seizoensgebonden peil studie die omvat: - voorbereiden van de bouw van nieuwe spuisluizen in de Afsluitdijk - formeel besluit over de locatie en de aanleg ervan; - een MER ten behoeve van de formele besluitvorming over de locatie, inrichting en aanleg van nieuwe spuisluizen; - een verkenning van de mogelijkheden van eventuele aanleg van een brakwaterzone langs de Afsluitdijk. rapport waarin de resultaten van de m.e.r.-studie en de planstudie zijn vastgelegd. (het Milieueffectrapport maakt hier onderdeel van uit) Rijkswaterstaat IJsselmeergebied (initiatiefnemer van deze m.e.r) inhoudelijke eisen waaraan het MER moet voldoen, toegespitst op dit project; deze hebben onder andere betrekking op de te beschrijven alternatieven en (milieu-) effecten; ze worden opgesteld door het bevoegd gezag. Rijkswaterstaat zoutgehalte, het totale gewicht aan opgeloste vaste stof per gewichtseenheid zeewater. Zie verder bij Zoutgehalte. peilbeheer in het IJsselmeer waarbij de streefpeilen per seizoen verschillend wordt ingesteld volgens een verloop dat mede is gebaseerd op de natuurlijk afvoer van een rivier. Het is zo ingesteld MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 169

170 dat er positieve effecten zijn voor de natuur en de watervoorziening, er geen effecten ontstaan op maatgevende situaties voor de veiligheid en dat het voor andere gebruiksfuncties neutraal uitpakt. Spuibeheer Springtij Spuibreedte Spuicapaciteit Spuisluis Startnotitie Streefpeil Translocatiebeginsel Variant Verversingstijd Voorgenomen activiteit Voorkeursalternatief het beheer van de spuisluizen wordt door middel van spuiadviezen geregeld. Dit is een cijfer waarin is verwerkt: het actuele meerpeil en de verwachtingen voor de wind, het getij, de neerslag in de regio, de afvoer van de Rijn en de Vecht. Het cijfer, minimaal 0 en maximaal 10, geeft aan hoeveel groepen spuikokers er per 24 uur moeten worden geopend. getijfase met extra hoog hoogwater en extra laag laagwater. breedte van de totale doorstroomopening van de spuisluizen. hoeveelheid water die door de spuisluizen gespuid kan worden per tijdseenheid. afsluitbare doorgang waardoor onder vrij verval (dus zonder gebruik van pompen) water geloosd kan worden. een notitie die de formele start van de m.e.r.-procedure vormt, waarin het wat, waar, waarom en hoe van de plannen is beschreven, alsook de aanpak van het milieueffectenonderzoek. in peilbesluit vastgelegd waterpeil dat zoveel mogelijk gehandhaafd wordt. het uitgangspunt dat in geval van (significante) gevolgen door een ingreep, er bekeken moet worden of er andere oplossingsrichtingen op ander locaties zijn. te onderzoeken soort spuisluis respectievelijk soort brakwaterzone binnen een (locatie) alternatief. de tijd die bij benadering nodig is om ongeveer 66% van het water in een bepaald compartiment (bv deel van het IJsselmeer) te vervangen. ingrepen in de omgeving waar de initiatiefnemer onderzoek naar wil doen; in dit geval: bouw van nieuwe spuisluizen in de Afsluitdijk. alternatief dat de voorkeur heeft van de initiatiefnemer. (RWS-IJG) MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 170

171 Vrij verval Wantij Wetland WIN Zoutgehalte Zouttong zonder gebruik van pompen / een gemaal, gebruik makend van het verschil in waterhoogten. verticaal getij waarbij niet of nauwelijks stroming voorkomt, als gevolg van de toetreding van de getijgolf vanuit twee (tegengestelde) richtingen, of hoger gelegen gebied als scheiding tussen twee geulstelsels (vergelijkbaar met stroomscheiding van rivieren), waar dit verticale getij zonder stroming optreedt. waterrijk natuurgebied. beleidsonderzoek naar de Waterhuishouding In het Natte Hart van RWS IJsselmeergebied, RWS Utrecht en RWS Noord-Holland. het zoutgehalte van water kan op verschillende manieren worden uitgedrukt. Eén manier is Saliniteit (promille S) = parts per thousand = PSU (practical salinity units). Een andere manier is het chloridegehalte (mg/l). 1 promille = 184 mgr chloride (Cl-) per liter stroom van relatief zwaar zout water dat naar binnen loopt, onder het lichtere zoete water dat uit een spui naar buiten stroomt MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 171

172 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 172

173 Bijlage C m.e.r.- en vergunningprocedure BG = bevoegd gezag, in dit geval de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Colleges van GS van Fryslân en Noord-Holland IN = initiatiefnemer, in dit geval Rijkswaterstaat, IJsselmeergebied Commissie m.e.r. = Commissie voor de milieueffectrapportage MER = milieueffectrapport Fase Activiteiten Planning Fase 1 Startnotitie augustus 2001 BG stelt richtlijnen voor MER vast mei 2002 Fase 2 IN stelt deel 1 van het MER op tot maart 2005 BG publiceert MER deel locatie- mei 2005 keuze en voorlopige inrichting MER Ontwerp-Intentieverklaring BG s mei 2005 Deel: over de Locatie van de nieuwe Spui Locatiekeuze en voorlopige BG vraagt tussenadvies aan mei 2005 inrichting Commissie m.e.r. over kwaliteit van dit deel van het MER, adviesaanvragen aan LNV, VROM en Raad voor de Wadden INFORMATIEAVONDEN en juni 2005 informele consultaties over de inhoud van het locatiedeel van het MER, mogelijkheid om reacties te geven. BG speekt zich wel over de okt/dec 2005 locatiekeuze en beraadt zich op aanvullende Richtlijnen. Fase 3 Totale MER IN stelt het Inrichtingsdeel van het MER op en het Plan ex artikel 7 van de Wet op de Waterkering IN dient het MER als geheel en het Plan ex artikel 7 van de Wet op de Waterkering in bij het BG BG publiceert totale MER MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 173

174 VOORLICHTING, INSPRAAK EN HOORZITTINGEN over de inhoud van het totale MER, mogelijkheid om zienswijzen aan te geven Commissie m.e.r. adviseert BG over kwaliteit van het totale MER Fase 4 Vergunningprocedures IN vraagt vergunningen aan voor realisatie spui Publicatie vergunningaanvragen en inspraak Besluit op vergunningaanvragen, Fase 5 Uitvoering en Project wordt uitgevoerd vanaf 2008 evaluatie Milieugevolgen worden rond 2013 geëvalueerd Toelichting op de procedure In het schema zijn de stappen van de m.e.r.-procedure en de bijbehorende planning globaal weergegeven. De te doorlopen stappen worden hieronder toegelicht. Fase 1: Startnotitie De publicatie van de startnotitie heeft de formele start van de procedure gevormd. Met de startnotitie heeft Rijkswaterstaat (de initiatiefnemer) betrokkenen en belanghebbenden geïnformeerd over de plannen. De initiatiefnemer heeft de startnotitie aan de bevoegde gezagen aangeboden, te weten de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Noord-Holland en Fryslân, die de startnotitie hebben gepubliceerd. Daarnaast heeft het bevoegd gezag advies gevraagd aan het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, aan de Regionale Inspectie voor de Milieuhygiëne en de landelijke Commissie voor de milieueffectrapportage. (Een commissie van onafhankelijke milieudeskundigen) Op basis van de startnotitie en de ingekomen reacties heeft deze commissie het bevoegd gezag over de richtlijnen voor de inhoud van het MER geadviseerd. Mede op basis van deze adviezen en de inspraak heeft het bevoegd gezag de richtlijnen vastgesteld, waarin is aangegeven welke onderwerpen in het MER moeten worden uitgewerkt. Fase 2: Locatiedeel van het MER Aan de hand van de richtlijnen is de m.e.r.-studie uitgevoerd. In de loop van het onderzoeksproces is gebleken dat volgens het standpunt van de Provincie Fryslân de huidige studie niet voldoende detailinformatie geeft om te kunnen beoordelen of de constructie aan de eisen van de Wet op de waterkering zal voldoen. Om over de veiligheidsaspecten meer duidelijkheid te verkrijgen moeten er diepgaander onderzoeken komen. Rijkswaterstaat is van mening dat deze onderzoeken te kostbaar zijn om MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 174

