Taalgebruik bij zesjarigen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Taalgebruik bij zesjarigen"

Transcriptie

1 Taalgebruik bij zesjarigen Een studie naar registerbewustzijn en taalvariatie binnen het AN/dialect-continuüm. Masterscriptie Lie Depestele Academiejaar Promotor: dr. Gunther De Vogelaer Vakgroep Nederlandse taalkunde - UGent

2 Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 1 Lijst van figuren... 4 Lijst van tabellen... 4 I Inleiding Een theoretisch kader Een sociolinguïstisch kader Het Vlaamse AN/dialect-continuüm Dialect als tweede taal voor kinderen... 8 a Kenmerk- en sprekergerelateerde invloed op het dialectgebruik... 8 b Het registergebruik van jonge kinderen Dialectverlies... 9 a Een volgorde van dialectverlies b Een gevolg van dialectverlies: hypercorrectie De hypothesen II Methodologie Gegevensverzameling Personalia Dialect bij de ouders Taalgebruik tegenover de kinderen Geluidsmateriaal Elicitatietechnieken Data Transcripties Onderzoek De resultaten in detail De conclusies III Resultaten van het onderzoek Fonologie Klinkers en klinkersystemen Monoftongen De Algemeen Nederlandse ee De Gentse lange uu Diftongen De Oost-Vlaamse oeë De Gentse aa De Gentse aoë De Gentse ou De Gentse ol-uitgang Medeklinkers en medeklinkersystemen De Oost-Vlaamse h-procope De Gentse huig-r De Oost-Vlaamse syncope van g-, -i- en w De Gentse j De Gentse n-syncope De -t-apocope Samenvatting Totaalcijfers Klinkers Medeklinkers Overzicht Variatie tussen de informanten Morfologie

3 2.1 Zelfstandige naamwoorden Genus Meervoudsvorming Maat- en gewichtsaanduidingen Meervoud met -s en -eren Verkleinwoordvorming Buigingswoorden vóór naamwoorden Het bepaald lidwoord Het onbepaald lidwoord Het voornaamwoord Het bijvoeglijk naamwoord Telwoorden Werkwoorden De gebiedende wijs De tegenwoordige tijd De verleden tijd Woordafleiding Het gij-systeem Samenvatting Totaalcijfers Variatie tussen de informanten Syntaxis Subjectverdubbeling Pronominale subjectverdubbeling Subjectverdubbeling met een nominale constituent Voegwoorden in de comparatieve constructie "Verbuiging" van ja en nee Redundant dat Betrekkelijke bijzinnen Dubbele negatie Semi-negatieve maar en het negatiepartikel en Verbuiging van het voegwoord Constructie met zich verplaatsen en een voltooide tijd Wederkerige voornaamwoorden Samenvatting Totaalcijfers Variatie tussen de informanten IV Discussie van de resultaten De verwachtingen Zesjarigen en hun omgang met dialect Onderlinge variatie bij zesjarigen Vaststellingen Zesjarige kinderen in het AN/dialect-continuüm Algemene observaties Van Brees rangschikking naar bewustzijn De Vinks instabiele taalkenmerken Niet-idiomatische dialectrealisaties Correcties door de kinderen Taal- en registervariatie Taalvariatie Variatie tussen de kinderen onderling Variatie binnen de taal van de kinderen Registervariatie Enkele interessante passages a Accommodatie aan het AN b Accommodatie aan het dialect c Accommodatie aan typisch AN en dialect in één passage Vaststellingen over registervariatie a Variatie naargelang de ontvanger van de boodschap

4 b Bewustzijn van registers V Conclusies Dialectverwerving en -gebruik Verwerving van dialectische taaldomeinen Niet-idiomatische dialectuitingen Registerbewustzijn en -gebruik Zesjarigen en hun bewustzijn van talige registers Zesjarigen en hun gebruik van talige registers De homogeniteit van het taalgebruik van een groep zesjarigen Suggesties voor verder onderzoek VI Bibliografie...82 VII Bijlagen Bijlage 1: Invulformulier ouders Bijlage 2: Inleidingsverhaaltje Bijlage 3: Transcripties Transcriptie sessie 1 (25 november 2008) Tobias en Kobe (kind kind) Maurits en Luna (kind kind) Felix en Nele (minister boer) Kobe en Maurits (nieuwslezer arbeider) Nele en Luna (nieuwslezer arbeider) Tobias en Kobe (nieuwslezer arbeider) Felix en Maurits (boer minister) Transcriptie sessie 2 (28 november 2008) Halil en Charlotte (kind kind) Gilles en Fien (boer minister) Ben en Laura (arbeider nieuwslezer) Halil en Ben (boer minister) Laura en Gilles (boer minister) Halil en Fien (minister boer) Charlotte en Ben (nieuwslezer kind) Gilles en Fien (kind kind) Laura en Charlotte (kind boer) Bijlage 4: Geluidsfragmenten Sessie Sessie Nawoord

5 Lijst van figuren Figuur II.1: voorbeeld boxplot Figuur III.1: kolomgrafiek van het gebruik van de fonologische dialectprincipes Figuur III.2: boxplot van het gebruik van de fonologische dialectprincipes bij de informanten Figuur III.3: kolomgrafiek van het gebruik van de fonologische dialectprincipes Figuur III.4: boxplot van het gebruik van de morfologische dialectprincipes bij de informanten Figuur III.5: kolomgrafiek van het gebruik van de syntactische dialectprincipes Figuur III.6: boxplot van het gebruik van de syntactische dialectprincipes bij de informanten Figuur IV.1: overzicht van de variatie tussen de informanten, per taaldomein Figuur IV.2: variatie per taaldomein binnen het taalgebruik van elke informant Lijst van tabellen Tabel I.1: de rangschikkingen van taaldomeinen van Van Bree (2000) en De Vink (2004) Tabel II.1: personalia Tabel II.2: de verwachte registers en hun personages Tabel II.3: personages in de filmfragmenten en hun taal Tabel II.4: overzicht informanten, personages per fragment en turns Tabel III.1: toepassing van de h-procope Tabel III.2: toepassing van de h-procope per situatie Tabel III.3: toepassing van de h-procope per kind Tabel III.4: toepassing van de n-syncope Tabel III.5: toepassing van de n-syncope per situatie Tabel III.6: toepassing van de n-syncope per informant Tabel III.7: toepassing van de -t-apocope Tabel III.8: toepassing van de -t-apocope per situatie Tabel III.9: toepassing -t-apocope per kind Tabel III.10: toepassing van de dialectprincipes op de klinkers Tabel III.11: toepassing van de dialectprincipes op de medeklinkers Tabel III.12: overzicht van de toepassing van de fonologische dialectprincipes Tabel III.13: verkleinsuffixen Tabel III.14: bruikbare attestaties van verkleinsuffixen Tabel III.15: verdeling van de vormen van een over de genera Tabel III.16: verdeling van de vormen van een over het mannelijk genus Tabel III.17: verdeling van de vormen van een over het vrouwelijk genus Tabel III.18: verdeling van de vormen van een over het onzijdig genus Tabel III.19: verdeling van de vormen van een over de de-woorden Tabel III.20: verdeling van de vormen van een over idiomatische en niet-idiomatische dialectparadigma's

6 Tabel III.21: toepassing van de verbuiging van een per situatie Tabel III.22: toepassing van de verbuiging van een per kind Tabel III.23: toepassing van de verbuiging van pronomina Tabel III.24: toepassing van de verbuiging van pronomina per situatie Tabel III.25: toepassing van de persoonsvormen op de en -te Tabel III.26: toepassing van de persoonsvormen op de en -te per situatie Tabel III.27: toepassing van de persoonsvormen op de en -te per kind Tabel III.28: toepassing van het gij-systeem Tabel III.29: toepassing van het gij-systeem per situatie Tabel III.30: toepassing van het gij-systeem per informant Tabel III.31: toepassing van de dialectprincipes op werkwoorden Tabel III.32: overzicht van de toepassing van de morfologische dialectprincipes Tabel III.33: toepassing van de morfologische dialectprincipes per informant Tabel III.34: toepassing van de pronominale subjectverdubbeling Tabel III.35: dialect/an-onderscheid in de pronominale subjectverdubbeling Tabel III.36: toepassing van de pronominale subjectverdubbeling per situatie Tabel III.37: toepassing van de pronominale subjectverdubbeling per kind Tabel III.38: toepassing van de verbuiging van onderschikkende voegwoorden Tabel III.39: toepassing van de syntactische dialectprincipe Tabel III.40: totaalpercentages van de toepassing van syntactische dialectprincipes Tabel III.41: toepassing van de syntactische dialectprincipes per informant Tabel IV.1: taalelementen van samenstelling en afleiding Tabel IV.2: taalelementen van flexie en syntaxis Tabel IV.3: rangschikking V-stabiliteit van De Vink Tabel IV.4: gemiddelde AN-percentages per kind per taaldomein Tabel IV.5: gemiddelde dialectpercentages per kind per taaldomein Tabel IV.6: variatie per taaldomein binnen het taalgebruik van elke informant

7 I Inleiding 1 Een theoretisch kader Sinds de jaren zestig groeit de sociolinguïstiek, die taal en taalgebruik beschouwt in een sociale context. Chambers zegt erover dat dan een paar van de meest diepgaande ontdekkingen zijn gedaan in de lange geschiedenis van het [ ] onderzoek naar de structuur en functie van taal. (Chambers 1995: 1, eigen vertaling). Zijn Sociolinguistic theory (1995) biedt een overzicht van de significantie van taalvariatie. Die variatie is een veruiterlijking van diverse sociale kenmerken van individuen in samenlevingen, zoals leeftijd, klasse en sekse. Het kernpunt van dit onderzoek is hoe taalvariatie bepaald wordt door leeftijd: we stellen ons de vraag hoe kinderen van zes met de registers van het Nederlands omgaan. Kennen ze het verschil tussen AN, dialecten en wat daartussen ligt? Kunnen ze alle drie die variëteiten herkennen en/of zelf gebruiken? Kennen ze ook de nuanceverschillen in de pragmatiek die aan die variëteiten toegekend worden? Om dit alles te weten te komen, onderwerpen we het taalgebruik van twaalf informanten in een Gentse school aan een taalkundig onderzoek. We gebruiken de theorie van verschillende onderzoekers om dat te doen, waaronder een kader van Taeldeman om ons onderzoek te structureren. 1.1 Een sociolinguïstisch kader Labov (1964: 89) beschouwt de verwerving van een standaardtaal en haar dialecten als een proces van acculturisation. Dat impliceert dat de taal van adolescenten alsmaar meer gaat lijken op die van de dominerende groep volwassenen in de maatschappij. Terwijl Labov het in hoofdzaak over adolescenten had, geven andere studies aan dat variatie vroeger ontwikkeld wordt dan de adolescentie. Reid vond bijvoorbeeld stilistische variatie in de taal van elfjarige schooljongens in Edingburgh (Chambers 1995: 155), maar Romaine toont aan dat zelfs zesjarigen ook al variatie vertonen (idem: 156). Later ontdekte Labov een actieve periode voor de verwerving van regionale informele patronen, ook stilistische variatie dus, en dat tussen vier en negen jaar (idem). Door die en andere studies naar de leeftijd waarop stijlvariatie, of registers, verworven worden, kan Chambers een belangrijke conclusie trekken. Hij stelt dat er geen tijdsverschil is tussen de verwerving van de moedertaal (met de conventies over haar gebruik) en de verwerving van haar varianten (met de conventies over hun gebruik) (1995: 158). Met andere woorden: samen met een taal worden meteen ook haar registers aangeleerd en dat op een zeer vroege leeftijd: vóór zes jaar in elk geval. Voor deze studie betekent dit dat de kinderen het AN-register kunnen gebruiken als ze de fonologie, morfologie en syntaxis van het AN kunnen gebruiken, het register van de omgangstaal als ze die taaldomeinen kunnen gebruiken en het dialectregister als ze die taaldomeinen kunnen gebruiken. Wanneer ze die drie sociolecten leren spreken is evenwel sociaal bepaald. In de verwerving ervan zijn drie stadia te zien (Chambers 1995: 158): kinderen, adolescenten en jongvolwassenen. De eerste fase is voor ons van het meeste belang: hoewel de eerste talige input van volwassenen komt, schakelen kinderen kort na vijf jaar over op een taal zoals die van hun 6

8 leeftijdsgenoten. We verwachten dus dat de kinderen niet enkel in hun "gewone" omgangstaal onderling weinig verschil zullen vertonen, maar ook in hun AN en dialect. Natuurlijk moeten we wel rekening houden met verschillende tempo's van ontwikkeling tussen de kinderen: zowel van de verwerving van de sociolecten als van de aanpassing aan de taal van hun leeftijdsgenoten. 1.2 Het Vlaamse AN/dialect-continuüm De taalsituatie in Vlaanderen biedt door haar geschiedenis een interessante bodem voor sociolinguïstisch onderzoek. Toen Nederlands een officiële taal werd in België, was er immers een gebrek aan een standaardtaal met prestige. Men heeft toen die van Nederland geïmporteerd en verwachtte dat die voet aan de grond zou krijgen in Vlaanderen. Daar is ook alles voor uit de kast gehaald, maar zo werkte men ook dialectverlies in de hand. Op die manier creëerde men een generatie die geen Algemeen Nederlands kon spreken zoals het bedoeld was, maar zijn kinderen ook niet meer in het dialect wilde opvoeden. De taal die ze dan wel gebruikten in gesprek met hun kinderen - voornamelijk een poging tot AN heeft wel een solide basis gekregen als informele omgangstaal. Dialectverlies speelt dus een zeer grote rol in de Vlaamse taalsituatie en dat is een punt van aandacht voor dit onderzoek. Daarnaast is ook de manier waarop sprekers met het talige continuüm omgaan belangrijk, zij het niet typisch Vlaams. Het overschakelen van het ene taalsysteem op het andere is een gewone zaak en het wordt zelfs verwacht (o.a. De Houwer 2003: 331). De meest gebruikte informele omgangstaal in Vlaanderen kan dus als substandaard omschreven worden. Kinderen worden er doorgaans in opgevoed, we horen het vaak op televisie, het is de taal van bij de bakker en in de koffiepauze. Het is eigenlijk het grootste deel van het continuüm van de gesproken taal in Vlaanderen. De twee extreme polen van dat continuüm, het AN en de dialecten, worden vrijwel enkel nog gesproken in "gemarkeerde" situaties. Dat wil zeggen: als er een reden is om voor die registers te kiezen. Men kan bijvoorbeeld voor AN kiezen in formele situaties, zoals een sollicitatie. Dialect wordt vaak als een markeerder van solidariteit beschouwd en vinden we dus sneller terug in de meest informele situaties. Het wordt ook gezien als een kenmerk van oude mensen en de laagste sociale klasse (De Houwer 2003: 331). In de volgende paragrafen gaat we dieper in op aspecten van de Vlaamse taalsituatie die belangrijk zijn in dit onderzoek. Omdat het om zesjarigen gaat, bekijken we eerst de literatuur over dialect bij kinderen (1). Daarna kaarten we een algemener fenomeen aan: dialectverlies (2). 7

9 1 Dialect als tweede taal voor kinderen Door de ongemarkeerde status van de substandaardvariant (hierna omgangstaal), vormt ze het overgrote merendeel van de input die taalverwervende kinderen en jongeren krijgen en waaruit ze hun eigen spreektaal destilleren. Niet enkel AN, maar vooral dialecten krijgen zo de status van een tweede taal voor kinderen en jongeren. Rys voerde in haar proefschrift (2007) een onderzoek naar dialectfonologie bij kinderen van negen, twaalf en vijftien. Daaruit blijkt dat de dialectkennis toeneemt naarmate de informanten ouder zijn. Dat is merkwaardig genoeg ook het geval bij kinderen die in het dialect zijn opgevoed. We verwachten namelijk dat hun dialectkennis al zeer volledig is op negen jaar. Rys vindt wel een significant verschil in correctheid van het dialectgebruik tussen kinderen met dialect als eerste taal en kinderen met dialect als tweede taal. Dat betekent niet dat kinderen die in het dialect opgevoed zijn op alle vlakken de perfectie bereiken, maar enkel dat ze beter scoren. Op de meeste van Rys' variabelen halen ze een score van 90% of meer. Als ze minder halen, is dat te wijten aan lexicale uitzonderingen. Ten eerste is het niet bereiken van de perfectie een effect van het feit dat de onderzochte kinderen nog volop in de verwervingsfase zitten. Ten tweede is dat tegen een achtergrond van dialectverlies (zie I.1.2.2: Dialectverlies) niet meer mogelijk door een gebrekkige input (Rys 2007: 228). Die input is gebrekkig omdat ouders willen vermijden dialect te spreken met hun kinderen, uit angst dat ze daardoor achterstand zouden oplopen in hun verwerving van het AN. Dat is namelijk de taal die nodig is voor opwaartse mobiliteit (De Houwer 2003: 344). a Kenmerk- en sprekergerelateerde invloed op het dialectgebruik Rys (2007) formuleert nog enkele vaststellingen die van nut kunnen zijn voor ons onderzoek. Omdat we (zoals later zal blijken, zie II.1.1.2: Taalgebruik tegenover de kinderen) in dit onderzoek enkel met kinderen te maken hebben die dialect niet als eerste taal hebben, besteden we geen aandacht aan het onderscheid dat ze maakt tussen die kinderen en kinderen met dialect als moedertaal. Ten eerste zijn er enkele kenmerkgerelateerde vaststellingen (Rys 2007: 336 e.v.), die dus afhankelijk zijn van de onderzochte dialectkenmerken. De kans dat een dialectvariant correct gerealiseerd wordt, wordt groter als die variant vaker voorkomt in de input van de kinderen. Als een dialectkenmerk nog productief is, vergroot dat de kans op een correcte realisatie van dat kenmerk. Ten tweede stelt Rys (idem: 273 e.v.) enkele zaken vast die ze sprekergerelateerd noemt. Kenmerken van de spreker dus, die een invloed hebben op de correcte realisatie van dialectvarianten. Hoe ouder dialectverwervers zijn, hoe beter ze worden in het correct realiseren van fonologische dialectvarianten. Dit is eigenlijk de acculturisation van Labov (zie I.1.1 Een sociolinguïstisch kader). 8

10 Tegenover hun mannelijke leeftijdgenoten, zijn meisjes minder succesvol in de verwerving van dialect. Ten derde wijdt Rys uit over overgeneralisatie en de factoren die de kans op overgeneralisatie groter maken (idem: 289 e.v.). Dat zijn: Een groot aantal keren dat een variant voorkomt in de input: hoe meer een variant voorkomt, hoe groter de kans is dat die variant zal gekozen worden. Dat is ten nadele van de correcte variant. Een lagere leeftijd: hoe ouder een kind wordt, hoe meer hij zal overgeneraliseren. b Het registergebruik van jonge kinderen Vanuit het standpunt van dit onderzoek, vult De Houwer (2003) Rys' vaststellingen nog verder aan. De Houwers vaststellingen komen uit een onderzoek naar dialectelementen in het taalgebruik van en tegen vierjarigen in Antwerpen. Haar interessantste conclusies zijn de volgende (De Houwer 2003: 339 e.v.): De vierjarigen gebruiken minder dialectelementen dan de zevenjarige in het onderzoek en die dan weer minder dan de volwassenen. We kunnen met andere woorden veronderstellen dat het dialectgebruik toeneemt met leeftijd. De vierjarigen gebruiken meer dialectische uitingen in gesprek met leeftijdsgenoten dan in een gesprek met volwassenen. Niet-AN-elementen worden dus waarschijnlijk door vierjarigen al als veruiterlijking van een sociale band gebruikt, althans in Antwerpen. De zevenjarige gebruikt meer lokale elementen als hij tegen zijn moeder praat dan als hij met zijn vierjarige zus praat. Deze zevenjarige kan dus in elk geval al zijn taal aanpassen aan de ontvanger van de boodschap. De kinderen die nog niet naar school gaan, bekleden in dit onderzoek een linguïstisch andere positie dan de schoolgaande kinderen. Het taalgebruik van die laatste groep lijkt al op dat van volwassenen. 2 Dialectverlies Het gebruik van de omgangstaal waarin kinderen nu opgevoed worden, kan niet los gezien worden van dialectverlies. Dat verloopt volgens De Vink in verschillende (overgangs)stadia, waarin er twee prototypische te onderscheiden zijn (De Vink 2004: 41). Het eerste stadium houdt in zijn theorie in dat voor een bepaalde generatie het dialect de eerste taal is en de standaardtaal de tweede taal. Dat zien we in Vlaanderen in de jaren zestig. Maar met de emancipatie van de Vlamingen in gedachten, ondernam men acties om het gebruik van het toenmalige ABN wijdverspreid te maken. Men werd verondersteld zijn onbeschaafde dialect te laten ten voordele van de beschaafde standaardtaal. Ouders wilden hun kinderen die standaardtaal aanleren om ervoor te zorgen dat ze geen achterstand zouden hebben op school. Daar zou van de kinderen namelijk verwacht worden dat ze het AN machtig waren, de taal bij uitstek voor emancipatie en opwaartse mobiliteit. Dus probeerden ouders AN te spreken met hun kinderen. Maar omdat ze de standaardtaal niet volledig 9

11 beheersten, bleven er veel dialectelementen opduiken in die poging tot AN. De omgangstaal die thuis gesproken werd in dit overgangsstadium tussen dialect en AN, kan als "tussentaal" omschreven worden. In principe zou die situatie moeten overgaan in het tweede prototypische stadium, namelijk een generatie die de standaardtaal als eerste taal heeft en een dialect als tweede taal. Het AN is er echter in de meeste gezinnen nooit gekomen en zo is de "tussentaal" de informele omgangstaal geworden. Dat het AN nooit de algemeen gebruikte voertaal is geworden, ligt aan het feit dat kinderen in de omgangstaal opgevoed worden en te weinig informeel AN te horen krijgen. Zo kreeg het AN veeleer de naam afstandelijk te zijn. Ook dat gebrek aan het solidariteitsgevoel stond het algemene gebruik in de weg. Kinderen kregen dus minder dialect te horen omdat gedacht werd dat het voor problemen in hun ontwikkeling zou kunnen zorgen. Ze horen het wel nog indirect, in gesprekken tussen volwassenen of van andere kinderen op de speelplaats. Maar die input is te gebrekkig om dialect nog perfect te kunnen leren. Zo'n situatie heet dialectverlies 1. De Vink (idem: 24) beschouwt dialectverlies als een fenomeen met drie componenten: functieverlies, attitudeverandering en structuurverlies. Functieverlies houdt in dat dialect voor alsmaar minder situaties geschikt wordt bevonden. Attitudeverandering betekent in praktijk dat men negatieve kenmerken toekent aan dialecten, bijvoorbeeld dat het een teken van lagere sociale klassen is. Structuurverlies is wat voor dit onderzoek van belang is en draait om de resistentie van taalelementen: hoe lang dialectelementen behouden blijven bij dialectverlies. De directe vaststelling is dat typische dialectwoorden het snelste verdwijnen, terwijl syntactische constructies langer bewaard blijven. a Een volgorde van dialectverlies Van Bree (2000) had het vóór De Vink al over de volgorde waarin dialectelementen verdwijnen. Hij stelt vast dat taalgebruikers zich niet van alle taaldomeinen even bewust zijn. Als hen gevraagd wordt naar dialect, zal blijken dat ze zich bijvoorbeeld meer bewust zijn van lexicale keuzes dan van syntactische. De mate waarin taalgebruikers zich van taaldomeinen bewust zijn, wordt volgens Van Bree door twee factoren veroorzaakt. De belangrijkste is het regelkarakter van een taaldomein. Hoe meer het bepaald wordt door abstracte regels, hoe meer het ingebakken zit en hoe minder we er ons van bewust zijn (Van Bree 2000: 27). Van Bree kent op basis van die gegevens een relatieve graad van bewustzijn toe aan de verschillende taaldomeinen. Bij de meest bewuste domeinen rekent hij fonologie. Binnen de minder bewuste grammatica beschouwt hij flexie en syntaxis als de vertegenwoordigers van de minst bewuste pool. De grammatica van afleidingen en samenstellingen vindt hij meer bewust. 1 De situatie die ik net schetste is echter niet de enige oorzaak van dialectverlies. Het fenomeen werd al vroeger gesignaleerd dan de jaren zestig (De Vink 2004: 23) en heeft het dus nog andere oorzaken naast die die ik hoger aanhaalde. Een bewijs daarvan is dat het ook voorkomt buiten Vlaanderen, zoals blijkt uit De Vinks studie naar dialect en dialectverlies in het Nederlandse Katwijk aan Zee. 10

