Gebiedsvisie geurbeleid

Transcriptie

1 Gebiedsvisie geurbeleid

2

3 Gebiedsvisie geurbeleid 8 april 2010 Projectnummer

4

5 O v e r z i c h t s k a a r t

6

7 I n h o u d s o p g a v e 1 I n l eidi n g Aanleiding Opzet Leeswijzer 8 2 W e t g eu r h i n d er en veehouderij Algemeen Werking Geurgevoelige objecten Afwijkingsmogelijkheden 11 3 G e u r b e l eid Algemeen Afweging afwijken standaard normen of afstanden Normering bestaande geurgevoelige objecten (intensieve veehouderijen) Normering nieuwe geurgevoelige objecten (intensieve veehouderijen) 19 4 C o n c l u s i e en sam en v a t t i n g P r o c edure 2 3 Bijlagen

8

9 I n l e i d i n g A a n l e i d i n g De Wet geurhinder en veehouderij (verder af te korten als Wgv ) vormt sinds 1 januari 2007 het beoordelingskader voor geur (stank) bij de afgifte van milieuvergunningen voor veehouderijbedrijven. De voor die datum geldende stankregelgeving met bijbehorende richtlijnen is met de invoering van de Wgv komen te vervallen. De Wgv biedt aan gemeenten de mogelijkheid om, binnen bepaalde marges en afhankelijk van de lokale omstandigheden, een eigen geurbeleid te ontwikkelen. De door de gemeente bij verordening vast te leggen normen, mogen zijn afgestemd op de feitelijke en toekomstige situatie. Een gemeente die een eigen geurbeleid wil voeren, moet daartoe de huidige geursituatie en te verwachten ontwikkelingen in kaart brengen en een gebiedsvisie opstellen. Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen heeft BügelHajema Adviseurs gevraagd een quickscan uit te voeren. Deze quickscan betreft een onderzoek naar de (mogelijke) knelpunten rond veehouderijen binnen de gemeente Achtkarspelen en dient ter voorbereiding van een gemeentelijk gebiedsgericht geurbeleid. De quickscan kan tevens dienen ter onderbouwing van de (in het kader van de geurgebiedsvisie) te maken keuzes en te nemen besluiten. De centrale vraagstelling van deze quickscan luidt: welke deelgebieden binnen de gemeente Achtkarspelen hebben zodanige geurknelpunten dat deze met de mogelijkheden uit de Wgv opgelost kunnen? 1. 2 O p z e t Het onderzoek kent de volgende opzet. In de eerste plaats heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de bestaande agrarische bedrijven. Daartoe is door de gemeente een overzicht gemaakt van de vergunde rechten van de bestaande veehouderijen in de gemeente. Daarnaast heeft beleidsinventarisatie plaatsgevonden. Deze beleidsinventarisatie heeft tot doel helderheid te verschaffen over eventuele toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van veehouderijen. Bovenstaande gegevens hebben vervolgens als basis gediend voor de berekende geurcontouren. De geurcontouren zijn geanalyseerd, waarna de geurbeleidskeuzes zijn gemaakt

10 De voorliggende rapportage dient te worden beschouwd als onderzoeksverslag, en tevens visie waarin de hierboven genoemde onderzoeksopzet is beschreven en daarmee navolgbaar is gemaakt L e e s w i j z e r Het voorliggende rapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de Wgv. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens aandacht besteed aan het beleid van de gemeente ten aanzien van geur. In hoofdstuk 4 wordt een samenvatting en conclusies gegeven en in hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de verdere procedure

