Omgevingsvergunning. Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Clauscentrale te Maasbracht gemeente Maasgouw. Zaaknummer:

Transcriptie

1 Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Clauscentrale te Maasbracht gemeente Maasgouw Zaaknummer: Kenmerk: 2014/53293 d.d. 2 oktober 2014 Verzonden:

2 INHOUDSOPGAVE 1 Besluit 3 2 Procedure De aanvraag Huidige vergunning- en meldingsituatie Bevoegd gezag Ontvankelijkheid Adviezen Voorbereiding 7 3 Samenhang overige wetgeving Coördinatie Waterwet Activiteitenbesluit milieubeheer Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) European pollutant release and transfer register (e-prtr) 9 4 Overwegingen 10 5 Zienswijzen 12 6 Voorschriften /

3 1 Besluit Onderwerp Gedeputeerde Staten van Limburg hebben op 11 juli 2014 een aanvraag voor het veranderen van een omgevingsvergunning ontvangen van Essent Energie Productie BV. De aanvraag betreft het tijdelijk gedeeltelijk uit gebruik nemen van eenheid C van de Clauscentrale, gelegen aan Voortstraat 19, 6051 JP Maasbracht. De aanvraag is geregistreerd onder nummer Ontwerpbesluit Gedeputeerde Staten van Limburg besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo): 1. aan Essent Energie Productie BV de omgevingsvergunning (verder te noemen: vergunning) te verlenen. Deze vergunning wordt verleend voor de inrichting gelegen aan Voortstraat 19, 6051 JP Maasbracht; 2. dat de vergunning verleend wordt voor de volgende activiteiten: het veranderen of veranderen van de werking en het in werking hebben van een inrichting; 3. dat aan deze vergunning de in hoofdstuk 6 vermelde voorschriften verbonden zijn; 4. dat de vergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend; 5. dat de gehele aanvraag inclusief bijlagen onderdeel uit maken van deze vergunning, tenzij daarvan op basis van de aan dit besluit verbonden voorschriften mag of moet worden afgeweken; 6. dat de volgende gewaarmerkte stukken onderdeel uitmaken van deze vergunning: de aanvraag inclusief bijlagen. 2014/

4 7. dat de voorschriften B.3, B.5, B.7, B.15, F.8, en H.11 uit de revisievergunning van 18 september 2007, kenmerk 2006/25481, komen te vervallen en vervangen worden door de voorschriften genoemd in hoofdstuk 6 van deze vergunning; 8. dat de vergunning voor de opslag van dieselolie bij de black-start unit in een tank van 25 m 3 wordt ingetrokken en dat het desbetreffende voorschrift B.4 uit de revisievergunning van 18 september 2007, kenmerk 2006/25481, komt te vervallen. Gedeputeerde Staten van Limburg namens dezen, G.C.H. Broen afdelingshoofd afdeling Provincie Regionale Uitvoeringsdienst Limburg Noord 1 1 De Regionale Uitvoeringsdienst Limburg Noord (RUD LN) verzorgt namens de gemeenten in Midden en Noord-Limburg en namens de provincie Limburg de opgedragen (milieu)taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. 2014/

5 Procedure De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 3.3 van de Wabo (de uitgebreide voorbereidingsprocedure). Afschriften Een afschrift van dit besluit is verzonden aan: de aanvrager van de vergunning, zijnde Essent Energie Productie BV, Amerweg 1, 4931 NC Geertruidenberg; het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasgouw, Postbus 7000, 6050 AA Maasbracht; de waterkwaliteitsbeheerder zijnde Rijkswaterstaat Zuid-Nederland, Postbus 25, 6200 MA Maastricht. Rechtsbescherming Gereserveerd. 2014/