175 op alle (mogelijke) locaties uit te voeren en streeft naar de vastlegging van een locatiekeuze, waarna de onderzoeken op die specifieke locatie kunnen worden uitgevoerd. Dit kan bereikt worden door de Milieueffectrapportage op te splitsen in een Locatiegedeelte en een Inrichtingsgedeelte. Het huidige rapport is het Locatiegedeelte van het MER, tezamen met een aanzet voor de voorlopige inrichting van de locatie. De resultaten van deze studies zijn opgenomen in dit Locatiedeel van het MER. Na het opstellen van het Locatiedeel beoordeelt het bevoegd gezag of het rapport aan de wettelijke eisen voldoet, tegemoetkomt aan de richtlijnen en geen onjuistheden bevat. Als het bevoegd gezag het Locatiedeel van het MER aanvaardbaar vindt, zorgt zij voor publicatie van het MER met de ontwerp-intentieverklaring waarin ingestemd wordt met de voorkeurslocatie van de Initiatiefnemer. Vervolgens vindt een ronde van voorlichting en informele consultaties plaats. In deze ronde kunnen belanghebbenden en belangstellenden hun zienswijze geven over de inhoud van de plannen. De Commissie m.e.r. wordt gevraagd om (de inhoud van) het rapport te toetsen aan de richtlijnen en de kwaliteit van de milieu-informatie te beoordelen. Ook andere adviseurs wordt om advies gevraagd. Met de resultaten van advies en zienswijzen wordt rekening gehouden in het vervolg door IN en ook kunnen ze van invloed zijn op het besluit van het BG Fase 3: InrichtingsMER In de Inrichtingsfase wordt, ook weer aan de hand van de richtlijnen, een aantal onderzoeken uitgevoerd, specifiek toegespitst op de locatie die uit dit Locatiedeel van het MER is gekomen. De resultaten van deze studies worden verwerkt in het Inrichtingsdeel van het MER en in het Plan ex artikel 7 van de Wet op de Waterkering. Dit is het m.e.r.-plichtige besluit waarop de m.e.r.-studie gebaseerd is. Tenslotte worden de twee delen van het MER tezamen door het Bevoegd gezag aanvaardbaar verklaard en gepubliceerd. Vervolgens vindt een ronde van voorlichting en inspraak plaats. In deze ronde kunnen insprekers hun mening geven over de inhoud van de plannen. Ook worden hoorzittingen gehouden. De Commissie m.e.r. wordt gevraagd om (de inhoud van) het totale rapport te toetsen aan de richtlijnen en de kwaliteit van de milieu-informatie te beoordelen. De andere adviseurs wordt wederom om advies gevraagd. Fase 4: Vergunningen/ontheffingenprocedure De initiatiefnemer vraagt op basis van de ontwerpen en de milieu-informatie uit de Projectnota/MER de benodigde vergunningen en ontheffingen aan. Eenieder is in de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bevoegd gezag voor de vergunningverlening neemt besluiten over de te verlenen vergunningen. NB: Bezwaarden kunnen beroep aantekenen tegen de verleende vergunningen / ontheffingen of tegen een besluit vergunningen / ontheffingen te weigeren. Er volgt een beroepsprocedure die leidt tot een nieuw besluit dat ook handhaving van eerder genomen besluiten kan inhouden. Mocht dit gebeuren dan zou het aangegeven tijdschema niet gehaald kunnen worden. Fase 5: Uitvoering en evaluatie Na besluit in de beroepsprocedures kan tot uitvoering van het project worden overgegaan. Tijdens en na de uitvoering vindt een evaluatie van MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 175

176 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 176 de werkelijk optredende milieueffecten plaats, waarbij wordt bekeken of er geen nadelige afwijkingen zijn. Indien nodig worden maatregelen genomen.

177 Bijlage D Beschrijving (locatie-) alternatieven Hieronder worden de 7 alternatieven, aangeduid in hoofdstuk 5, nader beschreven. Alternatief 1A (locatie in de knik van de Afsluitdijk ten westen van Kornwerderzand) Alternatief 1A is gekozen in de knik van de Afsluitdijk ten westen van de bestaande spuisluizen bij Kornwerderzand. De locatie die aanvankelijk was gekozen als alternatief 1 bleek bij nader onderzoek als nadeel te hebben dat hij midden in een sluitgat van de dijk ligt waar een aanmerkelijke hoeveelheid stortsteen is toegepast. Deze is bij aanleg zeer moeilijk te verwijderen. Voor de aanvoer van water is ook bij alternatief 1A op korte afstand aan de IJsselmeerzijde een oude stroomgeul aanwezig. Voor de afvoer ligt aan de buitenzijde van de geul de Doove Balg. Door de knik in de dijk zal het water aan de binnenzijde makkelijk worden opgestuwd en aan de buitenzijde makkelijker weg kunnen. Alternatief 2 (locatie op traject Kornwerderzand-Breezanddijk) De locatie ligt tussen Breezanddijk en de diepe geul bij de bestaande spuisluizen bij Kornwerderzand. Het nieuwe spuicomplex sluit daar aan op de geul de Doove Balg. Ter plaatse van locatie 2 nadert de Doove Balg de Afsluitdijk het dichtst. De afstand die het gespuide water naar deze grote stroomgeul moet afleggen is daar dus het kortst. Alternatief 2A (locatie tussen Breezanddijk en de knik) Alternatief 2A is gekozen op de plaats waar de geul de Doove Balg afbuigt van de Afsluitdijk. Ten noordoosten van deze locatie loopt de Doove Balg dichtbij en evenwijdig aan de Afsluitdijk, ten zuidwesten buigt de geul af naar het westen. De nabijheid van de Doove Balg zorgt ervoor dat het gespuide water snel kan worden afgevoerd. Locatie 2A is gekozen op de meest westelijke plek in de Afsluitdijk waar nog een redelijk efficiënt werkend spuimiddel aangelegd zou kunnen worden. Alternatief 3 (locatie Breezanddijk) Deze locatie ligt bij de werkhaven Breezanddijk. Voor de landschappelijke inpassing en de aanleg kan dat voordelen hebben. De spuilocatie sluit aan op een diepere zone (bodem dieper dan 5 m -NAP) in de Waddenzee. Aan de kant van het IJsselmeer is de bodem ondiep. Alternatief 4 (locatie op traject Breezanddijk Javaruggen ) Deze locatie ligt het meest westelijk bij de Javaruggen. Het nieuwe spuicomplex sluit hier aan op een diepere zone aan de IJsselmeerkant,. Aan de Waddenzeezijde ligt een subgetijde plaat. Bij deze locatie is het natuurlijk verval kleiner dan bij de locatie Kornwerderzand, zodat een grotere spuibreedte nodig is. Alternatief 5 (locatie bij Den Oever op traject Javaruggen Den Oever) De locatie van dit alternatief ligt direct ten oosten van het bestaande spuimiddel.voor het goed laten functioneren van deze locatie is het MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 177

178 noodzakelijk om zowel aan de IJsselmeerzijde als de Waddenzeezijde de waterbodem uit te baggeren, zodat de aan- en afvoer van water voldoende efficiënt verloopt. Het is onzeker of daarna onderhoudsbaggerwerk nodig is om de afvoer op peil te houden. Alternatief 6 (combinatie van locaties 1A&5: Kornwerderzand & Den Oever) Vanuit de gedachte dat zo weinig mogelijk veranderd zou moeten worden aan de bestaande zoet-zoutverdeling in de Waddenzee, zouden er twee nieuwe spuimiddelen kunnen worden gebouwd: een bij Kornwerderzand (locatie 1A) en een bij Den Oever (locatie 5). Deze zouden dan samen de benodigde spuicapaciteit moeten opleveren in dezelfde verhouding die ook voor de huidige spuisluizen geldt: 60 procent van het oppervlak bij Den Oever, 40 procent bij Kornwerderzand. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 178

179 Bijlage E Effecten op soorten In deze bijlage staan de effecten beschreven op soorten in verschillende scenario s en verschillende gebieden. Tabel 28 beschrijft voor de kwalificerende Vogelrichtlijnsoorten en begrenzing- en overige soorten in het IJsselmeer de huidige situatie, het voedsel en/of habitat en de te verwachte effecten van extra spui. Tabel 29 beschrijft hetzelfde als tabel 30 maar dan voor de Friese IJsselmeerkust. Tabel 30 en Tabel 31 beschrijven dit voor het Ketelmeer en Vossemeer respectievelijk het Zwarte Meer. In Tabel 32 zijn de effecten op habitatrichtlijnsoorten aangegeven. Tabel 33 geeft een overzicht van de ecologische effecten op de soorten uit de Waddenzee (Lit. 51). De tabellen 28 t/m 32 zijn ongewijzigd overgenomen uit Lit. 48. De symbolen in de tabellen hebben de volgende betekenis: -- significante afname, = (>-5%) - afname, = (-1 tot 5%) 0 (-) waarschijnlijk geen negatief effect = (0-1%), 0 geen effect, = (-1 tot +1%) + toename, = (1-5%) ++ significante toename, = (>5%). Nederlandse Voedsel, habitat Huidige naam situatie met spui zonder met (aantal) spui spui Fuut Vis 4.609,6 0 (-) 0 0 (-) Aalscholver Vis , Roerdomp Vis (ondiep) 3, Kleine Zilverreiger Vis (ondiep) (2,4) Grote Zilverreiger Vis (ondiep) 1, Lepelaar Vis (ondiep) 155, Kleine Zwaan Waterplanten 753, Kleine Rietgans Gras (466,0) Kleine Rietgans (slaapplaats) Grasland, ondiep 3.807,0 0-0 Kolgans Gras , Kolgans (slaapplaats) Grasland, ondiep ,7 0-0 Grauwe Gans Gras/Helopfyten 2020, Grauwe Gans (slaapplaats) Grasland, ondiep 931,3 0-0 Brandgans Gras (5.788,2) Brandgans (slaapplaats) Grasland, ondiep ,3 0-0 Bergeend Ondiep 997, MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 179