12 Het verschil in bewustzijn is volgens Van Bree de oorzaak van de variatie die zich in die taaldomeinen bevindt (Van Bree 2000: 22). De minste variatie is, door conformisme aan andere taalgebruikers, vooral in bewuste taaldomeinen te vinden (idem: 25). Het is, zoals de vroege sociolinguïsten al wisten, net die variatie die nodig is voor verandering. Pas als er talige variatie is, kan men (onder andere) die gebruiken om ook sociale variatie duidelijk te maken. De dynamiek tussen sociale groepen zorgt er dan voor dat sommige talige varianten verdwijnen en weer andere veralgemeend worden. Een notie die verband houdt met conformisme is accommodatie. Die is in de tweedetaalverwerving vooral in de bewuste taaldomeinen te zien. Het zijn namelijk de bewuste taaldomeinen die verwervers het snelste aanleren om verstaanbaar te zijn: vooral lexicon (idem: 26). Om zich tegen andere taalgebruikers af te zetten of zich aan hen aan te passen, zouden dus volgens Van Bree (idem: 39) vooral de bewuste taaldomeinen aangewend worden. Het is vooral de fonologie die daarvoor zou kunnen gebruikt worden in dit onderzoek. Die heeft namelijk veel variatiemogelijkheden, zowel naar sociale als naar regionale afkomst. Wat belangrijk is, is dat niet al die varianten hetzelfde bewustzijnsgehalte hebben. Syntaxis zal volgens Van Bree minder gebruikt worden om zich te profileren in het sociale continuüm. Dat omdat syntaxis over het algemeen beoordeeld wordt in termen van correctheid, in plaats van schoonheid (zoals fonologie). Men zal dus proberen syntactische verschillen te onderdrukken, waarschijnlijk om de sociale samenhang te benadrukken (idem: 41). Ook De Vink heeft een rangschikking uitgetekend (De Vink 2004: 44). Het is er één volgens structuurverlies, maar heeft voor dit onderzoek dezelfde implicaties als Van Brees rangschikking naar bewustheid. In het stadium waarbij een generatie AN als thuistaal heeft en dialect als tweede taal, verwacht hij dat in morfologie de meeste dialectkenmerken te vinden zijn en in lexicale fonologie het minste. Zijn rangschikking is eigenlijk uitgebreider, maar dat zijn de enige taaldomeinen die ook in dit onderzoek zitten. Van Bree De Vink bewust taaldomeinen onbewust fonologie afleidingen flexie samenstellingen syntaxis stabieler dialectkenmerken minder stabiel morfologie bijwoorden functiewoorden bijwoorden lexicale fonologie syntaxis Tabel I.1: de rangschikkingen van taaldomeinen van Van Bree (2000) en De Vink (2004) Tabel I.1 zet de twee rangschikkingen naast elkaar (Van Bree 2000: 29 e.v., De Vink 2004: 44), met in het zwart de kenmerken die ook in dit onderzoek onderzocht worden. 11

13 b Een gevolg van dialectverlies: hypercorrectie Dialectverlies leidt tot fouten als kinderen om de één of andere reden toch dialect willen spreken. In dat verband wijst De Vink op enkele soorten hypercorrectie (De Vink 2004: 27). Die ontstaan doordat de eerste taal (in dit onderzoek de omgangstaal) de tweede taal (hier: dialect) beïnvloedt. De meeste gevallen zijn vormen van pseudodialectismen, waarbij er fouten in het dialect sluipen omdat de spreker het dialect als tweede taal heeft. De Vink geeft geeft daar bij wijze van voorbeeld het Twentse knee (AN knie); dat in het meervoud kneene wordt. Wanneer er gebruikt gemaakt wordt van een meervoud op s, spreken we van een pseudodialectisme. De ene dialectmorfologie is immers vervangen door een andere morfologie die ook voorkomt in het dialect (idem: 28). Een aparte groep binnen die pseudodialectismen zijn de hyperdialectismen. Daarbij is niet enkel de tweede taal bepaald (het moet dialect zijn), maar ook de eerste taal: die moet AN zijn. In De Vinks voorbeeld vergelijkt hij de Twentse lange aa en oa met de Standaardnederlandse lange aa, zoals in sloapen (AN slapen) en Twents wagen (AN wagen). Een hyperdialectisme zien we in de vorm woagen, waar men de Twentse oa veralgemeent naar meer of alle attestaties van de Algemeen Nederlandse aa (idem: 27). Gezien het feit dat de meeste kinderen in Vlaanderen doorgaans de omgangstaal spreken, verwachten we minder hyperdialectismen. 2 De hypothesen We nemen aan dat geen van de kinderen dialect spreekt als thuistaal, wat gerechtvaardigd zal blijken door wat de ouders als thuistaal hebben opgegeven (zie II.1.1.2: Taalgebruik tegenover de kinderen). Dan kunnen we verschillende verwachtingen formuleren met betrekking tot de dialectelementen die de kinderen zullen opgepikt hebben (1). Hun verwerving van het dialect is immers nog aan de gang. Ook de niet-idiomatische dialectelementen door die onafgewerkte verwerving zijn interessant (2). Daarbij aanleunend: als er passages te vinden zijn waarin de kinderen elkaar verbeteren, kunnen we daar mogelijk interessante conclusies uit trekken (3). Ook wat variatie betreft, zijn er verwachtingen. Ten eerste over de variatie tussen de kinderen en binnen het taalgebruik van één kind (4). Ten tweede hebben we het ook over hoe de kinderen omgaan met registers (5). 1 Volgens Van Brees communicatieve principe, zouden de kinderen in de tweede taal vooral bewuste taalelementen moeten kennen omdat ze die als eerste aanleren voor de verstaanbaarheid. Zijn rangschikking van bewustzijn gaat voor dit onderzoek van fonologie over samenstellingen en afleidingen en eindigt bij flexie en syntaxis. De Vink vermeldt ook het belang van saillantie als factor, zij het dan niet letterlijk. Hij wijst er wel op dat de dialectkenmerken die in het tweede stadium van dialectverlies verworven worden de opvallende kenmerken zijn (De Vink 2004: 25). Volgens De Vink zijn het trouwens de morfologische dialectelementen die meer correct zouden gebruikt worden dan lexicale fonologie. Omdat hij als bron een generatie gebruikt met AN als eerste taal, is het moeilijk te voorspellen of we dat bij deze informanten ook kunnen verwachten. 12

14 2 We verwachten hypercorrectie, waarschijnlijk vooral hyperdialectismen. Pseudodialectismen zijn ook mogelijk, maar waarschijnlijk in mindere mate omdat de kinderen geen AN als eerste taal hebben. De omgangstaal heeft bij deze kinderen waarschijnlijk een grotere invloed op de hypercorrectie. Een mogelijke oorzaak voor hypercorrectie is overgeneralisatie. 3 Als er attestaties zijn waar de kinderen elkaars taal verbeteren, moet dit volgens de rangschikking naar bewustzijn van Van Bree gaan: vooral over lexicon, minder over betekenis, fonologie, afleidingen en samenstellingen en het minste over syntaxis en flexie. Die passages kunnen een aanwijzing vormen voor bewustzijn van taal, wat de eerste stap is naar taal- en registervariatie. 4 Omdat kinderen van vijf jaar zich meer en meer gaan richten naar het taalgebruik van hun leeftijdsgenoten, onderzoeken we natuurlijk de variatie tussen de kinderen onderling. We verwachten dus dat hun taalgebruik vrij gelijkend is met de rest van de informanten. Aanvullend kijken we ook even naar de variatie die zich binnen het taalgebruik van één kind voordoet. 5 Zoals in De Houwers studie, gaan we ook op zoek naar registervariatie. Het zou geheel volgens De Houwers bevindingen zijn als de kinderen dialectischer tegen elkaar zouden praten dan tegen mij. Met andere woorden: het is te verwachten dat er accommodatie aan de ontvanger van de boodschap te zien is. Uit haar vaststellingen kunnen we besluiten dat we onder andere ook kunnen letten op de pragmatische functie van de mededeling. Misschien kunnen we op basis van deze data ook conclusies trekken over hoe bewust deze zesjarigen zijn van registers en hun toepassingen. 13

15 II Methodologie 1 Gegevensverzameling 1.1 Personalia De informanten kregen invulformulieren over personalia mee naar huis. Die zouden later moeten dienen om verklaringen voor hun taalgebruik te bieden. Dat taalgebruik kan gelijkend zijn voor alle kinderen en/of in lijn met de literatuur. Maar de personalia kunnen misschien ook afwijkingen van één kind binnen een (reeks) kenmerk(en) verklaren. Voor alle opgevraagde personalia, zie Bijlage 1: Invulformulier ouders. Tabel II.1 op de volgende pagina biedt een overzicht van de relevante personalia van de informanten en hun ouders. De volgende paragrafen gaan in op hoe naar relevante opgevraagde personalia gevraagd is. Onder II (Dialect bij de ouders) en II (Taalgebruik tegenover de kinderen) bekijken we de antwoorden. De relevante personalia zijn te situeren op vlak van dialect en taalgebruik tegenover de kinderen. Om het eventuele dialect van de ouders te typeren werden twee vragen gebruikt. Die konden beide over zowel actief als passief dialect handelen. Het lijkt er echter op dat de ouders de vragen hebben opgevat als peilde de ene naar passieve dialectkennis en de andere naar actief dialectgebruik. Bij de antwoorden op de vraag "Omcirkel de status van uw dialectkennis: geen slecht middelmatig goed zeer goed" vinden we hun beoordeling van hun passieve dialectkennis. De vraag naar actieve kennis is volgens die redenering te vinden bij 'dialectgebruik'. Dat is wat de ouders antwoordden bij "Welk dialect spreekt u?". Het idee dat de ouders de twee vragen zo geïnterpreteerd hebben is af te leiden uit de combinatie van enkele resultaten. Zo heeft de vader van Halil ingevuld dat zijn dialectkennis zeer goed is, maar hij heeft geen dialect ingevuld dat hij zou spreken. Dat is ook het geval bij de papa van Ben (goede dialectkennis) en de mama's van Tobias (goed) en Halil (zeer goed). Dat zou namelijk kunnen impliceren dat ze één of meerdere dialecten (zeer) goed begrijpen, maar zelf geen dialect kunnen spreken. Verder werd de ouders ook gevraagd om op een schaal van 1 tot 6 een cijfer te omcirkelen om hun taalgebruik tegenover hun kinderen te omschrijven. Daarbij was 1 "Algemeen Nederlands zoals in het journaal" en 6 "een traditioneel dialect". De hypothese was dat de ouders (on)bewust zouden weten dat wat zij met hun kinderen spreken waarschijnlijk geen AN "zoals in het journaal" is. Die resultaten staan in de kolom 'Taalgebruik'. Er zijn nog enkele opmerkingen bij de gegevens: 1 Laura, dialectgebruik vader: Er was geen ingevuld, gevolgd door Kan goed Gents. Waarschijnlijk is het Gents dus niet het oorspronkelijke dialect van de vader, maar heeft hij het later aangeleerd. 14

16 Vader Moeder Informant Dialectkennis Dialectgebruik Taalgebruik Dialectkennis Dialectgebruik Taalgebruik Tobias slecht - Duits goed - 2 Kobe middelmatig - 2 goed Melden (enkel 2 met zus) Maurits slecht - 2 slecht - 2 Luna goed Noord-west- 3 goed Stekens 3,5 Brabants Waaslands Felix middelmatig - 2 slecht - 2 Nele goed Aalsters 2 slecht Halil zeer goed - 1 zeer goed - 1 Charlotte slecht - 1 slecht - 1 Gilles middelmatig - 5 slecht - 5 Fien slecht - 2 goed Meetjeslands 2 Ben goed - 1 slecht - 1 Laura goed (Gents) 1 3 zeer goed Wetters 3 2 Nele, dialectgebruik moeder: Er staat een schuine streep, met daarnaast "verkavelingsvlaams". Tabel II.1: personalia 15

17 1.1.1 Dialect bij de ouders Bij de vraag naar dialectkennis heeft geen enkele ouder geen omcirkeld. Twee ouders beoordelen hun dialectkennis wel als zeer goed: de ouders van Halil en de mama van Laura. Zes ouders hebben een eigen dialect opgegeven bij dialectgebruik, soms met een verdere specificatie. Zo is het Gents van Laura's papa zoals vermeld waarschijnlijk niet zijn oorspronkelijke dialect en spreekt de mama van Kobe haar dialect enkel met haar zus. Opmerkelijk: drie van de zeven opgegeven "dialecten" zijn regiolecten in plaats van dialecten van één specifieke gemeente: Noord-west-Brabants, Waaslands en Meetjeslands. Over Laura's vader kunnen we vermoeden dat Gents niet zijn eigen dialect is, maar dat hij het soms wel gebruikt. Wat de factoren zijn die hem daartoe aanzetten, daar hebben we het raden naar. Het is mogelijk dat hij bijvoorbeeld enkel Gents spreekt in gesprek met één iemand of een groep mensen omdat hij dat als gepast aanvoelt. Dat kunnen we beschouwen als een 'serieus' gebruik van een dialect. Daartegenover staat natuurlijk een niet-serieus gebruik. Dat is het geval bij bijvoorbeeld het imiteren van het Gents met een komische intentie. Meer over zulk gebruik van een taalvariëteit is te vinden bij Jaspers. Hij heeft het enerzijds over jongeren van Marokkaanse afkomst die Antwerps bij Antwerps spreken om Vlaamse jongeren iets in de mond te leggen (Jaspers 2005: 119). Anderszijds haalt hij ook hun Algemeen Nederlands aan om enthousiasme voor school te veinzen, met de bedoeling grappig te zijn (idem: 319). Bij de 17 andere ouders is geen eigen dialect opgegeven. Waarschijnlijk vinden ze dus niet van zichzelf dat ze een dialect kunnen spreken Taalgebruik tegenover de kinderen We zien dat de ouders hun taalgebruik tegenover hun kind per informant op elkaar afstemmen. De beoordeling van de moeder en vader stemmen telkens overeen, behalve bij Tobias en Luna. Bij Tobias omdat de vader zoals vermeld Duits spreekt met hem. Bij Luna zit er een miniem verschil tussen de ouders omdat het taalgebruik van de vader een 3 krijgt en dat van de moeder zich tussen 3 en 4 bevindt. Opmerkelijk is dat de ouders van Gilles zichzelf een 5 gaven, dus een taalgebruik dat dicht bij een traditioneel dialect aanleunt. Bij geen van beiden is echter ingevuld welk dialect ze spreken en hun dialectkennis beoordelen ze als middelmatig en slecht. Mogelijks moeten we hier rekening houden met een vergissing in die zin dat de ouders het continuüm omgedraaid hebben en 6 dus als het journaal-an opgevat hebben. Nog een opvallend resultaat: de ouders van Halil, Charlotte en Ben zeggen AN te spreken net zoals in het journaal. Dat is vrij onwaarschijnlijk, maar het is natuurlijk altijd mogelijk. 16

18 Om te weten te komen hoe het taalgebruik van de ouders tegenover de kinderen er globaal uitziet, kunnen we een gemiddelde berekenen. Het Nederlandse taalgebruik van de papa's (zonder dat van Tobias' vader dus) krijgt zo een gemiddelde van 2,18 op de schaal van zes. De mama's halen 2,21 op diezelfde schaal. We zien dus dat het gemiddelde taalgebruik met de informanten zich aan de ANkant van het AN-dialectcontinuüm bevindt. Dat strookt met de stelling De Houwer poneerde, namelijk dat ouders het gebruik van dialect(ische varianten) tegenover kinderen vermijden. Dat gedrag kan verschillende redenen hebben, bijvoorbeeld een angst dat het moeilijkheden zou veroorzaken bij de verwerving van het AN. 1.2 Geluidsmateriaal Elicitatietechnieken Het opzet om registervariatie aan de kinderen te ontlokken, heeft mij ervoor doen kiezen om de kinderen toneeltjes te laten spelen. Daarbij zouden ze zich door attributen inleven in verschillende personages die volgens register ingedeeld zijn. Tabel II.2 biedt een overzicht. Register AN omgangstaal dialect Personage(s) minister nieuwslezer kind arbeider boer Attributen aktentas das/blazer boekentas overall sjaaltje Tabel II.2: de verwachte registers en hun personages De registers bevinden zich natuurlijk in een continuüm, maar ik koos voor een stapsgewijze indeling van het continuüm. Om te weten te komen of zesjarige kinderen zich bewust zijn van registervariatie, zijn rand- en dus twijfelgevallen namelijk niet van nut en met een uitgebreide indeling naar spreker, toehoorder en situatie valt niet te werken. De personages functioneren bijgevolg als prototypes van bepaalde registers. Tussen de verschillende personages binnen een register werd geen variatie verwacht, die dienen enkel om de informanten wat afwisseling te bieden. Om de personages te introduceren, werkte ik met twee verschillende technieken. De eerste groep, die uit de eerste zes informanten bestond, kreeg een verhaaltje als inleiding (zie bijlage 2) over de vijf personages. De registers die de personages toegewezen waren (zie tabel II.2), gebruikte ik bij het voorlezen van het verhaaltje. Zo kregen ze AN, omgangstaal en dialect te horen, evenwel zonder dat ik daar expliciet de aandacht op vestigde. De tweede groep, met de andere zes informanten, kreeg vijf filmfragmenten te zien: één van elk personage. Dat materiaal wordt schematisch weergegeven in tabel II.3. Het boerpersonage was in de oorspronkelijke context waarschijnlijk niet bedoeld als boer, maar ik liet er hem voor doorgaan. 17

19 Register Personage Personage in filmfragment Bron Gebruikte taal AN minister Kris Peeters Het journaal AN nieuwslezer Martine Tanghe Het journaal AN omgangstaal kind meisje Mijn sport is top regiolect (Brussel) Dialect arbeider boer sollicitant voor job van arbeider West-Vlaming die protesteert tegen ondertitels Privéopname Youtube-gebruiker In de gloria West-Vlaams West-Vlaams Tabel II.3: personages in de filmfragmenten en hun taal Data Het materiaal zelf bestaat uit in totaal 16 fragmenten, zeven van de eerste sessie en negen van de tweede. Dat leverde in totaal een uur, zes minuten en 54 seconden aan gesproken data op. Die zijn volledig gefilmd voor een eenvoudige herkenning van de sprekers (geluidsfragmenten serie a). In de bijlagen zit echter enkel het geluid, omdat dat het enige is dat van belang is nu de sprekers zo veel als mogelijk geïdentificeerd zijn. De data zijn vanaf 1.4 ook opgenomen met een dictafoon (geluidsfragmenten serie b). Die data leveren soms extra informatie omdat de dictafoon dichter bij de informanten lag dan de camera. Bovendien hebben die fragmenten een betere kwaliteit. Informant Minister/nieuwslezer Boer/arbeider Kind Turns Tobias Kobe Maurits Luna Felix Nele Halil Charlotte Gilles Fien Ben Laura Tabel II.4: overzicht informanten, personages per fragment en turns De informanten hebben verschillende rollen op zich genomen, tabel II.4 toont welke, met de getallen als verwijzingen naar de fragmenten (zie Bijlage 4: Geluidsfragmenten). Het eerste cijfer is het nummer van de sessie en het cijfer na het punt het volgnummer van het geluidsfragment. In de eerste sessie ontbreken door tijdsgebrek twee fragmenten met Tobias in een dialectrol, Luna in een AN-rol en Felix en Nele als kind. We zien ook het aantal turns, het aantal keren dat de informanten aan het woord zijn. 18

20 1.2.3 Transcripties De geluidsfragmenten zijn eenvoudiger te raadplegen via de transcripties (zie Bijlage 3: Transcripties), met hetzelfde volgsysteem als titel. Verwijzingen naar de transcripties zien er dus als volgt uit: (zie transcripties 1.2 3), waarbij de 3 voor de derde turn van dat fragment staat. Die verwijzingen vinden we dus zo in de transcripties terug: 3 Tobias? ma allez da vind ik nie leuk De kleur van de naam van de informant staat telkens voor de rol die hij of zij op zich neemt. Die kleuren zijn de volgende: dialectrol omgangstaalrol AN-rol - commentaar. Bij twijfel over de rol waar de informant zich in inleeft, is de naam zwart gebleven. Soms staat er zoals in bovenstaand voorbeeld een vraagteken na de naam, wat betekent dat die uitspraak niet met zekerheid aan die informant kan worden toegewezen. Meestal gaat het om commentaren uit de klas. Die vallen buiten beeld omdat de camera op de toneelspelers gericht was. Bij die tekst moest ik dus op de stem afgaan, wat niet altijd een erg betrouwbaar criterium is om de informanten te identificeren. Deze onzekere turns zijn meegeteld als het niet uitmaakt van wie ze komen, dus niet bij de variatie tussen de informanten. Sommige zulke attestaties dragen nog de naam klas, als het niet nodig was op te zoeken wie het kon geweest zijn. 2 Onderzoek 2.1 De resultaten in detail Eerst zullen we de taal van de informanten van naderbij bekijken. Daarbij moeten we wel met enkele zaken rekening houden: 1 We classificeren het taalgebruik van de informanten op basis van Oost-Vlaamse en Gentse dialectkenmerken. We kiezen waar mogelijk voor het Gents omdat we er op basis van het taalgebruik van de ouders vanuit gaan dat de informanten die het dialect verwerven dat als tweede taal doen (Rys 2007), namelijk op hun school in Gent. Daarnet zagen we immers dat zeker elf van de informanten door hun ouders (deels) opgevoed worden in een taal die naar het AN neigt. 2 Herhalingen van woorden en woordgroepen uit de eigen tekst of die van een ander zijn als aparte attestaties geteld. De reden daarvoor is dat er bij elke realisatie opnieuw de keuze tussen de verschillende mogelijkheden is. 3 Wat onverstaanbaar is in de fragmenten, geldt niet als attestatie. Zo zijn er bijvoorbeeld geen attestaties van de verbogen een (zie IV Het onbepaald lidwoord) door Nele omdat het verschil niet te horen is. Bij de verbogen vormen (e en n) is het namelijk niet duidelijk of ze het als verbuiging bedoelt. Het kan ook een een zijn die door haar verkoudheid een klank verliest. Enkel waar we een hele een horen, kunnen we bij haar dus zeker zijn van het al dan niet verbuigen van het onbepaald lidwoord. 19

21 4 Als we de fonologie bekijken, dan slaan we woorden die niet bestaan over. Een voorbeeld is Kobe de mobe (zie transcripties ), waarin we van mobe niet kunnen weten wat de Algemeen Nederlandse klinkers zijn. Een vergelijking met de dialectische klanken is dus onmogelijk en bijgevolg telt dit niet als attestatie. 5 Waar het genus van woorden nodig, is Van Dale (2005) de referentie. Dat is dus een keuze voor het Algemeen Nederlandse genus, omdat het dialectische en omgangstalige genus onvoorspelbaar zijn. Zoals we straks zullen zien, vertoont dat genus immers afwijkingen in alle richtingen van de Algemeen Nederlandse norm. Omdat er toch een houvast nodig is, vertrouwen we dus op het AN. 6 We maken enkele keren gebruik van concepten uit de statistiek, nl. voor significantietesten 2, kolomgrafieken en boxplots. Die laatste (ook wel doosdiagrammen) zijn visuele voorstellingen van variatie tussen verschillende waarden. Ze brengen o.a. de minimumwaarde, de middelste waarde (mediaan) en de maximumwaarde in beeld. Daarnaast zijn er ook nog het eerste (Q 1 ) en het derde kwartiel (Q 3 ), respectievelijk de mediaan van het minimum en de mediaan en de mediaan van de mediaan en het maximum. De interkwartielafstand is het verschil tussen het derde en eerste kwartiel en is een maat voor de variatie tussen de waarde, o.a. voor extreme en zwakke uitschieters. Figuur II.1 verduidelijkt de termen. Figuur II.1: voorbeeld boxplot 2.2 De conclusies Daarna trekken we conclusies, ten eerste wat betreft de taal van de informanten in het AN/dialect-continuüm. Ten tweede kijken we ook nog even of we er bewijs van vinden dat de informanten zich bewust zijn van taal- en registervariatie. 2 Een significantietest is een concept uit de statistiek dat dient om een beoordeling te geven aan de relevantie van resultaten: of de bekomen verschillen door toeval kunnen ontstaan zijn dan wel statistisch relevant zijn. Men vergelijkt de bekomen cijfers met de verwachte cijfers, uitgaand van een nulhypothese. Het verkregen getal is de p-waarde of overschrijdingskans. Hoe kleiner de p-waarde, hoe extremer de verdeling onder de nulhypothese is en dus hoe significanter het verschil. Er zijn grenzen gesteld om de graden van significantie te benoemen. Ligt de p-waarde tussen.100 en.050, dan is het verschil een tendens. Tussen.050 en.010 zien we een statisch significant verschil en ligt de p-waarde nog lager dan.010, dan hebben we met een hoogst significant resultaat te maken. Op internet zijn verschillende zulke testen te vinden, in deze paper gebruiken we de X²-test (chikwadraattest). 20