6 2 Procedure 2.1 De aanvraag Op 11 juli 2014 hebben wij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van Essent Energie Productie BV. De aanvraag betreft het tijdelijk gedeeltelijk uit gebruik nemen van eenheid C van de Clauscentrale. In de aanvraag wordt deze bedrijfsvoering de mottenbalfase genoemd. Tijdens de mottenbalfase is de bedrijfsvoering zodanig gewijzigd dat de huidige vergunning hier niet in voorziet. Het is derhalve van belang dat gedurende de mottenbalfase een aantal vergunningsvoorschriften zijn aangepast voor deze situatie. De mottenbalfase zal ingaan per 1 januari Voorts voorziet de aanvraag ook in toekomstige gedeeltelijke uit gebruik names van eenheid C van de Clauscentrale. Voorts worden ook veranderingen aangevraagd die wel samenhangen met de mottenbalfase maar die ook van toepassing kunnen zijn nadat eenheid C weer volledig in gebruik is. Het betreft hier bijvoorbeeld de 3 stalen opslagtanks voor zware stookolie of bio-olie die ook leeg kunnen zijn als eenheid C weer operationeel is. De desbetreffende voorschriften uit de revisievergunning van 18 september 2007, kenmerk 2006/25481, worden ingetrokken en hiervoor in de plaats zijn nieuwe voorschriften opgenomen. Tenslotte wordt in de aanvraag aangeven dat de opslag van dieselolie bij de black-start unit in een tank van 25 m 3 nooit is opgericht en dat de vergunning hiervoor kan worden ingetrokken. In dit besluit is derhalve bepaald dat de vergunning voor deze tank wordt ingetrokken en dat het desbetreffende vergunningsvoorschrift komt te vervallen. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo omschreven activiteiten: het veranderen of veranderen van de werking en het in werking hebben van een inrichting (artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo); 2.2 Huidige vergunning- en meldingsituatie Op 18 september 2007, met kenmerk 2006/25481, hebben wij aan Essent Energie Productie BV een revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) verleend voor een inrichting voor de productie van elektriciteit, gelegen aan de Voorstraat 19 te Maasbracht. De inrichting is gelegen op de percelen kadastraal bekend als voormalige gemeente Maasbracht, sectie O, nummer 247, 248, 249, 250 en 252. Onderdeel van deze vergunning is het oprichten en de in gebruik name van eenheid C van de Clauscentrale. Tevens hebben wij van de aanvrager voor eenheid C van de Clauscentrale op 27 juli 2010 een melding ontvangen inzake het plaatsen van een nieuwe hulpketel alsmede voor het wijzigen van de locatie van de opslag van hulpstoffen. Op 5 augustus 2010, onder kenmerk 10/13347, hebben wij deze melding geaccepteerd. 2014/

7 2.3 Bevoegd gezag De inrichting is met name te rangschikken onder categorie 1.3 onder b van onderdeel C van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Verder bevat de inrichting een IPPC-installatie. Daarom zijn wij het bevoegd gezag voor de integrale omgevingsvergunning. 2.4 Ontvankelijkheid Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze aan de hand van de Regeling omgevingsrecht (Mor) getoetst op ontvankelijkheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. 2.5 Adviezen De aanvraag is op 23 juli 2014 naar de gemeente Maasgouw en naar Rijkswaterstaat Zuid-Nederland gezonden om advies. Van de gemeente Maasgouw is geen advies ingekomen. Van Rijkswaterstaat Zuid-Nederland hebben wij op 17 september 2014, met kenmerk RWS-2014/41230, een advies ontvangen. In het advies stelt Rijkswaterstaat Zuid-Nederland dat geen afvalwater meer wordt geloosd en dat het niet nodig is om de watervergunning hierop aan te passen. 2.6 Voorbereiding Dit besluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo is deze procedure van toepassing omdat de aanvraag betrekking heeft op: Een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e (milieu). 2014/