180 Nederlandse Voedsel, habitat Huidige naam situatie met zonder met (aantal) spui spui spui Smient Gras , Wilde Eend Waterplanten , Krakeend Waterplanten 788, Pijlstaart Waterplanten 593, Slobeend Ondiep 882, Wintertaling Gras, ondiep 1.968,3 0-0 Tafeleend Mossels 5.158,8 0-0 Kuifeend Mossels ,6 0-0 Toppereend Mossels ,6 0-0 Brilduiker Mossels 2.772,8 0-0 Nonnetje Vis 1.340,4 0 (-) 0 0 (-) Middelste Zaagbek Vis 91,2 0 (-) 0 0 (-) Grote Zaagbek Vis 3.466,2 0 (-) 0 0 (-) Bruine Kiekendief * Rietmoeras (ruig) 16, Slechtvalk Steltlopers (2,2) 0-0 Porseleinhoen * Rietmoeras (nat) 7, Meerkoet Mossels, Planten , Scholekster Ondiep 2.414,7 0-0 Kluut Ondiep 114,0 0-0 Bontbekplevier Zandplaten? Kemphaan Ondiep 1.330,0 0-0 Kemphaan (slaapplaats) Grasland, ondiep , Wulp Ondiep 609,4 0-0 Wulp (slaapplaats) Grasland, ondiep 7.611, Grutto Ondiep 5.925,0 0-0 Grutto (slaapplaats) Grasland, ondiep 3.437, Dwergmeeuw Vis 140,8 0 (-) 0 (-) 0 (-) Reuzenstern Vis 33,3 0 (-) 0 (-) 0 (-) Visdief Vis? 0 (-) 0 (-) 0 (-) Zwarte Stern Vis 2.585,4 0 (-) 0 (-) 0 (-) Zwarte Stern (slaapplaats) Ondiep 328,3 0-0 Velduil Grasland? Blauwborst * Rietmoeras (ruig)? Tabel 28 Vogelrichtlijnsoorten (trekvogels, * als broedvogel) die kwalificeren (vet) en begrenzing- en overige soorten in het IJsselmeer, het voedsel en/of habitat, de huidige (broedpaar) aantallen (gemiddeld ) en de te verwachte effecten van extra spui spuicapaciteit ten opzichte van de huidige situatie. Nederlandse Aan- Habitat Huidige naam wijzing situatie met zonder met aantal spui spui spui (paar) Fuut * VR, N Rietranden? 0 (-) 0 0 (-) Aalscholver * VR Bos, Rietmoeras 558, Roerdomp * VR Rietmoeras 3, MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 180

181 Nederlandse Aan- Habitat Huidige naam wijzing situatie met zonder met aantal spui spui spui (paar) Kwak * VR Wilgenmoeras Nvt Lepelaar * VR Rietmoeras (nat) 1,8 (-) + 0 Kleine Zwaan (slaapplaats) VR Ondiep 530, Wilde Zwaan VR Ondiep 19, Toendrarietgans (slaapplaats) VR Grasland, ondiep 168,3 0-0 Kleine Rietgans VR Gras (466,0) Kleine Rietgans (slaapplaats) VR Grasland,ondiep 3.807,0 0-0 Kolgans VR Gras , Kolgans (slaapplaats) VR Grasland, ondiep ,7 0-0 Grauwe Gans VR Gras/Helopfyten 2020, Grauwe Gans (slaapplaats) VR Grasland, ondiep 931,3 0-0 Brandgans VR Gras (5.788,2) Brandgans (slaapplaats) VR Grasland, ondiep ,3 0-0 Smient VR Gras , Krakeend* VR, N Ruige oevers? Pijlstaart* VR, N Ruige oevers Nvt Slobeend* VR Grasland, sloten? Wintertaling VR Gras, ondiep 1.968,3 0-0 Zomertaling* VR Grasland, sloten? Tafeleend* N Rietranden? Kuifeend* N Rietranden? Bruine Kiekendief* VR, N Rietmoeras (ruig) 16, Blauwe Kiekendief VR Rietmoeras (ruig) Slechtvalk VR Grasland, kaal (2,2) 0-0 Porseleinhoen* VR, N Rietmoeras (nat) 7, Klein Waterhoen* VR, N Rietmoeras Nvt Kleinst Waterhoen*VR, N Rietmoeras Nvt Kwartelkoning* VR, N Ruig grasland Nvt Kraanvogel* VR Veen Nvt Kluut* VR, N Kale grond 62, Bontbekplevier* VR, N Kale grond 11, Goudplevier (slaapplaats) VR Grasland, ondiep 1.517, Kievit (slaapplaats) VR Grasland, ondiep 6.099, Kemphaan* VR, N Nat grasland 3, Kemphaan VR, N Ondiep 1.330,0 0-0 Kemphaan (slaapplaats) VR, N Grasland, ondiep , MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 181

182 Nederlandse Aan- Habitat Huidige naam wijzing situatie met zonder met aantal spui spui spui (paar) Grutto* VR, N Nat grasland? Grutto VR, N Ondiep 5.925,0 0-0 Grutto (slaapplaats) VR, N Grasland, ondiep 3.437, Tureluur* VR, N Nat grasland? Watersnip* VR, N Veenweidegebied Nvt Visdief* VR, N Kale grond 1445, Zwarte Stern (slaapplaats) VR Ondiep 328,3 0-0 Velduil VR Grasland Nvt Sprinkhaanzanger* VR, N Rietmoeras (ruig)? Snor* VR, N Rietmoeras (droog) 10, Rietzanger* VR Rietmoeras (ruig) 168, Bosrietzanger* N Rietmoeras (ruig)? Kleine Karekiet* N Rietmoeras? Grasmus* VR, N Rietmoeras (ruig)? Baardman* VR, N Rietmoeras Tabel 29 Vogelrichtlijnsoorten (VR) die kwalificeren (vet) en begrenzing- en overige soorten van de Friese IJsselmeerkust (trekvogels,* als broedvogel) en vogelsoorten op grond waarvan het gebied Staats/beschermd natuurmonument is (N), het (broed)habitat, de huidige (broedpaar) aantallen (gemiddeld ) en de te verwachte effecten van extra spuicapaciteit ten opzichte van de huidige situatie. 1 Sovon 2002, schatting Nederlandse Aan- Habitat/ Huidige naam wijzing voedsel situatie met zonder met (aantal) spui spui spui Aalscholver VR Vis Kleine Zwaan VR Waterplanten Bergeend N Ondiep? Krakeend N Waterplanten Pijlstaart N Waterplanten Zomertaling N Grasland, sloten? Tafeleend N Mossels Kuifeend VR, N Mossels Grote Zaagbek N Vis (-) 0 0 (-) Kievit N Grasland, ondiep? Bonte Strandloper N Kale grond? Kemphaan* N Nat grasland Kemphaan (slaapplaats) Grasland, ondiep? Grutto N Ondiep? 0-0 Grutto (slaapplaats) N Grasland, ondiep Watersnip N Nat gras? (-) (+) 0 Reuzenstern VR Vis 17 0 (-) 0 (-) 0 (-) MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 182

183 Nederlandse Aan- Habitat/ Huidige naam wijzing voedsel situatie met zonder met (aantal) spui spui spui Zwarte Stern* N Vis? Zwarte Stern (slaapplaats) N Ondiep Grote Karekiet* N Nat riet 55 (-) + 0 Tabel 30 Vogelrichtlijnsoorten (VR) die kwalificeren (vet) en begrenzing- en overige soorten van het Ketelmeer en het Vossemeer (trekvogels, * als broedvogel) en vogelsoorten op grond waarvan het gebied Staats/beschermd natuurmonument is (N), het (broed)habitat, de huidige (broedpaar) aantallen (gemiddeld ) en de te verwachte effecten van extra spuicapaciteit ten opzichte van de huidige situatie. Nederlandse Aan- Habitat/ Huidige naam wijzing voedsel situatie met zonder met (aantal) spui spui spui Aalscholver VR, N Vis Roerdomp * VR, N Nat riet 4, Purperreiger * VR, N Nat riet 24,5 (-) + 0 Lepelaar VR, N Vis (ondiep) Kleine Zwaan VR, N Waterplanten Toendrarietgans VR, N Grasland? 0-0 Kolgans N Gras? Kolgans (slaapplaats) VR, N Grasland Grauwe Gans N Grasland Smient N Gras Wilde Eend N Waterplanten? Krakeend N Waterplanten Pijlstaart N Waterplanten Slobeend N Ondiep Wintertaling N Gras, ondiep Zomertaling VR, N Grasland, sloten? Bruine Kiekendief* VR, N Rietmoeras (ruig)? Blauwe Kiekendief N Rietmoeras (ruig)? Porseleinhoen * VR, N Nat riet 4,7 (-) + 0 IJsvogel N Helder water? Boerenzwaluw N Cultuurland? Blauwborst * VR, N Rietmoeras (ruig)? Snor * N Rietmoeras (droog)? Rietzanger * N Rietmoeras (ruig)? Grote Karekiet * VR, N Nat riet? (-) + 0 Grasmus N Rietmoeras (ruig)? Baardman VR, N Rietmoeras? Tabel 31 Vogelrichtlijnsoorten (VR) die kwalificeren (vet) en begrenzingen overige soorten van het Zwarte Meer (trekvogels, * als broedvogel) en vogelsoorten op grond waarvan het gebied Staats/beschermd natuurmonument is (N), het (broed)habitat, de huidige (broedpaar) MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 183

184 aantallen (gemiddeld ) en de te verwachte effecten van extra spuicapaciteit ten opzichte van de huidige situatie. Soort Aanwijzing Habitateisen Effect Groenknolorchis - Kruidvegetatie op natte, voedselarme zwakzure bodem (-) Tril- en overgangsvenen HR + Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland en van de montane en alpiene zones HR + Ree N Cultuurland, ruigten, bos 0 Wezel N Ruigten + Hermelijn N Ruigten + Bunzing N Ruigten + Meervleermuis HR Gebieden met brede waterwegen 0 Noordse woelmuis HR Vochtige tot natte gebieden met dichte gras- of struikvegetatie (--) Rivierdonderpad HR Ondiep stromend water met zand-grind- of steenbodem, meren 0 Aal N Troebele wateren + Bot N Brakke zoete wateren + Spiering N Troebele wateren + Snoekbaars N Troebele wateren 0 Baars N Troebele wateren 0 Pos N Troebele wateren 0 Blankvoorn N Matig troebel water 0 Brasem N Troebele wateren 0 Bittervoorn HR Schone stilstaande wateren met grote mossels 0 Kleine Watersalamander N Poelen, plasjes, kleine wateren + Rugstreeppad N Onbeschaduwde wateren met ondiepe oever, of diepere wateren met zeer dichte submerse vegetatie, in zandige gebieden (0) Groene Kikker N Poelen, plasjes, kleine wateren + Bruine Kikker N Poelen, plasjes, kleine wateren + Atalanta N + Distelvlinder N + Grote vuurvlinder N Ruige moerasvegetaties met grote waterzuring + Tabel 32 Habitatrichtlijnsoorten van het IJsselmeer en omgeving, kwalificatie voor aanmelding van de Makkumernoordwaard, habitateisen en de verwachte effecten van extra spui met vispassage in 2010 (expert judgement). MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 184

