INSTRUCTIEBOEK NL ALFA

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "INSTRUCTIEBOEK NL ALFA"

Transcriptie

1 INSTRUCTIEBOEK NL ALFA

2 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa Spider is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje helpt u snel vertrouwd te raken met de eigenschappen en de werking van uw auto. De volgende pagina s bevatten de volledige informatie waarmee u maximaal kunt profiteren van uw Alfa Spider. Bovendien zult u belangrijke aanwijzingen vinden voor uw veiligheid, het in conditie houden van de auto en milieubewust autorijden. In het boekje Alfa tot uw dienst vindt u het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden en een overzicht van de speciale aanvullende service voor Alfa Romeo-cliënten. Belangrijke en waardevolle dienstverlening. Want wie een Alfa Romeo koopt, koopt niet alleen een auto, maar ook de rust van een uitgebreide ondersteuning en een efficiënte, snelle en wijdvertakte organisatie. Wij herinneren u er bovendien aan dat Alfa Romeo hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling. Als uw Alfa Spider buiten gebruik moet worden gesteld, zorgt Alfa ervoor dat dit op milieuvriendelijke wijze gebeurt en dat alle materialen gerecycleerd worden (volgens de wettelijke normen). Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig. Veel leesplezier en goede reis. In dit instructieboekje worden alle uitvoeringen van de Alfa Spider beschreven. U dient zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.

3 ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN K Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. MOTOR STARTEN Controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; steek de elektronische sleutel in het contactslot; trap het koppelings- of rempedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; druk op de START/STOP-knop en laat de knop los zodra de motor aanslaat. PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven gras, droge bladeren, dennennaalden of ander brandbaar materiaal: brandgevaar. BESCHERMING VAN HET MILIEU De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.

4 ELEKTRISCHE APPARATUUR Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik. CODE-CARD Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto. GEPROGRAMMEERD Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag. IN HET INSTRUCTIEBOEKJE... vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden) # (bescherming van het milieu) â (conditie van de auto).

5 Bij vragen of problemen op servicegebied dient u zich bij voorkeur te wenden tot de dealer die de auto heeft verkocht, hoewel u voor onderhoud of reparatie natuurlijk op ieder erkend Alfa Romeo-servicepunt een beroep kunt doen. Service- en garantiehandleiding Bij elke nieuwe auto ontvangt de eigenaar het boekje Alfa tot uw dienst, waarin alle diensten zijn omschreven waar u recht op hebt. In het boekje is ook het garantiecertificaat opgenomen met een complete vermelding van de bijbehorende voorwaarden. Verder treft u in dit boekje een schema aan voor het registreren van de uitgevoerde onderhoudsbeurten. Wij adviseren u de voorgeschreven onderhoudsbeurten tijdig door een Alfa Romeo-dealer te laten uitvoeren. Regelmatig onderhoud is een essentiële voorwaarde voor een lange levensduur van de diverse mechanische componenten en zorgt ervoor dat uw Alfa Romeo voortdurend optimale prestaties levert bij een laag brandstofverbruik. Naleving van de onderhoudsvoorschriften is ook vereist om aanspraak op garantie te kunnen maken. Servicegids Deze bevat de lijst met Alfa Romeo-dealers. De officiële dealers zijn te herkennen aan borden met het embleem en de naam van Alfa Romeo. De Alfa Romeo-organisatie in Italië kan ook worden gevonden onder de A van Alfa Romeo in het telefoonboek. Niet alle uitvoeringen, die in dit instructieboekje worden beschreven, worden in alle landen verkocht. Slechts enkele hier beschreven accessoires worden standaard op de auto gemonteerd. Controleer bij uw dealer de lijst met beschikbare accessoires.

6 DE SYMBOLEN IN DIT BOEK Op deze pagina zijn de symbolen afgebeeld die in dit boekje worden gebruikt om de aandacht te richten op een bepaald onderwerp. VAN DE INZITTENDEN BESCHERMING VAN HET MILIEU CONDITIE VAN DE AUTO Let op. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies kan gevaar opleveren voor de inzittenden. Aanwijzing voor het juiste gedrag, zodat het gebruik van de auto zo min mogelijk schade aan het milieu oplevert. Let op. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies schaadt de conditie van de auto en zal in veel gevallen ook de garantie doen vervallen. De teksten, afbeeldingen en technische gegevens in dit boekje zijn gebaseerd op de stand van zaken bij het ter perse gaan. In het voortdurende streven de kwaliteit van haar producten te verbeteren, behoudt Alfa Romeo zich het recht voor te allen tijde, zonder voorafgaande kennisgeving, wijzigingen in de technische specificaties en de uitrusting door te voeren. Wendt u voor meer informatie tot een Alfa Romeo-dealer.

7 INSTRUMENTENPANEEL... 8 SYMBOLEN... 9 ALFA ROMEO CODE... 9 ELEKTRONISCHE SLEUTEL DIEFSTALALARM CONTACTSLOT INSTRUMENTEN INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY ZITPLAATSEN HOOFDSTEUNEN STUURWIEL SPIEGELS KLIMAATREGELING AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH MET GESCHEIDEN REGELING BUITENVERLICHTING RUITEN REINIGEN CRUISE-CONTROL PLAFONDVERLICHTING BEDIENINGSORGANEN INTERIEURUITRUSTING DE CABRIOKAP PORTIEREN ELEKTRISCHE RUITBEDIENING BAGAGERUIMTE MOTORKAP KOPLAMPEN ABS VDC-SYSTEEM EOBD-SYSTEEM AUTORADIO EXTRA ACCESSOIRES PARKEERSENSOREN TANKEN MET DE ALFA SPIDER BESCHERMING VAN HET MILIEU

8 fig. 1 A0G0056m 1. Verstel- en regelbare luchtroosters aan zijkant - 2. Luchtroosters voor ontwasemen/ontdooien van zijruiten voor - 3. Bedieningshendel buitenverlichting - 4. Instrumentenpaneel - 5. Frontairbag bestuurderszijde en claxon - 6. Bedieningshendel ruitenwissers 7. Luchtrooster middenboven - 8. Verstel- en regelbare luchtroosters in het midden - 9. Brandstofmeter/koelvloeistoftemperatuurmeter/motorolietemperatuurmeter Frontairbag passagierszijde Knie-airbag voor passagierszijde (indien aanwezig) Dashboardkastje Autoradio Bedieningsknoppen klimaatregeling START/STOP-knop voor het starten van de motor Contactslot Knie-airbag bestuurderszijde Bedieningsorganen op stuurwiel voor autoradio (indien aanwezig) Bedieningshendel cruise-control (indien aanwezig) Hendel voor motorkapontgrendeling Toegangsklepje zekeringenkastje op dashboard Bedieningsschakelaars buitenverlichting, op nul zetten dagteller en koplampverstelling. 7

9 INSTRUMENTENPANEEL A. Snelheidsmeter B. Lampjes C. Toerenteller D. Instelbaar multifunctioneel display fig. 2 A0G0279m 8

10 SYMBOLEN Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto zijn plaatjes met een bepaalde kleur aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt. Onder de motorkap is een plaatje fig. 3 aangebracht, waarop de betekenis van de symbolen wordt verklaard. fig. 3 A0G0138m ALFA ROMEO CODE Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering. Het systeem schakelt automatisch in als de elektronische sleutel uit het contactslot wordt genomen. In iedere elektronische sleutel zit een elektronische component gemonteerd die bij het starten van de motor het signaal van een antenne in het contactslot moduleert. Het signaal wordt bij het starten omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Alfa Romeo CODE gezonden, die, als de elektronische sleutel is herkend, het starten van de motor mogelijk maakt. 9

11 WERKING Iedere keer als de elektronische sleutel in het contactslot wordt gestoken en de motor wordt gestart, stuurt het Alfa Romeo CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de motor om de blokkering van de functies op te heffen. De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het systeem de door de sleutel verzonden code heeft herkend. Als na het insteken van de elektronische sleutel in het contactslot of na het indrukken van de startknop, de code niet wordt herkend, verschijnen op het display een bericht en een symbool (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). In dat geval raden wij u aan de elektronische sleutel uit het contactslot te nemen en de sleutel opnieuw in het slot te steken; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als u er ook na deze handelingen nog niet in slaagt de motor te starten, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. Weergave bericht en symbool Y tijdens het rijden Als het bericht en het symbool Y op het display worden weergegeven, betekent dit dat het systeem zichzelf controleert (bijv. bij een vermindering van de spanning). Als het bericht en het symbool Y op het display blijven weergegeven, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. BELANGRIJK Elke elektronische sleutel heeft een eigen code die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal acht) moet u zich tot de Alfa Romeo-dealer wenden. Hierbij moeten alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden meegenomen. Als tijdens het opslaan van een nieuwe sleutelcode de reeds opgeslagen sleutelcodes niet opnieuw worden ingevoerd, worden ze uit het geheugen gewist, zodat eventueel verloren of gestolen sleutels niet meer gebruikt kunnen worden voor het starten van de motor. Bij krachtige stoten kan de elektronische sleutel beschadigd worden. Als na ongeveer 2 seconden nadat de sleutel in het contactslot is gestoken, het bericht en het symbool op het display blijven weergegeven, dan is de code van de sleutels niet opgeslagen en wordt de auto niet beveiligd door het Alfa Romeo CODE-systeem tegen eventuele diefstalpogingen. Wendt u direct tot een Alfa Romeodealer om de sleutelcodes te laten opslaan. 10

12 ELEKTRONISCHE SLEUTEL CODE-CARD Bij de sleutels van de auto wordt de CODE-card fig. 4 geleverd, waarop de mechanische code A en de elektronische code B staan aangegeven. Bewaar de codes op een veilige plaats, maar niet in de auto. Als de auto wordt verkocht, moet de elektronische sleutel en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar. fig. 4 A0G0023m ELEKTRONISCHE SLEUTEL fig. 5 Bij de auto worden twee elektronische sleutels geleverd met afstandsbediening. Met de elektronische sleutel bedient u het contactslot van de auto. Met de knop Á bedient u de centrale vergrendeling van de portieren, het kofferdeksel en het tankklepje, en schakelt u het diefstalalarm in (indien aanwezig). Als u de sloten hebt vergrendeld, klappen de buitenspiegels in (indien aanwezig); de spiegels klappen automatisch weer open als de sleutel weer in het contactslot wordt gestoken. Deze functie kan worden uitgeschakeld (zie de paragraaf Spiegels ). fig. 5 A0G0021m Met de knop Ëbedient u de centrale ontgrendeling van de portieren, het kofferdeksel en het tankklepje, en schakelt u het diefstalalarm uit (indien aanwezig). Knop ` dient voor het openen van het kofferdeksel. Als u de portieren ontgrendelt door de knop Ë in te drukken en binnen 2,5 minuut geen enkel portier of het kofferdeksel wordt geopend, dan vergrendelt het systeem automatisch de gehele auto. Als u de portieren ontgrendelt, gaat de ruit aan bestuurderszijde een stukje open zodat het portier makkelijker geopend kan worden. Als het portier niet geopend wordt, sluit de ruit na ongeveer 3 minuten automatisch. Als het portier daarentegen wordt geopend, dan sluit de ruit als het portier weer wordt gesloten. 11

13 12 fig. 6 A0G0022m In de elektronische sleutel fig. 6 zit ook een metalen noodsleutel A, die kan worden uitgetrokken nadat knop B is ingedrukt. De metalen noodsleutel dient voor: het centraal ver-/ontgrendelen van de portieren door het portierslot aan bestuurderszijde te bedienen (bij een lege accu kan alleen het bestuurdersportier geopend worden); het openen/sluiten van de ruiten; de schakelaar (indien aanwezig) voor het uitschakelen van de frontairbag en de knie-airbag (indien aanwezig) aan passagierszijde; het safe lock-systeem (indien aanwezig); het ontgrendelen in noodgevallen van de elektronische sleutel in het contactslot. BELANGRIJK Stel de elektronische sleutel niet aan de zon bloot: hij kan dan beschadigen. BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van mobiele telefoons, van radioamateurs enz.). Hierdoor kan de werking van de afstandsbediening worden beïnvloed. ATTENTIE Laat de elektronische sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) de sleutel hanteert en per ongeluk op de knop B-fig. 6 drukt. fig. 7 A0G0021m Batterij vervangen van de elektronische sleutel Als u een van de knoppen Ë, Á of ` indrukt en het commando wordt geweigerd of niet uitgevoerd, dan moet de batterij worden vervangen door een nieuw identiek exemplaar dat normaal in de handel verkrijgbaar is. Als u er zeker van wilt zijn dat de batterij vervangen moet worden, probeer dan de knoppen Ë, Á of ` in te drukken op een andere elektronische sleutel. Als het kofferdeksel weer wordt gesloten, dan worden de bewakingsfuncties hersteld en knipperen de richtingaanwijzers 1 keer.

14 BELANGRIJK Raak de elektrische contacten in de elektronische sleutel niet aan en voorkom dat er vloeistof of stof in de sleutel komt. fig. 8 A0G0035m Ga voor het vervangen van de batterij fig. 8 als volgt te werk: trek de metalen noodsleutel A uit door op de knop B te drukken; wip het geklemde rode vakje B- fig. 9 los met de metalen noodsleutel A van de elektronische sleutel op het in de figuur aangegeven punt; fig. 9 A0G0242m verwijder de batterij D-fig. 8 uit het vakje en onthoud de polariteit (in de afgebeelde stand moet de minpool zich aan de onderkant bevinden); plaats de nieuwe batterij in het vakje en let hierbij op de polariteit; plaats het vakje goed in de zitting en steek de metalen noodsleutel weer in de houder. Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in daarvoor bestemde containers worden gedeponeerd of kunnen ingeleverd worden bij de Alfa Romeo-dealer, die voor de verwerking zorgt. 13

15 SAFE LOCK-SYSTEEM (indien aanwezig) Dit veiligheidssysteem verhindert de werking van de binnenhandgrepen. Het safe lock-systeem biedt dus de beste bescherming tegen inbraakpogingen. Daarom raden wij u aan om iedere keer als u de auto verlaat, het systeem in te schakelen. ATTENTIE Als het safe lock-systeem is ingeschakeld, kunnen op geen enkele manier de portieren van binnenuit worden geopend. Zorg er daarom voor dat er geen personen meer aan boord zijn als u de auto verlaat. ATTENTIE Als de batterij van de elektronische sleutel leeg is, kan het systeem alleen worden uitgeschakeld door de portieren te ontgrendelen door de metalen noodsleutel in het slot van het bestuurdersportier te steken en de sleutel te draaien, of door de elektronische sleutel in het contactslot te steken. ATTENTIE Als de accu leeg is, kan het systeem alleen worden uitgeschakeld door met de metalen noodsleutel van de elektronische sleutel het slot van het bestuurdersportier te bedienen: in dat geval blijft het systeem alleen op het portier aan passagierszijde ingeschakeld. 14

16 Als het systeem is ingeschakeld, knippert het lampje op het portierpaneel aan bestuurderszijde 3 keer en knipperen, alleen als het systeem is ingeschakeld door het indrukken van de knop Á op de elektronische sleutel, de richtingaanwijzers. Systeem uitschakelen Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch op alle portieren uit: als de portieren worden ontgrendeld; fig. 10 A0G0021m Systeem inschakelen Het systeem schakelt in de volgende gevallen op alle portieren automatisch in: Het systeem schakelt niet in als een of meerdere portieren niet goed gesloten zijn: zo wordt voorkomen dat een persoon via het geopende portier het interieur van de auto kan betreden en, als het portier vervolgens wordt gesloten, de auto niet meer kan verlaten. als alleen het bestuurdersportier wordt ontgrendeld (indien mogelijk); als de elektronische sleutel in het contactslot wordt gestoken. als u met de metalen noodsleutel van de elektronische sleutel het slot van het bestuurdersportier twee keer in de vergrendelstand zet; als u twee keer op de knop Á van de elektronische sleutel drukt. 15

17 Hierna worden de belangrijkste functies vermeld die met de elektronische sleutel en met de metalen noodsleutel kunnen worden ingeschakeld: Ontgrendeling Vergrendeling Sluiten ruiten Openen ruiten Safe lock Openen portieren, portieren, (indien kofferdeksel kofferdeksel kofferdeksel aanwezig) en tankklepje en tankklepje Elektronische sleutel Knop Ë kort indrukken (*) Knop Á kort indrukken Knop Ë langer dan 2 seconden indrukken Knop Á langer dan 2 seconden indrukken Knop Á twee keer indrukken (binnen 1 seconde) Knop ` kort indrukken Metalen noodsleutel Knipperen richtingaanwijzers Sleutel rechtsom draaien (*) 2 x knipperen Sleutel linksom draaien 1 x knipperen Sleutel langer dan 2 seconden rechtsom gedraaid houden 2 x knipperen Sleutel langer dan 2 seconden linksom gedraaid houden 1 x knipperen Sleutel binnen 1 seconde twee keer linksom draaien 3 x knipperen 2 x knipperen 16 Lampje portier bestuurderszijde Doven bewakingslampje 3 seconden continu branden en vervolgens knipperen bewakingslampje Doven bewakingslampje 3 seconden continu branden en vervolgens knipperen bewakingslampje Twee keer knipperen en vervolgens knipperen bewakingslampje (*) U kunt de functie Alleen deblokkering portier bestuurder instellen in het Setup-menu van de auto (zie de paragraaf Instelbaar multifunctioneel display in dit hoofdstuk). Als u in dat geval de knop Á indrukt en de noodsleutel van de elektronische sleutel linksom draait, wordt alleen het bestuurdersportier ontgrendeld. Om alle portieren te ontgrendelen, moet u twee keer binnen 1 seconde de knop Ë indrukken of twee keer de metalen noodsleutel van de elektronische sleutel linksom draaien. BELANGRIJK Het openen van de ruiten is gekoppeld aan het commando voor ontgrendeling van de portieren. Het sluiten van de ruiten is gekoppeld aan het commando voor vergrendeling van de portieren.

18 DIEFSTALALARM (indien aanwezig) WANNEER GAAT HET ALARM AF Het diefstalalarm wordt in de volgende gevallen geactiveerd: bij het onbevoegd openen van de portieren, de motorkap en het kofferdeksel (omtrekbeveiliging); als het contactslot wordt bediend met een daarvoor ongeschikte elektronische sleutel; als de kabels van de accu worden onderbroken; als er bewegende voorwerpen in het interieur aanwezig zijn (volumetrische beveiliging); bij het optillen/kantelen van de auto (voor bepaalde uitvoeringen/markten). De volumetrische beveiliging en de kantelsensor kunnen met de betreffende bedieningsknop op de plafondverlichting voor worden uitgeschakeld (zie de paragraaf Volumetrische bewaking/kantelbeveiliging op de volgende pagina s). Als het alarm in werking treedt, wordt, afhankelijk van het land, de sirene geactiveerd en gaan de richtingaanwijzers knipperen (ongeveer 26 seconden). De wijze waarop het systeem werkt en het aantal cycli kunnen per land verschillen. Toch is een maximum aantal cycli voorzien voor de akoestische en zichtbare signalen. Na een alarmsignalering schakelt het systeem over naar de normale bewakingsfunctie. BELANGRIJK Als de portieren centraal met de noodsleutel ontgrendeld worden, wordt het alarm niet uitgeschakeld, dus zal, met ingeschakeld diefstalalarm, bij het openen van een van de portieren of het kofferdeksel, de sirene inschakelen. Zie voor het uitschakelen van de sirene de paragraaf Diefstalalarm uitschakelen. BELANGRIJK De startblokkering wordt uitgevoerd door de Alfa Romeo CODE en wordt automatisch ingeschakeld als de elektronische contactsleutel uit het contactslot wordt genomen. fig. 11 A0G0034m DIEFSTALALARM INSCHAKE- LEN Richt bij gesloten portieren, motorkap en kofferdeksel en bij uitgenomen elektronische sleutel, de elektronische sleutel in de richting van de auto. Druk vervolgens op de knop Á en laat de knop weer los. U hoort een akoestisch signaal ( BIEP ) (behalve bij uitvoeringen voor bepaalde markten) en de portieren worden vergrendeld. Het inschakelen van het alarm wordt voorafgegaan door een zelfdiagnose waarin het lampje A-fig. 11 op het bestuurdersportier met een afwijkende frequentie knippert. Als het systeem een storing vindt, dan klinkt nogmaals een akoestisch waarschuwingssignaal. 17

19 Bewaking Als na het inschakelen het lampje A- fig. 11 gaat knipperen, dan geeft dit aan dat het systeem de auto bewaakt. Het lampje knippert zolang als het systeem de auto bewaakt. BELANGRIJK De werking van het diefstalalarm verschilt per land. Zelfdiagnose en controle portieren/motorkap/ kofferdeksel Als u na het inschakelen van het alarm een tweede BIEP hoort, moet u het systeem uitschakelen door op de knop Ë te drukken en controleren of de portieren, de motorkap en het kofferdeksel gesloten zijn en vervolgens het systeem weer inschakelen door op de knop Á te drukken. Als de portieren, de motorkap en het kofferdeksel niet goed gesloten zijn, worden ze niet door het diefstalalarm gecontroleerd. Als bij goed gesloten portieren, motorkap en kofferdeksel het akoestische signaal zich herhaalt, dan in er een storing in de werking van het systeem. Wendt u in dat geval tot de Alfa Romeo-dealer. DIEFSTALALARM UITSCHAKELEN Druk op de knop Ë. Het volgende gebeurt (met uitzondering van bepaalde markten): de richtingaanwijzers knipperen twee keer kort; u hoort twee korte akoestische signalen ( BIEP s ); de portieren worden ontgrendeld. U kunt het alarm ook uitschakelen door de elektronische sleutel in het contactslot te steken. BELANGRIJK Als tijdens de bewakingsfase een inbraakpoging wordt geconstateerd, wordt, op het moment dat de elektronische sleutel in het contactslot wordt gestoken, bij enkele uitvoeringen, een waarschuwing op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. fig. 12 A0G0086m VOLUMETRISCHE BEWA- KING/KANTELBEVEILIGING Voor een correcte werking van de beveiliging moeten de ruiten geheel gesloten zijn. Indien nodig kunt u de volumetrische beveiliging buiten werking stellen (als er bijvoorbeeld dieren in de auto achterblijven) door binnen 1 minuut na het doven van het instrumentenpaneel, op de knop A-fig. 12 op het plafondlampje voor te drukken. Als het systeem is uitgeschakeld, gaat het lampje op de schakelaar branden. Het buiten werking stellen van de volumetrische beveiliging/kantelsensor moet telkens worden herhaald als het instrumentenpaneel uitgeschakeld is geweest. 18

20 ALARM BUITEN GEBRUIK STELLEN Om het diefstalalarm buiten werking te stellen (bijvoorbeeld als de auto lange tijd wordt gestald): sluit de auto af door de metalen noodsleutel (in de elektronische sleutel) in het slot van het bestuurdersportier te draaien. MINISTERIËLE GOEDKEURING In overeenstemming met de wetgeving in ieder land ten aanzien van radiozendapparatuur staat, voor de landen waar een zendmachtiging verplicht is, het toelatingsnummer op de component vermeld. Afhankelijk van de uitvoering/markt kan de code ook zijn aangebracht op de zender en/of ontvanger. CONTACTSLOT Het contactslot bevindt zich op het instrumentenpaneel en bestaat uit: lezer A-fig. 13 voor de elektronische sleutel (naast het stuur); START/STOP-knop (onder de lezer voor de elektronische sleutel). BELANGRIJK Laat de elektronische sleutel nooit in het contactslot omdat hierdoor de accu ontlaadt. ATTENTIE Als het contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij de Alfa Romeo-dealer. fig. 13 A0G0219m ATTENTIE Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de handrem aan te trekken. Schakel de eerste versnelling in als de auto op een helling omhoog staat en de achteruit bij een helling omlaag (gezien vanuit de rijrichting). Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. 19

21 fig. 14 MOTOR STARTEN INSTRUMENTENPANEEL INSCHAKELEN Ga als volgt te werk: steek de elektronische sleutel in het contactslot; als de elektronische sleutel al is ingestoken, druk dan op de START/ STOP-knop zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. Als u de auto verlaat en per ongeluk het instrumentenpaneel hebt laten branden, worden de elektrische en elektronische systemen na ongeveer 1 uur uitgeschakeld om ontlading van de accu te voorkomen. BELANGRIJK Steek de elektronische sleutel volledig in het contactslot totdat de sleutel blokkeert. BELANGRIJK Als het instrumentenpaneel niet inschakelt, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. BELANGRIJK Als u de elektronische sleutel in het contactslot steekt en het symbool Y op het display verschijnt (er verschijnt ook een bericht), controleer dan of de elektronische sleutel de juiste is en probeer de sleutel opnieuw in het slot te steken. Als het probleem blijft bestaan, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. INSTRUMENTENPANEEL UITSCHAKELEN Druk bij afgezette motor en met geheel losgelaten koppelings- en rempedaal, op de START/STOP-knop of neem de elektronische sleutel uit het contactslot. Na enkele seconden dooft het display van het instrumentenpaneel geleidelijk. BELANGRIJK Als het instrumentenpaneel niet dooft, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. A0G0028m Zie de paragraaf Motor starten in het hoofdstuk Starten en rijden. START/STOP-KNOP fig. 14 Met de START/STOP-knop op het instrumentenpaneel, kunnen de elektrische systemen van de auto worden ingeschakeld en kan de motor worden gestart/uitgezet. De START/STOP-knop is uitgerust met een verlichte ring. Deze ring wordt samen met het instrumentenpaneel verlicht, als het starten van de motor is toegestaan. 20

22 STUURSLOT Inschakelen Het stuurslot wordt ingeschakeld ongeveer 5 seconden nadat de elektronische sleutel uit het contactslot is genomen en na de controle, door het systeem, van de volgende omstandigheden: motor uit; instrumentenpaneel uitgeschakeld en stilstaande auto; elektronische sleutel uitgenomen uit het contactslot. Uitschakelen Het stuurslot schakelt uit als de elektronische sleutel in het contactslot wordt gestoken. BELANGRIJK Als de motor tijdens het rijden is afgeslagen, wordt het stuurslot niet ingeschakeld. Het wordt pas ingeschakeld als de motor wordt uitgezet bij stilstaande auto. In dat geval verschijnt er een bericht op het display. BELANGRIJK Bij een storing in het stuurslot verschijnen er een symbool en een bericht op het display. Wendt u in dat geval tot de Alfa Romeo-dealer. BELANGRIJK Als na een poging het instrumentenpaneel in te schakelen en/of de motor te starten, het bericht Beschermingssysteem auto niet beschikbaar op het display verschijnt, moet de handeling herhaald worden en het stuur iets heen en weer worden gedraaid, zodat het stuurslot makkelijker ontgrendelt. De weergave van het bericht op het display heeft geen invloed op de werking van het stuurslot. ATTENTIE Het is streng verboden om demontage-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring. 21

23 INSTRUMENTEN TOERENTELLER De toerenteller geeft het toerental van de motor aan. Als de wijzernaald in het rode gebied staat, dicht bij het einde van de schaal, dan betekent dit dat de motor met extreem hoge toerentallen draait, wat schadelijk is voor de mechanische onderdelen. Het is raadzaam deze toerentallen slechts kort aan te houden. BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen draait (wijzernaald in het rode gebied), waardoor het motorvermogen zal afnemen en het toerental weer onder de veiligheidsgrens daalt. Bij stationair draaiende motor kan onder bepaalde omstandigheden de toerenteller een geleidelijke of herhaalde toerentalstijging aangeven. Dit is een normaal verschijnsel en kan voorkomen als bijvoorbeeld de airconditioning of de elektroventilateur wordt ingeschakeld. In deze gevallen dient een geringe toerentalstijging voor het behoud van de lading van de accu. fig. 15 A0G00177m BRANDSTOFMETER fig. 15 De wijzer geeft de hoeveelheid brandstof aan die in de tank aanwezig is. Het lampje op de brandstofmeter gaat branden als er nog ongeveer 10 liter brandstof in de tank aanwezig is. Als de actieradius kleiner is dan 50 km (of 31 mijl), verschijnt een waarschuwing op het display. Als het lampje K knippert tijdens het rijden, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. 22

24 BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden (bijv. op steile hellingen) kan de wijzernaald een hoeveelheid aangeven die niet overeenkomt met de werkelijke hoeveelheid in de tank. Bovendien kunnen wijzigingen in het brandstofniveau iets vertraagd worden aangegeven. Dit behoort tot de normale werking van het instrument. fig. 16 A0G0178m Als het waarschuwingslampje u gaat branden (en er verschijnt ook een bericht op het display), dan is de koelvloeistoftemperatuur te hoog; zet de motor uit en wendt u tot de Alfa Romeo-dealer. BELANGRIJK De wijzernaald kan in de buurt van het rode gebied komen door bijkomende ongunstige situaties, zoals het rijden met lage snelheid, op hellingen, volbeladen of met een aanhanger en bij hoge buitentemperaturen. KOELVLOEISTOFTEMPERA- TUURMETER fig. 16 De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50 C. Onder normale omstandigheden staat de wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter ongeveer in het midden van de schaal. Als de wijzer in de buurt komt van het rode gebied, moet gas worden teruggenomen. 23

25 fig. 17 A0G0179m OLIETEMPERATUURMETER fig. 17 De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorolie, zodra de olietemperatuur hoger wordt dan ongeveer 70 C. Als de wijzer in de buurt komt van het rode gebied, moet gas worden teruggenomen. Als het lampje ` tijdens het rijden gaat branden (en er verschijnt ook een bericht op het display), dan is de motorolietemperatuur te hoog; zet de motor uit en wendt u tot de Alfa Romeo-dealer. BELANGRIJK De wijzernaald kan in de buurt van het rode gebied komen door bijkomende ongunstige situaties, zoals het rijden met lage snelheid, op hellingen, volbeladen of met een aanhanger en bij hoge buitentemperaturen. fig. 18 A0G0072m DAGTELLER OP NUL ZETTEN fig. 18 Houd om de dagteller op nul te zetten de knop A even ingedrukt. 24

26 HANDBEDIENDE LICHT- STERKTEREGELING BEDIENINGSKNOPPEN Met deze functie kan de lichtsterkte worden geregeld (op 8 niveaus) van het display/instrumentenpaneel, het display van de autoradio, het display van de klimaatregeling, het display van het radionavigatiesysteem (indien aanwezig) en de boordinstrumenten (brandstofmeter, olietemperatuurmeter en koelvloeistoftemperatuurmeter). Druk hiervoor kort op de knop + op de linker hendel om de lichtsterkte te verhogen, of op de knop om de lichtsterkte te verlagen: op het display verschijnt een opschrift en een nummer dat het gekozen lichtsterkteniveau aangeeft. Het scherm blijft enkele seconden weergegeven en verdwijnt daarna. AUTOMATISCHE LICHTSTERK- TEREGELING BEDIENINGS- KNOPPEN Voor een optimale zichtbaarheid en comfort tijdens alle rij-omstandigheden (bijv. overdag rijden met ingeschakelde verlichting, in de file rijden enz.), is in de snelheidsmeter een sensor geplaatst. Deze sensor kan automatisch, nadat de elektronische sleutel in het contactslot is gestoken en de START/STOP-knop is ingedrukt, de lichtsterkte regelen van het display/ instrumentenpaneel, het display van de autoradio, het display van de klimaatregeling, het display van het radionavigatiesysteem (indien aanwezig) en de boordinstrumenten (brandstofmeter, olietemperatuurmeter en koelvloeistoftemperatuurmeter). 25

27 INSTELBAAR MULTI- FUNCTIONEEL DIS- PLAY INFORMATIE OVER DE AUTO (indien van toepassing) Afstand tot volgende servicebeurt; Het Instelbare multifunctionele display kan alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit weergeven: INFORMATIE OP HET BEGINSCHERM Tijd A-fig. 19; Buitentemperatuur B; Datum C; Kilometer- (of mijlen-) dagstand D; Kilometer- (of mijlen-) totaalstand E; Informatie over de status van de auto F (bijv. geopende portieren of kans op gladheid enz.). fig. 19 A0G0015m Het centrale deel van het display met de datum C blijft actief totdat een functie wordt ingeschakeld die op het display wordt weergegeven (bijv. Lichtsterkteregeling ) of er andere informatie over de status van de auto verschijnt. Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een portier het display verlicht en wordt enkele seconden het klokje, het aantal afgelegde kilometers (of mijlen) en de buitentemperatuur weergegeven. Informatie Trip computer; Lichtsterkteregeling bedieningsknoppen; Weergave motoroliepeil. BELANGRIJK Bij het openen van een portier wordt op het display enkele seconden het klokje, de kilometerstand (of mijlenstand) en de buitentemperatuur weergegeven. 26

28 BEDIENINGSKNOPPEN MENU Knop kort indrukken: gekozen optie bevestigen en/of doorgaan naar volgende scherm; Knop even ingedrukt houden: terug naar vorig scherm zonder de gekozen optie op te slaan; +/ om de keuzemogelijkheden van het Setup-menu naar boven/beneden te doorlopen of de op het scherm weergegeven waarde te verhogen/ verlagen. Als het beginscherm op het display staat, kan met de knop +/ de lichtsterkte van het instrumentenpaneel geregeld worden. fig. 20 SETUP-MENU A0G0074m In het Setup-menu kunnen, door het indrukken van de knop MENU en +/ (zie fig. 20), de instellingen worden uitgevoerd die beschreven staan op de volgende pagina s. Het Setup-menu kan worden geactiveerd door de knop MENU kort in te drukken. Het menu bestaat uit een aantal functies dat cyclisch wordt weergegeven fig. 21. Een menupunt selecteren in het hoofdmenu zonder submenu: als u de knop MENU kort indrukt, kunt u in het hoofdmenu de instelling selecteren die u wilt wijzigen; met de knop + of (door de knop telkens in te drukken) kan de nieuwe instelling worden geselecteerd; als u de knop MENU kort indrukt, kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd terugkeren naar het eerder geselecteerde menupunt in het hoofdmenu. 27

