Karakterisering van het grondwater in het deelstroomgebied Rijn-West

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Karakterisering van het grondwater in het deelstroomgebied Rijn-West"

Transcriptie

1 Karakterisering van het grondwater in het deelstroomgebied Rijn-West Kees Meinardi (RIVM) Remco van Ek (RIZA) Willem-Jan Zaadnoordijk (Royal Haskoning) januari 2005

2

3 Voorwoord Voor u ligt het rapport Karakterisering van het grondwater in het stroomgebieddistrict Maas. Dit rapport is opgesteld met als doel de begrenzing en karakterisering van grondwaterlichamen, zoals de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) dit vereist, gestalte te geven. Het rapport vormt het eindresultaat van uitgebreide studie naar de chemische en kwantitatieve toestand van het Nederlands grondwater en de wijze waarop dit binnen de KRW-criteria moet worden vormgeven. De rijksinstituten RIVM en RIZA hebben in opdracht van de landelijke KRW werkgroep grondwater het onderzoek uitgevoerd. De werkgroep grondwater heeft het proces van deze opdracht begeleid. Bij de start van dit project is veel gesproken over de richting waarnaar en de wijze waarop het project moest worden uitgewerkt. Zo is o.a. besloten om bij de begrenzing en karakterisering te werken van grof nu, naar fijn later. Dit houdt in dat nu een voorlopige indeling van grondwaterlichamen is gemaakt, die later nog verfijnd kan worden als de stroomgebiedbeheersplannen opgesteld moeten worden. Hierdoor zal op regionale schaal maatwerk mogelijk blijven. De werkgroep grondwater heeft de regionale productieteams bij het project betrokken door diverse workshops te organiseren. Zo zijn in een workshop in oktober 2003 diverse opties voorgelegd ten aanzien van de afbakening van grondwaterlichamen. Dit heeft er onder andere toe geleid dat bij de karakterisering een rolverdeling is overeengekomen tussen rijk en regio. Het rijk is verantwoordelijk voor de karakterisering van de grote grondwaterlichamen, terwijl de regio de kleine grondwaterlichamen ten behoeve van menselijke consumptie is gaan karakteriseren. Dergelijke besluiten zijn geaccordeerd door het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water. Het voorliggende rapport moet als kader worden beschouwd voor de door de regio opgestelde rapportage over grondwaterlichamen. In dit achtergrondrapport ligt de nadruk op de grote grondwaterlichamen. Als opdrachtgevers zijn we tevreden over het geleverde resultaat. Er is veel werk verzet. Wij willen een ieder bedanken die een bijdrage aan het rapport hebben geleverd. Dit geldt in het bijzonder voor Kees Meinardi (RIVM) en Remco van Ek (RIZA), die zich enorm hebben ingezet om de opdracht tot een goed eindresultaat te brengen. Murk de Roos (Ministerie van VROM, DGM) opdrachtgever RIVM en voorzitter landelijke werkgroep grondwater Luit-Jan Dijkhuis (Ministerie van V&W, DGW) opdrachtgever RIZA

4

5 Samenvatting De Kaderrichtlijn Water (KRW) eist dat Nederland voor eind 2004 een eerste en nadere karakterisering geeft van vooraf te bepalen grondwaterlichamen (GWL). RIVM en RIZA hebben de bepaling van GWL en de karakterisering uitgewerkt. De indeling van de GWL volgt de voor het oppervlaktewater aangehouden districten Eems, Rijn, Maas en Schelde, waarbij Rijn is verdeeld in Rijn-Noord, -Oost, -Midden en - West. Dit rapport behandelt Rijn-West, waarin drie GWL liggen. GWL5 bevat alle zandige bodemlagen buiten de zandlagen onder duinen en geestgronden, die een apart GWL16 vormen. GWL12 bestaat uit de toplagen in Holocene klei- en veenlagen waar de deklaag dermate dik is dat het merendeel van het neerslagoverschot door en over deze lagen wordt afgevoerd naar open water. Dit GWL is bepaald om het voor de KRW relevante verband tussen ondiep grondwater en oppervlaktewater te kunnen beschrijven. De karakterisering leidt tot een risicoanalyse die aangeeft of het grondwater in 2015 zal voldoen aan de in de KRW gestelde eisen. De hoedanigheid van het grondwater heeft kwantitatieve en kwalitatieve aspecten die meetellen bij de beoordeling van de huidige toestand en bij de risicoanalyse, waarbij geldt dat de toestand slecht is als één aspect onvoldoende is. De huidige toestand van het zandige GWL5 is goed ten aanzien van de vraag of de winning van grondwater in evenwicht is met de aanvulling, maar slecht met betrekking tot de beschikbaarheid van grondwater voor terrestrische ecosystemen in de vogel- en habitatrichtlijngebieden (verdrogingsschade). De concentraties voldoen aan de grenswaarden, maar de toestroming van stikstof uit de bodem naar het oppervlaktewater ligt boven de grenswaarde. Voor GWL12 in de klei- en veenlagen is de kwantitatieve toestand niet goed vanwege schade aan VHR gebieden en ligt de uitstroming van totaal stikstof naar het oppervlaktewater boven de grenswaarde. Voor GWL16 onder de duinen en geestgronden is de kwalitatieve toestand zodanig, dat de uitstroming van totaal fosfor naar het oppervlaktewater boven de grenswaarde ligt en bovendien is er sprake van verdrogingsschade aan terrestrische ecosystemen. De conclusie luidt dat de huidige toestand slecht is in alle GWL van het stroomgebied Rijn-West. Voor wat betreft de risicobeoordeling is op basis van een globale waterbalansberekening ingeschat dat de GWL geen gevaar lopen van een uitputting van de voorraad grondwater. Schade aan terrestrische ecosystemen als gevolg van onvoldoende grondwater (verdrogingsschade) is wel een probleem. GWL12 is als at risk geclassificeerd vanwege het voorkomen van kritische habitattypen in de Oostelijke Vechtplassen. GWL5 en GWL16 zijn als mogelijk at risk geclassificeerd. Daarmee wordt bedoeld dat de waterhuishouding wellicht niet optimaal is voor het in stand houden van de habitattypen, maar dat ze er in 2015 nog wel allemaal voorkomen. De kwalitatieve beoordeling voor GWL5 en GWL16 is gebaseerd op de toestand van het

6 bovenste grondwater (early warning level) dat voor GWL12 ook de huidige toestand weergeeft. GWL5 loopt gevaar omdat de gemiddelde concentratie van nitraat te hoog is in het bovenste grondwater. GWL12 loopt gevaar omdat de toevoer van stikstof (en fosfor) naar het oppervlaktewater de grenswaarden voor oppervlaktewater overschrijdt. GWL16 loopt gevaar omdat de uitstroming van fosfaat te hoog is. Tevens is het GWL kwetsbaar voor het optrekken van brak of zout grondwater. De conclusie is dat alle GWL van het stroomgebied Rijn- West gevaar lopen de goede toestand in 2015 niet te bereiken.

7 Inhoudsopgave Inleiding 1 2 Beschrijving van het deelstroomgebied Klimaat, geologie en landschap Klimaat Geologie en bodemopbouw Landschap en waterafvoer 7 3 Waterlichamen Grondwaterlichamen Methodiek begrenzing en karakterisering grondwaterlichamen Algemene beschrijving grondwaterlichamen Grensoverschrijdende grondwaterlichamen Grondwaterlichamen met afhankelijke ecosystemen Beschrijving van de huidige toestand van de grondwaterlichamen 25 4 Menselijke activiteiten en belasting Belasting van het grondwater Puntbronnen voor het grondwater Diffuse belasting van het grondwater Zoutwaterintrusie Grondwateronttrekking en kunstmatige grondwateraanvulling Belangrijkste belastingen van het grondwater 47 5 Effecten van menselijke activiteiten en ontwikkelingstrends Grondwaterlichamen met risico niet bereiken goede toestand in Methodiek bepalen risico s niet bereiken goede toestand Grondwaterlichamen met risico niet bereiken goede toestand 53 6 Beschermde gebieden Waterlichamen met onttrekking voor menselijke consumptie Beschermde gebieden voor soorten en habitats 59 7 Leemten in kennis en gegevens Technische gegevens Verschilpunten 62 8 Referenties 63 9 Bijlagen 65

8

9 1 Inleiding Sinds december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG, KRW) van kracht in de Europese Unie (EU). De doelen van de KRW zijn geformuleerd in artikel 1. Doel van de KRW is vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater, waarmee: a. aquatische ecosystemen en, wat de waterbehoeften ervan betreft, terrestrische ecosystemen en waterrijke gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed en worden beschermd en verbeterd; b. duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; c. verhoogde bescherming en verbetering van het aquatische milieu worden beoogd, onder andere door specifieke maatregelen voor de progressieve vermindering van lozingen, emissies en verliezen van prioritaire stoffen en door het stopzetten of geleidelijk beëindigen van lozingen, emissies of verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen; d. wordt gezorgd voor de progressieve vermindering van de verontreiniging van grondwater en verdere verontreiniging hiervan wordt voorkomen; e. wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte. De KRW wil de genoemde doelen bereiken door een betere regeling van het waterbeheer. De beheerseenheden die de KRW voorziet, zijn stroomgebieden met daarbinnen grond- en oppervlaktewaterlichamen. De EC heeft voor de verdere uitwerking van de KRW een Strategische Coördinatiegroep ingesteld (Common Implementation Strategy, CIS). Onder deze vlag zijn verschillende werkgroepen ingesteld waarbinnen documenten (guidances) zijn opgesteld door experts uit de verschillende lidstaten. Doel van de EC-guidances is om inhoudelijk nadere invulling te geven aan hoe om te gaan met de KRW. Binnen Nederland is door de overheid een groep Implementatie Kaderrichtlijn Water (IKW) ingesteld bestaande uit vertegenwoordigers van verschillende (overheids-)instellingen. De IKW-projectgroep richt zich specifiek op de implementatie van de KRW in Nederland. Onder de IKW vielen 10 werkgroepen die verschillende aspecten van de KRW behandelen. De taken van de IKW zijn grotendeels overgenomen door het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW), waarin vertegenwoordigers van de nationale en van lagere overheden deelnemen. Het LBOW coördineert de werkzaamheden van Regionale Werkgroepen ten behoeve van de uitvoering van de KRW. Onder LBOW valt ook de door IKW ingestelde werkgroep grondwater (WGW). Deze werkgroep coördineert alle grondwateraspecten van belang voor de implementatie van de KRW in Nederland. Een eerste grote opgave was de invulling en uitwerking van KRW, Artikel 5 Kenmerken van het stroomgebieddistrict, beoordeling van de milieueffecten van menselijke 1

10 activiteiten. RIVM en RIZA hebben een projectvoorstel gemaakt om de technische aspecten van deze probleemanalyse nader uit te werken. De doelstellingen van het RIVM/ RIZA project voor de eerste en nadere karakterisering van het grondwater zijn: 1 Indeling in grondwaterlichamen (GWL) Geven van een beredeneerde beschrijving van de indeling van bodem en grondwater van Nederland in grote hydrologische eenheden, die voldoet aan de Kaderrichtlijn Water. Het toedelen van die eenheden aan de (deel-)stroomgebieden en de benoeming van grondwaterlichamen (GWL) waartoe het volledige Nederlandse grondwater behoort. 2 Karakterisering Opstellen van een eerste en nadere karakterisering van de kwalitatieve en kwantitatieve toestand van het grondwater met de nadruk op effecten van menselijke invloeden. 3 Uitwerking van een risicoanalyse voor het grondwater De KRW onderscheidt kwantitatieve en kwalitatieve aspecten aan de hoedanigheid van het grondwater in GWL. Voor beide kan de toestand goed of slecht zijn. Daarnaast vraagt de KRW aan lidstaten om een risicoanalyse (risk assessment) uit te voeren met als doel een inschatting te maken of de voor 2015 gestelde doelen gehaald kunnen worden, dan wel te identificeren waar maatregelenpakketten moeten worden opgesteld en uitgewerkt. 4 Communicatie met nationale en Europese instellingen Verzorgen van tijdige en interactieve communicatie met Nederlandse (rijk, provincies, waterschappen) en Europese instellingen (EC groepen, buurlanden) die betrokken zijn bij invoering van de Kaderrichtlijn Water. In dit rapport wordt verslag gedaan van de aanpak en uitkomsten van het RIVM / RIZA project. In hoofdstuk 2 wordt een korte beschrijving gegeven van het deelstroomgebied, in hoofdstuk 3 wordt de huidige toestand beschreven, in hoofdstuk 4 de voornaamste menselijke belasting en hoofdstuk 5 de consequenties voor de risicobeoordeling van grondwaterlichamen. In hoofdstuk 6 wordt kort stil gestaan bij de beschermde gebieden en hoofdstuk 7 gaat in op de kennishiaten. 2

11 2 Beschrijving van het deelstroomgebied Klimaat, geologie en landschap Klimaat Een beschrijving van het Nederlandse klimaat zal worden gegeven in de algemene Regionale Rapportages over de karakterisering van de deelstroomgebieden. Voor het grondwater zijn vooral de neerslag en de verdamping van belang. Voor gemiddelde waarden is gebruik gemaakt van de langjarige gemiddelden zoals die door het KNMI zijn gegeven en die zijn bewerkt in Meinardi (1994), waarin tevens de regionale variatie is gegeven. Meer gedetailleerde en meer recente waarden zijn waar nodig eveneens afgeleid uit de gegevens van het KNMI Geologie en bodemopbouw Het deelstroomgebied Rijn-West (Figuur 2.1) omvat het rivierengebied van de Rijn en de Noord- en Zuid Hollandse kustgebieden. Naar het oosten wordt het gebied begrensd door de Utrechtse Heuvelrug en het IJsselmeer en voor de vallei van de Rijn door de Duitse grens. De ondergrond wordt voornamelijk gevormd door de fluviatiele (sedimentaire rivier afzetting) Pleistocene afzettingen van de Rijn en Oostelijke en Noordelijke riviercomponenten, glaciale afzettingen van de Peelo en Drente Formaties en mariene Eem lagen. Boven deze afzettingen ligt de Westland formatie van Holocene ouderdom. De Pleistocene lagen nemen in dikte toe van ca 50 m nabij de Duitse grens tot 250 m in het westen en 500 m in het noordwesten. Vooral in het zuidelijk deel komen tussen de 50 en 100 m diepte in het watervoerende pakket meters dikke kleilagen voor die behoren tot de Formaties van Kedichem en Tegelen. Naar het noorden vormen glaciale kleilagen en Eem kleilagen plaatselijk scheidende lagen op een diepte tussen 25 en 50 m. Tot 100 m diepe, met klei opgevulde, glaciale troggen zijn aangetroffen in het kustgebied ten noorden van IJmuiden en bij Amsterdam. Het totale doorlaatvermogen van deze lagen neemt toe van 1000 m 2 /dag nabij de Duitse grens tot meer dan 5000 m 2 /dag in het noordwesten. Aan de onderzijde worden deze lagen begrensd door de Formatie van Maassluis (in Noord-Holland ligt die onderzijde dieper dan 500 m). Zowel het fluviatiele watervoerende pakket als de mariene Maassluis afzettingen zijn voor een belangrijk deel gevuld met brak water. Het watervoerende pakket duikt vanaf de flank van de Utrechtse Heuvelrug onder de Holocene mariene klei en veenafzettingen die aan de kust een dikte bereiken van 20 m. De fluviatiele Holocene afzettingen in het rivierengebied vormen een afwisseling van komkleien en zandige stroomruggen, meer naar het westen zijn dikke veenlagen gevormd in de Alblasserwaard. Het Holocene afdekkende pakket gedraagt zich hydrologisch als een semi-permeabele laag. Het overgrote deel van dit Holocene landschap ligt beneden de zeespiegel en wordt kunstmatig 3

12 ontwaterd. De duinen langs de Noordzee kust zijn Holocene afzettingen. Hier ligt het maaiveld boven de zeespiegel. Ze bestaan uit de huidige Jonge Duinen langs de kust en daarnaast aan de landzijde de geestgronden die de, door menselijke activiteiten veranderde, overblijfselen zijn van vroegere duinen en strandwallen. De Pleistocene watervoerende pakketten zijn grotendeels gevuld met brak en zout grondwater. Dit water is vooral ontstaan tijdens de Holocene transgressies (overstroming door hoge stand van de zeespiegel) en door stroming (dispersie) vanuit de mariene basisafzettingen. Regionale zoete grondwaterstromingen dringen vanaf de Utrechtse Heuvelrug in westelijke richting en vanuit de kustduinen in oostelijke richting het verzilte gebied binnen. Deze zoete grondwaterstromingen eindigen in de diepe polders. Daarnaast zijn regionale stroomsystemen in gang gezet zijn door de ontwikkeling van de polders, waarbij verzoeting vanuit relatief hooggelegen gebieden en meren optreedt, en verzilting door diepere stromingen die onder diepe droogmakerijen brakke kwel leveren. De totale chloride belasting van het poldergebied tussen het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg door brakke kwel wordt geschat op ton per jaar.voorts treedt infiltratie van zoet rivierwater op vanuit de relatief hoogliggende rivieren met een zandige bedding. Langs de grote rivieren liggen zones met zoet grondwater tot relatief grote diepte. Het neerslagoverschot van circa 200 tot 300 mm/jaar wordt voornamelijk via ondiepe drainagestromingen door de Holocene lagen naar de drainerende waterlopen gevoerd. De merkwaardige topografie van polders met verschillende grondwaterpeilen heeft geleid tot een uiterst complex systeem van grondwaterbewegingen met daaraan gekoppeld een complex patroon van zoet, zout en brak grondwater, dat nog steeds niet in evenwicht is met de hydraulische randvoorwaarden. Tussen de met oppervlakte water bedekte Holoceen lagen en het Pleistocene watervoerende pakket bestaat een verticale uitwisseling van water die plaatselijk relatief sterk is, maar op veel plaatsen gering. Laagopbouw Onderstaande tabel geeft de laagopbouw van Rijn West, terwijl Figuren 2.1 t/m 2.4 verschillende dwarsprofielen illustreren waarbij de locatie van de dwarsprofielen is aangegeven (bron: LHS rapport III 1996). 4

13 Tabel 2.1 Laagopbouw Rijn West Figuur 2.1 Dwarsprofiel N 5

14 Figuur 2.2 Dwarsprofiel O Figuur 2.3 Dwarsprofiel P Figuur 2.4 Dwarsprofiel R 6

15 2.1.3 Landschap en waterafvoer Glaciale stuwheuvels die door het landijs in de voorlaatste ijstijd zijn opgestuwd tot tientallen meters hoogte, zijn aanwezig aan de oostzijde van Rijn-West. Dit zijn de Utrechtse Heuvelrug, Het Gooi en het Rijk van Nijmegen. Ook op het voormalige eiland Wieringen en plaatselijk op Texel zijn Pleistocene zandlagen aanwezig nabij maaiveld, die eveneens een glaciale oorsprong hebben. Het overige landschap is grotendeels gevormd onder invloed van rivieren en de zee. Pleistocene zandlagen zijn afgedekt door klei- en veenlagen van Holocene oorsprong. Langs de kust zijn eerst strandwallen gevormd (nu de geestgronden) en vanaf ongeveer duizend jaar geleden de huidige duinen. In het noorden zijn kwelders ingepolderd en ook in de Zuid-Hollandse eilanden en waarden. De rivieren hebben vooral zand in oeverwallen afgezet en klei in de lagere kommen, waarin ook veen kan zijn ontstaan. In de kustvlakte was de natuurlijke afwatering zodanig slecht dat uitgestrekte veenmoerassen ontstonden en dikke veenlagen in de bodem. De zee is in geologisch recente tijden meerdere malen in het huidige kustgebied binnengedrongen en heeft mariene kleilagen achtergelaten. Het natuurlijke landschap is vooral sinds AD 1000 ingrijpend veranderd door menselijk ingrijpen. Een vroege bewoning door mensen vond plaats op de hoger gelegen zandgronden aan de flanken van de oostelijke heuvels en op de strandwallen langs de kust. Ook de oeverwallen langs de rivieren werden al vroeg bewoond, evenals de kwelders langs de kust. Vanuit deze hogere woonplaatsen gingen de bewoners de meer binnenlands gelegen landen ontginnen door sloten te graven voor de afwatering. Het ongewenste indringen van rivier- en zeewater werd verhinderd door kleinere stromen met dammen af te sluiten. Vanaf ongeveer 1000 jaar geleden gingen de mensen bovendien hun land beschermen door dijken aan te leggen. Dit proces is eeuwen doorgegaan totdat vrijwel al het land in gebruik was genomen. Na de ontginning en de bedijkingen hield de natuurlijke vorming van het land op. Veen kon niet meer ontstaan door ontwatering en afzetting van sediment door de zee of door rivieren vond niet langer plaats. In de veengebieden vond zelfs afbraak van veen plaats door de oxidatie van het aan de lucht blootgestelde veen, die maakte dat het landniveau enkele decimeters tot een meter per eeuw daalde. Deze situatie heeft opnieuw tot grote veranderingen geleid. De combinatie van een daling van het maaiveld en een verhoogde stormintensiteit heeft in de twaalfde en dertiende eeuw grote inbraken van de zee tot gevolg gehad. Grote delen van de Zuiderzee (IJsselmeer) zijn toen ontstaan en verder drong de zee binnen in de Kop van Noord- Holland, langs de Oude Rijn, in het Westland en op de Zuid-Hollandse eilanden. De Biesbosch werd enige eeuwen later gevormd. In de gebieden waar de zee doordrong ligt nu zeeklei aan de oppervlakte in veel gevallen boven veenlagen. Een ander gevolg van de doorgaande daling van het maaiveld was ook dat veel veenland onbruikbaar raakte doordat het te drassig werd (De Bakker en Van den Berg, 1982). Waar de bodem uit mosveen bestond, gingen de eigenaars ertoe over om het voor brandstof te winnen, eerst door afgraven, maar al snel door 7

16 uitbaggeren tot de onderliggende kleilaag op circa NAP-4 m. Hierdoor ontstonden plassen die door golfafslag nog groter werden. Het bos- en rietveen langs de stromen was minder geschikt als brandstof en dat werd niet afgegraven. Turfwinning was lonend doordat de behoefte aan energie van de Hollandse steden groot was vanaf de late Middeleeuwen. In de zeventiende eeuw bestond een groot deel van het Utrechts- Hollandse veengebied uit open water en relatief smalle stroken veenland. Vanaf de zeventiende eeuw zijn veel plassen drooggemaakt door bemaling, eerst met windmolens en later met stoomgemalen. De oudste droogmakerijen uit het begin van de zeventiende eeuw liggen ten noorden van het IJ. De plassen in Zuid-Holland zijn overwegend in de achttiende en negentiende eeuw drooggemaakt (figuur 2.1). De laatste grote droogmakerijen waren de Haarlemmermeer en de Zuidplaspolder bij Rotterdam, waarvoor in de negentiende eeuw stoomgemalen nodig waren. De droog gevallen bodem bestond veelal uit zeeklei die voor de veenvorming was afgezet. De drainage van deze gronden kon met een ruimer slootstelsel worden bereikt, zodat de verkaveling anders werd dan in de omliggende veengebieden en ook akkerbouw kon worden toegepast. Niet alle plassen zijn drooggemaakt. Vooral nabij de Utrechtse Heuvelrug was de afdekkende kleilaag dun zodat een sterke aandrang van kwelwater optrad die de ontwatering bemoeilijkte. In dat gebied liggen daarom nog relatief veel plassen. Figuur 2.1 Landaanwinning in Rijn-west in de afgelopen eeuwen. 8