22 III Resultaten van het onderzoek Het overzicht dat we in deze beschrijving volgen, is gebaseerd op dat van Taeldeman in zijn bespreking van het Oost-Vlaams (Taeldeman 2005: 54). We gaan waar nodig ook even dieper in op het Gents, met name waar dat afwijkt van het Oost-Vlaams. Ook deze kenmerken zijn te vinden in Taeldemans boek over het Oost-Vlaams (2005: 49) en zitten vooral in het domein van de fonologie. Onze bespreking is opgebouwd volgens theorie en toepassing. Onder elk dialectprincipe bespreken we eerst een kenmerk van het Oost-Vlaams of het Gents. Daarna kijken we of dat dialectkenmerk bij de informanten voorkomt. Eerst komt fonologie aan bod, dan morfologie en ten slotte syntaxis. Fonologie heeft twee verdere onderverdelingen: ten eerste klinkers en klinkersystemen, ten tweede medeklinkers en medeklinkersystemen. Morfologie bespreekt ook twee delen: verbuiging en vervoeging (van substantieven, pronominale buigingswoorden, voornaamwoorden, adjectieven, telwoorden en werkwoorden) en woordafleiding. Syntaxis beslaat tien onderverdelingen: subjectverdubbeling, voegwoorden in de comparatieve constructie, "verbuiging" van ja en nee, redundant dat, betrekkelijke bijzinnen, dubbele negatie, semi-negatieve maar, verbuiging van het voegwoord, de constructie met zich verplaatsen en een voltooide tijd en tot slot de wederkerige voornaamwoorden. 1 Fonologie 1.1 Klinkers en klinkersystemen Taeldeman (2005: 55) vermeldt dat het Oost-Vlaams maar één klinkerlengte heeft, terwijl we in het AN korte en lange klinkers vinden. Binnen die ene lengte vinden we een sociale variatie, waarbij we de langere klinker in de plattere dialecten vinden. De informanten gebruiken echter zowel lange als korte klinkers. In het AN heeft zich verder een samenval voltrokken van sommige klinkers, wat niet gebeurd is in het Oost-Vlaams. Het gaat om de Algemeen Nederlandse ee en oo, die in twee klanken uiteenvallen, respectievelijk ee en ieë en uuë en oeë Monoftongen 1 De Algemeen Nederlandse ee De Algemeen Nederlandse ee komt in het Oost-Vlaams overeen met de ee en de ieë, zoals in week (week) en ieët (heet). Taeldeman benoemt ze respectievelijk als ee 1 en ee 2. Ee 2 is in het Gents wel verder getransformeerd tot een lange monoftong, zoals in blie:k (bleek). Er is één attestatie van een lange ie waar in het AN een ee uitgesproken wordt. Dat is giene (geen) en wordt gebruikt door Tobias als hij als commentator tegen Kobe zegt dat die geen boer is (zie 21

23 transcripties ). Kobe moet eigenlijk een arbeider spelen en daar wijzen Luna en Tobias hem ook wel op (zie transcripties /37), maar de kinderen lijken geen onderscheid te maken tussen die twee personages. Dat is interessant omdat die twee personage in deze studie ook net één groep vormen in het continuüm tussen AN en dialect. Keren we terug naar Tobias' zin met giene: in die zin spreekt hij dialect of liever probeert hij dat, want vanuit Gents oogpunt zijn niet alle klanken "juist". Gek genoeg wordt in die context van Tobias verwacht dat hij als nieuwslezer AN spreekt en is het net van Kobe als boer dat we dialect verwachten. Kobe weet ook dat hij een boer moet spelen, maar Tobias verwijt hem geen boer te zijn. Waarschijnlijk zegt Tobias dat omdat hij hem niet als boer ziet, al heeft hij het zelf ook over te lange mouwen. Het is mogelijk dat Tobias wil voordoen hoe hij vindt dat je een boer moet spelen, namelijk als een dialectspreker. Tobias heeft de rol van boer niet meer gespeeld, dus we weten niet of hij dat zelf effectief zo zou gedaan hebben. Kijken we dan naar de attestaties van de Algemeen Nederlandse uitspraak, dan constateren we dat die niet op het eerste zicht te zien zijn. Door de samenval kunnen we immers niet meteen meer een onderscheid maken tussen de Oost-Vlaamse ee en de Gentse ie. Gelukkig blijkt dat dat verschil in oorsprong gereflecteerd werd in de spelling van voor de hervorming van Ee 1 werd tot dan in een open lettergreep met één grafeem geschreven (eten), ee 2 met twee grafemen (heeten) en het is die ee die we zoeken. Zoeken we dan in de Van Dale (1924), dan kunnen we uit de attestaties alle lange ee's gebruiken waar een verschil in spellingslengte kan optreden. Dat verschil hoeft daarom niet op te treden in het huidige AN. Door veranderingen in de morfologie zijn veel verbuigingen verdwenen in het AN die in de Van Dale van 1924 wel nog van nut kunnen zijn. Zo wordt geen in het AN nu niet meer verbogen, maar in het woordenboek staat nog de vorm geene (Van Dale 1924: 601). Op die manier vinden we 69 attestaties van ee 2 of waar een Algemeen Nederlandse ee tegenover een Gentse ei staat. 2 De Gentse lange uu Een tweede Algemeen Nederlandse klank die in het Oost-Vlaams twee klanken beslaat is de oo. In het Oost-Vlaams zien we die enerzijds opduiken als oo 1 of oo (goot), anderzijds als oo 2, wat in het Oost-Vlaams uuë of oeë is (buuëm en boeëm - beide boom). Oo 1 is niet van nut in dit onderzoek omdat er geen verschil is tussen het AN en het Oost-Vlaams, we beperken ons dus tot oo 2. De uuë heeft dezelfde Gentse transformatie meegemaakt als de ieë: het is ook een lange monoftong geworden, zoals blijkt uit buu:m (boom). De oeë is een diftong gebleven en bespreken we dus bij de diftongen. Tobias is de enige die de Gentse uitspraak gebruikt in zijn dialectische zin die we daarnet bespraken. Daarbij zegt hij zu en muwe. Dit is fonologisch gezien de "juiste" Gentse uitspraak van zo, maar niet van mouwe(n). 22

24 De Algemeen Nederlandse attestaties zijn op dezelfde manier te tellen als die andere klinker waarbij samenval zijn werk heeft gedaan: de Algemeen Nederlandse lange ee. Oo 2 werd tot 1947 immers nog met een dubbel grafeem geschreven in een open lettergreep. Tellen we die attestaties, dan komen we op 66 Algemeen Nederlandse attestaties, maar daar zijn ook de attestaties bij die in het Oost-Vlaams met de diftong oeë corresponderen. Daarom moeten we na die eerste selectie nog hulp zoeken bij een tweede selectiecriterium: een Gents woordenboek. Daarin wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen de twee klanken en wordt oeë enkel als een variant van uu voorgesteld (Lievevrouw-Coopman 1951). We houden het dus op 66 attestaties van de Gentse lange uu en zijn variant oeë Diftongen In het Oost-Vlaams zijn er drie soorten diftongen. Enerzijds zijn dat de twee soorten die in het AN ook voorkomen: op een ie- en oe-achtige klank. Anderzijds komt daar de diftong bij die eindigt op een swja. 1 De Oost-Vlaamse oeë We komen nog even terug op de Algemeen Nederlandse oo, die in het Oost-Vlaams als oeë kan gerealiseerd worden, bijvoorbeeld in boeëm (boom). Deze diftong is deels bij de Gentse lange uu besproken, waar 66 vindplaatsen van de AN-variant waren gevonden. Die AN-variant is zoals daar vermeld dezelfde als bij de Oost-Vlaamse oeë en ook hier zijn geen attestaties van de niet-anvariant te zien. Met dit groot verschil zien we dus dat de kinderen zich beperken tot de ANuitspraak van de Algemeen Nederlandse oo. 2 De Gentse aa Een van de Brabantse diftongen die wel tot in Gent maar niet tot op het Oost-Vlaamse platteland zijn doorgedrongen, is aa in plaats van het Algemeen Nederlandse ei/ij, zoals in aas (ijs) en klaane (klein). De informanten gebruiken geen enkele keer de Gentse aa. Maar de Algemeen Nederlandse diftong komt ook maar viermaal voor, terwijl er 330 woorden zijn waar die mogelijk is. De kinderen gebruiken namelijk enkel de monoftong, behalve Halil. De AN-attestaties zijn alle vier van hem in de woorden eiers en eiere (zie transcripties 2.4 3/24/50/56). Het lijkt dus alsof de diftong ingegeven is door het feit dat er een swja volgt. 3 De Gentse aoë De tweede diftong is de aoë die overeenstemt met de Algemeen Nederlandse ui, zoals in kaoëpe, dat kuip betekent. Naast de 65 attestaties van ui, komt geen enkele van de Gentse diftong voor. Het lijkt dus alsof de kinderen het bij een Algemeen Nederlandse diftong houden, maar dat is niet het geval. Ze gebruiken ook hier consequent een monoftong. 23

25 4 De Gentse ou Een Gentse vernieuwing die (nog) niet tot op het platteland is doorgedrongen, is de transformatie van oo en o. Deze worden de diftong ou voor p, f, v, k, g en m, zoals in koup (kop) en blouk (blok). De kinderen gebruiken geen enkele keer de Gentse uitspraak, maar telkens de Algemeen Nederlandse o of oo. Met in totaal 268 attestaties is er een overweldigende hoeveelheid voorbeelden van deze variant, dus de conclusie mag wel zijn dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor de Algemeen Nederlandse uitspraak van deze klinkers. 5 De Gentse ol-uitgang Een andere Gentse vernieuwing is de el (met swja) die aan het woordeinde als ol wordt uitgesproken. Zo is het Algemeen Nederlandse zetel in het Gents dus zèitol. Deze uitspraak komt niet voor bij de informanten, maar we hebben in deze transcripties wel maar twee woorden waar deze klankverandering zich kan voltrekken. Deze zijn dus in de AN-variant: ezel (Felix, zie transcripties ) en sleutel (Ben, zie transcripties ). 1.2 Medeklinkers en medeklinkersystemen De Oost-Vlaamse h-procope In het Oost-Vlaams ontbreekt de Algemeen Nederlandse h, bijvoorbeeld bij alf (half). Bij de tellingen daarvan zijn twee opmerkingen. 1. Fien heeft het over een guis in plaats van een huis (zie transcripties ). Die g- is meegeteld als h- omdat daar eigenlijk gewoon een vormverandering is opgetreden in plaats van een h-procope. 2. 't Geldt niet als Oost-Vlaamse h-procope omdat die vorm ook in het AN voorkomt. Het maakt dus geen deel uit van de tellingen. Bij de informanten zien we het gebruik van de h-procope, al is het dan niet consequent. Zij laten de h aan het begin van een woord maar in 126 van de 199 of in 52,32% van de gevallen weg. h-procope totaal percentage toegepast ,32% niet toegepast 73 47,68% 100,00% Tabel III.1: toepassing van de h-procope Er is weinig verschil tussen de percentages waarmee de informanten de h-procope toepassen in de verschillende situaties, zoals blijkt uit de p-waarde van.149. Waar ze zich inleven in een rol, laten ze met 65,14% hun h- vaker wel vallen dan niet. Dat is niet het geval in hun commentaren op de 24

26 toneelspelers en alles wat rond hen gebeurt. Daar zijn de percentages immers in de perfecte situatie onderverdeeld. h-procope totalen percentages toneel commentaar toneel commentaar toegepast ,14% 50,00% niet toegepast ,86% 50,00% 100,00% 100,00% Tabel III.2: toepassing van de h-procope per situatie h-procope totaal percentage Tobias toegepast 9 52,94% niet toegepast 8 47,06% Kobe toegepast 5 62,50% niet toegepast 3 37,50% Maurits toegepast 12 80,00% niet toegepast 3 20,00% Luna toegepast 1 20,00% niet toegepast 4 80,00% Felix toegepast 5 55,56% niet toegepast 4 44,44% Nele toegepast 0 0,00% niet toegepast 5 100,00% Halil toegepast 13 52,00% niet toegepast 12 48,00% Charlotte toegepast 2 40,00% niet toegepast 3 60,00% Gilles toegepast 6 50,00% niet toegepast 6 50,00% Fien toegepast 10 55,56% niet toegepast 8 44,44% Ben toegepast 29 67,44% niet toegepast 14 32,56% Laura toegepast 34 91,89% niet toegepast 3 8,11% ,32% 73 47,68% Tabel III.3: toepassing van de h-procope per kind Het aandeel van de toepassing van de h-procope in hun taal is niet bij alle kinderen even groot. Het valt meteen op dat Nele met haar 100% h- buiten de rest van de groep valt. Acht kinderen laten de h vaker wel wegvallen dan niet, maar daar zijn nog grote verschillen te zien. Laura vormt het hoogste punt van de hele boxplot, met 91,89% h-procope. Er is ook een groep van drie kinderen die vaker de begin-h wel uitspreken, waaronder dus Nele. Gilles neemt een tussenpositie in met een perfecte verdeling. 25

27 1.2.2 De Gentse huig-r In het Oost-Vlaams is de tongpunt-r dominant, in het Gentse de huig-r. Waar je op het platteland dus /r/iool hoort, is dat in Gent /R/iool. Bij de jeugd verspreidt die laatste zich ook in de randgemeenten. Dat is ook te merken bij de informanten. Op Halil en Luna na gebruiken ze allemaal consequent de huig-r, 589 attestaties in totaal. Halil en Luna kiezen voor de tongpunt-r, in in totaal 95 attestaties, maar vaak is die nauwelijks hoorbaar. Daarom leunt Luna's r soms vaker aan bij een alveolar tap en dat in 9 attestaties. Er zijn dus 95 tongpunt-r'en die we voorlopig als AN zullen rekenen en 598 andere attestaties De Oost-Vlaamse syncope van g-, -i- en w- Als we in het AN een (medeklinker plus) g-, -i-, of w- zien tussen een gekleurde klinker en een swja, dan valt die in het Oost-Vlaams weg, bijvoorbeeld in liegen, dat lie:en wordt. Soms valt ook de voorafgaande klinker weg, bijvoorbeeld de n- in ng-. De gekleurde klinker wordt dan gerekt, zoals in vaa:en (vangen). Er zijn bij de informanten 48 attestaties van mogelijke woorden waarin deze syncope kan plaatsgrijpen, maar die zijn zonder enige variatie. De kinderen hebben hier dus een duidelijke voorkeur voor de AN-variant De Gentse j- In het Gents wordt net als in het Brabants de d- soms vervangen door j-. Dit gebeurt tussen oo, oe, de Gentse aa en swja, bijvoorbeeld in bloeje (bloeden). Van zo'n principe in werking is in alle transcripties maar één attestatie te vinden. Het gaat om goeie in plaats van goede, door Maurits in zijn rol als arbeider (zie transcriptie ). Het tegenovergestelde, waarbij de spreker dbehoudt, zit maar drie keer in de transcripties. Die attestaties komen van Tobias (zie transcriptie ), Gilles (zie transripties ) en waarschijnlijk Ben (zie transcripties ). De attestatie goeie heeft nog wat extra aandacht nodig. Het komt namelijk veelvuldig voor in de informele taal, maar niet in die vorm in Van Dale. Het lijkt dus in praktijk wel aanvaard te zijn als Algemeen Nederlands woord. Deze attestatie kunnen we door zijn uitzonderingspositie dus wel uit de tellingen schrappen, waardoor er enkel drie Algemeen Nederlandse varianten overblijven De Gentse n-syncope Een ander Brabants kenmerk in het Gents is de n-wegval na swja, bijvoorbeeld in luupe (lopen). -n-syncope totaal percentage toegepast ,02% niet toegepast 54 16,98% 100,00% Tabel III.4: toepassing van de n-syncope 26

28 Uit tabel III.4 is duidelijk dat de kinderen een grote voorkeur hebben voor n-loze vormen, ze kiezen er immers in 83,02% van de gevallen voor. Bekijken we de verdeling van de attestaties in meer detail, dan zien we dat er behoorlijke verschillen zijn. Die zijn met een p-waarde van.016 ook statistisch significant. De kinderen passen de n-syncope beduidend meer wel toe dan niet, al is dat met toch enig verschil tussen de verschillende soorten situaties. Wanneer ze toneel spelen lijken ze zich nog enigszins in te houden, maar ze komen toch aan 80,42% procent van de attestaties waar ze geen n- gebruiken. Wanneer ze commentaar geven, bereikt hun toepassing van de n-syncope 92,21%. -n-syncope totalen percentages toneel commentaar toneel commentaar toegepast ,42% 92,21% niet toegepast ,58% 7,79% 100,00% 100,00% Tabel III.5: toepassing van de n-syncope per situatie -n-syncope totaal percentage Tobias toegepast 19 82,61% niet toegepast 4 17,39% Kobe toegepast 9 90,00% niet toegepast 1 10,00% Maurits toegepast 8 66,67% niet toegepast 4 33,33% Luna toegepast 3 75,00% niet toegepast 1 25,00% Felix toegepast 12 70,59% niet toegepast 5 29,41% Nele toegepast 17 89,47% niet toegepast 2 10,53% Halil toegepast 47 83,93% niet toegepast 9 16,07% Charlotte toegepast 13 81,25% niet toegepast 3 18,75% Gilles toegepast 26 81,25% niet toegepast 6 18,75% Fien toegepast 17 94,44% niet toegepast 1 5,56% Ben toegepast 56 87,50% niet toegepast 8 12,50% Laura toegepast 37 78,72% niet toegepast 10 21,28% ,79% 54 18,21% Tabel III.6: toepassing van de n-syncope per informant 27

29 Bovendien lijken ze dat in vergelijking met elkaar vrij consequent te doen, zoals blijkt uit tabel III.6. Er is niemand die vaker de n- uitspreekt dan ze te laten vallen. Het hoogste percentage n- syncope is dat van Fien: 94,44%. Hoewel iedereen dezelfde tendens lijkt te volgen, gaat er tussen haar percentage en dat van Maurits toch nog een kloof van een 28%. Hij heeft immers het laagste relatieve cijfer voor de toepassing van de n-syncope, hij belandt op 66,67% De -t-apocope De weglating van t in korte functiewoorden zoals in da (dat) staat niet in het overzicht van Taeldeman. Het is mogelijk dat ze niet specifiek Oost-Vlaams is en hij ze daarom dus niet opgenomen heeft. In het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten wordt er echter wel melding van gemaakt. In de Inleiding van het Woordenboek van de Vlaamse dialecten (1979: 98) vertelt Taeldeman dat de t in de meeste Vlaamse dialecten in drie situaties kan wegvallen. Ten eerste na l en r. Ten tweede aan het einde van een stamwoord voor s. Ten derde als uitgang van een vervoegd werkwoord voor een woord dat met een medeklinker begint. In ons overzicht beperken we ons tot de -t-apocope bij korte functiewoorden omdat die voldoende resultaat opleveren. Dat zijn: omdat, dat, niet, wat, met en voorwat (waarom). Het valt meteen op dat die woorden aan geen enkele van Taeldemans voorwaarden voldoen. We bespreken ze toch als prototypes van de t-apocope omdat ze veel variatie vertonen. Zoals blijkt uit tabel III.7 spreken de informanten hun t op het einde van een kort functiewoord in ruim drie vierden van de attestaties niet uit. -t-apocope totaal percentage toegepast ,88% niet toegepast 43 23,12% 100,00% Tabel III.7: toepassing van de -t-apocope Bekijken we die resultaten in meer detail, dan zien we nauwelijks een verschil tussen de verschillende soorten situaties. Met een p-waarde van.498 is daar van een statistisch relevant verschil immers geen sprake. De waarden voor de toepassing van de -t-apocope blijven schommelen boven de drie vierden. -t-apocope totalen percentages toneel commentaar toneel commentaar toegepast ,84% 81,08% niet toegepast ,16% 18,92% 100,00% 100,00% Tabel III.8: toepassing van de -t-apocope per situatie 28

30 De resultaten per kind zijn in grote lijnen vrij gelijkend. Elf kinderen passen overwegend wel -tdeletie toe, waarvan vier kinderen consequent: Tobias, Kobe, Maurits en Luna. De verschillen tussen de kinderen zijn groot, met 57,14 (Laura) tot 100,00% toepassing van de -t-apocope. De uitzondering op de regel is Halil, die vaker wel zijn -t zegt dan ze in te slikken. Al moeten we daar wel bij aanvullen dat hij niet ver van een situatie zit. -t-apocope totaal percentage Tobias toegepast ,00% niet toegepast 0 0,00% Kobe toegepast ,00% niet toegepast 0 0,00% Maurits toegepast 8 100,00% niet toegepast 0 0,00% Luna toegepast 3 100,00% niet toegepast 0 0,00% Felix toegepast 11 78,57% niet toegepast 3 21,43% Nele toegepast 10 90,91% niet toegepast 1 9,09% Halil toegepast 8 44,44% niet toegepast 10 55,56% Charlotte toegepast 6 75,00% niet toegepast 2 25,00% Gilles toegepast 14 82,35% niet toegepast 3 17,65% Fien toegepast 20 95,24% niet toegepast 1 4,76% Ben toegepast 23 62,16% niet toegepast 14 37,84% Laura toegepast 12 57,14% niet toegepast 9 42,86% ,15% 43 17,85% Tabel III.9: toepassing -t-apocope per kind 29

31 1.3 Samenvatting Totaalcijfers 1 Klinkers Tabel III.10 geeft een overzicht van de percentages AN en niet-an per dialectkenmerk wat betreft de klinkers. De kinderen hebben voor elk principe een duidelijke voorkeur voor de AN-varianten. Klinkers AN ee G uu OV oeë Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. niet-an 1 0,76% 3 1,04% 0 0,00% AN ,24% ,96% % % % % G aa G aoë G ou G -ol Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% % % % 2 100% % % % 2 100% Tabel III.10: toepassing van de dialectprincipes op de klinkers De enige niet-algemeen Nederlandse attestaties komen uit de volgende zin van Tobias: hij zijt toch giene buur. ik zie u al zu. en u muwe zijn te lank. u muwe. kiek (zie transcripties ). In Tobias' personalia staat dat het met de dialectkennis van zijn vader slecht gesteld is. Bovendien spreekt hij Duits met Tobias. De moeder gaf aan een goede dialectkennis te hebben, maar over welk dialect dat gaat, is niet ingevuld. Bovendien beschrijft ze de taal die ze tegen Tobias spreekt als dicht aanleunend bij het AN van het journaal: 2 op de schaal van 6. Tobias heeft daarenboven enkel nog maar in Gent gewoond. Als we van deze gegevens uitgaan, moeten we Tobias' poging tot dialect dus wel beoordelen vanuit een Gents oogpunt. Dat betekent echter dat Tobias' dialectklanken niet volgens de juiste dialectprincipes verkregen zijn, zu (zo) zou bijvoorbeeld zou moeten zijn. We kunnen als voorzichtig besluit trekken dat hij waarschijnlijk dialect wil spreken, maar niet weet hoe. Daarom zou hij zich richten tot de meest saillante kenmerken van "het" dialect en getransformeerde klinkers zou daar wel eens één van kunnen zijn. Zijn niet-idiomatische dialectklinkers en het hoge percentage AN-klanken wijzen bovendien in de richting van het idee dat de informanten de dialectprincipes voor de klinkers niet beheersen. 2 Medeklinkers Tabel III.11 vat de totalen en de bijbehorende percentages samen van de dialectprincipes voor de medeklinkers. Daar is meer variatie te zien tussen de verschillende kenmerken dan bij de klinkers en met een p-waarde van minder dan.001 is die ook statistisch zeer significant. Vier principes hellen overduidelijk over naar de niet-algemeen Nederlandse kant: de h-procope, de uitspraak van r, de n-syncope en de t-apocope. De percentages voor de AN-kant verschillen dus behoorlijk: ze 30

32 schommelen tussen 13,71 en 36,68%. Er zijn twee dialectprincipes waarbij de AN-variant de voorkeur krijgt van de informanten: de syncope van g-, -j- en w- en de Gentse j-. Het eerste principe toont 100% Algemeen Nederlandse attestaties en dat is de facto bij het tweede principe ook zo. Die ene niet-algemeen Nederlandse attestatie was namelijk goeie en dat konden we eigenlijk wel als informeel AN rekenen. Nog een kleine opmerking: bij de n-syncope zijn niet-an en AN respectievelijk op te vatten als Gents en niet-gents. De n-syncope is immers een Gents en Algemeen Nederlands maar geen (specifiek) Oost-Vlaams principe. Medeklinkers h-procope huig-r -g/i/w-syncope Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. niet-an ,32% ,29% 0 0,00% AN 73 36,68% 95 13,71% % 100% 100% 100% Medeklinkers G -j- -n-syncope -t-apocope Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. niet-an 1 25,00% ,02% ,88% AN 3 75,00% 54 16,98% 43 23,12% 100% 100% 100% 3 Overzicht Tabel III.11: toepassing van de dialectprincipes op de medeklinkers We vergelijken de klinkers met de medeklinkers in onderstaand figuur. Het geeft de dialectpercentages weer per fonologisch dialectprincipe dat aan genoeg informanten kon worden toegekend. De Gentse ol-uitgang is dus buiten beschouwing gelaten omdat de attestaties enkel van Felix en Ben komen. Figuur III.1: kolomgrafiek van het gebruik van de fonologische dialectprincipes 31