11 2 W e t g e u r h i n d e r e n v e e h o u d e r i j 2. 1 A l g e m e e n Zoals gezegd is op 1 januari 2007 de Wgv in werking getreden. Met de Wgv is een einde gekomen aan de (lastige) uitvoeringspraktijk op basis van de Brochure Veehouderij en Hinderwet in combinatie met de Richtlijn veehouderij en Stankhinder en het zogenaamde Cumulatierapport. Met de inwerkingtreding van de Wgv zijn de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelingsen verwevingsgebieden ingetrokken (deze beide wetten waren overigens niet relevant voor de gemeente Achtkarspelen). De Wgv bevat een landsdekkend beoordelingskader met regels voor de maximale geurbelasting op geurgevoelige objecten. Bij aanvragen voor een milieuvergunning dient het bevoegde gezag deze regels in acht te nemen teneinde de van veehouderijen afkomstige geurhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt te houden W e r k i n g De Wgv kent twee typen waarden. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht (ou/m 3 ). In de Wgv is vastgelegd dat de geurhinder op de gevel van een binnen de bebouwde kom (buiten reconstructiegebieden 1 * zoals Achtkarspelen) gelegen geurgevoelig object niet meer dan 2.0 ou/m 3 mag bedragen. Buiten de bebouwde kom geldt dat deze waarde niet meer mag bedragen dan 8.0 ou/m 3. Voor de andere diercategorieën, waarvoor geen specifieke geuremissie is vastgesteld, is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Binnen de bebouwde kom dient een minimale afstand te worden aangehouden van 100 m, gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het dichtstbijzijnde emissiepunt. Buiten de bebouwde kom dient deze afstand minimaal 50 m te bedragen. 1 Op 1 april 2002 is de reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Deze wet heeft als doel de verbetering van de ruimtelijke structuur in gebieden met veel intensieve veehouderij

12 Tot slot zijn er geurcontouren die dienen te worden berekend op basis van het aantal dieren, zoals bijvoorbeeld nertsen. Voor deze dieren gelden diverse zogenaamde omgevingscategorieën die bepalend zijn voor de toegestane afstand tussen emissiepunt van het dierenverblijf en het geurgevoelige object. (Bij pelsdieren, zoals nertsen, worden vaste afstanden aangehouden) De Wgv is voorts uitsluitend van toepassing op een veehouderijbedrijf waar landbouwhuisdieren worden gehouden. Het hobbymatig houden van dieren en bedrijven met dieren, zoals wormen, vissen, honden, katten en dierentuindieren vallen hier niet onder. De wet heeft tot slot uitsluitend betrekking op de geurhinder als gevolg van de verblijven van de dieren en heeft geen betrekking op bijvoorbeeld mestopslag. Hiervoor geldt andere wet- en regelgeving. De Wet maakt nadrukkelijk onderscheid tussen situaties binnen en situaties buiten de bebouwde kom. De gemeente Achtkarspelen hanteert als definitie van de bebouwde kom in het geurbeleid de volgende. Een gebied met overwegend een woon- en verblijfsfunctie, waarvan de begrenzing als bebouwde kom is aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten, en waar op het moment van inwerkingtreding van deze verordening meer dan 10 geurgevoelige objecten binnen een straal van 100 meter van het meest nabijgelegen emissiepunt van het dierenverblijf aanwezig zijn, dan wel op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn toegestaan. Wat betreft het tweede argument kan ontheffing worden verleend indien binnen deze straal van 100 meter minder dan 10 geurgevoelige objecten aanwezig zijn. Wat betreft de intensieve veehouderijen wordt geconstateerd dat binnen een straal van 100 meter van de meest nabij gelegen emissiepunten van de dierenverblijven van de intensieve veehouderijen geen 10 of meer geurgevoelige objecten liggen, anders dan gebieden die reeds op de betreffende kaart zijn aangeduid als gebied gelegen binnen de bebouwde kom. Dit betekent dat wat betreft de intensive veehouderijen de kaart in bijlage 2 aangehouden kan worden (peildatum 8 april 2010) G e u r g e v o e l i g e o b j e c t e n Het is van belang nadere aandacht te besteden aan het begrip geurgevoelig object. Ingevolge artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij wordt onder een geurgevoelig object verstaan: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of