17 Het gehele gebied van Rijn-West heeft onder invloed gestaan van menselijk ingrijpen. De bedijkingen van de Betuwe en de Vijfherenlanden hebben de eerder gevormde oeverwallen en kommen gefixeerd. De oeverwallen zijn al vroeg voor de landbouw in gebruik genomen, maar de kommen pas enkele eeuwen geleden. Her en der zijn langs de dijken wielen gevormd bij vroegere dijkdoorbraken en ook gebieden met overslaggronden. In de Lopikerwaard ten noorden van de Rijn en het Land van Maas en Waal ten zuiden van de Waal heerst een vergelijkbare situatie en dat geldt ook voor het gebied van de Kromme Rijn in Utrecht. De Alblasserwaard is een veengebied waar geen veen is gewonnen op grote schaal. Het gebied is geen plas geweest en de zee is er nauwelijks binnengedrongen. Het land is slechts geschikt voor grasland omdat het maar moeizaam ontwaterd kon (en kan) worden, vroeger door de molengangen bij Kinderdijk en nu door gemalen. Deze situatie is vergelijkbaar met die in de Krimpenerwaard en ook de gebieden langs de Oude Rijn hebben deels dezelfde kenmerken. De eilanden en waarden ten westen van Dordrecht zijn door geologisch gezien recente invloeden van de zee gevormd. De bodem bevat zeeklei en het land is gefixeerd na de bedijkingen in de Middeleeuwen wat echter niet betekent dat er geen overstromingen meer zijn geweest. In de Kop van Noord-Holland en op Texel is tot in de vorige eeuw land gewonnen door inpolderingen, deels is dat land dat eerder verloren was gegaan. De Wieringermeerpolder is een recente droogmakerij die in 1932 is drooggelegd. De geschiedenis van het landschap van Rijn-West komt tot uiting in de bodemtypen en in het landgebruik. De overheersende bodemtypen zijn aangegeven in Figuur 2.2. De grote lijn in het overheersende bodemtype is dat van oost naar west achtereenvolgens zand, rivierklei, veen, zeeklei en geestgronden (zand) worden aangetroffen. In de veengebieden liggen droogmakerijen met een bodem van zeeklei. Afwijkende bodemtypen zijn de zandige banen in het kleigebied ter plaatse van oude stroombeddingen van rivieren en getijgeulen. Het veengebied bevat zandige donken, die de top zijn van begraven rivierduinen. In het Land van Maas en Waal ligt nog steeds een uitgestrekt complex van rivierduinen bij Wijchen. 9

18 Figuur 2.2 Grondsoorten in Rijn-West Een belangrijk kenmerk van het bodemgebruik c.q landgebruik in Rijn- West (Figuur 2.3) is de dichte bebouwing in veel delen van het gebied. De geestgronden tellen nog steeds de meeste dorpen en steden, maar daarnaast zijn dicht bewoonde gebieden ontstaan rond de grote steden. De randstad Holland bestaat uit dicht bevolkte zones die Den Haag, Amsterdam, Utrecht en Rotterdam vrijwel met elkaar verbinden rond een dunner bevolkt landelijk gebied (Groene Hart). Aan de rand van de Utrechtse Heuvelrug liggen veel dorpen, terwijl de hogere delen met (naald)bos zijn beplant. Het Gooi is vrijwel geheel verstedelijkt. 10

19 Figuur 2.3 Bodemgebruik in Rijn-West In het rivierkleigebied liggen de kommen meest in gras terwijl op de meer zandige bodems een gemengd bedrijf wordt toegepast. De meest drassige kommen werden vroeger als griendland gebruikt, sommige daarvan zijn nu natuurgebieden. Overigens is fruitteelt tot ontwikkeling gekomen op de meest zandige bodems. Het veengebied wordt overwegend gebruikt voor de veeteelt, maar in droogmakerijen vindt ook akkerbouw plaats. Sommige overgebleven plassen zijn thans waardevolle natuurgebieden, waarvan het Naardermeer het meest bekende voorbeeld is. De ingedijkte zeekleigronden worden veelal gebruikt voor de akkerbouw, maar plaatselijk ook voor de veeteelt. Het Westland is vrijwel geheel met kassen bedekt. De Wieringermeerpolder is een belangrijk akkerbouwgebied. 11

20 12 De bollenteelt is tot ontwikkeling gekomen op de geestgronden maar die teelt breidt zich thans ook uit naar de zavelige zeekleigronden in de rest van Nederland en bijvoorbeeld ook in de Kop van Noord-Holland. De duinen fungeren als zeewering en zijn in de periode overwegend met naaldbos beplant. In en nabij de duinen liggen waardevolle natuurgebieden. Grote delen van de Noord- en Zuid- Hollandse duingebieden worden gebruikt voor de openbare watervoorziening, vroeger in de vorm van een gewone winning van grondwater, maar thans vooral na de infiltratie van voorgezuiverd rivierwater.

21 3 Waterlichamen Grondwaterlichamen De Kaderrichtlijn hanteert de onderstaande definitie t.a.v. een grondwaterlichaam: Een grondwaterlichaam is een afzonderlijke grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen. Een watervoerende laag is een of meer ondergrondse rotslagen of andere geologische lagen die voldoende poreus en doorlatend zijn voor een belangrijke grondwaterstroming naar ecosystemen aan maaiveld en/of de onttrekking van aanzienlijke hoeveelheden grondwater Methodiek begrenzing en karakterisering grondwaterlichamen De EU geeft geen randvoorwaarden voor het aantal of de omvang van grondwaterlichamen. Lidstaten zijn vrij om dit zelf in te vullen. Wel behoudt de Europese commissie zich het recht voor GWL te aggregeren voor de rapportage indien zij dat wenselijk acht (EC, 2003). Voor de begrenzing tussen GWL kunnen hydrogeologische barrières, stroomlijnen en toestandsverschillen (goede of slechte toestand) gehanteerd worden en verder moet elk GWL aan één bepaald stroomgebieddistrict worden toegewezen. Voor Rijn-West zijn geologische indelingscriteria niet relevant. Het harde gesteente zit relatief diep. De indeling in stroomgebieden en (om pragmatische redenen) deelstroomgebieden is in de eerste plaats gebruikt als criterium voor afbakening. Grondwaterlichamen dienen bij een stroomgebieddistrict te horen om een zinvol stroomgebiedbeheersplan op te kunnen stellen. Verder zijn de GWL opgedeeld vanwege het verschillende karakter van het topsysteem (aanwezigheid Holocene deklaag). De aard van de deklaag is gehanteerd als indelingscriterium aangezien in gebieden met een dikke deklaag van veen en klei nauwelijks water van boven zal doordringen in de diepere zandpakketten omdat de doorlatendheid voor water gering is. Het overtollige water zal relatief snel in ontwateringsmiddelen terecht komen en dat is een relevant aspect in relatie tot de KRW. De ondergrens van deze systemen is gelegd op circa 3 m (de grens van de zone waar regenwater via het ondiepe grondwater naar de drainage zal stromen). Onder de deklaag liggen de diepere zand grondwaterlichamen die ook slecht doorlatende lagen bevatten, die echter wel een meer of minder grote uitwisseling van water over de verschillende aquifers toelaten. De verticale samenhang tussen de verschillende watervoerende zandlagen is relevant voor het beheer van deze grondwaterlichamen. Vandaar dat ze niet zijn opgedeeld en als één geheel worden beschouwd. De duinen zijn daarnaast als een apart grondwaterlichaam beschouwd gezien hun speciale functie in relatie tot natuur en drinkwaterwinning en 13

22 de specifieke geohydrologische situatie (lens van zoet grondwater op zout grondwater). In Rijn-West komt ook relatief veel brak grondwater voor in de ondergrond, maar het onderscheid zoet-brak-zout is uitdrukkelijk niet gebruikt als extra criterium voor het afbakenen van grondwaterlichamen. De reden hiervoor is verwoord in (Meinardi et al 2005). Op basis van bovenstaande argumenten zijn in Rijn-West drie grondwaterlichamen (GWL) onderscheiden (Figuur 3.1): GWL5 Zand Rijn-West; GWL12 Klei/veen Rijn-West; GWL16 Duin Rijn-West. Figuur 3.1: Kaart van de grote grondwaterlichamen in Rijn-West Algemene beschrijving grondwaterlichamen De onderstaande tabel geeft de procentuele verdeling weer van de verschillende vormen van landgebruik per grondwaterlichaam voor het gebied dat aan maaiveld ligt (het zand-grondwaterlichaam loopt door onder het klei/veen grondwaterlichaam). 14

23 Tabel 3.1 Procentuele verdeling landgebruik per grondwaterlichaam GWL Landbouw Bos Urbaan Water Natuur Zand GWL Klei/veen GWL Duin GWL Het neerslagoverschot in de zandgebieden vult het grondwater aan dat lokaal tot afvoer komt en via GWL5 bovendien voor een deel naar de zandlagen onder de klei- en veenlagen stroomt. Het neerslagoverschot in het poldergebied stroomt vooral via de ondiepe klei- en veenlagen in GWL12 af naar de lokale sloten en tochten. Onder deze deklaag liggen de diepere zandige lagen van GWL5, die plaatselijk tot aan de oppervlakte reiken. Een voorbeeld zijn de stroombeddingen van de grote rivieren waar water uit de rivieren naar de bodem percoleert en als grondwater afstroomt naar weerszijden. Ook vanuit sommige hogere polders kan grondwater door de deklaag naar de diepere zandlagen infiltreren. Onder de duinen en geestgronden ligt een apart GWL16, waar het grondwater in een lens van zoet grondwater stroomt, die rust op dikke lagen brak en zout grondwater. De grote variatie in de hydrologische situatie (Figuur 3.2) komt ook tot uiting in verschillen in de kwaliteit van het grondwater, met name wat betreft de verdeling van zoet en brak of zout grondwater in de bodem. Oppervlakkige afvoer treedt op waar slecht doorlatende lagen aanwezig zijn op geringe diepte, dus in grote delen van het gebied. Figuur 3.2 Schematische opbouw van de GWL, blokken van 10*10km bij 150m hoog. Grote delen van Rijn-West zijn sinds eeuwen sterk verstedelijkt waardoor lokaal ernstige puntbronnen van grondwaterverontreiniging zijn geconstateerd, vooral in de steden. Zand GWL Het zandige-gwl5 ligt onder het klei/veen GWL12 en het komt bij de Utrechtse Heuvelrug aan het oppervlak. Het bevat al het zoete, brakke 15

24 en zoute grondwater buiten het duin-gwl16. Het reikt van de hydrologische basis tot de onderkant van de Holocene deklaag of tot aan maaiveld, afhankelijk van de locatie. Het komt slechts beperkt aan maaiveld: bij Den Burg op Texel, op Wieringen, in Het Gooi en de Utrechtse Heuvelrug en rond Nijmegen. Verder wordt het afgedekt door het ondiepe klei/veen-gwl12. Het zand GWL grenst lateraal aan het duin-gwl16 in het westen en aan het zand-gwl4 Rijn Midden in het oosten. Vanaf de Middeleeuwen is de bodem in cultuur gebracht en daardoor zijn veranderingen opgetreden die het grondwater in GWL5 sterk hebben beïnvloed. Van oorsprong ontvingen de lage gebieden grondwater uit infiltratiegebieden zoals de Utrechtse Heuvelrug en de Brabantse zandgronden. Door menselijke ingrepen in het verleden zijn grote verschillen in niveau ontstaan waardoor het grondwater onder de polders thans ook plaatselijk wordt aangevuld. In de Betuwe (de vallei van de Rijn tussen de Veluwe in het noorden en de hogere zandgronden van het Rijk van Nijmegen in het zuiden) stroomt het grondwater in diepere lagen van beide zijden toe, ook vanuit het naburige deelstroomgebied Rijn-Midden. Op het grensvlak van deze stromingen is een langgerekte zone aanwezig waar het brakke grondwater relatief hoog komt. Overigens is het diepe grondwater zoet en van goede kwaliteit. Het ondiepe grondwater in de aquifers onder de afdekkende kleilaag heeft de kenmerken van infiltratie vanuit de rivier de Rijn, dat al dan niet onder invloed van indamping heeft gestaan. Het grondwater verder naar het westen in het Hollandse rivierenland ontvangt eveneens grondwater dat recent vanuit grote waterlopen is geïnfiltreerd. Het voorkomen van zoet grondwater in zandige stroombeddingen in stroken langs de grote rivieren is belangrijk voor de openbare watervoorziening. Dit zoete grondwater ligt als een lens van zoet grondwater op dieper brak grondwater. Het grondwater in het veenweidegebied is nabij de Utrechtse Heuvelrug zoet tot op grote diepte, maar wordt steeds brakker in westelijke richting. Uiteindelijk is het brak over de volle diepte van de watervoerende lagen. Onder de droogmakerijen is vrijwel al het grondwater brak of zelfs zout. Het grondwater onder de naastliggende veenpolders is plaatselijk echter zoet omdat dergelijke polders vaak infiltratiepolders zijn, waar een deel van het neerslagoverschot in de zandige aquifers doordringt, waarin het afstroomt naar naastliggende of verder weg gelegen diepe polders. Klei/veen GWL Het ondiepe klei- en veen-gwl bestaat uit het grondwaterlichaam in de bovenste 3 meter van oppervlakkige klei- en veenlagen die dikker zijn dan 3 meter. Door het aanleggen van polders en drooglegging van plassen kwam het land beneden zeeniveau te liggen. Door ontwatering en klink zakt het land steeds verder. De grondwateraanvulling wordt veelal afgevoerd via buisdrainage en sloten. Deze kunstmatige handhaving van het waterpeil beneden het maaiveld leidde tot een opwaarts gerichte kwelstroming, die brak en zout grondwater bevat. Dit brakke grondwater is afkomstig van grotere diepte, waar het in het 16

25 geologische verleden was gevormd. In een smalle zone langs de kust wordt het door een stroming van marien water aangevuld. Duin GWL Langs de kust zijn de relatief recent (vanaf circa AD1000) gevormde jonge duinen aanwezig en iets meer landinwaarts de geestgronden die de overblijfselen zijn van oudere duinen en strandwallen. Het grondwater onder de duinen is zoet in lenzen die maximaal een diepte van circa 100 m bereiken. Het gehele duin-gwl16 reikt echter tot aan de geohydrologische basis en bevat op grotere diepte brak grondwater. De zoetwaterbel bevat water van goede kwaliteit doordat de duinen overwegend met een natuurlijke vegetatie bedekt zijn. Dit grondwater is geschikt om drinkwater te bereiden en dat is plaatselijk ook gebeurd. Door de winning werd echter brak grondwater aangetrokken. In de duinen zijn daarom tegenwoordig omvangrijke werken van kunstmatige infiltratie geïnstalleerd voor de winning van drinkwater. Naast de lokale grondwatersystemen rond de infiltratiesystemen en winningen zijn er grondwatersystemen die water afvoeren naar de Noordzee en de binnenduinrand en landinwaarts gelegen polders.het grondwater onder de geestgronden is ook zoet, maar daarvan is de kwaliteit minder door de effecten van de lokale land- en tuinbouw (bollenteelt). Per GWL is een tabel aangemaakt waarin een aantal kerngegevens is samengevat. De (globale) geohydrologische karakterisering is afgeleid van de landelijke NAGROM schematisatie. Ten tijde van de analyse was dit bestand op landelijk consistente wijze ontsloten en beschikbaar. Voor toekomstige analyses wordt aanbevolen gebruik te maken van het REGIS data 2 model dat naar verwachting in de loop van 2005 gereed zal zijn. Tabel 3.2 Gegevens van de individuele grondwaterlichamen GWL Waarde eenheden 5 Algemeen 5 Naam zand Rijn-West 5 Dagzomend oppervlak km 2 5 Opp.onderKl/Veen km 2 5 Tot.oppervlak km 2 5 Deelstroomgebied(en) Rijn-West 5 Stroomgebied(en) Rijn 5 Provincie(s) Gelderland 5 Utrecht 5 Noord-Holland 5 Zuid-Holland 5 Aantal aquifers 3-5 Waterschap Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht 5 Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 5 Hoogheemraadschap van Delfland 17

26 GWL Waarde eenheden 5 Hoogheemraadschap van Schieland 5 Hoogheemraadschap van Rijnland (met inliggende waterschappen Groot Haarlemmermeer, Oude Rijnstromen, Wilck en Wiericke) 5 Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden en Waterschappen De Brielse Dijkring, De Groote Waard, IJsselmonde, Alblasserwaard en Vijfherenlanden, Krimpenerwaard 5 Waterschap Rivierenland 5 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 5 Gemiddelde dikte 177 m 5 Volume Aquifer milj m 3 5 Volume Aquifer milj m 3 5 Volume Aquifer milj m 3 5 Deklaag weerstand 5 C-Minimum < 1 d 5 C-Gemiddelde d 5 C-Maximum d 5 Diepte tot Grondwater Wintersituatie Maximum GHG Gemiddelde GHG 0 cm 47 cm 5 Minimum GHG 150 cm 5 Zomersituatie 5 Maximum GLG 0 cm 5 Gemiddelde GLG 74 cm 5 Minimum GLG > 200 cm 5 Jaarlijkse grondwater fluctuatie 5 Verschil GLG-GHG (per gridcel) 5 Minimum 0 cm 5 Gemiddelde 27 cm 5 Maximum 100 cm 5 Verschil maxglgminghg (per GWL) 5 Minimum 0 cm 5 Maximimum > 200 cm 5 Max. verschil > 200 cm 5 Aquifer1 18

27 GWL Waarde eenheden 5 Gemiddelde dikte 10 m 5 Gemiddelde transmissiviteit m 2 /dag 5 Gemiddelde k m/d 5 Type ondiep 5 Aanvulling-type topsysteem 5 Aquifer2 5 Gemiddelde dikte 50 m 5 Gemiddelde transmissiviteit 1473 m 2 /dag 5 Gemiddelde k 29.5 m/d 5 Type diep 5 Aanvulling-type geen 5 Aquifer3 5 Gemiddelde dikte 100 m 5 Gemiddelde transmissiviteit 3822 m 2 /dag 5 Gemiddelde k m/d 5 Type diep 5 Aanvulling-type geen GWL5 Waterbalans in milj m 3 /jaar GWL5 In Uit Netto GWL5 Netto Neerslag 143, ,1 GWL5 Grondw./Opp.w. 9, ,4 GWL5 Wegz.Klei/veen 552, ,9 GWL5 Onttr.&Infilt. 7, ,8 - Lateraal (sluitpost) In - 309,2 GWL Waarde eenheden 12 Algemeen 12 Code Naam klei/veen Rijn-West 12 Oppervlak km 2 12 Deelstroomgebied(e n) Rijn-West 12 Stroomgebied(en) Rijn 12 Provincie(s) Gelderland 19

28 GWL Waarde eenheden 12 Utrecht 12 Noord-Holland 12 Zuid-Holland 12 Aantal aquifers 0-12 Waterschap Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht 12 Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 12 Hoogheemraadschap van Delfland 12 Hoogheemraadschap van Schieland 12 Hoogheemraadschap van Rijnland (met inliggende waterschappen Groot Haarlemmermeer, Oude Rijnstromen, Wilck en Wiericke) 12 Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden en Waterschappen De Brielse Dijkring, De Groote Waard, IJsselmonde, Alblasserwaard en Vijfherenlanden, Krimpenerwaard 12 Waterschap Rivierenland 12 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 12 Gemiddelde dikte 3 m 12 Totaal Volume milj m 3 12 Deklaag weerstand nvt 12 Diepte tot Grondwater 12 Wintersituatie 12 Minimum GHG 0 cm 12 Gemiddelde GHG 37 cm 12 Maximum GHG 150 cm 12 Zomersituatie 12 Minimum GLG 0 cm 12 Gemiddelde GLG 94 cm 12 Maximum GLG > 200 cm 12 Jaarlijkse grondwater fluctuatie 12 Verschil GLG-GHG (per gridcel) 12 Minimum 0 cm 12 Gemiddelde 56 cm 12 Maximum 100 cm 12 Verschil maxglgminghg (per GWL) 12 Minimum 0 cm 20

29 GWL Waarde eenheden 12 Maximimum > 200 cm 12 Max. verschil > 200 cm GWL12 Waterbalans in milj m 3 /jaar GWL12 In Uit Netto GWL12 Netto Neerslag 2159, ,1 GWL12 Grondw./Opp.w. 21,6 1627,8-1606,2 GWL12 Wegzijging 0 552,9-552,9 GWL12 Onttr.&Infilt GWL Waarde eenheden 16 Algemeen 16 Code Naam duin Rijn-West 16 Oppervlak km 2 16 Deelstroomgebied(e n) Rijn-West 16 Stroomgebied(en) Rijn 16 Provincie(s) Noord-Holland 16 Zuid-Holland 16 Aantal aquifers 3-16 Waterschap Hoogheemraadschap van Delfland 16 Hoogheemraadschap van Rijnland (en inliggend waterschap De Oude Rijnstromen) 16 Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden en Waterschap De Brielse Dijkring 16 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 16 Gemiddelde dikte 180 m 16 Volume Aquifer milj m 3 16 Volume Aquifer milj m 3 16 Volume Aquifer milj m 3 16 Deklaag weerstand 16 C-Minimum < 1 d 16 C-Gemiddelde 1090 d 16 C-Maximum d 16 Diepte tot Grondwater 21

30 GWL Waarde eenheden 16 Wintersituatie 16 Minimum GHG 0 cm 16 Gemiddelde GHG 88 cm 16 Maximum GHG 150 cm 16 Zomersituatie 16 Minimum GLG 0 cm 16 Gemiddelde GLG 130 cm 16 Maximum GLG > 200 cm 16 Jaarlijkse grondwater fluctuatie 16 Verschil GLG-GHG (per gridcel) 16 Minimum 0 cm 16 Gemiddelde 42 cm 16 Maximum 100 cm 16 Verschil maxglgminghg (per GWL) 16 Minimum 0 cm 16 Maximimum > 200 cm 16 Max. verschil > 200 cm 16 Aquifer1 16 Gemiddelde dikte 10 m 16 Gemiddelde transmissiviteit m 2 /dag 16 Gemiddelde k m/d 16 Type ondiep 16 Aanvulling-type topsysteem 16 Aquifer2 16 Gemiddelde dikte 50 m 16 Gemiddelde transmissiviteit m 2 /dag 16 Gemiddelde k 32.3 m/d 16 Type diep 16 Aanvulling-type geen 16 Aquifer3 16 Gemiddelde dikte 100 m 16 Gemiddelde transmissiviteit 4360 m 2 /dag 16 Gemiddelde k 43.6 m/d 16 Type diep 22

31 GWL Waarde eenheden 16 Aanvulling-type geen GWL16 Waterbalans in milj m3/jaar GWL16 In Uit Netto GWL16 Netto Neerslag 201, ,3 GWL16 Grondw./Opp.w. 29,5 160,7-131,1 GWL16 Onttr.&Infilt. 236,2 264,8-28,6 GWL16 Lateraal , Grensoverschrijdende grondwaterlichamen Het ondiepe Klei- en veen-gwl en het zand-gwl grenzen aan Duitsland langs een klein deel van de Duits-Nederlandse grens. In Duitsland zijn veel kleinere grondwaterlichamen onderscheiden. Aan de Duitse kant van de grens is 1 GWL onderscheiden langs het deelstroomgebied Rijn-West. Nederland GW-lichaam Duitsland GW-lichaam Duin - Klei/veen 2799_01 Zand 2799_01 Ter hoogte van stuwwal bij Nijmwegen stroomt er water vanuit het Nederlandse Zand grondwaterlichaam Rijn-West naar het Duitse GWlichaam 2799_01. Het gebied ter hoogte van de Rijn (op afstand van de stuwwal) ontvangt Nederland langs de grens juist grondwater vanuit Duitsland Grondwaterlichamen met afhankelijke ecosystemen Alle onderscheiden grondwaterlichamen binnen het deelstroomgebied Rijn-West bevatten aquatische en terrestrische ecosystemen die afhankelijk zijn van het grondwater. Afhankelijk van het type gebied berust deze afhankelijkheid op grondwaterstand en omvang en kwaliteit van het toestromende grondwater. Wanneer we spreken over grond- en oppervlaktewater afhankelijke natuur dan moeten we onderscheid maken in de gebieden die vallen onder artikel 6 (beschermde gebieden) en gebieden die daar buiten vallen maar wel beschermd dienen te worden volgens artikel 1 van de KRW. In Figuur 3.3 staan deze gebieden aangegeven samen met de ligging van de drie grondwaterlichamen binnen deelstroomgebied Rijn-West. De habitatrichtlijn gebieden worden apart beschreven aangezien de bescherming in eerste instantie vooral naar deze gebieden uitgaat (zie bijlage 2). De beschrijving van de vogelrichtlijngebieden dient nog nader te worden opgepakt (kennishiaat). De overige gebieden worden hier nog niet uitgebreid beschreven. Vooralsnog is de ligging van de overige grondwaterafhankelijke natuur afgeleid van de natuurdoelenkaart van LNV (EC-LNV, 2000). Voor elk gebied is het aandeel aan grondwaterafhankelijke natuurdoeltypen bepaald. Alleen gebieden 23