185 Tabel 33 is overgenomen uit Smit, C.J. et al. Ecologische effecten van een derde spuimiddel in de Afsluitdijk op vogels, zeezoogdieren en beschermde habitats in de westelijke Waddenzee (zonder hoofdstuk verwijzing) Vogel Habitat FF- NB- Effect Effect Richtlijn Richtlijn wet wet berekend expert met judgement modelstudies Phaeocystis + o Planktonische larven + o Wadpier + o Kokkel + v Mossel + o Nonnetje + o Strandgaper + o Zager + o Slijkgarnaal + v Makreel + o Haring + o Geep + o Sprot + o Spiering + o Zeeforel + o Zeenaalden + o Fint Bijl. 2 + o Elft Bijl. 2 + o Karetschildpad Bijl. 2 + o Lepelaar AB91, AB o Aalscholver AB91, Ramsar + v Brandgans AB91, Ramsar + + o Rotgans AB91, Ramsar + + o Bergeend AB91, Ramsar + + v o Smient Ramsar + + o Wintertaling Ramsar + o Pijlstaart Ramsar + o Slobeend Ramsar + o Topper AB91, Ramsar + o Eider AB91, Ramsar + + o Zwarte Zee-eend + o Brilduiker AB o Middelste Zaagbek AB91 + o Scholekster AB91, Ramsar + + v v MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 185

186 Vogel Habitat FF- NB- Effect Effect Richtlijn Richtlijn wet wet berekend expert met judgement modelstudies Kluut AB91, Ramsar + + o v Bontbekplevier AB91 + (+) o Zilverplevier AB91, Ramsar + (+) o Kanoet AB91, Ramsar + + o o Bonte Strandloper AB91, Ramsar + + o v Krombekstrandloper + o Rosse Grutto AB91, Ramsar + + v o Wulp AB91, Ramsar + + v v Zwarte Ruiter AB91, Ramsar + (+) o Tureluur AB91, Ramsar + + v o Groenpootruiter AB91, Ramsar + (+) o Steenloper Ramsar + o Kokmeeuw AB o Stormmeeuw AB91, AB v Kleine Mantelmeeuw AB91, AB o Zilvermeeuw AB o Grote Stern AB91, AB o Visdief AB91, AB v Noordse Stern AB91, AB v Dwergstern AB91, AB o Zwarte Stern AB91, AB v Grijze zeehond Bijl o Gewone zeehond Bijl o Tuimelaar Bijl. 2,4 + o Bruinvis Bijl. 2,4 + o Tabel 33 Overzicht van de soorten in de Waddenzee die worden genoemd in Europese richtlijnen en de nationale wetgeving waarbij effecten van een derde spuimiddel verwacht mogen worden. 1 Deze lijst is incompleet voor wat betreft meeuwen en sterns. Op basis van recente populatiegrootteschat- MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 186

187 tingen (Delany & Scott 2002) is ook van de Stormmeeuw, Grote Mantelmeeuw, Zilvermeeuw, Kokmeeuw, Grote Stern, Visdief, Dwergstern, Zwarte Stern en waarschijnlijk ook van de Dwergmeeuw regelmatig meer dan 1% van de biogeografische populatie in de Waddenzee aanwezig Toelichting op de tabel Ramsar AB91 Bijl.2 FF-wet NB-wet Hiermee worden soorten aangeduid waarvan meer dan 1% van de biogeografische populatie in de Waddenzee aanwezig is en waarvoor deze, op basis daarvan, als Speciale Beschermingszone zou kunnen worden aangewezen. soorten die worden genoemd in de toelichting op de Aanwijzingsbeschikking Vogelrichtlijn 1991, AB2000 staat voor de Aanwijzingsbeschikking Waddeneilanden, Noordzeekustzone, Breebaart. soorten die worden genoemd in Bijlage 2 van de Habitatrichtlijn. soorten die zijn beschermd op basis van de Floraen Faunawet (FF-wet). soorten die voorkomen in de Beschikking en toelichting op de Aanwijzing van de Waddenzee als Staatsnatuurreservaat De Bontbekplevier, Zilverplevier, Zwarte Ruiter en Groenpootruiter zijn tussen ( ) weergegeven omdat in de toelichting alleen gesproken wordt van resp. plevieren en ruiters. Voor de NB-wet tellen deze soorten dus formeel niet mee. De beoordeling van de effecten is weergegeven met de volgende codes: o geen effect te verwachten; v verschuiving van het areaal van voorkomen; * significant effect te verwachten op de aantallen. MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 187

188 MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 188

189 Bijlage F Kaarten uit de Omgevingsanalyse Scheepsroutes tussen de havens in de Waddenzee en het IJsselmeer De kaarten en nummering in deze bijlage zijn overgenomen uit de Omgevingsanalyse (Lit. 58). MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 189

190 Baggerstortlocaties in de Waddenzee MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 190

191 Archeologische trefkansen MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 191

192 Oppervlaktedelfstoffen in het IJsselmeer MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, locatiekeuze 192

Nieuw Peilbesluit IJsselmeergebied

Nieuw Peilbesluit IJsselmeergebied Van: NieuwPeilbesluit (MN) [mailto:nieuwpeilbesluit@rws.nl] Verzonden: dinsdag 5 juli 2016 15:53 Aan: NieuwPeilbesluit (MN) Onderwerp: Nieuwsbrief Nieuw Peilbesluit IJsselmeergebied

Nadere informatie

Verkenning pompenspuien

Verkenning pompenspuien Verkenning pompenspuien Uitbreiding waterafvoer van IJsselmeer naar Waddenzee 30 oktober 2012 Inhoud Afwegingproces Toelichting op de voorkeursbeslissing Vragen; Wat zijn uw zorg- en aandachtspunten? 2

Nadere informatie

Werken aan een waterveilig Nederland. Project Afsluitdijk

Werken aan een waterveilig Nederland. Project Afsluitdijk Werken aan een waterveilig Nederland Project Afsluitdijk 80 jaar De Afsluitdijk beschermt Nederland al meer dan tachtig jaar tegen de zee. De dijk voldoet niet meer aan de huidige normen voor waterveiligheid.

Nadere informatie

Werken aan een waterveilig Nederland. Project Afsluitdijk

Werken aan een waterveilig Nederland. Project Afsluitdijk Werken aan een waterveilig Nederland Project Afsluitdijk 80 jaar De Afsluitdijk beschermt Nederland al meer dan tachtig jaar tegen de zee. De dijk voldoet niet meer aan de huidige normen voor waterveiligheid.

Nadere informatie

Deltaprogramma Waddengebied. Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse Waddengebied

Deltaprogramma Waddengebied. Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse Waddengebied Deltaprogramma Waddengebied Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse Waddengebied Colofon Deltaprogramma Waddengebied Nieuwe Uitleg 1 Den Haag PROBLEEMANALYSE DELTAPROGRAMMA WADDEN Datum 10 augustus 2011 Status

Nadere informatie

Deltaprogramma Bijlage A. Samenhang in het watersysteem

Deltaprogramma Bijlage A. Samenhang in het watersysteem Deltaprogramma 2013 Bijlage A Samenhang in het watersysteem 2 Deltaprogramma 2013 Bijlage A Bijlage A Samenhang in het watersysteem Het hoofdwatersysteem van Eijsden en Lobith tot aan zee Het rivierwater

Nadere informatie

hydraulische, morfologische en scheepvaarteffecten dijkversterking BR636-1 BR636-1/smei/147 ir. A. Zoon

hydraulische, morfologische en scheepvaarteffecten dijkversterking BR636-1 BR636-1/smei/147 ir. A. Zoon memo Witteveen+Bos Postbus 2397 3000 CJ Rotterdam telefoon 010 244 28 00 telefax 010 244 28 88 hydraulische, morfologische en scheepvaarteffecten dijkversterking BR636-1 BR636-1/smei/147 ir. A. Zoon datum

Nadere informatie

Kaart 13: Afwateringsgebieden. Afwateringsgebieden. Legenda. IJsselmeer IJsselmeer bij bijzondere omstandigheden

Kaart 13: Afwateringsgebieden. Afwateringsgebieden. Legenda. IJsselmeer IJsselmeer bij bijzondere omstandigheden 28 Watersysteem en ondergrond Het IJsselmeergebied is het grootste zoetwaterbekken van Nederland en zal in de toekomst steeds belangrijker worden voor de strategische zoetwatervoorziening. Daarnaast vormt

Nadere informatie

Milieueffectrapportage

Milieueffectrapportage Milieueffectrapportage Lichteren in Averijhaven MER Rijkswaterstaat Noord-Holland juli 2012 Milieueffectrapportage Lichteren in Averijhaven MER dossier : BA1469-101-100 registratienummer : LW-AF20121545

Nadere informatie

19 MAART 2001 INHOUDSOPGAVE

19 MAART 2001 INHOUDSOPGAVE TOETSINGSADVIES OVER HET MILIEUEFFECTRAPPORT DIJKVERSTERKING OOSTELIJK FLEVOLAND 19 MAART 2001 INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING...1 2. OORDEEL OVER HET MER EN AANBEVELINGEN VOOR DE BESLUITVORMING...2 2.1 Algemeen...