8 3 Samenhang overige wetgeving 3.1 Coördinatie Waterwet Ten gevolge van deze aanvraag zal de hoeveelheid afvalwater dat vanuit de Clauscentrale direct op het oppervlaktewater wordt geloosd aanzienlijk afnemen. Er is daarom geen sprake van een verandering waarvoor een nieuwe Waterwetvergunning moet worden aangevraagd. Rijkswaterstaat Zuid-Nederland heeft per brief, ontvangen op 18 september 2014 met kenmerk RWS-2014/41230, geadviseerd dat er geen vergunning in het kader van de waterwet behoeft te worden ingediend. 3.2 Activiteitenbesluit milieubeheer Het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder Activiteitenbesluit ) bevat algemene regels voor bedrijven. Veel bedrijven vallen in zijn geheel onder deze algemene regels. Een beperkt deel van de bedrijven blijft vergunningplichtig. Voor deze bedrijven geldt het Activiteitenbesluit slechts voor een deel van de activiteiten. Het Activiteitenbesluit en de bijbehorende regeling bevatten algemene regels. Wel is het mogelijk voor een aantal aspecten maatwerkvoorschriften aan de vergunning te verbinden. Type C inrichtingen Op grond van het Activiteitenbesluit en bijlage 1, onderdeel C van het Bor wordt de Clauscentrale aangemerkt als een type C-inrichting. Voor de activiteiten binnen deze inrichting die onder het Activiteitenbesluit vallen, worden in de vergunning geen voorschriften opgenomen. Van toepassing zijn de bepalingen en algemene voorschriften uit: hoofdstuk 1: afdeling 1.1; hoofdstuk 1: afdeling 1.2 (melding) voor zover deze afdeling betrekking heeft op activiteiten die verricht worden binnen de inrichting waarop hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is; hoofdstuk 2: afdeling 2.1 (zorgplicht), afdeling 2.2 (lozingen) en afdeling 2.3 (lucht) voor zover deze afdeling betrekking hebben op activiteiten die verricht worden binnen de inrichting waarop hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is. hoofdstuk 2: afdeling 2.4 (bodem) hoofdstuk 3: afdeling 3.1 (afvalwaterbeheer) Lozen van hemelwater, niet afkomstig van een bodembeschermende voorziening Lozen van koelwater hoofdstuk 3: afdeling 3.2 (installaties) Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie In werking hebben van een installatie voor het reduceren van aardgasdruk, meten en regelen van aardgashoeveelheid of aardgaskwaliteit In werking hebben van een natte koeltoren hoofdstuk 5: Industriële emissies (alleen voor type C met IPPC) 5.1. Grote stookinstallatie 2014/

9 Melding Activiteitenbesluit De activiteiten die onder het Activiteitenbesluit vallen zijn gemeld middels de aanvraag van Essent Energie Productie BV van 2 juli 2012, bij ons geregistreerd onder nummer , voor de ombouw van eenheid A tot een moderne STEG-installatie. De nu voorliggende aanvraag betreft geen nieuwe activiteiten die gemeld zouden moeten worden ingevolge het Activiteitenbesluit. 3.3 Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) In Nederland is de mer geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in de uitvoeringswetgeving in de vorm van een algemene maatregel van bestuur (het Besluit mer). Ook andere wetgeving heeft invloed op de mer, zoals de Crisis- en Herstelwet (Chw). Er is een beperkte en een uitgebreide m.e.r.-procedure. Welke procedure van toepassing is, hangt af van het project. Het Besluit mer maakt onderscheid naar activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapport verplicht is (onderdeel C van de bijlage behorende bij het Besluit mer) en activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt (onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit mer). Mer-plicht (onderdeel C) en mer-beoordelingsplicht (onderdeel D) De voorgenomen activiteit komt noch voor in onderdeel C noch in onderdeel D van het Besluit mer. De activiteit is derhalve noch mer-plichtig noch mer-beoordelingsplichtig. 3.4 European pollutant release and transfer register (e-prtr) In het kader van het VN-verdrag van Aarhus is in februari 2006 de Europese Pollutant Release and Transfer Register (E-PRTR) verordening vastgesteld. De (rechtstreeks werkende) E-PRTR verordening verplicht bedrijven hun emissies naar water, lucht en bodem en de verwijderingsroutes voor afval te rapporteren aan de overheid. De rapportageverplichtingen zijn vooral van belang voor de emissies naar lucht en water en de hoeveelheden en verwijderingsroutes van de in de Clauscentrale geproduceerde hoeveelheden afvalstoffen. De activiteiten van de Clauscentrale vallen onder de richtlijn en de uitvoeringsregeling. De Clauscentrale heeft de afgelopen jaren de benodigde overheidsverslagen ingediend. De aangevraagde vergunning leidt niet tot additionele emissies of afvalstoffen. 2014/