32 waarbij het aandeel aan grondwaterafhankelijke natuur meer dan 10% bedraagt zijn weergegeven op Figuur 3.3. In Figuur 3.3 zijn tevens de droge gronden weergegeven gebaseerd op Gt VII en VII* van de bodemkaart 1: Deze gebieden bevatten geen direct grondwaterafhankelijke natuur (m.a.w. geen direct contact met het grondwaterlichaam). Figuur 3.3 Grondwaterlichamen met grondwaterafhankelijke aquatische of terrestrische ecosystemen. In het deelstroomgebied komen de onderstaande gebieden voor de vallen onder de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) en de Vogelrichtlijn (79/409/EEC). Nr Naam Habitatrichtlijngebied 7 Botshol 10 Coepelduynen 17 Duinen Schoorl 19 Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en De Bol 21 Duinen Zwanenwater en Pettemerduinen 22 Duinen Den Helder-Callantsoog 27 Gelderse Poort 37 Kennemerland-Zuid 46 Meijendel en Berkheide 48 Naardermeer 24

33 49 Nieuwkoopse Plassen en De Haeck 50 Noordhollands Duinreservaat 60 Solleveld 72 Westduinpark en Wapendal 82 Amerongse Bovenpolder 89 Bruuk 101 Ilperveld/Oostzanerveld/Varkensland 102 Kolland en Overlangbroek 108 Luistenbuul en Koekoeksche Waard 114 Oostelijke Vechtplassen 116 Oude Maas 117 Polder Stein 118 Polder Westzaan 119 Rijswaard en Kil Van Hurwenen 132 Wormer- en Jisperveld En Kalverpolder 136 Eilandspolder-Oost 137 Zuider Lingedijk - Diefdijk Zuid 140 Zouweboezem Nr Naam Vogelrichtlijngebied 6 Zwanenwater 15 Kil van Hurwenen 21 Naardermeer 22 Nieuwkoopse Plassen 28 Zouweboezem 39 Waddeneilanden, Noordzeekustzone, Breebaart 43 Eilandspolder 46 Ilperveld, Varkensland en Twiske 49 Oostelijke Vechtplassen 52 Wormer- en Jisperveld 55 Gelderse Poort 57 Neder-Rijn 60 Waal 62 Boezems Kinderdijk 63 Broekvelden/Vettenbroek 64 De Wilck 65 Donkse Laagten 69 Oudeland van Strijen 71 Voordelta Beschrijving van de huidige toestand van de grondwaterlichamen a) Kwantitatieve toestand In de KRW (bijlage V, lid 2) is een definitie gegeven (zie kader) van een goede kwantitatieve grondwatertoestand Definitie van kwantitatieve toestand De grondwaterstand in het grondwaterlichaam is van dien aard dat de gemiddelde jaarlijkse onttrekking op lange termijn de beschikbare grondwatervoorraad niet overschrijdt. 25

34 Dienovereenkomstig ondergaat de grondwaterstand geen zodanige antropogene veranderingen dat: - de milieudoelstellingen volgens artikel 4 voor bijbehorende oppervlaktewateren niet worden bereikt, - de toestand van die wateren significant achteruitgaat, - significante schade wordt toegebracht aan de terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhankelijk zijn, en er kunnen zich tijdelijk, of in een ruimtelijk beperkt gebied voortdurend, veranderingen voordoen in de stroomrichting ten gevolge van veranderingen in de grondwaterstand, maar zulke omkeringen veroorzaken geen intrusies van zout water of stoffen van andere aard en wijzen niet op een aanhoudende, duidelijk te constateren antropogene tendens in de stroomrichting die vermoedelijk tot zulke intrusies zal leiden. Vanuit de bovenstaande definitie is geredeneerd dat voor het beantwoorden van de kwantitatieve grondwatertoestand voor nu (2000) en in 2015 (risicobeoordeling, zie paragraaf 5.3) het nodig is om voor elk grondwaterlichaam de onderstaande vragen te beantwoorden. 1. Is de grondwateronttrekking op de lange termijn in evenwicht met de grondwateraanvulling? 2. Ondergaat de grondwaterstand geen zodanige antropogene verandering dat de milieudoelstellingen volgens art 4 voor oppervlaktewateren niet worden bereikt, dan wel dat de toestand van die wateren significant achteruitgaat. 3. Ondergaat de grondwaterstand geen zodanige antropogene verandering dat significante schade wordt toegebracht aan de terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhankelijk zijn. Om vraag 1 te kunnen beantwoorden is vanuit de Horizontal Guidance on Waterbodies (EC, 2003) aangegeven dat hiertoe het zinvol kan zijn een hydrologisch conceptueel model op te stellen voor elk grondwaterlichaam. Dit is gedaan voor alle "grote" grondwaterlichamen. De aanpak is in detail weergegeven in bijlage 3. Door ons klimaat (neerslagoverschot), de aard van de geohydrologische ondergrond (geen afgesloten aquifers) en ons huidig grondwaterbeleid en beheer (onttrekking niet aanvulling laten overschrijden) is het niet waarschijnlijk dat we een negatieve score kunnen behalen voor de waterbalansvraag. De huidige toestand van de grondwaterlichamen hangt naast de waterbalans ook af van de grondwaterstand en de relatie met ecosystemen. Het gaat hier om de vragen 2 en 3. Vraag 2 kan nog niet worden beantwoord omdat de ligging en milieudoelstellingen van de oppervlaktewateren ten tijde van de rapportage nog niet bekend waren. Dit is op dit moment dus nog een kennishiaat. 26

35 Om vraag 3 te kunnen beantwoorden ligt het voor de hand aansluiting te zoeken met de GGOR systematiek. De Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regimes (GGOR) die voor heel Nederland dienen te worden vastgesteld beschrijven onder andere welke grondwaterstanden gewenst zijn per landgebruiksvorm en ruimtelijke setting. De huidige toestand moet worden beschreven met het Actuele Grond en Oppervlaktewater Regime (AGOR). Deze termen zijn beschreven in de Waternood-systematiek (zie De GGORs en AGORs zijn echter nog niet op grote schaal beschikbaar. Daarom wordt voor het niet voldoen van grondwaterstanden teruggegrepen op een quick scan waarbij de focus is komen te liggen bij de habitatrichtlijn gebieden. Voor deze gebieden zijn al natuurdoelen gedefinieerd en neergelegd bij de Europese commissie, inclusief de soorten en habitattypen die men er wil beschermen (zie het gebiedendocument van LNV). Er zijn echter nog geen duidelijke hydrologische randvoorwaarden geformuleerd. Voor deze gebieden moeten nog zogenaamde instandhoudingsdoelstellingen worden opgesteld waarin wordt aangegeven hoe en wat moet worden beschermd. Daarbij zal ook gekeken worden naar bedreigingen en relaties met omgevingsfactoren. Dit zal gebeuren in het LNV-project Natura 2000, doelen tussen de oren wat in de loop van 2005 zal worden afgerond. Ten behoeve van deze karakterisatie zal elk HR-gebied voorlopig worden gekarakteriseerd aan de hand van de onderstaande punten: 1. Korte typering van het gebied 2. Huidige knelpunten met de waterhuishouding 3. Aanduiding huidige toestand (goed of slecht) De huidige toestand is als slecht aangemerkt wanneer er sprake is van enige mate van verdroging. Voor het typeren van de gebieden is gebruik gemaakt van de doelen conform het gebiedendocument (LNV), FLORBASE informatie, de GeBeVe rapportage, verdrogingskaart 2000 en eventuele aanvullende literatuur (bijv. plannen van aanpak verdroging). Tevens zijn de habitatrichtlijngebieden besproken door een aantal deskundigen, te weten: Jan Streefkerk (SBB), Nicko Straathof (NM) en Han Runhaar (Alterra). De Vogelrichtlijngebieden zijn nog niet gekarakteriseerd. In bijlage 2 zijn alle habitatrichtlijngebieden in meer detail beschreven. In de onderstaande tabel zijn de resultaten van de beschrijving voor wat betreft de huidige toestand samengevat. 27

36 Tabel 3.3 Huidige toestand Habitatrichtlijngebieden (92/43/EEG) huidige nr naam beh.inst. toestand 7BOTSHOL NM nvt 10COEPELDUYNEN SBB nvt 17DUINEN SCHOORL SBB G 19DUINEN TEXEL, WAAL EN BURG, DIJKMANSHUIZEN EN DE BOL SBB S 21DUINEN ZWANENWATER EN PETTEMERDUINEN SBB/NM S 22DUINEN DEN HELDER-CALLANTSOOG Landschap G 27GELDERSE POORT SBB S 37KENNEMERLAND-ZUID GEMEENTE S 46MEIJENDEL EN BERKHEIDE DWZH S 48NAARDERMEER NM S 49NIEUWKOOPSE PLASSEN EN DE HAECK NM nvt 50NOORDHOLLANDS DUINRESERVAAT PWN S 60SOLLEVELD? nvt 72WESTDUINPARK EN WAPENDAL? nvt 82AMERONGSE BOVENPOLDER SBB/Landschap nvt 89BRUUK SBB S 101ILPERVELD/OOSTZANERVELD/VARKENSLAND SBB nvt 102KOLLAND EN OVERLANGBROEK PART. nvt 108LUISTENBUUL EN KOEKOEKSCHE WAARD PART. nvt 114OOSTELIJKE VECHTPLASSEN NM S 116OUDE MAAS? nvt 117POLDER STEIN SBB S 118POLDER WESTZAAN SBB nvt 119RIJSWAARD EN KIL VAN HURWENEN SBB nvt 132WORMER- EN JISPERVELD EN KALVERPOLDER NM nvt 136EILANDSPOLDER-OOST SBB nvt 137ZUIDER LINGEDIJK - DIEFDIJK ZUID SBB S 140ZOUWEBOEZEM Landschap nvt G=goed, S=slecht, nvt = niet van toepassing want niet grondwaterafhankelijk b) Chemische toestand Beschrijving van de toetsdiepten In het stroomgebied van Rijn-West komen drie grondwaterlichamen (GWL) voor die samenhangen met de aard van het landschap. In de kleien veengebieden van het Utrechtse en Hollandse polderland is een ondiep GWL12 aanwezig waardoor het neerslagoverschot afstroomt naar sloten en tochten. Dit GWL12 ligt op een dieper GWL5 dat vooral zandige lagen bevat en dat in de zandgebieden tot aan de oppervlakte reikt. Daarnaast vormt de bodem van de duinen en de geestgronden een apart GWL16. Lokaal zijn hydrologische verschillen aanwezig (schematisch aangeduid in Figuur 3.2) die invloed hebben op de kwaliteit van het grondwater. De volgende toetsdiepten (Compliance Checking Levels, CCL) zijn aangehouden in aansluiting op (Meinardi et al 2005): 28

37 1. Het bovenste grondwater dat de toetsdiepte vormt voor de kwaliteit van het grondwater in de kleiveen GWL en in de zandgebieden het Early Warning Level voor de zandige GWL; 2. Het niveau van circa maaiveld min 10m (CCL-1); 3. Het niveau van circa maaiveld min 25m (CCL-2); 4. Het niveau waarop de openbare drinkwatervoorziening grondwater wint (CCL-3). Het bovenste grondwater De kwaliteit van het bovenste grondwater is afgeleid uit de meetnetten Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM), Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB) en Trend Meetnet Verzuring (TMV). De waarnemingen uit de jaren zijn gebruikt. De nitraatconcentraties zijn in meer in detail uitgewerkt dan de overige componenten. Voor nitraat is rekening gehouden met de ruimtelijke verdeling van het neerslagoverschot in de beschouwde jaren en met geografische eigenschappen zoals landgebruik, bodemtype en vegetatie. Met behulp van statistische bewerkingen (Boumans et al., 2004) zijn de meetgegevens geëxtrapoleerd naar cellen van 25 ha in de rest van het beschouwde gebied. Figuur 3.4 geeft de verwachte concentraties onder gemiddelde weersomstandigheden weer. Voor de overige parameters is een eenvoudiger methode toegepast. De waarden voor heel Nederland uit de genoemde meetnetten zijn verdeeld in zes categorieën: Landbouw op zand; Landbouw op klei; Landbouw op veen; Natuur op zand; Natuur op klei; Natuur op veen. Met behulp van gegevens over het landgebruik in het stroomgebied van Rijn-West zijn de gemiddelden voor de gekozen categorieën daarna toegedeeld aan het bovenste grondwater in de desbetreffende gebieden voor de zand- (intrekgebieden) en klei/veengebieden bij Rijn-West. De naar oppervlakte gewogen gemiddelden zijn opgenomen in Tabel

38 Figuur 3.4 Nitraatconcentraties in het bovenste grondwater, gemiddeld weerjaar Tabel 3.4 Gemiddelden van concentraties in het bovenste grondwater (ig=intrekgebied in de zandgebieden) GWL Naam t-n Al As Ca Cd Cl Cu EC Fe ph Nr. g/ m 3 mg/ m 3 mg/ m 3 g/ m 3 mg/ m 3 g/ m 3 mg/ m 3 ms/ m g /m 3 5 Zand (ig) Klei/Veen duinen GWL Naam Mg Mn NH 4 Ni NO 3 Pb o-p t-p SO 4 Zn Nr. g/ g/ g/ mg/ g/ mg/ g/ g/ g/ mg/ m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 5 Zand (ig) Klei/Veen duinen

39 De toetsdiepte op circa maaiveld min 10 meter De grondwaterkwaliteit op het compliance checking level op circa maaiveld min 10 meter is afgeleid uit de metingen van het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit (LMG). Gemiddelde waarden zijn bepaald voor alle fysisch-geografische gebieden van Nederland (Meinardi et al., 2005) voor de van belang zijnde parameters. Het stroomgebied van Rijn- West, waarin de zandige GWL5 en GWL16 liggen, is daarna verdeeld in onderdelen die behoren tot de beschouwde gebieden. De gemiddelde waarden van Tabel 3.5 zijn het resultaat van de bepaling van het naar oppervlakte gewogen gemiddelde voor de verschillende onderdelen van het gehele gebied. Tabel 3.5 Gemiddelde waarden van de concentraties in het grondwater op mv-10m GWL Naam Al As Cd Cl Cu EC Fe ph Hardheid Nr. mg/ mg/ mg/ g/ mg/ ms/ g/ mmol/ m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m m 3 dm 3 5 zand duinen g/ g/ g/ g/ GWL Naam Hg Mn NH 4 Ni NH 4 O 2 Pb o-p t-p NH 4 Zn Nr. mg/ mg/ mg/ g/ g/ g/ mg/ m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 5 zand duinen Tabel 3.5 betreft het gehele zandige GWL, dus met inbegrip van de zandlagen die onder de klei- en veenlagen liggen. Dit komt naar voren in de waarden voor de diverse parameters. Het meest duidelijk is dat voor Cl, maar bijvoorbeeld ook de concentraties van P zijn relatief hoog doordat een grote bijdrage afkomstig is van het brakke grondwater uit het noordelijk deel van de GWL. Daarnaast is het echter ook mogelijk om uitsluitend het zoete grondwater van de zandgebieden in GWL5 weer te geven, de gemiddelde waarden zijn opgenomen in Tabel 3.6. Uit de vergelijking van Tabel 3.5 en Tabel 3.6 blijkt dat de verschillen vooral groot zijn bij de hoofdcomponenten, maar minder bij de spoorelementen. Tabel 3.6 Gemiddelde waarden van de concentraties in het zoete grondwater op mv-10m GWL Naam Al As Cd Cl Cu EC Fe ph Hardheid Nr. mg/ mg/ mg/ g/ mg/ ms/ g/ mmol/ m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m m 3 dm 3 5 zand GWL Naam Hg Mn NH 4 Ni NO 3 O 2 Pb o-p t-p SO 4 Zn Nr. mg/ g/ g/ mg/ g/ g/ mg/ g/ g/ g/m mg/ m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 3 m 3 5 zand De toetsdiepte op circa maaiveld min 25 meter De grondwaterkwaliteit op het compliance checking level op circa maaiveld min 25 meter is op dezelfde manier afgeleid uit de metingen 31

40 van het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit (LMG) als die op een diepte van mv-10m (Meinardi et al., 2005). De gemiddelde waarden van Tabel 3.7 zijn het resultaat van de bepaling van het naar oppervlakte gewogen gemiddelde voor de verschillende onderdelen van het gehele gebied. Tabel 3.7 Gemiddelde waarden van de concentraties in het grondwater op mv-25m GWL Naam Al As Cd Cl Cu EC Fe ph Hardheid Nr. mg/ mg/ mg/ g/ mg/ ms/ g/ mmol/ m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m m 3 dm 3 5 zand duinen GWL Naam Hg Mn NH 4 Ni NH 4 O 2 Pb o-p t-p NH 4 Zn Nr. mg/ g g/ mg/ g/ g/ mg/ g/ g/ g/ mg/ m 3 /m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 5 zand duinen Voor de toetsdiepte van mv-25m geldt hetzelfde als voor mv-10m, namelijk dat de variatie in het zoutgehalte ook van invloed is op de overige parameters. Ook in dit geval is een beeld te schetsen van het zoete grondwater in het gebied, zie Tabel 3.8. Tabel 3.8 Gemiddelde waarden van de concentraties in het zoete grondwater op mv-25m GWL Naam Al As Cd Cl Cu EC Fe ph Hardheid Nr. mg/ mg/ mg/ g/ mg/ ms/ g/ mmol/ m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m m 3 dm 3 5 zand GWL Naam Hg Mn NH 4 Ni NH 4 O 2 Pb o-p t-p NH 4 Zn Nr. mg/ g/ g/ mg/ g/ g/ mg/ g/ g/ g/ mg/ m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 5 zand De diepten waarop grondwater wordt gewonnen voor drinkwater De grondwaterkwaliteit op het niveau waar de openbare watervoorziening grondwater zijn gegeven door KIWA (2004). De gemiddelde waarden van Tabel 3.9 zijn het rekenkundig gemiddelde van de parameters voor de verschillende winplaatsen in gebied (zonder weging naar de omvang van de winning). Er is een scheiding gemaakt tussen winplaatsen voor natuurlijk grondwater (gw-wwp) en winplaatsen waarbij het grondwater kunstmatig (duininf.) of via oevergrondwater wordt aangevuld (oeverinf). De filters liggen op variabele diepte onder maaiveld. 32

41 Tabel 3.9 Gemiddelde waarden van de concentraties op diepten waar grondwater wordt gewonnen voor drinkwater GWL Naam tri tetra As Ca Cd Cl Cu EC Fe ph Nr gebied mg/m mg/ mg/ g/m mg/ g/m mg/ ms/ g/ 3 m 3 m 3 3 m 3 3 m 3 m m 3 5 gw-wwp oeverinf gw-wwp duininf g/ GWL Naam Mg Mn NH 4 NO 3 Pb O 2 o-p t-p SO 4 Zn Nr. gebied g/ g/ g/ mg/ mg/ g/m g/ g/ mg/ m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 m 3 3 m 3 P m 3 m 3 5 gw-wwp oeverinf gw-wwp duininf Gewasbeschermingsmiddelen Het is om verschillende redenen niet goed mogelijk om een gedetailleerd beeld te schetsen van het voorkomen van gewasbeschermingsmiddelen in het grondwater van de stroomgebieden. De toegepaste middelen zijn talrijk en bovendien zijn veel middelen slechts enkele jaren in gebruik waarna ze vervangen worden door een ander middel met voor het milieu gunstiger eigenschappen. De bemonstering van het grondwater voor de bepaling van de concentraties moet nauwgezet gebeuren vanwege de relatie met de aard van de toepassing en de te verwachten lage concentraties. De analyse is gecompliceerd (en dus duur). Het gevolg is dat de concentraties van de middelen niet worden bepaald in geen van de eerder genoemde landelijke meetnetten (die daarvoor minder geschikt zijn). Het toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen (Meinardi et al 2005) is erop gericht dat toegelaten middelen zodanig af worden gebroken in de bodem dat de naar het grondwater percolerende concentraties een waarde van 0.1 µg/l niet overschrijden. Hiervoor bestaat wel een controlesysteem, maar dat houdt niet in dat gewasbeschermingsmiddelen op reguliere basis worden bepaald in landelijke meetnetten voor de grondwaterkwaliteit. Gewasbeschermingsmiddelen worden relatief weinig toegepast op grasland, maar wel in de akkerbouw (oude en nieuwe droogmakerijen). Sommige bedrijven in de moderne veeteelt gebruiken een deel van hun grond voor de teelt van maïs waarbij wel gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. De bollenteelt op de geestgronden maakt veel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De gemiddelde concentraties over het gehele GWL zullen echter beneden de drempelwaarde liggen. Eveneens geven modelberekeningen en metingen aan dat sommige middelen zich relatief conservatief gedragen bij de stroming met het verzadigde grondwater. 33

42 Stedelijk grondwater en puntbronnen Uit (Meinardi et al 2005) kan worden afgeleid dat de gemiddelde kwaliteit van het grondwater onder stedelijk gebied niet significant verschilt van die onder het landelijk gebied. Hieruit volgt dat de gemiddelde waarden van de verschillende parameters in de GWL niet veel zullen veranderen als de stedelijke grondwaterkwaliteit mee in beschouwing zou worden genomen. De conclusie is daarom dat het voldoende is om voor het stroomgebied en de grondwaterlichamen het gemiddelde te nemen van de kwaliteit in het landelijk gebied. Toevoer van water en stikstof naar het drainerende oppervlaktewater Grondwater en het oppervlaktewater van de regionale wateren staan met elkaar in verband in Nederland en daarmee ook met het water van rivieren en meren. De basisafvoer uit het grondwater vormt een wisselend, maar steeds een groot deel van de totale afvoer van beken en sloten. De stoffen in het grondwater komen vroeg of laat in het oppervlaktewater terecht. Het oppervlaktewater bevat een mengsel van grondwater dat verschillende reistijden in de bodem heeft doorgebracht. Dit houdt ook in dat actuele verontreinigingen van het maaiveld niet direct in de volle omvang merkbaar zijn in het oppervlaktewater. De reistijdverdeling in het grondwater is van belang en die kan verschillen per hydrologische situatie. Het grondwater in de klei-veen GWL zal in het algemeen relatief korte reistijden in de bodem hebben (maximaal circa 5 jaar). Bovendien wordt het grondwater in dat GWL slechts op een diepte bemonsterd. De gegeven gemiddelde kwaliteit van het bovenste grondwater zal ook een goede benadering vormen van het grondwater dat naar het regionale water stroomt. Bijvoorbeeld in sommige veengebieden moet rekening worden gehouden met van elders toestromend water, maar op veel plaatsen zal het regionale water in de klei- en veengebieden sterk lijken op het bovenste grondwater. De toestroming van grondwater naar het drainerende oppervlaktewater in de zandgebieden is meer gecompliceerd omdat daar rekening moet worden gehouden met reistijden die deels tientallen jaren kunnen bedragen, maar daarvoor is een beschouwing op te zetten via het model NPKRUN (Meinardi en Van den Eertwegh, 1995). Resultaten per grondwaterlichaam De resultaten van de berekeningen met NPKRUN om de stroming van water en stikstof te bepalen zijn samengevat voor de grondwaterlichamen (GWL) in de Tabellen 3.10 en In Tabel 3.11 zijn de reistijden voor de ondergrondse afstroming weergegeven. 34