29 Een menupunt selecteren in het hoofdmenu met submenu: als u de knop MENU kort indrukt, wordt het eerste menupunt van het submenu weergegeven; met de knop + of (door de knop telkens in te drukken) kunt u alle menupunten van het submenu doorlopen; als u de knop MENU kort indrukt, kunt u het menupunt van het submenu selecteren en verschijnt het menu van de betreffende instelling; met de knop + of (door de knop telkens in te drukken) kan de nieuwe instelling van dit menupunt in het submenu worden geselecteerd; als u de knop MENU kort indrukt, kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd terugkeren naar het daarvoor geselecteerde menupunt in het submenu. Datum en Klokje selecteren: als u de knop MENU kort indrukt, kunt u de instelling selecteren die u wilt wijzigen (bijv. uren /minuten of jaar /maand /dag); met de knop + of (door de knop telkens in te drukken) kan de nieuwe instelling worden geselecteerd; als u de knop MENU kort indrukt, kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd doorgaan naar het volgende menupunt. Als dit menupunt het laatste is, dan wordt teruggekeerd naar het daarvoor geselecteerde menupunt in het hoofdmenu. WEERGAVE MOTOROLIE- PEIL Als u de elektronische sleutel in het contactslot steekt, verschijnt op het display enkele seconden het motoroliepeil. Tijdens deze fase kan de weergave worden onderbroken en naar het volgende scherm worden doorgegaan door op de knop MENU te drukken. Bij een te laag of te hoog motoroliepeil, verschijnt op het display een waarschuwing. BELANGRIJK Controleer voor het juiste oliepeil altijd de oliepeilstok (zie de paragraaf Niveaus controleren in het hoofdstuk Onderhoud van de auto ). BELANGRIJK Het motoroliepeil wordt alleen juist weergegeven als de auto op een vlakke ondergrond staat. BELANGRIJK Voor een juiste aflezing van het motoroliepeil moet u, nadat de sleutel in het contactslot is gestoken, ongeveer 2 seconden wachten voordat u de motor start. BELANGRIJK Het motoroliepeil kan toenemen als de auto langere tijd heeft stilgestaan. 28

30 Om vanuit het beginscherm te kunnen navigeren, moet u kort op de knop MENU drukken. Druk op de knop + of om in het menu te navigeren. Als de auto rijdt is om veiligheidsredenen alleen een beperkt menu (instellen van de snelheidslimiet) toegankelijk. Als de auto stilstaat is het uitgebreide menu toegankelijk. Als de auto is uitgerust met het Radionavigatiesysteem, kunnen uitsluitend de volgende functies worden geregeld/ingesteld: Snelheidslimiet, Gevoeligheid schemersensor instellen (indien aanwezig) en Herinschakeling buzzer voor melding SBR-systeem. De andere functies worden weergegeven op het display van het Radionavigatiesysteem, waarmee deze functies ook kunnen worden geregeld/ingesteld. SERVICE VOL. TOETSEN MENU VERLATEN SNELH. LIMIET AUTOMAT. DIML. RESET TRIP B KLOKJE MODUS 12/24 DATUM VOL. BEEP HERH. RADIO TAAL MEETEENHEID DEUREN- BLOKKERING BAGAGERUIMTE ONAFH. DEBLOK. PORT. BEST. fig. 21 A0G0218i 29

31 Snelheidslimiet (Snelh. Limiet) Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto (in km/h of mph) worden ingesteld. Als deze limiet wordt overschreden, wordt de bestuurder gewaarschuwd door middel van een akoestisch en zichtbaar signaal, en een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Ga voor het instellen van de snelheidslimiet als volgt te werk: druk kort op de knop MENU: op het display verschijnt het opschrift OFF; druk op de knop +: op het display verschijnt het opschrift ON; druk kort op de knop MENU en stel vervolgens met de knop +/ de gewenste snelheid in (tijdens de instelling knippert de waarde); druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. BELANGRIJK De waarde kan worden ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen 20 en 150 mph, afhankelijk van de ingestelde eenheid (zie de paragraaf Meeteenheid hierna). Elke keer als u de knop +/ indrukt, wordt de waarde 5 eenheden verhoogd/verlaagd. Als u de knop +/ ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. Instelling annuleren: druk kort op de knop MENU: op het display verschijnt het opschrift ON; druk op de knop : op het display verschijnt het opschrift OFF; druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. Gevoeligheid Schemersensor (indien aanwezig) instellen (Automat. Diml.) Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersensor worden ingesteld op 3 niveaus. Ga voor het instellen als volgt te werk: druk kort op de knop MENU: het display toont de ingestelde gevoeligheid van de sensor; druk op de knop + of om de instelling uit te voeren; druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. Trip B op nul zetten (Reset Trip B) Met deze functie kan gekozen worden hoe Trip B op nul moet worden gezet (Automatisch of Handmatig). Zie voor meer informatie de paragraaf Trip computer. 30

32 Klokje instellen (Klokje) Met deze functie kunt u het klokje instellen. Ga voor het instellen van de tijd als volgt te werk: druk kort op de knop MENU: het display toont de uren ; druk op de knop + of om de instelling uit te voeren; druk kort op de knop MENU: het display toont de minuten ; druk op de knop + of om de instelling uit te voeren. BELANGRIJK Elke keer als u de knop +/ indrukt, wordt de waarde 1 eenheid verhoogd/verlaagd. Als u de knop +/ ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. Modaliteit klokje (Modus 12/24) Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12h of 24h. Ga voor het instellen als volgt te werk: druk kort op de knop MENU: het display toont 12h of 24h (afhankelijk van de ingestelde weergave); druk op de knop + of om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. 31

33 Datum instellen (Datum) Met deze functie kan de datum worden ingesteld (jaar - maand - dag). Ga voor het instellen als volgt te werk: druk kort op de knop MENU: op het display knippert het jaar ; druk op de knop + of om de instelling uit te voeren; druk kort op de knop MENU: op het display knippert de maand ; druk op de knop + of om de instelling uit te voeren; druk kort op de knop MENU: op het display knippert de dag ; druk op de knop + of om de instelling uit te voeren. BELANGRIJK Elke keer als u de knop +/ indrukt, wordt de waarde 1 eenheid verhoogd/verlaagd. Als u de knop +/ ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. Herhaling audio-informatie (Herh. Radio) (indien aanwezig) Met deze functie kan op het display de informatie over de autoradio worden weergegeven. Radio: frequentie of RDS-bericht van het geselecteerde radiostation, automatisch zoeken of AutoSTore inschakelen; audio-cd, MP3 CD: nummer van het geselecteerde muziekstuk; CD-wisselaar: CD-nummer en nummer muziekstuk; Ga voor het in-/uitschakelen (ON/OFF) van de informatieweergave als volgt te werk: druk kort op de knop MENU: het display toont het opschrift ON of OFF (afhankelijk van de instelling); druk op de knop + of om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. Bij ingeschakelde audiobron, verschijnt op het display, onder de tijdsaanduiding, een symbool dat de ingeschakelde bron aangeeft. 32

34 Onafhankelijke ontgrendeling kofferdeksel (Bagageruimte Onafh.) Het kofferdeksel kan altijd worden geopend met de afstandsbediening (knop `) indrukken). Met de optie Bagageruimte onafh wordt de toets op de armsteun in- of uitgeschakeld: met Bagageruimte onafh ON is de toets altijd uitgeschakeld. Met Bagageruimte onafh OFF is de toets ingeschakeld; als de toets wordt ingedrukt, wordt het kofferdeksel ontgrendeld als de portiersloten zijn ontgrendeld. Om de werking van het slot van het kofferdeksel los te koppelen (de knop op de armsteun uit te schakelen) (ON) of te koppelen aan die van de portieren (OFF), moet als volgt te werk worden gegaan: druk kort op de knop MENU: het display toont het opschrift ON of OFF (afhankelijk van de instelling); druk op de knop + of om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. Ontgrendeling van het slot in het bestuurdersportier (Deblok. Port. Best.) Als deze functie is gekozen en u drukt op de knop Ë op de elektronische sleutel, dan wordt alleen het slot in het bestuurdersportier ontgrendeld. Bij ingeschakelde functie (ON) kunt u het slot van het andere portier ontgrendelen door de ontgrendelknop op de middenconsole in te drukken. Ga voor het in-/uitschakelen (ON/ OFF) van de functie als volgt te werk: druk kort op de knop MENU: het display toont het opschrift ON of OFF (afhankelijk van de instelling); druk op de knop + of om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. Centrale portiervergrendeling bij rijdende auto (Deurenblok.) Als deze functie is ingeschakeld (ON), worden de portieren automatisch vergrendeld als de auto harder rijdt dan 20 km/h. Ga voor het in-/uitschakelen (ON/ OFF) van de functie als volgt te werk: druk kort op de knop MENU: het display toont het opschrift ON of OFF (afhankelijk van de instelling); druk op de knop + of om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. Als het cirkelvormige lampje om de knop q brandt, dan is de functie ingeschakeld. 33

35 Meeteenheid Met deze functie kan de meeteenheid worden ingesteld van de afgelegde afstand (km of mijl), het brandstofverbruik (l/100 km, km/l of mpg) en de temperatuur ( C of F). Afstand Ga voor het instellen van de gewenste meeteenheid als volgt te werk: druk kort op de knop MENU: het display toont km of mijl (afhankelijk van de instelling); druk op de knop + of om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. Verbruik Als de meeteenheid afstand is ingesteld op km (zie de vorige paragraaf), kan de meeteenheid voor het brandstofverbruik worden ingesteld op (l/100 km, km/l). Als de meeteenheid afstand is ingesteld op mijl (zie de vorige paragraaf), geeft het display de hoeveelheid verbruikte brandstof aan in mpg. In dat geval kan de keuzemogelijkheid Meeteenheid verbruik in het Setupmenu geselecteerd worden, maar kan de instelling mpg niet gewijzigd worden. Ga voor het instellen van de gewenste meeteenheid als volgt te werk: druk kort op de knop MENU: het display toont km/l of l/100 km (afhankelijk van de instelling); druk op de knop + of om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. Temperatuur Met deze functie kan de meeteenheid van de temperatuur ( C of F) worden ingesteld. Ga voor het instellen van de gewenste meeteenheid als volgt te werk: druk kort op de knop MENU: het display toont C of F (afhankelijk van de instelling); druk op de knop + of om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. 34

36 Taal instellen (Taal) U kunt de taal van het display instellen: Italiaans, Engels, Duits, Portugees, Spaans, Frans, Nederlands en Braziliaans. Ga om de gewenste taal in te stellen als volgt te werk: druk kort op de knop MENU ; op het display verschijnt de ingestelde taal ; druk op de knop + of om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. Volumeregeling waarschuwingszoemer (Vol. Beep) Het volume van het akoestische signaal (buzzer) dat klinkt als er een storing of waarschuwing wordt weergegeven, kan ingesteld worden op 8 niveaus. Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk: druk kort op de knop MENU ; op het display verschijnt het ingestelde niveau ; druk op de knop + of om de instelling uit te voeren; druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. Volumeregeling toetsen (Vol. Toetsen) Het geluidssignaal dat klinkt bij het indrukken van bepaalde knoppen in de auto, kan worden ingesteld op 8 niveaus. Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk: druk kort op de knop MENU ; op het display verschijnt het ingestelde niveau ; druk op de knop + of om de instelling uit te voeren; druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. 35

37 36 Geprogrammeerd onderhoud (Service) Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometers nog resteren voordat een servicebeurt moet worden uitgevoerd. Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen als volgt te werk: druk kort op de knop MENU: het display toont de ingestelde afstand in km of mijl, afhankelijk van de instelling (zie de paragraaf Meeteenheid ); druk kort op de knop MENU om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. BELANGRIJK Het Onderhoudsschema voorziet elke km (of elke mijl) in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de elektronische sleutel in het contactslot zit, vanaf km (of mijl) voor de servicebeurt. De weergave is afhankelijk van de ingestelde meeteenheid in km of mijl. Als u dicht bij de vol- gende servicebeurt bent en u de elektronische sleutel in het contactslot steekt, verschijnt op het display een bericht gevolgd door het aantal kilometers/mijlen dat resteert tot de volgende servicebeurt. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het Onderhoudsschema of van het Jaarlijkse inspectieschema, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset). Herinschakeling buzzer voor melding SBR-systeem (Seat Belt Reminder) (Beep Gord.) Deze functie wordt alleen op het display weergegeven als het systeem door de Alfa Romeo-dealer is uitgeschakeld. Menu verlaten Als u dit menupunt selecteert, wordt teruggekeerd naar het beginscherm. VERLICHTING TOERENTEL- LER/BOORDINSTRUMENTEN (NIGHT PANEL) Met deze functie kan de verlichting van de toerenteller en de boordinstrumenten worden in-/uitgeschakeld (ON/OFF). De functie kan worden ingeschakeld (alleen als de elektronische sleutel in het contactslot zit, de buitenverlichting is ingeschakeld en de sensor in de snelheidsmeter weinig buitenlicht ontvangt) door de knop even ingedrukt te houden. Als de functie is ingeschakeld, verschijnt op het display een waarschuwing. Als de functie NIGHT PANEL eenmaal is ingeschakeld, kan de functie als volgt worden uitgeschakeld: houd de knop + (ook bij uitgeschakelde buitenverlichting) even ingedrukt; neem de elektronische sleutel uit het contactslot. Als de functie is uitgeschakeld, verschijnt op het display een waarschuwing. De berichten blijven enkele seconden op het display weergegeven en verdwijnen daarna. Om de weergave voortijdig te onderbreken, moet u kort op de knop MENU drukken.

38 TRIP COMPUTER Algemene informatie Met de functie Trip computer kan, als de elektronische sleutel in het contactslot zit, op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit General trip, dat betrekking heeft op de hele rit van de auto, en Trip B, dat betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in fig. 22) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet. (reset - begin van de nieuwe rit). Reset GENERAL TRIP Einde rit Begin nieuwe rit Reset GENERAL TRIP Einde rit Begin nieuwe rit TRIP B Reset TRIP B GENERAL TRIP TRIP B Reset TRIP B fig. 22 Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject Einde deeltraject Begin nieuwe deeltraject Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject TRIP B Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject 37

39 General Trip geeft informatie over: Gemiddeld verbruik Huidig verbruik Gemiddelde snelheid Reistijd Autonomie Afgelegde afstand Trip B geeft informatie over: Afgelegde afstand B Gemiddeld verbruik B Gemiddelde snelheid B Reistijd B. Weergegeven gegevens Gemiddeld verbruik Geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het begin van een nieuwe rit. Huidig verbruik Geeft constant bijgewerkt het actuele brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat met draaiende motor wordt op het display weergegeven. Gemiddelde snelheid Geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan op basis van de tijd die verstreken is vanaf het begin van een nieuwe rit. Reistijd Geeft de verstreken tijd aan vanaf het begin van de nieuwe rit (reistijd). Autonomie Geeft het aantal kilometers aan dat nog gereden kan worden met de brandstof in de brandstoftank (actieradius), waarbij ervan uit wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert. Op het display verschijnt de indicatie als: de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl); de auto langer dan 5 minuten stilstaat met draaiende motor. Afgelegde afstand Geeft de afstand aan die de auto heeft afgelegd vanaf het begin van een nieuwe rit. Als de accu losgekoppeld is geweest en aan het begin van een nieuwe rit (reset), toont het display de waarde 0.0. BELANGRIJK Als er informatie ontbreekt, verschijnt bij alle gegevens op de Trip computer de aanduiding in plaats van de waarde. Wanneer de normale werking weer hersteld is, worden de waarden van de gegevens weer op normale wijze weergegeven. De waarden die voor de storing werden weergegeven, worden niet op nul gezet en er wordt geen nieuwe rit begonnen. 38

40 Nieuwe rit Begint als een reset is uitgevoerd: handmatig door de gebruiker door de knop TRIP even ingedrukt te houden; automatisch als de afgelegde afstand de waarde 9999,9 km (of mijl) bereikt, de reistijd de waarde (99 uur en 59 minuten) of iedere keer als de accu losgekoppeld is geweest. fig. 23 KNOP TRIP A0G0099m Met de knop TRIP fig. 23, op de rechter hendel, krijgt u, als de elektronische sleutel in het contactslot zit, toegang tot de functies General Trip en Trip B. Gebruik de knoppen naast de hendel om de weergegeven gegevens van iedere functie te doorlopen. Met de knop TRIP kunnen bovendien de functies General Trip en Trip B op nul worden gezet om een nieuwe rit te beginnen. kort indrukken: voor weergave van de verschillende gegevens; even ingedrukt houden: voor het op nul zetten (reset) en het beginnen van een nieuwe rit. Om van een onderdeel van de Trip Computer naar het volgende onderdeel te gaan, moeten de knoppen - en. kort worden ingedrukt. 39

41 fig. 24 A0G0052m BELANGRIJK Als u de functie General trip op nul zet, dan worden ook de gegevens van Trip B op nul gezet, terwijl bij het op nul zetten van Trip B alleen de gegevens van Trip B op nul worden gezet. In elk scherm van de Trip computer worden gelijktijdig twee onderdelen van de ingeschakelde Trip-functie (Trip A of Trip B) weergegeven; een in het bovenste deel van het display en een in het onderste deel (zie fig. 24). In hetzelfde scherm kan niet gelijktijdig hetzelfde onderdeel in het bovenste en in het onderste deel worden weergegeven. De twee functies van de Trip computer kunnen worden geselecteerd door de knop TRIP kort in te drukken; met de knop - kunt u het onderdeel in het bovenste deel van het display doorlopen, terwijl met de knop. het onderdeel in het onderste deel van het display doorlopen kan worden. Om van de informatie van Trip A naar die van Trip B te gaan, moet daarentegen de knop TRIP kort worden ingedrukt. Procedure voor het begin van een rit (reset) Het op nul zetten van Trip A is onafhankelijk van dat van Trip B. Reset General Trip Als u met de elektronische sleutel in het contactslot General Trip op nul wilt zetten, houd dan de knop TRIP langer dan 2 seconden ingedrukt. BELANGRIJK Het automatisch op nul zetten gebeurt alleen in de volgende gevallen: wanneer de afgelegde afstand de waarde 9.999,9 km bereikt of wanneer de reistijd de waarde (99 uur en 59 minuten) bereikt; iedere keer als de accu losgekoppeld is geweest. Als General Trip op nul wordt gezet (reset), verschijnt op het display een waarschuwing. 40

42 ZITPLAATSEN STOELEN MET HAND- BEDIENDE VERSTELLING fig. 25 ATTENTIE Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd. De stoffen bekleding van uw auto is langdurig bestand tegen slijtage die ontstaat bij een normaal gebruik van de auto. Hevig en/of langdurig wrijven met kledingaccessoires zoals metalen gespen, sierknopen en klittenbandsluitingen, moet echter absoluut worden vermeden omdat hierdoor grote druk ontstaat op een bepaalde plek op de bekleding, waardoor deze plek kan slijten en de bekleding beschadigd wordt. fig. 25 A0G0020m Verstellen in lengterichting Trek de hendel A (aan de binnenzijde van de stoel) omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op de stuurwielrand steunen. ATTENTIE Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door deze naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen. Hoogteverstelling (indien aanwezig) Beweeg de hendel B omhoog of omlaag totdat de gewenste zithoogte is bereikt. BELANGRIJK De verstelling is alleen mogelijk als u op de bestuurdersstoel zit. Rugleuning verstellen Bedien de knop C totdat de gewenste stand is bereikt. 41

43 Lendensteunverstelling (indien aanwezig) Draai de knop D totdat de gewenste stand is bereikt. Hellingshoek stoel verstellen (indien aanwezig) Bedien de hendel E. Als u de hendel omhoogtrekt, kantelt de stoel een stand naar achteren. Als u de hendel omlaag duwt, kantelt de stoel een stand naar voren. Rugleuning naar voren klappen Bedien de handgreep F: de rugleuning klapt naar voren en de stoel kan nu naar voren worden geschoven. Door een stelmechanisme met geheugen kan de stoel automatisch weer worden teruggezet in de oorspronkelijke stand. Als de rugleuning is teruggeklapt in de normale gebruiksstand, controleer dan of deze goed vergrendeld is. Controleer bovendien of de stoel goed geblokkeerd is door deze naar voren en naar achteren te duwen. fig. 26 A0G0189m STOELEN MET ELEKTRISCHE VERSTELLING (indien aanwezig) fig. 26 ATTENTIE Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd. De bedieningsknoppen voor de stoelinstelling zijn: Multifunctionele knop A: hoogte voorzijde stoel instellen; hoogte achterzijde stoel instellen; hoogteverstelling van de stoel; in lengterichting verplaatsen van de stoel; B: Rugleuning verstellen; C: Knoppen voor het opslaan van de stand van de bestuurdersstoel; D: Verstellen van de lendensteun; E: Rugleuning naar voren klappen. BELANGRIJK De elektrische verstelling is mogelijk als de elektronische sleutel in het contactslot is gestoken en ongeveer 1 minuut na het uitnemen van de sleutel uit het slot of na het indrukken van de START/ STOP-knop. U kunt de stoel ook verstellen gedurende ongeveer 3 minuten na het openen van een portier of totdat het portier gesloten wordt. 42

44 fig. 27 A0G0024m Stoelverwarming (indien aanwezig) Draai, als de elektronische sleutel in het contactslot zit, de knop A-fig. 27 om de functie in of uit te schakelen. De verwarming kan op 3 niveaus worden ingesteld (0 = stoelverwarming uitgeschakeld). Instellingen van de bestuurdersstoel/buitenspiegels opslaan Met de knoppen C kunnen drie verschillende standen van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels in het geheugen worden opgeslagen en opgeroepen. Het opslaan en oproepen is alleen mogelijk als de elektronische sleutel in het contactslot zit. U kunt een opgeslagen stand ook oproepen in de drie minuten na het openen van de portieren en ongeveer 1 minuut nadat de elektronische sleutel uit het contactslot is genomen. Als u een stand van de stoel wilt opslaan, moet u de stoel met de verschillende bedieningsknoppen instellen en vervolgens enkele seconden de knop indrukken waaronder u de stand wilt opslaan. HOOFDSTEUNEN De hoofdsteunen zijn in de stoelen van de auto geïntegreerd. Druk voor het oproepen van een opgeslagen stand kort op de betreffende knop. Als u een nieuwe stand van de stoel of de spiegels opslaat, wordt automatisch de vorige met dezelfde knop opgeslagen stand, gewist. 43

45 STUURWIEL Dit kan zowel axiaal als verticaal versteld worden. ATTENTIE Verstel het stuurwiel alleen als de auto stilstaat en de motor is afgezet. fig. 28 A0G0136m Ontgrendel de hendel A-fig. 28 door deze omlaag te duwen en zet het stuur in de gewenste stand. Duw vervolgens de hendel A omhoog om het stuur te vergrendelen. ATTENTIE Het is streng verboden om demontage-/ montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring. 44

46 SPIEGELS BINNENSPIEGEL De binnenspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende losschiet. Met het hendeltje A-fig. 29 kan de spiegel in twee standen worden gezet: normale of anti-verblindingsstand. fig. 29 A0G0135m BUITENSPIEGELS De buitenspiegels kunnen alleen worden versteld en ingeklapt als de elektronische sleutel in het contactslot zit. fig. 30 A0G0036m Spiegelverstelling Kies met de keuzeschakelaar A-fig. 30 de gewenste spiegel: draai de keuzeschakelaar A in stand 1: voor de linker spiegel; draai de keuzeschakelaar A in stand 2: voor de rechter spiegel. Druk de knop B in een van de vier door de pijlen aangegeven richtingen om de spiegel af te stellen. BELANGRIJK Draai na het verstellen de keuzeschakelaar A in stand 0 om te voorkomen dat de spiegel per ongeluk versteld wordt. 45

47 fig. 31 A0G0081m Spiegel handmatig inklappen Indien nodig (bijv. bij nauwe doorgangen) kunnen de buitenspiegels worden ingeklapt door ze vanuit stand A-fig. 31 naar stand B te bewegen. Elektrisch inklappen (indien aanwezig) Indien nodig (bijv. bij nauwe doorgangen) kunnen de spiegels worden ingeklapt door op de knop C-fig. 30 te drukken. Om de spiegels weer in de rijstand te zetten, moet u opnieuw op de knop C-fig. 30 drukken. Als de sloten worden vergrendeld, klappen de buitenspiegels in; de spiegels klappen automatisch weer open als de sleutel weer in het contactslot wordt gestoken. De functie kan worden in-/uitgeschakeld door de knop voor het inklappen langer dan 2 seconden ingedrukt te houden. Er klinkt een akoestisch signaal als de instelling is uitgevoerd. De spiegel aan bestuurderszijde is bol, waardoor de afstandswaarneming enigszins wordt beïnvloed. ATTENTIE Tijdens het rijden moeten de spiegels altijd uitgeklapt zijn. Parkeer -stand van de buitenspiegel aan passagierszijde opslaan Bij uitvoeringen met elektrische stoelverstelling, kan, voor een optimaal zicht tijdens het inparkeren, de bestuurder tijdens het inschakelen van de achteruit, de buitenspiegel aan passagierszijde in een stand zetten (en opslaan) die verschillend is van de stand die normaal tijdens het rijden gebruikt wordt. Ga voor het opslaan als volgt te werk: schakel de achteruit in als de auto stilstaat en de elektronische sleutel in het contactslot zit; draai de keuzeschakelaar A-fig. 30 in stand 2 (spiegel passagierszijde); stel de buitenspiegel aan passagierszijde zodanig af dat een optimaal zicht wordt verkregen voor het inparkeren; houd een van de knoppen C-fig. 26 ten minste 3 seconden ingedrukt (zie de paragraaf Zitplaatsen in dit hoofdstuk). 46

48 Gelijktijdig met de parkeer -stand van de buitenspiegel aan passagierszijde worden ook de stand van de buitenspiegel en de positie van de stoel aan bestuurderszijde in het geheugen opgeslagen. Als de stand van de spiegel is opgeslagen, klinkt een akoestisch signaal. Parkeer -stand van de buitenspiegel aan passagierszijde oproepen Ga als volgt te werk: steek de elektronische sleutel in het contactslot; schakel de achteruit in; draai de keuzeschakelaar A-fig. 30 in stand 2 (spiegel passagierszijde). De spiegel wordt automatisch in de opgeslagen stand gezet. Als er geen enkele stand is opgeslagen zal, als de achteruit wordt ingeschakeld, de buitenspiegel aan passagierszijde automatisch iets omlaag kantelen om het inparkeren te vergemakkelijken. De spiegel keert automatisch terug in de beginstand, ongeveer 10 seconden na inschakeling van de achteruit, bij een snelheid boven 10 km/h bij vooruitrijden of door de keuzeschakelaar A-fig. 30 in stand 0 te zetten. Automatische synchronisatie van de buitenspiegels Iedere keer als u de elektronische sleutel in het contactslot steekt, worden de buitenspiegels automatisch in de laatst ingestelde en/of opgeroepen stand gezet voordat de elektronische contactsleutel werd uitgenomen. Hierdoor worden de spiegels gesynchroniseerd wanneer tijdens het parkeren met de hand of per ongeluk een van de buitenspiegels is versteld. Ontwasemen/ontdooien De buitenspiegels zijn voorzien van verwarmingselementen die worden ingeschakeld als de achterruitverwarming wordt ingeschakeld (door op de knop ( te drukken). BELANGRIJK De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de functie na enkele minuten automatisch wordt uitgeschakeld. 47

49 KLIMAATREGELING A0G0278m fig Luchtrooster boven - 2 Verstel- en regelbare luchtroosters in het midden - 3 Verstel- en regelbare luchtroosters aan de zijkant - 4 Luchtroosters beenruimten - 5 Luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de zijruiten. 48

50 fig. 33 fig. 34 A0G0014m A0G0012m fig. 35 A0G0057m LUCHTROOSTER BOVEN fig. 35 Het rooster kan met de knop worden geopend en gesloten. O = Geheel gesloten I = Geheel geopend fig. 36 A0G0067m LUCHTROOSTERS VOOR ONTWASEMING/ONTDOOI- ING VAN DE VOORRUIT EN DE ZIJRUITEN Deze bevinden zich aan weerszijden A-fig. 36 en op de voorzijde B van het dashboard. LUCHTROOSTERS IN HET MIDDEN EN AAN DE ZIJ- KANT fig Deze bevinden zich op het dashboard. Elk luchtrooster A is voorzien van een draaiknop B waarmee de luchtopbrengst kan worden geregeld en een regelschuif C waarmee de luchtstroom horizontaal of verticaal kan worden gericht. O = Geheel gesloten I = Geheel geopend 49

51 HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING (indien aanwezig) BEDIENINGSKNOPPEN fig. 37 A - draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht); B - draaiknop voor de luchtverdeling; C - draaiknop voor aanjagersnelheid; D - drukknop voor in-/uitschakeling achterruit- en spiegelverwarming; E - drukknop voor in-/uitschakeling maximaal ontdooien/ontwasemen voorruit, zijruiten en spiegelverwarming; F - drukknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie; G - drukknop voor in-/uitschakeling aircocompressor. fig. 37 LUCHTVERDELING INSTELLEN O: luchtstroom naar lichaam bestuurder/passagier; M: luchtstroom naar lichaam bestuurder/passagier en beenruimten; N: luchtstroom naar de beenruimten; A0G0011m Q: luchtstroom naar beenruimten en voorruit; ü: luchtstroom naar voorruit. 50

52 VERWARMING VAN HET INTERIEUR Ga als volgt te werk: draai de draaiknop A totdat de gewenste temperatuurinstelling is bereikt; draai de draaiknop C op de gewenste snelheid; draai de draaiknop B op de gewenste luchtverdeling: N: voor gespreide verwarming van de beenruimten; M: voor verwarming van de beenruimten, waarbij de luchtstroom op het gelaat koel blijft (bilevel-stand); Q: voor verwarming van de beenruimten en ontwaseming van de voorruit; schakel de recirculatie uit (indien ingeschakeld); SNELLE ONTWASEMING/ ONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN ZIJRUITEN (functie MAX-DEF) Druk op de knop -: als de functie is ingeschakeld, gaan de lampjes op de knoppen -, en ( branden. Druk om de functie uit te schakelen nogmaals op knop - en controleer of het lampje op de knop gedoofd is. Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid zijn, moet de functie worden uitgeschakeld om een optimaal comfort mogelijk te maken. Beslaan van de ruiten voorkomen De airconditioning is zeer bruikbaar om het beslaan van de ruiten te voorkomen: gebruik de airconditioning daarom bij een hoge luchtvochtigheid. Het is raadzaam de volgende handelingen uit te voeren om het beslaan te voorkomen: schakel de recirculatie uit (indien ingeschakeld); draai de draaiknop C op de 2 e snelheid; draai de draaiknop B in stand Q. ONTWASEMING/ ONTDOOIING ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS Druk op de knop ( om deze functie in te schakelen: het lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. Als u deze functie inschakelt, wordt op enkele uitvoeringen ook de voorruitverwarming ter hoogte van de ruitenwissers ingeschakeld. De functie schakelt na enkele minuten automatisch uit, of als opnieuw de knop wordt ingedrukt. De functie wordt ook uitgeschakeld als u de motor uitzet en blijft uitgeschakeld als u de motor opnieuw start. BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen. 51

53 RECIRCULATIE INSCHAKELEN Druk op de knop v: het lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan. Het is bovendien niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld. BELANGRIJK Met deze functie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem ( verwarming of koeling ), de gewenste omstandigheden sneller bereikt worden. AIRCONDITIONING (snelle koeling) Ga als volgt te werk: draai de draaiknop A geheel naar links; draai de draaiknop C op de hoogste snelheid; draai de draaiknop B in stand O; druk op de knoppen en v (lampjes op de knoppen branden). Koeling handhaven Ga als volgt te werk: schakel de recirculatie uit (indien ingeschakeld); draai de draaiknop A totdat de gewenste temperatuurinstelling is bereikt; draai de draaiknop C op de gewenste snelheid van de aanjager. VAN HET SYS- TEEM Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het zomerseizoen de werking van de airconditioning door de Alfa Romeo-dealer controleren. Na het opnieuw aansluiten van een losgekoppelde accu moet ten minste 3 minuten worden gewacht voordat de elektronische sleutel in het contactslot wordt gestoken, zodat de regeleenheid van de airconditioning de actuatoren van de temperatuur en de luchtverdeling kan resetten. 52

54 AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING (indien aanwezig) luchtverdeling aan bestuurders-/ passagierszijde; inschakeling compressor; luchtrecirculatie. De volgende functies/parameters kunnen handmatig worden gewijzigd: BESCHRIJVING De auto is uitgerust met een airconditioning met gescheiden luchttemperatuurregeling, waardoor de temperatuur in twee zones geregeld kan worden door de lucht te verwarmen of te koelen om het gewenste comfort te bereiken. Voor een optimale temperatuurregeling in de twee zones van het interieur is het systeem uitgerust met een buitentemperatuursensor, een interieurtemperatuursensor en een dubbele zonnestralingssensor. De klimaatregeling stelt automatisch de volgende parameters/functies in: luchttemperatuur bij de uitstroomopeningen aan bestuurders-/passagierszijde; aanjagersnelheid; gewenste temperatuur; aanjagersnelheid; luchtverdeling op 7 verschillende standen; in-/uitschakeling compressor; ontdooiing/ontwaseming ruiten; luchtrecirculatie; mono-functie. Dit systeem is uitgerust met AQS (Air Quality System) (indien aanwezig) dat automatisch de luchtrecirculatie inschakelt als vervuilde buitenlucht wordt gesignaleerd (bijvoorbeeld in een file en in tunnels). Het systeem is voorzien van een wasemsensor (indien aanwezig) A- fig. 38 achter de binnenspiegel. Deze sensor kan een bepaald gebied aan de binnenzijde van de voorruit controleren en het systeem automatisch fig. 38 A0G0091m bedienen, zodat wasem wordt voorkomen of verminderd. De sensor kan, indien ingeschakeld, worden uitgeschakeld door handmatig een willekeurige functie van het systeem in te schakelen. De sensor wordt ingeschakeld als de motor wordt gestart en als op een van de knoppen AUTO wordt gedrukt. Om een goede werking van de wasemsensor te garanderen, mogen geen zelfklevende voorwerpen (tolvignetten, parkeerschijven enz.) in het controle -gebied tussen sensor en voorruit worden aangebracht. Bovendien moeten de voorruit en de sensor voorzichtig worden schoongemaakt, waarbij moet worden voorkomen dat stof of andere ongerechtigheden zich ophopen. 53

55 Bedieningsknoppen fig. 39 A - drukknoppen voor luchtverdeling (linker- en rechterzijde); B - draaiknop voor temperatuurregeling linkerzijde; C - drukknop voor automatische werking (FULL AUTO); D - display met informatie over klimaatregeling; E - draaiknop voor temperatuurregeling rechterzijde; F - drukknop voor in-/uitschakeling achterruit- en spiegelverwarming; G - drukknop voor inschakeling functie MAX-DEF (snel ontdooien/ontwasemen ruiten voor, achterruit en buitenspiegels); H - drukknoppen voor verhogen/verlagen aanjagersnelheid en uitschakeling airconditioning (OFF); fig. 39 A0G0058m I - drukknop voor inschakeling functie MONO (gelijkstellen ingestelde temperaturen) in overeenstemming met die van de bestuurderszijde; L - drukknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie; M - drukknop voor in-/uitschakeling aircocompressor; N - interieurtemperatuursensor. 54