13 menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. In ABRvS nr /1 van 11 maart 2009 wordt ingegaan op permanent of vergelijkbare wijze. Uit de uitspraak blijkt dat werkplaatsen en daarmee gebouwen op bedrijventerreinen moeten worden beschouwd als geurgevoelig object. Een tweede verandering ten opzichte van de eerder geldende wetten en regels is dat een gebouw dat in strijd met het bestemmingsplan als woning of verblijf wordt gebruikt (bijvoorbeeld een schuur die als woning wordt gebruikt) door de Wgv geen bescherming tegen geurhinder toekomt. Dit is opvallend, omdat het een breuk vormt met hetgeen in de milieuregelgeving gebruikelijk is, te weten dat het feitelijk gebruik, ook als dat planologisch niet toelaatbaar is, bepalend is voor de vraag of er bescherming op grond van de milieuregelgeving dient te zijn. (Voormalige) bedrijfswoningen bij veehouderijen verdienen op deze plaats speciale aandacht. De Wgv bevat voor deze woningen namelijk een uitzonderingsregel. In artikel 3 lid 2 van de Wgv wordt gesteld dat in afwijking van artikel 3 lid 1 (de odour-waarden) de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij: - binnen de bebouwde kom 100 m dient te bedragen; - buiten de bebouwde kom 50 m dient te bedragen. Ook voor van de veehouderij afgesplitste bedrijfswoningen, woningen die in het kader van een ruimte-voor-ruimte-regeling zijn gebouwd, geldt een soortgelijke uitzonderingsregel A f w i j k i n g s m o g e l i j k h e d e n Geurhinder is een lokaal milieuprobleem. Daarom, en omdat het voorheen geldende geurbeoordelingskader hiervoor onvoldoende ruimte bood, voorziet de Wgv in een mogelijkheid om rekening te houden met de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en met de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting van dat gebied. Die mogelijkheid bestaat eruit dat aan de gemeenteraad de bevoegdheid is toegekend om bij verordening binnen een bepaalde door de Wgv gestelde bandbreedte af te wijken van de normen gesteld in de Wgv zelf en in plaats daarvan een strengere of minder strenge waarde of minimumafstand vast te stellen. In de navolgende tabellen zijn de wettelijke, de vaste afstanden, alsmede de bandbreedte uit de Wgv weergegeven. De wettelijke normen en afstanden zijn tussen haakjes weergegeven

14 Tabel 1. Dieren met geuremissiefactor locatie Binnen bebouwde kom Buiten bebouwde kom Binnen concentratiegebied 0,1 - (3) - 14 ou/m 3 3,0 - (14) 35 ou/m 3 Buiten concentratiegebied 0,1 - (2) 8 ou/m 3 2,0 - (8) 20 ou/m 3 () Standaardnormen Wgv De gemeente Achtkarspelen ligt buiten het concentratiegebied. Dit houdt in dat zonder gemeentelijk beleid de normen voor geurhinder voor dieren met een geuremissiefactor binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom respectievelijk 2 en 8 ou/m 3 bedragen. Tabel 2. Dieren zonder geuremissiefactor Binnen bebouwde kom Buiten bebouwde kom (100) - 50 m (50) 25 m () Standaardnormen Wgv De tabel geeft aan dat zonder gemeentelijk beleid de afstanden tussen het meest nabijgelegen emissiepunt van het dierenverblijf en geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom respectievelijk 100 en 50 m bedragen. Voor nertsen geldt een vaste afstand die afhankelijk is van de bedrijfsomvang. Deze afstanden zijn als standaardnormen opgenomen in onderstaande tabel. Tabel 3. Nertsen Locatie (*) Binnen beb. kom (175) - 87,5 m (200) 100 m (225) - 112,5 m (250) 125 m (275) - 137,5 m Buiten beb. kom (100) - 50 m (125) - 62,5 m (150) 75 m (175) - 87,5 m (200) 100 m (175) Standaardnormen Wgv (*) Aantal dieren Op grond van artikel 6.4 van de wet kunnen de afstanden zoals opgenomen in tabel 3 (op zijn hoogst) gehalveerd worden. De aan te houden en te halveren afstanden zijn gerelateerd aan de aantallen nertsen. Deze afstanden staan weer vermeld in de Regeling geurhinder en veehouderij. Bij het bepalen van de andere waarde of afstand dient de gemeenteraad in elk geval de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied, het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging en de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu (afstemming met IPPC-richtlijn) te betrekken. Bij de bepaling van een andere waarde of afstand dient de gemeenteraad tevens de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied of de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder te betrekken. In de memorie van toelichting op de Wet geurhinder en veehouderij wordt hieromtrent het volgende opgemerkt: een andere waarde of afstand wordt gemotiveerd door de gemeentelijke visie op het deel van het gemeentelijk grondgebied, waarvoor het stellen van die waarde of afstand wordt overwogen. De visie bevat de gewenste ruimtelijke inrichting in het gebied, in ieder