43 Tabel 3.10 Waterstromen voor de GWL (gemiddeld over ) (P=neerslag; E a = verdamping; I= grondwateraanvulling; R opp = oppervlakkige afvoer, ig= intrekgebied) GWL Naam Opp. P E a P-E a I R opp nr ha mm/a mm/a mm/a mm/a mm/a 5 Zand (ig) klei-veen duinen Tabel 3.11 Water- en stikstofstromen in en naar de GWL, huidige situatie (2000) met historische belasting voor de diepe stroming (R opp = oppervlakkige afvoer I 0-20a = grondwater, reistijd <20 jaar; I 20-50a = grondwater, reistijd 20 tot 50 jaar; I >50a = grondwater reistijd >50 jaar; N uitsp = concentratie op freatisch vlak; N miner = stikstofconcentratie door mineralisatie van bodem; N winter = toevoer van stikstof naar open water in de winter; N zomer = toevoer van stikstof in de zomer; P jaar = gemiddelde toevoer van P naar open water per jaar) GWL I 0-20a I 20-50a I >50a Kwel N uitsp N miner. N winter N zomer P jaar nr mm/a mm/a mm/a mm/a mg/l (N) mg/l (N) mg/l (N) mg/l (N) mg/l (P) 5-Z (11)* 7 (11)* (4) 1.4 *) tussen haakjes afgevoerde stikstof, uitgedrukt als N-totaal, dus met inbegrip van de concentraties van NH 4 en organisch gebonden stikstof 1 ) De waarde van N miner. (N als gevolg van mineralisatie van de bodem) is gelijk genomen aan het verschil tussen de gemiddelde waarden van de concentraties van N tot en NO 3 in het bovenste grondwater. 2 ) Bij de berekeningen met NPKRUN waarvan de resultaten zijn samengevat in de voorgaande Tabel 3.11 is uitgegaan van een denitrificatie in het verzadigde grondwater die varieert over de verschillende Nederlandse regio s (Meinardi en Schotten, in prep.). Vergelijking met MTR- en streefwaarden Uit een vergelijking van de gemiddelde waarnemingen en de MTR- en streefwaarden (Meinardi et al 2005) blijkt dat de gemiddelde nitraatconcentraties in het bovenste grondwater in het zandgebied de grenswaarde niet overschrijden en ook niet hoger zijn dan 75% van die waarde. Verder overschrijden de gemiddelde concentraties van Cd, Cu, Ni en Zn in enkele gevallen de streefwaarden. De uitspoeling van stikstof en fosfor naar het open water overschrijdt in alle GWL de richting gevende waarden, zoals die volgens de Vierde Nota Waterhuishouding moeten gelden voor een goede ecologische toestand van het oppervlaktewater. 35

44 Samenvatting In de onderstaande tabel zijn alle resultaten voor wat betreft de kwalitatieve en kwantitatieve toestand van de grondwaterlichamen samengevat, inclusief het uiteindelijk resultaat voor de toestand van de grondwaterlichamen. Met name de hoge nitraatbelasting en de verdroging zorgen ervoor dat de grondwaterlichamen niet in een goede toestand verkeren. Figuur 3.5 geeft ruimtelijk de huidige toestand van de grondwaterlichamen in deelstroomgebied Rijn-West weer. Tabel 3.12 Kwalitatieve toestand grondwaterlichamen Kwaliteit* (G=goed,S=slecht) nr Naam toestand vr 1 toestand vr 2 toestand vr 3 kwalitatieve toestand 5 zand RijnW G S - S 12 kleiv RijnW G S - S 16 duin RijnW G S - S Tabel 3.13 Kwantitatieve toestand grondwaterlichamen Kwantiteit** (G=goed,S=slecht) nr Naam toestand vr 1 toestand vr 2 toestand vr 3 kwantitatieve toestand 5 zand RijnW G - S S 12 kleiv RijnW G - S S 16 duin RijnW G - S S Tabel 3.14 Uiteindelijke toestand grondwaterlichamen nr Naam Kwaliteit toestand Kwantiteit toestand TOTAAL toestand 2 zand RijnN 9 kleiv RijnN 15 duin RijnN * 1. Wat is het risico dat de kwaliteit van het grondwater niet voldoet aan de grenswaarden zoals die uit de KRW naar voren komen? 2. Wat is het risico dat de grondwaterkwaliteit een verslechtering oplevert voor aquatische ecosystemen die afhankelijk zijn van de toestroming van grondwater? 3. Wat is het risico dat de kwaliteit van het grondwater een verslechtering oplevert voor terrestrische ecosystemen die afhankelijk zijn van het grondwater? ** 1. Is de grondwateronttrekking op de lange termijn in evenwicht met de grondwateraanvulling? 2. Ondergaat de grondwaterstand geen zodanige antropogene verandering dat de milieudoelstellingen volgens art 4 voor oppervlaktewateren niet worden bereikt, dan wel dat de toestand van die wateren significant achteruitgaat? 3. Ondergaat de grondwaterstand geen zodanige antropogene verandering dat significante schade wordt toegebracht aan de terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhankelijk zijn? 36

45 37 Figuur 3.5 Huidige toestand van grondwaterlichamen in Rijn-West.

46 38

47 4 Menselijke activiteiten en belasting Belasting van het grondwater Puntbronnen voor het grondwater Er zijn veel activiteiten in het stedelijk gebied die direct of indirect de kwaliteit van het grondwater beïnvloeden. Dit kan een lichte verhoging ten opzichte van de achtergrond zijn, maar ze kunnen ook leiden tot ernstige verontreiniging van het grondwater (volgens de Wet bodembescherming). Deze potentiële bronnen en een kwalitatieve beschrijving van de mate van beïnvloeding van het grondwater wordt gegeven in (Meinardi et al 2005). Hieruit komt een algemene lijn naar voren. Zo is het niet goed mogelijk de verschillende puntbelastingen van het grondwater in kaart te brengen en misschien is dat ook minder zinvol. Aard en omvang van puntbronnen voor het grondwater zijn zeer wisselend. In het algemeen hebben dergelijke bronnen vrijwel geen invloed op de algemene kwaliteit van het grondwater. Een eerste inventarisatie heeft opgeleverd dat in Nederland verdachte locaties aanwezig zijn (Otte et al., 2004) Daarvan is een klein deel reeds gesaneerd. Puntbronnen voor het grondwater worden in Nederland als een lokaal probleem gezien dat door lokale overheden dient te worden opgelost. Vandaar dat de conclusie is getrokken dat het praktisch onmogelijk is om puntbronnen aan te geven op de schaal van de onderscheiden GWL zonder nadere aanwijzingen over de te maken selectie Diffuse belasting van het grondwater De diffuse belasting van het grondwater door diverse stoffen is sterk afhankelijk van het grondgebruik. Bemesting hangt vooral samen met landbouw. Atmosferische depositie vindt plaats over het totale oppervlakte, maar de depositie op landbouwgronden zal vaak in het niet vallen bij de belasting door bemesting. In gebieden met natuurlijke vegetatie is dat echter niet het geval. Daar vormt atmosferische depositie de belangrijkste bron van diffuse belasting. Zie Figuur 2.3 voor een beeld van het grondgebruik in het stroomgebied van Rijn-West. Uitgangspunt bij de berekening van de netto belasting van landbouwgronden is dat de regionale totalen overeenkomen met de totalen voor Nederland zoals het CBS die geeft voor De CBS cijfers voor de maaiveldbelasting zijn gebaseerd op een belasting met dierlijke mest, kunstmest, atmosferische depositie en overige bronnen. Bij berekening van de netto bodembelasting zijn de onttrekking door het gewas, de export en vervluchtiging daarvan afgetrokken. De landbouw brengt behalve meststoffen ook gewasbeschermingsmiddelen op het land. Een (klein) deel daarvan stroomt naar het grondwater. 39

48 De atmosferische depositie omvat hoofdcomponenten en spoorelementen. Zwavel en stikstofverbindingen hebben een verzurende invloed die van belang is bij de mobiliteit van vooral de spoorelementen. De depositie van stikstof is een belangrijke meststof voor natuurlijke vegetaties die daardoor van karakter kunnen veranderen. Veel spoorelementen accumuleren in de bodem en vormen daarmee een potentieel gevaar. Voor de diverse GWL is een specifieke schatting gemaakt van de maaiveldbelasting en de netto bodembelasting. Bij die berekening is uitgegaan van beschikbare areaalgegevens en van de mate waarin mest wordt geproduceerd (concentratie-, overgang- of tekortgebied). In de praktijk wordt mest geëxporteerd van concentratiegebieden naar de tekortgebieden. De door modellen berekende bodembelasting laten zien dat die in de concentratiegebieden hoger zijn dan in tekortgebieden ondanks transporten. Bij de berekening is uitgegaan van een hogere maaiveldbelasting en een hogere netto bodembelasting in concentratiegebieden van ongeveer 20% meer dan in een overgangsgebied. De gemiddelde netto belastingen bij toepassing van het genoemd percentage zijn in Tabel 4.1 weergegeven. De wijze van berekening is een eerste benadering en kan op punten worden verfijnd. Voor de belasting van zandige GWL zijn uitsluitend de intrekgebieden aangehouden. De bruto belasting aan maaiveld (maaiveldbelasting in kg/ha) voor het stroomgebied van Rijn-West is aangegeven in Tabel 4.1. In die Tabel zijn verder waarden aangegeven voor de netto belasting van het grondwater onder landbouwgebieden en de atmosferische depositie. In Tabel 4.2 zijn de belastingen door diverse spoorelementen gegeven Tabel 4.1 Gemiddelde waarden van de belasting met N en P van het grondwater in de landbouwgebieden in het stroomgebied van Rijn-West GWL Naam N-bruto P-bruto N-netto P-netto N atm. dep P atm. dep Nr. kg/ha/a kg/ha/a kg/ha/a kg/ha/a kg/ha/a kg/ha/a 5 zand (ig) circa 35 circa klei/vn circa 35 circa geestgr circa 20 circa 0.5 Tabel 4.2 Gemiddelde waarden van de belasting met spoorelementen van het grondwater en zuurdepositie in het stroomgebied Cd in atm. dep. Cd gemiddeld van Rijn-West GWL Naam Cdbruto landb. Cubruto landb. Cu in atm. dep. Cu gemiddeld Nr. g/ha/a g/ha/a g/ha/a g/ha/a g/ha/a g/ha/a 5 zand (ig) klei/vn geestgr

49 GWL Naam Znbruto landb. Zn in atm. dep. Zn gemiddeld Zuur depositie Nr. g/ha/a g/ha/a g/ha/a z-eq./ha/a 5 zand (ig) klei/vn geestgr Tabel 4.3 geeft algemene gegevens weer over de emissie van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Het is door gebrek aan gegevens niet mogelijk om een verantwoorde schatting te geven van het gebruik van specifieke gewasbeschermingsmiddelen in de diverse stroomgebieden. Een indicatie van het totale gebruik in Nederland is vermeld in het Milieucompendium (RIVM, 2001). Vermoedelijk zullen relatief veel gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt in de bollenteelt op de geestgronden maar tegenwoordig ook elders in Rijn- West. In de akkerbouwgebieden, met name in de Wieringermeerpolder, maar ook in de gebieden met (grove) tuinbouw (Westfriesland, Westland), zullen eveneens relatief veel gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. Uit de cijfers over diverse perioden voor Nederland in Tabel 4.3 wordt duidelijk dat het verbruik van gewasbeschermingsmiddelen af is genomen in de vermelde jaren. Tabel 4.3 Emissie van bestrijdingsmiddelen in geheel Nederland, in kg/j Belasting Belasting grondwater oppervlaktewater2) Insecticiden Carbofuran Oxamyl4) Propoxur Fungiciden Metalaxyl4) Herbiciden Atrazine4) Bentazon Dalapon 4) Dichlobenil Dinoseb ( acetaat) 4) Lenacil 4) MCPA Mecoprop5) Metribuzin Propachloor TCA4) 6) Grondontsmettings-middelen 41

50 Aldicarb Dichloorpropeen Ethoprophos Metamnatrium7) ) Belasting van het oppervlaktewater als gevolg van de route drainage; de route drift is niet meegenomen. 3) Alle cijfers afgerond; berekening op basis van de gewasverdeling ) Dalapon, dinoseb en TCA zijn sinds 1995 en atrazin, lenacil, metalaxyl en oxamyl sinds 2000 niet meer op de markt 5) Mecoprop omvat ook mecoprop-p. 6) TCA omvat ook chloralhydraat. 7) Metam-natrium omvat ook dazomet. De vermindering in verbruik van grondontsmettingsmiddelen draagt sterk bij aan de reductie in uitspoeling en drainage; meer dan 50% (uitspoeling) respectievelijk 70% (drainage) van de reductie is veroorzaakt door het uit de markt halen van middelen Zoutwaterintrusie De verdeling van zoet en brak grondwater in de bodem van Rijn-West is zeer gecompliceerd. De diepte tot het grensvlak tussen zoet en brak of zout grondwater ligt relatief hoog in de diepe droogmakerijen. In die gebieden is vrijwel al het grondwater in de zandige aquifers brak of zelfs zout. Ook in gebieden waar de zee in geologisch recente tijden is doorgedrongen zoals de Wieringermeerpolder en het Westland is het grondwater brak over de volle hoogte van de zandige GWL. Daarentegen is onder de stroombeddingen van de huidige en van vroegere rivierlopen (Oude Rijn) veelal een lens met zoet grondwater aanwezig die vaak enkele tientallen meters dik is. Deze laag kan daarmee worden gebruikt voor de openbare drinkwatervoorziening zoals op grote schaal gebeurt langs de oevers van de Lek. In de zandgebieden van de Utrechtse Heuvelrug ligt het grensvlak relatief zeer diep in de Pleistocene afzettingen, maar dit grensvlak komt omhoog zodra de grondwaterstroming de zandgebieden verlaat voor de klei- en veengebieden. In de duinen ligt eveneens een lens met zoet grondwater waaruit de openbare watervoorziening al sinds anderhalve eeuw drinkwater bereidt. Dit gebeurde eerst in de vorm van winning van het lokale grondwater, maar dat leverde problemen op door de aan- en optrekking van brak grondwater. Thans wordt op grote schaal zoet rivierwater (en IJsselmeerwater) naar de duinen gebracht dat na enige tijd in de bodem weer wordt opgepompt (kunstmatige infiltratie). De verdeling van zoet en brak grondwater is in het algemeen een gevolg van de geologische situatie en de historische ontwikkeling van het landschap (ontginning en inpolderingen). Hydrologische ingrepen in de situatie van het grondwater hebben wel invloed op de intrusie van zout grondwater in het stroomgebied, maar die invloed blijft beperkt door de langzame stroming van het grondwater. Bij puttenvelden voor de openbare watervoorziening zal steeds aandacht moet worden gegeven aan een mogelijke aantrekking van grondwater met hogere 42

51 zoutgehalten. Dit brakke grondwater is echter veelal al aanwezig in de bodem Grondwateronttrekking en kunstmatige grondwateraanvulling Sinds 1900 is de openbare watervoorziening gegroeid van circa 50 naar 1300 miljoen m3 per jaar. Vanouds komt een belangrijk deel (meer dan 50%) van dit water uit het grondwater. Met name na de tweede wereldoorlog is er sprake geweest van een sterke groei (zie figuur E, F). Inmiddels is deze groei, mede ingegeven door de Figuur 4.1 Productie openbare watervoorziening (Dufour, 1998). Figuur 4.2 Herkomst van het water afgeleverd door de waterleidingbedrijven in de periode (Dufour, 1998) verdrogingsproblematiek die het met zich mee bracht, afgevlakt en is het beleid gericht op grondwaterbesparing. Om de grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industriewater te verminderen is het streven naar een 43

52 beëindiging van een groeiende onttrekking per 2000 vastgelegd in het Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening (VROM, 1995). Daarnaast moet de industrie de winning voor eigen gebruik met tenminste 40% verminderen. De druk vanuit de drinkwaterwinningen wordt verkleind door in plaats van grondwater meer gebruik te maken van oppervlaktewater. Daartoe zijn o.a. systemen ontwikkeld waarbij voorgezuiverd oppervlaktewater wordt geïnfiltreerd in de bodem (diep infiltratie) om het vervolgens als grondwater te kunnen winnen. Hierdoor is de kwantitatieve druk op de zoetwatervoorraden, met name die in de duinen, afgenomen. De omvang in drinkwaterwinning is sinds 1990 op een stabiel niveau. Verder is de totale omvang van de industrie grondwaterwinningen fors afgenomen door waterbesparende maatregelen. Het beleid lijkt dus effectief te zijn in het streven naar duurzaam beheer. Wel is de ongecontroleerde toename van kleine winningen op lokaal en regionaal niveau nog een punt van zorg aangezien deze kan leiden tot een vergroting van verdroging in gebieden met een natuurfunctie (CIW, 1999). De bovenstaande ontwikkelingen gelden ook voor het deelstroomgebied Rijn-West. Doordat een groot deel van het Pleistocene watervoerende pakket in dit deelstroomgebied brak of zout water bevat is de mogelijkheid om geschikt grondwater te onttrekken beperkt. Zoet grondwater wordt vooral onttrokken langs de Utrechtse heuvelrug, in de duinen en langs de grote rivieren. De belangrijkste regionale grondwatersystemen in het kustgebied zijn het Noordwijks duinsysteem en het Haags duinsysteem. Deze zoetwatervoorraden in de duinen worden gevoed door regenwater. Het uit de duinen onttrokken grondwater bestaat tegenwoordig voor het grootste deel uit kunstmatig geïnfiltreerd water uit de Rijn of Maas. Hierdoor is de netto onttrekking in de Noord-Hollandse duinen met bijna 50% gedaald (zie Figuur 4.3). In Zuid-Holland is dat 100%. Het langs de rivieren onttrokken wordt grotendeels aangevuld met oeverinfiltratie (zie ook Fig.4.4 en Fig.4.5). Figuur 4.3 Onttrekkingen waterleidingbedrijven in Noord-Holland 44

53 Afgezien van de duinen heeft Zuid-Holland nog enkele grote zoetwatervoorraden in de bodem, waaronder: gebied langs de Oude Rijn ten oosten van Hazerswoude-Rijndijk en rondom de polder Groot-Mijdrecht; Zoetermeer; de Krimpenerwaard; de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. Onderstaande tabel is gebaseerd op het provinciale grondwater register en geeft de totale onttrekkingen voor elk GWL per sector aan. De onttrekkingen voor het zand en klei/veen GWL zijn opgeteld, aangezien het grondwater afkomstig is van het dieper gelegen zand GWL. Tabel 4.4 Grondwateronttrekkingen per grondwaterlichaam duin Rijn-West zand en klei/veen Rijn-West totaal in miloenen m 3 /j Beregening drinkwater landbouw industrie KWO recreatie overig natuur (KWO = koude warmte opslag)

54 Figuur 4.4 Onttrekking van grondwater, zie Fig.4.5 voor de aanvulling Figuur 4.5 Kunstmatige aanvulling van grondwater 46

55 4.1.5 Belangrijkste belastingen van het grondwater De belangrijkste belastingen als gevolg van menselijke activiteiten op de kwaliteit van het grondwater zijn niet eenduidig aan te geven. De ernst van de gevolgen van veranderingen op het milieu zijn afhankelijk van het beschouwde aspect en van de ruimtelijke schaal van de belasting. De winning van diep grondwater voor de drinkwatervoorziening vindt plaats op bepaalde locaties. In dat geval spelen lokale puntbronnen van verontreiniging en de aard van het stof bij het transport door de bodem een grote rol. Een voorbeeld zijn de waterwinningen in Het Gooi. In dat gebied vindt een relatief grote onttrekking van grondwater plaats, dat gevoed wordt vanuit een gebied met dichte bewoning en relatief veel industrie. Deze waterwinning heeft invloed ondervonden van het aantrekken van schadelijke organische microverbindingen. De waterwinningen in de duinen en ook die in het polderlandschap lopen gevaar om brak of zout grondwater aan te trekken. De invloed van de grondwaterkwaliteit op aquatische ecosystemen is van belang in de poldergebieden van Noord- en Zuid-Holland. De bemaling van de diepe droogmakerijen heeft het optrekken van brak- en zout grondwater tot gevolg, waardoor het polderwater last heeft van verzilting, maar daarnaast van eutrofiëring doordat het kwelwater veelal ook hoge fosfaatconcentraties meevoert. Eutrofiëring treedt eveneens op door de ontwatering van polders met een venige bodem. De beluchting van de toplagen heeft oxidatie van het veen tot gevolg en de bijbehorende afbraak leidt tot relatief hoge concentraties van zowel totaal stikstof als totaal fosfor in het polderwater en daarmee ook in het boezemwater. De gemiddelde concentraties van beide nutriënten die in het bovenste grondwater van Rijn-West zijn gemeten (Tabel 3.4) overschrijden de richting gevende waarden van de Vierde Nota Waterhuishouding in ruime mate. Het is lastig om de waardevolle aquatische ecosystemen in het gebied te vrijwaren van dit nutriëntrijke water. Ook de lozing naar zee kan schadelijke effecten hebben op mariene ecosystemen in de kustwateren. De aquatische ecosystemen in de duingebieden lopen eveneens gevaar. Het oppervlaktewater in de duinen zelf is, voorzover aanwezig, van goede kwaliteit, maar dat geldt in veel mindere mate voor de naastliggende geestgronden. Op de geestgronden vindt plaatselijk intensieve landbouw plaats (bollenteelt) en verder ontvangen deze gebieden kwelwater uit de duinen met relatief hoge fosfaatconcentraties. Dit maakt dat het oppervlaktewater concentraties aan totaal-stikstof en totaal-fosfaat bevat die de richting gevende waarden van de Vierde Nota overschrijden. Daarnaast vormen de concentraties van middelen voor gewasbescherming in grond- en oppervlaktewater een punt van zorg. De belangrijkste kwantitatieve menselijke invloeden op het grondwater zijn het gevolg van landgebruik en grondwateronttrekkingen. Grondwateraanvulling kan verminderen als gevolg van een effectieve afwatering, toename urbaan (gerioleerd) gebied, de teelt van gewassen met een hoge waterconsumptie (beregening) en aanleg van naaldbossen 47

56 (sterke verdamping). De ontwatering zorgt voor een daling in de grondwaterstand. Ontwatering van de infiltratiegebieden zorgt voor een verminderde kweldruk in kwelgebieden. Directe grondwateronttrekkingen kunnen leiden tot een daling in grondwaterstanden en stijghoogten met als risico verdroging van natte natuurgebieden. Deze belastingen bedreigen het grondwater en de daaraan gekoppelde aquatische en terrestrische ecosystemen. Het beleid gericht op de kwantitatieve aspecten van het grondwater heeft geleid tot positieve resultaten (reductie grondwaterwinning). Belangrijkste zorgpunt blijft de verdroging van natte natuur die nog steeds last heeft van te weinig toestroom van schoon grondwater (kwel) en te lage grondwaterstanden als gevolg van drainage en grondwaterwinning. Waterbalans In de ondertaande tabellen zijn de waterbalansen weergegeven voor de drie grondwaterlichamen in het deelstroomgebied Rijn-West (in mm/j). In bijlage 3 is de methodiek van de waterbalans in detail besproken. Bij de omrekening van de volumes (in Mm3/j) naar mm/j zijn de onderstaande oppervlakken aangehouden. GWL 5 aan maaiveld = 453 km 2 GWL 5 totaal = 7558 km 2 GWL 12 = 6833 km 2 GWL 16 aan maaiveld = 637 km 2 Het verschil in oppervlak met de getallen in tabel 3.2 komt door het het ontbreken van stedelijk gebied in de modelschematisering. GWL 5 - Zand Rijn-West (intrekgebied) IN mm/j UIT mm/j NETTO N I ow 1 D ow W Inf 1 Ontt R De hoge waarde voor de uitstroming naar het oppervlaktewater (D ow ) is een gevolg van de deling van de totale uitstroom door uitsluitend de oppervlakte van het intrekgebied GWL 12- Klei/veen Rijn-West IN mm/j UIT mm/j NETTO N I ow 3 D ow W R