56 AIRCONDITIONING INSCHAKELEN Het systeem kan worden ingeschakeld door op een willekeurige knop te drukken (behalve (, v en MONO); maar aangeraden wordt eerst de gewenste temperaturen op het display in te stellen en daarna de knop AUTO in te drukken. Met de klimaatregeling kan de temperatuur voor de bestuurder en de passagier apart worden ingesteld. TEMPERATUUR INSTELLEN Als u de ring van de knoppen (B/E) rechts- of linksom draait, wordt de gewenste temperatuur links (knop B) of rechts (knop E) resp. verhoogd of verlaagd. De ingestelde temperaturen worden weergegeven op het display D. Als u de ringen van de draaiknoppen helemaal naar rechts of helemaal naar links draait, tot aan de uiterste waarden HI of LO, wordt respectievelijk de functie van de maximale verwarming of de maximale koeling ingeschakeld. Functie HI (HIGH) (maximale verwarming) Als u op het display een temperatuur hoger dan 32 C instelt, wordt deze functie ingeschakeld, onafhankelijk of de temperatuur aan de bestuurders- of passagierszijde of aan beide zijden is ingesteld; door deze instelling wordt het systeem niet meer gescheiden geregeld. De functie wordt op beide displays aangegeven. Deze functie kan worden ingeschakeld als u het interieur zo snel mogelijk wilt verwarmen, waarbij maximaal van het vermogen van het systeem gebruik wordt gemaakt. Deze functie maakt gebruik van de maximale temperatuur van de motorkoelvloeistof, terwijl de luchtverdeling en de snelheid van de aanjager automatisch door het systeem worden ingesteld. 55

57 Het is raadzaam om deze functie niet bij koude motor in te schakelen, omdat dan te weinig warme lucht het interieur bereikt. Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle handmatige instellingen toegestaan. Om de functie uit te schakelen, moet u de ring van de draaiknop (B of E) voor het instellen van de temperatuur op een waarde onder 32 C zetten; op het andere display wordt 32 C aangegeven. Als u de knop AUTO indrukt, geeft het display een temperatuur aan van 32 C en wordt de temperatuur weer automatisch geregeld. Functie LO (LOW) (maximale koeling) Als u op het display een temperatuur onder 16 C instelt, wordt deze functie ingeschakeld; deze instelling wordt op het display weergegeven. Deze functie kan worden ingeschakeld als u het interieur zo snel mogelijk wilt koelen, waarbij maximaal van het vermogen van het systeem gebruik wordt gemaakt. De functie schakelt de verwarming van de lucht uit, schakelt de recirculatiefunctie in (om de toevoer van warme lucht te voorkomen), schakelt de aircocompressor in en zet de luchtverdeling in de stand / De aanjagersnelheid wordt automatisch door het systeem geregeld. Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle handmatige instellingen toegestaan. Om de functie uit te schakelen, moet u de ring van de draaiknop B/E voor het instellen van de temperatuur op een waarde boven 16 C zetten; op het andere display wordt 16 C aangegeven. Als u de knop AUTO indrukt, geeft het display een temperatuur aan van 16 C en wordt de temperatuur weer automatisch geregeld. 56

58 AUTOMATISCHE WERKING VAN DE KLIMAATREGELING Als u op de knop AUTO (bedieningspaneel voor en achter) drukt, verschijnt het opschrift FULL AUTO op de displays; het systeem regelt automatisch: de aanjagersnelheid; de luchtverdeling in het interieur; de luchtrecirculatie; de aircocompressor; waarbij alle voorafgaande handmatige instellingen worden opgeheven. Het opschrift FULL verdwijnt van het display in de betreffende zone (bestuurders- of passagierszijde) als handmatig een willekeurige instelling wordt uitgevoerd, met uitzondering van het wijzigen van de temperatuur. Het opschrift AUTO dooft ook als het systeem er niet in slaagt om de gewenste temperatuur te bereiken of te handhaven (hoofdzakelijk als de compressorinschakeling met de hand is geblokkeerd). Als u de knop indrukt, dooft het opschrift AUTO niet als het systeem in staat is om de gewenste temperatuur te handhaven. BELANGRIJK Als de cabriokap wordt geopend, wordt de klimaatregeling niet langer automatisch geregeld, maar moet handmatig bediend worden. REGELING AANJAGERSNEL- HEID Druk op de knop +/ om de aanjagersnelheid te verhogen/verlagen. De gekozen snelheid wordt weergegeven door de verlichte staafjes op het display: minimum snelheid = één staafje verlicht; maximum snelheid = 6 staafjes verlicht; Als tijdens het starten de klimaatregeling automatisch wordt geregeld, wordt de aanjager op de laagste snelheid ingeschakeld totdat de motor is gestart. Bij ingeschakelde compressor en draaiende motor kan de aanjagersnelheid niet onder de minimum snelheid komen. De aanjager kan worden uitgeschakeld (geen enkel verlicht staafje), maar alleen als u de aircocompressor hebt uitgeschakeld met de knop. Om de automatische regeling van de aanjagersnelheid weer in te schakelen, nadat de snelheid handmatig is ingesteld, moet u de knop AUTO indrukken. ATTENTIE Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om de recirculatiefunctie niet te gebruiken, omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan. 57

59 SNELLE ONTWASEMING/ ONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN ZIJRUITEN (functie MAX-DEF) Druk op de knop - voor de automatische inschakeling (tijdgeschakeld) van alle functies die noodzakelijk zijn voor het snel ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten en, op enkele uitvoeringen, de elektrische voorruitverwarming ter hoogte van de ruitenwissers. De functie MAX-DEF kan ook bij een uitgezette motor worden gekozen. Als de functie is ingeschakeld, brandt het cirkelvormige lampje om de knop. Als de functie MAX-DEF is ingeschakeld, worden de volgende regelingen uitgevoerd: doven van het paneel achter (indien aanwezig); verhogen luchtopbrengst; luchtverdeling in stand DEF; toevoer van buitenlucht; inschakeling aircocompressor; uitschakeling AQS-functie (indien aanwezig); inschakeling achterruitverwarming. Als de functie MAX-DEF is ingeschakeld, kunnen alleen de aanjagersnelheid en de uitschakeling van de achterruitverwarming handmatig worden geregeld. BELANGRIJK Als de motor nog niet de bedrijfstemperatuur heeft bereikt, wordt de maximale snelheid van de aanjager niet direct ingeschakeld. Hiermee wordt de toevoer van nog te koude lucht voor de ontwaseming van de ruiten beperkt. Als u opnieuw op een van de volgende knoppen drukt: v,, AUTO, MONO of -, schakelt het systeem de functie MAX-DEF uit en worden alle bedrijfsomstandigheden van voor het inschakelen van de functie hersteld, inclusief de eventueel geselecteerde functie. BELANGRIJK Schakel de functie MAX- DEF niet in bij uitgezette motor om te voorkomen dat de accu ontlaadt. 58

60 ONTWASEMING/ ONTDOOIING ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS Druk op de knop ( om deze functie in te schakelen: het cirkelvormige lampje om de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. Als u deze functie inschakelt, wordt op enkele uitvoeringen ook de voorruitverwarming ter hoogte van de ruitenwissers ingeschakeld. De functie schakelt na enkele minuten automatisch uit, of als opnieuw de knop wordt ingedrukt. De functie wordt ook uitgeschakeld als u de motor uitzet en blijft uitgeschakeld als u de motor opnieuw start. BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen. SYNCHRONISATIE VAN INGESTELDE TEMPERATU- REN (functie MONO) Als u de knop MONO indrukt, wordt de temperatuur en de luchtverdeling aan passagierszijde automatisch gelijkgesteld met die aan bestuurderszijde. Het cirkelvormige lampje om de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. Draai aan de draaiknop B voor het verhogen/verlagen van de temperatuur in de twee zones. De gescheiden temperatuurregeling voor de passagier wordt automatisch hervat als de passagier de draaiknop E indrukt, of opnieuw de knop MONO indrukt waardoor het cirkelvormige lampje om de knop dooft. AIRCOCOMPRESSOR IN-/UITSCHAKELEN Druk op de knop om de aircocompressor in te schakelen: het cirkelvormige lampje om de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. De aircocompressor schakelt uit als u opnieuw op de knop drukt. Bij uitgeschakelde aircocompressor controleert het systeem of de buitentemperatuur hoger of lager is dan of gelijk is aan de ingestelde temperatuur: als de buitentemperatuur lager is dan de ingestelde temperatuur, dan werkt het systeem normaal en kan de temperatuur, ook zonder ingeschakelde compressor, worden bereikt; als de buitentemperatuur hoger is dan de ingestelde temperatuur, dan is het systeem niet in staat de gewenste temperatuur te bereiken: in dat geval knipperen de waarden van de ingestelde temperaturen op het display. 59

61 De controle (compressor uitgeschakeld en buitentemperatuur hoger dan de ingestelde temperatuur) wordt iedere keer uitgevoerd als de elektronische sleutel in het contactslot wordt gestoken. ATTENTIE Als de aircocompressor werkt, dan wordt de lucht gekoeld en ontvochtigd; het is daarom raadzaam om de compressor altijd ingeschakeld te laten om het beslaan van de ruiten te voorkomen. LUCHTVERDELING INSTEL- LEN Als u op de knoppen N/O/ drukt, kunt u handmatig een van de zeven instellingen voor de luchtverdeling kiezen: Lucht uit de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard (lichaam passagier). Lucht uit de luchtroosters in de O beenruimten (warmere lucht) en de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard (koelere lucht). O Lucht uit de luchtroosters van de beenruimten. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle verwarming van het interieur door de juiste temperatuur in te stellen. N Lucht uit de luchtroosters in de O beenruimten en uit de luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en zijruiten. Deze luchtverdeling zorgt voor een goede verwarming van het interieur en voorkomt het eventuele beslaan van de ruiten. N Lucht uit de luchtroosters van de voorruit en de zijruiten voor ontdooiing/ontwaseming van de ruiten. N Lucht uit de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard en uit de luchtroosters voor het ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten. Deze luchtverdeling zorgt voor een goede ventilatie van het interieur en voorkomt het eventuele beslaan van de ruiten. N Lucht uit alle luchtroosters. O Voor het hervatten van de automatische werking van de luchtverdeling na een handmatige instelling, moet de knop AUTO worden ingedrukt. 60

62 RECIRCULATIE IN-/UIT- SCHAKELEN EN INSCHAKE- LEN AQS-FUNCTIE (Air Quality System) (indien aanwezig) Er zijn drie mogelijkheden: automatische regeling, aangegeven door het branden van het lampje A op de knop; handmatig ingeschakeld (recirculatie altijd ingeschakeld), aangegeven door het branden van het cirkelvormige lampje om de knop; handmatig uitgeschakeld (recirculatie altijd uitgeschakeld met toevoer van buitenlucht), aangegeven door het doven van het cirkelvormige lampje om de knop. Met de luchtkwaliteitsensor (AQS - indien aanwezig) wordt de werking sequentieel door de knop v in te drukken. BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem ( verwarming of koeling ), de gewenste omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld. Het verdient aanbeveling om de luchtrecirculatie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan en de noodzakelijke luchtverversing niet gegarandeerd is. Bij bepaalde weersomstandigheden (bijv: buitentemperatuur nabij 0 C) en als de recirculatie in het interieur automatisch wordt geregeld, kunnen de ruiten beslaan. Druk in dat geval op de knop v om de recirculatie handmatig uit te schakelen en druk eventueel op de knop + om de luchtstroom naar de voorruit te vergroten. Bij een buitentemperatuur onder -1 C werkt de aircocompressor niet. Het is daarom raadzaam om de recirculatiefunctie bij lage buitentemperaturen niet te gebruiken, omdat de ruiten anders snel kunnen beslaan. 61

63 AQS-functie (Air Quality System) inschakelen (indien aanwezig) Met de AQS-functie wordt de recirculatie automatisch ingeschakeld als vervuilde lucht wordt gesignaleerd (bijvoorbeeld bij files en in tunnels). BELANGRIJK Bij ingeschakelde AQS-functie wordt na een vooraf vastgestelde inschakeltijd van de recirculatie, voor het verversen van de lucht in het interieur, ongeveer 1 minuut buitenlucht in het interieur gevoerd, ongeacht de vervuilingsgraad van de buitenlucht. BELANGRIJK De AQS-functie wordt bij een lage buitentemperatuur door het systeem uitgeschakeld om te voorkomen dat de ruiten beslaan. Met de knop v kan de functie weer worden ingeschakeld; dit wordt aangegeven door het gaan branden van het lampje A op de knop v. POLLENFILTER MET ACTIEVE KOOLSTOF De auto is uitgerust met een pollenfilter met actieve koolstof. Het filter zorgt ervoor dat de in het interieur ingevoerde lucht gezuiverd is en geen stofdeeltjes, pollen enz. bevat. Het filter werkt ongeacht de stand van de luchttoevoer en werkt het beste als de ruiten zijn gesloten. Laat het filter ten minste een keer per jaar controleren door de Alfa Romeodealer, bij voorkeur aan het begin van het zomerseizoen. Als de auto veel over stoffige wegen of bij geconcentreerde luchtvervuiling rijdt, moet het pollenfilter vaker worden gecontroleerd en vervangen dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven (zie het hoofdstuk Onderhoud en zorg ). Een niet tijdig vervangen filter kan het rendement van de klimaatregeling aanzienlijk beperken. Hierbij is het mogelijk dat geen lucht meer uit de uitstroomopeningen en luchtroosters komt. 62

64 AIRCONDITIONING UIT- SCHAKELEN Houd de knop ingedrukt totdat het opschrift OFF op het display verschijnt. Bij uitgeschakelde airconditioning: worden de uitgevoerde handelingen opgeslagen; dooft het display (alleen het opschrift OFF wordt weergegeven); wordt de recirculatiefunctie ingeschakeld (lampje op de knop brandt); wordt de compressor uitgeschakeld; Druk om het systeem weer in te schakelen op de knop AUTO of op een willekeurige andere knop (behalve (, v en MONO). Als de airconditioning weer wordt ingeschakeld, dan wordt de recirculatie weer automatisch door het systeem geregeld. Na het opnieuw aansluiten van een losgekoppelde accu moet ten minste 3 minuten worden gewacht voordat de elektronische sleutel in het contactslot wordt gestoken, zodat de regeleenheid van de airconditioning de actuatoren van de temperatuur en de luchtverdeling kan resetten. wordt de aanjager uitgeschakeld. 63

65 BUITENVERLICHTING HENDEL LINKS fig. 40 Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting. De buitenverlichting werkt uitsluitend als de elektronische sleutel in het contactslot zit. Verlichting uitgeschakeld Draaiknop in stand O. Buitenverlichting Draai de draaiknop A in stand 6. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden. Dimlicht Draai de draaiknop A in stand 2. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 2 branden. fig. 40 A0G0064m Grootlicht Trek, als de draaiknop A reeds in stand 2 staat, de hendel naar het stuurwiel (2 e onvergrendelde stand). Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden. Als de hendel opnieuw naar het stuurwiel wordt getrokken (2 e onvergrendelde stand), dooft het grootlicht. Grootlichtsignaal Trek de hendel naar het stuurwiel (1 e onvergrendelde stand), ongeacht de stand van de draaiknop A. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden. Richtingaanwijzers Zet de hendel in de vergrendelde stand: omhoog: inschakeling rechter richtingaanwijzer; omlaag: inschakeling linker richtingaanwijzer. Op het instrumentenpaneel knippert het controlelampje Î of. De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit rijdt. Als u bij wisseling van een rijbaan kort richting aan wilt geven, kunt u de linker hendel in de onvergrendelde stand zetten. De richtingaanwijzers aan de betreffende zijde knipperen 3 keer en doven daarna automatisch. 64

66 FOLLOW ME HOME SYS- TEEM Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde tijd worden verlicht. Inschakelen Trek de hendel naar het stuur binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor. Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer branden, tot een maximum van 3,5 minuut; hierna schakelt de verlichting automatisch uit. Telkens als de hendel wordt bediend, gaat ook het controlelampje 3 op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Uitschakelen Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken. SCHEMERSENSOR (automatisch inschakelende koplampen) (indien aanwezig) Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het omgevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde gevoeligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen. De gevoeligheid van de sensor kan worden ingesteld via het Setupmenu van het display (zie de paragraaf Instelbaar multifunctioneel display in dit hoofdstuk). Inschakelen Draai de draaiknop A-fig. 40 in stand 2 A : op deze manier gaan, afhankelijk van de sterkte van het buitenlicht, de buitenverlichting en de dimlichten automatisch branden. Als de verlichting automatisch is ingeschakeld en via de sensor het commando voor uitschakeling wordt gegeven, wordt eerst het dimlicht uitgeschakeld en vervolgens, na enkele seconden, de buitenverlichting. Uitschakelen Als via de sensor het commando voor uitschakeling wordt gegeven, wordt het dimlicht uitgeschakeld en vervolgens, na enkele seconden, de buitenverlichting. De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren. Daarom moet bij mist de verlichting handmatig worden ingeschakeld. Storingsmeldingen Bij een defect aan de schemersensor verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). 65

67 Parkeerlichten Druk voor inschakeling, bij gedoofd instrumentenpaneel, op de knop C. Als u de knop indrukt, hoort u een waarschuwingssignaal en gaat het lampje 3 op het instrumentenpaneel branden. fig. 41 A0G0061m BEDIENINGSKNOPPEN OP HET fig. 41 Mistlampen Druk bij ingeschakelde buitenverlichting op de knop A. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 5 branden. Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop of schakel de buitenverlichting uit. Mistachterlichten Druk voor inschakeling op de knop B. Deze werken alleen als het dimlicht of de mistlampen voor zijn ingeschakeld. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 4 branden. Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop of schakel het dimlicht of de mistlampen voor uit of zet de motor uit. Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop. Als u bij ingeschakelde parkeerverlichting de linker hendel voor de buitenverlichting omhoog of omlaag zet, kunt u kiezen aan welke zijde (rechts of links) de verlichting moet blijven branden. In dat geval dooft het lampje 3 op het instrumentenpaneel. Als de linker hendel in de middelste stand staat, branden de 4 lampen van de parkeerverlichting en brandt de kentekenplaatverlichting. fig. 42 A0G0100m Waarschuwingsknipperlichten Druk voor inschakeling op de schakelaar A-fig. 42. Als de lichten zijn ingeschakeld, knippert het lampje in de schakelaar. Gelijktijdig gaan op het instrumentenpaneel de controlelampjes Î en branden. De lichten schakelen uit als u de schakelaar A nogmaals indrukt. ATTENTIE Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften. 66

68 RUITEN REINIGEN HENDEL RECHTS Met de rechter hendel fig. 43 kunt u de ruitenwissers/-sproeiers bedienen. Als bij ingeschakelde buitenverlichting de ruitensproeiers worden ingeschakeld, dan worden ook de koplampsproeiers (indien aanwezig) ingeschakeld. Ruitenwissers/-sproeiers De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet: 0: ruitenwissers uitgeschakeld; 1: wissen met interval. Draai als de hendel in stand 1 staat, de draaiknop A op een van de vier intervalstanden: fig. 43 A0G0098m 2: langzaam continu wissen 3: snel continu wissen 4: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand) In stand 4 werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in deze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in stand 0 en schakelen de ruitenwissers automatisch uit. Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als de werking van de ruitenwissers daarna niet herstelt, moet contact worden opgenomen met de Alfa Romeo-dealer. = lang interval = gemiddeld interval = gemiddeld-kort interval = kort interval 67

69 Intelligente wis-/wasregeling Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), schakelen de ruitensproeiers in. Als u de hendel aangetrokken houdt, dan worden in een beweging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld; de ruitenwissers schakelen automatisch in als u de hendel voor bediening van de ruitensproeiers langer dan een halve seconde aangetrokken houdt. De ruitenwissers maken nog 3 slagen, nadat u de hendel loslaat; na ongeveer 6 seconden volgt nog een reinigingsslag. fig. 44 A0G0227m REGENSENSOR (indien aanwezig) De regensensor A-fig. 44, achter de binnenspiegel, is een elektronische voorziening voor de ruitenwissers die ervoor zorgt dat de frequentie van de slagen van de ruitenwissers automatisch wordt aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit. Alle andere door de rechter hendel geregelde functies worden hier niet door beïnvloed. De regensensor schakelt automatisch in als de rechter hendel in stand 1-fig. 43 wordt geplaatst en heeft een regelbereik dat oplopend varieert van uitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden op de tweede snelheid (gemiddeld continu wissen) bij hevige regen. Als u de draaiknop A-fig. 43 draait, dan wordt de gevoeligheid van de regensensor verhoogd, waardoor de overgang van stilstaande ruitenwissers bij een droge ruit, naar de eerste snelheid (langzaam continu wissen) sneller plaatsvindt. Ter bevestiging maken de ruitenwissers 1 slag. Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor (hendel in stand 1-fig. 43), werkt het normale reinigingsprogramma. Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische werking. 68

70 Als u de elektronische sleutel uit het contactslot neemt, wordt de regensensor uitgeschakeld. Als de motor daarna wordt gestart, schakelt de regensensor niet opnieuw in, ook niet als de hendel in stand 1-fig. 43 is blijven staan. Om de regensensor opnieuw in te schakelen, moet u de hendel in stand 0 of 2 zetten en vervolgens opnieuw in stand 1. Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld, wordt ten minste een wisslag uitgevoerd, ook bij een droge ruit. BELANGRIJK Bij een defect aan de regensensor, gaan de ruitenwissers, als de rechter hendel in stand 1-fig. 43 staat, met interval wissen. Als de storing in de sensor tijdens de automatische werking ontstaat, blijven de ruitenwissers in de ingestelde stand werken. Als u de hendel in een andere stand zet, is de werking toch gegarandeerd. De regensensor is in staat om de volgende omstandigheden te herkennen en zijn gevoeligheid hieraan aan te passen: vuil op het controle-oppervlak (zoutaanslag, vuil enz.); verschil tussen dag en nacht. Storingsmeldingen Bij een defect aan de regensensor verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Schakel de regensensor niet in als de auto in een wastunnel wordt gereinigd. Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de regensensor is uitgeschakeld. 69

71 Door waterstrepen kunnen de ruitenwissers ongewenst inschakelen. BELANGRIJK Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goede staat zijn. ATTENTIE Voor het reinigen van de voorruit moet altijd worden gecontroleerd of het systeem is uitgeschakeld. fig. 45 A0G0046m KOPLAMPSPROEIERS (indien aanwezig) fig. 45 De koplampen beschikken beide over een sproeier. De koplampsproeiers treden in werking als bij ingeschakelde buitenverlichting de ruitensproeiers worden bediend. 70

72 CRUISE-CONTROL (snelheidsregelaar) (indien aanwezig) ALGEMENE INFORMATIE De elektronische snelheidsregeling (CRUISE-CONTROL) maakt het mogelijk een constante, vooraf ingestelde snelheid aan te houden, zonder het gaspedaal ingetrapt te houden. Op deze manier wordt het rijden, vooral op lange trajecten, minder vermoeiend omdat de ingestelde snelheid automatisch gehandhaafd blijft. BELANGRIJK Het systeem kan alleen worden ingeschakeld bij een snelheid tussen 40 en 190 km/h. fig. 46 SYSTEEM INSCHAKELEN A0G0095m Zet de draaiknop A-fig. 46 op Ü. Het systeem kan niet worden ingeschakeld in de 1e versnelling of de achteruit. Het is raadzaam het systeem in te schakelen in de 4e of hogere versnelling. Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid. Bij inschakeling van het systeem brandt het lampje Ü op het instrumentenpaneel (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). SNELHEID OPSLAAN Ga als volgt te werk: zet draaiknop A-fig. 46 in stand Ü en trap het gaspedaal in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt; duw de hendel omhoog (+) of omlaag ( ) en laat de hendel weer los: de snelheid van de auto is opgeslagen en het gaspedaal kan worden losgelaten. Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal: als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd naar de opgeslagen snelheid. 71

73 OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid op de volgende manier worden opgeroepen: geef geleidelijk gas totdat de snelheid ongeveer gelijk is aan de opgeslagen snelheid; schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het moment van het opslaan van de snelheid (vierde of hogere versnelling); druk op de knop RES (aan het uiteinde van hendel). OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN Dit kan op twee manieren: trap het gaspedaal in sla vervolgens de nieuwe snelheid op; of plaats de hendel omhoog (+). Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de snelheid iets verhoogd (ongeveer 1,5 km/h). Als de hendel omhoog wordt gehouden, verandert de snelheid traploos. OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN Dit kan op twee manieren: schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe snelheid op; of plaats de hendel omlaag ( ) totdat de nieuwe snelheid is bereikt die automatisch wordt opgeslagen. Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de snelheid iets verlaagd (ongeveer 1,5 km/h). Als de hendel omlaag wordt gehouden, verandert de snelheid traploos. 72

74 SYSTEEM UITSCHAKELEN Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch uit: als de draaiknop A-fig. 46 op O wordt gezet; als de motor wordt uitgezet of de elektronische sleutel uit het contactslot wordt genomen; als het rem- of koppelingspedaal wordt ingetrapt (in die gevallen blijft de laatste opgeslagen snelheid opgeslagen en kan worden opgeroepen door de knop RES in te drukken); als het gaspedaal wordt ingetrapt: in dit geval wordt het systeem slechts tijdelijk uitgeschakeld; als u het pedaal weer loslaat, wordt het systeem automatisch weer ingeschakeld; als de snelheid van de auto onder de vastgestelde waarde zakt (in dat geval blijft de laatste opgeslagen snelheid opgeslagen en kan worden opgeroepen door de knop RES in te drukken). Automatische uitschakeling cruise-control De cruise-control wordt tijdelijk uitgeschakeld als het ABS of het VDC-systeem ingrijpt (boven een maximaal toegestane tijd): in dat geval blijft de laatste ingestelde snelheid opgeslagen en kan worden opgeroepen door de knop RES in te drukken. Bij een storing in de cruise-control of in het motormanagementsysteem, wordt het systeem uitgeschakeld totdat de elektronische sleutel uit het contactslot wordt genomen. Wendt u in dat geval tot de Alfa Romeo-dealer. Het systeem wordt ook automatisch uitgeschakeld als de hendel, de draaiknop A of de knop RES per ongeluk of verkeerd gebruikt worden: in dat geval kan het systeem weer worden ingeschakeld door met de gewenste snelheid te gaan rijden en de hendel omhoog (+) of omlaag ( ) te plaatsen. ATTENTIE Bij een storing of een afwijkende werking van de cruise-control, moet de draaiknop A-fig. 46 in stand O worden gezet. Laat het systeem, na controle van de zekering, door de Alfa Romeo-dealer controleren. ATTENTIE Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld, zet dan nooit de versnellingspook in de vrijstand. 73

75 PLAFOND- VERLICHTING PLAFONDVERLICHTING VOOR fig. 47 Druk op de knop: A: voor het in-/uitschakelen van het leeslampje aan bestuurderszijde; B: voor het in-/uitschakelen van het plafondlampje in het midden; C: voor het in-/uitschakelen van het leeslampje aan passagierszijde. Als u de knop B even ingedrukt houdt, worden alle plafondlampjes uitgeschakeld. Bij uitschakeling klinkt er een akoestisch signaal. Druk kort op de knop B om de lampjes weer in te schakelen. fig. 47 A0G0225m BELANGRIJK Als u vergeet om een portier te sluiten, zullen na enkele minuten de plafondverlichting en de dorpelverlichting automatisch doven. Om de verlichting opnieuw in te schakelen, moet u een ander portier openen of het betreffende portier sluiten en weer te openen. fig. 48 A0G0075m DORPELVERLICHTING De verlichting A-fig. 48 in de portieren gaat branden als een portier wordt geopend, ongeacht of de elektronische sleutel wel of niet in het contactslot zit. Bij een geopend portier blijft de verlichting ongeveer 3 minuten branden en dooft daarna automatisch. 74

76 In de volgende tabel worden kort de oorzaken van het in-/uitschakelen van de plafondverlichting aangegeven en de in-/uitschakelwijze: Handeling Een portier openen Alle portieren sluiten Elektronische sleutel uit het contactslot nemen Portieren vergrendelen Portieren ontgrendelen In werking treden brandstofnoodschakelaar In-/uitschakelwijze plafondverlichting Verlichting brandt enkele minuten. Deze tijdschakeling wordt opnieuw gestart als er een portier wordt geopend Bij uitgenomen elektronische sleutel: de verlichting blijft nog eens 10 seconden ingeschakeld. Deze tijdschakeling wordt onderbroken als de elektronische sleutel weer in het contactslot wordt gestoken Motor starten: verlichting dooft Verlichting brandt ongeveer 10 seconden Verlichting dooft Verlichting brandt ongeveer 10 seconden Verlichting brandt enkele minuten. Als de brandstofnoodschakelaar wordt ingedrukt, dooft de verlichting. In alle in de tabel beschreven gevallen, wordt de verlichting geleidelijk in-/uitgeschakeld; dit duurt ongeveer 2 seconden. 75

77 BEDIENINGS- ORGANEN NOODSCHAKELAARS VOOR ONDERBREKING BRAND- STOFTOEVOER EN ELEKTRI- SCHE VOEDING De auto is uitgerust met een brandstofnoodschakelaar. De schakelaar springt omhoog bij een ongeval, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat. Op enkele uitvoeringen is bovendien een extra veiligheidsschakelaar aanwezig die inschakelt bij een ongeval, waardoor de elektrische voeding wordt onderbroken. Hierdoor wordt brandstoflekkage bij leidingbreuken en vonkvorming bij beschadiging van de elektrische componenten van de auto voorkomen. BELANGRIJK Vergeet niet na een botsing de elektronische sleutel uit het contactslot te nemen om te voorkomen dat de accu ontlaadt. ATTENTIE Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, schakel dan de schakelaars niet weer in, zodat brand wordt voorkomen. 76

78 Portierontgrendeling bij een ongeval Bij een ongeval waarbij de brandstofnoodschakelaar in werking treedt, worden de portieren automatisch ontgrendeld zodat het interieur van de auto van buitenaf bereikt kan worden. Gelijktijdig gaat ook de interieurverlichting branden. U kunt de portieren echter altijd van binnenuit openen met behulp van de daarvoor bestemde bedieningshendels. Als u na het ongeval geen brandstoflekkage waarneemt en geen beschadiging van de elektrische componenten van de auto (bijv. de koplampen) en de auto kan nog verder rijden, schakel dan de brandstofnoodschakelaar en de veiligheidsschakelaar voor de elektrische voeding (indien aanwezig) weer in, volgens de hierna beschreven procedure. ATTENTIE Als de centrale portiervergrendeling vanuit het interieur van de auto is ingeschakeld en na een ongeval de brandstofnoodschakelaar niet de automatische portierontgrendeling heeft kunnen inschakelen, dan kan het interieur niet van buitenaf bereikt worden. Het van buitenaf openen van de portieren hangt bovendien af van de staat van de portieren na een ongeval: als een portier beschadigd is, kan het mogelijk niet worden geopend. Probeer in dat geval het andere portier van de auto te openen. fig. 49 Brandstofnoodschakelaar weer inschakelen A0G0221m ATTENTIE Voordat u de brandstofnoodschakelaar weer inschakelt, moet zorgvuldig worden gecontroleerd of er geen brandstoflekkage is en of de elektrische componenten (bijv. de koplampen) niet zijn beschadigd. Druk om de brandstofnoodschakelaar weer in te schakelen op de knop A- fig

79 druk op de borgingen A-fig. 50 en verwijder het beschermdeksel B; druk om de schakelaar voor de elektrische voeding weer in te schakelen op de knop C-fig. 51. fig. 50 A0G0126m Schakelaar voor onderbreken elektrische voeding (indien aanwezig) weer inschakelen ATTENTIE Voordat u de schakelaar voor het onderbreken van de elektrische voeding weer inschakelt, moet zorgvuldig worden gecontroleerd of er geen brandstoflekkage is en of de elektrische componenten (bijv. de koplampen) niet zijn beschadigd. fig. 51 A0G0071m De schakelaar bevindt zich in de zekeringenkast op de pluspool van de accu. Ga als volgt te werk om de schakelaar weer in te schakelen: druk om de brandstofnoodschakelaar weer in te schakelen op de knop A-fig. 49; open de motorkap; 78

80 INTERIEUR- UITRUSTING MIDDELSTE ARMSTEUN Deze bevindt zich tussen de voorstoelen. De armsteun is voorzien van een koel/warmhoudvak (indien aanwezig) (zie de volgende paragraaf). fig. 52 A0G0039m Opbergvak Dit is bereikbaar door op de knop A- fig. 52 te drukken en het deksel B omhoog te plaatsen. fig. 53 A0G0141m Koel/warmhoudvak (indien aanwezig) Dit bevindt zich in de middelste armsteun. Met de draaiknop A-fig. 53 kunt u de luchttoevoer in het vak regelen. BELANGRIJK Het vak dient om van tevoren gekoelde of warme drankjes op temperatuur te houden. Zorg dat er geen vloeistof in het vak gemorst wordt. 79

81 fig. 54 KASTJE A0G0149m Trek aan de handgreep A-fig. 54 om het dashboardkastje te openen. Bij het openen gaat in het kastje een lampje branden. Als u het dashboardskastje open laat staan, dooft het lampje na enkele minuten automatisch. In de klep zit een uitsparing om een pen of potlood in te leggen. Rijd niet met een geopend dashboardkastje: bij een ongeval zou de passagier zich kunnen verwonden. fig. 55 ASBAK EN AANSTEKER A0G0140m Asbak Open voor gebruik het klepje A-fig. 55. De asbak is uitneembaar: trek de asbak omhoog uit de zitting. BELANGRIJK Gebruik de asbak niet als prullenbak: papiertjes en dergelijke kunnen door peuken in brand raken. Aansteker Deze bevindt zich in de asbak. Open voor gebruik het klepje A-fig. 55. Voor inschakeling van de aansteker, moet u met de sleutel in het contactslot op de knop B drukken. BELANGRIJK De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden. BELANGRIJK Sluit geen verbruikers met een vermogen van meer dan 100W aan op de stekkerdoos voor de aansteker. BELANGRIJK Stekkers met afwijkende afmetingen kunnen de lippen in de stekkerdoos voor de aansteker beschadigen. Sluit geen accessoires op de stekkerdoos aan met een stroomverbruik dat hoger is dan de aangegeven maximale waarde. Een langdurig stroomverbruik kan de accu uitputten, waardoor de motor niet meer gestart kan worden. 80 BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt.