15 geval ten aanzien van de ontwikkeling van de veehouderijsector en van geurgevoelige objecten. Met inachtneming van die visie wordt nagegaan in hoeverre bepaalde gewenste ontwikkelingen worden verhinderd of belemmerd door de normstelling uit de Wgv. De gemeente is vervolgens bevoegd om binnen de bandbreedte van de Wgv de waarde of afstand zodanig te bepalen dat realisatie van de gemeentelijke visie wordt bevorderd. Het wetsvoorstel stelt geen bijzondere inhoudelijke regels ten aanzien van dit criterium. Wel dient de gemeentelijke visie te passen binnen de kaders van het gemeentelijk, provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid. De motivering van de andere waarde of afstand kan worden neergelegd in documenten van verschillend juridisch gewicht, zoals een reconstructieplan, bestemmingsplan, structuurvisie of een ander document. Het dient echter wel te gaan om een document waarop inspraak mogelijk was. De wet biedt hierbij bescherming aan zowel de veehouderijen als aan de geurgevoelige bestemmingen. Enerzijds mag een veehouderij niet uitbreiden zonder dat wordt gekeken naar de effecten op geurgevoelige bestemmingen en anderzijds mogen zonder toetsing geen geurgevoelige bestemmingen in de buurt van veehouderijen worden gerealiseerd

16

17 G e u r b e l e i d A l g e m e e n Op basis van registratie bevonden zich binnen de gemeente Achtkarspelen per 1 juli intensieve veehouderijbedrijven en 154 melkrundveehouderijen. Van de intensieve veehouderijen zijn er 2 nertsenhouderijen waarvoor evenals voor de melkrundveehouderijen vaste afstanden gelden. Voor de bepaling van de totale geuremissie, afkomstig van veehouderijen waarvoor odour units gelden, binnen het gemeentelijk gebied wordt daarom uitgegaan van 28 intensieve veehouderij bedrijven. Intensieve veehouderij Van de 28 intensieve bedrijven zijn de noodzakelijke gegevens verzameld ter bepaling van de geurcontouren op basis van de geldende wettelijke situatie, dat wil zeggen met in acht name van de normen van 2 ou/m 3 en 8 ou/m 3. De contourenkaart van bijlage 2 geeft hiervan het resultaat weer. Opvallend is de concentratie van geurbelasting tussen de dorpen Augustinusga, Drogeham en Harkema, zich uitstrekkend tot over de gemeentegrens. Daarnaast blijkt de grens van 2 ou/m 3 voor een groot deel over de bebouwde kom van de dorpen Drogeham en Harkema te liggen. Ook bij Surhuisterveen blijkt dit voor een deel het geval te zijn. De resterende contourgebieden liggen verspreid over de gemeente zonder direct strijdigheid met de wettelijk normen op te leveren. Gelet op deze situatie en gelet op eventuele bedrijfsuitbreiding in samenhang met de geplande woningbouw op grond van het vigerende structuurplan, blijkt er een knelpunt te bestaan ten Noorden van Harkema. Ook het gebied rond De Trije Roeden 4 te Boelenslaan kan in samenhang met eventuele uitbreidingsplannen van het dorp Houtigehage in de buurgemeente Smallingerland tot een knelpuntsituatie leiden. Smallingerland zal evenals de andere omliggende gemeenten tijdig op de hoogte worden gesteld van een voornemen tot eventueel afwijken van de wettelijke normen A f w e g i n g a f w i j k e n s t a n d a a r d n o r m e n o f a f s t a n d e n Indien een gemeente besluit de wettelijke normen en afstanden binnen de toegestane bandbreedte aan te passen dient op grond van artikel 8 van de Wgv in ieder geval rekening te worden gehouden met de volgende onderwerpen;