33 Er is een duidelijk onderscheid te zien tussen de twee klanksoorten: de medeklinkers scoren veel hoger wat het niet-an betreft, terwijl de klinkers veel dichter tegen het AN aan blijven. Opmerkelijk is wel dat de syncope van g-, -i- en w- qua AN-gehalte eigenlijk bij de klinkers hoort en misschien zelfs de Gentse j- ook. Dat is niet onlogisch, gezien het feit dat die klanken als halfklinkers beschouwd worden. Tabel III.12 geeft tot slot een totaalpercentage voor de klinkers, de medeklinkers en fonologie in het algemeen. Dat totaalpercentage bestaat uit de zeven klinkerprincipes en de zes medeklinkerprincipes, met evenveel belang voor elk van die subdomeinen. Het totaalpercentage is dus niet het gemiddelde van de percentages voor de klinkers en de medeklinkers, want de aantallen dialectkenmerken zijn niet evenwijdig verdeeld. De verschillen tussen de principes onderling zijn zoals we net zagen behoorlijk groot, wat nog eens bevestigd wordt door een p-waarde van minder dan.001. Berekenen we toch een gemiddelde, dan zien we dat de informanten een voorkeur hebben voor de Algemeen Nederlandse kant: in 71,71% kiezen ze die variant. Daar zitten de hoge AN-percentages van de klinkers zeker voor iets tussen, zeker omdat ze met iets meer zijn. Bij de medeklinkers gaan de informanten immers vaker, in een kleine 56% van de attestaties, voor de dialectische optie. Fonologie Klinkers (7) Medeklinkers (6) Totaal (in %) niet-an 0,83% 55,75% 26,18% AN 99,17% 44,25% 73,82% 100,00% 100,00% 100,00% Tabel III.12: overzicht van de toepassing van de fonologische dialectprincipes Variatie tussen de informanten We halen er een boxplot bij om de informanten visueel tegenover elkaar te zetten. Daarin zijn alle fonologische principes opgenomen waar attestaties van te vinden zijn in de transcripties. Het gaat telkens om de toepassing van het dialectkenmerk, met een continuüm van 0% (volledig AN) tot 100% (volledig niet-an). De boxplot is dus geen continuüm dat van het AN tot aan het dialect reikt. Het is wel een continuüm dat vertrekt vanuit het AN en afhankelijk van het kenmerk 100% als het dialectstadium of het omgangstaalstadium heeft. Er zijn drie soorten dialectprincipes te zien in dit figuur. 1. Er zijn ten eerste de dialectprincipes die hoofdzakelijk niet toegepast worden. Zonder variatie zijn dat de Oos-Vlaamse oeë, de Gentse aa, aoë en ou en de syncope van g-, -i- en w-. De eerste met variatie is de Oost-Vlaamse ie, waar de mediaan van de informanten dan wel op 0% niet-an-gehalte ligt, maar er toch nog twee kwartielen boven uitsteken. Het lijkt dus alsof 50% van de informanten of zes kinderen een hogere niet-an-score hebben dan 0%. Dat is echter bedrieglijk, want enkel Tobias haalt meer, nl. 8,33%. Hetzelfde geldt voor de Gentse uu, waar het ook enkel Tobias is die niet uitsluitend voor AN-varianten kiest en zo 33,33% niet-an-gehalte haalt. 32

34 2. Ten tweede is er de groep met dialectprincipes die in principe een toepassing van 100% kennen. Die groep bestaat enerzijds uit één kenmerk zonder variatie: de huig-r, al zijn er wel Luna (die de huig-r maar in ongeveer de helft van de attestaties gebruikt) en Halil (die geen huig-r gebruikt). Anderzijds is er het dialectkenmerk dat wel een beetje variatie vertoont: de t-apocope, al ligt het laagste niet-an-gebruik toch al op een goede 80%. 3. De derde groep vertoont kort gezegd wel variatie: de h-procope, de Gentse j- en de nsyncope. Het meeste variatie is wel te zien in de boxplot van de Gentse j-, die van 0 tot 100% gaat. De minste variatie van de drie zien we bij de n-syncope, waar de meerderheid van de informanten bovendien aan de hoge kant van de boxplot zit: het maximum ligt heel dicht bij het derde kwartiel, dat bovendien samenvalt met de mediaan. Zeker zes informanten gebruiken dus zeker in meer dan 80% van de attestaties -n-syncope. Figuur III.2: boxplot van het gebruik van de fonologische dialectprincipes bij de informanten 33

35 2 Morfologie 2.1 Zelfstandige naamwoorden Genus Onder genus bespreken we twee soorten zaken. Ten eerste de opdeling van het genus in het dialect en woorden met een ander genus in het dialect dan in het AN. Ten tweede zijn er de buigingswoorden voor substantieven die door genus beïnvloed worden: de adnominale morfologie, die we apart bespreken. 1. Zowel in het AN als in het Oost-Vlaams bestaan er in grote lijnen twee genussystemen die beide grammaticaal zijn: het pronominale en het adnominale systeem. Het AN gebruikt enkel in het pronominale systeem nog drie genera: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Het adnominale systeem is al overgeschakeld op twee genera, met de- en het-woorden (ANS 1997: 147). Het Oost-Vlaams werkt echter in beide systemen nog met de drie genera. Kinderen delen die genera echter niet grammaticaal op, maar grotendeels volgens een nieuw systeem. De onderzoekers zijn er nog niet uit of dat bepaald wordt door masculinisering (Van Dale 2007: xxvii) of door individuation (Audring 2006: 102). In de transcripties kunnen we het genus enkel onderzoeken door mensen en dieren in beschouwing te nemen. Naar zaken verwijzen ze immers niet en zoals straks aan bod komt, kunnen ook de adnominale bepalingen geen uitsluitsel geven. Het probleem met mensen en dieren is echter dat daar een semantisch genus in werking treedt, dat die twee groepen en dan zeker de eerste indeelt op basis van het natuurlijke genus (Audring 2006: 91). Dat is niet enkel bij onze informanten zo, maar in elk genussysteem en elke visie op een vernieuwing daarvan. Daarover kunnen we dus op basis van dit materiaal geen conclusies trekken. 2. Als we naar specifieke woorden kijken, zien we dat sommige woorden in het Oost-Vlaams een ander genus krijgen dan in het AN, bijvoorbeeld nem boek (het boek). Dat is mogelijk het geval bij de varken, de varke, de nieuws, 't stad, de gras en de: knopke (zie transcripties /57/76, , 2.7 9, ), al is het waarschijnlijker dat zeker de woorden met de versprekingen zijn. 't Stad is echter een verbinding die wel vaker voorkomt, ook al is het in het AN een de-woord. Dit is de enige woordgroep die we zullen beschouwen als effectief afwijkend van de AN-genus. 34

36 2.1.2 Meervoudsvorming 1 Maat- en gewichtsaanduidingen In het AN worden de meeste maat- en gewichtsaanduidingen na een telwoord in het enkelvoud gebruikt, maar in het Oost-Vlaams geldt dat enkel voor jaar. Oost-Vlamingen hebben het dus bijvoorbeeld over drie jaar, maar twee liters. Er komen twee vindplaatsen voor in de transcripties met mogelijke variatie. De eerste is waar Maurits en Felix het over hun tuin hebben. Maurits zegt dat de zijne zoiets in dui: zestig meter is (zie transcripties ), hij kiest dus voor de AN-variant. Iets verder is de tweede vindplaats, waar Felix hem vraagt hoeveel ure ze op de bus moeten zitten (zie transcripties ). Tijdsaanduidingen na hoeveel staan in het meervoud, behalve enkele uitzonderingen, waaronder uur (ANS 1997: ). Felix gaat dus voor de dialectische keuze. 2 Meervoud met -s en -eren De typisch West-Vlaamse meervouds-s aan eenlettergrepige woorden komt in het Oost-Vlaams ook voor, al vermindert die tendens wel naar het oosten toe. 1. In het kerngebied van het Oost-Vlaams worden woorden op rm, -lm en -rn in het meervoud gevolgd door een s, zoals in worms, helms en hoorns. In de transcripties komt enkel arm daarvoor in aanmerking en dat staat er maar één keer in het meervoud in: arme (zie transcripties ). Laura kiest daarmee dus voor de AN-variant. 2. De s-uitgang wordt in het westelijk twee derde van Oost-Vlaanderen ook meer algemeen dan in het AN gebruikt voor tweelettergrepige woorden op swja en l, r, n of m, bijvoorbeeld bij hersens in plaats van hersenen. In de transcripties staan de meervouden stickers (zie transcripties ) en varkens (zie transcripties 2.4 9), allebei inderdaad met een s- meervoud. Maar in Van Dale (2005: 3397 & 3790) zien we dat dat ook de Algemeen Nederlandse meervouden zijn. Deze twee attestaties kunnen dus niet meetellen als specifiek Oost-Vlaamse meervouden. 3. Meervouden op eren worden in dat westelijke twee derde bovendien meervouden op ers, zo is lammeren bijvoorbeeld lammers in het meervoud. In de transcripties vallen de meervouden van kind en ei daaronder. Van het eerste vinden we maar één meervoudsvorm en dat is kindere (zie transcripties 1.1 8/10, ). Ei geeft wat gevarieerdere meervouden, met ten eerste twee attestaties in de vorm van eiere (zie transcripties /56), wat we tot de AN-vormen mogen rekenen. De tweede meervoudsvorm is de dialectvariant eiers (zie transcriptie 2.4 3/24), ook in twee attestaties. Interessant is dat 35

37 het maar één informant (Halil) is die zowel eiere als eiers gebruikt, de dialectische variant in het begin van het toneeltje en de AN-vorm meer naar het einde toe Verkleinwoordvorming In sommige posities gebruiken de Oost-Vlaamse dialecten een verkleinsuffix met j-. Dat is ten eerste na klinkers gevolgd door een t, zoals in pot dat potje wordt. Al hoort daar wel een kanttekening bij: na korte klinkers rukken in oostelijk Oost-Vlaanderen de vormen met ke op, zoals potteke. Ten tweede komt in het Oost-Vlaams het j-suffix ook voor na een lange klinker met een n, bijvoorbeeld bij steentje. In andere posities gebruiken Oost-Vlamingen een suffix met ke, bijvoorbeeld cafeeke. De vormen met een j-suffix bestaan dus ten eerste uit een groep die zowel Algemeen Nederlands als dialectisch is, namelijk die met klinker + -t en die met lange klinker + -n. In tabel III.13 wordt duidelijk dat die groep uit 21 attestaties bestaat. Deze woorden zijn eigenlijk niet geschikt om mee te tellen omdat ze niet duidelijk maken welke keuze de informanten gemaakt hebben. verkleinsuffixen totaal percentage -ke 1 1,08% -je (AN + dia.) 21 22,58% -je (AN) 71 76,34% 100,00% Tabel III.13: verkleinsuffixen De groep waarin enkel Algemeen Nederlandse woorden met j-suffix zitten, bestaat uit de woorden waar Oost-Vlamingen ke zouden gebruiken en telt 74 attestaties. De vorm met een ke-suffix zit maar één keer in de transcripties: bollekes (zie transcripties ). Het is waarschijnlijk Charlotte die dat zegt, wanneer ze het - volledig los van het rollenspel - over haar sjaal heeft. Die tekst behoort dus tot de pure commentaarstem. In het overzicht van de bruikbare attestaties in tabel III.14 is met 98,61% het duidelijke overwicht van de AN-vorm van de verkleinsuffixen te zien. verkleinsuffixen totaal percentage -ke 1 1,39% -je (AN) 71 98,61% 100,00% Tabel III.14: bruikbare attestaties van verkleinsuffixen 2.2 Buigingswoorden vóór naamwoorden Bij de adnominale bepalingen bij substantieven kunnen verschillende woorden verbogen voorkomen voor het substantief: het bepaald en het onbepaald lidwoord, het voornaamwoord en het adjectief. 36

38 2.2.1 Het bepaald lidwoord Het bepaald lidwoord is den voor mannelijke woorden met t-, d-, b- of een klinker. De wordt gebruikt voor de overige mannelijke woorden, de vrouwelijke en alle woorden in het meervoud. De onzijdige woorden krijgen 't. Voorbeelden zijn voor het mannelijk den tak, voor het vrouwelijk de flesse en voor het onzijdig 't schaap. De enige woorden die een verschil kunnen aangeven tussen dialect en AN zijn dus de enkelvoudige mannelijke woorden die beginnen met t-, d-, b- of een klinker. In de transcripties staan 12 mannelijke woorden en dat zijn de bus, de draak, de tijd, driemaal de burgemeester, de deur, de dokter en opnieuw drie keer de boer (zie transcripties , , /88, /83, /78, ). De kinderen gebruiken geen enkele keer den en kiezen dus 100% voor de Algemeen Nederlandse optie Het onbepaald lidwoord De mannelijke woorden met t-, d-, b- of een klinker volgen op nen, de andere mannelijke woorden op ne. De vrouwelijke en onzijdige woorden met t-, d-, b- of een klinker krijgen net als in het AN een. De rest van de onzijdige woorden zien we met e verschijnen. Het paradigma gaat dus als volgt. Mannelijk: nen tak maar ne vent, vrouwelijk een flesse en onzijdig een bedde en e schaap. Enkele opmerkingen daarbij: 1. 'n Is niet meegerekend omdat dat zowel als Algemeen Nederlandse als als dialectische vorm geldt. 2. Omdat een dus zowel een verbogen dialectische als onverbogen Algemeen Nederlandse vorm is, is het enkel een bruikbare attestatie als het staat bij een onzijdig woord dat begint met t-, d-, b- of een klinker of bij een mannelijk woord, zoals voor de onzijdige woorden een vies diertjen en voor de mannelijke een boer (zie transcripties , ). De jongenskoe is de tellingen als mannelijk ingegaan. 3. Ferrari staat niet als woord in de Van Dale, maar is als mannelijk meegerekend omdat auto mannelijk is. verbuiging een totaal toegepast ne m 13 v 0 o 0 e m 26 v 6 o 20 niet toegepast een m 31 v 10 o met t/d/b/klinker- 8 Tabel III.15: verdeling van de vormen van een over de genera 37

39 Na de selectie blijven de attestaties in tabel III.15 over. Daarin wordt echter duidelijk dat het paradigma dat de kinderen gebruiken niet overeenstemt met dat dat Taeldeman uittekent. We bekijken eerst de mannelijke woorden meer in detail, te beginnen met die met t-, d-, b- of een klinker die bij een verbogen vorm staan. Die groep bestaat echter enkel uit e dolfijn (zie transcripties 1.5 2), met e waar we nen verwachten. De rest van de mannelijke woorden na een vervoegd bepaald lidwoord zou bij ne moeten staan, maar daar vinden we maar 13 attestaties, waaronder elf keer keer en elk één keer: Ferrari en pompoen (zie transcripties 1.4 2, 1.6 5/32/40/41/42/43/67/68/70, , ). De rest volgt e, zoals: naam, scheet, Ferrari, hond (viermaal), keer (ook tweemaal), vijgenboom, dolfijn, piet (tweemaal), pompoen, plastron, snor (tweemaal), robot en sleutel (zie transcripties /35, , 1.4 5, 1.5 2, , 1.7 7/9/23/31/38, /73, , /47/84, ). Als we verdeling van de mannelijke woorden in een tabel zetten, dan is dat tabel III.16. De attestaties die volgens het Oost- Vlaams (bij de toegepaste verbuiging) of het AN (bij de onverbogen vormen) "correct" zijn, zijn onderlijnd. verbuiging een (m. woorden) totaal percentage ne 13 31,71% e 18 43,90% een 10 24,39% ,00% Tabel III.16: verdeling van de vormen van een over het mannelijk genus Ten tweede zijn er de vrouwelijke woorden, die in elk geval op een zouden moeten volgen. Er zijn echter zes vrouwelijke woorden die bij e staan: koe (tweemaal), prinses (tweemaal), babysitter en fabriek (zie transcripties , 1.5 8/22, , ). De groep vrouwelijke woorden die op een volgen bestaat uit tien attestaties: barbiepop (tweemaal), kieken, mama, boerderij, kip, koe (driemaal) en wereld (zie transcripties /32, , 2.2 5/14, 2.5 3/13/64, ). Tabel III.17 geeft opnieuw de vormen onderlijnd weer die als "correct" Oost-Vlaams of AN kunnen beschouwd worden. verbuiging een (v. woorden) totaal percentage e 14 45,16% een 17 54,84% ,00% Tabel III.17: verdeling van de vormen van een over het vrouwelijk genus De derde groep is uiteraard die met de onzijdige woorden, waarvan 18 attestaties op e volgen, zoals we verwachten volgens het Oost-Vlaams systeem: slaapfeestje, paar (tweemaal), varken (tweemaal), diertje (driemaal), paard, hamstertje, dak, lampje, varkentje, konijn (driemaal), 38

40 ruimtemannetje en ruimtewezen (zie transcripties 1.2 1, 1.4 2/5/10/26/28/29, 1.5 2, /17, 1.7 1/79, 2.5 3, , /77/143) Daarnaast zien we 41 attestaties met een, waarvan er acht niet enkel Algemeen Nederlands, maar ook Oost-Vlaams kunnen zijn. Die zeven zijn beetje (tweemaal), diertje (tweemaal), dolfijnaquarium, hondje, balletfeest en bokaal (zie transcripties , , , 1.5 2/4, , , ). Tabel III.18 toont de "correcte" vormen opnieuw door onderlijning. verbuiging een (o. woorden) totaal percentage e 18 31,03% een + t/d/b/klinker- 7 12,07% een 33 56,90% ,00% Tabel III.18: verdeling van de vormen van een over het onzijdig genus Tot slot zijn er nog de woorden die in Van Dale enkel met de aangeduid worden en in tabel III.15 dus bij de mannelijke gerekend worden. Hier hebben we ze echter apart gehouden om eventuele tendensen makkelijker te kunnen zien. Negen daarvan staan bij e: vraag (zesmaal), blokfluit, viool en fluit (zie transcripties /31/40/60/58, , ). Op een volgen 21 attestaties: kat, patat (tweemaal), lievelingsplant, poes (tweemaal), poppenkast, piano (viermaal), blokfluit, buis (tweemaal) blokfluitgitaar, trompet (tweemaal), fluit, trom en gitaar (tweemaal) (zie transcripties 1.5 1, 1.6 8/9, /79, 2.1 2/57/60/63/68, /98, , /40). Als we ervan uitgaan dat deze de-woorden een neiging tot masculinisering hebben, dan kunnen we ze verbuigen volgens het mannelijke paradigma. Tabel III.19 vat dit samen, met als onderlijnde delen dan de "correcte" verbuiging. verbuiging een (de-woorden) totaal percentage e 9 30,00% een 21 70,00% ,00% Tabel III.19: verdeling van de vormen van een over de de-woorden Gieten we deze veelheid aan vormvarianten opnieuw in een tabel, dan komen we bij tabel III.20 uit die zich uitspreekt over de percentages "correct" gebruikte paradigma's. Zo zien we dat toch 70,23% van de gebruikte paradigma's volgens het Oost-Vlaamse of Algemeen Nederlandse paradigma zijn. E lijkt vaak een voorkeur te genieten als afwijkende vorm, zowel bij mannelijke, vrouwelijke als bij de-woorden. Met een p-waarde van minder dan.001 is het verschil tussen de idiomatische (69,90%) en niet-idiomatische dialectparadigma's (30,10%) statisch zeer significant. 39

41 verbuiging een totaal percentage m. idiomatisch ne 13 56,10% een 10 niet-idiomatisch e 18 43,90% v. idiomatisch een 17 54,84% niet- idiomatisch e 14 45,16% o. idiomatisch e 18 31,03% een + t/d/b/klinker- 7 12,07% een 33 56,90% de idiomatisch een 21 70,00% niet- idiomatisch e 9 30,00% 52,99% 29,77% Tabel III.20: verdeling van de vormen van een over idiomatische en niet-idiomatische dialectparadigma's Tabel III.21 toont aan dat er een verschil zit tussen de resultaten van de verbuiging van een in de verschillende situaties. In een rol gebruiken de kinderen immers maar een goede 31,30% verbogen onbepaalde lidwoorden. Als ze echter spontaan commentaar geven, ligt dat percentage een heel stuk hoger: op 84,62%. Met een p-waarde van minder dan.001 is dat verschil statistisch ook zeer significant. verbuiging totalen percentages een toneel commentaar toneel commentaar toegepast ,30% 84,62% niet toegepast ,70% 15,38% 100,00% 100,00% Tabel III.21: toepassing van de verbuiging van een per situatie De verdeling van de verbogen en onverbogen een vertoont grote verschillen tussen de kinderen. De informanten met het laagste percentage verbuiging van een zijn Gilles en Nele, maar door hun lage aantal attestaties betekent die 0% weinig. Met hen zijn er zes kinderen die de minder verbuigen dan een onverbogen een te gebruiken. Charlotte is (na Gilles en Nele) met 13,33% diegene die het minste verbogen onbepaalde lidwoorden gebruikt. Haar tegenpool is Tobias, die een het vaakste verbuigt en dat in 87,50% van de attestaties of ongeveer even vaak als Charlotte de onverbogen vorm gebruikt. 40

42 verbuiging een totaal percentage Tobias toegepast 7 87,50% niet toegepast 1 12,50% Kobe toegepast 11 64,71% niet toegepast 6 35,29% Maurits toegepast 10 62,50% niet toegepast 6 37,50% Luna toegepast 1 20,00% niet toegepast 4 80,00% Felix toegepast 9 60,00% niet toegepast 6 40,00% Nele toegepast 0 0,00% niet toegepast 4 100,00% Halil toegepast 4 26,67% niet toegepast 11 73,33% Charlotte toegepast 2 13,33% niet toegepast 13 86,67% Gilles toegepast 0 0,00% niet toegepast 2 100,00% Fien toegepast 1 25,00% niet toegepast 3 75,00% Ben toegepast 10 38,46% niet toegepast 16 61,54% Laura toegepast 3 21,43% niet toegepast 11 78,57% 58 34,97% 79 65,03% Tabel III.22: toepassing van de verbuiging van een per kind Het voornaamwoord De vorm op en komt voor bij mannelijke woorden met t-, d-, b- of een klinker, die op e bij de andere mannelijke woorden. De onverbogen vorm staat voor vrouwelijke en onzijdige woorden en woorden in het meervoud en is door overeenkomst met de AN-vorm niet opgenomen in de tellingen. Bijvoorbeeld in het mannelijk mijnen deugniet en mijne zeun, in het vrouwelijk mijn flesse, in het onzijdig mijn schaap en in het meervoud mijn boeken. Een opmerking vooraf: je als bezittelijk voornaamwoord (zie transcripties 1.7 8, , ) zit niet in de tellingen omdat het niet te verbuigen is. verbuiging pronomina totaal percentage toegepast 5 15,15% niet toegepast 28 84,85% 100,00% Tabel III.23: toepassing van de verbuiging van pronomina 41

43 Van de bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden zijn er 33 bruikbare attestaties, waaronder vijf verbogen vormen: zie tabel III.23. Die verbogen vormen komen ten eerste Tobias en zijn allemaal metacommentaren: gen('n) das, gen'n boer en giene buur (zie transcripties /35/37). De attestatie uwe blote (zie transcripties 1.2 7) is een commentaar vanuit de klas en komt waarschijnlijk ook van Tobias. De laatste attestatie komt ook vanuit de klas en is waarschijnlijk tekst van Charlotte: diene trui (zie transcripties ). Alle vijf de attestaties zijn dus commentaren en bijgevolg spontaan taalgebruik, zoals te zien in tabel III.24. De p-waarde van.008 geeft aan dat statisch zeer significant is. verbuiging totalen percentages pronomina toneel commentaar toneel commentaar toegepast 0 5 0,00% 33,33% niet toegepast ,00% 66,67% 100,00% 100,00% Tabel III.24: toepassing van de verbuiging van pronomina per situatie Het bijvoeglijk naamwoord Mannelijke woorden met t-, d-, b- of een klinker zien we met een adjectief op en, die op e bij de andere mannelijke woorden, de vrouwelijke en die in het meervoud. De onzijdige substantieven volgen op een onverbogen adjectief. Enkele voorbeelden zijn in het mannelijk ne zieken ond, ne schone prijs, in het vrouwelijk een schone vrouwe, in het onzijdig e groot kind en in het meervoud groene deuren. Vrouwelijke woorden, onzijdige woorden na een bepaald lidwoord en woorden in het meervoud leggen hun adjectief dezelfde verbuiging op als in het AN, waardoor daar geen verschil tussen het AN en het dialect zichtbaar is. Ze zijn daarom niet opgenomen, wat ervoor zorgt dat enkel de adjectieven bij mannelijke woorden en onzijdige woorden met een onbepaald lidwoord hier van nut zijn. Eigenlijk slechts een deel van die adjectieven, want de adjectieven die volgens zowel de Algemeen Nederlandse als de dialectische regels verbogen zijn vertellen ons ook niets. Ook die vielen dus buiten de tellingen. Bovendien zijn ook enkele afzonderlijke attestaties niet bruikbaar: 1. Geen goeie. ui:. dier (zie transcripties ) is niet opgenomen omdat het een verbogen vorm is waar waarschijnlijk niet het woord na staat waar oorspronkelijk aan gedacht werd. De verbuiging klopt immers niet in het AN, noch in het dialect. 2. Ook een groot poppenkast (zie transcripties 2.1 2) is niet meegeteld, omdat het ook noch AN, noch dialect is en dus waarschijnlijk gewoon een verspreking. 3. Een mooie robotspeelgoed (zie transcripties ) is wel opgenomen, ervan uitgaand dat het oorspronkelijk enkel om een robot ging. Een echt(e) robot. je (zie transcripties ) hoort zo ook bij de tellingen omdat het je-suffix er pas achteraf aan toegevoegd is, zoals blijkt uit de pauze. Zo bekijken we dus eigenlijk enkel een echte robot. 42