10 4 Overwegingen Bij het gedeeltelijk uit bedrijf gaan van eenheid C zijn een aantal vergunningsvoorschriften niet meer uitvoerbaar of niet meer zinvol om uit te voeren. De vergunning wordt zodanig aangepast dat deze voorziet in de bedrijfsvoering gedurende de mottenbalfase. De veranderingen hebben met name betrekking op: - de opslag van gevaarlijke stoffen en overige hulpstoffen; - de inspectie van vloeistofdichte voorzieningen; - de inspectie van de bedrijfsriolering; - bodemonderzoek; - veiligheid bij aardgas gestookte installaties; - uitvoeren van luchtemissiemetingen. 1. De opslag van gevaarlijke stoffen en overige hulpstoffen. De 3 stalen tanks van elk m 3 zijn leeg met uitzondering van een gestolde laag bio-olie van circa 3 cm. Bio-olie is geen gevaarlijke en/of bodembedreigende stof. De vergunde opslag van zware stookolie in deze tanks zal voorlopig niet meer plaatsvinden. De voor de opslag van zware stookolie gebruikelijke veiligheidsvoorschriften uit de PGS 29 zijn alsdan niet van toepassing. De tanks met dieselolie bij de noodstroomaggregaten zijn tijdens de mottenbalfase leeg. Alsdan zijn de gebruikelijke veiligheidsvoorschriften uit de PGS 30 niet van toepassing. De opslag van dieselolie bij de black-start unit in een tank van 25 m 3 is nooit opgericht. De vergunning hiervoor wordt ingetrokken. Het desbetreffende voorschrift in de revisievergunning van 18 september 2007 komt te vervallen. Alle chemicaliëntanks worden tijdens de mottenballenfase leeggemaakt en gespoeld. Alsdan zijn de gebruikelijke inspectietermijnen niet van toepassing. Tijdens de mottenbalfase worden de gevaarlijke stoffen uit de opslagplaatsen afgevoerd. Alsdan zijn de gebruikelijke veiligheidsvoorschriften uit de PGS 15 niet van toepassing. De desbetreffende voorschriften zijn overeenkomstig het bovenstaande aangepast. 2. De inspectie van vloeistofdichte voorzieningen. Tijdens de mottenbalfase vinden de meeste bodembedreigende activiteiten niet meer plaats. De noodzaak tot het beschikken over gecertificeerde vloeistofdichte vloeren is alsdan niet meer aanwezig. Het desbetreffende voorschrift is overeenkomstig aangepast. 3. De inspectie van de bedrijfsriolering. Tijdens de mottenbalfase wordt geen afvalwater geloosd door eenheid C van de Clauscentrale op de bedrijfsriolering. De noodzaak tot inspectie van het riool is alsdan niet meer aanwezig. Het desbetreffende voorschrift is overeenkomstig aangepast. 2014/