Nadere informatie

Vissen in het IJsselmeer. Romke Kats

Vissen in het IJsselmeer. Romke Kats Vissen in het IJsselmeer Romke Kats Functies IJsselmeer Water Transport Recreatie Visserij Natuur Vissen in het IJsselmeer Historie Ecologie Voedselketen IJsselmeer algen, vissen, mosselen, waterplanten,

Nadere informatie

Een wal van zand, klei of steen die mensen beschermt tegen hoog water. De plek waar het rivierwater in de zee uitkomt.

Een wal van zand, klei of steen die mensen beschermt tegen hoog water. De plek waar het rivierwater in de zee uitkomt. Meander Samenvatting groep 5 Thema 3 Waterland Samenvatting Langs de kust Nederland ligt voor de helft onder de zeespiegel. Heel vroeger woonden mensen dicht bij zee op terpen. Langs de kust beschermen

Nadere informatie

Advies voor richtlijnen voor het milieueffectrapport Dijkversterking traject Enkhuizen-Hoorn

Advies voor richtlijnen voor het milieueffectrapport Dijkversterking traject Enkhuizen-Hoorn Advies voor richtlijnen voor het milieueffectrapport Dijkversterking traject Enkhuizen-Hoorn 1298-67 ISBN 90-421-1089-9 Utrecht, Commissie voor de milieueffectrapportage. INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING...

Nadere informatie

Schetschuit Afsluitdijk 17 november 2010

Schetschuit Afsluitdijk 17 november 2010 Schetschuit Afsluitdijk 17 november 2010 De Waddenvereniging organiseert schetsschuiten in het waddengebied: Hoe valt waterveiligheid te bereiken in combinatie met verbetering biodiversiteit? Afsluitdijk:

Nadere informatie

PlanMER/PB Structuurvisie Wind op Zee Resultaten beoordeling Natuur. Windkracht14 22 januari 2014 Erik Zigterman

PlanMER/PB Structuurvisie Wind op Zee Resultaten beoordeling Natuur. Windkracht14 22 januari 2014 Erik Zigterman PlanMER/PB Structuurvisie Wind op Zee Resultaten beoordeling Natuur Windkracht14 22 januari 2014 Erik Zigterman Korte historie 2009: Nationale Waterplan! 2 windenergiegebieden aangewezen! Borssele en IJmuiden

Nadere informatie

Afvoergebied Spuikom Bath; GAF57

Afvoergebied Spuikom Bath; GAF57 Toelichting ontwerp peilbesluit Zuid-Beveland-Oost Versie 1.1 Bijlagen Afvoergebied Spuikom Bath; GAF57 Peilgebied GJP555 Afvoergebied Huidig peilgebied Oppervlakte Peilregulerend kunstwerk GAF57; Spuikom

Nadere informatie

1. Oordeel over het MER en de aanvulling daarop

1. Oordeel over het MER en de aanvulling daarop 14 september 1 1. Oordeel over het MER en de aanvulling daarop De provincie Fryslân heeft (als penvoerder van De Nieuwe Afsluitdijk 1 ) het voornemen om een Vismigratierivier door de Afsluitdijk aan te

Nadere informatie

Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch

Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch Inleiding In deze notitie worden verscheidene scenario s berekend en toegelicht ter ondersteuning van de bepaling van inrichtingsmaatregelen voor de EVZ Ter Wisch.

Nadere informatie

Deel 1 Toen en nu 13

Deel 1 Toen en nu 13 Deel 1 Toen en nu 13 14 Historie Het huidige typisch Nederlandse landschap met polders en dijken kent een lange historie. Na de laatste grote ijstijd, ongeveer 10.000 jaar geleden, werd door een stijgende

Nadere informatie

Robuustheidsanalyse MER. Versterking Markermeerdijken. Documentnummer AMMD / Verantwoordelijk cluster Planproces en vergunningen

Robuustheidsanalyse MER. Versterking Markermeerdijken. Documentnummer AMMD / Verantwoordelijk cluster Planproces en vergunningen Bijlagenboek 1.9 Versterking Markermeerdijken: Robuustheidsanalyse MER Projectomschrijving Versterking Markermeerdijken Verantwoordelijk cluster Planproces en vergunningen Werkpakket m.e.r. Object [Object]

Nadere informatie

Naar veilige Markermeerdijken

Naar veilige Markermeerdijken Naar veilige Markermeerdijken Naar veilige Markermeerdijken Hoogheemraadschap Hollands Noorder kwartier versterkt 33 kilometer afgekeurde dijk tussen Hoorn en Amsterdam. Tijdens de toetsronde in 2006 zijn

Nadere informatie

Aan de raad AGENDAPUNT 3. Doetinchem, 27 januari 2010 ALDUS BESLOTEN 4 FEBRUARI 2010. Oostelijke randweg; afronding mer-procedure

Aan de raad AGENDAPUNT 3. Doetinchem, 27 januari 2010 ALDUS BESLOTEN 4 FEBRUARI 2010. Oostelijke randweg; afronding mer-procedure Aan de raad AGENDAPUNT 3 ALDUS BESLOTEN 4 FEBRUARI 2010 Oostelijke randweg; afronding mer-procedure Voorstel: 1. Het toetsingsadvies van de Commissie voor de mer over het milieueffectrapport (mer) oostelijke

Nadere informatie

Ruimte voor de Waal - Nijmegen Verificatie Ruimtelijk Plan Hydraulica

Ruimte voor de Waal - Nijmegen Verificatie Ruimtelijk Plan Hydraulica Ruimte voor de Waal - Nijmegen Verificatie Ruimtelijk Plan Hydraulica Gemeente Nijmegen 1 oktober 2010 Definitief rapport 9V0718.05 A COMPANY OF HASKONING NEDERLAND B.V. KUST & RIVIEREN Barbarossastraat

Nadere informatie

Datum 14 december Herstel Meander Lunterse Beek Scherpenzeel. Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Vallei en Veluwe

Datum 14 december Herstel Meander Lunterse Beek Scherpenzeel. Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Vallei en Veluwe PROJECTPLAN WATERWET Datum 14 december 2015 Projectnummer P205508 Onderwerp Herstel Meander Lunterse Beek Scherpenzeel Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Vallei en Veluwe besluit het

Nadere informatie

BIJLAGE 13 VERWERKING ADVIES COMMISSIE VOOR DE M.E.R.

BIJLAGE 13 VERWERKING ADVIES COMMISSIE VOOR DE M.E.R. BIJLAGE 13 VERWERKING ADVIES COMMISSIE VOOR DE M.E.R. Verwerking van advies Commissie m.e.r. (5 september 2017 / projectnummer 3228) in MER # Advies Commissie m.e.r. Waar beschreven in MER? 1 Essentiële

Nadere informatie

Deltaprogramma Waddengebied. Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse Waddengebied

Deltaprogramma Waddengebied. Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse Waddengebied Deltaprogramma Waddengebied Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse Waddengebied Colofon Deltaprogramma Waddengebied Nieuwe Uitleg 1 Den Haag PROBLEEMANALYSE DELTAPROGRAMMA WADDEN Datum 10 augustus 2011 Status

Nadere informatie

Advies interim boezempeil

Advies interim boezempeil Advies interim boezempeil Aanleiding, waarom interim boezempeil Sinds 1998 geldt in de boezem een zomerpeil van NAP-0,42 m. en een winterpeil van NAP-0,47m. Het lagere winterpeil is ingesteld om de kans

Nadere informatie

Bouwplan voor het realiseren van een werktuigenberging

Bouwplan voor het realiseren van een werktuigenberging Ruimtelijke Onderbouwing Bouwplan voor het realiseren van een werktuigenberging Gemeente Tynaarlo September 2012 NL.IMRO.1730.ABYdermade3depunt-0301 Inhoudsopgave 2.1 Beschrijving van het projectgebied,

Nadere informatie

paspoort Veerse meer

paspoort Veerse meer paspoort Veerse meer 2 Datum uitgifte: 23 januari 2013 De stuurgroep Zuidwestelijke Delta werkt toe naar besluiten over de Zuidwestelijke Delta waarin veiligheid, ecologie en economie zijn geborgd en elkaar

Nadere informatie

Projectteam Overnachtingshaven Lobith. Uitgangspuntennotitie effectstudies MIRT 3 Overnachtingshaven Lobith. ruimtelijke aspecten

Projectteam Overnachtingshaven Lobith. Uitgangspuntennotitie effectstudies MIRT 3 Overnachtingshaven Lobith. ruimtelijke aspecten Projectteam Overnachtingshaven Lobith Uitgangspuntennotitie effectstudies MIRT 3 Overnachtingshaven Lobith ruimtelijke aspecten INHOUDSOPGAVE blz. 1. KADERS 1 1.1. Wettelijk kader 1 1.2. Beleidskader

Nadere informatie

Pompen - Markermeerdijken Noord-Holland. Syntheserapport. Harold van Waveren Rijkswaterstaat

Pompen - Markermeerdijken Noord-Holland. Syntheserapport. Harold van Waveren Rijkswaterstaat Pompen - Markermeerdijken Noord-Holland Syntheserapport Harold van Waveren Rijkswaterstaat Inhoud (conform Syntheserapport) 1. Inleiding 2. Watersysteem Markermeer 3. Hydraulische belasting 4. Analyse

Nadere informatie

- Op de terugweg hiervan kwamen ze op één punt bijeen, Utrecht. ( auto s)

- Op de terugweg hiervan kwamen ze op één punt bijeen, Utrecht. ( auto s) Samenvatting door Saskia 1046 woorden 8 april 2014 7,5 4 keer beoordeeld Vak Methode Aardrijkskunde De Geo 2.4 Files oplossen Files 29 mei 1955 was er in Nederland de eerste file. Duizenden inwoners van

Nadere informatie

Effecten van spuilocaties op hydraulica, morfologie en ecologie

Effecten van spuilocaties op hydraulica, morfologie en ecologie Ministerie van Verkeer en Waterstaat jklmnopq Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ Effecten van spuilocaties op hydraulica, morfologie en ecologie Effecten van alternatieve spuilocaties langs de Afsluitdijk

Nadere informatie

Waarom windenergie? Steeds meer schone energie Het Rijk kiest voor een betrouwbare en steeds schonere energieopwekking voor de samenleving.