44 4. De woordgroep heel tijd (zie transcripties ) komt wel vaker voor in informeel taalgebruik, maar voor onze tellingen is ze onbruikbaar. Ook in het AN hoort heel immers ofwel verbogen te zijn (de hele tijd), ofwel hoort het niet onder de invloed van het substantief (heel de tijd). Deze vorm is dus respectievelijk niet thuis te brengen onder het Oost-Vlaams dan wel het AN, of ze behoort niet tot de onderzochte groep. In elk geval laten we ze dus vallen. Van de twintig attestaties die na de selectie nog overblijven, is er maar één verbogen. Dat is langen trui (zie transcripties ), wanneer iemand uit de klas midden in een toneeltje zegt dat ze ook eens nieuwslezer wil zijn. De aantallen zijn klein, maar een voorzichtige conclusie dat de informanten ook hier naar AN neigen is wel op zijn plaats. 2.3 Telwoorden Enkel in het kerngebied krijgen de telwoorden van twee tot twaalf een uitgang op swja als ze niet direct voor een substantief staan, zoals in ze geven der ons zesse. Bovendien komt de ANconstructie met z'n gevolgd door een telwoord op en in het dialect in een andere vorm voor. Dat is met gevolgd door het bezittelijk voornaamwoord en een telwoord dat begint met ge- en eindigt op en. Met z'n vier-en wordt in het Oost-Vlaams dus mee ons ge-vier-en, maar zo'n constructie komt niet voor de tellingen. We zien wel enkele Algemeen Nederlandse vormen: de hele rij van twee tot tien, een keer twee, vier keer vier of fier en een keer vijf (zie transcripties 1.1 5/14, , , /63, ). Dat brengt de balans op 15 Algemeen Nederlandse attestaties en geen dialectische. De kinderen kiezen dus voor de AN-variant. 2.4 Werkwoorden Omdat de vervoeging zo uitgebreid is, beperkt Taeldeman (2005: 63) zich tot enkele duidelijke gevallen van afwijking van het AN. Ook wij zullen dus enkel die vervoegingsaspecten bekijken De gebiedende wijs De gebiedende wijs wordt in het Oost-Vlaams gevormd door een uitgangs-t aan de werkwoordsstam. Als er een woord volgt, hangt het van de beginklank af wat er met de eind-t gebeurt. Is die klank een medeklinker, dan valt de t weg. Als het volgende woord echter met een klinker begint, dan wordt de t een d. Oost-Vlamingen zeggen dus zwijgt, maar ook komd alier (kom hier). Er zijn zes attestaties die duidelijk AN zijn. Dat zijn zes woordgroepen met vraag en zeg, telkens gevolgd door een woord beginnend met een klinker. Er zijn ook vier attestaties die geen AN zijn. Dat zijn ten eerste imperatieven op t, die gevolgd worden door een woord met een medeklinker: zegt nog, zegt (t)ie (zeg die) en vraagt gij (zie transcripties /36/58), allemaal van Felix. 43

45 Ten tweede is er kijkt e keer (kijk een keer, kijk eens) (zie transcripties ), waarin kijkt dus gevolgd wordt door een woord beginnend met een klinker, dat is tekst van Kobe. In de Algemeen Nederlandse vorm eindigen die vier imperatieven niet op t, maar ook in het Oost- Vlaams niet. We mogen wel zeker zijn dat dit geen AN is, maar misschien omgangstaal. In plaats van de eind-t "correct" respectievelijk te laten vallen en te vervangen door -d, laten de informanten de standaard-t immers gewoon staan. De kinderen hebben dus bewust of onbewust - de bedoeling te variëren tussen registers, maar hebben niet genoeg kennis van de dialectmorfologie van imperatieven om dat "correct" te doen. Dit kan een indicatie zijn van dialect in beweging, maar het is ook mogelijk dat ze de regels pas later juist leren toepassen. In elk geval is hier een verdeling van zes AN-attestaties en vier niet- Algemeen Nederlands bedoelde attestaties te zien De tegenwoordige tijd In de tegenwoordige tijd zitten twee dialectische verschijnselen: de enkelvoudige persoonsvorm op swja en de -de of te aan een enkelvoudige persoonsvorm voor een kort subject. 1. In de eerste persoon enkelvoud is er een verschil tussen het AN en het dialect, in het Oost- Vlaamse kerngebied eindigt die immers op een swja, bijvoorbeeld ik make (ik maak). Daarvan zijn geen attestaties in de transcripties, de vervoegde persoonsvormen zijn allemaal in de Algemeen Nederlandse vorm. 2. Als er een kort subject in de tweede persoon enkelvoud volgt op een vervoegd werkwoord, kan de stam van het werkwoord in de tweede persoon een d- of t- en een swja krijgen, zoals de vormen pak-te (pakt + ge) en speel-de (speelt + ge). We zien tien van zulke attestaties, maar het tellen van de Algemeen Nederlandse varianten ligt wel wat ingewikkelder. Waar dit principe kan optreden, is immers vaak ook een vormverandering vereist. Zo kan wa ebt ge zonder problemen een variant van wa ebde (gij) zijn en hoe noem jij van hoe noemde (gij). Maar als de vormverandering een transformatie van u naar gij zou moeten inhouden, is die attestatie niet meegeteld. Die draait immers om de keuze tussen het ge/gij/jij-systeem en de beleefdheidsaanspreking en dat is een andere kwestie dan in deze paragraaf besproken. Een vorm op de of te impliceert immers een informeel register. verbuiging persoonsvormen totaal percentage toegepast 10 29,41% niet toegepast 24 70,59% 100,00% Tabel III.25: toepassing van de persoonsvormen op de en -te 44

46 Uiteindelijk blijven dan zoals blijkt uit tabel III Algemeen Nederlandse attestaties over, wat ongeveer 70% betekent in vergelijking met de dialectische variant. We gaan opnieuw wat dieper in op de verdeling daarvan over de verschillende situaties en daar hoort tabel III.26 bij. De kinderen lijken in commentaarsituaties weer vaker voor de dialectvariant te gaan dan in hun rol op het toneel: in 57,14 tegenover 22,22%. Dat is hier echter enkel een tendens, zoals de p-waarde van.071 ons vertelt. verbuiging totalen percentages persoonsvormen toneel commentaar toneel commentaar toegepast ,22% 57,14% niet toegepast ,78% 42,86% 100,00% 100,00% Tabel III.26: toepassing van de persoonsvormen op de en -te per situatie verbuiging persoonsvormen totaal percentage Tobias toegepast 7 87,50% niet toegepast 1 12,50% Kobe toegepast 11 64,71% niet toegepast 6 35,29% Maurits toegepast 10 62,50% niet toegepast 6 37,50% Luna toegepast 1 20,00% niet toegepast 4 80,00% Felix toegepast 9 60,00% niet toegepast 6 40,00% Nele toegepast 0 0,00% niet toegepast 4 100,00% Halil toegepast 4 26,67% niet toegepast 11 73,33% Charlotte toegepast 2 13,33% niet toegepast 13 86,67% Gilles toegepast 0 0,00% niet toegepast 2 100,00% Fien toegepast 1 25,00% niet toegepast 3 75,00% Ben toegepast 10 38,46% niet toegepast 16 61,54% Laura toegepast 3 21,43% niet toegepast 11 78,57% 58 34,97% 79 65,03% Tabel III.27: toepassing van de persoonsvormen op de en -te per kind 45

47 De relatieve cijfers per kind verschillen ook weer erg, getuige tabel III.27. Nele en Gilles vormen het ene uiterste door zich te beperken tot de Algemeen Nederlandse variant, al hebben beiden wel erg weinig attestaties. Tobias spant de kroon wat betreft de toepassing van de en te en haalt daar zo 87,50%. Samen met Kobe, Maurits en Felix vormt hij het groepje van vier dat naar de dialectische kant overhelt. De tegenovergestelde groep bestaat uit dubbel zo veel informanten: acht. De gemiddelden reflecteren dat dan ook met een hoger AN-percentage, namelijk 65,03% De verleden tijd Onder andere in het kerngebied komen de suffixen tege en dege voor en dat met (enkel in het kerngebied) een tendens tot overgeneralisatie, zoals in leesdege in plaats van las. De kinderen gebruiken deze suffixen echter niet en gaan op dit vlak dus voor 100% Algemeen Nederlandse morfologie. 2.5 Woordafleiding De verschillen tussen het AN en het Oost-Vlaams zitten vooral in de frequentie van processen voor woordafleiding. Er is wel een Oost-Vlaams proces dat niet in het AN voorkomt en dat een vrouwelijke uitvoerster van een activiteit benoemt. Het wordt gevormd door de stam van het werkwoord dat de activiteit aanduidt, met daarna een dubbel suffix: in de westelijke helft van Oost-Vlaanderen -ster- en igge, bijvoorbeeld in naai-ster-igge. De enige woorden in de transcripties die aan die semantische omschrijving zouden kunnen voldoen zijn kapper en babys'tter (zie transcripties /22). Beide zijn echter sekseneutrale woorden en die kunnen dus niet gerekend worden tot de groep om een vrouwelijke uitvoerster te benoemen. Dit morfologisch principe ontbreekt het dus aan attestaties. 2.6 Het gij-systeem Taeldeman maakt bij zijn bespreking van de morfologie geen gewag van het gij-systeem dat erg frequent is bij de informanten. De ge en gij worden gebruikt als pronomina van de tweede persoon enkelvoud, als respectievelijk zwakke en sterke vorm: in zinsinitiële positie en na voegwoorden (SAND 2005: 38 e.v.). De zwakke vorm in inversie wordt vervangen door het suffix de of te, zoals besproken bij de vervoeging van werkwoorden. Deze bespreking plaatst het hele gij-systeem tegenover het jij-systeem, dus de dialectische besproken vormen zijn: gij, ge en werkwoorden op de en te, u en u(w). De overeenstemmende AN-vormen zijn: jij, je en de beleefdheidsvorm u, jou en jouw. Met bijna 70% van alle attestaties is het wel duidelijk dat de informanten het gij-systeem veel gebruiken. 46

48 gij-systeem totaal percentage toegepast 99 69,72% niet toegepast 43 30,28% 100,00% Tabel III.28: toepassing van het gij-systeem Tabel III.29 heeft een p-waarde van.039 en toont dus een significant verschil tussen de ANpercentages van de toneeltekst en de commentaren. De AN-score ligt in de toneeltekst immers hoger, met 36,90 tegenover 20,69%. gij-systeem totalen percentages toneel commentaar toneel commentaar toegepast ,10% 79,31% niet toegepast ,90% 20,69% 100,00% 100,00% Tabel III.29: toepassing van het gij-systeem per situatie gij-systeem totaal percentage Tobias toegepast ,00% niet toegepast 0 0,00% Kobe toegepast ,00% niet toegepast 0 0,00% Maurits toegepast 12 92,31% niet toegepast 1 7,69% Luna toegepast 2 100,00% niet toegepast 0 0,00% Felix toegepast 3 18,75% niet toegepast 13 81,25% Nele toegepast 3 75,00% niet toegepast 1 25,00% Halil toegepast 3 42,86% niet toegepast 4 57,14% Charlotte toegepast 0 0,00% niet toegepast 0 0,00% Gilles toegepast 4 57,14% niet toegepast 3 42,86% Fien toegepast 11 73,33% niet toegepast 4 26,67% Ben toegepast 11 64,71% niet toegepast 6 35,29% Laura toegepast 6 42,86% niet toegepast 8 57,14% 97 63,91% 43 27,75% Tabel III.30: toepassing van het gij-systeem per informant 47

49 Tabel III.30 toont dat drie informanten vaker het jij- dan het gij-systeem gebruiken: Felix, Halil en Laura. Aan Charlotte kan geen enkele attestatie met zekerheid worden toegewezen. De rest van de informanten gebruikt vaker het gij-paradigma, waaronder twee uitsluitend dat: Tobias en Kobe. Bij de andere zeven varieert het AN-percentage tussen 7,69 (Maurits) en 42,86% (Gilles). 2.7 Samenvatting Totaalcijfers Tabel III.31 geeft een uitgebreid overzicht van de morfologische dialectprincipes, met de verdeling van hun attestaties over AN en alles wat geen AN is. Twee kenmerken zijn een uitzondering in die zin dat ze niet naar de Algemeen Nederlandse kant overhellen: de onbepaalde lidwoorden, met een AN-score van slechts 36,54% en de maat- en gewichtsaanduidingen, dat voor een gelijke verdeling zorgt. Van de andere twaalf dialectkenmerken zijn er vier waarbij de informanten uitsluitend voor de Algemeen Nederlandse variant gaan: de bepaalde lidwoorden, de meervouden op s, de telwoorden, de eerste persoon in de tegenwoordige tijd en de verleden-tijdsvormen. De andere acht hebben een AN-score die schommelt tussen de 60% (de meervouden op ers en de gebiedende wijs) en 98,67% (de verkleinsuffixen). Morfologie ander genus bep. lidw. onbep. lidw. voornaamwoord adjectief Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. niet-an 6 5,41% 0 0,00% 66 63,46% 5 15,15% 1 5,00% AN ,59% % 38 36,54% 28 84,85% 19 95,00% 100% 100% 100% 100% 100% Morfologie maten -s-mv. -ers-mv. verkleinsuffix telwoord Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. niet-an 1 50,00% 0 0,00% 2 40,00% 1 1,33% 0 0,00% AN 1 50,00% 1 100% 3 60,00% 74 98,67% % 100% 100% 100% 100% 100% Morfologie gebied. wijs 1e enk. TT. pv. op -de/te VT. gij-systeem Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. niet-an 4 40,00% 0 0,00% 10 29,41% 0 0,00% 99 69,72% AN 6 60,00% % 24 70,59% % 43 30,28% 100% 100% 100% 100% 100% Tabel III.31: toepassing van de dialectprincipes op werkwoorden Figuur III.3 is een kolomgrafiek met de morfologische dialectprincipes met attestaties, maar zonder die met attestaties van te weinig kinderen, wat de percentages enigszins kan vervormen. Dat zijn: genus, de verbuiging van bepaalde lidwoorden en aanwijzende voornaamwoorden, de maat- en gewichtsaanduidingen, de meervouden op ers en s en de wederkerige voornaamwoorden. Het ziet er niet naar uit dat er zich zoals bij fonologie een verdere onderverdeling verdoet. Er zijn dan wel 48

50 twee soorten principes te zien, nl. die die hoge niet-an-scores halen en die die lage niet-an-scores halen, maar een link tussen de kenmerken van één groep is op het eerste zicht niet te zien. Binnen de werkwoordsvervoeging zijn immers zowel vaak toegepaste als nooit toegepaste attestaties te zien, respectievelijk de Oost-Vlaamse imperatief en persoonsvormen op de of te tegenover de persoonsvorm in de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd en de persoonsvorm op dege of tege. We kunnen de vaak toegepaste verbuiging van een niet verlijken met die van de andere adnominale bepalingen in deze kolomgrafiek door te weinig toepassing van dat laatste. De verkleinsuffixen, de telwoorden en het gij-systeem zijn dan ook weer elk aparte soorten morfologie met zeer verschillende scores. Figuur III.3: kolomgrafiek van het gebruik van de fonologische dialectprincipes Het overzicht in tabel III.32 vertelt ons dat het gemiddelde AN-percentage qua morfologie op 84,32% ligt. Morfologie Totaal (in %) niet-an 22,82% AN 84,32% 107,14% Tabel III.32: overzicht van de toepassing van de morfologische dialectprincipes Variatie tussen de informanten Tabel III.33 bevat enkel de dialectprincipes met voldoende attestaties met variatie. Deze keer is er een behoorlijk groot verschil te zien tussen de informanten. Tobias, Kobe en Maurits behoren opnieuw tot de groep met de laagste AN-scores: respectievelijk 12,50%, 35,29% en 37,50%. Nele blijft met haar 100% AN ook in haar groep: die met de hoogste AN-scores. Het zijn echter niet 49

51 dezelfde informanten die de rest van die groep uitmaken, deze keer is het Felix met net als Nele een AN-score van 100%. De Algemeen Nederlandse percentages van de andere informanten variëren tussen de 59,34% bij Ben en 88,33% bij Charlotte. Morfologie onbep. lidw. pv. op -de/te Totaal Tot. Perc. Tot. Perc. (in %) Tobias niet-an 7 87,50% 7 87,50% 87,50% AN 1 12,50% 1 12,50% 12,50% Kobe niet-an 11 64,71% 11 64,71% 64,71% AN 6 35,29% 6 35,29% 35,29% Maurits niet-an 10 62,50% 10 62,50% 62,50% AN 6 37,50% 6 37,50% 37,50% Luna niet-an 9 60,00% 1 20,00% 40,00% AN 6 40,00% 4 80,00% 60,00% Felix niet-an 1 20,00% 9 60,00% 40,00% AN 4 80,00% 6 40,00% 60,00% Nele niet-an 0 0,00% 0 0,00% 0,00% AN 4 100,00% 4 100,00% 100,00% Halil niet-an 3 25,00% 4 26,67% 25,83% AN 9 75,00% 11 73,33% 74,17% Charlotte niet-an 1 10,00% 2 13,33% 11,67% AN 9 90,00% 13 86,67% 88,33% Gilles niet-an 0 0,00% 0 0,00% 0,00% AN 1 100,00% 1 100,00% 100,00% Fien niet-an 0 0,00% 1 25,00% 12,50% AN 3 100,00% 3 75,00% 87,50% Ben niet-an 6 42,86% 10 38,46% 40,66% AN 8 57,14% 16 61,54% 59,34% Laura niet-an 3 18,75% 3 21,43% 20,09% AN 13 81,25% 11 78,57% 79,91% 33,79% 66,21% Tabel III.33: toepassing van de morfologische dialectprincipes per informant Figuur III.4 is de boxplot die de verdeling van de informanten over het morfologische AN/dialectcontinuum voorstelt. Zoals bij de kolomgrafiek konden de dialectkenmerken met attestaties van te weinig informanten niet opgenomen worden. In dit domein zijn er geen drie soorten dialectprincipes zoals bij fonologie, maar slechts twee. 1. Enerzijds is er de groep dialectprincipes zonder variatie, die niet toegepast worden. De volgende principes blijven dus volledig Algemeen Nederlands: de verkleinwoorden op -ke, de verbuiging van telwoorden, de Oost-Vlaamse persoonsvorm in de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd en de persoonsvorm op dege en -tege. 2. Anderzijds zijn er de dialectkenmerken met variatie. Enerzijds zijn er die met weinig variatie tussen de kinderen: de verbuiging van een en de persoonsvormen op de en te. Let wel, dit betekent niet dat er weinig variatie in het kenmerk is. De kinderen zitten dan wel allemaal op ongeveer dezelfde lijn, die lijn ligt wel iets boven de 60%. Dat betekent dus dat de kinderen het kenmerk gemiddeld een goeie 60% wel gebruiken en een klein 40% niet, wat een behoorlijke variatie is binnen één kenmerk. Anderzijds zijn er de kenmerken met 50

52 veel variatie tussen de kinderen. Ten eerste: het gebruik van de imperatief, dat het hele AN/dialect-continuüm beslaat. Ten tweede het gij-systeem dat naar de dialectische kant neigt, want zelfs de informant die het vaakste het jij-systeem gebruikt (Felix), doet dat niet in 100 maar iets meer dan 81,25% van de attestaties. Beide kenmerken reiken tot de 100% toepassing. In het geval van de imperatieven, ligt de mediaan daar zelfs. Dat betekent echter niet dat minstens zeven kinderen de imperatief altijd in de Oost-Vlaamse vorm gebruiken, er zijn immers maar van vijf kinderen bruikbare attestaties beschikbaar. Figuur III.4: boxplot van het gebruik van de morfologische dialectprincipes bij de informanten 51

53 3 Syntaxis 3.1 Subjectverdubbeling Het subject van een zin kan verdubbeld of verdrievoudigd worden en dat in twee verschillende omgevingen. Ten eerste als het subject een pronomen is, ten tweede als het een naamwoordconstituent is Pronominale subjectverdubbeling In het Gents zien we die ontwikkeling van de pronomina maximaal: in de eerste ('k doe 't ekik wel: ik doe het wel), tweede (g'en doe ge nie mee: je doet niet mee) en derde persoon (e'n doet-ie-e nie mee: doet hij niet mee), zowel in het enkelvoud als in het meervoud (wulder doe me da wel: wij doen dat wel). De verdubbeling gebruiken de sprekers voor nadruk op het subject en een tegenstelling met een ander mogelijk subject. De verdrievoudiging duidt niet noodzakelijk op een tegenstelling, maar dient wel opnieuw voor extra aandacht voor het subject. In vijf zinnen van de 270 of een kleine 2% van de attestaties gebruiken de kinderen een persoonsvorm en subjectverdubbeling. Dat zijn: late gij, wilde gij, vinde gij, vraagde gij, 'k eb 'k ik (zie transcripties , 1.6-1, , 2.3-6, ). De vier eerste zijn inversie en gebruiken dus de persoonsvorm op de of te, zoals besproken bij morfologie en waar de de/te ook als subject geldt. In de overige 292 zinnen met een persoonsvorm en een pronominaal subject is er maar één subject. Daaruit kunnen we echter niets besluiten over het dialectgehalte van de informanten bij dit principe. subjectverdubbeling totaal percentage toegepast ga 'k ik 0 0,00% k ga ('k) ik 1 0,34% gade gij 4 1,35% niet toegepast 'k ga 37 12,46% ik ga ,20% je gaat 2 0,67% ge gaat 24 8,08% de gaat 1 0,34% ga 'k 9 3,03% ga ik 23 7,74% ga jij 14 4,71% gaat gij 18 6,06% gade 6 2,02% 5 1,68% ,32% Tabel III.34: toepassing van de pronominale subjectverdubbeling 52

54 Daarom is er naast het onderscheid toegepast/niet toegepast nog een verdere onderverdeling in de tabel. Die betreft de SV/VS-volgorde en de persoon en het getal van het subject. Enkel de eerste en tweede persoon enkelvoud zijn erin opgenomen. Daarbinnen is nog eens een onderscheid gemaakt tussen dialectische constructies (in cursief) en Algemeen Nederlandse constructies (onderlijnd). Dat geeft ons de kans die twee tegen elkaar af te wegen, zoals in tabel III.34. Tabel III.34 bevat evenwel enkel de constructies die duidelijk tot één van de twee categorieën behoren. 'k Ga, ik ga en ga 'k zijn dus niet meer opgenomen. Zo blijven er nog zeven dialectische constructies over, die samen 54 keer voorkomen en drie AN-constructies, die samen 39 keer voorkomen. Dat zorgt ervoor dat het AN-percentage voor dit dialectprincipe op 41,94% strandt, al hoort daar wel de opmerking bij dat dit een optioneel dialectprincipe is. Vergelijken we de constructies met elkaar, dan zien we een p-waarde van minder dan.001, dus de verschillen zijn statistisch zeer significant. subjectverdubbeling totaal percentage ga 'k ik verdubbeling k ga ('k) ik 5 5,38% dialectische gade gij constructies ge gaat subj. + pv. de gaat 25 26,88% pv. + subj. gaat gij gade 24 25,81% Algemeen verdubbeling 0 0,00% Nederlandse subj. + pv. je gaat 2 2,15% constructies ga ik pv. + subj. ga jij 37 39,78% 54 58,06% 39 41,94% Tabel III.35: dialect/an-onderscheid in de pronominale subjectverdubbeling Om een beter beeld te krijgen van de verdeling van de subjectverdubbeling over de verschillende soorten situaties, is er tabel III.36. De percentages zijn in dit geval zoals ook de p-waarde van.830 doet vermoeden zeer gelijkend. Met de enkele subjecten maar iets onder de 100%, zijn de verschillen dus enkel een tendens. Een mogelijke reden voor de erg lage percentages voor subjectsverdubbeling is dat het een optioneel dialectprincipe is. subject- totalen percentages verdubbeling toneel commentaar toneel commentaar toegepast 4 1 1,95% 1,54% niet toegepast ,05% 98,46% 100,00% 100,00% Tabel III.36: toepassing van de pronominale subjectverdubbeling per situatie 53