11 4. Bodemonderzoek. In de vigerende vergunning is een herhalingsonderzoek naar de kwaliteit van de bodem opgenomen. Een dergelijk herhalingsonderzoek is thans niet meer van belang. Het desbetreffende voorschrift is overeenkomstig aangepast. 5. Veiligheid bij aardgas gestookte installaties. Gedurende de uit bedrijf name hoeven de installaties die geen aardgas bevatten niet te voldoen aan de gebruikelijke veiligheidseisen (waaronder controle door een daartoe gecertificeerde instantie). Het desbetreffende voorschrift is aangepast. 6. Uitvoeren van luchtemissiemetingen. De huidige vergunning voorziet in het continue uitvoeren van luchtmetingen bij eenheid C van de Clauscentrale conform het vigerende Emissie meet- en beheersprogramma. Tijdens de mottenbalfase zijn geen emissies naar de lucht te verwachten en is het uitvoeren van metingen zinloos. Het desbetreffende voorschrift is aangepast. 2014/

12 5 Zienswijzen Gereserveerd. 2014/

13 6 Voorschriften 1. Tenminste één week voordat eenheid C van de Clauscentrale in- of uit bedrijf wordt genomen, zoals bedoeld in de aanvraag van 24 juli 2014, wordt dit schriftelijk kenbaar gemaakt bij het bevoegd gezag. Hierbij wordt tenminste de navolgende informatie gegeven met betrekking tot het in- of uit bedrijf nemen van eenheid C van de Clauscentrale: - de reden; - de datum; - te verwachten bijzonderheden; - te verwachten milieugevolgen (anders dan vergund). 2. De 3 opslagtanks voor bio-olie van elk m 3 dienen, indien zij weer in gebruik genomen worden, te voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 4 t/m 13 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 29 Richtlijn voor bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks. 3. De opslag van dieselolie bij de noodstroomaggregaten in stalen tanks dient te voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 4.1 t/m 4.5 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30 Vloeibare aardolie producten Buitenopslag in kleine installaties. Uitgezonderd hiervan zijn tanks die buiten gebruik gesteld en leeg zijn. 4. De opslag van HCl, NaOCl, NaOH, H 2 SO 4, NH 3, NaHSO 3, ferrosulfaat, antiscalant, biocide en reinigingsmiddelen in tanks dient plaats te vinden in/boven een opvangbak die zodanig geplaatst is en van zodanige afmetingen is dat eventueel weggelekte vloeistof in deze opvangbak stroomt. Een opvangbak moet: - een opvangcapaciteit hebben die tenminste gelijk is aan de inhoud van de aanwezige tank of, indien meerdere tanks boven één opvangbak staan, de inhoud van de grootst aanwezige tank vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige tanks; - voldoende mechanische sterkte bezitten; - bestand zijn tegen de stoffen waarmee zij in aanraking kan komen; eventueel aanwezig coating mag geen gebreken vertonen waardoor de vloeistofdichtheid wordt aangetast; - zodanig zijn aangebracht dat scheuren worden voorkomen; - regelmatig worden gecontroleerd op de aanwezigheid van weggelekte vloeistoffen en, indien aanwezig, dienen deze op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze te worden afgevoerd; - eventuele dilatatievoegen vloeistofdicht zijn afgewerkt met daartoe geschikt vulmateriaal; - doorvoeringen van kabels en leidingen vloeistofdicht zijn afgewerkt. De in gebruik zijnde tanks dienen ten minste 1 maal per 15 jaar uitwendig en inwendig te worden geïnspecteerd door of namens het KIWA volgens KC-111. Tijdelijk buiten gebruik gestelde tanks dienen, indien de keuringstermijn verlopen is, alvorens deze weer in gebruik genomen worden, uitwendig en inwendig te worden geïnspecteerd door of namens het KIWA volgens KC-111. Hierbij moet ook de wanddikte worden gemeten. De resultaten van de inspectie, alsmede eventueel genomen maatregelen, dienen te worden vermeld in een logboek dat binnen de inrichting, voor ter inzage door daartoe bevoegde ambtenaren, aanwezig is. 5. In de opslagplaats voor gevaarlijke (afval)stoffen in emballage mogen niet meer dan kg gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. 2014/