82 fig. 56 fig. 57 A0G0101m A0G0268m fig. 58 fig. 59 A0G0248m A0G0267m fig. 60 ZONNEKLEPPEN fig. 60 A0G0269m De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de binnenspiegel. Ze kunnen voor de voorruit worden gedraaid. OPBERGVAKKEN Deze bevinden zich op de tunnelconsole fig. 56 en fig. 57, in de portieren fig. 58 en achter de stoelen fig. 59. Deze laatste zijn voorzien van een klep met slot: om de klep A-fig. 59 te openen, moet u de metalen noodsleutel van de elektronische sleutel in het slot B steken. 81

83 DE CABRIOKAP De auto is voorzien van een elektrisch bedienbare 3-laagse stoffen cabriokap met verwarmde ruit (achterruitverwarming). De cabriokap zorgt voor bescherming bij slecht weer en is eenvoudig in het gebruik. Hierna vindt u een aantal nuttige tips om optimaal te kunnen genieten van uw auto: als u de auto parkeert, is het raadzaam de kap te sluiten. Een gesloten kap beschermt niet alleen het interieur tegen schade ten gevolge van onverwacht slecht weer, maar biedt ook bescherming tegen diefstal; bij gesloten kap is het toch raadzaam waardevolle voorwerpen in de bagageruimte op te bergen en het kofferdeksel te vergrendelen Bij hoge snelheden ontstaat er in het interieur een onderdruk waardoor de kap kan gaan klapperen : activeer of verhoog in dat geval de luchttoevoer in het interieur om de druk op het juiste niveau te brengen. BELANGRIJK Onder Kap openen wordt het openen van het dak van de auto verstaan en het opvouwen van de kap in het daarvoor bestemde vak achter. De tegengestelde beweging wordt aangeduid met Kap sluiten. VOORZORGSMAATREGE- LEN/AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KAP Bevestig geen systemen voor het vervoer van bagage aan de kap. Open de kap niet als hij vuil en/of nat is: hierdoor kan de kap beschadigen als hij lange tijd opgevouwen blijft. Bedien de kap niet als de omgevingstemperatuur onder 0 C is en verwijder eventuele ijsvorming op de kap niet met scherpe voorwerpen. Rijd niet met een geopende cabriokapklep of met de kap in tussenliggende stand: om beschadiging of letsel te voorkomen. Plaats geen voorwerpen op de kap: als de kap in beweging komt, kunnen deze voorwerpen van de kap vallen en beschadiging of letsel veroorzaken. Als u de auto lange tijd parkeert in de openlucht, dek de kap dan af met een afdekhoes. Zorg voor voldoende ruimte voordat u de kap bedient en controleer of er geen obstakels of personen in de buurt zijn van de bewegende delen van de kap. ATTENTIE Houd tijdens het openen/sluiten van de kap, of als bij gesloten kap de cyclus nog niet is voltooid, uw handen uit de buurt van de stangenstelsels van de kap, de opbergruimte, de bovenzijde van de voorruit en tussen de kap en de cabriokapklep, om beschadiging of letsel te voorkomen. (zie voor meer informatie de aanwijzingen die vermeld staan op de achterzijde van de zonneklep aan passagierszijde). 82

84 ATTENTIE Houd kinderen op afstand van de bewegende kap. KAP OPENEN/SLUITEN Belangrijke aanwijzingen Houdt u tijdens het openen/sluiten strikt aan de volgende aanwijzingen: Bedien de kap alleen bij stilstaande auto, omdat het niet is toegestaan de kap te openen/sluiten bij een rijdende auto (op het display verschijnen in ieder geval een bericht en een waarschuwingssymbool). Als per ongeluk wordt geprobeerd om bij een rijdende auto de kap te bedienen, dan wordt de werking automatisch geblokkeerd. fig. 61 A0G0238m Als de kapbeweging reeds is begonnen bij stilstaande auto en vervolgens wordt weggereden, dan kan de procedure worden voltooid, maar alleen als de auto opnieuw stilstaat. Als de kapbeweging reeds is begonnen en vervolgens wordt onderbroken zonder dat de cyclus is voltooid, wordt de kap na enkele minuten in de stand gezet waarbij de druk op het stangenstelsel minimaal is. Om de werking van het systeem te herstellen, moeten de handelingen worden uitgevoerd die beschreven staan in de paragraaf Openen/sluiten onderbreken. fig. 61a A0G0297m Controleer als de kap begint te openen of sluiten of de portierruiten automatisch iets worden geopend ( short drop ). Als dat niet het geval is, laat dan de schakelaar voor de kapbediening B-fig. 61 of C- fig. 61a los en open de ruiten van beide portieren m.b.v. de schakelaars, of open de portieren iets. Als het systeem nog niet goed werkt (de ruiten worden niet automatisch iets geopend voordat de kap in beweging komt), wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. OPMERKING De bedieningsschakelaar voor de cabriokap is, afhankelijk van de markt, op het plafondlampje voor geplaatst of op de middenconsole (zie fig. 61 en 61a). 83

85 fig. 62 A0G0280i Bedien de kap zo mogelijk alleen bij draaiende motor, om de accu niet te zwaar te belasten. Voordat u de kap sluit, moet u eventuele vreemde voorwerpen van de voorruitsponning verwijderen die de vergrendeling kunnen blokkeren. Houdt u aan de hiervoor vermelde veiligheidsvoorschriften. De kapbeweging wordt automatisch geblokkeerd als het kofferdeksel niet vergrendeld is. Zorg dus dat het kofferdeksel vergrendeld is voordat u de kap bedient. Als u op de knop B-fig. 61 of C- fig. 61a drukt, gaan de zijruiten iets open. Houd de knop B tijdens de gehele procedure ingedrukt in de gewenste richting (openen of sluiten). De handeling wordt aangegeven door het verschijnen van een bericht en een symbool op het display (fig. 62). Als de handeling voltooid is, klinkt er een akoestisch signaal ( beep ) en verschijnen op het display een bericht en een symbool. Openen/sluiten onderbreken Als u de knop B-fig. 61 of C-fig. 61a loslaat tijdens het openen/sluiten, wordt de beweging van de kap direct automatisch onderbroken. In dat geval verschijnen op het display een bericht en een waarschuwingssymbool. De beweging kan worden voortgezet door de schakelaar opnieuw in de gewenste richting te bedienen (openen of sluiten). Vanuit de short drop stand worden de portierruiten automatisch volledig gesloten, als u de knop ingedrukt houdt nadat het openen of sluiten van de kap is voltooid. Sluit de ruiten niet met de schakelaars voor de ruitbediening voordat de kap geheel gesloten is, omdat anders geen perfecte afdichting van de ruiten met de kaprubbers wordt bereikt. 84

86 fig. 63 KAP HANDMATIG BEDIE- NEN BIJ EEN ELEKTRISCHE STORING Kap sluiten A0G0287m fig. 64 A0G0096m fig. 66 A0G0288m Indien nodig kan de kap als volgt handmatig worden gesloten: open de opbergruimte achter de rechter stoel fig. 63 en open m.b.v. kabel A het noodventiel van het hydraulische systeem; open de bagageruimte elektrisch m.b.v. schakelaar A-fig. 64 fig. 65 A0G0271m onder de middelste armsteun of, als dat niet mogelijk is, open de opbergruimte achter de linker stoel en open met de hand m.b.v. de kabel de bagageruimte A-fig. 65; fig. 67 A0G0289m trek aan lip A-fig. 66 op de verticale afwerking van de bagageruimte; 85

87 fig. 68 A0G0290m neem wielsleutel A-fig. 67 en adapter B uit de gereedschaphouder en verdraai de moer voor het openen van de cabriokapklepgrendels; sluit de bagageruimte en open vervolgens de cabriokapklep A-fig. 68; vouw de kap uit en laat de kap op de voorste traverse steunen; controleer daarbij of de haken van de grendels in de geopende stand staan fig. 69; fig. 69 fig. 70 A0G0291m A0G0292m verwijder de kunststof dop in het midden van de sierlijst fig. 70, en verdraai m.b.v. wielsleutel A en adapter B de moer voor het sluiten van de grendels aan de voorzijde van de kap; fig. 71 A0G0293m vouw de flaps fig. 71 in door de hendel op de pen in de uiterste stand te draaien; 86

88 fig. 72 A0G0294m til de achterste spanboog van de kap omhoog fig. 72 en sluit vervolgens de cabriokapklep A-fig. 68; plaats de spanboog van de kap omlaag fig. 73 en open vervolgens de bagageruimte; sluit de cabriokapklep met de sleutel (zie fig. 67); fig. 73 A0G0295m sluit de spanboog door in het interieur op de hefbomen fig. 74 (rechts en links) te drukken; druk hierbij op het punt dat wordt aangegeven met het symbool _ op de binnenste kapbekleding. BELANGRIJK Wendt u na deze handelingen tot de Alfa Romeo-dealer voor het herstellen van de werking van de kap. fig. 74 A0G0296m Kap openen Wendt u voor het openen in noodgevallen van de cabriokap tot de Alfa Romeo-dealer. 87

89 fig. 75 A0G0280m WINDSTOP (indien aanwezig) Deze bevindt zich achter de stoelen fig. 75 en verhoogt het comfort tijdens het rijden, ongeacht de snelheid, omdat de luchtturbulentie in het interieur tijdens het rijden met geopende kap wordt beperkt. ATTENTIE De montage- en demontagewerkzaamheden van de windstop moeten worden uitgevoerd als de kap is opgevouwen in de daarvoor bestemde ruimte en bij geopende cabriokapklep. fig. 76 A0G0282m Monteren Druk op de knop B-fig. 61 of C- fig. 61a om de kap in het vak op te bergen. Ga als volgt te werk: Zet de cabriokapklep in geopende stand (als de kap in de opbergruimte zit) om de bevestigingen van de twee doppen te bereiken. Deze doppen bevinden zich in de gleuven van de afwerklijst op het bovenste paneel tussen de rolbeugels en zijn bereikbaar via het paneel aan de voorzijde van de opbergruimte. fig. 77 A0G0281m Open de twee klepjes en draai de twee bevestigingknoppen van de doppen A-fig. 76 los. Verwijder de doppen en plaats de windstop in de twee horizontale gleuven B- fig. 77 en in de twee gleuven aan de zijkant C op de rolbeugels en controleer of de windstop juist geplaatst is. Draai de twee bijgeleverde knoppen vast en sluit de cabriokapklep door de knop B-fig. 61 of C-fig. 61a te bedienen. 88

90 fig. 78 Verwijderen Ga als volgt te werk: A0G0283m Open de cabriokapklep en zet de klep in geopende stand om de klepjes op het paneel aan de voorzijde van de opbergruimte te bereiken (als de kap in de opbergruimte zit). Open de klepjes in de bekleding voor, draai de knoppen los en verwijder de windstop. Berg de windstop op in het daarvoor bestemde vak op het paneel aan de voorzijde van de opbergruimte van de kap fig. 78. Plaats de doppen weer in de horizontale gleuven en draai ze vast. Voltooi vervolgens de sluitcyclus van de kap. ATTENTIE Om veiligheidsredenen mag de windstop, indien verwijderd, niet in het interieur worden opgeborgen. Opbergen Plaats de windstop op de juiste wijze in het vak op het paneel aan de voorzijde van de opbergruimte van de kap fig. 78 en voltooi de sluitcyclus van de kap. BELANGRIJK Het monteren/ demonteren/opbergen van de windstop moet zeer zorgvuldig worden uitgevoerd om beschadiging van de windstop te voorkomen. ATTENTIE Als het noodzakelijk is achter de stoelen voorwerpen te plaatsen, mogen dit alleen lichte en kleine voorwerpen zijn en mogen ze niet boven de bovenrand van de rugleuningen uitsteken. 89

91 PORTIEREN CENTRALE PORTIERVER-/ ONTGRENDELING Portiervergrendeling van buitenaf Druk bij gesloten portieren op de knop Á op de elektronische sleutel of steek de metalen noodsleutel (opgeborgen in de sleutel) in het slot van het bestuurdersportier en draai de sleutel. Alleen als alle portieren gesloten zijn, wordt de portiervergrendeling ingeschakeld. Als een of meerdere portieren niet vergrendeld zijn na het indrukken van de knop Á op de elektronische sleutel, gaan de richtingaanwijzers en het lampje op het bestuurdersportier ongeveer 3 seconden snel knipperen. Als een of meerdere portieren niet vergrendeld zijn nadat de metalen noodsleutel in het slot van het bestuurdersportier is gedraaid, gaat alleen het lampje op het bestuurdersportier ongeveer 3 seconden snel knipperen. Als de portieren zijn gesloten maar het kofferdeksel open is, worden de portieren vergrendeld: de richtingaanwijzers (alleen na vergrendeling door op de knop Á te drukken) en het lampje op het bestuurdersportier gaan ongeveer 3 seconden snel knipperen. In het Setup-menu (of bij enkele uitvoeringen in het Radionavigatiesysteem) van de auto kan de functie worden ingeschakeld waarmee, als de knop Ë op de elektronische sleutel wordt ingedrukt, alleen het slot van het bestuurdersportier wordt ontgrendeld (zie de paragraaf Instelbaar multifunctioneel display in dit hoofdstuk). fig. 79 A0G0025m Bij ingeschakelde functie (ON) kunt u het slot van het portier ontgrendelen door de ontgrendelknop q (fig. 79) op de middenconsole in te drukken. Portierontgrendeling van buitenaf Druk op de knop Ë op de elektronische sleutel of steek de metalen noodsleutel (opgeborgen in de sleutel) in het slot van het bestuurdersportier en draai de sleutel. 90

92 Portierver-/ontgrendeling vanuit het interieur Druk op de knop q (fig. 79) om alle portieren te ver-/ontgrendelen. De knop is voorzien van een cirkelvormig lampje dat de status aangeeft (portieren ver- of ontgrendeld). Als de portieren zijn vergrendeld, brandt het lampje: als u in dat geval opnieuw op de knop drukt, worden alle portieren ontgrendeld en dooft het lampje. Bij uitgenomen contactsleutel dooft het lampje na 2 minuten. Als de portieren zijn ontgrendeld, is het lampje gedoofd; als de knop wordt ingedrukt, worden alle portieren vergrendeld. Alleen als alle portieren goed gesloten zijn, wordt de portiervergrendeling ingeschakeld. In het Setup-menu (of bij enkele uitvoeringen in het Radionavigatiesysteem) kan de automatische vergrendeling van de portieren worden ingeschakeld bij een snelheid boven 20 km/h (zie de paragraaf Instelbaar multifunctioneel display in dit hoofdstuk). De knop q wordt uitgeschakeld als de portieren worden vergrendeld met de afstandsbediening, via het slot van het bestuurdersportier of na de automatische vergrendeling na ongeveer 2,5 minuut. De werking wordt hersteld als de portieren worden ontgrendeld door het indrukken van de knop Ë op de sleutel, door de metalen noodsleutel in het slot van het bestuurdersportier te steken en de sleutel te draaien of nadat de elektronische sleutel in het contactslot is gestoken. BELANGRIJK Als de portieren centraal zijn vergrendeld en een van de portieren wordt van binnenuit geopend met de handgreep, dan worden alle portieren ontgrendeld. Bij een onderbreking in de elektrische voeding (doorgebrande zekering, losgekoppelde accu enz.) kunnen de portieren altijd met de hand worden vergrendeld. BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest of als een zekering is doorgebrand, moet het open-/sluitmechanisme van de portieren geïnitialiseerd worden. Ga hiervoor als volgt te werk: sluit alle portieren; druk op de knop Á op de afstandsbediening of op de knop q op de middenconsole; druk op de knop Ë op de afstandsbediening of op de knop q op de middenconsole. 91

93 ELEKTRISCHE RUIT- BEDIENING BELANGRIJK Na het uitzetten van de motor kunnen de ruiten nog ongeveer 3 minuten worden bediend. Het systeem wordt echter onmiddellijk uitgeschakeld als een van de portieren wordt geopend. BELANGRIJK De ruit aan bestuurderszijde kan automatisch worden geopend en gesloten; de ruit aan passagierszijde kan alleen automatisch worden geopend. Hiervoor hoeft u de boven- of onderzijde van de schakelaar slechts kort te in te drukken om de ruit geheel te openen of te sluiten: de ruit stopt in de gewenste stand als u de schakelaar nogmaals aan de boven- of onderzijde indrukt. BELANGRIJK Als u de knop voor het ver-/ontgrendelen van de portieren op de afstandsbediening ongeveer 2 seconden ingedrukt houdt, worden de ruiten automatisch geopend/gesloten. De knop op de afstandsbediening moet ingedrukt worden gehouden, totdat de ruiten geheel geopend/gesloten zijn; als de knop eerder wordt losgelaten, dan blijven de ruiten staan in de stand waarin ze zich op dat moment bevinden. Bij alle uitvoeringen kunt u, nadat de portieren zijn ontgrendeld, de betreffende knop op de afstandsbediening ongeveer 2 seconden ingedrukt houden. Hierdoor openen de ruiten en, indien aanwezig, het opendak. Het systeem voldoet aan de 2000/4/EUnormen en is gericht op de bescherming van de inzittenden wanneer deze ledematen door de geopende ruit steken. fig. 80 BEDIENINGSORGANEN A0G0051m Bestuurdersportier Op het portierpaneel aan bestuurderszijde zijn de bedieningsschakelaars gemonteerd fig. 80 waarmee u, als de elektronische sleutel in het contactslot zit, de zijruiten bedient: A: openen/sluiten zijruit links; automatisch continue werking tijdens het openen/sluiten van de ruit; B: openen/sluiten zijruit rechts; automatisch continue werking tijdens het openen van de ruit. 92

94 BELANGRIJK Als de voedingsspanning van de regeleenheden onderbroken is geweest (loskoppelen of vervangen van de accu en vervangen van de zekeringen voor de elektrische ruitbediening), dan moet de automatische werking van de ruiten worden hersteld. Zolang de herstelprocedure niet is uitgevoerd, moet u de ruiten niet bij geopende portieren bedienen. Zorg dus dat de ruiten geopend zijn voordat u de portieren sluit. De herstelprocedure moet op de volgende wijze worden uitgevoerd bij gesloten portieren: 1. open de ruit aan de bestuurderszijde volledig door de bedieningsschakelaar nog 3 seconden ingedrukt te houden nadat de uiterste stand (onderste aanslag) van de ruit is bereikt; 2. sluit de ruit aan de bestuurderszijde volledig door de bedieningsschakelaar nog 3 seconden ingedrukt te houden nadat de uiterste stand (bovenste aanslag) van de ruit is bereikt; 3. herhaal punt 1 en 2 ook bij de ruit aan de passagierszijde; 4. controleer of de initialisatie correct is uitgevoerd door te controleren of de automatische werking van de ruiten goed werkt. Druk op de schakelaar A of B om de gewenste ruit te openen/sluiten. Druk kort op een van de schakelaars voor het stapsgewijs openen/sluiten van de ruit; als de schakelaar langer wordt ingedrukt, wordt de automatisch continue werking ingeschakeld zowel tijdens het openen als het sluiten. De ruit stopt in de gewenste stand als u nogmaals op de schakelaar A of B drukt. Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet kunnen worden verwond door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers. Passagiersportier Op het passagiersportier zit een schakelaar gemonteerd om aan die zijde de ruit handmatig te openen/sluiten of automatisch te sluiten. 93

95 BAGAGERUIMTE Het kofferdeksel wordt elektrisch ontgrendeld; dit systeem werkt niet bij een rijdende auto. In het Setup-menu (of bij enkele uitvoeringen in het Radionavigatiesysteem) kan het ontgrendelen van het kofferdeksel worden ingesteld door de keuzemogelijkheid Bagageruimte onafh te activeren (zie de paragraaf Instelbaar multifunctioneel display in dit hoofdstuk): als deze functie is ingeschakeld, kan het kofferdeksel alleen worden geopend door op de knop ` op de elektronische sleutel te drukken; hierdoor wordt de werking van de ontgrendelknop A- fig. 81 voor de bagageruimte (onder de middelste armsteun) geblokkeerd. Als het kofferdeksel niet goed vergrendeld is, verschijnen het symbool R en een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). fig. 81 VAN BINNENUIT OPENEN A0G0096m Druk op de knop A-fig. 81 onder de middelste armsteun. De knop A-fig. 81 wordt uitgeschakeld als de portieren worden vergrendeld: door het indrukken van de knop Á op de elektronische sleutel; door de metalen noodsleutel in het slot van het bestuurdersportier te draaien; na ongeveer 2,5 minuut na het automatisch vergrendelen van de portieren. Het kofferdeksel gaat dankzij de gasveren gemakkelijk open. Als het kofferdeksel wordt geopend, gaat in de bagageruimte een lampje branden: de verlichting gaat automatisch uit als u het kofferdeksel sluit. Als u de bagageruimte open laat staan, dooft het lampje na enkele minuten automatisch. BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest of als een zekering is doorgebrand, moet het open/sluitmechanisme van het kofferdeksel geïnitialiseerd worden. Ga hiervoor als volgt te werk: sluit alle portieren en het kofferdeksel; druk op de knop Á op de afstandsbediening of op de knop q op de middenconsole; druk op de knop Ë op de afstandsbediening of op de knop q op de middenconsole. 94

96 fig. 82 A0G0271m KOFFERDEKSEL VAN BIN- NENUIT IN ONTGRENDELEN Als de accu is losgekoppeld, kan het kofferdeksel worden geopend door aan de handgreep A-fig. 82 in de opbergruimte achter de linker stoel te trekken. ONTGRENDELEN MET AFSTANDSBEDIENING Druk op de knop ` op de elektronische sleutel. Als het kofferdeksel wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee keer. Als het kofferdeksel wordt geopend bij ingeschakeld diefstalalarm (indien aanwezig), dan worden uitgeschakeld: de volumetrische beveiliging; de kantelsensor; de kofferdekselsensor. Als het kofferdeksel weer wordt gesloten, worden al deze functies hersteld en gaan de richtingaanwijzers ongeveer 1 seconde branden. KOFFERDEKSEL VERGREN- DELEN Laat het kofferdeksel zakken en druk ter hoogte van het slot, totdat u de vergrendeling hoort. BELANGRIJK Voordat het kofferdeksel wordt gesloten, moet gecontroleerd worden of u in het bezit bent van de contactsleutel, omdat het kofferdeksel automatisch vergrendeld wordt. Naderhand aangebrachte voorwerpen op het kofferdeksel (luidsprekers, spoiler enz.) kunnen, behalve wanneer de auto hierop is voorbereid, de juiste werking van de gasveren verhinderen. ATTENTIE Bij het gebruik van de bagageruimte mag het maximum laadvermogen van de auto nooit overschreden worden (zie het hoofdstuk Technische gegevens ). Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt. 95

97 ATTENTIE Niet goed vastgezette bagage kan bij een ongeluk de passagiers ernstig verwonden. fig. 83 fig. 84 BAGAGE VASTZETTEN A0G0131m A0G0284m In de bagageruimte bevinden zich 4 bevestigingspunten A-fig waaraan riemen of spanbanden kunnen worden bevestigd, waarmee de bagage goed kan worden vastgezet. ATTENTIE Als u in een gebied rijdt waar brandstof moeilijk verkrijgbaar is en u daarom reservebrandstof in een jerrycan wilt vervoeren, dan dient u zich aan de geldende wetgeving te houden. Gebruik alleen een goedgekeurde jerrycan en bevestig deze op de juiste wijze aan de bevestigingsringen voor de lading. Toch zal bij een ongeval de kans op brand groter zijn. fig. 85 A0G0010m BAGAGENET fig. 85 (indien aanwezig) Het bagagenet dient voor het vastzetten van lading en/of het transport van lichte voorwerpen. Het net moet worden vastgemaakt aan de bevestigingsringen in de bagageruimte. 96

98 MOTORKAP OPENEN Als de motorkap niet goed vergrendeld is, verschijnen het symbool S en een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Ga als volgt te werk: trek aan de hendel A-fig. 86 totdat u de ontgrendeling hoort; trek aan het hendeltje B-fig. 87 en til de motorkap op, waarbij het hendeltje aangetrokken moet worden gehouden. BELANGRIJK Het optillen van de motorkap wordt vergemakkelijkt door twee gasveren aan de zijkant. Wij raden u aan deze gasveren niet te demonteren en de motorkap tijdens het optillen te begeleiden. BELANGRIJK Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de voorruit staan en de ruitenwissers niet zijn ingeschakeld voordat u de motorkap optilt. fig. 86 fig. 87 SLUITEN A0G0122m A0G0158m Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken, laat de motorkap vallen en controleer of de motorkap goed is gesloten door de motorkap op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal de handeling. BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap vergrendeld is, om te voorkomen dat deze tijdens het rijden opengaat. ATTENTIE Voer deze handelingen alleen uit als de auto stilstaat. ATTENTIE Om veiligheidsredenen moet de motorkap tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn. Controleer daarom altijd of de motorkap goed vergrendeld is. Als u tijdens het rijden merkt dat de motorkap niet goed is vergrendeld, stop dan onmiddellijk en sluit de motorkap op de juiste wijze. 97

99 fig. 88 A0G0226m KOPLAMPEN KOPLAMPEN AFSTELLEN Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld. Wendt u voor controle of afstelling tot de Alfa Romeo-dealer. KOPLAMPVERSTELLING De verstelling is mogelijk als de sleutel in het contactslot zit en het dimlicht is ingeschakeld. Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. De stand van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd. De koplampen kunnen worden afgesteld met de bedieningsknop A-fig. 88 naast het stuurwiel. Als de auto is uitgerust met bixenonlampen, worden de koplampen elektrisch afgesteld; de bedieningsknop A is dan niet aanwezig. 98

100 De bedieningsknop heeft vier standen die overeenkomen met de onderstaande beladingsgraad: stand 0: - beladingsgraad: bestuurder + passagier; stand 1: - beladingsgraad: bestuurder + passagier + bagage in de bagageruimte (65 kg voor de uitvoering 2.2 JTS, 50 kg voor de uitvoering 3.2 JTS); stand 2: - beladingsgraad: bestuurder + bagage in de bagageruimte (290 kg voor de uitvoering 2.2 JTS, 275 kg voor de uitvoering 3.2 JTS); stand 3 - niet gebruiken. BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt. fig. 89 A0G0050m MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN Wendt u voor controle of afstelling tot de Alfa Romeo-dealer. KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de auto is verkocht. In die landen waarin aan de andere zijde van de weg wordt gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer niet te verblinden, als volgt te werk worden gegaan: verwijder het beschermdeksel van de koplamp (zie de paragraaf Dimlichten in het hoofdstuk Noodgevallen ); plaats het hendeltje A-fig. 89 opzij. 99

101 ABS Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt dat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert daarmee het doorslippen van een of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops. Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Braking Force Distribution), die de remdruk verdeelt tussen de voor- en achterwielen. BELANGRIJK Voor een maximale werking van het remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer 500 km: in deze periode moet bruusk, herhaaldelijk en langdurig remmen worden vermeden. ACTIVERING VAN HET SYS- TEEM Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid aan te passen aan de beschikbare grip op het wegdek. ATTENTIE Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek beperkt: u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip. ATTENTIE Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen onnodige risico s worden genomen. ATTENTIE Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingetrapt; op deze manier hebt u de kortste remweg in relatie tot de conditie van het wegdek. 100

102 STORINGSMELDINGEN Storing in ABS Bij een eventuele storing gaat het lampje > op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer om het systeem te laten controleren. Storing in EBD Bij een eventuele storing gaan de lampjes > + x op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). In dit geval kunnen bij krachtig remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer om het systeem te laten controleren. BRAKE ASSIST (remregeling bij noodstops) Dit systeem, dat niet kan worden uitgeschakeld, herkent noodstops (op basis van de snelheid waarmee het rempedaal wordt ingetrapt) en verhoogt de druk in het remcircuit aanzienlijk. De Brake Assist wordt, bij uitvoeringen die zijn uitgerust met het VDC-systeem, uitgeschakeld bij een storing in het systeem; dit wordt aangegeven door het branden van lampje á op het instrumentenpaneel (er verschijnt ook een bericht op het display). 101

103 VDC-SYSTEEM (Vehicle Dynamics Control) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking van het VDC-systeem is uitermate nuttig als de grip op het wegdek wisselt. ACTIVERING VAN HET SYSTEEM Bij activering gaat het lampje á op het instrumentenpaneel knipperen, om de bestuurder er op te wijzen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te verliezen. IN-/UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM Het VDC-systeem schakelt automatisch in als de motor wordt gestart. Tijdens het rijden kan het VDC-systeem worden uitgeschakeld door 2 seconden op de ASR/VDC-knop op de middenconsole te drukken fig. 90. Als het VDC-systeem is uitgeschakeld, is ook de ASR-functie uitgeschakeld. Beide functies kunnen weer worden ingeschakeld door op de ASR/VDCknop te drukken. fig. 90 A0G0026m Als het systeem is uitgeschakeld, verschijnt er een bericht op het display. Als het VDC-systeem tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt het automatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart. 102

104 STORINGSMELDINGEN Bij een storing in het VDC-systeem wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en gaat het lampje á op het instrumentenpaneel continu branden (er verschijnt ook een bericht op het display) (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Alfa Romeodealer. ATTENTIE De prestaties van het VDC-systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto. ATTENTIE Als eventueel met het noodreservewiel (indien aanwezig) wordt gereden, dan blijft het VDCsysteem ingeschakeld. Houd er rekening mee dat het noodreservewiel kleiner is dan de normale band en dat daarom de grip lager is dan bij de andere banden van de auto. ATTENTIE Voor de juiste werking van het VDC-systeem is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben. HILL HOLDER-SYSTEEM Dit in het VDC geïntegreerde systeem helpt bij het wegrijden op een helling. Het systeem schakelt automatisch in als: omhoog: de auto stilstaat op een helling van meer dan 6% met draaiende motor, ingetrapt rem- en koppelingspedaal en versnellingsbak in vrij, of als een andere versnelling dan de achteruit is ingeschakeld; omlaag: de auto stilstaat op een helling van meer dan 6% met draaiende motor, ingetrapt rem- en koppelingspedaal en als de achteruit is ingeschakeld. Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van het VDC-systeem ervoor dat de wielen geremd blijven, totdat het noodzakelijke motorkoppel is bereikt om weg te rijden (of in ieder geval ongeveer 1 seconde), zodat u meer tijd heeft om uw rechter voet van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen. Als u na deze tijd niet bent weggereden, schakelt het systeem automatisch uit en wordt de remdruk geleidelijk verlaagd. 103

105 Tijdens deze fase kunt u een typisch schurend geluid horen. Dit geluid betekent dat de auto ieder moment in beweging kan komen. Storingsmeldingen Een eventuele storing in het systeem wordt aangegeven door het verschijnen van een bericht op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen handrem; verlaat dus nooit de auto zonder de handrem aan te trekken, de motor uit te zetten en de eerste versnelling in te schakelen. ASR-SYSTEEM (Antislip Regulation) Dit systeem is geïntegreerd in het VDC-systeem. Het ASR-systeem controleert de trekkracht van de auto en grijpt automatisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te slippen. Afhankelijk van de oorzaak van het doorslippen, worden er twee verschillende regelsystemen geactiveerd: als beide aangedreven wielen doorslippen, vermindert het ASRsysteem het motorvermogen; als slechts een aangedreven wiel doorslipt, zorgt het ASR-systeem ervoor dat het wiel automatisch wordt afgeremd. Het ASR-systeem is vooral nuttig onder de volgende omstandigheden: doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door verandering van de wielbelasting of door te felle acceleratie; te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhang met de condities van het wegdek; acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel; verlies van grip op natte weggedeelten (aquaplaning). ATTENTIE De prestaties van het systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto. 104

106 In-/uitschakeling van het systeem Het ARS-systeem schakelt automatisch in als het instrumentenpaneel wordt ingeschakeld. Tijdens het rijden kan het ASR-systeem worden uitgeschakeld door kort op de ASR/VDC-knop op de middenconsole te drukken. Als het systeem is uitgeschakeld, brandt het lampje op de ASR/VDCknop en verschijnt het symbool V op het display. Als het ASR-systeem tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt het automatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart. Schakel het ASR-systeem uit als u met sneeuwkettingen rijdt: onder deze omstandigheden levert het doorslaan van de aangedreven wielen juist meer trekkracht op. Storingsmeldingen Bij een storing in het ASR-systeem wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en verschijnt op het display het symbool V. Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Alfa Romeodealer. ATTENTIE Voor de juiste werking van het ASR-systeem is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk, type en afmetingen zijn. De banden moeten in goede conditie zijn en de juiste bandenspanning hebben (zie de paragraaf Wielen in het hoofdstuk Technische gegevens ). MSR-systeem (regeling van motorremwerking) Dit systeem, dat geïntegreerd is in het ASR-systeem, verhoogt bij bruusk terugschakelen het motorkoppel, zodat overmatige vertraging van de aangedreven wielen wordt voorkomen. Dit heeft vooral voordelen op een wegdek met weinig grip, waarop de stabiliteit van de auto snel verloren kan gaan. 105

107 EOBD-SYSTEEM Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd op die componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie. Bovendien meldt het systeem, door het branden van het lampje U op het instrumentenpaneel (er verschijnt ook een bericht op het display) (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ) dat de betreffende componenten defect zijn. Het doel is: de werking van het systeem controleren; signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen; signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen. Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die het mogelijk maakt, na het aansluiten van speciale apparatuur, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifie- ke parameters voor de diagnose en werking van de motor te lezen. Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspolitie. BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet de Alfa Romeo-dealer voor een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zo nodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan omvatten. Als u de contactsleutel in het contactslot steekt en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt. AUTORADIO De auto is uitgerust met een autoradio met CD-speler of MP3 CD-speler (indien aanwezig). Raadpleeg voor de werking van de autoradio het bijgevoegde supplement. 106

108 EXTRA ACCESSOIRES Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, antidiefstalsatellietbewaking enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden uit het Alfa Romeo Lineaccessori-programma en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. ATTENTIE Let op bij de montage van spoilers en niet standaard lichtmetalen velgen: ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een lange afdaling. Controleer bovendien of de slag van de pedalen niet beperkt wordt (door matten enz.). RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en dergelijke) mogen alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne aan de buitenkant van de auto. Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto (zonder buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor de gezondheid van de inzittenden, maar kan ook storingen in de elektrische systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht. Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie. Houdt u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS) met het officiële EU-keurmerk, strikt aan de instructies die door de fabrikant van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd. 107

109 PARKEERSENSOREN (indien aanwezig) De parkeersensoren leveren aan de bestuurder informatie over de afstand, tijdens het achteruitrijden, tot een obstakel dat wordt genaderd. Dit parkeerhulpsysteem signaleert obstakels die zich buiten het gezichtsveld van de bestuurder bevinden. De informatie over de aanwezigheid van en de afstand tot een obstakel wordt aan de bestuurder doorgegeven door middel van een akoestisch signaal, waarvan de frequentie afhankelijk is van de afstand tot het obstakel (als de afstand tot het obstakel kleiner wordt, neemt de frequentie van het akoestische signaal toe). ACTIVERING De sensoren schakelen in als de elektronische sleutel in het contactslot zit en de achteruit wordt ingeschakeld. De sensoren schakelen uit als de snelheid boven de 18 km/h komt. Bij ingeschakelde sensoren worden, zodra een obstakel wordt waargenomen, geluidssignalen uitgezonden door de zoemers achter. De frequentie daarvan neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner wordt. Het signaal klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan 30 cm. Het geluidssignaal stopt onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter wordt. De weergave van de tonen blijft gelijk als de door de middelste sensoren gemeten afstand gelijk blijft. Als deze situatie optreedt bij de zijsensoren, dan wordt het signaal na 3 seconden onderbroken (om te voorkomen dat het geluid weergegeven blijft worden als langs een muur wordt gereden). ATTENTIE De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en andere gevaarlijke handelingen ligt altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen personen (in het bijzonder kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. De parkeersensoren moeten als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid worden uitgevoerd. 108