Waarom windenergie? Steeds meer schone energie Het Rijk kiest voor een betrouwbare en steeds schonere energieopwekking voor de samenleving. Waarom windenergie? Steeds meer schone energie Het Rijk kiest voor een betrouwbare en steeds schonere energieopwekking voor de samenleving. Ter vergelijking: Wind op land kost tussen 8,5 en 9,6 cent per

Nadere informatie

DE ZANDMOTOR SAMENVATTING MER

DE ZANDMOTOR SAMENVATTING MER DE ZANDMOTOR SAMENVATTING MER FEBRUARI 2010 PILOTPROJECT ZANDMOTOR Het klimaat verandert en de druk van de zee op de Nederlandse kust neemt toe. Daarnaast is in de Zuidvleugel van de Randstad grote behoefte

Nadere informatie

Voldoende afstand tot windturbines en belangrijke kabels en leidingen. archeologische vindplaatsen, natuurgebieden, etc.).

Voldoende afstand tot windturbines en belangrijke kabels en leidingen. archeologische vindplaatsen, natuurgebieden, etc.). Hoe vindt de trechtering van groot concept zoekgebied naar voorkeursalternatief plaats? Om tot een voorkeurslocatie voor het station en voorkeurslocatie voor de kabelcircuits te komen worden een aantal

Nadere informatie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20901 2500 EX Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Rijnstraat 8 2515 XP Den Haag Postbus 20901 2500 EX Den Haag T 070-456 0000

Nadere informatie

2.2.1 Noordelijke kust

2.2.1 Noordelijke kust In opdracht van Rijkswaterstaat RIZA is onderzoek gedaan naar de ergst denkbare overstroming voor verschillende regio s. Dit onderzoek is uitgevoerd door adviesbureau HKV in juli en augustus 2007. Hierbij

Nadere informatie

ij'. Ministerie van Verkeer en Waterstaat Rijkswaterstaat .~ \~

ij'. Ministerie van Verkeer en Waterstaat Rijkswaterstaat .~ \~ .~ \~ ij'. 4,' " t,,', (!If,.., Rijkswa terstaa t Ministerie van Verkeer en Waterstaat > Retouradres Postadres: Postbus 5014 4330 KA Middelbu,r~gl*~~~~~~~~ L[=±=t:J Ministerie van Landbouw, Economische

Nadere informatie

Droge Voeten 2050, beheergebied waterschap Noorderzijlvest

Droge Voeten 2050, beheergebied waterschap Noorderzijlvest Droge Voeten 2050, beheergebied waterschap Noorderzijlvest Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 18 september 2014 / rapportnummer 2820 43 1. Oordeel over het Milieueffectrapport (MER) De provincies

Nadere informatie

Compensatieverordening gemeente Midden-Drenthe

Compensatieverordening gemeente Midden-Drenthe Compensatieverordening gemeente Midden-Drenthe Verordening vastgesteld: 26-06-2003 In werking getreden: 15-09-2003 COMPENSATIEVERPLICHTING Artikel 1 Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan

Nadere informatie

(Ontwerp-)Tracébesluit. Inhoud. Voorkeursvariant Ontwerptracébesluit Doelstelling Milieueffecten Vervolgstappen

(Ontwerp-)Tracébesluit. Inhoud. Voorkeursvariant Ontwerptracébesluit Doelstelling Milieueffecten Vervolgstappen (Ontwerp-)Tracébesluit Inhoud Voorkeursvariant Ontwerptracébesluit Doelstelling Milieueffecten Vervolgstappen Voorkeursvariant Voorkeursvariant Ontwerpkeuze (I) Oriëntatie sluis Breedte buitenhaven Havenmondverbreding

Nadere informatie

Beschrijving deelgebied Bastion in Terheijden

Beschrijving deelgebied Bastion in Terheijden Beschrijving deelgebied Bastion in Terheijden Terheijden Dijkvak omschrijving Lengte in m Opgave B117a_b Bastion 803 Hoogte Overzichtskaart met aanduiding dijkvak B117a_b, impressie van de natte EVZ en

Nadere informatie

het noordelijk deel (nabij de woningen) en het zuidelijk deel. Vanwege de invloed naar de omgeving is alleen het noordelijk deel beschouwd.

het noordelijk deel (nabij de woningen) en het zuidelijk deel. Vanwege de invloed naar de omgeving is alleen het noordelijk deel beschouwd. partner in bouwputadvies en grondwatertechniek 1/5 Project : HT140056 Park Waterrijk Hekelingen Datum : 1 September 2014 Betreft : Nota waterhuishouding Opsteller : M. (Marco) Zieverink, MSc Documentstatus

Nadere informatie

Bijlage VIII - Land- en tuinbouw Provincie Noord-Brabant

Bijlage VIII - Land- en tuinbouw Provincie Noord-Brabant Westelijke Langstraat Bijlage VIII - Land- en tuinbouw Provincie Noord-Brabant 11 maart 2019 Project Opdrachtgever Westelijke Langstraat Provincie Noord-Brabant Document Bijlage VIII - Land- en tuinbouw

Nadere informatie

Herinrichting Neherkade Den Haag

Herinrichting Neherkade Den Haag Herinrichting Neherkade Den Haag Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 24 mei 2013 / rapportnummer 2486 66 1. Oordeel over het milieueffectrapport MER De gemeente Den Haag heeft het voornemen de

Nadere informatie

Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Dijkvaksessie F

Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Dijkvaksessie F Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Dijkvaksessie F Dijkvak F 3 juli 2018 Ouderkerk aan den IJssel D2017-12-000411 Programma voor vanavond o 19.00 Inloop o 19.15 Presentatie voorgenomen dijkversterking

Nadere informatie

De Toekomst van de Afsluitdijk

De Toekomst van de Afsluitdijk De Toekomst van de Afsluitdijk Hoe breed wordt de Afsluitdijk in de toekomst? Yolande van der Meulen Projectdirecteur Symposium De Brede Dijk Startpunt Afsluitdijk Cornelis Lely 1886 Zuiderzeevereniging

Nadere informatie

NOTA VAN BEANTWOORDING ZIENSWIJZEN ONTWERPBESTEMMINGSPLAN LANDELIJK GEBIED SANDELINGEN AMBACHT

NOTA VAN BEANTWOORDING ZIENSWIJZEN ONTWERPBESTEMMINGSPLAN LANDELIJK GEBIED SANDELINGEN AMBACHT NOTA VAN BEANTWOORDING ZIENSWIJZEN ONTWERPBESTEMMINGSPLAN LANDELIJK GEBIED SANDELINGEN AMBACHT Het ontwerpbestemmingsplan Landelijk gebied Sandelingen Ambacht heeft vanaf 19 april 2012, gedurende een periode

Nadere informatie

Op weg naar een Watervisie Lauwersmeer (tussenbalans) Presentatie van de. keuze van uit te werken scenario s/beheersvarianten. 14/15 april 2005 BOWL

Op weg naar een Watervisie Lauwersmeer (tussenbalans) Presentatie van de. keuze van uit te werken scenario s/beheersvarianten. 14/15 april 2005 BOWL Op weg naar een Watervisie Lauwersmeer (tussenbalans) Presentatie van de keuze van uit te werken scenario s/beheersvarianten 14/15 april 2005 BOWL Waarom een watervisie? Toekomstig waterbeheer Lauwersmeer.

Nadere informatie

Hydraulische beoordeling nieuwe waterkering Alexander, Roermond. WAQUA-simulaties ten behoeve van Waterwetaanvraag

Hydraulische beoordeling nieuwe waterkering Alexander, Roermond. WAQUA-simulaties ten behoeve van Waterwetaanvraag nieuwe waterkering Alexander, Roermond WAQUA-simulaties ten behoeve van Waterwetaanvraag i Datum 17 maart 2014 Status Concept, versie 0.2 Project P0056.9 Naam Paraaf Datum Auteur Drs. R.C. Agtersloot 17-03-2014

Nadere informatie

Ontwerp-MER Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer

Ontwerp-MER Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer Ontwerp-MER Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer Portefeuillehouder: A. van den Berg Vergaderdatum: 2 maart 2010 Agendapunt: Beleidsveld: 150 Kenmerk D&H: 840252 Aard voorstel: Besluitvormend Kenmerk VV: Steller:

Nadere informatie

Waterschap Hollandse Delta. dynamiek in de delta

Waterschap Hollandse Delta. dynamiek in de delta Waterschap Hollandse Delta dynamiek in de delta Inhoud De dynamiek in de tijd Een dynamische ruimte De opgaven nu en voor de toekomst Water besturen Functionele overheid Algemeen belang en specifiek belang

Nadere informatie

Sluis Kornwerderzand op maat voor de toekomst. Een impuls voor de Nederlandse economie

Sluis Kornwerderzand op maat voor de toekomst. Een impuls voor de Nederlandse economie Sluis Kornwerderzand op maat voor de toekomst Een impuls voor de Nederlandse economie Sluis Kornwerderzand De sluis bij Kornwerderzand op de Afsluitdijk dateert van 1928 heeft beperkte afmetingen. Hierdoor

Nadere informatie

Sluis Kornwerderzand op maat voor de toekomst. Een impuls voor de Nederlandse economie

Sluis Kornwerderzand op maat voor de toekomst. Een impuls voor de Nederlandse economie Sluis Kornwerderzand op maat voor de toekomst Een impuls voor de Nederlandse economie Sluis Kornwerderzand De sluis bij Kornwerderzand op de Afsluitdijk heeft beperkte afmetingen. Hierdoor kunnen sommige