57 GWL 16- duin Rijn-West IN mm/j UIT mm/j NETTO N I ow 46 D ow W Inf 371 Ontt R N I ow W Inf D ow Ontt R Neerslagoverschot Infiltratie vanuit het oppervlaktewater naar het grondwater Wegzijging naar onderliggend zand-gwl (voor ondiep klei/veen-gwl), of toestroming vanuit bovenliggend ondiep klei/veen-gwl (voor zand-gwl) Kunstmatige infiltratie Drainage van het grondwater naar het oppervlaktewater Grondwateronttrekkingen Restterm Wanneer de netto restterm R negatief is dan duidt dit op een netto afstroom van lateraal grondwater (afvoerpost voor het grondwaterlichaam). Een positieve netto restterm R duidt op een netto toevoer van lateraal grondwater. Koude/warmte opslag Warmte en koude opslag in de bodem is een gestaag groeiende vorm van energie in Nederland vanwege de financieel aantrekkelijke -en milieuvriendelijke aspecten aan deze vorm van energievoorziening. Er is ook een punt van zorg, namelijk dat bij onzorgvuldige installatie van een KWO installatie scheidende lagen (aquitards) worden doorboord en lek raken. Er is dan uitwisseling mogelijk tussen het schone diepe watervoerende pakket en het ondiepe (en vaak ook meer vervuilde) watervoerende pakket. Het aantal KWO-installaties is in Rijn-West nog beperkt. In 2002 waren er in Zuid-Holland, Noord-Holland en West- Brabant respectievelijk 82, 54 en 65 projecten gerealiseerd. Geconcludeerd mag worden dat de KWO s op dit moment geen bedreiging vormen op het grondwater in het deelstroomgebied. Echter bij een verwachte groei is het van belang dat richtlijnen rondom installaties verder worden uitgewerkt. 49

58 50

59 5 Effecten van menselijke activiteiten en ontwikkelingstrends Grondwaterlichamen met risico niet bereiken goede toestand in Methodiek bepalen risico s niet bereiken goede toestand Een grondwaterlichaam is at risk wanneer dreigt dat de toestand niet goed is (kwantitatief of kwalitatief) in a) Kwantitatieve toestand Ten behoeve van de kwantitatieve aspecten dient een antwoord te worden gegeven op de onderstaande vragen. 1. Is de grondwateronttrekking op de lange termijn in evenwicht met de grondwateraanvulling? 2. Ondergaat de grondwaterstand geen zodanige antropogene verandering dat de milieudoelstellingen volgens art 4 voor oppervlaktewateren niet worden bereikt, dan wel dat de toestand van die wateren significant achteruitgaat. 3. Ondergaat de grondwaterstand geen zodanige antropogene verandering dat significante schade wordt toegebracht aan de terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhankelijk zijn. Door klimaatsverandering wordt er in de 21ste eeuw een toename in de neerslag verwacht wat gunstig kan zijn voor de grondwateraanvulling. Wel kan de klimaatsverandering voor meer droogtes zorgen vanwege de verwachting van hogere temperaturen, hogere verdamping en grotere neerslagtekorten voor de zomerperioden. Er is geen prognose gemaakt voor de ontwikkeling in onttrekkingen, maar gezien de ontwikkelingen in het grondwaterbeleid en -beheer is er geen directe aanleiding om de grote grondwaterlichamen voor dit onderdeel (waterbalansvraag) als at risk aan te merken. Vraag 2 is niet beantwoord vanwege onduidelijkheid rondom de ligging en milieudoelstellingen voor de oppervlaktewaterlichamen. Voor vraag 3 is bekeken welke habitatrichtlijngebieden at risk zijn. Daarbij is een onderscheid gemaakt in wel, niet en misschien at risk (Figuur 5.1). Een gebied is als at risk aangemerkt wanneer het voortbestaan van een habitattype (zogenaamd kritisch habitattype) opgegeven voor dit gebied (zie gebiedendocument en bijlage 1) onder druk staat en mogelijk niet of nauwelijks meer voorkomt in Een gebied is als misschien at risk aangemerkt wanneer de huidige toestand slecht is (in meer of mindere mate verdroogd) maar geen grote 51

60 problemen worden verwacht voor het realiseren van de habitattypen in 2015 (mits adequate maatregelen worden getroffen). Voor het typeren Figuur 5.1 Indelingscriterium voor habitatrichtlijngebieden van de gebieden is gebruik gemaakt van de doelen conform het Gebiedendocument (LNV), FLORBASE informatie, de GeBeVe rapportage, verdrogingskaart 2000 en eventuele aanvullende literatuur (bijv. plannen van aanpak verdroging). Tevens zijn de habitatrichtlijngebieden besproken door een aantal deskundigen, te weten: Jan Streefkerk (SBB), Nicko Straathof (NM) en Han Runhaar (Alterra). De Vogelrichtlijngebieden zijn nog niet gekarakteriseerd. De classificatie van Habitatrichtlijn gebieden is gebruikt om aan te geven welke GWL s at risk zijn. Daarbij is uitgegaan van het principe one out, all out hetgeen inhoudt dat in 2015 alle gebieden behorende tot de Habitatrichtlijn niet meer at risk mogen zijn. Deze gebieden liggen evenwel verspreid waardoor relatief veel GWL s als at risk worden geclassificeerd. b) Chemische toestand De beoordeling (risk assessment) of grondwaterkwaliteit zal voldoen aan de doelstelling van de KRW dat in 2015 een goede kwaliteit moet zijn bereikt, valt uiteen in drie vragen: 1. Vraag 1: Wat is het risico dat de kwaliteit van het grondwater niet voldoet aan de grenswaarden zoals uit de KRW naar voren komen? 2. Vraag 3: Wat is het risico dat de grondwaterkwaliteit een verslechtering oplevert voor aquatische ecosystemen die afhankelijk zijn van de toestroming van grondwater? 3. Vraag 2: Wat is het risico dat de kwaliteit van het grondwater een verslechtering oplevert voor terrestrische ecosystemen die afhankelijk zijn van het grondwater? De beantwoording van Vraag 1 heeft op dit moment uitsluitend betrekking op de gemiddelde concentraties van nitraat en van bestrijdingsmiddelen in het grondwater van de GWL. De EC heeft echter in een voorstel voor de dochterrichtlijn grondwater (DGW) gesteld dat ook voor andere stoffen grenswaarden moeten worden vastgesteld. 52

61 Bovendien stelt ook de KRW dat de lidstaten desgewenst strengere bepalingen kunnen vaststellen ten aanzien van de kwaliteit van het grondwater op hun grondgebied. Nederland heeft echter (nog) geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid. In het volgende worden daarom uitsluitend de concentraties van nitraat nader beschouwd. Voor nitraat kan worden beschikt over landelijke metingen. De grenswaarde die de KRW stelt ten aanzien van nitraat in het grondwater is 50 mg/l. De zandige GWL hebben een grote dikte. Daarin zijn verschillende niveaus onderscheiden voor de bepaling van de grondwaterkwaliteit (Compliance Checking Levels of CCL s). Het bovenste grondwater vormt het "early warning level" (EWL) dat gebruikt wordt voor de risk assessment. Voor de GWL in klei- en veenlagen is geen apart "early warning level" onderscheiden. Het bovenste grondwater representeert het totaal. Het wordt niet gebruikt voor winning van drinkwater, maar heeft wel effecten op de kwaliteit van het drainerende oppervlaktewater. Bij het antwoord op Vraag 2 kan worden uitgegaan van de grenswaarden die voor het drainerende oppervlaktewater zijn vastgesteld. De Vierde Nota Waterhuishouding noemt als grenswaarden dat het water niet meer dan 2.2 mg/l aan stikstof (N) mag bevatten en niet meer dan 0.15 mg/l aan fosfaat (als P). Daarnaast zullen het regionale oppervlaktewater en de daarin aanwezige ecosystemen gevoelig zijn voor diverse ecotoxische verbindingen. De toevoer van N en P vanuit het grondwater naar het regionale water is modelmatig uitgewerkt voor de zandige GWL. Voor de klei-veen GWL is de kwaliteit van het naar het oppervlaktewater stromende grondwater gelijk aan die van het gemiddelde van het bovenste grondwater. Voor de beantwoording van Vraag 3 ontbreken op dit moment de benodigde gegevens over de gevoeligheid van waardevolle terrestrische ecosystemen voor een verslechtering van de grondwaterkwaliteit. Toch moet dit aspect een rol spelen bij de beoordeling. Natuurlijke vegetaties in Nederland zijn in veel gevallen afhankelijk van de hoedanigheden van het grondwater en dus ook de terrestrische ecosystemen waar ze deel van uitmaken. En voorbeeld is de depositie van zuurvormende- en van voedingsstoffen door de neerslag. Het effect daarvan is dat het grondwater onder gebieden met natuurlijke vegetatie zuurder en/ of voedselrijker wordt, waardoor de vegetatie verandert (bijv. vergrassing van heidevelden) Grondwaterlichamen met risico niet bereiken goede toestand a) Kwantitatieve toestand Voor wat betreft de waterbalansvraag is er binnen deelstroomgebied Rijn-West geen risico voor de in beschouwing genomen grondwaterlichamen. Dit komt door de specifieke geohydrologische en meteorologische omstandigheden van dit deelstroomgebied en door het gehanteerde grondwaterbeleid en beheer. Wanneer we kijken naar jaartotalen en de lange termijn dan fungeert de al dan niet kunstmatige drainage als dynamische sluitpost op de hydrologische waterbalans waardoor de totale hoeveelheid beschikbaar grondwater niet significant 53

62 verandert bij te voorziene aanpassingen van winningen en waterhuishouding. Voor vraag 2 zijn er geen resultaten. De resultaten voor vraag 3 zijn in de onderstaande tabel per habitatrichtlijngebied aangegeven. Tabel 5.1 Risicobeoordeling Habitatrichtlijngebieden (92/43/EEG) nr naam beh.inst. at risk 7BOTSHOL NM nvt 10COEPELDUYNEN SBB nvt 17DUINEN SCHOORL SBB N 19DUINEN TEXEL, WAAL EN BURG, DIJKMANSHUIZEN EN DE BOL SBB M 21DUINEN ZWANENWATER EN PETTEMERDUINEN SBB/NM M 22DUINEN DEN HELDER-CALLANTSOOG Landschap N 27GELDERSE POORT SBB M 37KENNEMERLAND-ZUID GEMEENTE M 46MEIJENDEL EN BERKHEIDE DZH M 48NAARDERMEER NM M 49NIEUWKOOPSE PLASSEN EN DE HAECK NM nvt 50NOORDHOLLANDS DUINRESERVAAT PWN M 60SOLLEVELD DZH nvt 72WESTDUINPARK EN WAPENDAL GEMEENTE nvt 82AMERONGSE BOVENPOLDER SBB/Landschap nvt 89BRUUK SBB M 101ILPERVELD/OOSTZANERVELD/VARKENSLAND SBB nvt 102KOLLAND EN OVERLANGBROEK PART. nvt 108LUISTENBUUL EN KOEKOEKSCHE WAARD PART. nvt 114OOSTELIJKE VECHTPLASSEN NM J 116OUDE MAAS Landschap nvt 117POLDER STEIN SBB M 118POLDER WESTZAAN SBB nvt 119RIJSWAARD EN KIL VAN HURWENEN SBB nvt 132WORMER- EN JISPERVELD EN KALVERPOLDER NM nvt 136EILANDSPOLDER-OOST SBB nvt 137ZUIDER LINGEDIJK - DIEFDIJK ZUID SBB M 140ZOUWEBOEZEM Landschap nvt J=Ja, N=Nee, M = Mogelijk at risk, nvt = niet van toepassing Deze informatie is vervolgens gebruikt om de grondwaterlichamen te klassificeren. Dit is gedaan door te kijken welke grondwaterlichamen habitatrichtlijngebieden bevatten die at risk zijn. In de huidige benadering kan een groot grondwaterlichaam als at risk worden aangemerkt op basis van een klein habitatrichtlijngebiedje. We moeten ons echter wel een aantal zaken realiseren: 1. Het rood kleuren van een groot grondwaterlichaam op basis van een klein gebied wil natuurlijk niet zeggen dat in het gehele grondwaterlichaam maatregelen moet worden getroffen. Hoewel de benadering one out, all out wellicht een pessimistisch beeld geeft maakt het voor de inspanning aan maatregelen die moet worden 54

63 geleverd niets uit. Die zal zich moeten richten op herstel van het desbetreffende bedreigde habitatrichtlijn gebied. Daarbij kan worden beredeneerd dat het beter is rode grondwaterlichamen te hebben die we in de komende tijd met een haalbaar pakket aan maatregelen groen kunnen krijgen, dan groene grondwaterlichamen die achteraf rood blijken te zijn, of rode grondwaterlichamen die rood zijn en blijven. 2. Er kan natuurlijk ook worden gekozen voor een ander at risk criterium dan het one out, all out criterium. Zo kan worden overwogen om een bepaalde arbitraire grens te hanteren (bijvoorbeeld: Als > 1/3 van de HR gebieden in het grondwaterlichaam at risk dan grondwaterlichaam at risk ). Hierdoor zijn echter niet alle HR gebieden beschermd hetgeen vanuit de habitatrichtlijn tot bezwaren leidt. 3. De huidige inschatting van schade is een onderschatting doordat er nog geen uitspraken zijn gedaan op basis van de vogelrichtlijngebieden en doordat de overige verdroogde natuurgebieden niet zijn beschouwd bij de toestandsbeoordeling. 4. Alsnog kleine grondwaterlichamen gaan onderscheiden rondom VHR gebieden is zeker geen oplossing om tot groene grondwaterlichamen te komen. De meeste (grote) grondwaterlichamen worden namelijk toch rood als gevolg van de nitraatproblematiek. Het afbakenen van grondwaterlichamen op basis van de ligging van HR gebieden is daarbij een hachelijke zaak aangezien we vaak niet precies weten door welke grondwatersystemen (diep? ondiep?) een HR gebied precies wordt beïnvloed. Daarnaast vergroot dit ook aanmerkelijk de administratieve last t.a.v. de karakterisering en de controle vanuit de EC. b) Chemische toestand De verschillende gegevens voor een risicoanalyse ten aanzien van stikstof- en fosfor-verbindingen zijn uitgewerkt in Tabel 5.2. Tabel 5.2 Gegevens van de GWL in het stroomgebied voor de risicoanalyse GWL gem. NO 3 conc. in EWL mg/l (als NO 3 ) Uitspoeling N-t naar drainerend open water mg/l (als N) Uitspoeling P-t naar drainerend open water mg/l (als P) 5 RijnW-Zand RijnW kl-v RijnW duin Voor het stroomgebied gelden de volgende overwegingen op basis van Tabel 5.2: De gemiddelde nitraatconcentraties in het bovenste grondwater van de zandgebieden die het EWL uitmaken van de bijbehorende GWL-5 zijn niet hoger dan 50 mg/l, maar de afvoer van stikstof en fosfor naar het open water overschrijdt de richting gevende waarden uit de Vierde Nota Waterhuishouding. Conclusie: het zandige GW-5 is niet "at risk" vanwege te hoge 55

64 nitraatconcentraties op het EWL, maar wel vanwege een te hoge belasting met N en P van het drainerdende oppervlaktewater. Het bovenste GWL in de klei- en veengebieden is "at risk" aangezien dat niet voldoet aan de eis dat de gemiddelde concentratie in het grondwater minder moet zijn dan 2.2 mg/l (Vraag 2). Echter, ook de gemiddelde concentratie van fosfaat in het naar het open water toestromende grondwater is (veel) hoger is dan 0.15 mg/l (als P). Conclusie: het klei-veen GWL 12 is "at risk" vanwege te hoge concentraties van N-totaal en P-totaal in de afvoer naar het oppervlaktewater. Het duin GWL16 is at risk vanwege te hoge concentraties van stikstof en fosfor in het grondwater dat naar het drainerende oppervlaktewater (in de geestgronden) toestroomt. Samenvatting In de onderstaande tabellen worden de resultaten voor de risicobeoordeling samengevat. In Figuur 5.2 is ruimtelijk aangegeven welke grondwaterlichamen at risk zijn. Tabel 5.3 Risicobeoordeling voor kwantitatieve aspecten. Kwantiteit*(J=Ja, M=Misschien, N=nee) nr Naam at risk vr1 at risk vr 2 at risk vr 3 at risk 5 zand RijnW N - M M 12 kleiv RijnW N - J J 16 duin RijnW N - M M Tabel 5.4 Risicobeoordeling voor kwalitatieve aspecten. Kwaliteit** (J=Ja, M=Misschien, N=nee) nr Naam at risk vr1 at risk vr 2 at risk vr 3 at risk 5 zand RijnW N J - J 12 kleiv RijnW N J - J 16 duin RijnW N J - J * 1. Is de grondwateronttrekking op de lange termijn in evenwicht met de grondwateraanvulling? 2. Ondergaat de grondwaterstand geen zodanige antropogene verandering dat de milieudoelstellingen volgens art 4 voor oppervlaktewateren niet worden bereikt, dan wel dat de toestand van die wateren significant achteruitgaat? 3. Ondergaat de grondwaterstand geen zodanige antropogene verandering dat significante schade wordt toegebracht aan de terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhankelijk zijn? ** 1. Wat is het risico dat de kwaliteit van het grondwater niet voldoet aan de grenswaarden zoals die uit de KRW naar voren komen? 2. Wat is het risico dat de grondwaterkwaliteit een verslechtering oplevert voor aquatische ecosystemen die afhankelijk zijn van de toestroming van grondwater? 3. Wat is het risico dat de kwaliteit van het grondwater een verslechtering oplevert voor terrestrische ecosystemen die afhankelijk zijn van het grondwater? 56

65 Tabel 5.5 Uiteindelijke risicobeoordeling grondwaterlichamen Kwaliteit Kwantiteit TOTAAL nr Naam at risk at risk at risk 5 zand RijnW 12 kleiv RijnW 16 duin RijnW Figuur 5.2 Overzichtskaart van de grondwaterlichamen met het risico van het niet bereiken van goede toestand in

66 58

67 6 Beschermde gebieden Waterlichamen met onttrekking voor menselijke consumptie Deze kaart zal conform het LBOW besluit van 17 mei 2004 volgens optie 2 worden uitgewerkt. Dit zal gebeuren door de regio. 6.2 Beschermde gebieden voor soorten en habitats Gebieden aangewezen ten behoeve van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn zijn weergegeven in Figuur 6.1 Figuur 6.1 Beschermde gebieden volgens Habitat- en vogelrichtlijn. 59

68 60

69 7 Leemten in kennis en gegevens Technische gegevens Er zijn nog enkele duidelijke "losse einden" te identificeren ten aanzien van de rapportage, c.q. aandachtspunten voor de verdere implementatie van de KRW in Nederland. De begrenzingen van de zandige grondwaterlichamen berusten op eenvoudige schematiseringen. In een aantal gevallen zijn verticale open grenzen aanwezig waarover grondwater van het ene GWL naar het andere stroomt (bijvoorbeeld van de Veluwe in Rijn-Midden naar de Betuwe in Rijn-West). Deze grenzen en stromingen dienen nader te worden bepaald. De bovengrens van de zandige GWL dient nader vastgesteld te worden in gevallen dat een dunne afdekkende kleilaag aanwezig is. Nu is tamelijk willekeurig gesteld dat de afdekkende laag bij het zandige GWL behoort als afdekkende klei- en/of veenlagen dunner zijn dan 3 m. Dit aspect verdient nadere beschouwing. De ondergrens van de zandige GWL is bij de praktisch ondoorlatende basis van het geohydrologische systeem gelegd. Deze basis heeft echter een verschillend karakter in diverse delen van Nederland, die nader moet worden vastgelegd. De (globale) geohydrologische karakterisering is afgeleid van de landelijke NAGROM schematisatie. Dit was noodgedwongen aangezien ten tijde van de analyse alleen dit bestand op landelijk consistente wijze ontsloten en beschikbaar was. Voor toekomstige analyses wordt aanbevolen gebruik te maken van het REGIS data 2 model wat naar verwachting in de loop van 2005 gereed zal komen. De relatie tussen grondwater en oppervlaktewater is voor stikstof- en fosfaatverbindingen uitgewerkt met behulp van een eenvoudig model. Dit aspect is echter belangrijk voor de karakterisering. Het onderdeel heeft ook weinig aandacht gekregen vanwege onduidelijkheid rondom de milieudoelstellingen voor het oppervlaktewater. Deze relatie moet nader worden onderzocht nadat meer duidelijkheid is geschapen over de doelstellingen voor het oppervlaktewater. Toepassing van de richting gevende waarden voor nutriënten (2.2 mg/l voor N en 0.15 mg/l voor P) uit de Vierde Nota Waterhuishouding bij grondwater dat oppervlaktewater voedt, levert op dat geen enkel GWL aan de grenswaarden voldoet. Deze benadering dient nader te worden beschouwd. Nederland heeft geen gevolg gegeven aan de aanbeveling in Art.17 om aanvullend grenswaarden te bepalen voor stoffen die niet in EU regelgeving zijn genoemd. De afstemming bij de bepaling van grensoverschrijdende grondwaterlichamen is nog niet afgerond. De karakterisering van deze grondwaterlichamen is onvolledig. Richting en grootte van de 61

70 grensoverschrijdende stroming en mogelijke effecten op het milieu dienen te worden vastgesteld in samenspraak met de buurlanden. De Vogelrichtlijngebieden zijn nog niet gekarakteriseerd. Beheer en onderhoud van de gegevens gebruikt voor de karakterisering zijn niet geregeld. Er zijn geen afspraken gemaakt hoe hier in de toekomst mee om te gaan. Met name voor de deelstroomgebieden Rijn-Midden, -West, -Midden en -Noord is het zinvol om een eenduidig format te hanteren zodat de informatie op efficiënte wijze naar stroomgebieddistrictsniveau kan worden opgeschaald. Er is nog onvoldoende duidelijk hoe dient te worden omgegaan met derogatie c.q. lagere doelstellingen. Wat worden die lagere doelstellingen? Wat is realiseerbaar voor 2015 en wat daarna? Nadere aandacht dient te worden besteed aan het vaststellen van haalbare doelstellingen voor de VHR gebieden. De risico- en toestandsbepaling is nu gebaseerd op een quick scan van deskundigen. Er is een locatie specifieke verdiepingsslag nodig waarbij niet alleen gekeken wordt naar natuur-technische aspecten, maar ook naar sociaal-maatschappelijke (draagvlak) en financieeleconomische aspecten (maatregelen betaalbaar?). Intrusie van zout water is onvoldoende beschreven bij menselijke belasting. Het voorkomen en de aard van brak grondwater in de bodem van Nederland dient nader te worden beschreven. De interpretatie van de KRW voor de risicoanalyse (onder andere wat betreft one out, all out ) verdient nadere beschouwing. 7.2 Verschilpunten De regio heeft de informatie van de grote grondwaterlichamen grotendeels overgenomen en ingebracht voor bestuurlijke goedkeuring. Er zijn wel in enige mate verschillen mogelijk tussen de rapportage van de regio en dit rapport. Deze worden hieronder genoemd en verklaard. 1. In dit rapport wordt er van uitgegaan dat de kwantitatieve toestand van de grote grondwaterlichamen zand, krijt en klei/veen at risk is vanwege significante schade aan grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen. In de rapportage van de regio wordt uitgegaan van mogelijk at risk. De regio wil dit aspect nader gaan kwantificeren. 2. Volgens de regio is de bepaling van de chemische toestand van grote grondwaterlichamen op basis van de relatie tussen grondwater en oppervlaktewater onvolledig. Zij gaan er daarom vanuit dat de grote grondwaterlichamen voor dit aspect misschien at risk zijn. In dit rapport is een expliciet criterium gehanteerd waarbij is uitgegaan van landelijk generieke normen voor totaal-p en totaal-n voor het oppervlaktewater conform de Vierde Nota Waterhuishouding. Op basis van de overschrijding van deze normen zijn de grote grondwaterlichamen voor wat betreft hun chemische toestand als at risk aangemerkt. 62