18 a) de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderij in het gebied, b) het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging, c) de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu, d) de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied of, e) de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder. Ad a De huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderij in het gebied. Zoals uit de inventarisatie naar voren is gekomen blijkt er met betrekking tot de intensieve veehouderij ten aanzien van geplande woningbouw sprake te zijn van een aantal knelpunten. Dit gegeven op zich vormt voldoende aanleiding de wettelijk geboden beleidsruimte toe te passen. Op grond van het Besluit huisvesting, waarin maximale eisen aan de ammoniakuitstoot van intensieve veehouderijen worden gesteld, zal eveneens de geuremissie afnemen. De ammoniakemissie van de aanwezige bedrijven is in hoofdzaak echter dusdanig laag dat op grond hiervan niet direct een grote invloed op de geuremissie valt te verwachten. Daarnaast zullen met betrekking tot intensieve veehouderijen in de nabije toekomst welzijnseisen worden gesteld. Onder andere zullen dan eisen worden gesteld met betrekking tot de minimale beschikbare ruimte voor de te houden dieren. Dit zal tot gevolg hebben dat de meeste bedrijven genoodzaakt zullen zijn uit te breiden waardoor de totale emissie zal toenemen. Ad b Het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging. Bij het gebruik maken van de wettelijk geboden ruimte is het met het oog op ontwikkelingen op het gebied van wonen en recreatie van belang integraal alle intensieve veehouderijen hierbij te betrekken om een juiste en volledige afstemming te bewerkstelligen, dit in plaats van een individuele bedrijfsbenadering op het moment van aanvraag of verandering van een milieuvergunning. Een dergelijke geïntegreerde aanpak biedt een helder en eensluidend beeld, zowel voor de agrarische sector als de gemeente en eventuele andere betrokken partijen. Ad c De noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu. Als gemeente dient een zorgvuldige afweging gemaakt te worden tussen tegengestelde belangen. In dit kader speelt enerzijds het belang van de veehouderijsector die vooral met het oog op de toekomst economisch een gezonde bedrijfssituatie wil behouden, anderzijds speelt hier het belang van omwonenden die aanspraak kunnen maken op een zeker beschermingsniveau ter onder

19 steuning en bevordering van het woongenot. Het maken van een afweging dient geplaatst te worden tegen de achtergrond van de feitelijke situatie waarbij specifieke regionale en geografische kenmerken een belangrijke rol spelen. Achtkarspelen kan in die zin gekenmerkt worden als een in hoofdzaak agrarische gemeente. Het wonen in een dergelijke gemeente impliceert het gegeven van aanwezigheid van agrarische activiteiten waar de emissie vanwege veestallen deel van uit maakt. Het is in die zin van belang bij het bepalen van het beschermingsniveau dit gegeven mee te laten wegen. Het is eveneens een gebleken feit dat geur uit dierverblijven op het platteland als minder hinderlijk wordt ervaren dan in gebieden die een uitgesproken woonfunctie hebben, zoals woonwijken bij stedelijke gebieden. Ad d en e De gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied, of de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder. Uit de inventarisatie is gebleken dat het geplande uitbreidingsgebied ten Noorden van Harkema onder de gegeven omstandigheden een knelpunt vormt. Ook blijkt eventuele woningbouw ten zuiden van Drogeham onder het gegeven geurregime vrijwel niet mogelijk te zijn. Zoals eerder opgemerkt zal een hogere achtergrondwaarde van de geurbelasting tegen de achtergrond van het agrarische karakter van de gemeente Achtkarspelen minder snel als hinderlijk worden ervaren. Daarnaast is het zo dat de gebieden in het Noordelijke en Noordoostelijke deel van de gemeente nog volop ruimte bieden aan eventuele ontwikkeling van de betreffende agrarische activiteiten. Uit het voorgaande kan afgeleid worden dat het hanteren van afwijkende geurnormen en afstanden valt te motiveren op grond van de overwegend agrarische geaardheid van de gemeente en daarnaast het door omwonenden als minder hinderlijk ervaren van stalgeur. Vervolgens doet zich de vraag voor tot welke grens de normen versoepeld kunnen worden en tot welke afstand de wettelijke afstanden verkleind kunnen worden. Bij de intensieve veehouderij is gebruik gemaakt van het rapport Relatie tussen geurimissie en geurhinder in de intensieve veehouderij opgesteld door Odournet in opdracht van Vrom in 2006, en een onderzoek uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) Milieukwaliteitrapportages en toekomstverkenningen. In het eerst genoemde rapport is een overzicht weergegeven van de relatie tussen het aantal gehinderden uitgedrukt in een percentage en de geuremissie op basis van V-stacksberekening. V-stacks is het computermodel waarmee geurcontouren vanwege veehouderijbedrijven kunnen worden vastgesteld. In bijlage 3 is een weergave van het genoemde overzicht opgenomen. Hieruit valt af te leiden dat bij de waarde van 20 ou/m 3, dit is de maximale waarde binnen de toegestane bandbreedte, door 29 % van de onderzoeksgroep (niet concentratiegebied) soms of vaak last van