Nadere informatie

De vormvrije m.e.r.-beoordeling: vereisten

De vormvrije m.e.r.-beoordeling: vereisten Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu vereisten In gevallen dat een be sluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst kent de vormvrije m.e.r.-beoordeling

Nadere informatie

Meten in de Waddenzee

Meten in de Waddenzee Meten in de Waddenzee Bestand tegen superstorm De waterkeringen langs de Waddenzee moeten bestand zijn tegen een superstorm die gemiddeld eens in de 4000 jaar kan optreden. Om de sterkte van de waterkering

Nadere informatie

Zoutboom. Sodafabriek. Natriumbicarbonaat. Soda

Zoutboom. Sodafabriek. Natriumbicarbonaat. Soda STAND 1 Hoe was het ook al weer? Zoutboom Sodafabriek Soda Natriumbicarbonaat Wat doet Frisia? Frisia wint zout door middel van oplosmijnbouw op 2,5 tot 3 km diepte. Het gewonnen zout is van zeer hoge

Nadere informatie

Antwoordnota bij zienswijzen op ontwerp peilbesluit Sint Philipsland Documentnummer: Datum:

Antwoordnota bij zienswijzen op ontwerp peilbesluit Sint Philipsland Documentnummer: Datum: Antwoordnota bij zienswijzen op ontwerp peilbesluit Sint Philipsland Documentnummer: 2013026410 Datum: 18-10-2013 Het ontwerp peilbesluit van Sint Philipsland heeft van 27 augustus tot en met 14 oktober

Nadere informatie

Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude Polder van Pijnacker - peilgebied OPP XIII

Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude Polder van Pijnacker - peilgebied OPP XIII Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude Polder van Pijnacker - peilgebied OPP XIII Versie 13 april 2018 M.W. Näring, MSc (Hoogheemraadschap van Delfland) 1 Inleiding Het beheergebied van Delfland

Nadere informatie

Natuurwetgeving bij project Afsluitdijk. Sophie Lauwaars, 22 januari 2015

Natuurwetgeving bij project Afsluitdijk. Sophie Lauwaars, 22 januari 2015 Natuurwetgeving bij project Afsluitdijk Sophie Lauwaars, 22 januari 2015 Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Werkwijze 3. Passende beoordeling 3.1 Verstoring 3.2 Ontgraven tijdelijke toegangsgeulen 3.3 Stikstofdepositie

Nadere informatie

Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Concept voorkeursbeslissing KIJK

Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Concept voorkeursbeslissing KIJK Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Concept voorkeursbeslissing KIJK Wilco Werumeus Buning Concept Voorkeursalternatief Dijkvakken M, N, O, P, Q, R 27 juni 2018 Lageweg D2017-12-000411 Programma voor

Nadere informatie

Project Afsluitdijk. Stakeholdersbijeenkomst. Donderdag 4 april 2013. Wieringerwerf

Project Afsluitdijk. Stakeholdersbijeenkomst. Donderdag 4 april 2013. Wieringerwerf Project Afsluitdijk Stakeholdersbijeenkomst Donderdag Wieringerwerf PROGRAMMA 13.00 13.15 Welkom Voorstellen W+B en architectencombinatie 13.15 13.45 Toelichting op de opgave Toelichting doel en aanpak

Nadere informatie

Hydraulische toetsing Klaas Engelbrechts polder t.b.v. nieuw gemaal.

Hydraulische toetsing Klaas Engelbrechts polder t.b.v. nieuw gemaal. MEMO Aan: Van: Kwaliteitsborging: Onderwerp: Koos van der Zanden (PMB) Jeroen Leyzer (WH) Anne Joepen Datum: 27-11-2014 Status: Adviesnummer WH: Hydraulische toetsing Klaas Engelbrechts polder t.b.v. nieuw

Nadere informatie

Nieuw peilbesluit IJsselmeergebied

Nieuw peilbesluit IJsselmeergebied Nieuw peilbesluit IJsselmeergebied Nieuw peilbesluit IJsselmeergebied Rijkswaterstaat maakt in het kader van het Deltaprogramma voor het IJsselmeergebied een nieuw peilbesluit. Dit nieuwe peilbesluit vervangt

Nadere informatie

IJsselmeerpeil bij zeespiegelstijging

IJsselmeerpeil bij zeespiegelstijging IJsselmeerpeil bij zeespiegelstijging Waterveiligheid IJsselmeergebied ir. G.J. ter Maat dr.ir. G.A.M. van Meurs 1200163-003 Deltares, 2010 Inhoud Lijst van Tabellen Lijst van Figuren i iii 1 Inleiding

Nadere informatie

Gemeente Zwolle. Morfologisch gevoeligheidsonderzoek Westenholte. Witteveen+Bos. Willemskade postbus 2397.

Gemeente Zwolle. Morfologisch gevoeligheidsonderzoek Westenholte. Witteveen+Bos. Willemskade postbus 2397. Gemeente Zwolle Morfologisch gevoeligheidsonderzoek Westenholte Willemskade 19-20 postbus 2397 3000 CJ Rotterdam telefoon 010 244 28 00 telefax 010 244 28 88 Gemeente Zwolle Morfologisch gevoeligheidsonderzoek

Nadere informatie

Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq. Zonewateren. 28 juli 2004

Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq. Zonewateren. 28 juli 2004 Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq Zonewateren 28 juli 2004 Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq Zonewateren 28 juli 2004 Inhoudsopgave........................................................................................

Nadere informatie

Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Concept voorkeursbeslissing KIJK

Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Concept voorkeursbeslissing KIJK Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Concept voorkeursbeslissing KIJK Wilco Werumeus Buning Concept Voorkeursalternatief Dijkvakken A, B, C, D en E 14 juni 2018 Krimpen aan den IJssel D2017-12-000411

Nadere informatie

Stort Noordelijke Geluidswal te Drachten Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Stort Noordelijke Geluidswal te Drachten Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Stort Noordelijke Geluidswal te Drachten Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 29 april 2004 / rapportnummer 1361-82 Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Stort Noordelijke Geluidswal te

Nadere informatie

Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Concept voorkeursbeslissing KIJK

Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Concept voorkeursbeslissing KIJK Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Concept voorkeursbeslissing KIJK Jasper Tamboer Concept Voorkeursalternatief Dijkvakken E, G, H, I, J, K en L 19 juni 2018 Ouderkerk aan den IJssel D2017-12-000411

Nadere informatie

De Ouderenpartij NH maakt zich ernstig zorgen over de hoogwaterveiligheid Den Oever/Afsluitdijk/Kornwerderzand

De Ouderenpartij NH maakt zich ernstig zorgen over de hoogwaterveiligheid Den Oever/Afsluitdijk/Kornwerderzand Vragen nr. 25 Aan de leden van Provinciale Staten van Noord-Holland Haarlem, 26 juni 2012 Onderwerp: vragen van de heer J.H. Leever (ONH). De voorzitter van Provinciale Staten van Noord-Holland deelt u

Nadere informatie

Toetsingsadvies over het Milieueffectrapport Uitbreiding Dierenpark Amersfoort en de aanvulling daarop. 3 oktober

Toetsingsadvies over het Milieueffectrapport Uitbreiding Dierenpark Amersfoort en de aanvulling daarop. 3 oktober Toetsingsadvies over het Milieueffectrapport Uitbreiding Dierenpark Amersfoort en de aanvulling daarop 3 oktober 2002 1179-104 ISBN 90-421-1030-9 Utrecht, Commissie voor de milieueffectrapportage. INHOUDSOPGAVE

Nadere informatie

29 MEI 2001 INHOUDSOPGAVE

29 MEI 2001 INHOUDSOPGAVE TOETSINGSADVIES OVER HET MILIEUEFFECTRAPPORT WARMTE- EN KOUDEOPSLAGINSTALLATIE TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN 29 MEI 2001 INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING...1 2. OORDEEL OVER HET MER EN DE AANVULLING DAAROP...2

Nadere informatie

GEMEENTE BUREN. Ruimtelijke onderbouwing Hendriklaan 15 16, Beusichem

GEMEENTE BUREN. Ruimtelijke onderbouwing Hendriklaan 15 16, Beusichem GEMEENTE BUREN Ruimtelijke onderbouwing Hendriklaan 15 16, Beusichem Projectnr. 061-076 / 27 januari 2016 INHOUD BLZ 1 INLEIDING... 3 1.1 Aanleiding en doelstelling... 3 1.2 Plangebied... 4 1.3 Geldend

Nadere informatie

Watermanagement en het stuwensemble Nederrijn en Lek. Voldoende zoetwater, bevaarbare rivieren

Watermanagement en het stuwensemble Nederrijn en Lek. Voldoende zoetwater, bevaarbare rivieren Watermanagement en het stuwensemble Nederrijn en Lek Voldoende zoetwater, bevaarbare rivieren Rijkswaterstaat beheert de grote rivieren in Nederland. Het stuwensemble Nederrijn en Lek speelt hierin een

Nadere informatie

Morfologie kwelders en. platen Balgzand

Morfologie kwelders en. platen Balgzand Morfologie kwelders en platen Balgzand Autonome ontwikkeling Hoogwatervluchtplaatsen Werkdocument RIKZ/AB - 99.607x ir. B.B. van Marion December 1999 Samenvatting In het kader van het project GRADIËNTEN

Nadere informatie

Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Concept voorkeursbeslissing KIJK

Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Concept voorkeursbeslissing KIJK Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard Concept voorkeursbeslissing KIJK Wilco Werumeus Buning Concept Voorkeursalternatief Dijkvakken Q, R, S, T, U, V, W 21 juni 2018 Gouderak D2017-12-000411 Programma