71 8 Referenties Boumans Leo J.M. Dico Fraters en and Gerard van Drecht, 2004, Nitrate leaching in agriculture to upper groundwater in the sandy regions of the Netherlands during the period, Environmental Monitoring and Assessment CIW, Kleine grondwaterwinningen. Advies over de aanpak van de toename in kleine grondwaterwinningen. Werkgroep IV, Commissie Integraal Waterbeheer, Den Haag. De Bakker H. en M.W. van den Berg, Proceedings of the symposium on peat lands below sea level, ILRI, Wageningen Dufour F.C., Grondwater in Nederland, onzichtbaar water waarop wij lopen. Geologie in Nederland, deel 3. Uitgave NITG-TNO, Delft, ISBN EC, Horizontal guidance document on the application of the term water body in the context of the Water Framework Directive. Common Implementation Strategy for the Water Framework Directive (2000/60/EC), 15 januari 2003, Brussels. EC-LNV, Provinciale natuurdoelen op de kaart; eindrapportage van het project doeltoewijzing (implementatie programma beheer). projectgroep doeltoewijzing. EC-LNV, Den Haag / Wageningen KIWA, Kwaliteit van de KRW-grondwaterlichamen op de diepte van de Nederlandse drinkwaterwinningen. KWR , KIWA. Kremers A.H.M. en F.C. van Geer, Monitoring Actuele Grondwaterstanden Het grondwaterstandsverloop afgezet tegen de historische grondwaterkarakteristiek voor een aantal meetlocaties in Nederland en in verdrogingsgebieden. NITG-TNO B, Delft. Kremers A.H.M. en F.C. van Geer, Trendontwikkeling Grondwater 2000 (analyseperiode ), NITG-TNO B, NITG-TNO. Kroon, T., P. Finke, I. Peereboom & A. Beusen, Redesign STONE: De nieuwe schematisatie voor STONE, de ruimtelijke indeling en de toekenning van hydrologische en bodemchemische parameters, RIZA rapport , Lelystad. Meinardi C.R., Groundwater recharge and travel times in the sandy regions of the Netherlands, Proefschrift VU, ook RIVM rapport Meinardi C.R., C.G.J. Schotten (2004), Stromen van water en stikstof door de bodem naar het open water, (RIVM rapport in prep.) 63

72 Meinardi C.R., G.J. Born, L.J.M. Boumans, B. Fraters, J.P.A. Lijzen, A.M.A. van der Linden, P.F.M Otte, H.F. Reijnders, C.G.J. Schotten, C.W. Versluijs (2004), Grondwaterkwaliteit in grondwaterlichamen voor de Kaderrichtlijn Water in Meinardi et al (2005), Basisdocument Grondwater voor de Kaderichtlijn Water, RIVM rapport in prep). Meinardi en Van den Eertwegh, Nutrient flows from the soil to draining surface water, Acta Un. Carolinae Geologica 39, p337 Otte P.F., J.P.A.Lijzen, C.W. Versluijs (2004), Verkenning grondwaterkwaliteit in het stedelijk gebied voor de Kaderrchtlijn Water, RIVM/ LERnotitie 03/04 Oude Essink, G.H.P., Impact of sea level rise on groundwater flow regimes. A sensitivity analysis for the Netherlands. proefschrift, Technische Universiteit Delft. RIVM, CBS, Milieucompendium. Rolf., H.L.M., Verlaging van de grondwaterstanden in Nederland. Onderzoek van DGV-TNO in opdracht van het Ministerie van Verkeer & Waterstaat TNO, Landelijke Hydrologische Systeemanalyse, deelrapport 4. Deelgebied Noord-Holland. GG-R-95-11(B), Delft. TNO, Landelijke Hydrologische Systeemanalyse, deelrapport 3. Deelgebied Noord -en Zuid-Holland ten zuiden van het Noordzeekanaal. GG-R-96-12(B), Delft. VROM, Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening. deel 3 Kabinetsstandpunt, Den Haag. Internet EU Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG). de Habitatrichtlijn (92/43/EEG). de Vogelrichtlijn (79/409/EEC) Gebiedendocument van LNV gebieden.htm STOWA Waternood-systematiek 64

73 9 Bijlagen Bijlage 1 - Overzicht van Nederlandse habitattypen type omschrijving 1110 Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken 1130 Estuaria 1140 Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten 1160 Grote, ondiepe kreken en baaien 1310 Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia spp. en andere zoutminnende soorten 1320 Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae) 1330 Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia) 2110 Embryonale wandelende duinen 2120 Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria ("witte duinen") 2130 Vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie ("grijze duinen") 2140 Vastgelegde ontkalkte duinen met Empetrum nigrum 2150 Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Calluno-Ulicetea) 2160 Duinen met Hyppophaë rhamnoides 2170 Duinen met Salix repens ssp. argentea (Salicion arenariae) 2180 Beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied 2190 Vochtige duinvalleien 2310 Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten 2320 Psammofiele heide met Calluna-soorten en Empetrum nigrum 2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen 3110 Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten (Littorelletalia uniflorae) 3130 Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto- Nanojuncetea 3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetaties 3150 Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition 3160 Dystrofe natuurlijke poelen en meren 3260 Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorende tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion 3270 Rivieren met slikoevers met vegetaties behorende tot het Chenopodietum rubri p.p. en Bidention p.p Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix 4030 Droge Europese heide 5130 Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland 6110 Kalkminnend of basifiel grasland op rotsbodem behorend tot het Alysso-Sedion albi 6120 Kalkminnend grasland op dorre zandbodem 65

74 Grasland op zinkhoudende bodem behorend tot het Violetalia calaminariae 6150 Boreo-alpien silicicool grasland 6210 Droge half-natuurlijke graslanden en struikvormende-facies op kalkhoudende bodems (Festuco Brometalia) (*gebieden waar zeldzame orchideeën groeien) Soortgelijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa) Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Eu-Molinion) Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis) 7110 Actief hoogveen Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is 7140 Overgangs- en trilveen Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion 7210 Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Carex davalliana 7220 Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion) 7230 Alkalisch laagveen Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum 9120 Zuurminnende Atlantische beukenbossen met ondergroei van Ilexos soms Taxus (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagion) 9160 Sub-Atlantische en midden-europese wintereikenbossen of eikenhaagbeukenbossen behorend tot het Carpinion-betuli 9190 Oude zuurminnende eikenbossen op zandblakten met Quercus robur 91D0 Veenbossen 91E0 Alluviale bossen met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno- Padion, Alnion incanae, Salicion albae) 91F0 Gemengde bossen langs grote rivieren met Quercus robur, Ulmus laevis, Frxinus excelsior of Fraxinus angustifolia (Ulmunion minoris)

75 Bijlage 2 - Beschrijving Habitatrichtlijngebieden (92/43/EEG) 7 Botshol In dit weide- en moerasgebied groeien door de aanwezigheid van helder, kalkrijk en zwak brak water bijzondere plantensoorten als groot nimfkruid, sterrenkranswier en moeraswolfsmelk. Om deze plantensoorten te behouden wordt water dat Botshol binnenkomt sinds 1989 gezuiverd met een defosfateringsinstallatie. De waterhuishouding wordt gestuurd door het oppervlaktewater. Vandaar dat het gebied wordt opgegeven als zijnde niet grondwaterafhankelijk. 10 Coepelduynen Oppervlaktewater gestuurde waterhuishouding. Niet grondwaterafhankelijk. 17 Duinen Schoorl Duingebied (breedste duingebied van Nederland) met enkele natte valleien met amfibieën poelen. Het gebied grotendeels niet grondwaterafhankelijk. Huidige toestand is goed en niet at risk. 19 Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en De Bol Kustafslag aan westzijde bedreigt Moksloot. Is een natuurlijk proces, en komt dus in aanmerking voor derogatie. Het peilbeheer in de poldergebieden en de ontwatering in de binnenduinrand zorgt voor verdroging in de natte- en vochtige duinvalleien. De toestand is dankzij maatregelen verbeterd, maar nog niet optimaal. De Mui heeft last van een landbouwenclave. Daardoor huidige toetstand slecht en mogelijk at risk. 21 Duinen Zwanenwater en Pettemerduinen Deze duinen met vochtige duinvalleien en duinmeren vormen een uniek natuurgebied dat onder meer door de ondiepe zoetwaterplassen aantrekkelijk is voor lepelaar, dodaars en zomertaling. De vegetatie in het Zwanenwater is erg gevarieerd. In de kalkarme duinen groeien dop-, struik- en kraaiheide. In de vochtige duinvalleien groeien parnassia, waterdrieblad en verschillende orchideeënsoorten. Het Zwanenwater dreigde te verdrogen door wegzijging van water naar het omliggende bollenland. Daarom is in het noordoosten in voormalig landbouwgebied een bufferzone gecreëerd. Er zijn nog wel problemen in de Pettemerduinen vanwege te lage peilen in de aangrenzende poldergebieden. Hierdoor huidige toestand slecht en misschien at risk. 22 Duinen Den Helder-Callantsoog Dit gebied was verdroogd maar is inmiddels sterk vernat. Huidige toestand is goed en niet at risk. 27 Gelderse Poort Het binnendijkse poldergebied zorgt ervoor dat de kwel wordt afgevangen, met negatieve gevolgen voor de zuidkant van de Ooipolder. Verder is er sprake van inlaat van vervuild water. De bijzondere vegetaties in de Elzenbroekbossen zijn inmiddels verdwenen. Hierdoor is de huidige toestand slecht en mogelijk at risk. 67

76 37 Kennemerland-Zuid Nationaal Park Zuid-Kennemerland, opgericht in 1995, strekt zich uit van Zandvoort tot IJmuiden. Door het verschil in hoogte, bodem en grondwaterstand is de vegetatie in dit Nationaal Park erg gevarieerd. Het noordelijk deel is goed, het zuidelijk deel is nog verdroogd door waterwinning. Het gebied bevat kwelafhankelijke vegetaties. Vanwege verdroging is de huidige toestand getypeerd als slecht en misschien at risk. 46 Meijendel en Berkheide Dit gebied is in beheer bij DZH. Meijendel behoort tot de Jonge Duinen. Het duinlandschap wordt bepaald door oude zgn. paraboolduinen (ontstaan door uitstuiving van grote stuifkuilen), de grote valleien in het middenduin en de resten van oude loopduinen in het oosten. Door de vele vergravingen is veel van het oorspronkelijke landschap verdwenen, maar in het noorden zijn de duinen nog grotendeels intact. Flora en fauna zijn uitzonderlijk rijk vanwege de afwisseling in vocht-, humus en kalkgehalte in de van oorsprong voedselarme bodem. De Vallei Meijendel heeft het karakter van een bospark. Berkheide kan worden gekenschetst als een open duingebied met een open begroeiing. Op verschillende plaatsen liggen kwel en infiltratieplassen opengesteld voor recreatie. Het duingebied heeft te maken met een gebrek aan natuurlijke dynamiek als gevolg van een voortgaande successie (vergrassing - in 1990 was er een konijnensterfte, verbossing). Er is een masterplan Meijendel in de maak gericht op verdere optimalisatie van waterwinning en natuur. Desondanks zijn er momenteel nog delen in het gebied verdroogd en daardoor at risk. 48 Naardermeer Gebied heeft last van de afgenomen kweldruk i.v.m. grondwaterwinning op de Utrechtse heuvelrug. Maatregelen zijn genomen om dit probleem terug te dringen. Aanvullend probleem is de vervuiling van het kwelwater (thans veel bebouwing in infiltratie en intermediair gebied) en vervuiling van het oppervlaktewater wat gezuiverd moet worden voor inlaat. Huidige toestand is slecht en misschien at risk. 49 Nieuwkoopse Plassen en De Haeck Gebied thans volledig oppervlaktewater gestuurd. Wel verdroogd. Bij laag waterpeil moet rivierwater worden ingelaten wat leidt tot vervuiling van het oppervlaktewater in het natuurgebied. 50 Noordhollands Duinreservaat Dit gebied was verdroogd maar inmiddels zijn er diverse herstelmaatregelen uitgevoerd. Zo is het grondwaterpeil gestegen door infiltratie van voorgezuiverd Rijnwater. Daarnaast zijn er beheersmaatregelen getroffen (o.a. in het kader van het OBN) zoals afgraven van oude landbouwgrond (het Verlaten Veld, 1998) en plaggen en bos verwijderen (Doornvlak, 2003). Verder wordt vee ingezet voor begrazing. Door de maatregelen is er sprake van herstel van vochtige en voedselarme valleien en duingraslanden. Volledig herstel is maatschappelijk lastig. Vernatting levert tegenwoordig overlast op doordat vlak tegen de duinen aan is gebouwd. Deze gebieden zijn van nature nat, maar waren droog ten tijde van de grondwaterwinning 68

77 zonder infiltratie van Rijnwater. Ook vanuit de bollenteelt zijn er bezwaren vanwege vernattingsschade. Verder is er nog te weinig natuurlijke dynamiek in de duinen. Herstel van die dynamiek is maatschappelijk lastig vanwege mogelijke overlast door zandverstuiving en het belang van duinen als zeewering in combinatie met zeespiegelstijging. In de huidige toestand zijn de duinen nog verdroogd en bij het uitblijven van maatregelen mogelijk at risk. 60 Solleveld Dit gebied in beheer bij DZH bevat een kijkduin en is nietgrondwaterafhankelijk. 72 Westduinpark en Wapendal Wapendal is een restant van een oude strandwal (kalkarm binnenduin) die grensde aan een stukje strandvlakte. Deze strandvlakte was in het terrein waarschijnlijk zichtbaar als een vochtige plek of misschien zelfs wel als een poel (vroeger wapel genoemd). Evenals in de omgeving was ook hier geen sprake van de aanwezigheid van bos. Vanwege de vochtige plek lieten de boeren in de omgeving hier hun schapen grazen. Zoals vroeger vrij algemeen in de duinen, ontstond hier heide. Het is vooral deze duinheide die dit gebied zo waardevol maakt omdat echte duinheide nog maar op een paar plaatsen in het duinlandschap voorkomt. Het nu aanwezige bos is niet oud en is vrij onnatuurlijk van samenstelling. Het gebied bevat overwegend droge vegetatie en wordt als niet grondwaterafhankelijk aangemerkt. 82 Amerongse Bovenpolder Hydrologie van de natte/vochtige vegetatie is veelal oppervlaktewater gestuurd. Enige regionale kwel is van invloed vanuit de Utrechtse heuvelrug. Huidige toestand is goed en niet at risk. 89 Bruuk Gebied met verarmde blauwgraslanden. Ontvangt regionale kwel uit de stuwwal. Heeft last van ontwatering in kwelgebied en inlaat van eutroof water. Gebied heeft te lijden van interne eutrofiering. Huidige toestand is slecht en misschien at risk. 101 Ilperveld/Oostzanerveld/Varkensland Het Ilperveld is ontstaan door de middeleeuwse ontginning van een voormalig hoogveengebied (ca na Chr.). Door turfwinning in zogenoemde petgaten is een zeer karakteristiek verkavelingspatroon ontstaan, bestaande uit een door brede en smalle sloten doorsneden cultuurlandschap van kleine en grote eilanden met daarop (door verlanding dichtgegroeide) petgaten. Het Ilperveld is vooral bekend als weidevogelgebied, maar de vegetatiewaarden zijn nog belangrijker. Deze zijn in de afgelopen jaren op verschillende punten achteruit gegaan, bijvoorbeeld voor wat betreft brakwatersoorten, schraallandpaardenbloem en addertong. Het grootste deel van deze unieke vegetatiewaarden hangt rechtstreeks samen met de kwaliteit van het water en met het peilbeheer. Doordat de waterhuishouding van dit gebied vooral via het oppervlaktewater wordt gestuurd wordt dit gebied als niet grondwaterafhankelijk beschouwd. 69

78 102 Kolland en Overlangbroek Vroeger werd dit gebied gevoed vanuit de Utrechtse heuvelrug, maar dat is tegenwoordig niet meer het geval. Tegenwoordig is het gebied hoofdzakelijk oppervlaktewater gestuurd en niet grondwaterafhankelijk. 108 Luistenbuul en Koekoeksche Waard Uiterwaard (donk). Oppervlaktewater gestuurde waterhuishouding. Niet grondwaterafhankelijk. 114 Oostelijke Vechtplassen De polders Horstermeer en Bethune zorgen voor een ontwatering en vangen veel kwelwater af in deze regio. Hierdoor onvoldoende kweldruk in de overige natuurgebieden. Huidige toestand is slecht en het gebied is at risk vanwege het kritische habitattype Oude Maas Een zoetwatergetijdengebied met bos, wilgengrienden, rietvelden en ruig grasland. In het vroege voorjaar ziet het gebied geel van de Spindotters. Deze grote gele bloem is nauw verwant aan de Dotterbloem, maar komt alleen voor in zoetwatergetijdengebieden. De ecologie wordt vooral gestuurd door de oppervlaktewaterhuishouding. Vandaar dat dit gebied als niet-grondwaterafhankelijk is aangemerkt. 117 Polder Stein Oud veenweide landschap met een afwisseling van weiden, bosschages en houtwallen. Op de voedselarme graslanden zijn planten als veenpluis en dotterbloem te vinden. Ook komen er veel vogels voor. Gebied heeft te lijden van een polderpeilverlaging (inklinking van veen). Huidige toestand is slecht en misschien at risk. 118 Polder Westzaan Westzaan is een zeer waterrijk gebied met hoge natuurwaarden en een veenpakket van gemiddeld circa 3 meter dikte. In het zuidelijk deel van de polder ligt de nadruk op weidevogels en in het noordelijk deel ligt de nadruk op natte natuur. In delen van het gebied vindt moerasontwikkeling plaats, afgewisseld met brakke graslanden. Polder Westzaan is sinds de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 verzoet. Door de afname van de invloed van zout water zijn plantensoorten die kenmerkend zijn voor brak water sterk afgenomen of zelfs helemaal verdwenen. Brakwaterverlandingsvegetaties zijn in Europees opzicht een zeldzaam verschijnsel. Door de onderbemaling trekt het gebied brak grondwater aan. Ook zijn er mogelijkheden voor brakwater inlaat vanuit het Noordzeekanaal. De ecologie in het gebied wordt voornamelijk gestuurd door de oppervlaktewaterhuishouding. Vandaar dat het gebied wordt aangemerkt als zijnde oppervlaktewater afhankelijk. 119 Rijswaard en Kil Van Hurwenen Uiterwaarden langs de Waal nabij Zaltbommel. De oude Waalarm vormt hier een groot deel van het terrein en bestaat uit grote brede plassen, brede rietzomen en moerasbos. Vanwege de grote aantallen (overwinterende) vogelsoorten (o.a. Siberische ganzen) is de Kil van Hurwenen aangewezen als wetland in het kader van de Ramsarconventie. Het gebied is zowel vogel als habitatrichtlijn gebied. De 70

79 ecologie wordt qua waterhuishouding vooral door het oppervlaktewater gestuurd. Vandaar dat het gebied als niet grondwaterafhankelijk wordt aangemerkt. 132 Wormer- en Jisperveld en Kalverpolder Alleen Schaalsmeerpolder ontvangt nog wat brakke kwel. Voor de rest is dit gebied vooral een wegzijgingsgebied geworden. Hoofdzakelijk oppervlaktewater gestuurd. Er is wel een baggerprobleem vanwege inlaat vervuild water. Het gebied wordt dus aangemerkt als zijnde niet grondwaterafhankelijk. 136 Eilandspolder-Oost Oude polder die in de 13 e eeuw bedijkt is. In de (vaar)polder liggen graslanden (hooi en weide) als eilanden tussen brede watergangen. In dit waterrijke gebied broeden grote aantalen weide-, water- en moerasvogels. De Eilandspolder wordt gerekend tot een van de betere weidevogelgebieden van Noord-Holland. ha), die als hoofdtaak het beheren van het landschap hebben. De drijvende rietkragen bevatten zeldzame planten, zoals varens en orchideeën. Deze rietkragen drijven op het water en bieden een thuis voor dieren als de bruine kiekendief en de noordse woelmuis. Ook in de sloten staan mooie planten zoals watergentiaan en kikkerbeet en langs de oevers watermunt en zwanebloem. De waterhuishouding in dit gebied wordt vooral gestuurd door het oppervlaktewater en wordt daarom als niet grondwaterafhankelijk beschouwd. 137 Zuider Lingedijk - Diefdijk Zuid Grienden, populieren en elzenbosjes, natte gras- en rietlanden met vogels en planten kenmerkend voor laagveenmoeras. Gebied is kwelafhankelijk maar is verdroogd door ontwatering in aangrenzende polders. Huidige toestand daardoor slecht en misschien at risk. 140 Zouweboezem Het terrein bestaat voornamelijk uit rietvelden, waarvan een gedeelte jaarlijks in de winter gemaaid wordt en een gedeelte het karakter van overjarig rietland heeft. Binnen het gebied komen waterpartijen voor waarin verschillende verlandingsstadia aanwezig zijn. Het natuurontwikkelinggebied De Boezem bestaat voor het grootste gedeelte uit een moerassige vegetatie van lisdodde, mattenbies en pitrus. Verder bestaat het terrein uit bosschages, welke veelal doorgeschoten grienden en elzenbroekbosjes zijn of het karakter hebben van elzensingels. Er komen hier talrijke moeras- en rietvogels voor zoals purperreiger, roerdomp, bruine kiekendief, porseleinhoen, kwartelkoning, zwarte stern, blauwborst en krakeend. Met name voor de purperreiger vertegenwoordigt de Zouweboezem een grote waarde: één van de grootste broedkolonies van Nederland bevindt zich in de Zouweboezem. De ecologie in het gebied wordt voornamelijk gestuurd door de oppervlaktewaterhuishouding. Vandaar dat het gebied wordt aangemerkt als zijnde oppervlaktewater afhankelijk. 71