20 stank wordt ondervonden. De maat ou/m 3 staat voor oudeur units per kubieke meter en is eenheidsmaat voor geurbelasting. Het RIVM hanteert in haar rapport het aspect geurhinder milieukwaliteitscriteria die in de onderstaande tabel zijn opgenomen. Deze geven de relatie weer tussen de achtergrondbelasting, de kans op geurhinder en een classificatie van het woon- en leefmilieu. Vanwege de classificatie wordt deze indeling ook gebruikt bij deze nota. Uit de onderstaande tabel valt af te lezen dat bij een achtergrondbelasting van Ou/m3 het RIVM een gebiedsclassificatie van matig heeft vastgesteld, terwijl de bij dit onderzoek vastgestelde kans op geurbelasting % bedraagt. Tabel 4. Classificatie achtergrondbelasting (RIVM) Achtergrondbelasting Geur Mogelijk kans op geurhinder Classificatie leefklimaat Ou/m3 (%) 1 3 < 5 zeer goed goed redelijk goed matig tamelijk slecht slecht zeer slecht extreem slecht Op basis van het voorgaande wordt met in achtname van de marge binnen de geboden bandbreedte, voor nieuw te ontwikkelen geurgevoelige objecten in het buitengebied de normwaarde met betrekking tot de intensieve veehouderij verhogen van 8 ou/m 3 tot 15 ou/m 3. Dit komt volgens het RIVM (tabel 4) het dichtst in de buurt van de classificatie redelijk goed. Om nieuwbouwlocaties binnen de bebouwde kom te realiseren, waarbij de grens van 2 ou/m 3 overschreden zal worden zoals bij de geplande nieuwbouwlocatie van Harkema het geval zal zijn, zal voor deze nieuwbouwlocaties de normwaarde tot 6 ou/m 3 verhoogd worden in plaats van 2 ou/m 3. Volgens het RIVM (tabel 4) kan het leefklimaat daarbij als goed worden beoordeeld. Op basis van Odournet heeft dan 13% van de onderzochte groep soms of vaak last van geurhinder. Nertsen De Tweede Kamer heeft inmiddels ingestemd met een verbod op nertsenfokkerijen. Het voorstel ligt nu bij de Eerste Kamer. Het lijkt er daarmee op dat op termijn de nertsenfokkerijen uit Nederland zullen verdwijnen. Tot die tijd zal echter ook ten aanzien van deze bedrijven beleid moeten worden gevoerd. Gelet op het bovenstaande kunnen de afstanden tussen deze bedrijven en geurgevoelige objecten worden gehalveerd. Het betreft hier de in onderstaande tabel genoemde afstanden