110 fig. 91 SENSOREN A0G0270m Het systeem maakt gebruik van 4 sensoren in de bumper achter fig. 91 om de afstand tot het obstakel te meten. ZOEMER (BUZZER) De informatie over de aanwezigheid van en de afstand tot het obstakel wordt aan de bestuurder doorgegeven door middel van geluidssignalen die afkomstig zijn uit achter in het interieur geïnstalleerde zoemers. Voor een juiste werking van het systeem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensoren om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp op meer dan 10 cm afstand. Wendt u uitsluitend tot de Alfa Romeo-dealer voor het opnieuw spuiten van de bumpers of het eventuele bijwerken van de lak in de buurt van de sensoren. Als het bijwerken van de lak niet op de juiste manier wordt uitgevoerd, kan de werking van de parkeersensoren in gevaar worden gebracht. MEETBEREIK VAN DE SENSOREN Met de sensoren kan het gebied achter de auto worden gecontroleerd. Door hun plaats wordt ook de middenen zijkant aan de achterzijde van de auto bestreken. Obstakels in het midden worden waargenomen op een afstand die korter is dan ongeveer 1,40 m. Obstakels aan de zijkant worden waargenomen op een afstand die korter is dan ongeveer 0,6 m. 109

111 TREKKEN VAN AANHANGERS De sensoren worden automatisch opnieuw ingeschakeld als u de aanhangerstekker loskoppelt. De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak. STORINGSMELDINGEN De regeleenheid van het systeem controleert iedere keer als de contactsleutel in het contactslot wordt gestoken alle componenten van het systeem. De sensoren en de elektrische verbindingen worden vervolgens continu gecontroleerd tijdens de werking van het systeem. Als er een storing in de sensoren wordt gesignaleerd, verschijnen een bericht en een symbool op het display (zie het hoofdstuk Lampjes en berichten ). Als er een storing wordt gesignaleerd, moet u stoppen en de motor uitzetten. Reinig de sensoren en controleer of u niet in de nabijheid bent van ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens of pneumatische hamers). Als de oorzaak van de storing is weggenomen, herneemt het systeem zijn volledige werking en verdwijnen het bericht en het symbool van het display. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer als het lampje blijft branden om het systeem te laten controleren, ook als het systeem weer werkt. Als de door de regeleenheid gevonden storing de werking niet in gevaar brengt, dan blijft het systeem functioneren. De storing wordt opgeslagen zodat de storing bij een volgende controle door de Alfa Romeo-dealer kan worden gecontroleerd. ALGEMENE OPMERKINGEN Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels boven of onder de sensoren bevinden. Obstakels die zich dicht bij de auto bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf beschadigd worden. De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed worden/zijn door beschadiging van de sensoren zelf, door vuil, sneeuw of ijs op de sensoren of door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden. 110

112 TANKEN MET DE ALFA SPIDER Tank uitsluitend loodvrije benzine. Om vergissingen te voorkomen is de diameter van de vulpijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool voor loodhoudende benzine er niet in past. Het octaangetal van de benzine moet ten minste 95 RON zijn. BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild. BELANGRIJK Tank nooit, niet in noodgevallen en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen. fig. 92 A0G0159m DOP VAN DE BRANDSTOF- TANK Het tankklepje kan alleen geopend worden als de portieren ontgrendeld zijn en de motor is uitgezet. U kunt het klepje openen aan de voorzijde, zoals door de pijl is aangegeven in fig. 92. fig. 93 A0G0160m De tankdop A-fig. 93 is voorzien van een koord B dat aan het klepje C vastzit, om verlies van de dop te voorkomen. Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het klepje, zoals in de figuur is afgebeeld. BELANGRIJK Omdat de tank hermetisch is afgesloten, kan een kleine overdruk worden waargenomen. Het is daarom normaal als u bij het losdraaien van de tankdop een sissend geluid hoort. 111

113 ATTENTIE Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt. fig. 94 A0G0130m TANKKLEPJE IN GEVAL VAN NOOD OPENEN Als het niet lukt het tankklepje te openen, trek dan aan het koordje rechts in de bagageruimte fig. 94. BESCHERMING VAN HET MILIEU De emissiereductiesystemen zijn: driewegkatalysator; lambdasondes; benzinedamp-opvangsysteem. Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien. 112

114 SGORDELS SBR-SYSTEEM GORDELSPANNERS KINDEREN VEILIG VERVOEREN FRONTAIRBAGS ZIJ-AIRBAGS (sidebags)

115 S- GORDELS GEBRUIK VAN DE SGORDELS Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om. Trek de gordel uit en maak de gordel vast door de gesp A-fig. 1 in de sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat blokkeert, laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel vervolgens weer geleidelijk uit. fig. 1 A0G0083m Voor het losmaken van de gordel moet u op de knop C drukken. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait. ATTENTIE Druk tijdens het rijden niet op de knop C. Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft. Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert de rolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten. 114

116 SBR-SYSTEEM (Seat Belt Reminder) De auto is uitgerust met het SBR-systeem (Seat Belt Reminder), dat bestaat uit een akoestisch waarschuwingssysteem dat, samen met het knipperende lampje <, de bestuurder en de passagier waarschuwt als de veiligheidsgordel niet is omgelegd. Het akoestische signaal kan tijdelijk worden uitgeschakeld. Ga hiervoor als volgt te werk: maak de veiligheidsgordels vast; steek de elektronische sleutel in het contactslot; maak na 20 seconden en binnen 1 minuut een van de veiligheidsgordels los. Deze procedure geldt totdat de motor weer wordt uitgezet. Voor permanente uitschakeling dient u zich tot de Alfa Romeo-dealer te wenden. Het SBR-systeem kan uitsluitend weer worden ingeschakeld via het Setup-menu van het display (zie de paragraaf Instelbaar multifunctioneel display in het hoofdstuk Dashboard en bediening ). 115

117 GORDELSPANNERS Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels van de auto voorzien van gordelspanners. Dit systeem trekt bij een heftige botsing de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blokkeren van de veiligheidsgordels geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid. BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken. De gordelspanners treden alleen in werking als de veiligheidsgordels goed in de sluitingen vergrendeld zijn. Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand. De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (bijv. overstromingen en zeestormen) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen. 116

118 ATTENTIE De gordelspanner werkt slechts eenmaal. Als de gordelspanners hebben gewerkt, moet u zich tot de Alfa Romeo-dealer wenden om de spanners te laten vervangen. De geldigheid van het systeem staat vermeld op een plaatje dat zich op de portierstijl aan de bestuurderszijde bevindt: laat voor het verstrijken van deze termijn het systeem door de Alfa Romeodealer vervangen. Werkzaamheden in de buurt van de gordelspanners, waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting (maximaal 100 C gedurende ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirs. Wendt u voor reparaties altijd tot de Alfa Romeo-dealer. TREKKRACHTBEGRENZERS Om de bescherming van de inzittenden bij een ongeval te vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperken. 117

119 118 fig. 2 A0G0104m ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN SGORDELS De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt. Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval kleiner als ze een gordel dragen. Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel over het bekken en onder de buik langs loopt fig. 2. fig. 3 A0G0103m BELANGRIJK De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken fig. 3 en niet over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers, klemmen enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen. ATTENTIE Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels zowel voor als achter in de auto! Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval.

120 fig. 4 A0G0105m BELANGRIJK Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel persoon: gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen fig. 4. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende. ATTENTIE Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot de Alfa- Romeo-dealer. ATTENTIE Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en de gordelspanner worden vervangen. De gordel kan verzwakt zijn, ook als de schade niet zichtbaar is. HOE U DE S- GORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt; vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordels ook als de gordelspanners in werking zijn geweest; u kunt de gordels met de hand wassen met warm water en een neutrale zeep. Spoel ze uit en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel van de gordel kunnen aantasten; voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest; vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen. 119

121 KINDEREN VEILIG VERVOEREN Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen. Dit geldt met name voor kinderen. Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn 2003/20/EU in alle lidstaten van de Europese Unie. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels. De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vijf groepen: Groep 0 gewicht: tot 10 kg Groep 0+ gewicht: tot 13 kg Groep 1 gewicht: 9-18 kg Groep 2 gewicht: kg Groep 3 gewicht: kg Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn er in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen. Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd. Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen. In het Alfa Romeo Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep. Deze zijn speciaal ontworpen en ontwikkeld voor de Alfa Romeo-modellen. ATTENTIE Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. 120

122 ATTENTIE ZEER GEVAARLIJK Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, in een kinderzitje dat achterstevoren is geplaatst, moeten de airbags aan passagierszijde (frontairbag, knie-airbag (indien aanwezig) en zij-airbag op stoel) worden uitgeschakeld met de sleutelschakelaar. Controleer direct of de airbags daadwerkelijk zijn uitgeschakeld: het waarschuwingslampje F op het paneel van de plafondverlichting voor moet continu branden (zie de paragraaf Frontairbag passagierszijde ). Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. fig. 5 GROEP 0 en 0+ A0G0106m Kinderen tot 13 kg moeten achterstevoren fig. 5 worden vervoerd in wiegjes, die het achterhoofd steunen en er voor zorgen dat bij abrupte snelheidswisselingen de nek niet wordt belast. Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel, zoals in de afbeelding is aangegeven, en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel van het wiegje zelf. fig. 6 A0G0106m GROEP 1 Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes met een kussen die naar voren fig. 6 zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet houden. ATTENTIE De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. 121

123 ATTENTIE Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1, die uitgerust zijn met een bevestigingspunt achter. Deze kinderzitjes hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies. fig. 7 GROEP 2 A0G0108m Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen fig. 7. fig. 8 A0G0109m GROEP 3 Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd. In fig. 8 wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het kind op de achterbank. Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen. 122 ATTENTIE De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.

124 GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabellen: ZITPLAATS Groep Gewicht Passagier voor Stoel met 4 stelmogelijkheden Stoel met 8 stelmogelijkheden Groep 0, 0+ tot 13 kg L L Groep kg L L Groep kg L L Groep kg L L Legenda: L = geschikt voor kinderzitjes die speciaal ontworpen zijn voor de vermelde groep. Deze kinderzitjes zijn opgenomen in het Alfa Romeo Lineaccessori-programma. 123

125 Hierna zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven: als de frontairbag aan passagierszijde buiten werking wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden of de airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld: het betreffende lampje F op het paneel van de plafondverlichting voor moet continu branden; houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken; controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken; ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in een systeem; controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt; zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt; vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden; na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen. 124

126 FRONTAIRBAGS De auto is uitgerust met meertrapsfrontairbags ( Smart bags ) aan bestuurders- en passagierszijde en knie-airbags aan bestuurders- en passagierszijde (indien aanwezig). SMART BAG -SYSTEEM (MEERTRAPS-FRONTAIR- BAGS) De frontairbags (bestuurder en passagier) en de knie-airbags (bestuurder en passagier) zijn veiligheidsvoorzieningen die onmiddellijk in werking treden bij middelzware en zware frontale botsingen, door het opblazen van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard. Bij een aanrijding zorgt de centrale regeleenheid ervoor, indien nodig, dat de kussens opblazen. De kussens blazen onmiddellijk op, waardoor het lichaam van de inzittenden wordt opgevangen en de kans op letsel wordt beperkt. Direct daarna lopen de kussens weer leeg. De frontairbags (bestuurder en passagier) en de knie-airbags (bestuurder en passagier) zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten). Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd, in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is. Hierdoor wordt de inzittende minder door de airbag beschermd. 125

127 De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet worden ingeschakeld: bij frontale botsingen, met een ander deel van de auto dan het front, tegen makkelijk vervormbare objecten (bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail komt); als de auto onder andere auto s of veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de vangrail); omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden op de veiligheidsgordels. Als de airbags in deze gevallen niet geactiveerd worden, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert. ATTENTIE Plaats geen stickers of andere objecten op het stuurwiel, op het deksel van de airbagmodule aan de passagierszijde of de zijkant van de hemelbekleding. Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan de passagierszijde (bijv. een mobiele telefoon), omdat deze het correct openen van de airbag aan passagierszijde kunnen hinderen en de inzittenden ernstig kunnen verwonden. fig. 9 A0G0077m FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel fig. 9 is geplaatst. 126

128 ATTENTIE Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. fig. 10 A0G0078m FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte in het dashboard fig. 10 geplaatst. ATTENTIE Als de auto is uitgerust met een sleutelschakelaar voor uitschakeling van de airbags aan passagierszijde (frontairbag, knie-airbag (indien aanwezig) en zij-airbag op stoel), dan moeten deze worden uitgeschakeld als een kinderzitje op de passagiersstoel voor wordt geplaatst. Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra er geen kinderen meer vervoerd worden. 127

129 128 fig. 11 A0G0079m KNIE-AIRBAG AAN BESTUUR- DERS- EN PASSAGIERSZIJDE (indien aanwezig) Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde ruimte onder het stuurwiel aan de bestuurderszijde fig. 11 en onder het dashboard aan de passagierszijde fig. 12 is geplaatst. Deze airbags bieden een extra bescherming bij een frontale aanrijding. fig. 12 A0G0092m FRONTAIRBAG PASSAGIERSZIJDE, KNIE-AIRBAG PASSA- GIERSZIJDE (indien aanwezig) EN ZIJ-AIRBAG AAN PAS- SAGIERSZIJDE HANDMATIG UITSCHAKELEN (indien aanwezig) Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, moeten de frontairbag, de knie-airbag (indien aanwezig) aan passagierszijde en de zij-airbag (sidebag) worden uitgeschakeld. De airbags kunnen worden in- en uitgeschakeld door met de noodsleutel van de contactsleutel de sleutelschakelaar (indien aanwezig) rechts op het dashboard te bedienen fig. 13. De schakelaar is alleen bereikbaar bij geopend portier. De metalen noodsleutel kan bij geopend portier in beide standen in de schakelaar gestoken of uitgenomen worden. fig. 13 A0G0062m BELANGRIJK Bedien de schakelaar alleen als de motor uitstaat en de contactsleutel is uitgenomen. De sleutelschakelaar heeft twee standen: frontairbag, knie-airbag (indien aanwezig) en sidebag passagierszijde ingeschakeld (stand ON P): lampje F op het paneel van de plafondverlichting voor is gedoofd; het is absoluut verboden kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren;

130 frontairbag, knie-airbag (indien aanwezig) en sidebag passagierszijde uitgeschakeld (stand OFF F): lampje F op het paneel van de plafondverlichting voor brandt; het is mogelijk kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren, waarbij ze beschermd moeten worden door passende universele systemen. Het lampje F op het paneel van de plafondverlichting voor blijft continu branden totdat de airbags aan passagierszijde opnieuw worden ingeschakeld. ZIJ-AIRBAGS (sidebags) De auto is uitgerust met zij-airbags voor (sidebags voor) aan bestuurders- en aan passagierszijde voor bescherming van borst-bekken. De zij-airbags beschermen de inzittenden bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen, door het opblazen van een luchtkussen tussen de inzittende en de interieurdelen aan de zijkant van de auto. Als de zij-airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten botsingen (frontale aanrijdingen, botsingen van achter, over de kop slaan enz), betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert. Bij een zijdelingse aanrijding verwerkt de centrale regeleenheid de informatie van een vertragingssensor, en zorgt ervoor, indien nodig, dat het kussen opblaast. De kussens blazen onmiddellijk op en vullen de ruimte tussen het portier van de auto en het lichaam van de inzittenden voor. Direct daarna lopen de kussens weer leeg. De zij-airbags zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten). 129

131 fig. 14 A0G0093m ZIJ-AIRBAGS VOOR BESCHERMING VAN BORST- KAS-BEKKEN (SIDEBAGS) Deze sidebags zijn kussens die zich snel opblazen en bevinden zich in de rugleuning van de stoelen fig. 14. Ze hebben tot doel de borstkas en het bekken van de inzittenden te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen. BELANGRIJK Als de airbags in werking treden, ontsnapt er een beetje rook. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn met een laagje poeder: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water wassen. De geldigheidsduur van de pyrotechnische lading en van het spiraalmechanisme zijn vermeld op het betreffende plaatje op het bestuurdersportier. Laat aan het einde van deze termijn het systeem door de Alfa Romeo-dealer vervangen. BELANGRIJK Na een ongeval waarbij een of meerdere veiligheidssystemen zijn geactiveerd, dient u contact op te nemen met de Alfa Romeodealer om de geactiveerde systemen te laten vervangen en de werking van het systeem te laten controleren. Alle controlewerkzaamheden, reparaties en vervanging van het airbagsysteem moeten door de Alfa Romeodealer worden uitgevoerd. Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met de Alfa Romeo-dealer om het systeem buiten werking te laten stellen. Daarnaast moet bij verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op de hoogte gebracht worden van het gebruik en de aanwijzingen en moet hij het instructieboekje ontvangen. BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de frontairbags en de zij-airbags wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem. ATTENTIE Steek nooit het hoofd, de armen of de ellebogen uit het raam. 130

132 ALGEMENE OPMERKINGEN ATTENTIE Als u de contactsleutel in het contactslot steekt en het lampje gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden (en er verschijnt ook een bericht op het display), dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer om het systeem direct te laten controleren. ATTENTIE Bedek de rugleuning van de stoelen niet met hoezen of kleden die niet zijn voorbereid op het gebruik met sidebags. ATTENTIE Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd vooral geen pijp, potlood enz. in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. ATTENTIE Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Rijd niet met voorover gebogen lichaam maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning. ATTENTIE Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, het airbagsysteem door een Alfa Romeo-dealer controleren. ATTENTIE Als de contactsleutel in het contactslot zit, kunnen ook bij uitgezette motor de airbags geactiveerd worden als de auto wordt aangereden door een andere auto. Daarom mogen, ook als de auto stilstaat, absoluut geen kinderen op de passagiersstoel voor worden geplaatst. Als de contactsleutel echter niet in het contactslot zit, wordt bij een ongeval geen enkel beveiligingssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem niet in werking treedt, betekent dit niet dat het systeem niet goed werkt. 131

133 ATTENTIE Als u de sleutel in het contactslot steekt, gaat het lampje F (met de schakelaar voor uitschakeling van de airbags aan passagierszijde in stand ON) enige seconden branden en vervolgens enige seconden knipperen, om aan te geven dat de frontairbag en de knie-airbag aan passagierszijde en de zijairbags bij een ongeval worden geactiveerd. ATTENTIE De stoelen mogen niet met water of met stoom worden gereinigd (met de hand of in een automatisch wasapparaat). ATTENTIE De frontairbag treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking. ATTENTIE De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Omdat de frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto van achter wordt aangereden of over de kop slaat, worden in deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd. De gordels moeten dus altijd gedragen worden. 132

134 MOTOR STARTEN PARKEREN GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK BRANDSTOF BESPAREN TREKKEN VAN AANHANGERS WINTERBANDEN SNEEUWKETTINGEN AUTO LANGERE TIJD STALLEN STARTEN EN RIJDEN 133

135 STARTEN EN RIJDEN MOTOR STARTEN De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering: zie bij startproblemen de paragraaf Alfa Romeo CODE in het hoofdstuk Dashboard en bediening. BELANGRIJK Als het contactslot is geforceerd, kan het stuurslot vergrendelen. BELANGRIJK Steek de elektronische sleutel volledig in het contactslot totdat de sleutel blokkeert. BELANGRIJK Als de auto in beweging is mag de elektronische sleutel niet uit het contactslot worden genomen, behalve in noodgevallen (zie de paragraaf Elektronische sleutel in noodgevallen uitnemen ); hierdoor bent u er verzekerd van dat het stuurslot is uitgeschakeld als de auto in beweging is (bijvoorbeeld bij het slepen van de auto). Het is raadzaam om gedurende de eerste gebruiksperiode geen maximale prestaties van uw auto te verlangen (bijv. snel accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen en krachtig remmen). Laat de contactsleutel niet in het contactslot zitten als de motor is uitgezet, om te voorkomen dat de accu ontlaadt. ATTENTIE Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen. Ga als volgt te werk: trek de handrem aan; zet de versnellingspook in de vrijstand; steek de elektronische sleutel tot tegen de aanslag in het contactslot; trap het koppelingspedaal geheel in (of het rempedaal), zonder het gaspedaal in te trappen; druk op de START/STOP-knop en laat deze los zodra de motor is aangeslagen. 134

136 BELANGRIJK Als u de motor tijdens het starten moet uitzetten en u de auto opnieuw wilt starten, hoeft u slechts het koppelings- of het rempedaal in te trappen en vervolgens op de START/STOPknop te drukken. Als de startpoging moeizaam verloopt, probeer dan niet langdurig de motor te starten, maar wendt u tot de Alfa Romeo-dealer. Als de auto is gestart, wordt de elektronische sleutel in het contactslot vergrendeld; de sleutel kan alleen uit het slot worden genomen nadat de motor is uitgezet. Probeer bij draaiende motor en vergrendelde elektronische sleutel, de sleutel niet uit het slot te halen omdat hierdoor het contactslot stuk kan gaan. Bij startproblemen gaat het lampje Y op het instrumentenpaneel branden (op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display). Wendt u in dat geval tot de Alfa Romeo-dealer. Als na het indrukken van de START/ STOP-knop de motor niet start, herhaal dan de startprocedure en trap het andere pedaal (koppelings- of rempedaal) in. Startproblemen Het systeem is in staat om startproblemen en een overmatig toerental te herkennen. In die gevallen wordt de elektronische sleutel ontgrendeld zodat de bestuurder de volgende handelingen kan uitvoeren: schakel het instrumentenpaneel uit door op de START/STOP-knop te drukken of door de elektronische sleutel uit het contactslot te nemen; start de auto opnieuw door het koppelings-/rempedaal en de START/ STOP-knop in te drukken. BELANGRIJK Als de motor bij rijdende auto met te hoge toerentallen draait, is het om veiligheidsredenen niet mogelijk de elektronische sleutel uit het contactslot te nemen. U kunt de sleutel uit het slot nemen door met losgelaten rem- of koppelingspedaal en bij stilstaande auto de START/STOP-knop in te drukken. STARTEN EN RIJDEN 135

137 STARTEN EN RIJDEN MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN Ga als volgt te werk: rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in; verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen. MOTOR UITZETTEN Druk bij stilstaande auto op de START/STOP-knop. Als de motor is uitgezet, kan de elektronische sleutel uit het contactslot worden genomen. ATTENTIE Het is in noodgevallen en ook om veiligheidsredenen mogelijk de motor uit te zetten bij een rijdende auto, door de START/STOP-knop herhaaldelijk (drie keer binnen 2 seconden) in te drukken of door de knop in te drukken en enkele seconden ingedrukt te houden. In deze situatie werkt de stuurbekrachtiging niet meer. BELANGRIJK Als de motor wordt uitgezet, worden de elektronische veiligheidssystemen en de buitenverlichting uitgeschakeld. BELANGRIJK Als u de motor bij rijdende auto uitzet, is het om veiligheidsredenen niet mogelijk de elektronische sleutel uit het contactslot te nemen. Om de sleutel uit te nemen, moet u met de START/STOP-knop het instrumentenpaneel inschakelen en vervolgens weer uitschakelen met losgelaten rem- en koppelingspedaal en bij stilstaande auto. Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk. BELANGRIJK Zet de motor na een zware rit niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen. 136

138 fig. 1 A0G0043m ELEKTRONISCHE SLEUTEL IN UITNEMEN steek de metalen noodsleutel B- fig. 1 van de elektronische sleutel in de opening A; trek de elektronische sleutel uit het contactslot. BELANGRIJK Steek geen andere voorwerpen in de opening A-fig.1 dan de metalen noodsleutel B van de elektronische sleutel. BELANGRIJK Als de sleutel in noodgevallen wordt uitgenomen bij een draaiende motor, dan wordt de motor uitgezet, dooft het instrumentenpaneel en wordt het stuurslot niet ingeschakeld. STARTEN EN RIJDEN Als er problemen zijn bij het uitzetten van de motor of er een storing is in het ontgrendelsysteem van de elektronische sleutel, ga dan als volgt te werk: druk op de ontgrendelknop en trek de metalen noodsleutel uit (zie de paragraaf Elektronische sleutel in het hoofdstuk Dashboard en bediening ); 137

139 STARTEN EN RIJDEN PARKEREN Ga als volgt te werk: zet de motor uit en trek de handrem aan; schakel een versnelling in (de 1 e als de weg omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd. Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen. Laat bij uitgezette motor de elektronische sleutel nooit in het contactslot omdat hierdoor de accu ontlaadt. ATTENTIE Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de elektronische sleutel altijd uit het contactslot op het dashboard als u de auto verlaat en neem de sleutel mee. fig. 2 A0G0030m HANDREM De hendel van de handrem A-fig. 2 bevindt zich tussen de voorstoelen. Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel A omhoog trekken zodat de auto blokkeert. Als de elektronische sleutel in het contactslot zit, brandt het lampje x op het instrumentenpaneel. BELANGRIJK De auto moet geblokkeerd zijn als de hendel enkele tanden is aangetrokken. Als dit niet het geval is, laat de handrem dan door de Alfa Romeo-dealer afstellen. Ga als volgt te werk om de handrem uit te schakelen: trek de hendel A iets omhoog en druk op de ontgrendelknop B; houd de knop B ingedrukt en en laat de hendel zakken. Het lampje x op het instrumentenpaneel dooft. Om onverwachte bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt. 138

140 GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK De auto is uitgerust met een mechanische versnellingsbak met 6 versnellingen De positie van de afzonderlijke versnellingen is met een symbool op de knop van de versnellingspook aangegeven. Trap bij het overschakelen altijd het koppelingspedaal geheel in. Voor het inschakelen van de 6 e versnelling moet de pook naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de 4 e versnelling wordt ingeschakeld. fig. 3 A0G0151m Voor het inschakelen van de achteruit R moet vanuit de vrijstand de ring A- fig. 3 onder de pookknop omhoog worden getrokken, en de pook naar links en vervolgens naar voren worden verplaatst. Laat de ring los na het inschakelen van de achteruit. Om vanuit de achteruit een andere versnelling in te schakelen, hoeft u de ring van de pook niet omhoog te trekken. BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een volledig stilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht bij een draaiende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens 3 seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen. ATTENTIE Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen, waardoor de slag van de pedalen kan worden beperkt. Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pookknop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook als deze licht is, de interne onderdelen van de versnellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten. STARTEN EN RIJDEN 139

141 STARTEN EN RIJDEN BRANDSTOF BESPAREN Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt. ALGEMENE OPMERKINGEN Onderhoud van de auto Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles en registraties die in het Onderhoudsschema staan vermeld, te laten uitvoeren. Banden Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de spanning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik toe. Overbodige bagage Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit. Imperiaal/skidrager Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aerodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger. Stroomverbruikers Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer). Airconditioning De airconditioning gebruikt zeer veel energie: gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat, bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem. Aerodynamische accessoires Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoires kan de aerodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen. 140

142 RIJSTIJL Starten Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken: op deze manier warmt de motor sneller op. Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Keuze van de versnellingen Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik. Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling neemt het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller. Maximum snelheid Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Acceleratie Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te trekken en het toerental waarbij het maximum koppel wordt geleverd, niet te overschrijden. GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN Koude start Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer), maar ook de uitstoot van uitlaatgassen. Verkeerssituatie en conditie van het wegdek Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik. Stilstaan in het verkeer Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten. STARTEN EN RIJDEN 141

143 STARTEN EN RIJDEN TREKKEN VAN AAN- HANGERS BELANGRIJKE TIPS Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger. Monteer zo nodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving. Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te halen. Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen. Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt, moet u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage. Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto s met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h. ATTENTIE Het ABS waarmee de auto is uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen. ATTENTIE Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend. 142

144 TREKHAAK MONTEREN De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel aangevuld door extra informatie van de fabrikant van de trekhaak. De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidige ECE-normen 94/20 en daarop volgende wijzigingen. Voor iedere uitvoering moet een trekhaak worden gebruikt die geschikt is voor het maximale aanhangergewicht van de auto waarop de trekhaak wordt bevestigd. Voor de elektrische aansluiting moet een gestandaardiseerde stekker worden gebruikt die kan worden bevestigd op de daarvoor bestemde steun op de trekhaak. Voor de elektrische aansluiting moet een 7-polige 12VDC stekkerverbinding (CUNA/UNI- en ISO/DIN-normen) worden gebruikt, waarbij eventuele aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van de fabrikant van de trekhaak moeten worden opgevolgd. De eventueel aanwezige elektrisch geregelde rem of ander systeem (bijv. een lier) moet rechtstreeks op de accu worden aangesloten met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm 2. Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch geregelde rem toegestaan en een voor een 15W-gloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan. Montageschema fig. 4 De trekhaak moet op de punten aangegeven met Ø bevestigd worden met in totaal 6 M10-bouten. BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende tekst: MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen. BELANGRIJK De trekhaak moet op de carrosserie gemonteerd worden zonder gaten in of vervormingen van de achterbumper. STARTEN EN RIJDEN 143

145 STARTEN EN RIJDEN ACHTERAS Bestaande M10 bevestiging Bestaande M10 moer Trekkogel bij belading Bestaande M10 moer fig. 4 Bestaande M10 bevestiging A0G0009m 144

146 WINTERBANDEN Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden. De Alfa Romeo-dealer kan u adviseren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u hem wilt gebruiken. Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aangegeven in de paragraaf Wielen in het hoofdstuk Technische gegevens. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat geval is het veiliger ze te vervangen. Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de prestaties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer er lange afstanden op de snelweg worden gereden, minder dan die van de standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd. BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maximum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig de EU-normen). Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen en voor een betere bestuurbaarheid. Keer de draairichting van de banden niet om. ATTENTIE Bij winterbanden met de indicatie Q geldt een maximum snelheid van 160 km/h; bij winterbanden met de indicatie T geldt een maximum snelheid van 190 km/h; bij winterbanden met de indicatie H geldt een maximum snelheid van 210 km/h. Deze maximum snelheden zijn in overeenstemming met de huidige wetgeving. STARTEN EN RIJDEN 145

147 STARTEN EN RIJDEN SNEEUWKETTINGEN Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden. De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). Controleer na enkele tientallen meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn. Gebruik dunne sneeuwkettingen: gebruik voor bandenmaat 215/55 R16 uitsluitend dunne sneeuwkettingen die maximaal 12 mm boven het profiel van de banden uitsteken. Het gebruik van sneeuwkettingen kan verplicht zijn ook voor auto s met vierwielaandrijving. Op de uitvoering 3.2 JTS moeten de sneeuwkettingen op de VOORWIELEN van de auto worden gemonteerd. BELANGRIJK Op het noodreservewiel (indien aanwezig) mag geen sneeuwketting worden gemonteerd. Als u een lekke voorband hebt (aangedreven wiel) en er moet gebruik worden gemaakt van sneeuwkettingen, dan kunt u het noodreservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op de vooras (pas zo snel mogelijk de bandenspanning aan). Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren. Op bandenmaat 225/50 R17 kunnen uitsluitend Spikes Spiders worden gemonteerd. Op bandenmaat 235/45 R18 kunnen geen sneeuwkettingen worden gemonteerd omdat deze in contact kunnen komen met het spatbord. 146

148 ATTENTIE Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijd niet harder dan 40 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen. Het verdient aanbeveling om het ASR uit te schakelen als u gebruik maakt van sneeuwkettingen. Druk op de ASR/VDC-knop (zie de paragraaf ASR-systeem in het hoofdstuk Dashboard en bediening ). AUTO LANGERE TIJD STALLEN Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet wordt gebruikt: zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde ruimte; schakel een versnelling in; zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken; maak de minklem los van de accu en controleer de acculading. Gedurende het stallen moet deze controle iedere drie maanden worden herhaald. Laad de accu op als de optische meter een donkere kleur heeft zonder een groen middenstuk (zie de paragraaf Accu in het hoofdstuk Onderhoud en zorg ); maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een beschermende was; reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor geschikte middelen; smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan; zet de ruiten een klein stukje open; dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen; breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig; STARTEN EN RIJDEN 147

149 STARTEN EN RIJDEN als u de accukabels niet loskoppelt, moet de lading iedere maand gecontroleerd worden; laad de accu op als de optische meter een donkere kleur heeft zonder groen middenstuk; tap het koelsysteem van de motor niet af. BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met een diefstalalarm, schakel dan het alarm uit met de afstandsbediening. 148

150 TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU/ AANGETROKKEN HANDREM VERSLETEN REMBLOKKEN NIET OMGELEGDE SGORDELS STORING AIRBAGSYSTEEM UITGESCHAKELDE FRONTAIRBAGS PASSAGIERSZIJDE TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR TE HOGE MOTOROLIETEMPERATUUR ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN GEOPENDE MOTORKAP GEOPEND KOFFERDEKSEL STORING EOBD-SYSTEEM STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING/ BLOKKERING STUURSLOT STORING DIEFSTALALARM/INBRAAKPOGING/ ELEKTRONISCHE SLEUTEL NIET HERKEND KANS OP GLADHEID INSCHAKELING BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR STORING ABS STORING EBD VDC-SYSTEEM STORING HILL HOLDER ASR-SYSTEEM (ANTI-DOORSLIPREGELING VAN DE WIELEN) DEFECTE BUITENVERLICHTING DEFECTE REMLICHTEN MISTACHTERLICHTEN MISTLAMPEN VOOR BUITENVERLICHTING/FOLLOW ME HOME DIMLICHT GROOTLICHT RICHTINGAANWIJZER LINKS RICHTINGAANWIJZER RECHTS STORING SCHEMERSENSOR STORING REGENSENSOR STORING PARKEERSENSOREN BRANDSTOFRESERVE BEPERKTE ACTIERADIUS CRUISE-CONTROL STORING ANTI-LETSELSENSOR RUITEN STORING CABRIOKAP/TIJDELIJKE STORING CABRIOKAP TE LAAG VLOEISTOFNIVEAU RUITENSPROEIERS SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN

151 ALGEMENE OPMERKINGEN De storingsmeldingen die op het display verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: zeer ernstige storingen en ernstige storingen. Bij alle storingsmeldingen gaat het betreffende lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel branden en verschijnen er eventueel specifieke waarschuwingsberichten. In enkele gevallen klinkt er ook een akoestisch signaal (instelbaar). Deze berichten zijn kort en uit voorzorg en hebben tot doel u er op attent te maken snel actie te ondernemen als er een storing in de werking van de auto wordt gevonden. Een dergelijke melding moet echter als een aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de informatie in dit instructieboekje. Wij raden u daarom aan dit instructieboekje goed door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven worden. Zeer ernstige storingen Deze worden een onbepaalde tijd op het display weergegeven, waarbij de weergave die daarvoor op het display werd aangegeven, onderbroken wordt. Iedere keer als de elektronische sleutel in het contactslot wordt gestoken, worden deze opnieuw weergegeven, totdat de oorzaak van de storing verholpen is. Het is mogelijk de cyclus te onderbreken door de knop MENU in te drukken: in dat geval blijft het symbool dat betrekking heeft op de storing rechtsonder op het display weergegeven, totdat de oorzaak van de storing verholpen is. Ernstige storingen Deze worden ongeveer 20 seconden op het display weergegeven en verdwijnen daarna, maar iedere keer als de contactsleutel in het slot wordt gestoken, worden ze opnieuw weergegeven. Als de signaleringscyclus ten einde is (na ongeveer 20 seconden) of als de knop MENU wordt ingedrukt, blijft het symbool dat betrekking heeft op de storing rechtsonder op het display weergegeven, totdat de oorzaak van de storing verholpen is. 150