80 Bijlage 3 - Aanpak beantwoording 'waterbalans-vraag' Algemeen uitgangspunten In essentie komt de waterbalans neer op: IN = UIT + BERGING, waarbij BERGING de verandering van het volume in de beschouwde periode is. De IN- en UIT-stroom zijn veel groter dan de BERGING. De nauwkeurigheid waarmee deze stromen bepaald kunnen worden is beperkt en de marges in de getallen zijn veel groter dan de bergingsterm. De berging kan derhalve niet uit de waterbalans bepaald worden. Als alternatief voor het schatten van de berging kunnen de veranderingen in grondwaterstanden en de ligging van het zoet-brak grensvlak in de ondergrond worden beschouwd. Voor met name de ondiepe watervoerende pakketten op de hogere zandgronden is bekend dat m.n. vanwege de ruilverkaveling er een structurele daling in grondwaterstanden is opgetreden in orde grootte van centimeter (Rolf, 1989, zie kader). Voor wat betreft de grondwaterstand kan momenteel niet meer worden geconcludeerd dat er sprake is van een landelijke daling (Kremers & Van Geer, 1998; 2000). Er bestaan twee landelijke studies naar de ontwikkeling in grondwaterstanden en stijghoogten. (Rolf, 1989; Kremers & Van Geer, 1998; 2000). De studie van Rolf liet zien dat voor het bovenste watervoerend pakket op de hogere zandgronden sprake was van een structurele daling (dus onafhankelijk van meteorologische condities 5 ) van grondwaterstanden en stijghoogtes. Als belangrijkste oorzaken werden de ruilverkavelingsprojecten en de permanente grondwaterwinning genoemd. Binnen de ruilverkavelingsprojecten is sprake van een gemiddelde daling van ca. 35 cm, maar ook daarbuiten is een structurele daling van ca. 20 cm aangetroffen (zgn. achtergrondverdroging ). Aanvullende factoren voor deze verdroging zijn mogelijk de toename in de gebiedsverdamping door bos en cultuurgronden. De toename in beregening sinds 1976 moet worden gezien als een extra bijdrage aan de gebiedsverdamping. Kremers & Van Geer hebben naar 57 locaties gekeken binnen en buiten de gebieden van de verdrogingskaart Hierbij is ook gekeken naar locaties in Holoceen Nederland. Uit hun studie kwam een grilliger beeld naar voren. Er waren gebieden waar nog steeds sprake was van een structurele daling in de grondwaterstand, maar er kwamen ook gebieden voor waarbij sprake lijkt te zijn van een stabilisatie dan wel een stijging in de grondwaterstand. Binnen de verdroogde gebieden was het aandeel aan locaties met stijgende grondwaterstanden groter dan daarbuiten hetgeen ook verwacht mag worden gezien de vele anti-verdrogingsprojecten. Aanpassingen in de drainagesystemen alsook de vermindering of verplaatsing van grondwateronttrekkingen hebben schijnbaar enig effect gehad. Voor west-nederland is bekend dat vanwege de droogmakerijen aldaar intrusie van brak en zoutwater plaatsvindt, hetgeen een langzaam proces is wat nog honderden jaren zal doorgaan (Oude Essink, 1996). Voor het bepalen van de waterbalans maken we echter geen apart onderscheid in zoet en zoutwater. Mede daarom en het feit dat de bergingsterm zeer beperkt is in vergelijking tot de posten IN en UIT is aangenomen dat de in- en uitstroom in evenwicht zijn. De aanname van een evenwicht tussen in- en uitstroom is ook goed te verdedigen vanuit de geohydrologische randvoorwaarden in het grootste deel van Nederland. Nederland kent een neerslagoverschot (= neerslag minus verdamping) van circa mm/j, het Nederlandse beleid ten aanzien van directe grondwateronttrekkingen is er op gericht dat de grondwaterwinning (landelijk circa 1300 Mm 3 /j ofwel 45 mm/j) niet de winbaar geachte hoeveelheid (circa 1950 Mm 3 /j ofwel 64 mm/j) overschrijdt. De drainage 5 Relevant is het te melden dat de tweede helft van de 20 e eeuw natter was dan de eerste helft, en dat verwacht wordt dat Nederland in de toekomst gemiddeld meer neerslag zal krijgen. 72

81 en oppervlakkige afvoer zijn gekoppeld aan de vaste hoogte van de drainagebasis en het maaiveld en controleren op deze wijze de grondwaterstand en daarmee het grondwatervolume. Bij de aanwezigheid van brak en zout grondwater wordt het volume zoet grondwater mede bepaald door de ligging van het zoet-brakgrensvlak. Ook de veranderingen hierin geven op de schaal van de GWLen geen significante verandering van het volume. Verder zijn de Nederlandse grondwatersystemen open systemen waarbij in geval van een watertekort water in de nabijheid versneld zal toestromen. Via laterale grondwaterstroming komt water binnen via België, Duitsland en de grote oppervlaktewateren (inclusief de Noordzee). Kortom, met de huidige grote grondwaterlichamen is het niet waarschijnlijk dat we een negatieve score kunnen behalen voor de waterbalans-vraag. Een te grote winning in de duinen kan natuurlijk wel leiden tot een verkleining van de zoetwatervoorraad aldaar, maar dat zal zich dan uiten in het opschuiven van het grensvlak zoet/zout naar het maaiveld, hetgeen ook niet is toegestaan vanuit de definitie van de kwantitatieve grondwatertoestand. Een dergelijke situatie heeft zich in het verleden in Nederland voorgedaan maar daar is tegenwoordig geen sprake meer van sinds het nemen van adequate maatregelen. Om te bepalen of het bovenstaande ook geldig is voor alle grondwaterlichamen is per grondwaterlichaam een aparte waterbalans opgesteld. Waterbalans voor ondiep klei- en veen-gwl De waterbalans voor de klei/veen grondwaterlichamen bevat slechts een beperkt aantal termen. Deze grondwaterlichamen zijn slechts 3 m diep en vooral onderscheiden om de relatie tussen het neerslagoverschot en de ondiepe grondwaterstroming naar het oppervlaktewater (drainage) in beeld te brengen. Hierbij is aangenomen dat er geen laterale uitwisseling is met omringende grondwaterlichamen en dat er geen onttrekkingen plaats vinden. Wel is er een verticale uitwisseling met het onderliggende zand grondwaterlichaam. Voor deze grondwaterlichamen is de volgende waterbalans opgesteld: N + I ow = D ow + W N I ow D ow W Neerslagoverschot; Infiltratie vanuit het oppervlaktewater naar het grondwater; Drainage van het grondwater naar het oppervlaktewater; Wegzijging naar diepere lagen (het onderliggende zandgrondwaterlichaam). Bij wegzijging naar het diepe grondwater is er dus sprake van een verticale grondwaterstroming vanuit het ondiepe klei/veengrondwaterlichaam naar het onderliggende zand-grondwaterlichaam. Het omgekeerde komt niet voor omdat er is aangenomen dat de kwel afkomstig uit het onderliggende zand-grondwaterlichaam direct naar de waterlopen stroomt en niet via het klei/veen-grondwaterlichaam. Kwel vanuit het onderliggende zand-grondwaterlichaam is dus geen term in de waterbalans van een klei/veen grondwaterlichaam. 73

82 Relatie waterbalans ondiep Klei/veen-GWL met onderliggende zand- GWL Het neerslagoverschot is bepaald met het hydrologisch modelinstrumentarium van het RIZA bepaald voor de periode De berekeningen zijn gebaseerd op gemiddelden van gemeten neerslag en verdamping voor 15 klimatologische districten en een gewasfactor en interceptie (Kroon et al., 2001). Ook de wegzijging naar diepere lagen is bepaald met het RIZA-instrumentarium. Het jaargemiddelde is berekend met de neerslag en verdamping van het jaar 1967, welk jaar gekenschetst kan worden als een gemiddeld hydrologisch jaar. Deze berekening houdt geen rekening met het oppervlaktewater dat tot de rijkswateren behoort. De infiltratie vanuit de grote rivieren is dus niet terug te vinden in de resultaten, en ook zijn geen waarden geproduceerd voor bijv. de Zeeuwse zeearmen. De drainage/infiltratie tussen grondwater van het ondiepe klei/veengrondwaterlichaam en het oppervlaktewater is afgeleid uit het neerslag overschot en de wegzijging. Het verschil tussen het neerslagoverschot en de wegzijging naar de diepere watervoerende pakketten is berekend per gridcel van 500x500 m. Wanneer de wegzijging groter is dan het neerslagoverschot is er sprake is van infiltratie (I ow = W - N). Wanneer de wegzijging kleiner is dan het neerslagoverschot (of wanneer er geen wegzijging is maar kwel) dan is er sprake van drainage naar het oppervlaktewater. De drainage wordt dus berekend met D ow = N W bij wegzijging en D ow = N bij kwel. De getallen per gridcel van 500 x 500 m worden gesommeerd per grondwaterlichaam. De netto interactie tussen het grondwater van het ondiepe klei/veen-grondwaterlichaam en het oppervlaktewater is het verschil van de infiltratie en de drainage I ow D ow. Een positieve netto waarde is dus een netto infiltratie, en een negatief getal een netto drainage, een netto stroming van het grondwater naar het oppervlaktewater. Waterbalans voor zand- en duin GWL De waterbalansvraag voor de zand en duin grondwaterlichamen bevat een groter aantal termen. In deze grondwaterlichamen bevinden zich een groot aantal onttrekkingen. De zandgrondwaterlichamen hebben bovendien een interactie met de ondiepe klei/veengrondwaterlichamen 74

83 waar deze zich boven de zandgrondwaterlichamen bevinden. De waterbalans voor de zandgrondwaterlichamen luidt als volgt: N + I ow + W + Inf + R = D ow + Ontt en voor het duin- grondwaterlichaam N + I ow + Inf + R = D ow + Ontt N I ow W Inf D ow Ontt R Neerslagoverschot Infiltratie vanuit het oppervlaktewater naar het grondwater Toestroming vanuit bovengelegen klei/veen grondwaterlichaam Kunstmatige Infiltratie Drainage van het grondwater naar het oppervlaktewater Grondwateronttrekkingen Restterm Het neerslagoverschot op dezelfde wijze bepaald als bij de klei/veen grondwaterlichamen. Alleen het deel van de zandgrondwaterlichamen aan maaiveld ontvangen een neerslagoverschot. Voor het deel waarbij het zandgrondwaterlichaam onder een klei/veen grondwaterlichaam ligt is de term N = 0 en ontvangt het zand grondwaterlichaam water via de toestroming vanuit het bovenliggende klei/veen grondwaterlichaam (de term W) of verliest het water via kwel naar het oppervlaktewater (D ow ). De interactie tussen grondwater en oppervlaktewater is, daar waar het zandgrondwaterlichaam aan maaiveld ligt, op eenzelfde manier berekend als voor het klei/veen grondwaterlichaam. De berekening van de balanstermen voor het duin grondwaterlichamen is analoog aan die voor het deel van de zand grondwaterlichamen aan maaiveld. De grondwateronttrekkingen en kunstmatige infiltraties zijn afgeleid van de provinciale grondwater registers. Deze zijn bewerkt tot een consistente landelijke database. Er is een gemiddelde bepaald voor de periode 1995 tot en met In figuur 18 zijn de locaties van de onttrekkingen en infiltraties aangegeven. Wanneer alle in- en uittermen worden gecombineerd blijft een restterm (R) over. Aangenomen wordt dat deze restterm indicatief is voor de netto laterale grondwaterstroming. Naast de laterale grondwaterstroming over de randen het grondwaterlichaam bevat de restterm ook de onnauwkeurigheden in de balanstermen. Een positieve restterm is een toestroming terwijl een negatieve rest term een netto grondwaterstroming vanuit het grondwaterlichaam naar buiten betekent. 75

84 Variatie in waterbalans De figuur geeft de frequentieverdeling weer van het neerslagoverschot voor de periode In geval van een zeer droog jaar kan er sprake zijn van een neerslagtekort in plaats van overschot. In een zeer nat jaar kan het neerslagoverschot oplopen tot 700 mm. Voor het ondiepe Klei- en veen-gwl is een toe of afname van de netto neerslag voornamelijk gekoppeld aan een toe- of afname van de drainage en in mindere mate aan een toe- of afname van de wegzijging naar het onderliggende zand-gwl. Op jaarbasis kan als gevolg van natte of droge jaren sprake zijn van een positieve of negatieve berging doordat de grondwaterstand wat stijgt of daalt. Op lange termijn middelen deze verschillen zich echter uit. Variatie in potentieel neerslag overschot De resultaten van de waterbalansberekeningen zijn weergegeven in paragraaf en

HOOFDSTUK 4. Grondwater

HOOFDSTUK 4. Grondwater HOOFDSTUK 4 Grondwater Met de Kaderrichtlijn Water willen de lidstaten bescherming bieden aan waardevolle ecosystemen, die afhankelijk zijn van oppervlaktewater of grondwater. Daarvoor is een goede toestand

Nadere informatie

Karakterisering van het grondwater in het stroomgebieddistrict Schelde

Karakterisering van het grondwater in het stroomgebieddistrict Schelde Karakterisering van het grondwater in het stroomgebieddistrict Schelde Kees Meinardi (RIVM) Remco van Ek (RIZA) Willem-Jan Zaadnoordijk (Royal Haskoning) januari 2005 Voorwoord........................................................................................

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen

Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 25 april 2014. Deze factsheet dient gezien te worden

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0004

Factsheet: NLGWSC0004 Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen Deze factsheet bevat relevante informatie over het waterlichaam met uitzondering van landelijke maatregelen. Iedere overheid is verantwoordelijk

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen

Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen -DISCLAIMER- Deze factsheet behoort bij het ontwerp water(beheer)plan. De hier weergegeven 2014 en de realisatie van de maatregelen in de periode

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen

Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals

Nadere informatie

Grond water in Delfland

Grond water in Delfland Grond water in Delfland Een reis door de bodem Inhoud 1. Een reis door de bodem 3 2. Ons dagelijks grond water 4 3. De bodem nader bekeken 6 4.Duinen als unieke 8 drinkwatervoorziening 5. Polders: het

Nadere informatie

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlage 1 Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlagel Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bodemopbouw en Geohydrologie Inleiding In deze bijlage wordt

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0015 Wadden Rijn-Noord

Factsheet: NLGW0015 Wadden Rijn-Noord Factsheet: NLGW0015 Wadden Rijn-Noord -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 25 april 2014. Deze factsheet dient gezien te worden als een werkversie

Nadere informatie

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). Afbeelding I.1. Vorming stuwwal Nijmegen en stuwwal Reichswald Zandige

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0005 Grondwater in diepe zandlagen

Factsheet: NLGWSC0005 Grondwater in diepe zandlagen Factsheet: NLGWSC0005 -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 25 april 2014. Deze factsheet dient gezien te worden als een werkversie ten behoeve van

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0018 Maas_Slenk_diep

Factsheet: NLGW0018 Maas_Slenk_diep Factsheet: NLGW0018 Maas_Slenk_diep -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst.

Nadere informatie

Karakterisering van het grondwater in het deelstroomgebied Rijn-Noord

Karakterisering van het grondwater in het deelstroomgebied Rijn-Noord Karakterisering van het grondwater in het deelstroomgebied Rijn-Noord Kees Meinardi (RIVM) Remco van Ek (RIZA) Willem-Jan Zaadnoordijk (Royal Haskoning) Januari 2005 Voorwoord........................................................................................

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0013 Zout Maas

Factsheet: NLGW0013 Zout Maas Factsheet: NLGW0013 Zout Maas -DISCLAIMER- Deze factsheet behoort bij het ontwerp water(beheer)plan. De hier weergegeven 2014 en de realisatie van de maatregelen in de periode 2010-2015 zijn gebaseerd

Nadere informatie

HOOFDSTUK 3. Oppervlaktewater

HOOFDSTUK 3. Oppervlaktewater HOOFDSTUK 3 Oppervlaktewater Het oppervlaktewater in het Schelde-stroomgebied wordt ingedeeld in waterlichamen. Deze indeling is belangrijk, want voor ieder waterlichaam moeten doelstellingen geformuleerd

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0018 Maas_Slenk_diep

Factsheet: NLGW0018 Maas_Slenk_diep Factsheet: NLGW0018 Maas_Slenk_diep -DISCLAIMER- Deze factsheet behoort bij het ontwerp water(beheer)plan. De hier weergegeven 2014 en de realisatie van de maatregelen in de periode 2010-2015 zijn gebaseerd

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0018. Naam: Maas_Slenk_diep

Factsheet: NLGW0018. Naam: Maas_Slenk_diep Factsheet: NLGW0018 Maas_Slenk_diep Deze factsheet bevat relevante informatie over het waterlichaam met uitzondering van landelijke maatregelen. Iedere overheid is verantwoordelijk voor het deel van de

Nadere informatie

ACHTERGRONDDOCUMENT. Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen. Juni 2008

ACHTERGRONDDOCUMENT. Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen. Juni 2008 ACHTERGRONDDOCUMENT Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen Juni 2008 Inhoud deel I BASISGEGEVENS 1. Bodem, grondwater en hydrologie 2. Historie van

Nadere informatie

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam MEMO Onderwerp Geohydrologisch vooronderzoek Amsterdam, WTC 5C, 2 oktober 2013 Van mw. M. Duineveld MSc. Afdeling IBZ Aan ZuidasDok Projectnummer D03011.000284. Opgesteld door mw. M. Duineveld MSc. Ons

Nadere informatie

NOVEMBER Samenvatting Karakterisering stroomgebied Schelde

NOVEMBER Samenvatting Karakterisering stroomgebied Schelde NOVEMBER 2004 Samenvatting Karakterisering stroomgebied Schelde Colofon In opdracht van Uitvoering Redactie Tekst Vormgeving Fotografie Datum 1 november 2004 Status definitief concept Nummer IKS-04-500

Nadere informatie

Karakterisering van het grondwater in het stroomgebieddistrict Maas

Karakterisering van het grondwater in het stroomgebieddistrict Maas Karakterisering van het grondwater in het stroomgebieddistrict Maas Kees Meinardi (RIVM) Remco van Ek (RIZA) Willem-Jan Zaadnoordijk (Royal Haskoning) januari 2005 Voorwoord........................................................................................

Nadere informatie

Oppervlaktewater in Nederland

Oppervlaktewater in Nederland Indicator 20 januari 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Nederland heeft een grote verscheidenheid

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0007. Naam: Zout Rijn-Noord

Factsheet: NLGW0007. Naam: Zout Rijn-Noord Factsheet: NLGW0007 Zout Rijn-Noord Deze factsheet bevat relevante informatie over het waterlichaam met uitzondering van landelijke maatregelen. Iedere overheid is verantwoordelijk voor het deel van de

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0013 Zout Maas

Factsheet: NLGW0013 Zout Maas Factsheet: NLGW0013 Zout Maas Deze factsheet bevat relevante informatie over het waterlichaam met uitzondering van landelijke maatregelen. Iedere overheid is verantwoordelijk voor het deel van de inhoud,

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0008 Zout Eems

Factsheet: NLGW0008 Zout Eems Factsheet: NLGW0008 Zout Eems Deze factsheet bevat relevante informatie over het waterlichaam met uitzondering van landelijke maatregelen. Iedere overheid is verantwoordelijk voor het deel van de inhoud,

Nadere informatie

Middelburg Polder Tempelpolder. Polder Reeuwijk. Reeuwijk. Polder Bloemendaal. Reeuwijksche Plassen. Gouda

Middelburg Polder Tempelpolder. Polder Reeuwijk. Reeuwijk. Polder Bloemendaal. Reeuwijksche Plassen. Gouda TNO Kennis voor zaken : Oplossing of overlast? Kunnen we zomaar een polder onder water zetten? Deze vraag stelden zich waterbeheerders, agrariërs en bewoners in de Middelburg-Tempelpolder. De aanleg van

Nadere informatie

3. Hydrologie van Nederland

3. Hydrologie van Nederland 3. Hydrologie van Nederland 3.1. Geologie In Nederland liggen voornamelijk de geologische lagen van het Kwartair aan de oppervlakte. De oudere lagen uit het Tertiair liggen op grotere diepte; alleen in

Nadere informatie

Karakterisering stroomgebied Schelde

Karakterisering stroomgebied Schelde NOVEMBER 2004 Karakterisering stroomgebied Schelde rapportage van nederland over de invulling van de kaderrichtlijn water in het stroomgebied schelde NOVEMBER 2004 Karakterisering stroomgebied Schelde

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0015 Wadden Rijn-Noord

Factsheet: NLGW0015 Wadden Rijn-Noord Factsheet: NLGW0015 Wadden Rijn-Noord -DISCLAIMER- Deze factsheet behoort bij het ontwerp water(beheer)plan. De hier weergegeven 2014 en de realisatie van de maatregelen in de periode 2010-2015 zijn gebaseerd

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0002 Zoet grondwater in dekzand

Factsheet: NLGWSC0002 Zoet grondwater in dekzand Factsheet: NLGWSC0002 Zoet grondwater in dekzand -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 25 april 2014. Deze factsheet dient gezien te worden als een

Nadere informatie

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N001-4524746BTM-V01 06-12-2007

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N001-4524746BTM-V01 06-12-2007 14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw 06-12-2007 Notitie Concept Contactpersoon Maaike Bevaart Datum 6 december 2007 Geohydrologie Zuidbuurt Eemnes 1 Inleiding Ter voorbereiding op de ontwikkeling van

Nadere informatie

Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Inleiding Werkwijze

Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Inleiding Werkwijze Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Theunis Osinga, Wetterskip Fryslân Wiebe Terwisscha van Scheltinga, Wetterskip Fryslân Johan Medenblik, Provincie Fryslân Leeuwarden,

Nadere informatie

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Notitie Contactpersoon ir. J.M. (Martin) Bloemendal Datum 7 april 2010 Kenmerk N001-4706565BLL-mya-V02-NL Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Tauw

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0002 Zoet grondwater in dekzand

Factsheet: NLGWSC0002 Zoet grondwater in dekzand Factsheet: NLGWSC0002 Zoet grondwater in dekzand -DISCLAIMER- Deze factsheet behoort bij het ontwerp water(beheer)plan. De hier weergegeven 2014 en de realisatie van de maatregelen in de periode 2010-2015

Nadere informatie

Karakterisering van het grondwater in het deelstroomgebied Rijn-Oost

Karakterisering van het grondwater in het deelstroomgebied Rijn-Oost Karakterisering van het grondwater in het deelstroomgebied Rijn-Oost Kees Meinardi (RIVM) Remco van Ek (RIZA) Willem-Jan Zaadnoordijk (Royal Haskoning) januari 2005 Voorwoord........................................................................................