14 Een in gebruik zijnde opslag dient te voldoen aan het gestelde in hoofdstuk t/m 3.18 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Onder gevaarlijke stoffen worden stoffen verstaan die volgens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen als zodanig zijn aangewezen. 6. Vloeistofdichte bodembeschermende voorzieningen, waar bodembedreigende activiteiten plaatsvinden en die noodzakelijk zijn om te voldoen aan bodemrisicocategorie A van de NRB, dienen iedere 4 jaar te worden geïnspecteerd conform het gestelde in CUR/PBV-aanbeveling 44. Het verslag van de inspectie dient voor inzage beschikbaar te zijn binnen de inrichting 7. De bedrijfsriolering dient ten minste binnen 6 jaar na datum van de of laatste controle of binnen 6 jaar na datum van heringebruikname te worden gecontroleerd op de technische toestand en de vloeistofdichtheid. De controle dient plaats te vinden overeenkomstig NPR De beschrijving van de toestandgegevens dient plaats te vinden overeenkomstig NEN Van de controle dient een rapport te worden gemaakt, waarin tenminste de volgende gegevens zijn opgenomen: - de datum en de plaats van inspectie; - de wijze van uitvoering; - profielafmetingen van de buis, buislengte en buismateriaal; - afmetingen, opbouw en materiaal van de put(ten); - gebreken aan het riool en vervuiling van het riool; - een eenduidige plaatsaanduiding van de rapportagegegevens. Het controlerapport dient 1 maal per 6 jaar (tesamen met het desbetreffende Milieujaarverslag) aan het bevoegd gezag te worden overgelegd. Indien uit de controle blijkt dat de bedrijfsriolering niet vloeistofdicht is dient binnen 3 maanden na de controle ter goedkeuring aan het bevoegd gezag een herstelprogramma te worden overgelegd. 8. Bij beëindiging van het bedrijf dient de vergunninghouder onderzoek te laten doen naar de kwaliteit van de bodem op die plaatsen van het bedrijf waar potentieel bodembedreigende handelingen hebben plaatsgevonden of plaatsvinden. Voor de onderzoeksstrategie moet worden gebruik gemaakt van NEN 5740 en NVN 5725 of van de methodiek zoals omschreven in de publicatie "Bodemonderzoek Milieuvergunning en BSB met protocol voor gecombineerd bodemonderzoek " (ISBN ). De in het kader van het onderzoek op te stellen hypothese(n) en de toe te passen onderzoeksstrategie dient in overleg met het bevoegd gezag te worden opgesteld. Terzake de uitvoering van het onderzoek kunnen nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag. Deze eisen kunnen inhouden dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de ter goedkeuring overlegde onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. De resultaten van bedoeld onderzoek dienen binnen een maand nadat het onderzoek is afgerond aan het bevoegd gezag te worden gezonden. 2014/

15 9. Aardgas gestookte installaties, indien deze bedrijfsgereed staan,: - en bijbehorende appendages moeten voldoen aan de NEN 1078 en/of de NEN 2078; - met een nominale belasting van meer dan 130 kw op bovenwaarde (exclusief de toe- en afvoerleidingen) moeten voor (her)ingebruik neming conform het gestelde in het Activiteitenbesluit worden geïnspecteerd en onderhouden. 10. Overeenkomstig het gestelde in het goedgekeurde "Emissie meet- en beheersprogramma" moeten bij een in bedrijf zijnde stookinstallatie emissiemetingen worden uitgevoerd. Jaarlijks dient voor 1 april van het daarop volgend jaar een rapportage over de emissies, gebaseerd op metingen dan wel berekeningen, aan het bevoegd gezag worden overgelegd. Alle meetgegevens moeten worden geregistreerd en gedurende minimaal 5 jaar worden bewaard en moeten voor de bevoegde ambtenaren ter inzage liggen. Indien gedurende een kalenderjaar geen installaties in bedrijf is geweest kan deze rapportageplicht achterwege blijven. 2014/