152 x TE LAAG REMVLOEISTOF- NIVEAU (rood) AANGETROKKEN HANDREM (rood) Als u de sleutel in het contactslot steekt, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Te laag remvloeistofniveau Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem. Aangetrokken handrem Het lampje gaat branden als de handrem wordt aangetrokken. ATTENTIE Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken. Als het lampje blijft branden terwijl de handrem niet is aangetrokken, stop dan onmiddellijk en wendt u tot een Alfa Romeo-dealer. VERSLETEN REMd BLOKKEN (geel) Op het display verschijnen een bericht en een symbool als de remblokken voor versleten zijn; laat deze zo snel mogelijk vervangen. BELANGRIJK Omdat de auto is uitgerust met een slijtage-indicator voor de remblokken voor moet u, als de remblokken worden vervangen, ook de remblokken achter laten controleren. < NIET OMGELEGDE S GORDELS (rood) Bij stilstaande auto gaat het lampje constant branden als: de gordel aan bestuurderszijde niet goed is omgelegd; de gordel aan passagierszijde niet goed is omgelegd of als er zware voorwerpen op de passagiersstoel zijn geplaatst; als de gordel aan bestuurders- of passagierszijde wordt losgemaakt. Op dezelfde wijze gaat bij een rijdende auto het lampje knipperen en klinkt er korte tijd een akoestisch signaal (buzzer). Daarna blijft het lampje constant branden. Het akoestische signaal kan tijdelijk worden uitgeschakeld. Ga hiervoor als volgt te werk: maak de veiligheidsgordels vast; steek de elektronische sleutel in het contactslot; 151

153 maak na 20 seconden en binnen 1 minuut een van de veiligheidsgordels los. Deze procedure is geldig totdat de motor wordt uitgezet. Voor permanente uitschakeling dient u zich tot de Alfa Romeo-dealer te wenden. Het systeem melding omgelegde gordel kan uitsluitend weer worden ingeschakeld via het Setup-menu van het display (zie de paragraaf Instelbaar multifunctioneel display in het hoofdstuk Dashboard en bediening ). STORING AIRBAG- SYSTEEM (rood) Als u de sleutel in het contactslot steekt, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat constant branden (er verschijnt ook een bericht op het display) bij een storing in het airbagsysteem. ATTENTIE Als u de contactsleutel in het contactslot steekt en het lampje gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden (en er verschijnt ook een bericht op het display), dan is er mogelijk een storing; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Alfa Romeodealer om het systeem direct te laten controleren. Een defect lampje (lampje gedoofd) wordt ook weergegeven als het lampje voor de uitgeschakelde frontairbag aan passagierszijde F langer dan de normale 4 seconden knippert. F AIRBAGS PASSA- GIERSZIJDE UITGE- SCHAKELD (geel) Het lampje (op het paneel van de plafondverlichting voor) gaat branden als de frontairbag aan passagierszijde, de knie-airbag aan passagierszijde (indien aanwezig) en de zij-airbag aan passagierszijde met de sleutelschakelaar (bepaalde uitvoeringen/markten) worden uitgeschakeld. Als bij ingeschakelde airbags aan passagierszijde, de elektronische sleutel in het contactslot wordt gestoken, gaat het lampje ongeveer 4 seconden constant branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna moet het lampje doven. 152

154 ATTENTIE Het lampje F geeft bovendien eventuele storingen van het lampje aan. Dit wordt aangegeven door het langer knipperen van het lampje F dan de normale 4 seconden. In dit geval kan het lampje geen storingen in de airbag-/gordelspannersystemen aangeven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer om het systeem direct te laten controleren. TE HOGE u KOELVLOEISTOF- TEMPERATUUR (rood) Als u de sleutel in het contactslot steekt, gaat het lampje (op de koelvloeistoftemperatuurmeter) branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als de motor oververhit is. Als het lampje gaat branden, moeten de volgende maatregelen worden genomen: bij normale rij-omstandigheden: breng de auto tot stilstand, zet de motor uit en controleer of het niveau van de koelvloeistof in het reservoir niet onder het MINmerkteken staat. Als dit wel het geval is, wacht dan enkele minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervolgens langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en controleer of de koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-merkteken staat. Controleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij het starten van de motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt (bijvoorbeeld het bergopwaarts trekken van een aanhanger of met volbeladen auto): verlaag de snelheid en breng, als het lampje blijft branden, de auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende motor en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit. BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet. ATTENTIE Draai bij een zeer warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding. 153

155 GEOPENDE MOTOR- S KAP (indien aanwezig) Op het display verschijnen het symbool S (rood) en een bericht als de motorkap niet goed gesloten is. GEOPEND KOFFER- DEKSEL Op het display verschijnen het symbool R (rood) en een bericht als het kofferdeksel niet goed gesloten is. ` TE HOGE MOTOROLIE- TEMPERATUUR Als u de sleutel in het contactslot steekt, gaat het lampje (op de motorolietemperatuurmeter) branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje tijdens het rijden gaat branden (en er verschijnt ook een bericht op het display), dan is de motorolietemperatuur te hoog; zet de motor uit en wendt u tot de Alfa Romeo-dealer. Als het lampje ` knippert tijdens het rijden, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. ACCU WORDT NIET w VOLDOENDE OPGE- LADEN (rood) Als op het display het symbool w en een bericht verschijnen, wendt u dan onmiddellijk tot de Alfa Romeodealer. NIET GOED GESLO- TEN PORTIEREN (rood) Op het display verschijnen het symbool en een bericht als een van de portieren niet goed gesloten is. R 154

156 STORING U EOBD-SYSTEEM (geel) Als u onder normale omstandigheden de elektronische sleutel in het contactslot steekt, gaat het lampje branden, maar het moet doven als de motor is aangeslagen. Het lampje gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan te geven. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden: constant branden (er verschijnt ook een bericht op het display): duidt op een defect in het inspuit-/ontstekingssysteem; dit kan tot gevolg hebben dat de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt. U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Als lang met een brandend waarschuwingslampje wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel mogelijk tot de Alfa Romeodealer. Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen opgeslagen. knipperend: duidt op een mogelijke beschadiging van de katalysator (zie EOBD-systeem in het hoofdstuk Dashboard en bediening ). Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rijomstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. U dient zo snel mogelijk contact op te nemen met de Alfa Romeodealer. Als u de contactsleutel in het contactslot steekt en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt. 155

157 STORING ELEKTRO- NISCHE STARTBLOKKERING (geel) BLOKKERING STUURSLOT (geel) Storing elektronische startblokkering Bij een storing in de elektronische startblokkering verschijnt er een bericht op het display: wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer. Blokkering stuurslot Op het display verschijnt een bericht als de elektronische sleutel uit het contactslot wordt genomen als de motor tijdens het rijden is afgeslagen. STORING DIEFSTAL- ALARM (indien aanwezig) (geel) INBRAAKPOGING (geel) ELEKTRONISCHE SLEUTEL NIET HERKEND (geel) Storing diefstalalarm Op het display verschijnen een bericht en een symbool bij een storing in het diefstalalarm. Wendt u zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer. Inbraakpoging Op het display verschijnen een bericht en een symbool als er een inbraakpoging is geconstateerd. Wendt u zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer. > Y Elektronische sleutel niet herkend Op het display verschijnen een bericht en een symbool als bij het starten van de motor de elektronische sleutel niet door het systeem wordt herkend. 156

158 KANS OP GLADHEID Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager wordt dan 3 C, verschijnen op het display een symbool en een waarschuwingsbericht en klinkt er een akoestisch signaal. Hierdoor wordt de bestuurder gewaarschuwd voor mogelijke gladheid. Als bij enkele uitvoeringen de signaleringscyclus ten einde is of als de knop MENU kort wordt ingedrukt: verdwijnt het bericht van het display en wordt het vorige scherm opnieuw op het display weergegeven; stopt de temperatuuraanduiding met knipperen; het symbool blijft rechtsonder op het display weergegeven (totdat de buitentemperatuur gelijk is aan of lager wordt dan 6 C). Dit wordt slechts één maal uitgevoerd na de constatering dat de buitentemperatuur lager is dan of gelijk is aan 3 C en wordt alleen herhaald als de buitentemperatuur hoger is dan 6 C en vervolgens opnieuw als deze lager is dan of gelijk is aan 3 C. BELANGRIJK Bij een storing in de buitentemperatuursensor verschijnen op het display streepjes op de plaats van de temperatuur. INSCHAKELING BRANDSTOFNOODs SCHAKELAAR Op het display verschijnen een bericht en een symbool als de brandstofnoodschakelaar inschakelt. ATTENTIE Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet terug, zodat brand wordt voorkomen. 157

159 STORING ABS (geel) > Als u de sleutel in het contactslot steekt, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als het systeem defect is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer. x STORING EBD (rood) (geel) Als bij een draaiende motor de lampjes > en x gelijktijdig branden (en er ver- > schijnt ook een bericht op het display), dan is er een storing in het EBD-systeem; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer om het systeem te laten controleren. VDC-SYSTEEM (indien aanwezig) á (geel) Als u de sleutel in het contactslot steekt, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje knippert als het VDC-systeem inschakelt, om de bestuurder te waarschuwen dat het systeem zich aanpast aan de grip op het wegdek. Uitschakeling VDC Als het VDC-systeem handmatig wordt uitgeschakeld (door 2 seconden op de ASR/VDC-knop te drukken) (zie de paragraaf VDC-systeem in het hoofdstuk Dashboard en bediening ), verschijnt er een bericht op het display. Storing VDC Bij een storing in het VDC-systeem wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en gaat het lampje á op het instrumentenpaneel constant branden (er verschijnt ook een bericht op het display). Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer. 158

160 STORING HILL HOLDER * (geel) Als er een bericht en een symbool op het display verschijnen, dan is er een storing in het Hill Holder-systeem. Wendt u in dat geval tot de Alfa Romeo-dealer. á ASR-SYSTEEM (TRACTIEREGELING) (geel) Als u de sleutel in het contactslot steekt, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje knippert als het ASR-systeem inschakelt, om de bestuurder te waarschuwen dat het systeem zich aanpast aan de grip op het wegdek. Uitschakeling ASR Als het ASR-systeem handmatig wordt uitgeschakeld (door op de ASR/VDCknop te drukken) (zie de paragraaf ASR-systeem in het hoofdstuk Dashboard en bediening ), gaat het lampje op de knop branden en verschijnt op het display het symbool V. Storing ASR W DEFECTE BUITEN- VERLICHTING (geel) Op het display verschijnen een bericht en een symbool als er een storing aanwezig is in een van de volgende systemen: buitenverlichting richtingaanwijzers mistachterlichten kentekenplaatverlichting. De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding. Bij een storing in het ASR-systeem wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en verschijnt op het display het symbool V. Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Alfa Romeodealer. 159

161 T DEFECTE REMLICHTEN (geel) Op het display verschijnen een bericht en een symbool als er een storing is geconstateerd in de remlichten. De storing kan veroorzaakt zijn door het doorbranden van de lamp, het doorbranden van de bijbehorende zekering of door een onderbreking in de elektrische verbinding. 4 MISTACHTERLICHTEN (geel) Het lampje gaat branden als de mistachterlichten worden ingeschakeld. MISTLAMPEN VOOR (groen) 5 Het lampje gaat branden als de mistlampen voor worden ingeschakeld. 3 BUITENVERLICHTING (groen) FOLLOW ME HOME (groen) Buitenverlichting Het lampje gaat branden als de buitenverlichting wordt ingeschakeld. Follow me home Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als dit systeem wordt gebruikt (zie de paragraaf Follow me home in het hoofdstuk Dashboard en bediening ). 2 DIMLICHT (groen) Het lampje gaat branden als het dimlicht wordt ingeschakeld. GROOTLICHT 1 (blauw) Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld. 160

162 R RICHTINGAAN- WIJZER LINKS (groen) Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt. RICHTINGAAN- WIJZER RECHTS E (groen) Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt. 1 STORING SCHEMERSENSOR (indien aanwezig) (geel) Op het display verschijnen een bericht en een symbool als er een storing is in de schemersensor. u STORING REGENSENSOR (indien aanwezig) (geel) Op het display verschijnen een bericht en een symbool als er een storing is in de regensensor. STORING PARKEERt SENSOREN (indien aanwezig) (geel) Op het display verschijnen een bericht en een symbool als er een storing is in de parkeersensoren. BRANDSTOF- RESERVE K BEPERKTE ACTIE- RADIUS (geel) Het lampje op de brandstofmeter gaat branden als er nog ongeveer 10 liter brandstof in de tank aanwezig is. Als de actieradius kleiner is dan 50 km (of 31 mijl), verschijnt een waarschuwing op het display. Als het lampje K knippert tijdens het rijden, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. 161

163 Ü CRUISE-CONTROL (indien aanwezig) (groen) Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als de draaischakelaar van de cruise-control in stand Ü wordt gezet. STORING ANTI-LET- 5 SELFUNCTIE RUITEN (geel) Op het display verschijnen een bericht en een symbool als er een storing aanwezig is in de anti-letselfunctie van de ruiten. Wendt u in dat geval tot de Alfa Romeo-dealer. STORING CABRIO- KAP TIJDELIJKE STORING CABRIOKAP Storing cabriokap Als er een permanente storing in de cabriokap aanwezig is, verschijnen een bericht en het symbool (rood) op het display als u de bedieningsknop van de cabriokap indrukt of als u de elektronische sleutel in het contactslot steekt. In dit geval moet u zich tot de Alfa Romeo-dealer wenden om de storing te laten verhelpen. Tijdelijke storing cabriokap Als er een tijdelijke storing in de cabriokap aanwezig is, verschijnen een bericht en het symbool (rood) op het display als u de bedieningsknop van de cabriokap indrukt. In dit geval moet u zich tot de Alfa Romeo-dealer wenden om de storing te laten verhelpen. ) TE LAAG VLOEI- STOFNIVEAU RUI- TENSPROEIERS (geel) Op het display verschijnen een bericht en een symbool als het vloeistofniveau van de ruitensproeiers onder het minimum niveau staat. X SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN Als de in het Setup-menu ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden (bijvoorbeeld 120 km/h) (zie de paragraaf Instelbaar multifunctioneel display in het hoofdstuk Dashboard en bediening ), verschijnen op het display een waarschuwingsbericht en een symbool (rood) en er klinkt een akoestisch signaal. 162

164 STARTEN MET EEN HULPACCU WIEL VERWISSELEN SNELLE BANDENREPARATIESET FIX&GO automatic GLOEILAMP VERVANGEN GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN ZEKERINGEN VERVANGEN ACCU OPLADEN OPKRIKKEN VAN DE AUTO SLEPEN VAN DE AUTO NOOD- GEVALLEN 163

165 NOOD- GEVALLEN STARTEN MET EEN HULPACCU Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu. Ga voor het starten als volgt te werk fig. 1: verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu s met een startkabel; sluit een tweede startkabel aan op de minpool ( ) van de hulpaccu en op de massa-aansluiting E op de motor van de auto die gestart moet worden; start de motor; neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los. fig. 1 A0G0201m Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot de Alfa Romeo-dealer. BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan. Gebruik voor een noodstart beslist nooit een accusnellader: de elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting. ATTENTIE Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid en de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken. 164

166 ROLLEND STARTEN Probeer auto s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande benzine in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen. ATTENTIE Houd er rekening mee dat de rem- en de stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. WIEL VERWISSELEN De auto is uitgerust met de Snelle bandenreparatieset Fix&Go automatic. Zie voor het verwisselen van het wiel de aanwijzingen in het volgende hoofdstuk. Als alternatief voor de Kit Fix & Go automatic kan een noodreservewiel worden geleverd: voor het verwisselen van dit type wiel en voor het juiste gebruik van de krik moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. ATTENTIE Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten, de eventueel wettelijk verplichte gevarendriehoek enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een helling of op een slecht wegdek staat. Start de motor nooit als de auto is opgekrikt. Als de auto een aanhanger trekt, ontkoppel dan eerst de aanhanger en krik dan de auto op. NOOD- GEVALLEN 165

167 NOOD- GEVALLEN 166 ATTENTIE Het noodreservewiel (bepaalde uitvoeringen/markten) behoort bij de auto waarbij het geleverd is. Gebruik het noodreservewiel niet bij andere auto s en monteer geen reservewielen van andere auto s. Het noodreservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het noodreservewiel moet zo kort mogelijk gebruikt worden en er mag niet sneller dan 80 km/h mee worden gereden. Op het noodreservewiel is een sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik van het noodreservewiel. Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd of afgedekt. ATTENTIE Bij een gemonteerd noodreservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten. Het noodreservewiel heeft een levensduur van ongeveer 3000 km. Na deze afstand moet de band van het noodreservewiel vervangen worden door een nieuwe band van hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het noodreservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren. Gebruik nooit twee of meer noodreservewielen. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen. ATTENTIE De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het noodreservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband (aangedreven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden, dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het noodreservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.

168 ATTENTIE Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het noodreservewiel en houdt u daarbij aan de waarden die beschreven staan in het hoofdstuk Technische gegevens. Het is nodig te weten dat: de krik 1,76 kg weegt; de krik geen afstelwerkzaamheden vereist; de krik niet kan worden gerepareerd: bij een defect moet de krik door een krik van hetzelfde type worden vervangen; buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag worden. fig. 2 A0G0132m Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk: zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond; zet de motor uit, trek de handrem aan en schakel de eerste versnelling of de achteruit in; til met de handgreep A-fig. 2 de afdekplaat B omhoog en haak deze vast aan de bovenzijde van de bagageruimte m.b.v. de haken aan de zijkanten; fig. 3 A0G0134m neem bij uitvoeringen met de snelle bandenreparatieset Fix&Go de gereedschaphouder fig. 3 uit de bagageruimte; NOOD- GEVALLEN 167

169 fig. 4 A0G0019m draai bij uitvoeringen met een noodreservewiel de blokkeerschroef A-fig. 4 los, neem de gereedschaphouder B uit en zet de houder dicht bij het te verwisselen wiel; verwijder daarna het noodreservewiel; fig. 5 A0G0206m fig. 6 A0G0272m NOOD- GEVALLEN draai met de bijgeleverde sleutel A- fig. 5 de wielbouten ongeveer een slag los; schud enige malen aan de bovenkant van de carrosserie, waardoor de velg los van de wielnaaf kan komen; draai het mechanisme F-fig. 7 zodat de krik omhoogkomt, totdat het bovenste deel van de krik G goed in de borging H valt; de krik moet op de in fig. 6 aangegeven afstand onder de auto geplaatst worden; fig. 7 waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat deze weer geheel op de grond staat; plaats de slinger L-fig. 7 in de krik en krik de auto omhoog, totdat het wiel enige centimeters los van de grond is; A0G0208m draai de wielbouten helemaal los en trek vervolgens het wiel los; zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen; 168

170 Ter afsluiting: plaats het noodreservewiel op de daarvoor bestemde plek in de bagageruimte; plaats de half geopende krik stevig in de houder om rammelen tijdens het rijden te voorkomen; fig. 8 A0G0210m monteer het noodreservewiel, waarbij de gaten in de velg moeten samenvallen met die in de wielnaaf; draai met de bijgeleverde sleutel de vijf wielbouten handvast aan; laat de auto zakken en verwijder de krik; draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die is aangegeven in fig. 8. fig. 9 A0G0211m NORMALE WIEL MONTEREN Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer het noodreservewiel. Ga als volgt te werk: draai de centreerpen A-fig. 9 in een van de boutgaten in de wielnaaf; plaats het wiel op de naaf en draai met de bijgeleverde sleutel de vier bouten vast; draai de centreerpen A-fig. 9 los en draai de laatste bout vast; laat de auto zakken en verwijder de krik; haal met de bijgeleverde sleutel de wielbouten aan in de volgorde die hiervoor is aangegeven voor het noodreservewiel fig. 8. berg het gebruikte gereedschap op in de houder; plaats de houder, compleet met het gereedschap, op het noodreservewiel; plaats de afdekplaat op de juiste wijze terug in de bagageruimte. NOOD- GEVALLEN 169

171 SNELLE BANDENRE- PARATIESET FIX&GO automatic NOOD- GEVALLEN De auto is uitgerust met de snelle bandenreparatieset FIX&GO automatic, als vervanging van het gebruikelijke gereedschap en het noodreservewiel. De reparatieset bevindt zich links in de bagageruimte fig. 10. In de houder van de bandenreparatieset zijn ook de schroevendraaier en het sleepoog te vinden. De reparatieset fig. 11 bevat: een spuitbus A met afdichtvloeistof, die voorzien is van: - een vulbuis B - een sticker C met het opschrift max. 80 km/h. Na het repareren van het wiel moet deze sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats worden aangebracht (op het dashboard); fig. 10 A0G0228m een informatiefolder fig. 12, voor een correct gebruik van de snelle reparatieset. De folder moet overhandigd worden aan het personeel dat de band die behandeld is met de bandenreparatieset, moet repareren; een paar werkhandschoenen die in het zijvak van de compressor zijn te vinden; adapters voor het oppompen van diverse voorwerpen. fig. 11 fig. 12 A0G0114m A0G0048m een compressor D met manometer en verbindingsstukken; 170

172 ATTENTIE Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat de band die behandeld is met de bandenreparatieset, moet repareren. Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd worden als de diameter van het lek niet groter is dan 4 mm. Het is noodzakelijk te weten dat: De afdichtvloeistof bij buitentemperaturen tussen 20 C en +50 C werkt. De afdichtvloeistof een houdbaarheidsdatum heeft. ATTENTIE Het is niet mogelijk lekken aan de zijkanten van de band te repareren. Gebruik de reparatieset niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met een lege band. ATTENTIE Bij schade aan de velg (zodanige vervorming van het kanaal dat er lucht wegloopt) kan de band niet gerepareerd worden. Verwijder de eventueel in de band binnengedrongen voorwerpen (schroeven of spijkers) niet. NOOD- GEVALLEN 171

173 NOOD- GEVALLEN ATTENTIE De spuitbus bevat ethyleenglycol. Bevat latex: kan een allergische reactie veroorzaken. Schadelijk bij inslikken. Irriterend voor de ogen. Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing en contact. Vermijd contact met ogen, huid en kleding. Spoel bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Vermijd braken bij inslikken, spoel de mond uit, drink veel water en raadpleeg onmiddellijk een arts. Houd buiten het bereik van kinderen. Het product mag niet gebruikt worden door astmatische patiënten. Adem de dampen niet in tijdens het vullen en oppompen. Raadpleeg onmiddellijk een arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus in de daarvoor bestemde ruimte, ver verwijderd van warmtebronnen. De afdichtvloeistof heeft een houdbaarheidsdatum. ATTENTIE De compressor mag niet langer dan 20 minuten achter elkaar worden ingeschakeld. Gevaar voor oververhitting. De reparatieset is niet geschikt voor permanente reparatie; de gerepareerde banden mogen daarom slechts tijdelijk worden gebruikt. Vervang de spuitbus voordat de houdbaarheidsdatum van de afdichtvloeistof is verstreken. Spuitbussen en afdichtvloeistof zijn schadelijk voor het milieu. Houdt u voor het afvoeren van deze producten aan de wettelijke normen. fig. 13 OPPOMPEN VAN DE BAND Ga als volgt te werk: A0G0212m ATTENTIE Doe de handschoenen aan die bij de snelle bandenreparatieset zijn geleverd. plaats het te repareren wiel met het ventiel A-fig. 13 in de in de figuur aangegeven stand; trek de handrem aan, pak de snelle reparatieset en plaats de set dicht bij het wiel op de grond; 172

174 NOOD- GEVALLEN fig. 14 fig. 15 A0G0116m A0G0214m draai de ventieldop los, neem de vulbuis A-fig. 14 uit en draai de ring B-fig. 15 op het ventiel van de band; fig. 16 A0G0213m controleer of de schakelaar A-fig. 16 van de compressor in stand 0 (uitgeschakeld) staat, start de motor, steek de stekker A-fig. 17 in de contactdoos/aanstekerhouder op de tunnelconsole en schakel de compressor in door de schakelaar A-fig. 16 in stand I (ingeschakeld) te zetten; pomp de band op tot de juiste bandenspanning is bereikt (zie de paragraaf Wielen in het hoofdstuk Technische gegevens ). Controleer de bandenspanning op de manometer B-fig. 16 en schakel de compressor uit voor een nauwkeurige aflezing; fig. 17 A0G0217m als u er niet in slaagt binnen 5 minuten de bandenspanning op ten minste 1,5 bar te krijgen, koppel dan de compressor los van het ventiel en de contactdoos en verplaats vervolgens de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de band vervolgens weer op; als u er ook dan niet in slaagt om, binnen 5 minuten na inschakeling van de compressor, de spanning op ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden, omdat de band te erg beschadigd is en de reparatieset de vereiste wegligging niet kan garanderen; wendt u tot de Alfa Romeo-dealer; 173

175 NOOD- GEVALLEN als de band op de juiste spanning is gebracht (zie de paragraaf Wielen in het hoofdstuk Technische gegevens ), vertrek dan onmiddellijk; ATTENTIE Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats om aan te geven dat de band behandeld is met de snelle bandenreparatieset. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h. Vermijd bruusk accelereren en remmen. stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw de bandenspanning; vergeet niet de handrem aan te trekken; ATTENTIE Als de bandenspanning onder 1,8 bar is gedaald, mag niet verder worden gereden: de snelle reparatieset Fix & Go automatic kan de vereiste wegligging niet garanderen omdat de band te erg beschadigd is. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer. als een spanning van ten minste 1,8 bar wordt gemeten, herstel dan de correcte bandenspanning (met draaiende motor en aangetrokken handrem), waarna verder kan worden gereden; rijd zeer voorzichtig naar de Alfa Romeo-dealer. ATTENTIE U moet absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met de snelle bandenreparatieset. Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat de band moet repareren die behandeld is met de bandenreparatieset. 174

176 NOOD- GEVALLEN fig. 18 A0G0215m ALLEEN VOOR HET CON- TROLEREN EN HERSTELLEN VAN DE SPANNING De compressor kan ook worden gebruikt voor het herstellen van de bandenspanning. Maak de snelkoppeling A-fig. 18 los en verbind de koppeling direct met het ventiel van de op te pompen band fig. 19; op deze manier wordt de spuitbus niet met de compressor verbonden en wordt de afdichtvloeistof niet in de band gespoten. fig. 19 A0G0216m PROCEDURE VOOR HET VERVANGEN VAN DE SPUITBUS Ga als volgt te werk voor het vervangen van de spuitbus: maak de koppeling A-fig. 20 en de vulbuis B los; draai de te vervangen spuitbus linksom en trek de spuitbus omhoog; plaats de nieuwe spuitbus en draai de spuitbus rechtsom; plaats de koppeling A terug of sluit de vulbuis B aan op de zitting. fig. 20 A0G0047m ATTENTIE U moet absoluut aangeven, aan iedereen die de auto kan gebruiken, dat de band is gerepareerd met de snelle reparatieset. Overhandig de informatiesticker aan het personeel dat de reparatiewerkzaamheden uitvoert. 175

177 NOOD- GEVALLEN 176 GLOEILAMP VERVANGEN ALGEMENE AANWIJZINGEN Als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt: zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf Zekeringen vervangen in dit hoofdstuk; controleer voordat u een lamp vervangt of de contacten niet zijn geoxideerd; vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde type en vermogen; als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is. BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een beetje beslagen zijn: dit duidt niet op een defect, maar is een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door een lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad, en verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De aanwezigheid van druppels aan de binnenzijde van de koplamp duidt daarentegen op het binnendringen van water: wendt u tot de Alfa Romeo-dealer. ATTENTIE Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen. ATTENTIE Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken. ATTENTIE Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten. ATTENTIE Door de hoge voedingsspanning mogen defecte gasontladingslampen (Bixenon) uitsluitend vervangen worden door gespecialiseerd personeel: levensgevaar! Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.

178 NOOD- GEVALLEN fig. 21 TYPEN GLOEILAMPEN fig. 21 Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd: A Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lamp door hem uit de houder te trekken. B Gloeilampen met bajonetfitting: verwijder de lamp uit de houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien. C Buislampen: verwijder de lamp door hem uit de veercontacten los te trekken. D-E F A0G0117m Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting. Gasontladingslampen (Bixenon). 177

179 NOOD- GEVALLEN GLOEILAMPEN FIGUUR 21 TYPE VERMOGEN Grootlicht D H7 55W Dimlicht D H7 55W Grootlicht/dimlicht (uitvoeringen met bixenon-koplampen) (indien aanwezig) F D1S 55W Extra grootlicht (indien aanwezig) D H1 55W Buitenverlichting voor (1 per koplamp) A W5WB 5W Achterlichten B P21/5W 5W Mistlampen E H1 55W Richtingaanwijzer voor B PY21W 21W Richtingaanwijzer op voorspatbord A W5W 5W Richtingaanwijzer achter B P21W 21W Remlichten B P21/5W 21W Derde remlicht A W2,3W 2,3W Achteruitrijlichten B P21W 21W Mistachterlichten B P21W 21W Kentekenplaatverlichting A W5W 5W Plafondverlichting voor 2xA+1C 2xW5+10W W Bagageruimteverlichting C 10W 10W Verlichting zonneklepspiegel A 1,5W 1,5W Verlichting dashboardkastje A W5W 5W Dorpelverlichting A W5W 5W 178

180 GLOEILAMP BUI- TENVERLICHTING VERVANGEN Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf Gloeilamp vervangen. KOPLAMPUNITS In de koplampunits zijn de gloeilampen voor het grootlicht, de buitenverlichting, de richtingaanwijzers en het dimlicht opgenomen. Om de lampen te vervangen, moet het betreffende deksel worden verwijderd door het linksom te draaien. De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit fig. 22 geplaatst: A Grootlicht B Buitenverlichting/richtingaanwijzers C Dimlicht fig. 22 A0G0191m ATTENTIE Vervang de lampen en monteer de deksels, waarbij de deksels goed vast moeten zitten (geborgd). NOOD- GEVALLEN Grootlicht (halogeenlampen) Gloeilamp vervangen: draai het deksel A-fig. 22 linksom; maak de stekker A-fig. 23 los; haak de borgveer B los; fig. 23 verwijder en vervang de lamp; A0G0223m monteer de nieuwe lamp en maak vervolgens de borgveer B vast; sluit de stekker A aan; monteer het beschermdeksel op de juiste wijze. 179

181 NOOD- GEVALLEN fig. 24 A0G0193m Buitenverlichting Gloeilamp vervangen: draai het deksel B-fig. 22 linksom; druk op het lipje A-fig. 24 en verwijder en vervang de lamp; monteer de lamphouder en controleer of deze vergrendeld is; controleer bovendien visueel vanaf de buitenzijde of de lamp in de juiste stand staat; monteer het beschermdeksel op de juiste wijze. fig. 25 A0G0194m Richtingaanwijzers voor Gloeilamp vervangen: draai het deksel B-fig. 22 linksom; draai de lamphouder A-fig. 25 linksom en verwijder en vervang de lamp; monteer de lamphouder en controleer of deze vergrendeld is; controleer bovendien visueel vanaf de buitenzijde of de lamp in de juiste stand staat; monteer het beschermdeksel op de juiste wijze. fig. 26 A0G0192m Dimlicht (halogeenlampen) Gloeilamp vervangen: draai het deksel C-fig. 22 linksom; maak de stekker A-fig. 26 los; haak de borgveer van de lamp B los; verwijder en vervang de lamp; monteer de nieuwe lamp en maak vervolgens de borgveer B vast; monteer het beschermdeksel op de juiste wijze. 180

182 verwijder en vervang de lamp D; plaats de lamphouder B in het lampenglas C en monteer de lampunit. Controleer of de bevestigingsveer A-fig. 27 goed vergrendeld is. fig. 27 Dimlicht/grootlicht met gasontladingslampen (Bixenon) (indien aanwezig) A0G0163m ATTENTIE Door de hoge voedingsspanning mogen defecte gasontladingslampen (Bixenon) uitsluitend vervangen worden door gespecialiseerd personeel: levensgevaar! Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer. fig. 28 NOOD- GEVALLEN A0G0164m Richtingaanwijzers op voorspatbord Gloeilamp vervangen: druk met de hand het lampenglas in de richting van de achterzijde van de auto, zodat de bevestigingsveer A-fig. 27 wordt samengedrukt. Maak de voorzijde los en verwijder de lampunit; draai de lamphouder B-fig. 28 linksom en maak hem los van het lampenglas C; Ga voorzichtig te werk om de carrosserie of het lampenglas niet te beschadigen. 181

183 NOOD- GEVALLEN fig. 29 A0G0196m Mistlampen voor fig. 29 BELANGRIJK Wendt u voor het vervangen van de lamp van de mistlampen voor en voor het afstellen van de koplampen tot een Alfa Romeo-dealer. fig. 30 ACHTERLICHTUNITS A0G0273m In de achterlichtunits zijn de gloeilampen voor de achteruitrijlichten, de mistachterlichten, de richtingaanwijzers, de achterlichten, de kentekenplaatverlichting, de remlichten en het derde remlicht gemonteerd. U bereikt de genoemde lampen door het kofferdeksel te openen, het hendeltje A-fig. 30 te openen en het klepje B te verwijderen. fig. 31 A0G0166m De lampen zijn op de volgende wijze in de achterlichtunit fig. 31 geplaatst: A Achteruitrijlicht (linkerzijde)/ mistachterlicht (rechterzijde) B Remlicht/achterlicht C Remlicht/achterlicht D Richtingaanwijzer 182

184 fig. 32 A0G0040m Achteruitrijlichten/mistachterlichten Het achteruitrijlicht en het mistachterlicht bevinden zich in de achterlichtunit; de opstelling van de lichten is afhankelijk van de plaats van het stuur. Gloeilamp vervangen: open het kofferdeksel en het klepje op de manier die hiervoor is aangegeven (zie fig. 30); draai de lamphouder A-fig. 32 linksom en verwijder en vervang de lamp B; monteer de lamphouder en controleer of deze vergrendeld is; controleer bovendien visueel vanaf de buitenzijde of de lamp in de juiste stand staat. fig. 33 A0G0170m Achterlichten/remlichten In de achterlichtunit bevinden zich de twee gloeilampen van het achterlicht en remlicht. Gloeilamp vervangen: open het kofferdeksel en het klepje op de manier die hiervoor is aangegeven (zie fig. 30); draai de lamphouder A-fig. 33 of A-fig. 34 linksom en verwijder en vervang de lamp B; fig. 34 A0G0229m NOOD- GEVALLEN monteer de lamphouder en controleer of deze vergrendeld is; controleer bovendien visueel vanaf de buitenzijde of de lamp in de juiste stand staat. 183