Nadere informatie

grondwater doorgrond wat kunt u doen tegen grondwateroverlast?

grondwater doorgrond wat kunt u doen tegen grondwateroverlast? grondwater doorgrond wat kunt u doen tegen grondwateroverlast? grondwater doorgrond Grondwater bestaat uit regenwater en oppervlaktewater dat in de bodem is weg gezakt en kwelwater dat onder druk uit lager

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0011 Zout Rijn-West

Factsheet: NLGW0011 Zout Rijn-West Factsheet: NLGW0011 Zout Rijn-West -DISCLAIMER- Deze factsheet behoort bij het ontwerp water(beheer)plan. De hier weergegeven Toestand 2014 en de realisatie van de maatregelen in de periode 2010-2015 zijn

Nadere informatie

Projectnummer: C01012.100139.0400/LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: 078572453:0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd)

Projectnummer: C01012.100139.0400/LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: 078572453:0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd) MEMO ARCADIS NEDERLAND BV Beaulieustraat 22 Postbus 264 6800 AG Arnhem Tel 026 3778 911 Fax 026 4457 549 www.arcadis.nl Onderwerp: Beknopte watersysteemanalyse de Knoop, Doetinchem Arnhem, 29 juli 2015

Nadere informatie

Watertoets Klaproosstraat 13, Varsseveld

Watertoets Klaproosstraat 13, Varsseveld Notitie Contactpersoon Inkie Goijer Datum 1 augustus 2008 Kenmerk N002-4579913IGO-evp-V03-NL 1.1 Inleiding De watertoets De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst op de mate waarin

Nadere informatie

1 Aanleiding. Notitie / Memo. HaskoningDHV Nederland B.V. Water

1 Aanleiding. Notitie / Memo. HaskoningDHV Nederland B.V. Water Notitie / Memo Aan: Waterschap Hunze & Aa's Van: Carolien Steinweg/Martijn van Houten Datum: 15 januari 2018 Kopie: Ons kenmerk: WATBF7316N001F1.0 Classificatie: Projectgerelateerd HaskoningDHV Nederland

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0011. Naam: Zout Rijn-West

Factsheet: NLGW0011. Naam: Zout Rijn-West Factsheet: NLGW0011 Zout Rijn-West Deze factsheet bevat relevante informatie over het waterlichaam met uitzondering van landelijke maatregelen. Iedere overheid is verantwoordelijk voor het deel van de

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0002

Factsheet: NLGWSC0002 Factsheet: NLGWSC0002 Zoet grondwater in dekzand Deze factsheet bevat relevante informatie over het waterlichaam met uitzondering van landelijke maatregelen. Iedere overheid is verantwoordelijk voor het

Nadere informatie

Aantal pagina's 5. Doorkiesnummer +31(0)88335 7160

Aantal pagina's 5. Doorkiesnummer +31(0)88335 7160 Memo Aan Port of Rotterdam, T.a.v. de heer P. Zivojnovic, Postbus 6622, 3002 AP ROTTERDAM Datum Van Johan Valstar, Annemieke Marsman Aantal pagina's 5 Doorkiesnummer +31(0)88335 7160 E-mail johan.valstar

Nadere informatie

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek Notitie Contactpersoon Wietske Terpstra Datum 2 februari 2006 Kenmerk N001-4425137TER-pla-V01-NL 1.1 Bodemopbouw De regionale bodemopbouw is afgeleid uit de Grondwaterkaart van Nederland 1 en boorgegevens

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0015. Naam: Wadden Rijn-Noord

Factsheet: NLGW0015. Naam: Wadden Rijn-Noord Factsheet: NLGW0015 Wadden Rijn-Noord Deze factsheet bevat relevante informatie over het waterlichaam met uitzondering van landelijke maatregelen. Iedere overheid is verantwoordelijk voor het deel van

Nadere informatie

SAMENVATTING. www.woerden.nl/onderwerpen/wonen-en-leefomgeving/grondwaterstand en funderingen

SAMENVATTING. www.woerden.nl/onderwerpen/wonen-en-leefomgeving/grondwaterstand en funderingen SAMENVATTING Aanleiding In het westelijke deel van het Schilderskwartier zijn de woningen gefundeerd op houten palen met betonopzetters. Uit onderzoeken in de jaren 90 is gebleken dat de grondwaterstand

Nadere informatie

Verzilting in Laag Nederland Themabijeenkomst Verzilting en Waterkwaliteit. Joost Delsman, Deltares

Verzilting in Laag Nederland Themabijeenkomst Verzilting en Waterkwaliteit. Joost Delsman, Deltares Verzilting in Laag Nederland Themabijeenkomst Verzilting en Waterkwaliteit Joost Delsman, Deltares Verzilting in Nederland 1. Open verbindingen met de zee 2. Uitstromend brak grondwater Open verbindingen

Nadere informatie

~ Stroomgebied KAARTENATLAS. beheerplan. 0abcdefgh

~ Stroomgebied KAARTENATLAS. beheerplan. 0abcdefgh ~ Stroomgebied beheerplan KAARTENATLAS 0abcdefgh Colofon Het ontwerp-stroomgebiedbeheerplan Rijndelta is een uitgave van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De totstandkoming is mogelijk geworden

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0011 Zout Rijn-West

Factsheet: NLGW0011 Zout Rijn-West Factsheet: NLGW0011 Zout Rijn-West -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 25 april 2014. Deze factsheet dient gezien te worden als een werkversie ten

Nadere informatie

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Definitief Bouwfonds Ontwikkeling Grontmij Nederland B.V. Alkmaar, 6 april 2009 Verantwoording Titel : Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Subtitel : Projectnummer : 275039 Referentienummer

Nadere informatie

Het rivierklei-landschap

Het rivierklei-landschap Het rivierklei-landschap Kaart rivierlandschap in Het huidige rivierengebied omvat de stroomgebieden van de Maas en de Rijn. De Rijn vertakt vrijwel direct na binnenkomst in ons land bij Lobith in een

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0015. Naam: Wadden Rijn-Noord Code: NLGW0015 Stroomgebied: Rijn-Noord

Factsheet: NLGW0015. Naam: Wadden Rijn-Noord Code: NLGW0015 Stroomgebied: Rijn-Noord Factsheet: -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 1 april 2013. Deze factsheet dient gezien te worden als een werkversie ten behoeve van het opstellen

Nadere informatie

Kaart 13: Afwateringsgebieden. Afwateringsgebieden. Legenda. IJsselmeer IJsselmeer bij bijzondere omstandigheden

Kaart 13: Afwateringsgebieden. Afwateringsgebieden. Legenda. IJsselmeer IJsselmeer bij bijzondere omstandigheden 28 Watersysteem en ondergrond Het IJsselmeergebied is het grootste zoetwaterbekken van Nederland en zal in de toekomst steeds belangrijker worden voor de strategische zoetwatervoorziening. Daarnaast vormt

Nadere informatie

Texel Landschappelijke ontwikkelingen

Texel Landschappelijke ontwikkelingen Texel Landschappelijke ontwikkelingen Een LIA-presentatie LIA staat voor: Landschappen ontdekken In een Aantrekkelijke vorm. Lia is ook de geograaf die zich gespecialiseerd heeft in de veranderende Noord-Hollandse

Nadere informatie

Analyse grensoverschrijdende verzilting grondwater in het poldergebied van de provincies Oost-Vlaanderen, WestVlaanderen en Zeeland (fase 2)

Analyse grensoverschrijdende verzilting grondwater in het poldergebied van de provincies Oost-Vlaanderen, WestVlaanderen en Zeeland (fase 2) ScaldWIN WP3 Analyse grensoverschrijdende verzilting grondwater in het poldergebied van de provincies Oost-Vlaanderen, WestVlaanderen en Zeeland (fase 2) Dieter Vandevelde Vlaamse Milieumaatschappij Afdeling

Nadere informatie

Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas

Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas reg.nr. 17.87199 17.100697 Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas 1. Hydrologie 1.1 Hydrologische voorwaarden voor Schoenetum : zomergrondwaterstanden die niet verder

Nadere informatie

2 Bemesting 44 2.1 Meststoffen 44 2.2 Soorten meststoffen 46 2.3 Grondonderzoek 49 2.4 Mestwetgeving 49

2 Bemesting 44 2.1 Meststoffen 44 2.2 Soorten meststoffen 46 2.3 Grondonderzoek 49 2.4 Mestwetgeving 49 Inhoud Voorwoord 5 Inleiding 6 1 Bodem en grond 9 1.1 Grond, bodem en grondsoorten 9 1.2 Eigenschappen van grond 20 1.3 Problemen met de grond 23 1.4 Verbeteren van landbouwgronden 30 1.5 Transport van

Nadere informatie

Geohydrologische adviezen De Wehme a/d Nieuwstad te Vorden

Geohydrologische adviezen De Wehme a/d Nieuwstad te Vorden Geohydrologische adviezen De Wehme a/d Nieuwstad te Vorden Opdrachtnummer : 1220128 Opdrachtgever : Wooncorporatie ProWonen Postbus 18 7270 AA BORCULO Coördinaten: X = 218.040 Y = 457.210 Datum : 14 december

Nadere informatie

Ontdek de ondergrond. 3D informatie toegepast in het veenweidegebied Roula Dambrink, Jan Stafleu

Ontdek de ondergrond. 3D informatie toegepast in het veenweidegebied Roula Dambrink, Jan Stafleu Ontdek de ondergrond 3D informatie toegepast in het veenweidegebied Roula Dambrink, Jan Stafleu Geologische Dienst Nederland Onderdeel van TNO Doel: geowetenschappelijke data beheren en beschikbaar stellen,

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0011. Naam: Zout Rijn-West Code: NLGW0011

Factsheet: NLGW0011. Naam: Zout Rijn-West Code: NLGW0011 Factsheet: -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 1 april 2013. Deze factsheet dient gezien te worden als een werkversie ten behoeve van het opstellen

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0001. Naam: Zand Eems Code: NLGW0001 Stroomgebied:

Factsheet: NLGW0001. Naam: Zand Eems Code: NLGW0001 Stroomgebied: Factsheet: -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 1 april 2013. Deze factsheet dient gezien te worden als een werkversie ten behoeve van het opstellen

Nadere informatie

Ten aanzien van deze watersaspecten is contact geweest, overlegd en advies gevraagd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Ten aanzien van deze watersaspecten is contact geweest, overlegd en advies gevraagd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Notitie Referentienummer Datum Kenmerk GM-0152812 3 december 2015 336542 Betreft Watertoets De Ontbrekende Schakel (D02) 1 Inleiding De gemeente Schagen is van plan om een verbindingsweg aan te leggen

Nadere informatie

Nieuwe vijver aan de Groen van Prinstererlaan.

Nieuwe vijver aan de Groen van Prinstererlaan. Nieuwe vijver aan de Groen van Prinstererlaan. Medio 2015 heeft een graafmachine een grote kuil gegraven onderaan het talud op de hoek van de Groen van Prinstererlaan en de Thorbeckelaan (zie onderstaande

Nadere informatie

- Op de terugweg hiervan kwamen ze op één punt bijeen, Utrecht. ( auto s)

- Op de terugweg hiervan kwamen ze op één punt bijeen, Utrecht. ( auto s) Samenvatting door Saskia 1046 woorden 8 april 2014 7,5 4 keer beoordeeld Vak Methode Aardrijkskunde De Geo 2.4 Files oplossen Files 29 mei 1955 was er in Nederland de eerste file. Duizenden inwoners van

Nadere informatie

Grondwatereffectberekening Paleis het Loo. 1. Inleiding. 2. Vraag. Datum: 16 september 2016 Goswin van Staveren

Grondwatereffectberekening Paleis het Loo. 1. Inleiding. 2. Vraag. Datum: 16 september 2016 Goswin van Staveren Grondwatereffectberekening Paleis het Loo Project: Grondwatereffectberekening Paleis het Loo Datum: 16 september 2016 Auteur: Goswin van Staveren 1. Inleiding Voor de ondergrondse uitbreiding van het museum

Nadere informatie

Hoofdvraag: Hoe kan een gebied of een landschap milieuaantasting door verdroging optreden en hoe kan dit worden tegengegaan?

Hoofdvraag: Hoe kan een gebied of een landschap milieuaantasting door verdroging optreden en hoe kan dit worden tegengegaan? Praktische-opdracht door een scholier 1523 woorden 16 januari 2006 6,4 18 keer beoordeeld Vak Methode Aardrijkskunde Wereldwijs Stap 1: De onderzoeksvraag Hoofdvraag: Hoe kan een gebied of een landschap

Nadere informatie

Invloed van menselijke ingrepen en klimaatsverandering op de evolutie van zoet-zoutwaterverdeling in het Vlaamse kustgebied

Invloed van menselijke ingrepen en klimaatsverandering op de evolutie van zoet-zoutwaterverdeling in het Vlaamse kustgebied Invloed van menselijke ingrepen en klimaatsverandering op de evolutie van zoet-zoutwaterverdeling in het Vlaamse kustgebied Luc Lebbe Onderzoeksgroep Grondwatermodellering Vakgebied Geologie en Bodemkunde

Nadere informatie

Visie Water en Ruimtelijke Ontwikkeling bijlage 1

Visie Water en Ruimtelijke Ontwikkeling bijlage 1 Visie Water en Ruimtelijke Ontwikkeling bijlage 1 Kaarten Waterbelangen DM: 303052 1 Wateropgaven 2015 / 2027 Kaart 1. Gebieden met een WB21 wateropgave In 2005 is een studie wateropgave uitgevoerd (conform

Nadere informatie

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/ BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: 110301.001725) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/ Nijkerk Het betreft het plangebied voor het toekomstige

Nadere informatie

Het gebied Begrenzing

Het gebied Begrenzing Cursus Reitdiep Het gebied Begrenzing -In het Oosten: de lijn Westerdijkshorn Wolddijk - Noorderhogebrug -In het Westen: de lijn Zuurdijk Lammerburen - Balmahuizen -In het Noorden: de lijn Onderwierum

Nadere informatie

Betreft: Variatie in grondwaterpeilen en bodemopbouw (bureaustudie) ter plaatse van de Landgoed Huize Winfried te Wapenveld (gemeente Heerde).

Betreft: Variatie in grondwaterpeilen en bodemopbouw (bureaustudie) ter plaatse van de Landgoed Huize Winfried te Wapenveld (gemeente Heerde). Projectnummer 2013-11-002: Variatie in grondwaterpeilen en bodemopbouw Landgoed Huize Winfried Natuurbegraven Nederland T.a.v. de heer W. Peters Postbus 29 5201 AA s-hertogenbosch Betreft: Variatie in

Nadere informatie

Roestig land. De Wijstgronden

Roestig land. De Wijstgronden Roestig land De Wijstgronden Verslag van de lezing en excursie van Professor R. T. van Balen en Nico Ettema voor de Werkgroep Geologie en Landschap. Bedafse Bergen, Uden. 10.00-1600 uur. Een mooie herfstdag.

Nadere informatie

Onderzoek hoge grondwaterstanden regio zuid Kennemerland afgerond.

Onderzoek hoge grondwaterstanden regio zuid Kennemerland afgerond. Onderzoek hoge grondwaterstanden regio zuid Kennemerland afgerond. Veel bewoners in de gemeenten van Zuid-Kennemerland hebben de afgelopen winter grondwateroverlast gemeld. In opdracht van de samenwerkende

Nadere informatie

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.650 en Y = 447.600.

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.650 en Y = 447.600. Bijlage I Technische beoordeling van de vergunningsaanvraag van Ontwikkelingsverband Houten C.V. voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de bouw van een parkeerkelder onder het nieuw realiseren

Nadere informatie

Grondwater Rijn-West Ambtelijk technisch achtergronddocument

Grondwater Rijn-West Ambtelijk technisch achtergronddocument Grondwater Rijn-West Ambtelijk technisch achtergronddocument Provincies Gelderland, Utrecht, Noord- en Zuid- Cors van den Brink (Royal HaskoningDHV) René Hilhorst (Hilhorst Management & Advies) 17 oktober

Nadere informatie

IJstijden. Blauw = tussenijstijd Rose = ijstijd

IJstijden. Blauw = tussenijstijd Rose = ijstijd IJstijden Blauw = tussenijstijd Rose = ijstijd IJstijden Glaciaal tijdens het pleistoceen 2.500.000-100.000 jaar geleden 1. ijs duwt de bodem naast en voor zich om hoog en zo ontstonden stuwwalen. 2. ijs

Nadere informatie

Grondwater in Rijn West. René Hilhorst Procestrekker grondwater

Grondwater in Rijn West. René Hilhorst Procestrekker grondwater Grondwater in Rijn West René Hilhorst Procestrekker grondwater 1 Doel en Opzet Doel: meanderen door provinciale rol en stand van zaken aangeven 1. Provinciale taak 2. Gebiedsdossiers 3. Natura 2000 4.

Nadere informatie

Een wal van zand, klei of steen die mensen beschermt tegen hoog water. De plek waar het rivierwater in de zee uitkomt.

Een wal van zand, klei of steen die mensen beschermt tegen hoog water. De plek waar het rivierwater in de zee uitkomt. Meander Samenvatting groep 5 Thema 3 Waterland Samenvatting Langs de kust Nederland ligt voor de helft onder de zeespiegel. Heel vroeger woonden mensen dicht bij zee op terpen. Langs de kust beschermen

Nadere informatie

Geohydrologie van Flevoland - Houden we voldoende zoet water?

Geohydrologie van Flevoland - Houden we voldoende zoet water? Geohydrologie van Flevoland - Houden we voldoende zoet water? Kennisdag bodem en water Flevoland 4 februari 2019 Kristiaan Petie hydroloog Inhoud - Waar komt het zout vandaan? - Waar zit het zout nu? -

Nadere informatie

Model 1, Kust. 1 Intro

Model 1, Kust. 1 Intro Model 1, Kust 1 Intro Het gidsmodel Kust beschrijft de Nederlandse duinenkust, het overgangsgebied tussen land en zee. Duinenkusten komen voor langs de hele Noordzeekust, van de Waddeneilanden tot de Zuid-Hollandse

Nadere informatie

Hoe doorspoeling niet helpt en tijdens regenbuien de sloot zouter wordt...

Hoe doorspoeling niet helpt en tijdens regenbuien de sloot zouter wordt... Hoe doorspoeling niet helpt en tijdens regenbuien de sloot zouter wordt... Vier jaar onderzoek naar efficiënter zoetwaterbeheer Joost Delsman Deltares 17 juni 2015 Kennis voor Klimaat, zoetwatervoorziening

Nadere informatie

Post I. A: Oude duinen B: Zeekleilandschap. Bodemgebruik: A: Bos. B: Grasland

Post I. A: Oude duinen B: Zeekleilandschap. Bodemgebruik: A: Bos. B: Grasland Post I Opdracht I: Om welke twee landschappen gaat het? A: Oude duinen B: Zeekleilandschap Grondsoorten: Bodemgebruik: Inrichtingselementen: A: Oud duinzand A: Bos A: Kasteel, woningen B: Jonge zeeklei

Nadere informatie

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken Resultaten WAHYD Hoe zit het in elkaar: afkijken bij Noord-Brabant In het onderzoeksproject WAHYD (Waterkwaliteit op basis van Afkomst en HYDrologische systeemanalyse)

Nadere informatie

Titel van de presentatie 11-07-2012 16:24

Titel van de presentatie 11-07-2012 16:24 2 in relatie tot het grondwater Inhoud van de presentatie Geologische opbouw ondergrond Zeeland Opeenvolging van verschillende lagen Ontstaanswijze Sedimenteigenschappen Indeling ondergrond in watervoerende

Nadere informatie

RING ZUID GRONINGEN HAALBAAR DANKZIJ COMBINATIE HEREPOORT

RING ZUID GRONINGEN HAALBAAR DANKZIJ COMBINATIE HEREPOORT dia 1 RING ZUID GRONINGEN HAALBAAR DANKZIJ COMBINATIE HEREPOORT Helperzoomtunnel Jan Pieter Schuitemaker Helperzomtunnel dia 3 Geologie Noordoost Nederland GEOLOGISCHE ONTWIKKELINGEN WAAR WE IN DE GEOTECHNIEK

Nadere informatie

Vragen over landschappen die we gaan behandelen

Vragen over landschappen die we gaan behandelen Landschappen Vragen over landschappen die we gaan behandelen Wat zijn landschappen? Waar komen ze voor? Hoe zien ze er uit? Welke informatie geven ze? Hoe zijn ze ontstaan? Wat is landschap? Dit? Kerk

Nadere informatie

Identificeren van geschikte maatregelen om op regionale schaal de voorraad zoet grondwater te vergroten

Identificeren van geschikte maatregelen om op regionale schaal de voorraad zoet grondwater te vergroten Identificeren van geschikte maatregelen om op regionale schaal de voorraad zoet grondwater te vergroten Een haalbaarheidsonderzoek in Walcheren Marjan Sommeijer 20-3-2013 Inhoud Introductie Methoden &

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0011 Zout Rijn-West

Factsheet: NLGW0011 Zout Rijn-West Factsheet: NLGW0011 Zout Rijn-West -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst.

Nadere informatie

Grondwater effecten parkeergarage en diepwand Scheveningen

Grondwater effecten parkeergarage en diepwand Scheveningen Notitie / Memo Aan: Kees de Vries Van: Anke Luijben en Jasper Jansen Datum: 25 januari 2017 Kopie: Ons kenmerk: WATBE5026-136N001D0.2 Classificatie: Projectgerelateerd HaskoningDHV Nederland B.V. Water

Nadere informatie

Beschrijving van het stroomgebied Schelde

Beschrijving van het stroomgebied Schelde HOOFDSTUK 2 Beschrijving van het stroomgebied Schelde Het Nederlandse deel van het Schelde-stroomgebied komt globaal overeen met het deltagebied in Zuidwest-Nederland. Hier mondt de Schelde uit in de Noordzee.

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0009 Deklaag Rijn-Noord

Factsheet: NLGW0009 Deklaag Rijn-Noord Factsheet: NLGW0009 Deklaag Rijn-Noord -DISCLAIMER- Deze factsheet behoort bij het ontwerp water(beheer)plan. De hier weergegeven Toestand 2014 en de realisatie van de maatregelen in de periode 2010-2015

Nadere informatie

Aquiferkaarten van Nederland

Aquiferkaarten van Nederland Aquiferkaarten van Nederland Inleiding Met behulp van de zelf ontwikkelde kd-lineaal (zie het hoofdstuk over doorlatenheden op deze website) is aan de hand van een 3-tal boorbeschrijvingen een viertal

Nadere informatie

Betreft Effecten ontwikkeling Oosterdalfsen op grondwaterstanden en natuurwaarden EHS

Betreft Effecten ontwikkeling Oosterdalfsen op grondwaterstanden en natuurwaarden EHS Notitie Referentienummer Datum Kenmerk GM-0132952 13 mei 2014 307856 Betreft Effecten ontwikkeling Oosterdalfsen op grondwaterstanden en natuurwaarden EHS 1 Algemeen De ontwikkeling van Oosterdalfsen heeft

Nadere informatie

Figuur 1: Hoogteligging plangebied ( AHN, Rijkswaterstaat)

Figuur 1: Hoogteligging plangebied ( AHN, Rijkswaterstaat) 2.6 Geohydrologie 2.6.1 Algemeen Ten behoeve van het ontwerp van de locatie dient inzicht te worden verkregen in de opbouw van de bodem, de heersende grondwaterregimes en de terreingesteldheid. In deze

Nadere informatie

Bodemgeschiktheidseisen stedelijk gebied

Bodemgeschiktheidseisen stedelijk gebied Bodemgeschiktheidseisen stedelijk gebied uit: Riet Moens / Bouwrijp maken http://team.bk.tudelft.nl/publications/2003/earth.htm Uit: Standaardgidsen (1999) 1.7.3 Uitwerking voor stedelijke functies De

Nadere informatie

In de directe omgeving van de Ir. Molsweg is geen oppervlaktewater aanwezig.

In de directe omgeving van de Ir. Molsweg is geen oppervlaktewater aanwezig. Waterparagraaf Algemeen Huidige situatie De Ir. Molsweg tussen de Pleijweg en de Nieland bestaat uit een enkele rijbaan met twee rijstroken. Via een rotonde sluit de Ir. Molsweg aan op de Nieland. De rijbaan

Nadere informatie

96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN

96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN 96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN Grondboor en Hamer, jrg. 43, no. 5/6, p. 225-227, 3 fig., november 1989 AFZETTINGEN VAN RIJN EN MAAS IN LIMBURG W.M. Felder* In de loop van het Mioceen, 10 tot 7 miljoenn

Nadere informatie

1 Inleiding en projectinformatie

1 Inleiding en projectinformatie Project: Groenhorst College te Velp Onderwerp: hemelwater infiltratieonderzoek Datum: 9 november 2011 Referentie: 25.515/61341/LH 1 Inleiding en projectinformatie Het Groenhorst College, gelegen aan de

Nadere informatie

GEBIEDSGERICHT BEHEER VAN VERONTREINIGD GRONDWATER. Achtergronddocument deel II casusbeschrijvingen

GEBIEDSGERICHT BEHEER VAN VERONTREINIGD GRONDWATER. Achtergronddocument deel II casusbeschrijvingen SKB project PP 6325 GEBIEDSGERICHT BEHEER VAN VERONTREINIGD GRONDWATER = Je kunt er niet om heen = Achtergronddocument deel II casusbeschrijvingen 3 september 2007 Den Haag Voorwoord Voor u ligt het Achtergronddocument

Nadere informatie

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen 22.12.2000 NL L 327/23 BIJLAGE II 1. OPPERVLAKTEWATEREN 1.1. Karakterisering van typen oppervlaktewaterlichamen De lidstaten stellen de ligging en de grenzen van de oppervlaktewaterlichamen vast en maken

Nadere informatie