55 Tot slot nog een vergelijking van de kinderen onderling. Bij dit dialectprincipe zijn de cijfers zeer gelijkend. Er zijn namelijk acht informanten die helemaal geen subjectverdubbeling gebruiken. Met 10% of twee attestaties is Tobias de informant die zijn subjecten het meeste verdubbelt. Ook Gilles lijkt met 8,33% redelijk veel subjectverdubbeling te gebruiken, al staat dat bij hem ook slechts voor maar één keer van de 12. subjectverdubbeling totaal percentage Tobias toegepast 2 10,00% niet toegepast 18 90,00% Kobe toegepast 0 0,00% niet toegepast 5 100,00% Maurits toegepast 0 0,00% niet toegepast ,00% Luna toegepast 0 0,00% niet toegepast ,00% Felix toegepast 0 0,00% niet toegepast ,00% Nele toegepast 0 0,00% niet toegepast ,00% Halil toegepast 0 0,00% niet toegepast ,00% Charlotte toegepast 0 0,00% niet toegepast ,00% Gilles toegepast 1 8,33% niet toegepast 11 91,67% Fien toegepast 1 5,56% niet toegepast 17 94,44% Ben toegepast 0 0,00% niet toegepast ,00% Laura toegepast 1 1,85% niet toegepast 53 98,15% 5 2,15% ,85% Tabel III.37: toepassing van de pronominale subjectverdubbeling per kind Subjectverdubbeling met een nominale constituent Vooral het Gents en de omliggende dialecten hebben de subjectverdubbeling of verdrievoudiging bij een naamwoordelijke constituent. Dit komt wel enkel voor op voorwaarde dat het subject in het enkelvoud staat. Bijvoorbeeld in het mannelijke diene vent eet-ie-e veel chance gad (die man heeft veel geluk gehad). In de transcripties staan 23 omgevingen waar dat dialectprincipe mogelijk is. Dat zijn met een mannelijk subject: e dolfij ka(n) springe, mijn das komt toch maar tot ier, mij(n) lievelingsboom ui 54

56 . is een. ui:m. e vijgenboom, de dokter mag niet kome na dit. huis, nu is alle chocola op de grond gevald, (paar) chocola zit nog in (de) machine, de var:ken doet altijd en waar is Kobe te:. koe (zie transcripties 1.5 2, , , , /54, /68). De vrouwelijke voorbeelden bestaan uit: kieke is 't zelfde, hoe groot is jou tuin, Laura kan heel tijd kijke, wat doet tie koe altijd, wa (?) doe Laura de varke, (mijn) koe noemt. Liselotje, mij(n) mama die (zal) die papiere (leze) en mijn lievelingsmuziek is. is een viool en een gitaar en een trompet. en een fluit (zie transcripties , , /39/57, 2.5 8, , ). De onzijdige voorbeelden zijn: tweemaal omda een aap e leuk diertjen is, wa is u lievelingsdier, mijn tweede lievelingsdier is n tijher, nu is mij(n) ding weer gemaakt, ook tweemaal mijn huis is verslete en een keer u huis ga instorte (zie transcripties /28, 1.6 7, , /73/74). Ze zijn echter allemaal opgevuld met een enkelvoudig subject. In elk geval kiezen de informanten in 100% van de gevallen voor de Algemeen Nederlandse variant. 3.2 Voegwoorden in de comparatieve constructie In de westelijke helft van Oost-Vlaanderen gebruiken de sprekers of in plaats van dan en als in vergelijkingsconstructies. Ze zeggen dus niet Jan is groter dan Piet maar Jan is groter of Piet en niet Jan is zo groot als Piet maar Jan is zo groot of Piet. De kinderen gebruiken of enkel om mogelijkheden voor te stellen en dan en als enkel als tijdsaanduidingen. Van dit dialectkenmerk zijn dus noch in de dialectvariant, noch in de AN-variant attestaties te vinden. 3.3 "Verbuiging" van ja en nee Aan ja en nee als antwoord kan een vorm van het persoonlijk voornaamwoord toegevoegd worden. Jaa'k betekent ja + ik, zoals in jaa'k, 'k ga mee. Andere vormen van ja zijn jaa'g (jij en jullie), jaa'j (hij), jaa's (zij enkelvoud en meervoud), jaa't (het) en jaa'm (wij).de informanten gebruiken dit dialectprincipe niet, maar kiezen in alle 96 attestaties voor de AN-varianten ja en nee. 3.4 Redundant dat Vaak voegen sprekers een dat toe aan het voegwoord dat een bijzin inleidt, als dat geen dat of of is. Soms wordt de t ook weggelaten en horen we enkel da. Bijvoorbeeld 'k weet nie wanneer datij komt (ik weet niet wanneer hij komt) en wete gij oe da 't mee em is (weet jij hoe het met hem is). In de transcripties zijn twee bijzinnen te zien die niet beginnen met dat of of en dat zijn de volgende: 't moge van mij. evenveel mens'n kome as ze ma wille en ik wou da ik zo('n) grote tuin ad as ik wou (zie transcripties , ). De twee inleidende voegwoorden zijn telkens enkel as (als), dus zonder redundant dat. 55

57 3.5 Betrekkelijke bijzinnen Betrekkelijke bijzinnen worden in het Oost-Vlaams enkel met dat ingeleid, in tegenstelling tot dat en die in het AN. Het Algemeen Nederlandse mijn buurman die ziek is wordt in het Oost-Vlaams dus mijne gebuur da ziek is. Het paard dat ziek is blijft zo 't peird da ziek is. Er is geen onderscheid mogelijk tussen de betrekkelijke bijzinnen met de Algemeen Nederlandse dat en de dialectische dat. Percentages zijn dus niet te geven voor dit dialectprincipe. De vaststelling die we wel kunnen doen is dat de kinderen wel degelijk de Algemeen Nederlandse die gebruiken in betrekkelijke bijzinnen en dat in zeven van de tien zulke bijzinnen. Bovendien lijkt die ook productief te zijn, zoals we kunnen zien aan overgeneralisatie of hypercorrectie. In drie van die zeven attestaties staat immers die waar een dat hoort. Dat zijn e paard die alles doet, een hondje. ui: die alles doet en een paardje die alles doet (zie transcripties 1.5-2/4/5). Of we die overgeneralisatie of hypercorrectie als een kenmerk van de taal van de informanten mogen rekenen, is echter nog maar de vraag. De eerste twee attestaties komen immers allebei van dezelfde informant (Nele) en de derde is een herhaling van een andere informant (Maurits) van een stuk tekst van Nele. Die laatste attestatie kan dus in grote mate beïnvloed zijn door de vorige. 3.6 Dubbele negatie Net zoals het subject kan ook het negatie-element in het Oost-Vlaams verdubbeld of verdrievoudigd worden. Vaak gebruiken sprekers in het westelijke twee derde van het Oost-Vlaams daar de negatie en voor. Zo kan hij heeft nooit geld bij uitgedrukt worden als ij en ee nooit geen geld bij em. In de transcripties is Fien de enige die een dubbele negatie gebruikt, in een zin waar ook subjectsverdubbeling in staat: 'k eb kik geen ander(e) nie meer (zie transcripties ). Dat is opmerkelijk omdat ze niet zo vaak naar de dialectkant overhelt en nu plots twee zo gemarkeerde principes toepast. Verder staan er enkel enkelvoudige negaties in de transcripties, 111 om precies te zijn. De conclusie over dit dialectkenmerk is dat de kinderen in principe voor de AN-variant kiezen, maar minstens één van hen kent de dialectische optie ook. Die weten ze bovendien ook te gebruiken voor extra gemarkeerdheid. 3.7 Semi-negatieve maar en het negatiepartikel en Maar in de betekenis van slechts of pas in combinatie met het negatiepartikel en zien we in het westelijke twee derde van Oost-Vlaanderen, zoals in hij en eet maar 20 euro verdiend (hij heeft maar 20 euro verdiend). Die semi-negatieve maar duikt ook op in vragen waarop positief geantwoord wordt met neen. Zo kan op een vraag als is 't maar 10 km naar Gent een antwoord volgen als nee't, met de bedoeling te bevestigen dat het inderdaad maar 10 km is naar Gent. Van alle maars in de transcripties zijn er negen semi-negatief, maar geen enkele daarvan is vergezeld van het negatiepartikel en. Eén ervan is een vraag die mogelijk een positief antwoord 56

58 met nee zou kunnen krijgen (zie transcripties ). Felix maakt die vraag echter niet af en herneemt ze in een andere bewoording. Er zijn dus geen omgevingen in de transcripties waarin we dat dialectprincipe kunnen testen. De kinderen kiezen dus wat de combinatie van semi-negatieve maar met en betreft voor de AN-variant en er zijn geen attestaties om over de positieve vragen met nee uitsluitsel te kunnen geven. 3.8 Verbuiging van het voegwoord Dat en of als onderschikkend voegwoord zien we soms in een verbogen vorm opduiken. Als inleiding op een zin in het enkelvoud wordt de gewone vorm behouden, bijvoorbeeld in 't schijnt da se komt en wete gij of se komt. Staat de ondergeschikte zin evenwel in het meervoud, dan zien we dan en on. De voorbeelden worden dan 't schijnt dan se kommen en wete gij on se kommen. De transcripties bevatten 37 ondergeschikte zinnen met een andere vorm dan dan of on. 16 daarvan beginnen met da of omda, wat vormen van dat zijn. Rekenen we die zinnen met da en omda bij de tellingen, dan zijn er 35 zinnen in het meervoud, die dus de keuze voor een verbogen vorm bieden. Als we daar de zin bijtellen met of als onderschikkend voegwoord (zie transcripties 2.6-2), komen we aan 36 Algemeen Nederlandse attestaties. Er zijn ook drie zinnen met een verbogen vorm: tweemaal omdan er geen drie-onderd kindere zijn en een keer omdan e:r. wel vier zijn (zie transcripties 1.1 8/10/14). Die drie attestaties komen slechts van twee kinderen: Tobias en Kobe. Het lijkt dus alsof de verbuiging van onderschikkende voegwoorden bij de informanten vooral een kwestie van verschillen per kind is. Ter verduidelijking tabel III.38, waar de attestaties die niet met zekerheid aan een informant toe te wijzen zijn, niet in staan. Het ziet er echter niet naar uit dat het een kwestie is van een consequente keuze per informant. De twee kinderen die immers een verbuiging gebruiken, gebruiken immers ook en zelfs nog vaker een onverbogen variant. 57

59 verbuiging dan & of totaal percentage Tobias toegepast 2 28,57% niet toegepast 5 71,43% Kobe toegepast 1 14,29% niet toegepast 6 85,71% Maurits toegepast 0 0,00% niet toegepast 0 0,00% Luna toegepast 0 0,00% niet toegepast 3 100,00% Felix toegepast 0 0,00% niet toegepast 2 100,00% Nele toegepast 0 0,00% niet toegepast 2 100,00% Halil toegepast 0 0,00% niet toegepast 5 100,00% Charlotte toegepast 0 0,00% niet toegepast 1 100,00% Gilles toegepast 0 0,00% niet toegepast 0 0,00% Fien toegepast 0 0,00% niet toegepast 1 100,00% Ben toegepast 0 0,00% niet toegepast 1 100,00% Laura toegepast 0 0,00% niet toegepast 1 100,00% 3 3,47% 27 79,86% Tabel III.38: toepassing van de verbuiging van onderschikkende voegwoorden 3.9 Constructie met zich verplaatsen en een voltooide tijd Waar in AN wel eens zoiets gezegd wordt als Hij is wezen vissen, zien we dat het Oost-Vlaams dit uitdrukt als Hij ee/is weest(en) vissen. Daar zit in het werkwoord weest(en) zowel de verplaatsingscomponent als de voltooide tijd. De informanten van dit onderzoek gebruiken noch de Algemeen Nederlandse, noch de Oost-Vlaamse constructie. Over dit kenmerk is dus geen uitspraak mogelijk wegens gebrek aan gepast materiaal Wederkerige voornaamwoorden Als wederkerig voornaamwoord gebruiken Oost-Vlaamse dialectsprekers niet zich, maar hem, haar, hulder en afgeleiden daarvan. Halil heeft het binnen deze context over een echte piano die zichzelf bestuurde (zie transcripties ) en gebruikt daarmee ook meteen het enige wederkerig voornaamwoord in de transcripties, in de Algemeen Nederlandse variant dus. 58

60 3.11 Samenvatting Totaalcijfers Tabel III.39 geeft een overzicht van de toepassing van de verschillende syntactische dialectprincipes. Zes daarvan vertonen dezelfde tendens: hun AN-percentage stijgt tot 100% of net iets minder. De twee andere dialectprincipe met attestaties neigen ook naar de AN-varianten, maar minder. De subjectverdubbeling bij pronomina haalt 88,64% als AN-score, de verbuiging van het voegwoord 92,31%. Deze sterke neiging naar het AN blijkt bovendien statistisch zeer significant te zijn: de p-waarde van deze tabel is.004. Syntaxis subjectverdubbeling verbuiging verbuiging redundant pronomina NC dan & of ja en nee dat Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. niet-an 5 11,36% 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% AN 39 88,64% % 0 0,00% % 2 100% 100% 100% 0,00% 100% 100% Syntaxis betrekkelijke dubbele semi-negatieve verbuiging wederkerig bijzinnen negatie maar voegwoord voornaamw. Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. Tot. Perc. niet-an 0 0,00% 1 0,89% 0 0,00% 3 7,69% 0 0,00% AN 0 0,00% ,11% 8 100% 36 92,31% 1 100% 0% 100% 100% 100% 100% Tabel III.39: toepassing van de syntactische dialectprincipe Figuur III.5: kolomgrafiek van het gebruik van de syntactische dialectprincipes 59

61 In de kolomgrafiek (figuur III.5) is de toepassing van de syntactisch dialectkenmerken niet meteen duidelijk. We moeten immers opletten om de kolomgrafiek met bovenstaande tabel te vergelijken, de grafiek bevat immers opnieuw enkel de attestaties die met zekerheid aan één van de informanten toe te wijzen is. Bovendien is de y-as is op 12 uitgelijnd, terwijl het over procenten gaat. Het toepassingsperecentage van de verbuiging van dat en of lijkt dus bijzonder hoog, maar met slechts 3 attestaties van de 30 komt die op slechts 10% niet-an-gehalte uit. Ook de pronominale subjectverdubbeling scoort met 2,15% niet hoog, maar die twee zijn de ene syntactische dialectprincipes die gebruikt worden door genoeg kinderen. De volgende beknopte tabel toont de gemiddelden van alle syntactische dialectprincipes waar we ons over kunnen uitspreken. Bij gebrek aan attestaties zijn de verbuiging van dan en of en de betrekkelijke bijzinnen dus niet opgenomen. Over de hele lijn is de taal van de informanten syntatisch gezien dus 97,51% Algemeen Nederlands. Syntaxis Totaal (in %) niet-an 2,49% AN 97,51% 100,00% Tabel III.40: totaalpercentages van de toepassing van syntactische dialectprincipes Variatie tussen de informanten Tabel III.41 geeft een overzicht van de relevante dialectprincipes om variatie tussen de informanten op het spoor te komen. Qua syntaxis duikt er een duidelijke opsplitsing op tussen de AN-scores van de informanten. Enerzijds is er de groep die consequent voor het AN gaat en dat zijn Felix, Nele en Halil. De andere groep, met de overige kinderen, schommelt tussen de 45 en de 50% AN-gehalte in hun syntaxis. 60

62 Syntaxis subjectverdubbeling verb. dan & of Totaal Tot. Perc. Tot. Perc. (in %) Tobias niet-an 2 10,00% 2 100,00% 55,00% AN 18 90,00% 0 0,00% 45,00% Kobe niet-an 0 0,00% 1 100,00% 50,00% AN 5 100,00% 0 0,00% 50,00% Maurits niet-an 0 0,00% 0 0,00% 0,00% AN ,00% 0 0,00% 50,00% Luna niet-an 0 0,00% 0 0,00% 0,00% AN ,00% 0 0,00% 50,00% Felix niet-an 0 0,00% 0 0,00% 0,00% AN ,00% 1 100,00% 100,00% Nele niet-an 0 0,00% 0 0,00% 0,00% AN ,00% 1 100,00% 100,00% Halil niet-an 0 0,00% 0 0,00% 0,00% AN ,00% 5 100,00% 100,00% Charlotte niet-an 0 0,00% 0 0,00% 0,00% AN ,00% 0 0,00% 50,00% Gilles niet-an 1 8,33% 0 0,00% 4,17% AN 11 91,67% 0 0,00% 45,83% Fien niet-an 1 5,56% 0 0,00% 2,78% AN 17 94,44% 0 0,00% 47,22% Ben niet-an 0 0,00% 0 0,00% 0,00% AN ,00% 0 0,00% 50,00% Laura niet-an 1 1,85% 0 0,00% 0,93% AN 53 98,15% 0 0,00% 49,07% 9,41% 61,43% Tabel III.41: toepassing van de syntactische dialectprincipes per informant In de boxplot (figuur III.6) zien we ook twee groepen dialectprincipes. 1. Ten eerste zijn er weer de dialectprincipes die in principe helemaal niet gebruikt worden: de subjectverdubbeling van nominale constituenten, de verbuiging van ja en nee, de dubbele negatie en de semi-negatieve maar met het negatiepartikel en. 2. Ten tweede: de kenmerken met variatie. De verbuigng van dan en of lijkt het volledig continuüm te beslaan, maar op de y-as zien we dat het maar om 25% van de gevallen gaat. Het gros van de kinderen blijkt zich trouwens dichter bij de AN-kant te bevinden: de mediaan ligt op nog geen 10%, het minimum en het eerste kwartielen vallen zelfs samen op 0% verbuiging. Wat de pronominale sujectsverdubbeling betreft, blijven de er minstens zeven, in praktijk tien, kinderen hangen aan de volledig Algemeen Nederlandse pool van het continuüm. Het hoogst niet-an-gehalte is bovendien maar 10% (Tobias). 61

63 Figuur III.6: boxplot van het gebruik van de syntactische dialectprincipes bij de informanten 62

64 IV Discussie van de resultaten 1 De verwachtingen De verwachtingen die we op het einde van de inleiding formuleerden waren onder te verdelen in twee domeinen: hoe de kinderen omgaan met dialect (IV.1.1: Zesjarigen en hun omgang met dialect) en taal- en registervariatie (IV.1.2: Onderlinge variatie bij zesjarigen). Alle bondige referenties verwijzen naar theorieën die uitvoeriger besproken werden in de inleiding (zie I.1: Een theoretisch kader). 1.1 Zesjarigen en hun omgang met dialect 1 In het dialect dat de kinderen gebruiken, verwachten we volgens Van Brees (2000) vaststellingen vooral bewuste taalelementen. Dat betekent vooral dialectfonologie en weinig dialectsyntaxis. Bepaalde kenmerken die, zoals De Vink (2004) opmerkte, door hun saillantie ook vaak zouden kunnen voorkomen in het dialect van de informanten, maken bijvoorbeeld deel uit van de fonologie. Zie IV Algemene observaties. 2 We verwachten hypercorrectie en andere niet-idiomatische dialectrealisaties die de Vink (2004) gecategoriseerd heeft: waarschijnlijk vooral hyperdialectismen 3 omdat de thuistaal van de informanten geen AN is. Maar pseudodialectismen zijn niet onmogelijk. De informanten horen namelijk op veel plaatsen AN, of dat kunnen we toch verwachten. Zie IV Niet-idiomatische dialectrealisaties. 3 Bij eventuele passages waarin de kinderen elkaar verbeteren verwachten we vooral opmerkingen over bewuste taaldomeinen. Ook dat kunnen we afleiden uit Van Brees theorie (2000) over bewuste en onbewuste taaldomeinen. Die passages kunnen ons misschien meer vertellen over het registerbewustzijn van de informanten. Zie IV Correcties door de kinderen. 1.2 Onderlinge variatie bij zesjarigen We verwachten variatie in het taalgebruik van de zesjarigen. Die variatie zou al enige gelijkenissen moeten of kunnen vertonen met die waar volwassenen gebruik van maken. 1 We onderzoeken hoe die variatie zich gedraagt in de verschillende taaldomeinen en of ze gelijkend is bij alle informanten. Zie IV Taalvariatie. 2 Die variatie kan verschillende oorzaken hebben. De ontvanger van de boodschap of een bepaalde pragmatische functie zijn enkele voorbeelden die De Houwer (2003) besprak. Ten slotte kunnen we dankzij die variatie ook enkele voorzichtige conclusies trekken over hoe bewust deze zesjarigen zijn van registers en hun toepassingen. Zie IV Registervariatie. 3 Ter herinnering: Pseudodialectismen zijn hypercorrecties in het dialect als tweede taal, door invloed van de eerste taal. Een soort pseudodialectismen zijn hyperdialectismen. Dat zijn instanties van hypercorrectie in het dialect, door de invloed van het AN (dat de eerste taal is). 63

65 2 Vaststellingen 2.1 Zesjarige kinderen in het AN/dialect-continuüm Algemene observaties 1 Van Brees rangschikking naar bewustzijn Als we Van Brees rangschikking voor volwassenen volgen, zou de fonologie de hoogste niet-an-scores moeten hebben. Dat is inderdaad het geval: in de samenvattingen zagen we dat het 26,18% in totaal krijgt, wat meer is dan morfologie (22,82%). Syntaxis is het minst bewuste taaldomein en heeft dus zoals verwacht de laagste niet-an-score (2,49%). De niet-an-score van fonologie is niet bijzonder hoog en het verschil met de morfologie is klein. Onze indeling in fonologie, morfologie en syntaxis komt echter niet volledig overeen met die van Van Bree. We delen dus onze onderzochte dialectelementen verder in volgens Van Bree. Dan zien we dat bij de afleidingen en samenstellingen de volgende elementen kunnen ondergebracht worden: maat- en gewichtsaanduidingen, meervouden op s en eren, verkleinsuffixen en telwoorden. Tabel IV.1 brengt die kenmerken samen in een overzicht. We zien het aantal niet-anattestaties (voor de breuklijn) tegenover het aantal mogelijke niet-an-attestaties (na de breuklijn). We zien ook het gemiddelde van de percentages van afleidingen en samenstellingen: 18,27%. Morfologie maten mv. op s mv. op verklein- telwoorden Totaal eren suffixen niet-an 2/4 0/3 2/5 1/72 0/15 18,27% 50% 0% 40% 1,33% 0% Tabel IV.1: taalelementen van samenstelling en afleiding De rest van onze morfologie brengen we over naar flexie en syntaxis, dat bijgevolg bestaat uit de volgende elementen: de gebiedende wijs, persoonsvorm in de eerste persoon enkelvoud, de persoonsvorm op de of te, de verleden tijd, de buigingswoorden, het gij-systeem, subjectverdubbeling, verbuiging van dan en of, verbuiging van ja en nee, redundant dat, betrekkelijke bijzinnen, dubbele negatie, semi-negatieve maar, verbuiging van het voegwoord en het wederkerig voornaamwoord. Zoals we zien in tabel IV.2, is er zo een gemiddelde van 13,81% voor de flexie en de syntaxis. 64

66 Syntaxis niet-an gebied. wijs 4/10 40% pv. 1e enk. 0/188 0% pv. op ' de of te 10/34 29,41% VT 0/24 0% ander genus 6/111 5,41% bep. lidw. 0/12 0% onbep. lidw. 65/114 62,46% vnw. 5/33 15,15% adjectief 1/20 5% gij-systeem 99/142 69,72% pron. subjectv. 5/45 11,36% nominale subjectv. 0/23 0% verbuiging dan & of 0/0 0% verbuiging ja & nee 0/96 0% redundant dat 0/2 0% betr. bijz 3/10 30% dubbele negatie 1/112 0,89% semi-neg. maar 0/9 0% verb. voegw. 3/39 6,79% wederk. vnw. 0/1 0% Totaal 13,81% Tabel IV.2: taalelementen van flexie en syntaxis Nu we onze taaldomeinen herschikt hebben volgens Van Brees rangschikking van bewustheid, zien we dat de informanten zich nog duidelijker volgens die rangschikking gedragen. Ze gebruiken immers het meeste dialectkenmerken uit het meest bewuste taaldomein fonologie (26,18%), minder uit het minder bewuste taaldomein afleidingen en samenstellingen (18,27%) en het minste uit het minst bewuste taaldomein flexie en syntaxis (13,81%). 2 De Vinks instabiele taalkenmerken De Vink stelt dat tweede-taalkenmerken die als eerste aangeleerd worden de instabielste zijn. Hij bepaalt die instabiliteit en dus saillantie op basis van zijn primaire en secundaire factoren voor structuurverlies. Het is waarschijnlijk dat de informanten de saillante kenmerken zeker zullen gebruiken als ze duidelijk willen maken dat ze dialect spreken. We maken hiervoor gebruik van De Vinks rangschikking van (V-)stabiliteit. Daarin beschouwt hij van onze onderzochte taalelementen morfologie als het minst stabiele taaldomein. Bijwoorden en lexicale fonologie zijn stabieler en het stabielste zijn functiewoorden en constructies. Bijwoorden, functiewoorden en constructies hebben we niet opgenomen in dit onderzoek, dus moeten we ons beperken tot morfologie en lexicale fonologie. Maar voor we daarmee aan de slag kunnen, moeten we weten wat De Vink er onder verstaat. Lexicale fonologie is bij De Vink niet hetzelfde als een uitspraakverschil: 65