185 NOOD- GEVALLEN fig. 35 A0G0167m Richtingaanwijzers Gloeilampen vervangen: open het kofferdeksel en het klepje op de manier die hiervoor is aangegeven (zie fig. 30); draai de lamphouder A-fig. 35 linksom en verwijder en vervang de lamp B; fig. 36 A0G0168m Kentekenplaatverlichting Gloeilampen vervangen: haak met een platte schroevendraaier (beschermd door een zacht doekje) de klemveer A-fig. 36 los en verwijder de lichtunit B; fig. 37 A0G0169m verwijder de lamphouder C-fig. 37 door hem iets te draaien en vervang de geklemde lamp D. monteer de lamphouder en controleer of deze vergrendeld is; controleer bovendien visueel vanaf de buitenzijde of de lamp in de juiste stand staat. 184

186 GLOEILAMP INTERI- EURVERLICHTING VERVANGEN fig. 38 A0G0274m Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf Gloeilamp vervangen. PLAFONDVERLICHTING VOOR Laat de lamp door de Alfa Romeodealer vervangen. fig. 40 A0G0172m VERLICHTING - KASTJE Gloeilamp vervangen: open het dashboardkastje; fig. 39 A0G0275m Derde remlicht Gloeilampen (fig. 38) vervangen: open de bagageruimte, verwijder de knoppen A-fig. 39 en verwijder het paneel B; haak de borgveren los en verwijder en vervang de lichtunit via de openingen in de plaat. Monteer vervolgens het paneel B. maak de lichtunit A-fig. 40 op het door de pijl aangegeven punt los; verwijder de beschermkap B-fig. 41 en vervang de geklemde lamp; NOOD- GEVALLEN 185

187 A NOOD- GEVALLEN fig. 41 A0G0173m sluit de beschermkap B-fig. 41 op de lichtunit A-fig. 40; monteer de lichtunit door deze eerst aan een zijde in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt. fig. 42 A0G0276m BAGAGERUIMTE- VERLICHTING Gloeilamp vervangen: open het kofferdeksel; maak de lichtunit A-fig. 42 op het door de pijl aangegeven punt los; fig. 43 A0G0204m open de beschermkap B-fig. 43, maak de lamp los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang de lamp; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten; sluit de beschermkap B; monteer de lichtunit door deze eerst aan een zijde in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt. 186

188 monteer de lichtunit door deze eerst aan een zijde in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt. fig. 44 DORPELVERLICHTING Gloeilamp vervangen: A0G0075m open het portier en verwijder het lampenglas A-fig. 44 op het door de pijl aangegeven punt; verwijder de beschermkap B-fig. 45 en vervang de geklemde lamp; fig. 45 A0G0235m NOOD- GEVALLEN sluit de beschermkap B-fig. 45 op de lichtunit A-fig. 44; 187

189 NOOD- GEVALLEN ZEKERINGEN VERVANGEN ALGEMENE INFORMATIE Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem. Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand: de verbindingsstrip mag niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door een exemplaar met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur). A: zekering in goede staat B: zekering met doorgebrande strip. Gebruik het tangetje C voor het vervangen van de zekeringen. Dit tangetje is vastgehaakt in de zekeringenkast op het dashboard. fig. 46 A0G0119m Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal. ATTENTIE Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte (ampère); brandgevaar. ATTENTIE Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MAXI- FUSE) doorbrandt, wendt u dan tot een Alfa Romeodealer. Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomverbruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld. ATTENTIE Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. 188

190 NOOD- GEVALLEN fig. 47 TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN A0G0157m De zekeringen van de auto bevinden zich in vier zekeringenkasten: op het dashboard, de pluspool van de accu, naast de accu en in de bagageruimte (linkerzijde). fig. 48 A0G0124m Zekeringenkast op het dashboard Om de zekeringen te bereiken, moet u de schroef A-fig. 47 losdraaien en de beschermkap B verwijderen. 189

191 NOOD- GEVALLEN fig. 49 A0G0126m Zekeringenkast op pluspool van de accu Om de zekeringen te bereiken, moet u de borgveren A-fig. 49 losmaken en de beschermkap B verwijderen. fig. 50 A0G0125m 190

192 NOOD- GEVALLEN fig. 51 Zekeringenkast naast de accu A0G0128m Om de zekeringen te bereiken, moet u de twee schroeven A-fig. 51 losdraaien en de beschermkap B verwijderen. fig. 52 A0G0123m 191

193 NOOD- GEVALLEN fig. 53 A0G0277m Zekeringenkast in de bagageruimte (linkerzijde) Om de zekeringen te bereiken, moet u het mechanisme A-fig. 53 losdraaien en de beschermkap B openen. fig. 54 A0G0224m 192

194 ZEKERINGENTABEL VERLICHTING ZEKERING AMPÈRE FIGUUR Grootlicht rechts F Grootlicht links F Dimlicht rechts F Dimlicht links F Mistlampen voor F Achteruitrijlichten F35 7,5 48 Derde remlicht F Plafondverlichting voor F Plafondverlichting voor F49 7,5 48 Richtingaanwijzers F Waarschuwingsknipperlichten F NOOD- GEVALLEN VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE FIGUUR Zekeringenkast in motorruimte F70 (MEGA-FUSE) Zekeringenkast op dashboard F Zekeringenkast in bagageruimte F01 (MAXI-FUSE) Zekeringenkast op dashboard F01 (MAXI-FUSE)

195 NOOD- GEVALLEN VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE FIGUUR Aanjager F02 (MAXI-FUSE) Elektrisch stuurslot F03 (MAXI-FUSE) Regeleenheid remsysteem (pomp) F04 (MAXI-FUSE) Regeleenheid remsysteem (magneetklep) F05 (MAXI-FUSE) Elektroventilateur motorkoelsysteem (lage snelheid) F06 (MAXI-FUSE) Elektroventilateur motorkoelsysteem (hoge snelheid) F07 (MAXI-FUSE) Koplampsproeiers F Claxons F Secundaire verbruikers elektronische inspuiting F INT voor elektronische inspuiting F16 7,5 52 Primaire verbruikers elektronische inspuiting F Regeleenheid motormanagement F Aircocompressor F19 7,5 52 Verwarming voorruit F Voeding brandstofpomp F Bobines ontsteking/inspuitventielen F Voeding autoradio/radionavigatiesysteem F Regeleenheid Body Computer/Spoel relais koplampsproeiers F31 7,5 48 Regeleenheid bestuurdersportier/regeleenheid passagiersportier/ contactslot F Beschikbaar F33 48 Beschikbaar F

196 VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE FIGUUR Remlichtschakelaar/schakelaarpaneel op tunnelconsole F35 7,5 48 Cruise-control F35 7,5 48 AQS-sensor F35 7,5 48 Beschikbaar F36 48 Regeleenheid instrumentenpaneel F Regeleenheid koplampen/voeding regeleenheid gasontladingslampen (Bixenon) (indien aanwezig) F Ver-/ontgrendelmotor kofferdeksel F Diagnosestekker EOBD F Regeleenheid bandenspanningcontrole F Inbouwvoorbereiding mobiele telefoon F Regeleenheid sirene diefstalalarm (indien aanwezig) F Airconditioning F Achterruitverwarming F Verwarming ruitensproeiermonden F41 7,5 48 Verwarming buitenspiegels F41 7,5 48 Voeding regeleenheid remsysteem (ABS/VDC) Regeleenheid Stuurhoeksensor Gierhoeksensor F42 7,5 48 Ruitenwissers/-sproeiers F NOOD- GEVALLEN 195

197 NOOD- GEVALLEN VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE FIGUUR Aansteker op middenconsole F Radionavigatiesysteem F49 7,5 48 Regeleenheid regensensor F49 7,5 48 Regeleenheid stuurwiel F49 7,5 48 Bedieningsknoppen dashboard F49 7,5 48 Regeleenheid parkeersensoren F49 7,5 48 Verlichting schakelaars op tunnelconsole F49 7,5 48 Verlichting bedieningsknoppen stoelen F49 7,5 48 Verbruikers voorruit F49 7,5 48 Inbouwvoorbereiding mobiele telefoon F49 7,5 48 START/STOP-knop F49 7,5 48 Airbagsysteem F50 7,5 48 Regeleenheid bandenspanningcontrole F51 7,5 48 Inbouwvoorbereiding autoradio F51 7,5 48 Regeleenheid instrumentenpaneel F Versterker autoradio met DSP F

198 VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE FIGUUR Stoelverstelling links F Stoelverwarming links F57 7,5 54 Stoelverstelling rechts F Versterker Subwoofer F Stoelverwarming rechts F67 7,5 54 Beschikbaar F58-54 Beschikbaar F59-54 Hydraulische pomp cabriokap F Regeleenheid en magneetkleppen cabriokap F Beschikbaar F64-54 Beschikbaar F66-54 Beschikbaar F68-54 Beschikbaar F69-54 Beschikbaar F77-54 Elektrische ruitbediening links F Beschikbaar F79-54 Elektrische ruitbediening rechts F NOOD- GEVALLEN 197

199 NOOD- GEVALLEN ACCU OPLADEN BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot een Alfa Romeo-dealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren. We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd. Ga voor het opladen als volgt te werk: maak de klem van de minpool ( ) van de accu los; sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen; let hierbij op de polariteit; schakel de acculader in; schakel aan het einde van het opladen eerst de acculader uit en koppel dan de accu los; sluit de klem weer aan op de minpool ( ) van de accu. ATTENTIE De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar. ATTENTIE Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet door deskundig personeel worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken. 198

200 OPKRIKKEN VAN DE AUTO MET DE BOORDKRIK Zie de paragraaf Wiel verwisselen in dit hoofdstuk. MET DE HEFBRUG OF GARAGEKRIK De auto mag nooit aan de voorzijde maar uitsluitend aan de zijkant worden opgekrikt door de uiteinden van de hefarm van de garagekrik of de hefbrug te plaatsen, zoals is afgebeeld in fig. 55. Wendt u voor het opkrikken altijd tot de Alfa Romeo-dealer. NOOD- GEVALLEN fig. 55 A0G0272m 199

201 NOOD- GEVALLEN SLEPEN VAN DE AUTO Het sleepoog dat bij de auto is geleverd, bevindt zich in de gereedschaphouder. VOORSCHRIFTEN VOOR HET SLEPEN VAN DE AUTO Om beschadiging van de aandrijfcomponenten te voorkomen mag de auto slechts op een van de volgende manieren worden gesleept: met de voorwielen van de grond en de achterwielen op passende rolbokken; met de achterwielen van de grond en de voorwielen op passende rolbokken; op een autotransporter met alle vier de wielen op het laadvlak. fig. 56 SLEEPOOG BEVESTIGEN Voor Ga als volgt te werk: A0G0230m verwijder het sleepoog uit de gereedschaphouder; 200

202 verwijder de geklemde dop A-fig. 56 uit de voorbumper. Gebruik hiervoor de schroevendraaier met platte punt en bescherm de punt met een zachte doek, zodat beschadigingen aan de auto worden voorkomen. draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen. fig. 57 A0G0176m Achter Neem het sleepoog uit de gereedschaphouder en draai het op de schroefdraadpen A-fig. 57. ATTENTIE Maak de schroefdraad zorgvuldig schoon, voordat u het sleepoog op de schroefdraadpen draait. Controleer voor het slepen of het sleepoog volledig op de betreffende schroefdraadpen is gedraaid. NOOD- GEVALLEN 201

203 NOOD- GEVALLEN ATTENTIE Schakel voordat de auto gesleept wordt, het stuurslot uit (zie de paragraaf Contactslot in het hoofdstuk Dashboard en bediening ). Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers. ATTENTIE Start de motor niet als de auto wordt gesleept. 202

204 GEPROGRAMMEERD GEPROGRAMMEERD SSCHEMA PERIODIEKE CONTROLES ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO NIVEAUS CONTROLEREN LUCHTFILTER/POLLENFILTER ACCU WIELEN EN BANDEN RUBBER SLANGEN RUITENWISSERS CARROSSERIE INTERIEUR

205 GEPROGRAMMEERD Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Om dit te realiseren heeft Alfa Romeo een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere km moeten worden uitgevoerd. BELANGRIJK 2000 km voor de volgende onderhoudsbeurt verschijnt er een bericht op het display. Onthoud echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet volledig toereikend is om de auto in optimale staat te houden: zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij kilometer als daarna, tussen twee servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan de auto worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning en de vloeistofniveaus en vul deze zo nodig bij. BELANGRIJK De servicebeurten van het geprogrammeerd onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. De werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud kunnen door alle Alfa Romeo-dealers tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd. Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud, worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd. BELANGRIJK Het verdient aanbeveling eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Alfa Romeo-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt. Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aanhangers, moeten er kortere intervallen worden aangehouden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud. 204

206 SSCHEMA x 1000 km Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen Werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren Werking ruitenwissers/-sproeiers controleren en eventueel sproeiermonden afstellen Stand en slijtage van wisserbladen controleren Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren en werking lampje voor versleten remblokken controleren Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem Vergrendelmechanismen van motorkap en kofferdeksel op vervuiling controleren en mechanismen smeren Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (remsysteem, hydraulische koppeling, stuurbekrachtiging, ruitenwissers, accu, motorkoelsysteem enz.) Handrem controleren en eventueel afstellen Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel controleren

207 x 1000 km Uitlaatgasemissie controleren Benzinedamp-opvangsysteem controleren Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker) Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen Bougies vervangen Luchtfilterelement vervangen Olie haakse aandrijving voor vervangen (uitvoering 3.2 JTS) Motorolie en oliefilter vervangen (of om de 24 maanden) Remvloeistof vervangen (of om de 24 maanden) Pollenfilter vervangen (of om de 24 maanden) Openen/sluiten controleren, afdichtrubbers visueel controleren, aanlegdruk van ruiten op kapafdichting controleren en eventueel afstellen (of iedere 18 maanden) Olieniveau van pomp controleren en eventueel bijvullen (of iedere 12 maanden)

208 PERIODIEKE CONTROLES Iedere km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen: niveau van de motorkoelvloeistof; niveau van de remvloeistof; niveau van de ruitensproeiervloeistof; conditie en spanning van de banden; werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten enz.); werking ruitenwissers/-sproeiers en stand/slijtage wisserbladen. Iedere km controleren en eventueel bijvullen: motoroliepeil. Gebruik bij voorkeur producten van FL Selenia omdat die speciaal zijn afgestemd op de Alfa Romeo-modellen (zie de Vullingstabel in het hoofdstuk Technische gegevens ). ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO Als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals: trekken van aanhangers of caravans; rijden op stoffige wegen; veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder nul; veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij huis-aan-huis bezorging) of als de auto lang stilstaat; in de stad; is het noodzakelijk de volgende controles vaker uit te voeren, dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven: remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren; vergrendelmechanismen van motorkap en kofferdeksel op vervuiling controleren en mechanismen smeren; visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) en rubber slangen van rem- en brandstofsysteem; acculading en niveau van het elektrolyt in de accu controleren; conditie van diverse aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren; motorolie en oliefilter controleren en eventueel vervangen; pollenfilter controleren en eventueel vervangen; luchtfilter controleren en eventueel vervangen. 207

209 NIVEAUS CONTROLEREN Zie voor de hoeveelheid vloeistof de gegevens in het hoofdstuk Technische gegevens. Let op. Tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden. fig. 1 - Uitvoering 2.2 JTS A0G0161m ATTENTIE Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar Motorolie 2. Accu 3. Remvloeistof 4. Ruitensproeiervloeistof 5. Motorkoelvloeistof 6. Olie van stuurbekrachtiging fig. 2 - Uitvoering 3.2 JTS A0G0038m

210 Motorolieverbruik Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1000 km. fig. 3 MOTOROLIE Fig. 3: uitvoering 2.2 JTS Fig. 4: uitvoering 3.2 JTS A0G0018m Motoroliepeil controleren Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor. Verwijder de oliepeilstok A en maak de peilstok schoon. Plaats de peilstok geheel terug, verwijder de peilstok en controleer of het niveau tussen het MIN- en MAX-merkteken op de peilstok staat. Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie. fig. 4 A0G0069m Motorolie bijvullen Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet via de olievulopening B motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld. Het olieniveau mag nooit het MAXmerkteken overschrijden. BELANGRIJK Als het motoroliepeil, na regelmatige controles, boven het MAX-niveau blijft, laat dan de Alfa Romeo-dealer het systeem controleren. BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten het olieniveau controleren. De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste km stabiliseert. BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto. BELANGRIJK Vul nooit motorolie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld. 209

211 ATTENTIE Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen. Afgetapte motorolie en gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Wendt u voor het verversen van de motorolie en het vervangen van de filters tot de Alfa Romeo-dealer. fig. 5 A0G0017m MOTORKOELVLOEISTOF fig. 5 Een te laag niveau bijvullen door een mengsel van 50% water en PARAFLU UP langzaam via de vuldop A van het expansiereservoir te gieten. Een mengsel van PARAFLU UP en water in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van -35 C. ATTENTIE Draai bij een zeer warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding. Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLU UPkoelvloeistof. Als eventueel moet worden bijgevuld, mag deze vloeistof met geen enkele andere koelvloeistof worden gemengd. Als dit toch gebeurt, mag de motor absoluut niet worden gestart en moet u zich tot de Alfa Romeo-dealer wenden. ATTENTIE Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zo nodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht. 210

212 fig. 6 A0G0029m VLOEISTOF VOOR RUITEN- SPROEIERS EN KOPLAMP- SPROEIERS fig. 6 Verwijder de dop A en vul het reservoir met een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de volgende mengverhouding: 30% TUTELA PROFESSION- AL SC 35 en 70% water in de zomer; 50% TUTELA PROFESSION- AL SC 35 en 50% water in de winter. Bij temperaturen onder -20 C TUTE- LA PROFESSIONAL SC 35 onverdund gebruiken. ATTENTIE Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht. ATTENTIE Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden. 211

213 BELANGRIJK Het is raadzaam dit door de Alfa Romeo-dealer te laten doen. fig. 7 uitvoering 2.2 JTS A0G0027m OLIE VAN STUURBE- KRACHTIGING fig. 7-8 Controleer of de olie nog op het maximum niveau staat: De controle moet worden uitgevoerd als de auto op een vlakke ondergrond staat en bij een stilstaande koude motor. Controleer of het niveau nabij het MAX-merkteken op het reservoir staat of bij het bovenste merkteken (maximum niveau) op de peilstok die aan de dop van het reservoir vastzit. fig. 8 uitvoering 3.2 JTS A0G0234m Als het niveau van de vloeistof in het reservoir onder het voorgeschreven niveau staat, moet als volgt worden bijgevuld: start de motor en wacht tot het niveau van de vloeistof in het reservoir stabiliseert; draai bij draaiende motor het stuurwiel een aantal malen naar uiterst rechts en uiterst links; vul vloeistof bij, totdat het niveau nabij het MAX-merkteken staat en monteer de dop. ATTENTIE Voorkom dat de olie van de stuurbekrachtiging in contact komt met warme delen van de motor: de olie is licht ontvlambaar. 212

214 fig. 9 REMVLOEISTOF fig. 9 A0G0016m Draai de dop A los en controleer of de vloeistof in het reservoir op het hoogste niveau staat. Het niveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden. BELANGRIJK Het is raadzaam dit door de Alfa Romeo-dealer te laten doen. Controleer regelmatig de werking van het waarschuwingslampje x op het instrumentenpaneel: als u op de dop A drukt (met de contactsleutel in het slot), moet het lampje gaan branden. BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan). Als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, dan moet de vloeistof vaker worden vervangen dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven. Voorkom, als u de dop losdraait, contact tussen de zeer corrosieve vloeistof en de lak. Als remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld. ATTENTIE De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moeten de betreffende delen onmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd. ATTENTIE Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen worden beschadigd. 213

215 LUCHTFILTER/ POLLENFILTER Laat het luchtfilter of het pollenfilter vervangen door de Alfa Romeo-dealer. ACCU De accu van de auto is onderhoudsarm : onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met gedestilleerd water. 214 ACCULADING CONTROLE- REN De acculading kan bepaald worden door de kleur van de optische meter A-fig. 10 te controleren. Zie de volgende tabel. Helderwitte kleur Elektrolyt bijvullen Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer Donkere kleur zonder Accu niet voldoende opgeladen Accu opladen (wij raden u aan groen middenstuk contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer) fig. 10 Donkere kleur met Niveau elektrolyt en acculading Geen enkele handeling groen middenstuk voldoende A0G0127m BELANGRIJK Wij raden u aan de acculading ieder jaar, bij voorkeur voor het begin van de winter, te controleren om de mogelijkheid van bevriezing van het elektrolyt te voorkomen. Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend voor korte trajecten wordt gebruikt, of als accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires.

216 Na het weer aansluiten van een losgekoppelde accu moet ten minste 3 minuten worden gewacht voordat de elektronische sleutel in het contactslot wordt gestoken, zodat de regeleenheid van de airconditioning de actuatoren voor de temperatuurregeling en de luchtverdeling kan resetten. ATTENTIE De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: brand- en ontploffingsgevaar. ATTENTIE Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade aan de accu en kan de accu openbarsten. ACCU VERVANGEN Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd. Als de accu vervangen wordt door een accu met andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het Onderhoudsschema staan aangegeven. Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de accu. Onoordeelkundige montage van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren (diefstalalarm, mobiele telefoon enz.), wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. Accu s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het verdient aanbeveling een defecte accu door de Alfa Romeo-dealer te laten vervangen, omdat deze beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen, verwerken van defecte accu s. ATTENTIE Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden, moet om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats worden bewaard. ATTENTIE Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen met een speciale bril. 215

217 216 PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen: wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en het kofferdeksel goed gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden; schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van de interieurverlichting; voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten enz.); voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie van de auto worden uitgevoerd, moet eerst de minpool van de accu worden losgemaakt; de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd. BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is (optische meter donker zonder groen middenstuk), raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (reeds bij temperaturen van 10 C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan Auto langere tijd stallen in het hoofdstuk Starten en rijden. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties uit het Alfa Romeo Lineacccessori-programma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. Enkele van deze stroomverbruikers blijven continu stroom verbruiken ook bij een uitgezette motor, waardoor de accu geleidelijk kan ontladen. Het totale energieverbruik van deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerde accessoires) moet minder zijn dan 0,6 ma x Ah (van de accu), zoals in de volgende tabel staat vermeld: Accu van Maximum stroomverbruik bij stilstaande motor 50 Ah 30 ma 60 Ah 36 ma 70 Ah 42 ma 90 Ah 54 ma

218 WIELEN EN BANDEN De spanning van de banden, inclusief het noodreservewiel, moet regelmatig, om de vier weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd: de bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd. Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf Wielen in het hoofdstuk Technische gegevens. fig. 11 A0G0120m Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden fig. 11: A juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak. B te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak. C te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak. Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt. BELANGRIJKE TIPS Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen. Controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Als dit het geval is, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. Rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd worden; stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen. 217

219 Banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het noodreservewiel. Monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de herkomst onbekend is. Bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel vernieuwd worden; om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de / km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen. ATTENTIE Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspanning. ATTENTIE Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor er onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan. ATTENTIE Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd. ATTENTIE Voer bij lichtmetalen velgen geen spuitwerkzaamheden uit die een temperatuur vereisen boven 150 C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen hierdoor in gevaar worden gebracht. 218

220 RUBBER SLANGEN Houd voor de rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften van het Onderhoudsschema in dit hoofdstuk aan. Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem kan gaan lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk. RUITENWISSERS WISSERBLADEN Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA PROFESSION- AL SC 35 aan. Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste één maal per jaar de wisserbladen te vervangen. Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen: wanneer de temperatuur onder 0 C is gedaald, moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit. Maak de wissers zo nodig vrij met een anti-vriesmiddel; verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit: om de wisserbladen te beschermen en oververhitting van de ruitenwissermotor te voorkomen; schakel de ruitenwissers niet in op een droge ruit. ATTENTIE Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat hierdoor het zicht onder slechte atmosferische omstandigheden aanzienlijk wordt beperkt. 219

221 fig. 12 Ruitenwisserbladen vervangen fig. 12 A0G0080m Aanwijzingen voor het losmaken van het wisserblad: RUITENSPROEIERS Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf Niveaus controleren in dit hoofdstuk). Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zo nodig met een speld worden doorgeprikt. De stralen moeten op ongeveer 1/3 van de bovenkant van de ruit worden gericht. KOPLAMPSPROEIERS Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goede staat zijn. De koplampsproeiers schakelen automatisch in als het dimlicht brandt en de ruitensproeiers worden ingeschakeld. til de wisserarm A van de voorruit; draai het wisserblad B 90 ten opzichte van de pen C, die zich aan het uiteinde van de wisserarm bevindt; trek het wisserblad los van de pen C. Aanwijzingen voor het plaatsen van het wisserblad: plaats de pen C in het gat in het middelste deel van het wisserblad B; plaats de wisserarm met het wisserblad op de voorruit. 220

222 CARROSSERIE BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN De belangrijkste oorzaken van roest zijn: luchtverontreiniging; zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat); omgevings-/seizoensinvloeden. Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat. Alfa Romeo heeft voor uw auto de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest te beschermen. De belangrijkste zijn: de toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verlenen; het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid; het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde van de spatborden, naden, randen enz.; toepassing van open holle ruimtes om condensvorming te voorkomen en binnendringend water af te voeren, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen; het aanbrengen van speciale coatings op kwetsbare delen (bijv. spatbord achter) die tegen schurende elementen beschermen. CARROSSERIEGARANTIE Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar de Service- en garantiehandleiding. 221

223 TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie. Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd (zie Plaatje met informatie over de carrosserielak in het hoofdstuk Technische gegevens ). Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout. De juiste wasmethode: verwijder de antenne van het dak als u de auto in een wastunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt; spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af; was de auto met een zachte spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit; spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem. De minder zichtbare delen zoals de randen van de portieren, het kofferdeksel, de motorkap en de koplampranden moeten tijdens het drogen niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen. Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm is, omdat dan de glans van de lak kan afnemen. Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd. 222

224 De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot. BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen. Ruiten Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op, dat de elektrische weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden. Koplampen De koplampen moeten worden gereinigd met een zachte en met water en autoshampoo bevochtigde doek. BELANGRIJK Het schoonmaken van de lampglazen met een droge doek veroorzaakt krassen waardoor de prestaties zullen teruglopen. Het gebruik van oplosmiddelen maakt de lampglazen doffer waardoor de prestaties zullen afnemen. BELANGRIJK Als de koplampen worden gereinigd met een waterstraal, moet deze op tenminste 2 cm van de lampglazen worden gehouden. 223

225 Motorruimte Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal niet direct op de elektronische regeleenheden worden gericht. Laat deze werkzaamheden verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf. BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel uit het contactslot zijn genomen en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn. INTERIEUR Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu s enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden. STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Voor een nog betere reiniging van de stoffen bekleding raden wij u aan de borstel vochtig te maken. Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van water en neutrale zeep. MET LEER BEKLEDE STOELEN Verwijder droog vuil met een zeemleer of een iets vochtige doek, zonder hard te drukken. Dep een vochtige vlek of vet met een droge en absorberende doek en wrijf daarbij niet. Behandel de plek vervolgens met een doek of zeem bevochtigd met water en een neutrale zeep. Als de vlek nog niet verwijderd is, behandel de vlek dan met een speciaal schoonmaakmiddel, waarbij de instructies op de verpakking strikt moeten worden opgevolgd. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol. Controleer bovendien of de gebruikte schoonmaakmiddelen geen alcohol of daarvan afgeleide producten bevatten, ook niet in geringe hoeveelheden. 224

226 De stoffen bekleding van uw auto is langdurig bestand tegen slijtage die ontstaat bij een normaal gebruik van de auto. Hevig en/of langdurig wrijven met kledingaccessoires zoals metalen gespen, sierknopen en klittenbandsluitingen, moet echter absoluut worden vermeden omdat hierdoor grote druk ontstaat op een bepaalde plek op de bekleding, waardoor deze plek kan slijten en de bekleding beschadigd wordt. KUNSTSTOF INTERIEURDELEN Wij raden u aan om de kunststof interieurdelen te reinigen met een doek bevochtigd met water en een neutrale zeep zonder schuurmiddel. Voor het verwijderen van vet- of hardnekkige vlekken moeten speciale schoonmaakmiddelen zonder oplosmiddelen worden gebruikt, die geschikt zijn voor het reinigen van kunststof en die het visuele effect en de kleur van de componenten niet wijzigen. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel of andere kunststof onderdelen schoon te maken. ATTENTIE Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken. ATTENTIE Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50 C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen. 225

227 LEREN STUURWIEL/POOK- KNOP Reinig deze componenten uitsluitend met water en neutrale zeep. Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol. Voordat u speciale producten gebruikt voor het reinigen van de interieurdelen, moet u eerst de aanwijzingen op het etiket van het product lezen en controleren of het geen alcohol en/of substanties op basis van alcohol bevat. Als tijdens het reinigen van de voorruit met speciaal daarvoor bestemde producten, druppels op het leer van het stuurwiel of de pookknop terechtkomen, moeten deze onmiddellijk worden verwijderd en het betreffende gebied met water en neutrale zeep worden afgenomen. BELANGRIJK Wees zeer voorzichtig bij het gebruik van mechanische diefstalbeveiligingen op het stuurwiel om beschadiging van de leren bekleding te voorkomen. 226

228 IDENTIFICATIE MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN MOTOR BRANDSTOFSYSTEEM TRANSMISSIE REMMEN STUURINRICHTING WIELOPHANGING WIELEN AFMETINGEN PRESTATIES GEWICHTEN VULLINGSTABEL VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN BRANDSTOFVERBRUIK CO 2 -EMISSIE EN 227

229 IDENTIFICATIE- Wij raden u aan nota te nemen van de identificatiegegevens. De identificatiegegevens zijn ingeslagen of aangebracht op plaatjes en bevinden zich op de volgende plaatsen fig. 1: 1 - Typeplaatje met identificatiegegevens 2 - Chassisnummer 3 - Plaatje met informatie over de carrosserielak 4 - Motornummer. EN fig. 1 A0G0286m TYPEPLAATJE MET IDENTI- FICATIE Het plaatje is aangebracht in de motorruimte, naast de bovenste schokdemperbevestiging rechts, en bevat de volgende gegevens: A. Ruimte gereserveerd voor nummer nationale typegoedkeuring fig. 2 A0G0013m D. Ruimte gereserveerd voor motortype, uitvoering en eventuele aanvullende gegevens E. Ruimte gereserveerd voor correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (alleen dieseluitvoeringen) F. Ruimte gereserveerd voor het inslaan van de fabrikantnaam. B. Ruimte gereserveerd voor het inslaan van het chassisnummer C. Ruimte gereserveerd voor vermelding van maximaal toelaatbare gewichten volgens de nationale wetgeving 228

230 MOTORCODE Het motornummer is linksachter ingeslagen, aan de kant van de versnellingsbak. fig. 3 A0G0175m CHASSISNUMMER Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast de passagiersstoel voor. Het is bereikbaar na het optillen van de bekleding A-fig. 3 en bevat de volgende gegevens: type van de auto (ZAR ); chassisnummer. fig. 4 A0G0222m PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK Dit plaatje is aangebracht aan de binnenzijde van het kofferdeksel fig. 4 en bevat de volgende gegevens: A. Fabrikant van de lak. B. Kleurbenaming. C. Kleurcode. D. Kleurcode voor bijwerken en overspuiten. EN 229

231 MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN Uitvoeringen Motorcode Code van de carrosserie-uitvoering 2.2 JTS 939A EXB1B 19 EN 3.2 JTS 939A EXG2B

232 MOTOR ALGEMENE INFORMATIE 2.2 JTS 3.2 JTS Typecode 939A A000 Cyclus Aantal en opstelling cilinders Aantal kleppen per cilinder Otto 4 in lijn 4 Otto 6 in V van 60 4 Boring en slag mm Cilinderinhoud cm 3 86 X 94, ,6 X Max. vermogen (EU) kw pk bijbehorend toerental min -1 Max. koppel (EU) Nm kgm bijbehorend toerental min -1 Bougies Brandstof , NGKFR5CP Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228) , BOSCH HR7 MPP 302 Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228) Wendt u voor het vervangen van de bougies tot de Alfa Romeo-dealer. EN 231

233 BRANDSTOFSYSTEEM 2.2 JTS JTS Brandstofsysteem Directe inspuiting Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken. TRANSMISSIE Versnellingsbak 2.2 JTS Zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit 3.2 JTS Zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit Koppeling Enkelvoudige droge plaat met hydraulische bediening Enkelvoudige droge plaat met hydraulische bediening EN Aandrijving Voor BELANGRIJK Blijf als de auto vastzit, waarbij er grote verschillen zijn tussen de grip van de voor- en de achteras, niet fors gas geven: het is veel eenvoudiger om proberen los te komen met een gemiddeld of laag toerental; wacht enige tientallen seconden tussen pogingen als meerdere pogingen nodig zijn. 4x4 232

234 REMMEN Voetrem: 2.2 JTS 3.2 JTS voor Geventileerde schijfremmen Geventileerde schijfremmen achter Schijfremmen Geventileerde schijfremmen Handrem Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later wordt bereikt. STUURINRICHTING Type 2.2 JTS JTS Hydraulisch bekrachtigde tandheugelstuurinrichting Draaicirkel (tussen stoepranden) 10,7 WIELOPHANGING Voor 2.2 JTS JTS Systeem met hoge vierpunts-ophanging Achter Systeem met multilink wielophanging EN 233

235 WIELEN VELGEN EN BANDEN Lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven. BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboekje afwijken van die van de typegoedkeuring, dient u zich altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden. Bij auto s met vierwielaandrijving moeten alle wielen voorzien zijn van banden van hetzelfde type, met hetzelfde loopvlak en van hetzelfde merk, zodat de vierwielaandrijving niet wordt beschadigd. De werking van de vierwielaandrijving wordt echter niet geschaad als er met banden met een verschillende mate van slijtage wordt gereden. Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type. BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden. NOODRESERVEWIEL Geperst stalen velg. Tubeless band. fig. 5 A0G0186m VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN fig. 5 Voorbeeld: 215/55 R V 215= Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de flanken). 55 = Hoogte/breedte-verhouding (H/S) (percentage). R = Radiaalband. 16 = Diameter van de velg (in inch) (Ø). 93 = Beladingsindex (draagvermogen). EN V = Snelheidsindex. 234