21 Tabel 3. Nertsen Locatie (*) Binnen beb. kom 87,5 m 100 m 112,5 m 125 m 137,5 m Buiten beb. kom 50 m 62,5 m 75 m 87,5 m 100 m (*) Aantal dieren 3. 3 N o r m e r i n g b e s t a a n d e g e u r g e v o e l i g e o b j e c t e n ( i n t e n s i e v e v e e h o u d e r i j e n ) De Wgv heeft betrekking op de nieuwbouw van geurgevoelige objecten en nieuwe of uit te breiden veehouderijen. De wet doet derhalve geen uitspraken over bestaande situaties. In geval van vervanging van bestaande geurgevoelige objecten wordt het nieuwe geurgevoelige object beschouwd als een bestaand object. Bestaande geurgevoelige objecten zijn derhalve alleen aan de orde bij de uitbreiding van bestaande of nieuw te realiseren veehouderijen. Het realiseren van nieuwe intensieve veehouderijen in de gemeente Achtkarspelen is niet toegestaan behalve in het geval van het verplaatsen van een bestaande veehouderij. Bij een te verplaatsen intensieve veehouderij zal moeten worden voldaan aan de standaardnormen van 2 en 8 ou/m 3 in respectievelijk binnen en buiten de bebouwde kom ten aanzien van geurgevoelige objecten. Een intensieve veehouderij kan alleen uitbreiden indien er nog ruimte is binnen de 2 en 8 ou/m 3 contouren in respectievelijk binnen en buiten de bebouwde kom. Dit houdt in dat het aantal gehinderden niet toeneemt en dat bestaande geurgevoelige objecten binnen deze contouren niet met een hogere waarde dan de bestaande worden geconfronteerd. In beide situaties kunnen de 2 en 8 ou/m 3 contouren ook worden bereikt door het toepassen van aanvullende maatregelen als geurwassers e.d N o r m e r i n g n i e u w e g e u r g e v o e l i g e o b - j e c t e n ( i n t e n s i e v e v e e h o u d e r i j e n ) In paragraaf 3.2 is aangegeven dat een normwaarde van 6 ou/m 3 voor nieuwe geurgevoelige objecten in de bebouwde kom een aanvaardbare versoepeling is van de standaard norm van 2 ou/m 3. Op de overzichtkaart van de gemeente in bijlage 4 is het effect hiervan weergegeven. Op de oranje gekleurde vlakken kunnen op grond van dit beleid binnen de bebouwde kom nu geurgevoelige objecten gerealiseerd worden. Dit betekent dat er bij deze waarden met betrekking tot de geplande nieuwbouw bij Harkema geen knelpunt meer bestaat. In Harkema kan bij het inbreiden in het zuidwesten ten gevolge van de bedrijven 15 en 16 echter nog wel een knelpuntsituatie ontstaan. Een en ander zal uiteraard afhankelijk zijn van typering

22 van het gebied als zijnde bebouwde kom of buitengebied en de toepassing van moderne staltechnieken. Op grond van de definitie van de bebouwde kom (paragraaf 2.2) zijn voor deze twee locaties onder bepaalde voorwaarden inbreidingen mogelijk. In paragraaf 3.2 is aangegeven dat een normwaarde van 15 ou/m 3 voor nieuwe geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom een aanvaardbare versoepeling is van de standaard norm van 8 ou/m 3. Op de overzichtkaart van de gemeente in bijlage 5 is het effect hiervan weergegeven. Op de oranje gekleurde vlakken kunnen op grond van dit beleid buiten de nu bestaande bebouwde kom nieuwe geurgevoelige objecten gerealiseerd worden

23 4 C o n c l u s i e e n s a m e n v a t t i n g Op grond van hoofdstuk 3 wordt voldoende tegemoet gekomen aan de ruimte die de Wvg biedt met in achtname van hetgeen wordt gesteld in artikel 8 Wgv met betrekking tot de bescherming van het milieu. De overige onderwerpen die in artikel 8 worden genoemd zijn reeds besproken in hoofdstuk 3.2 voor de intensieve veehouderij. Bestaande geurgevoelige objecten Het voorgenomen beleid van de gemeente is zodanig dat de bestaande geurgevoelige bebouwing niet wordt geconfronteerd met een verslechtering van de geursituatie ten gevolge van veranderingen of uitbreidingen van intensieve veehouderijen. Nieuwe geurgevoelige objecten Op basis van het onderzoek van het RIVM wordt voorgesteld de normwaarde van nieuwe geurgevoelige objecten voor de intensieve veehouderij in het buitengebied tussen de classificaties redelijk goed en matig aan te houden, waarbij het accent op redelijk goed zal liggen. Op basis hiervan blijkt een achtergrondwaarde van 15 ou/m 3 buiten de bebouwde kom voor nieuwe geurgevoelige objecten het meest acceptabel. Voor de bebouwde kom kan een versoepeling worden gehanteerd tot 6 ou/m 3 voor nieuwe geurgevoelige objecten. Volgens het RIVM kan dan het leefklimaat nog als goed worden beoordeeld

24

25 5 P r o c e d u r e Deze nota zal samen met de verordening bij het college van b.& w. worden ingediend met het verzoek aan de raad voor te leggen. Na de inspraakrijpverklaring door de raad zullen de nota en de verordening gedurende vier weken ter inzage worden gelegd zodat belanghebbenden de gelegenheid hebben zienswijzen in te dienen. Daarna zal de definitieve verordening worden vastgesteld. Omdat het hier een algemeen belang betreft is er geen mogelijkheid tot het in beroep gaan

26