67 Van een uitspraakverschil is sprake wanneer in het dialect 'dezelfde klank' wordt gebruikt als in de standaardtaal maar deze anders wordt uitgesproken. Zo kiest een Twent wanneer hij de Standaardnederlandse vorm eend gebruikt, vanuit het Standaardnederlands gezien de juiste klank ee maar kan hij deze nog wel op zijn Twents uitspreken, dat wil zeggen, monoftongisch en genasaleerd. Binnen de, nogal instabiele, lexicale fonologie moet rekening gehouden worden met woorden waarin het klankverschil tussen de beide variëteiten te herleiden is tot een distributioneel verschil. Een voorbeeld hebben we met Westfries sk tegenover Standaardnederlands sch, in bijvoorbeeld skool tegenover school. (De Vink 2004: 30) In ons onderzoek vallen dus alle fonologische kenmerken onder de noemer lexicale fonologie, behalve de Gentse huig-r. De Vinks morfologie verschilt van die van ons en die van Van Bree. Van de elementen uit dit onderzoek beschouwt hij de volgende als morfologie: meervouden, verkleinwoorden en genus van substantieven; flexie van adjectieven; tegenwoordige tijd, verleden tijd en imperatieven van werkwoorden; flexie van pronomina; telwoorden; negatie. De minst stabiele en dus meest saillante kenmerken worden als eerste aangeleerd. We kunnen veronderstellen dat het de meest waarschijnlijke opties zijn om een registerwisseling aan te geven en vol te houden. Dus we kunnen onderzoeken of De Vinks rangschikking voor volwassenen ook voor zesjarigen geldt. Tabel IV.3 toont de dialectscores van ons onderzoek volgens zijn rangschikking. instabieler morfologie Kenmerk Dialectscores meervoud 22,50% substantieven verkleinwoorden 1,39% genus 0,09% adjectieven 5,00% tegenwoordige tijd 29,41% werkwoorden verleden tijd 0,00% imperatief 40,00% pronomina 15,15% telwoorden 0,00% negatie 0,89% stabieler lexicale fonologie 20,13% 11,44% Tabel IV.3: rangschikking V-stabiliteit van De Vink Volgens De Vinks rangschikking zou de morfologie als eerste aangeleerd moeten worden en het saillantste zijn. In onze resultaten lijkt de lexicale fonologie echter eerder geleerd te worden, want de kinderen gebruiken daar meer de dialectvariant dan in de morfologie. Opvallend is dat er maar drie van de tien morfologische taalelementen hogere percentages hebben van lexicale fonologie. Die drie (meervoud van substantieven, tegenwoordige tijd en imperatief van werkwoorden) worden dus meer in de dialectvariant gebruikt dan de elementen van lexicale fonologie. Dat impliceert, zoals De Vink verwacht, dat die drie eerder aangeleerd worden. Voor onze data klopt De Vinks rangschikking dus maar deels. Veronderstellen we dat de kinderen vooral de meest saillante kenmerken zullen gebruiken om duidelijk te maken dat ze overgeschakeld zijn op dialect, dan verwachten we vooral morfologie in zulke passages. Dat wordt deels ondersteund door onze data, deels ook niet. Fien grijpt inderdaad 66

68 naar het morfologische taalelement dubbele negatie om plots over te schakelen op dialect. Tobias daarentegen spreekt de veronderstelling tegen door in zijn dialectpassage vooral aandacht te besteden aan fonologie (zie transcripties ) Niet-idiomatische dialectrealisaties De informanten zijn alle twaalf in een omgangstaal opgevoed en hebben het dialect dus als (een) tweede taal verworven. We kunnen dus waarschijnlijk wel stellen dat alle informanten verwervers van het dialect zijn, ook al zijn er misschien die niet direct of vaak in contact komen met een "traditioneel dialect". We hebben het AN, "de" omgangstaal en "het" dialect enkel als prototypische punten in het AN/dialect-continuüm voorgesteld. Onder de verwerving van het dialect is dus eigenlijk te verstaan: de verwerving van een variëteit van het Nederlands die dicht bij de dialectische pool aanleunt. We kunnen bijgevolg niet over een strikte juist/fout-verdeling spreken, vandaar de term niet-idiomatisch dialect. Er zijn realisaties te vinden die geen "juist" dialect zijn. Dat zijn de twee attestaties van Tobias die muwe zegt en daarmee mouwen bedoelt. Dat kan een pseudodialectisme zijn, het is waarschijnlijk te verklaren door een bewustzijn van een verschil tussen de eerste taal (een omgangstaal) en dialect. Daarbij zou Tobias dan naar analogie met de oo (die wel in uu verandert), de ou ook door uu vervangen hebben. Of dit inderdaad het geval is, valt te betwijfelen. Waarschijnlijk is Tobias zich gewoon bewust van een verschil tussen zijn thuistaal en wat een boer of een arbeider prototypisch spreekt en vervangt hij de klanken op goed geluk. Het zou mij niet verbazen mocht dat de meest gebruikte werkwijze zijn bij jongeren en kinderen die dialect willen spreken. Het is evenwel ongeloofwaardig dat ze zo'n laks systeem zouden gebruiken als ze het dialect echt als middel tot profilering onder hun klasgenootjes zouden willen. Waarschijnlijk passen ze het dus enkel toe als de situatie het uitlokt, maar het hun street credibility niet in het gedrang brengt. Daarnaast vinden we nog attestaties die geen "juist" dialect zijn, maar toch ook geen pseudodialectismen. Ze komen namelijk niet voor in dialectisch bedoelde uitingen. Dat zijn ten eerste de niet-idiomatische dialectverbuigingen van het onbepaald lidwoord, die op 33 attestaties neerkomen. Dat zijn bijvoorbeeld e dolfijn waar we nen dolfijn verwachten en e naam in plaats van ne naam (zie III.2.2.2: Het onbepaald lidwoord). Daar is analogie aan het werk, maar niet tussen de thuistaal en het dialect. Die overgeneralisaties geven op het eerste zicht het idee op goed geluk verdeeld te worden. We zien echter dat bij elk genus e gebruikt wordt, ook waar dat niet in het paradigma van dat genus zit. Het is mogelijk dat uitspraakgemak een rol speelt, het staat de verstaanbaarheid immers niet in de weg. E zou dan net zoals n een vorm zijn van een. Ook een verkorte ne is mogelijk, maar dat e een verkorting van nen zou zijn is al minder waarschijnlijk. Een andere groep niet-idiomatische dialectattestaties zijn geen AN of dialect, maar typisch voor de omgangstaal. Dat zijn de monoftongen van ei/ij en ui en de t-apocope die algemener gebruikt wordt dan in literatuur beschreven is. 67

69 De derde groep bestaat uit de attestaties die geen AN, geen dialect en geen omgangstaal zijn. Dat zijn ten eerste de vier imperatieven die op t eindigen waar in het dialect geen t verwacht wordt. Het is moeilijk te zeggen of die echt niet-idiomatisch dialect zijn of omgangstaal. Omgangstaal is immers bijzonder moeilijk te beschrijven omdat ze zo'n groot continuüm overspant en bovendien verschilt per groep sprekers. Ten tweede zijn de attestaties die geen AN, dialect of omgangstaal zijn: de die's die Laura en Maurits gebruiken waar een betrekkelijke dat hoort te staan. Dat zijn drie attestaties: e paard die alles doet, een hondje. ui: die alles doet en een paardje die alles doet (zie III.3.5: Betrekkelijke bijzinnen). Ten derde is er nog een buitenbeentje: de uitspraak van de r. Er zijn uitspraken van r die namelijk bij de alveolar tap aanleunen. Deze uitspraak is, naast geen uitgesproken dialect of AN, ook geen prototypische omgangstaal. Een kenmerk van de uitspraak van de r is dat ze niet vast gereglementeerd is Correcties door de kinderen Als het niet over de inhoud gaat, bieden de kinderen elkaar soms ook wel een lexicaal alternatief aan. Zo is er iemand uit de klas, waarschijnlijk Maurits, die zegt kieke is 't zelfde als Nele het over kippe heeft (zie transcripties ). Iemand anders uit de klas associeert dat met de uitdrukking kieke zonder kop, waarschijnlijk Kobe. Kijken we toch even naar correcties van inhoud, dan zien we een interessante passage die afwijkt naar commentaar op de linguïstische houding. Dat is die ene zin van Tobias, waarin hij Kobe verwijt geen boer te zijn: hij zijt toch giene buur. ik zie u al zu. en u muwe zijn te lank. u muwe. kiek (zie transcripties ). Inhoudelijk gaat die zin zoals vermeld over de inhoud (Kobe is geen boer), maar linguïstisch profileert Tobias de zin als dialectisch. Een andere opvallende passage die correctie inhoudt, is waar Gilles zegt Jules te willen uitnodigen en verschillende kinderen in de klas beweren dat hij zelf Jules is (zie transcripties 110 e.v.). Ze horen blijkbaar niet (goed) het verschil tussen Gilles en Jules (hoewel dat toch vrij duidelijk is). De enige passage met correctie die we kunnen onderwerpen aan Van Brees rangschikking is die ene zin van Tobias. Van de onderzochte taaldomeinen is het inderdaad het bewuste(re) domein fonologie dat hij gebruikt om zijn punt te maken. 2.2 Taal- en registervariatie Taalvariatie We kunnen ons de vraag stellen of er (grote) verschillen te vinden zijn in het taalgebruik van de kinderen en in het taalgebruik van de kinderen onderling. 68

70 1 Variatie tussen de kinderen onderling Willen we de variatie tussen de kinderen onderling kunnen uittekenen, dan moeten we enkele van de besproken kenmerken uitsluiten. Dat zijn de kenmerken waarvan we niet voor alle kinderen attestaties hebben. Let wel: onder attestaties verstaan we nog altijd attestaties uit het hele continuüm, niet enkel van toegepaste dialectkenmerken. De kenmerken die dus in aanmerking komen zijn: fonologisch (de Algemeen Nederlandse ee, de Gentse uu, de Oost-Vlaamse oeë, de Gentse aa, de Gentse aoë, de Gentse ou, de h-procope, de n-syncope en de t-apocope), morfologisch (de verbuiging van een, de verkleinwoorden, de eerste persoon enkelvoud, de persoonsvormen op dege/-tege en de verleden tijd) en syntactisch (de pronominale subjectverdubbeling, de verbuiging van ja en nee en de dubbele negatie). Ook de Gentse huig-r is hier niet van nut omdat die niet enkel in dialect, maar ook in AN aanvaard wordt. Tabel IV.4 toont een overzicht van de gemiddelde percentages van de informanten per taaldomein. Dat zijn evenwel enkel percentages, gebaseerd op de attestaties uitgebreid besproken in hoofdstuk III. Resultaten van het onderzoek. Het zijn zoals te zien ook enkel de cijfers voor het dialectgehalte van het taalgebruik van de kinderen. Meestal is dat complementair met het AN-gehalte. Enkel bij de fonologie kan dat licht verschillen, door kenmerken die niet-dialectisch, maar ook geen AN zijn, zoals de monoftongische ij. AN-gehalte Informant Tobias Kobe Maurits Luna Felix Nele Fonologie 69,20% 71,94% 72,59% 78,33% 77,25% 79,96% Morfologie 62,50% 74,12% 75,00% 92,00% 76,00% 100,00% Syntaxis 96,67% 100,00% 100,00% 91,67% 100,00% 100,00% Informant AN-gehalte Halil Charlotte Gilles Fien Ben Laura Gemiddelde Fonologie 70,70% 78,19% 76,27% 72,75% 75,88% 74,69% 74,81% Morfologie 89,33% 94,67% 100,00% 90,00% 84,62% 91,43% 85,81% Syntaxis 100,00% 100,00% 97,22% 98,15% 100,00% 99,38% 98,59% Tabel IV.4: gemiddelde AN-percentages per kind per taaldomein Figuur IV.1 vat al die percentages samen om een duidelijk overzicht te krijgen op de variatie tussen de informanten. Om de boxplots te kunnen interpreteren, moeten we onthouden dat het om boxplots met de dialectpercentages gaat, dus met de toepassing van een dialectkenmerk. Dat zetten we uit in een continuüm van 0% (volledig niet-dialect) tot 100% (volledig dialect). De boxplot is dus niet altijd een continuüm dat van het AN tot aan het dialect reikt. Merk ook op dat het afgebeelde deel van het continuüm enkel de bovenste 40% beslaat. 69

71 Figuur IV.1: overzicht van de variatie tussen de informanten, per taaldomein De grootste variatie is duidelijk te zien in de morfologie, ze beslaat zo'n 37,5% van het continuüm. In dat taaldomein spreken twee kinderen (Nele en Gilles) volledig AN. Diegene die het meeste dialect spreekt (Tobias) blijft hangen rond de 60% AN. Dat ligt aan zijn score van 0% AN bij de verbuiging van een. Ze onderscheidt hem van de andere informanten, die tussen 35,29 en 100% ANgehalte halen. Het gemiddelde AN-percentage voor morfologie is 85,81%. De meeste variatie is in de boxplot te zien onder dat gemiddelde: de kwartielen zijn daar groter. Het verschil in variatiegrootte is niet groot tussen fonologie en syntaxis. Maar met slechts 8,33% van het continuüm variëren de informanten onderling het minste in syntaxis. Luna is de uitschieter van de AN-boxplot en dus een buitenbeentje. Haar AN-percentage in syntaxis ligt maar op 91,67%. De oorzaak daarvan is dat zij de enige is die dubbele negatie gebruikt en dat twee keer. Omdat er voor de rest maar zes enkelvoudige negaties te vinden zijn van haar, daalt haar AN-percentage voor dit kenmerk meteen veel. Het gemiddelde van de informanten valt samen met de hoogste ANscore: 100% AN. De informanten die geen 100% halen, zijn Tobias, Gilles, Laura en dus ook Luna. Bij elk van de vier informanten is dat gelegen aan hun sporadische gebruik van pronominale subjectverdubbeling. Wat fonologie betreft, ten slotte, moeten we opletten met het onderscheid tussen AN en dialect. Bij sommige fonologiekenmerken is er naast AN en dialect namelijk soms nog een andere optie. Dat is vaak een omgangstalige optie, zoals de monoftongische ij. Als we het AN-percentage bekijken, dan zien we dat de variatie tussen de informanten 9,03% van het continuüm beslaat, dat is het verschil tussen Luna en Tobias. Bij het AN-precentage voor fonologie kunnen we zien dat geen 70

72 enkele informant een 100% Algemeen Nederlandse uitspraak heeft, terwijl die score wel gehaald werd voor morfologie en syntaxis. Het lijken vooral de medeklinkers te zijn die daarvoor zorgen, terwijl de monoftongen het meeste 100%-scores halen. De gemiddelde AN-score voor fonologie is 74,81%. De variatie tussen de kinderen in het AN- en dialectcontinuüm beslaat voor de drie taaldomeinen samen 18,29%. Dat is niet bijzonder veel, wat de these zou kunnen ondersteunen dat kinderen vanaf vijf jaar hun taalgebruik op leeftijdsgenoten afstemmen. 2 Variatie binnen de taal van de kinderen Uit wat voorafgaat, krijgen we de indruk dat sommige kinderen weinig variëren in het AN/dialectcontinuüm, en andere meer. Om dat te onderzoeken, gebruiken we dezelfde data als voor de variatie tussen de kinderen (zie tabel IV.4). Maar die cijfers geven enkel info over het dialectgehalte, dus hebben we nog een vergelijkbare tabel met cijfers voor het AN-gehalte nodig. Die vinden we in tabel IV.5. Dialectgehalte Informant Tobias Kobe Maurits Luna Felix Nele Fonologie 30,80% 28,06% 27,41% 21,67% 22,75% 20,04% Morfologie 37,50% 25,88% 25,00% 8,00% 24,00% 0,00% Syntaxis 3,33% 0,00% 0,00% 8,33% 0,00% 0,00% Informant Dialectgehalte Halil Charlotte Gilles Fien Ben Laura Gemiddelde Fonologie 20,04% 21,81% 23,73% 27,25% 24,12% 25,31% 24,41% Morfologie 10,67% 5,33% 0,00% 10,00% 15,38% 8,57% 14,19% Syntaxis 0,00% 0,00% 2,78% 1,85% 0,00% 0,62% 1,41% Tabel IV.5: gemiddelde dialectpercentages per kind per taaldomein Informant Variatie fonologie morfologie syntaxis Tobias 100,00% 100,00% 100,00% Kobe 100,00% 64,71% 0,00% Maurits 100,00% 62,50% 0,00% Luna 100,00% 20,00% 25,00% Felix 78,57% 60,00% 0,00% Nele 90,91% 0,00% 0,00% Halil 93,93% 26,67% 0,00% Charlotte 81,25% 23,33% 0,00% Gilles 82,35% 0,00% 8,33% Fien 95,24% 25,00% 5,56% Ben 87,50% 38,56% 0,00% Laura 91,89% 21,43% 1,85% Tabel IV.6: variatie per taaldomein binnen het taalgebruik van elke informant 71

73 We gebruiken dus opnieuw de kenmerken waarvan we voor alle informanten attestaties hebben. We berekenen hoeveel variatie elke informant gebruikt per taaldomein (zie tabel IV.6) en zetten dat in een kolomgrafiek (zie figuur IV.2). Figuur IV.2: variatie per taaldomein binnen het taalgebruik van elke informant Wat de fonologie betreft zien we bij vier informanten variatie van 100%: Tobias, Kobe, Maurits en Luna. Dat betekent dat ze in de fonologie zowel kenmerken enkel in de AN-variant gebruiken als ze kenmerken enkel in de dialectvariant gebruiken. Een kenmerk dat ze consequent in de AN-variant gebruiken, is de Gentse aoë, of liever de Algemeen Nederlandse ui. Luna haalt haar 100% dialectvariant echter bij een ander kenmerk en dat is de t-apocope. Felix haalt het laagste dialectgemiddelde voor fonologie. Het valt meteen op dat Tobias de grootste variatie vertoont wat de morfologie betreft. Hij steekt ver uit boven de andere informanten met een grote variatie: Kobe, Maurits en Felix. Het is opmerkelijk dat zij vier jongens zijn uit dezelfde sessie en dat Tobias de eerste was die aan het woord gekomen is. Het lijkt mij goed mogelijk dat de drie andere jongens hun taal aanpassen aan die van Tobias. Dat zou waarschijnlijk onbewust gebeuren, want zoals we hoger bespraken, is morfologie geen erg bewust taaldomein. Luna gebruikt het minste variatie (20%), op de voet gevolgd door Laura (21,43%). Het is mogelijk dat we van Luna een vertekend beeld hebben omdat we in vergelijking met haar klasgenoten niet veel materiaal hebben van haar (zie II.1.2.2: Data). Nele en Gilles gebruiken helemaal geen variatie in hun morfologie, ze gebruiken voor elk van de besproken kenmerken consequent de AN-variant. Dat betekent natuurlijk niet dat we geen morfologische variatie in hun taal kunnen steken. Het betekent enkel dat ze dat hier niet gedaan hebben. 72

Syntheseproef kerst 2013 Theoretische richtingen

Syntheseproef kerst 2013 Theoretische richtingen Syntheseproef kerst 2013 Theoretische richtingen Vooraf De syntheseproef bestaat uit een aantal onderdelen. 1. Schriftelijke taalvaardigheid Het verslag dat je maakte van de aidsgetuigenis van Kristof

Nadere informatie

KU LEUVEN FACULTEIT LETTEREN BLIJDE INKOMSTSTRAAT 21 BUS LEUVEN, BELGIË

KU LEUVEN FACULTEIT LETTEREN BLIJDE INKOMSTSTRAAT 21 BUS LEUVEN, BELGIË KU LEUVEN FACULTEIT LETTEREN BLIJDE INKOMSTSTRAAT 21 BUS 3301 3000 LEUVEN, BELGIË do s Waarom hebben we de standaardtaal verstaan? e. (Vandekerckhove, 2014: 104) regiolect en Ook zij gebruiken de term

Nadere informatie

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010 1 Bijlage: Vergelijking taalbeschouwelijke termen leerplannen basisonderwijs en secundair onderwijs In deze lijst vindt u in de linkerkolom een overzicht van de taalbeschouwelijke termen uit het leerplan

Nadere informatie

Mense va mijne leeftijd

Mense va mijne leeftijd Aanpak Design Resultaten Mense va mijne leeftijd Generatiegebonden tussentaalgebruik in Expeditie Robinson Eline Zenner en Dirk Geeraerts Conclusie Onderzoeksvraag Is er een verschil in de manier waarop

Nadere informatie

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten Subdomein A 1.1: Woordenschat 1.1 h/v de betekenis van onbekende woorden afleiden uit de context; 1.2 h/v de betekenis

Nadere informatie

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv Inhoud 1 Spelling 5 1 geschiedenis van de nederlandse spelling in vogelvlucht 11 2 spellingregels 13 Klinkers en medeklinkers 13 Spelling van werkwoorden 14 D De stam van een werkwoord 14 D Tegenwoordige

Nadere informatie

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt Summary 352 12. Samenvatting A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt door de Idaksahak, een groep van ongeveer 30.000

Nadere informatie

Beknopte grammatica. voor. de cursus. Grieks van het Nieuwe Testament

Beknopte grammatica. voor. de cursus. Grieks van het Nieuwe Testament Beknopte grammatica voor de cursus Grieks van het Nieuwe Testament versie 1.0 Menno Haaijman scripture4all.org Tijdens de try-out voor de cursus bleek dat veel, zo niet alle, toehoorders de Nederlandse

Nadere informatie

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12 Inhoudsopgave 1 Русский алфавит Het Russische alfabet 10 2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12 3 Фонетика Fonetiek

Nadere informatie

Overzicht bereikte eindtermen eerste graad met aanvullende leermethode Taalboost 1

Overzicht bereikte eindtermen eerste graad met aanvullende leermethode Taalboost 1 Overzicht bereikte eindtermen eerste graad met aanvullende leermethode Taalboost 1 De geel gemarkeerde eindtermen worden met de methode en mits didactisch ernaar handelen gerealiseerd. 1. Luisteren De

Nadere informatie

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2 Zakelijk Professioneel (PROF) - B2 Voor wie? Voor hogeropgeleiden die hun taalvaardigheid in het Nederlands zullen moeten bewijzen op de werkvloer in Vlaanderen, Nederland of in een buitenlands bedrijf

Nadere informatie

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen Samenvatting Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen Negen casestudies naar de verwerving van het Engels, Duits en Zweeds door volwassen moedertaalsprekers

Nadere informatie

Het belangrijkste doel van de studie in hoofdstuk 3 was om onafhankelijke effecten van visuele preview en spellinguitspraak op het leren spellen van

Het belangrijkste doel van de studie in hoofdstuk 3 was om onafhankelijke effecten van visuele preview en spellinguitspraak op het leren spellen van Samenvatting Het is niet eenvoudig om te leren spellen. Om een woord te kunnen spellen moet een ingewikkeld proces worden doorlopen. Als een kind een bepaald woord nooit eerder gelezen of gespeld heeft,

Nadere informatie

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo, vmbo

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo, vmbo Tussendoelen Nederlands onderbouw vo, vmbo Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten Subdomein A 1.1: Woordenschat 1.1 vmbo de betekenis van onbekende woorden afleiden uit de context; 1.2 vmbo de betekenis

Nadere informatie

Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar

Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar Hieronder vindt u de leerplandoelen taalbeschouwing die we met onze evaluatie in kaart willen brengen. Ze staan in dezelfde volgorde

Nadere informatie

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek Marc van Oostendorp M.van.Oostendorp@umail.LeidenUniv.NL 29 november 2004 Variatielinguïstiek Wat is variatielinguïstiek? De studie van taalvariatie

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2016-2017 Vak: Nederlands Klas: vmbo-tl 2 Onderdeel: Spelling 1 & 2 Digitale methode 1F Spelling: verdubbeling en verenkeling. 1F Spelling: vorming van het bijvoeglijk naamwoord. 1F Werkwoordspelling waarvan

Nadere informatie

G0N11a Statistiek en data-analyse: project Eerste zittijd Modeloplossing

G0N11a Statistiek en data-analyse: project Eerste zittijd Modeloplossing G0N11a Statistiek en data-analyse: project Eerste zittijd 2007-2008 Modeloplossing Opmerking vooraf: Deze modeloplossing is een heel volledig antwoord op de gestelde vragen. Om de maximumscore op een vraag

Nadere informatie

Basisgrammatica. Doelgroep Basisgrammatica

Basisgrammatica. Doelgroep Basisgrammatica Basisgrammatica In Muiswerk Basisgrammatica wordt aandacht besteed aan de drie belangrijkste woordsoorten die de traditionele grammatica onderscheidt. Verder komen de eerste beginselen van zinsontleding

Nadere informatie

Onderdeel: LEZEN Docent: RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Onderdeel: LEZEN Docent: RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: Rapportperiode 1 Vak: Nederlands Onderdeel: LEZEN Docent: RKW 1 Aantal lessen per week: 4 Methode: Lees Mee Hoofdstuk: Blok 1 t/m 6 Blz. Weging: 1x 3x woordmixtoets 3x leestoets In totaal 6 cijfers Studievaardigheden:

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Het programma van deze PIT wordt gedurende het schooljaar aangepast aan het tempo en het niveau van de klas. Vak: Nederlands, onderdeel taalportfolio Klas: IG1 - EBR Lesperiode: 1 en 2 Taalportfolio opdracht

Nadere informatie

Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Grammatica op maat Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Doelgroepen Grammatica op maat Dit programma is

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Schooljaar 2015 2016 Nederlands havo vwo 1 Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling H 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende

Nadere informatie

Samenvatting in het Nederlands

Samenvatting in het Nederlands Samenvatting in het Nederlands Hoofdstuk 1. Dit boek beschrijft een sociolinguïstisch onderzoek op het Friese Waddeneiland Ameland. In meer dan één opzicht kan de taalsituatie hier uniek genoemd worden.