236 Beladingsindex (draagvermogen) 60 = 250 kg 84 = 500 kg 61 = 257 kg 85 = 515 kg 62 = 265 kg 86 = 530 kg 63 = 272 kg 87 = 545 kg 64 = 280 kg 88 = 560 kg 65 = 290 kg 89 = 580 kg 66 = 300 kg 90 = 600 kg 67 = 307 kg 91 = 615 kg 68 = 315 kg 92 = 630 kg 69 = 325 kg 93 = 650 kg 70 = 335 kg 94 = 670 kg 71 = 345 kg 95 = 690 kg 72 = 355 kg 96 = 710 kg 73 = 365 kg 97 = 730 kg 74 = 375 kg 98 = 750 kg 75 = 387 kg 99 = 775 kg 76 = 400 kg 100 = 800 kg 77 = 412 kg 101 = 825 kg 78 = 425 kg 102 = 850 kg 79 = 437 kg 103 = 875 kg 80 = 450 kg 104 = 900 kg 81 = 462 kg 105 = 925 kg 82 = 475 kg 106 = 950 kg 83 = 487 kg Snelheidsindex Q = tot 160 km/h. R = tot 170 km/h. S = tot 180 km/h. T = tot 190 km/h. U = tot 200 km/h. H = tot 210 km/h. V = tot 240 km/h. W= tot 270 km/h. Y = tot 300 km/h. Maximale snelheid bij winterbanden Q M + S = max. 160 km/h. T M + S = max. 190 km/h. H M + S = max. 210 km/h. VERKLARING VAN DE CODERING OP DE VELGEN fig. 5 Voorbeeld: 7 J x 16 H2 ET 43 7 = breedte van de velg in inch 1. J = velgbedprofiel (deel aan de zijkanten waarop de band steunt) = montagediameter in inch (komt overeen met die van de band die gemonteerd moet worden) (3 = Ø). H2 = vorm en aantal humps (vorm van de velgrand die de wang van de tubeless band op zijn plaats houdt). 43 = diepte van de velgbolling (afstand tussen het montagevlak van de velg op de naaf en het velghart). EN 235

237 BANDEN Standaard velgmaat 2.2 JTS 7Jx16 lichtmetaal 3.2 JTS 7,5Jx17 (*) lichtmetaal Optional bandenmaat velgmaat bandenmaat 215/55 R16 93V 7,5Jx17 lichtmetaal 225/50 R17 98W 225/50 R17 98W Noodreservewiel (voor bepaalde uitvoeringen/markten) velgmaat bandenmaat velgmaat bandenmaat 8Jx18 lichtmetaal 235/45 R18 98W 8Jx18 lichtmetaal 235/45 R18 98W 4,00B x17" T125/80 R17 (*) Bandenmaat ongeschikt voor traditionele sneeuwkettingen. Er kunnen uitsluitend spikes-spiders worden gemonteerd. BELANGRIJK Aanbevolen worden winterbanden met een snelheidsindex H. Op de 3.2 JTS uitvoering moeten de sneeuwkettingen op de VOORWIELEN van de auto worden gemonteerd. Op bandenmaat 225/50 R17 kunnen uitsluitend Spikes Spiders worden gemonteerd. EN Op bandenmaat 235/45 R18 kunnen geen sneeuwkettingen worden gemonteerd omdat deze in contact kunnen komen met het spatbord. 236

238 BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND bij gemiddelde beladingbar volbeladen bar Bandenmaat 215/55 R16 93V voor achter 2,3 2,3 2,6 2,6 Bandenmaat 225/50 R17 98W voor achter 2,5 2,5 2,7 2,7 Bandenmaat 235/45 R18 98W voor achter 2,7 2,5 2,8 2,6 Noodreservewiel T125/80 R17 Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden. Wanneer langdurig sneller dan 160 km/h wordt gereden, moet de bandenspanning hetzelfde zijn als bij een volbeladen auto. 4,2 EN 237

239 WIELUITLIJNING camber Voorwielen: caster Uitvoering 2.2 JTS 34 ± 18 maximaal verschil rechts/links: ± 18 maximaal verschil rechts/links: 18 Achterwielen: half-toespoor (per wiel) camber half-toespoor (per wiel) 8 ± 4 maximaal verschil rechts/links: 4 56 ± 18 maximaal verschil rechts/links: ± 7 (toespoor totaal: 26 ± 7 ) camber Uitvoering 3.2 JTS 26 ± 18 maximaal verschil rechts/links: 24 Voorwielen: caster 4 15 ± 18 maximaal verschil rechts/links: 18 EN Achterwielen: half-toespoor (per wiel) camber half-toespoor (per wiel) 8 ± 4 maximaal verschil rechts/links: 4 58 ± 18 maximaal verschil rechts/links: ± 7 (toespoor totaal: 26 ± 7 ) 238

240 AFMETINGEN De afmetingen zijn aangegeven in mm en zijn geldig voor auto s met standaard banden. De afmetingen wijken iets af als optional banden zijn gemonteerd. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. INHOUD BAGAGERUIMTE Inhoud: dm 3 fig. 6 A0G0285m Uitvoeringen A B C D E F G H 2.2 JTS JTS ( ) Met bandenmaat 225/50 R ( ) 1559 ( ) EN 239

241 PRESTATIES Maximum snelheid Acceleratie Kilometer met staande start van km/h km/h sec. sec. 2.2 JTS ,2 30,4 EN 3.2 JTS 240 7,6 27,8 240

242 GEWICHTEN Gewichten (kg) 2.2 JTS 3.2 JTS Rijklaar gewicht Max. toelaatbaar gewicht (*) vooras achteras totaal Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (**) Trekgewichten EN Max. gewicht op de trekhaak (*) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. (**) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. 241

243 VULLINGSTABEL 2.2 JTS 3.2 JTS Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen Brandstoftank: liter inclusief een reserve van liter Motorkoelsysteem liter Motorsmeercircuit motor liter ,15 5, ,3 5,4 Loodvrije benzine met octaangetal van ten minste 95 RON (specificatie EN228) Mengsel van 50% water en 50% PARAFLU UP SELENIA StAR Mechanische versnellingsbak/ differentieel Vloeistofreservoir ruitensproeiers, koplampsproeiers liter liter 2,3 6,0 EN 2,8 ( ) 6,0 TUTELA CAR MATRYX (?) TUTELA CAR MULTIAXLE Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC

244 VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN AANBEVOLEN PRODUCTEN EN SPECIFICATIES Gebruik Specificaties van de vloeistoffen Vloeistoffen Vervangingsen smeermiddelen voor een correct en smeermiddelen interval functioneren van de auto (originele) Smering voor benzinemotoren Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis met kwalificatie FIAT H2 SELENIA StAR Volgens het Geprogrammeerde Onderhoudsschema EN Als u niet de originele SAE 5W/40-producten gebruikt, moeten de smeermiddelen minimaal voldoen aan de specificaties ACEA A3; in dit geval zijn de optimale prestaties van de motor niet gegarandeerd. Het gebruik van producten die niet voldoen aan de specificaties ACEA A3 kunnen beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garante gedekt worden. Vraag bij zeer strenge klimatologische omstandigheden de Alfa Romeo-dealer om het juiste product uit de Selenia-lijn. 243

245 Gebruik Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen Vloeistoffen en smeer- Toepassing voor een correct functioneren van de auto middelen (origineel) Synthetische olie SAE 75W-85. Voldoet ruimschoots aan de specificaties API GL 4 TUTELA CAR MATRYX Mechanische versnellingsbak en differentieels Synthetische olie SAE 75W-85. Voldoet ruimschoots aan de specificaties API GL-5 TUTELA CAR MULTIAXLE Haakse overbrenging en achterdifferentieel (uitvoering 3.2 JTS) olie en vetten voor krachtoverbrengingen Smeermiddel voor hydrostatische overbrengingen, dat ruimschoots voldoet aan de specificatie ATF DEXRON III Vet op basis van lithiumzepen, bevat molybdeenbisulfide Indringingsgetal NLGI 2 Vet op basis van lithiumzepen. Indringingsgetal NLGI 0 TUTELA GI/E TUTELA STAR 500 TUTELA MRM ZERO Hydraulische stuurbekrachting Homokinetische koppelingen aan wielzijde Homokinetische koppelingen aan differentieelzijde Remvloeistof Antivries voor radiateur Synthetische remvloeistof FMVSS nr. 116, DOT 4, ISO 4925, SAE J-1704 CUNA NC Roodgekleurd beschermingsmmiddel met antivries op basis van monethyleen-glycol met organische formule. Voldoet ruimschootss aan de specificaties CUNA NC , ASTM D 3306 TUTELA TOP 4 PARAFLU UP Hydraulisch remsysteem en koppelingbediening EN Motorkoelsysteem Mengverhouding: 50% water 50% Paraflu UP Vloeistof ruiten-/ koplampsproeir Mengsel van alcoholen, water en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC TUTELA PROFESSIONAL SC 35 Onverdund of met water gebruiken 244

246 BRANDSTOF- VERBRUIK Het brandstofverbruik dat in de volgende tabel is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd. Het brandstofverbruik is gemeten volgens onderstaande procedure: een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer; een testrit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h; gecombineerd: hierbij telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de stad voor 63%. BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en andere situaties die de aerodynamica kunnen beïnvloeden, leveren een ander brandstofverbruik op dan hier vermeld. EN Brandstofverbruik volgens Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd EU 1999/100-normen (liter x 100 km) 2.2 JTS 13,0 7,3 9,4 3.2 JTS 16,9 8,4 11,5 245

247 EN CO 2 -EMISSIE De CO 2 -emissie, vermeld in de volgende tabel, is gemeten op een gecombineerd traject. CO 2 -EMISSIE VOLGENS EU 1999/100-NORMEN (g/km) 2.2 JTS 3.2 JTS

248 Aansteker ABS Accu - acculading controleren opladen praktische tips om de levensduur te verlengen starten met een hulpaccu vervangen Achteruitrijlicht - gloeilamp vervangen Afmetingen Airbag - aan de zijkant voor Airconditioning, automatisch met gescheiden regeling Airconditioning, handbediend Alfa Romeo CODE... 9 Armsteun (middelste) Asbak ASR (systeem) Auto langere tijd stallen Autoradio Bagageruimte Bagageruimteverlichting - gloeilamp vervangen Banden - bandenspanning standaard verklaring van bandencodering verwisselen winterbanden Bandenreparatieset Fix&Go automatic Bedieningsknoppen dashboard Bedieningsorganen Bescherming van het milieu Brandstof - brandstofmeter noodschakelaar onderbreking brandstoftoevoer/elektrische voeding 76 - verbruik Brandstof besparen Brandstofmeter Brandstofsysteem Buitenverlichting - bediening gloeilampen vervangen Cabriokap Carrosserie (reinigen) CO2-emissie CODE-card Contactslot Cruise-control Dashboard... 7 Dashboard en bediening 6 Dashboardkastje Derde remlicht Diefstalalarm Dimlicht - bediening

249 Alfa SPIDER NL: Alfa SPIDER NL :52 Pagina gloeilamp vervangen Dop van brandstoftank Dorpelverlichting - bediening gloeilamp vervangen Grootlichtsignaal koplampen afstellen koplampverstelling mistlampen afstellen gloeilamp vervangen Elektrische ruitbediening Elektronische sleutel EOBD (systeem) Extra accessoires Fix&Go automatic (bandenreparatieset) Follow me home (systeem) Gewichten Gloeilamp (vervangen van een) algemene aanwijzingen lamptypen Gloeilamp buitenverlichting vervangen Gloeilamp interieurverlichting vervangen Gordelspanners Grootlicht Handrem Hill Holder (systeem) Hoofdsteunen Identificatiegegevens Instelbaar multifunctioneel display 26 Instrumenten Instrumentenpaneel... 8 Intelligente wis-/wasregeling Interieur Interieuruitrusting Kentekenplaatverlichting Kinderen veilig vervoeren Kinderzitjes (geschiktheid voor gebruik) Klimaatregeling Koelvloeistoftemperatuurmeter Koplampen - aanpassen aan het buitenland Koplampen (reinigen) Koplampsproeiers - bediening vloeistofniveau Lak Lampjes en berichten Luchtfilter/pollenfilter Luchtroosters Mistachterlichten - bediening gloeilamp vervangen Mistlampen - bediening gloeilamp vervangen Motor - code identificatiecode specificaties

250 Alfa SPIDER NL: Alfa SPIDER NL :52 Pagina 249 Motor starten Motorkap Motorolie Parkeerlichten - bediening Parkeersensoren Ruitenwissers - bediening ruitensproeiers niveau controleren technische gegevens verbruik Motorruimte (uitspuiten) MSR (systeem) Niveaus controleren Noodgevallen Noodschakelaars onderbreking brandstoftoevoer en elektrische voeding Olietemperatuurmeter Onderhoud en zorg geprogrammeerd onderhoud Onderhoudsschema periodieke controles zwaar gebruik van de auto Parkeren Plafondverlichting voor - bediening gloeilampen vervangen Portieren Prestaties Radiozendapparatuur en mobiele telefoons Regensensor Remlichten Remmen Richtingaanwijzers - bediening gloeilampen vervangen Rubber slangen Ruiten (reinigen) wisserbladen Safe lock (systeem) SBR-systeem Sensor automatische koplampen. 65 Slepen van de auto Sneeuwkettingen Snelheid (maximum) Spiegels Startblokkering Alfa Romeo CODE 9 Starten en rijden Stuurinrichting Stuurslot Stuurwiel (verstellen) Symbolen... 9 Technische gegevens Opbergvakken Opkrikken van de auto Ruitensproeiers - bediening vloeistofniveau Transmissie Trekken van aanhangers - trekhaak monteren

251 Alfa SPIDER NL: Alfa SPIDER NL :52 Pagina 250 Trip computer Typeplaatjes - carrosserielak identificatiegegevens VDC (systeem) Veiligheid Veiligheidsgordels Velgen - verklaring van de codering Verlichting dashboardkastje - gloeilamp vervangen Verlichting zonneklepspiegel - gloeilamp vervangen Versnellingsbak (gebruik van) Vloeistoffen en smeermiddelen Vullingstabel Wielen en banden Wielophanging Wieluitlijning Windstop Zekeringen vervangen Zitplaatsen - met elektrische verstelling met elektrische verwarming met handbediende verstelling reinigen Zonnekleppen Waarschuwingsknipperlichten Wiel verwisselen Wielen - technische gegevens verwisselen...165

252 Alfa SPIDER NL: Alfa SPIDER NL :52 Pagina 251 NOTITIES

253 Alfa SPIDER NL: Alfa SPIDER NL :52 Pagina 252

254 Alfa SPIDER NL: Alfa SPIDER NL :52 Pagina 253

255 Alfa SPIDER NL: Alfa SPIDER NL :52 Pagina 254 Voor wie hart heeft voor zijn auto. De kracht achter uw motor. Vraag uw dealer naar

256 Alfa SPIDER NL: Alfa SPIDER NL :52 Pagina 255 De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia, een motorolielijn die voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. Tijdens specifieke tests blijkt dat door de hoge technische specificaties Selenia het smeermiddel is om de prestaties van uw motor optimaal en betrouwbaar te houden. SELENIA StAR HIGH PERFORMANCE smeermiddel voor bescherming van de motor, ook bij zeer zware thermische belastingen door een sportief gebruik. Een unieke formule voor maximale prestaties van motoren met een hoog specifiek vermogen, voor een optimale koude start en een constante viscositeit gedurende de gehele verversingsinterval. Speciale Selenia formule voor Alfa Romeo. SELENIA 20K Alfa Romeo Voor optimale prestaties en maximale bescherming tegen slijtage bij benzinemotoren met en zonder turbo- of multiklepsmotoren. SELENIA RACING Smeermiddel ontwikkeld met de ervaring op internationale racecircuits, garandeert uitstekende prestaties op het circuit en op de weg met optimale motorprestaties bij een sportief gebruik. De experts adviseren Selenia Selenia omvat een reeks technologisch geavanceerde producten: SELENIA DIGITECH Volledig synthetische motorolie voor benzine- en dieselmotoren. Geavanceerde technologie voor de motor; de garantie voor maximale bescherming, brandstofbesparing en betrouwbaarheid onder extreme klimatologische omstandigheden. SELENIA WR Specifieke olie voor common rail of Multijet dieselmotoren. Optimale koude start, maximale bescherming tegen slijtage, optimale werking van hydraulische klepstoters, beperking van het verbruik en stabiliteit bij hoge temperaturen. De Selenialijn wordt gecompleteerd door Selenia 20K, Selenia TD, Selenia Performer Multipower en Selenia Performer 5W-40. Bezoek voor verdere informatie over de Selenia producten de site

257 Alfa SPIDER NL: Alfa SPIDER NL :52 Pagina 256 BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND Bandenmaat Bandenmaat 215/55 R16 93V 225/50 R17 98W voor achter voor achter bij gemiddelde beladingbar volbeladen bar 2,3 2,3 2,6 2,6 2,5 2,5 2,7 2,7 Bandenmaat 235/45 R18 98W voor achter 2,7 2,5 2,8 2,6 Noodreservewiel T125/80 R17 4,2 Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden. Wanneer langdurig sneller dan 160 km/h wordt gereden, moet de bandenspanning hetzelfde zijn als bij een volbeladen auto. MOTOROLIE VERVERSEN (liter) 2.2 JTS JTS Motorsmeercircuit 5,4 Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie. BRANDSTOFTANK (liters) 2.2 JTS 3.2 JTS Tankinhoud Reserve Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. SERVICE CUSTOMER SERVICES TECHNICAL SERVICES - SERVICE ENGINEERING Fiat Group Automobiles Netherlands B.V. - B.U. After Sales Importeur voor Nederland: Fiat Group Automobiles Netherlands B.V. Singaporestraat RA Lijnden Druknummer NL - 1 e Editie - 03/2006 Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie, Middenbeemster Alle rechten voorbehouden. Nadruk, zowel geheel als gedeeltelijk, verboden zonder schriftelijke toestemming van Fiat Auto S.p.A.

258 SERVICE NEDERLANDS

INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA Geachte klant, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa Spider is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T D U C A T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

F I A T C R O M A I N S T R U C T I E B O E K J E

F I A T C R O M A I N S T R U C T I E B O E K J E F I A T C R O M A 603.81.273 I N S T R U C T I E B O E K J E Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Croma. Wij hebben dit boekje samengesteld

Nadere informatie

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen:

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen: F I A T B R A V O 603.81.708 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T P U N T O 530.02.037 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld

Nadere informatie

F I A T F I O R I N O NL I N S T R U C T I E B O E K J E

F I A T F I O R I N O NL I N S T R U C T I E B O E K J E F I A T F I O R I N O 603.81.260 NL I N S T R U C T I E B O E K J E Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Fiorino. Wij hebben dit boekje

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 530.05.000 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 530.05.000 NL ALFA STRUCTIEBOEK 530.05.000 NL ALFA 159 Geachte klant, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo heeft gekozen. Uw Alfa 159 is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo

Nadere informatie

FIAT STILO NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT STILO NL INSTRUCTIEBOEK FIAT STILO 603.45.911 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Stilo. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T P U N T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.81.207 NL i n s t r u c t i e b o e k j e

F I A T B R A V O 603.81.207 NL i n s t r u c t i e b o e k j e F I A T B R A V O 603.81.207 NL i n s t r u c t i e b o e k j e Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boekje samengesteld

Nadere informatie

FIAT STILO 603.45.644 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT STILO 603.45.644 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT STILO 603.45.644 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Stilo. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

FIAT DUCATO NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DUCATO NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DUCATO 603.81.088 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

FIAT CROMA 603.45.976 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT CROMA 603.45.976 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT CROMA 603.45.976 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Croma. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Panda. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T 5 0 0 603.81.189 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA 156 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Zoals iedere Alfa Romeo is uw Alfa 156 ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 530.02.160

F I A T 5 0 0 530.02.160 F I A T 5 0 0 530.02.160 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boek samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 530.05.007 NL ALFA Geachte klant, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa Brera is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo

Nadere informatie

G R A N D E P U N T O A B A R T H NL I N S T R U C T I E B O E K J E

G R A N D E P U N T O A B A R T H NL I N S T R U C T I E B O E K J E G R A N D E P U N T O A B A R T H 603.81.267 NL I N S T R U C T I E B O E K J E Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Abarth hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Grande Punto Abarth.

Nadere informatie

603.81.234NL Instructieboekje

603.81.234NL Instructieboekje 603.81.234NL Instructieboekje Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

F I A T D O B L Ó NL I N S T R U C T I E B O E K

F I A T D O B L Ó NL I N S T R U C T I E B O E K F I A T D O B L Ó 530.02.166 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Doblò. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, H artelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Multipla. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat

Nadere informatie

FIAT DOBLÒ 603.45.891 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DOBLÒ 603.45.891 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DOBLÒ 603.45.891 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Doblò. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

FIAT STRADA NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT STRADA NL INSTRUCTIEBOEK FIAT STRADA 603.50.926 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Strada. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

Cop Alfa Giulietta NL:Alfa 159 cop. LUM ITA :10 Pagina 1 NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE Alfa Services

Cop Alfa Giulietta NL:Alfa 159 cop. LUM ITA :10 Pagina 1 NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE Alfa Services INSTRUCTIEBOEKJE Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te

Nadere informatie

Dit instructieboekje helpt u om de specificaties en werking van uw auto snel en grondig te leren kennen.

Dit instructieboekje helpt u om de specificaties en werking van uw auto snel en grondig te leren kennen. Geachte cliënt, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo heeft gekozen. Uw Alfa 159 is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo verwacht. Dit instructieboekje helpt

Nadere informatie

GEBRUIKSHANDLEIDING. Art. 866 DRIVERCARD 06DE1939A - 03/04. Cobra is a registered trade mark by DELTA ELETTRONICA

GEBRUIKSHANDLEIDING. Art. 866 DRIVERCARD 06DE1939A - 03/04. Cobra is a registered trade mark by DELTA ELETTRONICA GEBRUIKSHANDLEIDING Art. 866 DRIVERCARD 12 Cobra is a registered trade mark by DELTA ELETTRONICA 06DE1939A - 03/04 1 06DE1939A.pmd 1 GARANTIE Garantie bepaling INHOUD Introductie... pagina 2 1. DriverCard

Nadere informatie

F I A T Q U B O 530.02.004 NL I N S T R U C T I E B O E K

F I A T Q U B O 530.02.004 NL I N S T R U C T I E B O E K F I A T Q U B O 530.02.004 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat QUBO. Wij hebben dit boekje samengesteld

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. ALFA ROMEO 156

Uw gebruiksaanwijzing. ALFA ROMEO 156 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor ALFA ROMEO 156. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de ALFA ROMEO 156 in de gebruikershandleiding (informatie,

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Alarmsysteem met afstandsbediening leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen die nodig

Nadere informatie

NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE. Alfa Services

NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE. Alfa Services Cop Alfa Giulietta NL:Alfa 159 cop. LUM ITA 16-09-2011 9:18 Pagina 1 NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE Alfa Services WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij hebben uw auto ontworpen en gebouwd en kennen

Nadere informatie

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889.

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. COBRA 889 INLEIDING Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. De belangrijkste vernieuwing in deze 889-serie bestaat uit het systeem, dat de herkenningscode van de afstandsbediening

Nadere informatie

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleidingding Effectief en gebruiksvriendelijk Het in uw voertuig gemonteerde Cobra alarmsysteem biedt een simpele, maar uiterst effectieve en gebruiksvriendelijke

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

RUITENWISSERS/-SPROEIERS

RUITENWISSERS/-SPROEIERS Elektrische functie printen RUITENWISSERS/-SPROEIERS RUITENWISSERS/-SPROEIERS - BESCHRIJVING De ruitenwissers/-sproeiers worden bediend via de hendel rechts naast het stuur: de hendel kan - door omhoog

Nadere informatie

ALARM. De werking van het systeem wordt door de body computer geregeld, die via de seriële verbinding commando''s verzendt/ontvangt.

ALARM. De werking van het systeem wordt door de body computer geregeld, die via de seriële verbinding commando''s verzendt/ontvangt. Elektrische functie printen ALARM DIEFSTALALARM BESCHRIJVING Het diefstalalarm beveiligt de auto tegen diefstal m.b.v.: interieur en omtrekbeveiliging, kanteldetectie en controle op doorsnijden van voedingskabels.

Nadere informatie

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat SCUDO. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding Cobra Alarm 4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Cobra Alarmsysteem: Diefstal is de laatste tijd explosief gestegen. CAN Bus manipulatie

Nadere informatie

Bedieningen Dutch - 1

Bedieningen Dutch - 1 Bedieningen 1. Functieschakelaar Cassette/ Radio/ CD 2. Golfband schakelaar 3. FM antenne 4. CD deur 5. Schakelaar om zender af te stemmen 6. Bass Boost toets 7. CD skip/ voorwaarts toets 8. CD skip/ achterwaarts

Nadere informatie

604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA

604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA 604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA 147 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa 147 is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gefeliciteerd! U heeft gekozen voor een fiets met elektrische ondersteuning, de E-bike. Uw E-bike zal u door zijn elektrische ondersteuning

Nadere informatie

Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627. Gebruikers Handleiding

Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627. Gebruikers Handleiding Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Mitsubishi - Cobra Alarmsysteem: Om uw auto optimaal te beschermen

Nadere informatie

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender Sloten en alarmen ALARMSYSTEEM* Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motorimmobilisatiesysteem. Teneinde maximale veiligheid en maximaal bedieningsgemak te garanderen

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. ALFA ROMEO SPIDER

Uw gebruiksaanwijzing. ALFA ROMEO SPIDER U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948

Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Belangrijke informatie Gefeliciteerd met de aankoop van uw voertuig beveiligingsysteem. Het is ontworpen om jaren van probleemloze

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING. SELCA IS200 klasse 2 alarm SELCA IS300 klasse 3 alarm. SCM goedkeuringsnr. AA030037

GEBRUIKSAANWIJZING. SELCA IS200 klasse 2 alarm SELCA IS300 klasse 3 alarm. SCM goedkeuringsnr. AA030037 GEBRUIKSAANWIJZING SELCA IS200 klasse 2 alarm SELCA IS300 klasse 3 alarm SCM goedkeuringsnr. AA030037 Beste klant, Wij danken u voor de aanschaf van het hightech SELCA modulair alarm systeem. Deze gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING EN. PROJECTION ALARM CLOCK INSTRUCTION MANUAL DE. PROJEKTIONSWECKER

GEBRUIKSAANWIJZING EN. PROJECTION ALARM CLOCK INSTRUCTION MANUAL DE. PROJEKTIONSWECKER PRC 280 NL. PROJECTIE WEKKER EN. PROJECTION ALARM CLOCK DE. PROJEKTIONSWECKER FR. RÉVEILLE PROJECTION GEBRUIKSAANWIJZING INSTRUCTION MANUAL BEDIENUNGSANLEITUNG MODE D EMPLOI GEBRUIKSAANWIJZING Wij feliciteren

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93

Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93 Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93 Inleiding Het Car Access System (CAS) regelt de toegangsmogelijkheden tot de auto.ne De CASregeleenheid

Nadere informatie

FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK WEGWIJS IN UW AUTO Fiat-CODE... 7 Diefstalalarm... 12 Start-/contactslot... 14 Portieren... 14 Kinderveiligheidsslot... 19 Zitplaatsen voor... 20 Zitplaatsen achter...

Nadere informatie

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN F I A T P A N D A G E B R U I K E N O N D E R H O U D WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T 5 0 0 603.81.795 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boek samengesteld om ude kwaliteiten

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

Powerpack. gebruikshandleiding

Powerpack. gebruikshandleiding Powerpack gebruikshandleiding 1 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding De RMA powerpack is een hulpmiddel voor de begeleiding. Het vergemakkelijkt het duwen van een rolstoel gebruiker. De hulpmotor is niet ontworpen

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote

Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote Originele afstandsbediening van het voertuig leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

Dualogic versnelllingsbak van de Fiat

Dualogic versnelllingsbak van de Fiat F I A T 5 0 0 603.95.085 NL D U A L O G I C In dit supplement worden de gebruiksmogelijkheden beschreven van de elektronisch geregelde mechanische. Voor het juiste gebruik van de versnellingsbak is het

Nadere informatie

Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK

Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa GT is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje

Nadere informatie

GT909NL. Gebruikershandleiding

GT909NL. Gebruikershandleiding GT909NL Gebruikershandleiding Rhodelta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +31 102927461 Fax + 31 104795755 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl 1.0 HANDZENDER OMSCHRIJVING GT889 GT969CH GT889: handzender

Nadere informatie

SELCA SPLIT GEBRUIKSAANWIJZING

SELCA SPLIT GEBRUIKSAANWIJZING SELCA SPLIT GEBRUIKSAANWIJZING (zie voor uitschakelen alarm zonder handzender hoofdstuk 6.1) Beste klant, Wij danken u voor de aanschaf van het high tech SELCA SPLIT modulair alarm systeem. Deze gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

1. AM/FM-radio gebruiken

1. AM/FM-radio gebruiken De tuner gebruiken 1. AM/FM-radio gebruiken Toets SOURCE MENU RECALL (BRONMENU OPHALEN) Stationsvoorkeuzetoetsen FUNCTION-toets BAND AUTO.P POWER-toets VOL-knop TUNE TRACKtoetsen Luisteren naar de AM/FM-radio

Nadere informatie

ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK

ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK Veilig en milieubewust rijden... 2 Signalen voor een correct gebruik van de auto... 6 Symbolen... 7 Inhoud... 11 WEGWIJS IN UW AUTO... 12 Lancia CODE...

Nadere informatie

Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5

Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5 Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5 Inhoud verpakking: Alarmunit Sirene Handzender ( 2 stuks) Kabels incl. zekeringen Zoekfunctie Stil alarm Startblokkering Paniek functie Anti carjacking Aansturing

Nadere informatie

HANDLEIDING SCOREBORDEN OPTIE 7 Versie 2.0 / augustus 2011

HANDLEIDING SCOREBORDEN OPTIE 7 Versie 2.0 / augustus 2011 HANDLEIDING SCOREBORDEN OPTIE 7 Versie 2.0 / augustus 2011 1.0 Inleiding Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een scorebord optie 7 van Data Display. We hopen dat er veel plezier aan beleefd zal

Nadere informatie

Dit beveiligingssysteem voor uw auto is getest en goedgekeurd door

Dit beveiligingssysteem voor uw auto is getest en goedgekeurd door SYSTEEM 2980 COMPLEET ALARMSYSTEEM MET AFSTANDSBEDIENING GEBRUIKERSHANDLEIDING GOED BEWAREN VOOR TOEKOMSTIG GEBRUIK DIT SYSTEEM MAG UITSLUITEND DOOR EEN VAKKUNDIG INSTALLATEUR WORDEN INGEBOUWD BELANGRIJK

Nadere informatie

F I A T D U C A T O 603.83.787 NL C O M F O R T - M A T I C

F I A T D U C A T O 603.83.787 NL C O M F O R T - M A T I C F I A T D U C A T O 603.83.787 NL C O M F O R T - M A T I C In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde COMFORT-MATIC bediening van de

Nadere informatie

Auto Alarm FM5000 FM500 FM600 FM700 LCD MINI

Auto Alarm FM5000 FM500 FM600 FM700 LCD MINI Auto Alarm FM5000 FM500 FM600 FM700 LCD MINI I. Functies FM 2-weg autoalarm. 2. Alarm aan (stil) Druk nogmaals 1x op de knop van de afstandbediening om alarm in AUTO Localiseren status te activeren, indien

Nadere informatie

Ducato INSTRUCTIEBOEKJE

Ducato INSTRUCTIEBOEKJE Ducato INSTRUCTIEBOEKJE ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN Benzinemotoren: Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal 95 RON. Dieselmotoren: Tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen

Nadere informatie

INTELLISTART 4 INSTALLATIE

INTELLISTART 4 INSTALLATIE Standaard mogelijkheden van de IntelliStart 4. INTELLISTART 4 INSTALLATIE Op afstand starten voor automaten en handgeschakelde auto's tevens ook geschikt voor diesels Automatisch starten bij lage accu

Nadere informatie

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene installatiehandleiding Alarmlicht met sirene INSTALLATIEHANDLEIDING ALARMLICHT MET SIRENE Gefeliciteerd met de aankoop van het Egardia alarmlicht met sirene. Website Egardia www.egardia.com Klantenservice

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

HC883 8-KANAALS ZENDER / ONTVANGER

HC883 8-KANAALS ZENDER / ONTVANGER 1. Inleiding 8-KANAALS ZENDER / ONTVANGER Dank u voor uw aankoop! U heeft geen vergunning nodig voor dit handige toestel. Bovendien kunt u praten met om het even wie en u hoeft ook geen zendtijd te betalen!

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS 1. Handleiding voor systeeminstelling - Dutch

Vehicle Security System VSS 1. Handleiding voor systeeminstelling - Dutch Vehicle Security System VSS 1 Handleiding voor systeeminstelling - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen die nodig zijn om de installatie van het alarmsysteem te

Nadere informatie

F I A T NL

F I A T NL F I A T 5 0 0 530.03.098 NL D U A L O G I C In dit supplement worden de gebruiksmogelijkheden beschreven van de elektronisch geregelde mechanische Dualogic versnellingsbak van de Fiat. Voor het juiste

Nadere informatie

In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dualogic bediening in de Fiat Punto.

In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dualogic bediening in de Fiat Punto. In dit supplement worden de gebruiksinstructies beschreven voor de versnellingsbak met elektronisch geregelde Dualogic bediening in de Fiat Punto. Voor het juiste gebruik van de versnellingsbak is het

Nadere informatie

E-Bike. Gebruikers handleiding versie B2

E-Bike. Gebruikers handleiding versie B2 E-Bike Gebruikers handleiding versie 160609-B2 Gebruikers handleiding 1. Ingebruikname Een Target fiets met elektrische ondersteuning rijdt als een gewone fiets, waarbij het elektrisch systeem zorgt voor

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T 5 0 0 G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing NL Unox Line Miss Elena & Rosella ELENA ROSELLA

Gebruiksaanwijzing NL Unox Line Miss Elena & Rosella ELENA ROSELLA Gebruiksaanwijzing NL Unox Line Miss Elena & Rosella ELENA ROSELLA AAN EN UITSCHAKELEN Het bedieningspaneel van de oven kan in twee standen werken, de handmatige stand, en de geprogrammeerde stand. In

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing. Altijd tot uw dienst SRP3011. Vragen? Vraag het Philips

Gebruiksaanwijzing. Altijd tot uw dienst SRP3011. Vragen? Vraag het Philips Altijd tot uw dienst Ga voor registratie van uw product en ondersteuning naar www.philips.com/support Vragen? Vraag het Philips SRP3011 Gebruiksaanwijzing Inhoudsopgave 1 Uw universele afstandsbediening

Nadere informatie

Gebruikers handleiding versie

Gebruikers handleiding versie Gebruikers handleiding versie 280109 Gebruikers handleiding 1. Gebruik Een fiets met VTS ondersteuning rijdt als een gewone fiets, waarbij het VTS systeem zorgt voor een extra ondersteuning die instelbaar

Nadere informatie

Elektrische functie printen DIMLICHT

Elektrische functie printen DIMLICHT Elektrische functie printen DIMLICHT DIMLICHT BESCHRIJVING De auto is uitgerust met twee dimlichten in de koplampunits. Het dimlicht wordt ingeschakeld als de stuurkolomschakelaar in de stand na de stand

Nadere informatie