Nadere informatie

Projectplan verdrogingsbestrijding Empese en Tondense Heide D e f i n i t i e f

Projectplan verdrogingsbestrijding Empese en Tondense Heide D e f i n i t i e f Projectplan verdrogingsbestrijding Empese en Tondense Heide D e f i n i t i e f 26 juni 2013 1 1 Projectbeschrijving 1.1 Wat wordt aangelegd of gewijzigd? Zowel binnen als buiten het natuurgebied Empese

Nadere informatie

1 Verslag 2 effectbepaling Rivierkundige effecten Via15 Depots Scherpekamp

1 Verslag 2 effectbepaling Rivierkundige effecten Via15 Depots Scherpekamp 1 Verslag 2 effectbepaling Rivierkundige effecten Via15 26/08/15 06-83 98 30 64 claus@uflow.nl www.uflow.nl Hoenloseweg 3 8121 DS Olst Aan: Mevr. I. Dibbets, Dhr. F. Berben Cc Mevr. S. Malakouti Rijkswaterstaat

Nadere informatie

Evaluatieprogramma MER Ellerveld Pagina 1 van 6

Evaluatieprogramma MER Ellerveld Pagina 1 van 6 Evaluatieprogramma MER Ellerveld 1-12-2009 Pagina 1 van 6 Evaluatieprogramma MER Ellerveld Gemeente Dronten, november 2009 1. Inleiding Ten behoeve van de realisatie van een evenemententerrein, een recreatiebungalowpark

Nadere informatie

Verbetering Waterkering Waalkade Nijmegen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Verbetering Waterkering Waalkade Nijmegen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Verbetering Waterkering Waalkade Nijmegen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 13 mei 2005 / rapportnummer 1430-68 College van Gedeputeerde Staten van Gelderland Postbus 9090 6800 GX ARNHEM uw

Nadere informatie

Koppel kuifeenden. Kuifeenden

Koppel kuifeenden. Kuifeenden 42 Ecologie en natuurfuncties Het IJsselmeergebied is een uniek natuurgebied van (inter-)nationale betekenis. Het is een van de zee afgesloten, benedenstrooms gelegen, zoet laaglandmeer met een relatief

Nadere informatie

Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn

Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn Watertoets Definitief Provincie Noord Holland Grontmij Nederland B.V. Alkmaar, 11 december 2009 Inhoudsopgave 1 Inleiding... 4 2 Inrichting watersysteem...

Nadere informatie

Ruimtelijke onderbouwing. Aanleg carpoolvoorziening Noorderhogeweg Drachten

Ruimtelijke onderbouwing. Aanleg carpoolvoorziening Noorderhogeweg Drachten Ruimtelijke onderbouwing Aanleg carpoolvoorziening Noorderhogeweg Drachten 1. Inleiding 1.1. Aanleiding Op 2 september 2013 is een omgevingsvergunning aangevraagd door de provincie Fryslân voor de aanleg

Nadere informatie

Noordelijke Randweg Zevenbergen, gemeente Moerdijk

Noordelijke Randweg Zevenbergen, gemeente Moerdijk Noordelijke Randweg Zevenbergen, gemeente Moerdijk Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop 15 mei 2017 / projectnummer: 2732 1. Toetsingsadvies Inleiding De gemeente Moerdijk

Nadere informatie

BIJLAGE 3: Toetsingskader

BIJLAGE 3: Toetsingskader BIJLAGE 3: Toetsingskader In dit toetsingskader geven partijen een nadere invulling en uitwerking aan de kaders die in de PKB Plus PMR met betrekking tot het deelproject 750 hectare natuur en recreatie

Nadere informatie

Bijlage: beoordeling duurzame locatie

Bijlage: beoordeling duurzame locatie Bijlage: beoordeling duurzame locatie Het bedrijf is gelegen in een verwevingsgebied. In een verwevingsgebied is een bouwblokvergroting voor intensieve veehouderijen toegestaan indien het bedrijf is gelegen

Nadere informatie

SAMENVATTING. Witteveen+Bos/Grontmij LEU36-1 MER Veiligheid Zuidelijke Randmeren definitief 2 d.d. 31 januari 2007

SAMENVATTING. Witteveen+Bos/Grontmij LEU36-1 MER Veiligheid Zuidelijke Randmeren definitief 2 d.d. 31 januari 2007 SAMENVATTING inleiding Waterschap Vallei & Eem, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en Rijkswaterstaat IJsselmeergebied onderzoeken de mogelijkheden om de veiligheid van de binnendijkse gebieden rond

Nadere informatie

Nota van Beantwoording Zienswijzen. Ontwerpbestemmingsplan. Ruimte voor de Grecht

Nota van Beantwoording Zienswijzen. Ontwerpbestemmingsplan. Ruimte voor de Grecht Nota van Beantwoording Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan Ruimte voor de Grecht DSPDF_1CB_31313139393036373432.doc Afdeling Ruimtelijke ontwikkeling vakgroep Ruimtelijke ordening Mei 2013 Gemeente Woerden,

Nadere informatie

PLANBESCHRIJVING BORRENDAMME, POLDER SCHOUWEN, CAUWERSINLAAG, HAVENKANAAL WEST PZDT-R ONTW. VERBETERING STEENBEKLEDING

PLANBESCHRIJVING BORRENDAMME, POLDER SCHOUWEN, CAUWERSINLAAG, HAVENKANAAL WEST PZDT-R ONTW. VERBETERING STEENBEKLEDING PLANBESCHRIJVING BORRENDAMME, POLDER SCHOUWEN, CAUWERSINLAAG, HAVENKANAAL WEST PZDT-R-11208 ONTW. VERBETERING STEENBEKLEDING PROJECTBUREAU ZEEWERINGEN 26 juli 2011 075616050:A.1 - Definitief C03011.000173.0100

Nadere informatie

Maatregelverkenning. Economie en Ecologie in balans. Petra Dankers 08 november 2013

Maatregelverkenning. Economie en Ecologie in balans. Petra Dankers 08 november 2013 Maatregelverkenning Economie en Ecologie in balans Petra Dankers 08 november 2013 Kader Eerste bijeenkomst Programma Rijke Waddenzee in juni veel maatregelen geidentificeerd Royal HaskoningDHV heeft in

Nadere informatie

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE A

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE A ONDERWERP Aangepaste leggerwijziging Tradeportsloot DATUM 14-4-2016 PROJECTNUMMER C01031.000363.0900 ONZE REFERENTIE 078903199 A VAN Joost Veltmaat AAN Waterschap Peel en Maasvallei Inleiding Klaver 6a

Nadere informatie

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Definitief Bouwfonds Ontwikkeling Grontmij Nederland B.V. Alkmaar, 6 april 2009 Verantwoording Titel : Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Subtitel : Projectnummer : 275039 Referentienummer

Nadere informatie

Opgesteld door ing. A.M. Rodenbach, Recreatie Noord-Holland NV, d.d. 21 januari 2013

Opgesteld door ing. A.M. Rodenbach, Recreatie Noord-Holland NV, d.d. 21 januari 2013 RUIMTELIJKE ONDERBOUWING, BEHOREND BIJ DE AANGEVRAAGDE VERGUNNING OMG-12-181 Voor de inrichting en het gebruik van een evenemententerrein in deelgebied De Druppels, tegenover Wagenweg 22/24 te Oudkarspel

Nadere informatie

Deltaprogramma IJsselmeergebied. Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse IJsselmeergebied

Deltaprogramma IJsselmeergebied. Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse IJsselmeergebied Deltaprogramma IJsselmeergebied Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse IJsselmeergebied Colofon Deltaprogramma IJsselmeergebied Nieuwe Uitleg 1 Den Haag Deltaprogramma IJsselmeergebied Probleemanalyse fase

Nadere informatie

Gedeputeerde Staten. 2012 HR Haarlem. Betreft: Samenwerkingsovereenkomsten Afsluitdijk. Geachte leden,

Gedeputeerde Staten. 2012 HR Haarlem. Betreft: Samenwerkingsovereenkomsten Afsluitdijk. Geachte leden, POSTBUS 3007 2001 DA HAARLEM Provinciale Staten van Noord-Holland door tussenkomst van de Statengriffier, mr. J.J.M. Vrijburg Dreef 3, tweede etage 2012 HR Haarlem Gedeputeerde Staten Uw contactpersoon

Nadere informatie

Datum 17 december 2010 Betreft Verlenging vergunning Nb-wet storten van onderhoudsbaggerspecie in het Marsdiep

Datum 17 december 2010 Betreft Verlenging vergunning Nb-wet storten van onderhoudsbaggerspecie in het Marsdiep > Retouradres Postbus 6111 5600 HC Eindhoven Bedrijfsgroep Vastgoed Dienst Vastgoed Defensie t.a.v. Kapitein ter zee H.P.P. van Rede Postbus 8002 3503 RA UTRECHT Keizersgracht 5 5611 HB Eindhoven Postbus

Nadere informatie

IJsselmeergebied: duurzame ontwikkeling vanuit ecologisch perspectief

IJsselmeergebied: duurzame ontwikkeling vanuit ecologisch perspectief Klaas van Egmond IJsselmeergebied: duurzame ontwikkeling vanuit ecologisch perspectief m.m.v.: Jan Janse Eddy Lammens (RIZA) Leon Braat Willem Ligtvoet Rijk van Oostenbrugge Hendrien Bredenoord Opbouw

Nadere informatie

Informatie over de versterking van de Noord-Hollandse kust Voor je spreekbeurt of werkstuk

Informatie over de versterking van de Noord-Hollandse kust Voor je spreekbeurt of werkstuk Informatie over de versterking van de Noord-Hollandse kust Voor je spreekbeurt of werkstuk De kust is (niet) veilig! De dijk aan de kust van Petten ziet er zo sterk en krachtig uit, maar toch is hij niet

Nadere informatie