Nadere informatie

Samenvatting in het Nederlands

Samenvatting in het Nederlands Samenvatting in het Nederlands Congruentie is het verschijnsel in natuurlijke taal dat de vorm van het ene woord afhangt van de kenmerken van een ander woord. Zo hangt in het Nederlands de vorm van het

Nadere informatie

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991.

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991. De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06 Pag. 47 47 Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991. De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06

Nadere informatie

Kernachtig communiceren

Kernachtig communiceren Kernachtig communiceren De draad van mijn verhaal Generaliseren en concretiseren Hoofd en bijzaken Werken met tijdlijnen Verbaliseren en visualiseren De kern van mijn boodschap Taalpatronen Samenvatten

Nadere informatie

Educatief Startbekwaam (STRT) - B2

Educatief Startbekwaam (STRT) - B2 Educatief Startbekwaam (STRT) - B2 Voor wie? Voor hogeropgeleide volwassenen (18+) of jongeren (16+) aan het einde van het secundair of voortgezet onderwijs in het buitenland die starten met een studie

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende regel De stam van werkwoorden kunnen noteren

Nadere informatie

Een hele eenvoudige benadering van de oplossing van dit probleem die men wel voorgesteld heeft, is de volgende regel:

Een hele eenvoudige benadering van de oplossing van dit probleem die men wel voorgesteld heeft, is de volgende regel: Accent op voorzetsels en partikels Het tweede probleem dat ik wil gebruiken ter illustratie is een probleem dat meer van belang is voor de spraaktechnologie. Een van de technologieën die spraaktechnologen

Nadere informatie

Inhoud. 1 Spelling 10

Inhoud. 1 Spelling 10 Inhoud 1 Spelling 10 1 geschiedenis van de friese spelling (stavering) in het kort 10 2 spellingregels 12 Hulpmiddelen 12 Klinkers en medeklinkers 12 Lettergrepen 13 Stemhebbend en stemloos 13 Basisregels

Nadere informatie

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I Grammatica I Rubriek Oefening Type Opgaven Uitleg Alle onderwerpen Totaaltoets Grammatica I (*) 42 1 Klanken/letters Deeltoets 1 (*) Naamwoorden Deeltoets 2

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Vak: Nederlands Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2016-2017 Lesperiode: 1 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende

Nadere informatie

De verwerving van taalvariatie, een onderzoek bij Roeselaarse kinderen van 3 en 6 jaar.

De verwerving van taalvariatie, een onderzoek bij Roeselaarse kinderen van 3 en 6 jaar. De verwerving van taalvariatie, een onderzoek bij Roeselaarse kinderen van 3 en 6 jaar. Sharon Hoirelbeke Master: Taal- en Letterkunde Nederlands Engels 2009-2010 Promotor: Dr. Gunther De Vogelaer MASTERTHESIS

Nadere informatie

Visuele Leerlijn Taal

Visuele Leerlijn Taal Visuele Leerlijn Taal www.gynzy.com Versie: 05-09-2019 Taalbegrip Abstracties Probleem & oplossing Zender & ontvanger Functies van taal Discussie Standpunt & argument Feit & mening Illustratie (als voorbeeld)

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2018-2019 Klas: HV1 Lesperiode: 1 + 2 Diploma grammatica Methode: Nieuw Nederlands 5 e editie Hoofdstuk: Grammatica HF 1 t/m 6 Bladzijde: 25 t/m 30, 67 t/m 72, 109 t/m 114, 151 t/m 156, 193 t/m 198, 235

Nadere informatie

2.5 Seminar Literatur- und Sprachwissenschaft (3. und 4. Semester) 2.5 a Werkcollege met werkstuk (en presentatie) datum:

2.5 Seminar Literatur- und Sprachwissenschaft (3. und 4. Semester) 2.5 a Werkcollege met werkstuk (en presentatie) datum: 2.5 Seminar Literatur- und Sprachwissenschaft (3. und 4. Semester) Die Arbeit mit dem Sprachtagebuch dient in den Seminaren Literatur- und Sprachwissenschaft zur Vertiefung und Erweiterung der erworbenen

Nadere informatie

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek Jan Heerze Kortom Nederlandse grammatica Walvaboek WOORD VOORAF Kennis van de Nederlandse grammatica is geen doel in zichzelf, maar een hulpmiddel om tekortkomingen in eigen taalgebruik te corrigeren.

Nadere informatie

Drie maal taal. Taal beschouwen in realistische situaties

Drie maal taal. Taal beschouwen in realistische situaties Ronde 3 Joost Hillewaere Eekhoutcentrum Contact: joost.hillewaere@kuleuven-kulak.be Drie maal taal. Taal beschouwen in realistische situaties 1. Inleiding Waarom leren kinderen taal op school? Taal heeft

Nadere informatie

1e Deeltentamen Inleiding Taalkunde

1e Deeltentamen Inleiding Taalkunde 1e Deeltentamen Inleiding Taalkunde 28/05/2009 13.15-16.15 Dit tentamen heeft 5 vragen. Je hebt drie uur de tijd om deze te beantwoorden. Vergeet niet je naam en studentnummer steeds duidelijk te vermelden.

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Vak: Nederlands, onderdeel taalportfolio Lesperiode: 1 Taalportfolio deel 1 In je taalportfolio komen 4 opdrachten die gedurende het jaar worden uitgedeeld en uitgelegd. In de eerste rapportperiode worden

Nadere informatie

Zelfbeoordelingsinstrument Toetsing Tolken

Zelfbeoordelingsinstrument Toetsing Tolken Zelfbeoordelingsinstrument Toetsing Tolken - Gesprekstolken - Consecutief tolken - Vertaling à vue ten behoeve van het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) [In dit document wordt kortheidshalve

Nadere informatie

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon Josée Coenen De bovenkamer een kleurrijke grammatica van het Nederlands colofon Dit overzicht is samengesteld door Josée Coenen, auteur van De bovenkamer. Vormgeving Marjo Starink Bazalt 2016 Voor meer

Nadere informatie

Tussentaal in Expeditie Robinson. contextgerichte of sprekergerichte variatie?

Tussentaal in Expeditie Robinson. contextgerichte of sprekergerichte variatie? Theoretische achtergrond Design Resultaten Tussentaal in Expeditie Robinson contextgerichte of sprekergerichte variatie? Conclusie Onderzoeksvraag Hoe interageren sprekergerichte features en contextgerichte

Nadere informatie

Person Markers in Spoken Spontaneous Israeli Hebrew. A Systematic Description and Analysis S. Cohen

Person Markers in Spoken Spontaneous Israeli Hebrew. A Systematic Description and Analysis S. Cohen Person Markers in Spoken Spontaneous Israeli Hebrew. A Systematic Description and Analysis S. Cohen Persoonsmarkeerders in het Spontaan Gesproken Israelisch Hebreeuws (Samenvatting) Het corpus-gebaseerde

Nadere informatie

Lezen. Doelgroep Lezen. Omschrijving Lezen

Lezen. Doelgroep Lezen. Omschrijving Lezen Lezen Het programma is met name geschikt voor groepen waarin grote niveauverschillen bestaan en voor leerlingen die het gewone oefenen met teksten niet interessant meer vinden. Doelgroep Lezen Muiswerk

Nadere informatie

Ronde 3. Voer je eigen taalonderzoek! 2. Onderzoek is hot. 1. Inleiding

Ronde 3. Voer je eigen taalonderzoek! 2. Onderzoek is hot. 1. Inleiding Ronde 3 Matthias Lefebvre Katholieke Hogeschool VIVES, campus Tielt Contact: matthias.lefebvre@vives.be Voer je eigen taalonderzoek! 1. Inleiding In 2010 heb ik voor het programmaboek van deze conferentie

Nadere informatie

- Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden.

- Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden. Abstract: - 3 experimenten - Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden. - Studie 1&2: consumenten verwachten

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Onderdeel: Hoofdstuktoets [Je leert over] onderwerp, deelonderwerpen en hoofgedachte. 2F Ik kan onderwerp en deelonderwerpen van een tekst vinden. 2F Ik kan de hoofdgedachte van een tekst vinden. 2F Ik

Nadere informatie

Flitsend Spellen en Lezen 1

Flitsend Spellen en Lezen 1 Flitsend Spellen en Lezen 1 Flitsend Spellen en Lezen 1 is gericht op het geven van ondersteuning bij het leren van Nederlandse woorden, om te beginnen bij de klanklettercombinaties. Doelgroep Flitsend

Nadere informatie

Daarom krijg je feedback bij iedere taak over je eigen werk. Het kan echter nuttig zijn om ook uit de fouten van je klasgenoten te leren.

Daarom krijg je feedback bij iedere taak over je eigen werk. Het kan echter nuttig zijn om ook uit de fouten van je klasgenoten te leren. Tijdens het schooljaar werken we in de les Nederlands voortdurend aan nieuwe onderwerpen. Deze onderwerpen lijken soms los van elkaar te staan, maar het is natuurlijk de bedoeling dat we alles wat we leren

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Fictie Klas: MH-1 Lesperiode:1 Taalportfolio In je taalportfolio komen 5 opdrachten die gedurende het jaar worden uitgedeeld en uitgelegd. In de eerste rapportperiode worden de eerste 3 opdrachten beoordeeld

Nadere informatie

Workshop BLIKSEM - Leesbegrippen in de BLIKSEM Oefenteksten en Toetsen

Workshop BLIKSEM - Leesbegrippen in de BLIKSEM Oefenteksten en Toetsen Leesbegrippen Groep 5 1. alinea (7)* 2. anekdote (2) 3. bedoeling van de schrijver (3) 4. boodschap overbrengen (1) 5. bronvermelding (2) 6. conclusie (1) 7. de bedoeling van de schrijver (2) 8. de clou

Nadere informatie

HOOFDSTUK 6: INTRODUCTIE IN STATISTISCHE GEVOLGTREKKINGEN

HOOFDSTUK 6: INTRODUCTIE IN STATISTISCHE GEVOLGTREKKINGEN HOOFDSTUK 6: INTRODUCTIE IN STATISTISCHE GEVOLGTREKKINGEN Inleiding Statistische gevolgtrekkingen (statistical inference) gaan over het trekken van conclusies over een populatie op basis van steekproefdata.

Nadere informatie

3 LEERPLANDOELEN. De basisschool stelt zich als streefdoel voor taalbeschouwing:

3 LEERPLANDOELEN. De basisschool stelt zich als streefdoel voor taalbeschouwing: 3 LEERPLANDOELEN De basisschool stelt zich als streefdoel voor taalbeschouwing: Een kind wil, durft en kan op zijn niveau nadenken over aspecten van het taalgebruik en het taalsysteem door taalverschijnselen

Nadere informatie

Cijferblad: evolutie van de omvang van het buitengewoon lager onderwijs voor en na de invoering van het M-decreet

Cijferblad: evolutie van de omvang van het buitengewoon lager onderwijs voor en na de invoering van het M-decreet Cijferblad: evolutie van de omvang van het buitengewoon lager onderwijs voor en na de invoering van het M-decreet Georges Van Landeghem KU Leuven, Centrum voor Onderwijseffectiviteit en -Evaluatie De gewone

Nadere informatie

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Tijdens het proces van een echtscheiding

Nadere informatie

Muiswerk Studievaardigheid richt zich op de belangrijkste deelvaardigheden die nodig zijn voor studievaardigheid.

Muiswerk Studievaardigheid richt zich op de belangrijkste deelvaardigheden die nodig zijn voor studievaardigheid. Studievaardigheid Muiswerk Studievaardigheid richt zich op de belangrijkste deelvaardigheden die nodig zijn voor studievaardigheid. Doelgroep Studievaardigheid Muiswerk Studievaardigheid is bedoeld voor

Nadere informatie

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Onderzoek naar het gebruik van metaforen door kinderen werd populair in

Nadere informatie

Studiewijzer TaalCompetent

Studiewijzer TaalCompetent TaalCompetent - Studiewijzer 1 Studiewijzer TaalCompetent leer-/werkboek basisvaardigheden taalbeheersing Nederlands 1 Werken met TaalCompetent 2 Overzicht uitwerkingen 3 Taaltoetsen voor de pabo 4 Kennistrainingen

Nadere informatie

Ma leidster, oe moe k ik da doen? Een onderzoek naar het (tussen)taalgebruik van kinderen in de jeugdbeweging.

Ma leidster, oe moe k ik da doen? Een onderzoek naar het (tussen)taalgebruik van kinderen in de jeugdbeweging. Inge Van Lancker Beroepsactiviteiten: In 2011 studeerde ik af als Master in de taal- en letterkunde: Nederlands - Spaans aan Universiteit Gent. Nu volg ik de Specifieke lerarenopleiding: taal- en letterkunde

Nadere informatie

Stem van de jeugd: bulletrapport

Stem van de jeugd: bulletrapport Stem van de jeugd: bulletrapport 20190044 Mei 2019 Simon Desmet Lore Verhoogen Over het onderzoek Online onderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau ivox in opdracht van Wat Wat en Medialaan tussen 25 april

Nadere informatie

Flitsend Spellen en Lezen 1

Flitsend Spellen en Lezen 1 Flitsend Spellen en Lezen 1 Flitsend Spellen en Lezen 1 is gericht op het geven van ondersteuning bij het leren van Nederlandse woorden, om te beginnen bij de klanklettercombinaties. Doelgroep Flitsend

Nadere informatie

Inhoud. Introductie tot de cursus

Inhoud. Introductie tot de cursus Inhoud Introductie tot de cursus 1 Inleiding 7 2 Voorkennis 7 3 Het cursusmateriaal 7 4 Structuur, symbolen en taalgebruik 8 5 De cursus bestuderen 9 6 Studiebegeleiding 10 7 Huiswerkopgaven 10 8 Het tentamen

Nadere informatie

Inleiding: Combinaties

Inleiding: Combinaties Zinnen 1 Inleiding: Combinaties Combinaties op verschillende niveaus: Lettergrepen als combinaties van fonemen. Woorden als combinaties van morfemen. Zinnen als combinaties van woorden en woordgroepen.

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2015-2016 Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende

Nadere informatie

Onderwijs- en examenregeling

Onderwijs- en examenregeling Onderwijs- en examenregeling geldig vanaf 1 september 2016 Opleidingsspecifiek deel: Bacheloropleiding: Taalwetenschap Deze Onderwijs- en examenregeling is opgesteld overeenkomstig artikel 7.13 van de

Nadere informatie

SAMENVATTING Het doel van dit proefschrift is drieledig. Ten eerste wordt inzicht verschaft in het gebruik van directe-rede-constructies (bijvoorbeeld Marie zei: Kom, we gaan! ) door sprekers met afasie.

Nadere informatie

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord Woordsoorten Nederlands Aanwijzend voornaamwoord Betrekkelijk voornaamwoord Bezittelijk voornaamwoord Bijvoeglijk gebruikt werkwoord Bijvoeglijk naamwoord Bijwoord Bijzin Hoofdzin Hulpwerkwoord Koppelwerkwoord

Nadere informatie

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen. DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen. STRUCTUUR De lesstof is ingedeeld in rubrieken (onderwerpen)

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing

Programma van Inhoud en Toetsing Onderdeel: Grammatica zinsdelen (RTTI) Lesperiode: 1 Hoofdstuk: 1, 2,3 & 5 Theorie blz 28, 68, 108, 188, 189 De leerling moet de volgende zinsdelen kennen: persoonsvorm onderwerp werkwoordelijk gezegde

Nadere informatie

Academische taal & gesprekken over techniek met kleuters

Academische taal & gesprekken over techniek met kleuters Academische taal & gesprekken over techniek met kleuters Masterclass in het kader van WETENSCHAP EN TECHNOLOGIE ALS GRONDHOUDING EN VAKOVERSTIJGENDE BENADERING Lotte Henrichs 1 Academische taal??? Ik???

Nadere informatie

Informatie over de deelnemers

Informatie over de deelnemers Tot eind mei 2015 hebben in totaal 45558 mensen deelgenomen aan de twee Impliciete Associatie Testen (IATs) op Onderhuids.nl. Een enorm aantal dat nog steeds groeit. Ook via deze weg willen we jullie nogmaals

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2015-2016 Onderdeel: Spelling week 1 t/m week 3 1 & 2 Digitale methode 1F Spelling: verdubbeling en verenkeling. 1F Spelling: vorming van het bijvoeglijk naamwoord. 1F Werkwoordspelling waarvan een deel

Nadere informatie

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD Samenvatting 10 tot 40% van de kinderen en adolescenten met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) ontwikkelen symptomen van

Nadere informatie

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur Hoewel kinderen die leren praten geen moeite lijken te doen om de regels van hun moedertaal

Nadere informatie

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen 1.1 Eigen kennis 1.1.1 Kinderen kunnen hun eigen kennis activeren, m.a.w. ze kunnen aangeven wat ze over een bepaald onderwerp al weten en welke ervaringen ze er

Nadere informatie

Eigen vaardigheid Taal

Eigen vaardigheid Taal Eigen vaardigheid Taal Door middel van het beantwoorden van de vragen in dit blok heeft u inzicht gekregen in uw kennis en vaardigheden van de grammatica en spelling van de Nederlandse taal. In het overzicht

Nadere informatie

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven. 1.8 Nederlands formuleren Als je zuiver Nederlands schrijft, moet je net als een verzorgde spelling een verzorgde zinsbouw gebruiken. Veel voorkomende fouten moet je daarbij vermijden. Deze fouten vind

Nadere informatie

1 Inleiding. 1.1 Inleiding

1 Inleiding. 1.1 Inleiding 1 Inleiding 1.1 Inleiding Huisartsen en patiënten voeren dagelijks gesprekken met elkaar zowel in spreekkamers van huisartspraktijken als bij patiënten thuis. Het werk van de huisarts bestaat, naast het

Nadere informatie

Profiel Academische Taalvaardigheid PAT

Profiel Academische Taalvaardigheid PAT Het Profiel Academische Taalvaardigheid omvat de taalvaardigheid die nodig is om op academisch niveau het Nederlands te functioneren en is de eerste plaats gericht op formele communicatie. Dit profiel

Nadere informatie

Taalverandering. 19. Taalverandering. Opdracht 19.1

Taalverandering. 19. Taalverandering. Opdracht 19.1 19. Taalverandering Opdracht 19.1 Vraag: Noem twee voorbeelden van varianten in het Nederlands (of in een andere taal) die steeds meer gebruikt lijken te gaan worden. Geef een lexicale en een andere variant.

Nadere informatie

Flitsend Spellen en Lezen 1

Flitsend Spellen en Lezen 1 Flitsend Spellen en Lezen 1 Flitsend Spellen en Lezen 1 is gericht op het geven van ondersteuning bij het leren van Nederlandse woorden, om te beginnen bij de klanklettercombinaties. Doelgroep Flitsend

Nadere informatie

Al spelend leren: onderzoek naar de educatieve (meer)waarde van computergames in de klas Project Ben de Bever

Al spelend leren: onderzoek naar de educatieve (meer)waarde van computergames in de klas Project Ben de Bever Al spelend leren: onderzoek naar de educatieve (meer)waarde van computergames in de klas Project Ben de Bever 2010-2011 Een onderzoek van: Universiteit Gent Katarina Panic Prof. Dr. Verolien Cauberghe

Nadere informatie

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde Luisteren - kwalitatieve niveaucriteria en zinsbouw tempo en articulatie Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben o.a. betrekking op zeer betrekking op betrekking op betrekking

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het Muiswerkprogramma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden

Nadere informatie

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Basisgrammatica Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Doelgroepen Basisgrammatica Het computerprogramma Basisgrammatica

Nadere informatie

Maatschappelijk Informeel (INFO) - A2

Maatschappelijk Informeel (INFO) - A2 Maatschappelijk Informeel (INFO) - A2 Voor wie? Voor jongeren (16+) of volwassenen (18+) die willen functioneren in informele alledaagse situaties. Hoe wordt er getoetst? Toetst alle vaardigheden apart:

Nadere informatie

In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van

In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van 118 Overgangsdialecten op de kaart In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van Variaties vzw plaats, met als thema Overgangsdialecten. Onderstaande tekst is een samenvatting van de

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Vak: Nederlands, onderdeel taalportfolio /HV Lesperiode: 1 Taalportfolio deel 1 In je taalportfolio komen 4 opdrachten die gedurende het jaar worden uitgedeeld en uitgelegd. In de eerste rapportperiode

Nadere informatie

Formuleren. Doelgroep Formuleren. Omschrijving Formuleren

Formuleren. Doelgroep Formuleren. Omschrijving Formuleren Formuleren Muiswerk Formuleren is een programma dat aandacht besteedt aan de belangrijkste stof die in de eerste klassen van het voortgezet onderwijs veelal aan de orde komt. Doelgroep Formuleren Formuleren

Nadere informatie

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau.

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau. 4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes 4.2.1. Algemeen In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau. Instellingsniveau (vragenlijst coördinator) provincie,

Nadere informatie

Nieuwsbrief leren. leren en studeren op de basisschool. nummer 7 maart 2002. Lieven Coppens

Nieuwsbrief leren. leren en studeren op de basisschool. nummer 7 maart 2002. Lieven Coppens België Finland Griekenland Japan Nigeria Noorwegen Polen Rusland Singapore Slovakije Tsjechië Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Percentage Nieuwsbrief leren leren en studeren op de basisschool nummer

Nadere informatie

The Value of Deliberate Metaphor W.G. Reijnierse

The Value of Deliberate Metaphor W.G. Reijnierse The Value of Deliberate Metaphor W.G. Reijnierse Samenvatting De waarde van opzettelijke metaforiek Proefschrift W. Gudrun Reijnierse In de afgelopen dertig jaar zijn metaforen voornamelijk bestudeerd

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 14 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 14 bestaat uit 9.566 leerlingen van het vijfde leerjaar lager onderwijs tot het zevende

Nadere informatie

Persistent Grammatical Difficulties in Specific Language Impairment I. Duinmeijer

Persistent Grammatical Difficulties in Specific Language Impairment I. Duinmeijer Persistent Grammatical Difficulties in Specific Language Impairment I. Duinmeijer Samenvatting Persistente grammaticale problemen bij kinderen met specifieke taalontwikkelingsstoornissen (SLI). Een gebrek

Nadere informatie

Kleuters leren lezen

Kleuters leren lezen Kleuters leren lezen Lerespel Inhoudsopgave INLEIDING... 3 STAP 1: KINDEREN MOETEN EERST BESEFFEN WAT LEZEN IS EN WAAROM HET HANDIG IS OM HET TE KUNNEN.... 4 STAP 2: DE VOORBEREIDING OP HET ZELF LEZEN;

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing

Programma van Inhoud en Toetsing Onderdeel: Grammatica zinsdelen (RTTI) Lesperiode: 1 Aantal lessen per week: 4 Hoofdstuk: 1, 2,3 & 5 Theorie blz 28, 68, 108, 188, 189 De leerling moet de volgende zinsdelen kennen: persoonsvorm onderwerp

Nadere informatie

Maatschappelijk Formeel (FORM)- B1

Maatschappelijk Formeel (FORM)- B1 Maatschappelijk Formeel (FORM)- B1 Voor wie? Voor jongeren (16+) of volwassenen (18+) die zelfstandig willen functioneren in meer formele contexten in de Nederlandse of Vlaamse samenleving. Hoe wordt er

Nadere informatie

Tussendoelen Taal: Spraak- Taalontwikkeling

Tussendoelen Taal: Spraak- Taalontwikkeling Tussendoelen Taal: Spraak- Taalontwikkeling 0 1;6 2 2;6 3 3,6 4 4;6 1. Praat in één-woordzinnen ( bal? betekent bijvoorbeeld: ik wil de bal hebben). 2. Kent de betekenis van ongeveer 70 3. Kan woorden

Nadere informatie