Tweede Kamer der Staten-Generaal

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Tweede Kamer der Staten-Generaal"

Transcriptie

1 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting Niet-genoten inkomsten tijdens gevangenschap in Nederlands-lndië Nr.2 VERSLAG VAN EEN HOORZITTING Vastgesteld 29 februari 1980 Inleiding De vaste Commissie voor Ambtenarenzaken en Pensioenen' heeft op vrijdag 14 december 1979 een openbare hoorzitting belegd over de in haar handen gestelde nota van de leden K. G. de Vries, S. C. Weijers en G. W. Keja inzake de problematiek van de niet-genoten inkomsten tijdens gevangenschap in Nederlands-lndië in de periode van maart 1942 tot augustus 1945 (15 840, nr. 1). De commissie volgde daarmee de suggestie van genoemde leden om belanghebbenden in staat te stellen hun visie kenbaarte maken op de in de nota besproken problematiek. De aankondiging van deze hoorzitting werd geplaatst in de Nederlandse Staatscourant van 17 oktober Daarbij werd uitdrukkelijk melding gemaakt van het voornemen van de commissie alleen organisaties en instellingen voor de hoorzitting uitte nodigen. De mogelijkheid tot het inzenden van een schriftelijk commentaar werd voor iedere belangstellende opengesteld. De commissie spreekt gaarne haar erkentelijkheid uit voor de adressen die zij van individuele burgers mocht ontvangen. Een overzicht daarvan is als bijlage bij dit verslag afgedrukt. Alle organisaties en instellingen die de commissie een schriftelijk stuk deden toekomen en de wens te kennen gaven te worden gehoord, werden tijdens de hoorzitting ontvangen. De schriftelijke commentaren van deze organisaties en instellingen zijn integraal in dit verslag opgenomen. Opening door de voorzitter 1 Samenstelling: Van Thijn (PvdA), Nypels (D'66), Roethof (PvdA), Roels (PvdA), Keja (VVD), Waltmans (PPR), Van der Doef (PvdA), Weijers (CDA), voorzitter,evenhuis (VVD), Knol (PvdA), Faber (CDA), Nijpels (VVD), Nijhof (DS'70), Moor (PvdA), Gerritse (CDA), Tripels (VVD), De Vries (CDA), Couprie (CDA), Van den Anker (PvdA), Buikema (CDA), Van der Burg (CDA). De voorzitter van de commissie heette allereerst alle aanwezigen hartelijk welkom op de openbare hoorzitting. Een bijzonder woord van welkom richtte hij tot de vertegenwoordigers van de te horen organisaties en tot degenen die als individueel persoon een commentaar hadden ingezonden. Hij sprak de overtuiging uit dat de leden van de commissie ook de reacties van individuele personen in hun verdere meningsvorming zouden betrekken. De hoorzitting is bedoeld, aldus vervolgde de voorzitter, om de gehoorden de gelegenheid te geven, aansluitend op de toegezonden schriftelijke reacties, hun visie op de problematiek van de niet-genoten inkomsten ook mondeling kenbaar te maken en commentaar te geven op de nota daarover van de leden De Vries, Weijers en Keja. Zij doen dit allereerst door een uiteenzet- Tweede Kamer,zitting , , nr.2 1

2 ting van hun kant en vervolgens door te antwoorden op vragen van leden van de commissie die zijn gerezen zowel naar aanleiding van het schriftelijk commentaar als naar aanleiding van de mondelinge uiteenzetting. De hoorzitting heeft dus uitdrukkelijk niet tot doel om de leden van de commissie de gelegenheid te geven hun standpunt naar voren te brengen. Zij zullen zich in het algemeen beperken tot het stellen van vragen. De voorzitter benadrukte voorts in zijn inleiding dat de nota van de genoemde kamerleden op strikt persoonlijke titel is geschreven. Dat wil zeggen dat noch de fracties waartoe deze drie leden behoren, noch de kamercommissies waarvan zij deel uitmaken enige verantwoordelijkheid daarvoor dragen of daaraan zijn gebonden. Ook het feit dat de vaste Commissie voor Ambtenarenzaken en Pensioenen besloten heeft deze hoorzitting te beleggen, kan en mag niet inhouden dat de commissie verantwoordelijkheid op zich neemt voor de nota als zodanig. De voorzitter deelt ten slotte mee, dat de commissie zich nader zal beraden over de verdere procedure van behandeling van deze nota nadat de hoorzitting zal zijn gehouden en het verslag daarvan zal zijn vastgesteld. STICHTING RECHTSHERSTEL KNIL a. Schriftelijk commentaar dd. 28 november Het vraagstuk is beperkter dan de nota aangeeft. Een vraagstuk vormt uitsluitend het niet-genieten van inkomsten door het overheidspersoneel. Particulieren hadden in gevangenschap op salaris geen recht. 2. De nota wekt de indruk alsof het niet-uitkeren van de gevangenschapsbezoldigingen van het overheidspersoneel zou zijn neergelegd in een wettelijke regeling. In feite heeft die schijn van recht ontbroken. Wel hebben de rehabilitatie-ordonnanties het niet-uitkeren aanvaard als een gegeven. Zij hebben echter als schuldige aangewezen Japan. 3. Elders neemt de nota die drogreden over. Ook zij verklaart volgens het Landoorlogreglement Japan tot het uitkeren van de bezoldigingen verplicht. Dat is in elk geval met betrekking tot de militairen onjuist. Het Landoorlogreglement verplicht de gevangenhouder uitsluitend tot het betalen van loon voorde arbeid die hij de krijgsgevangene laat verrichten, niet tot betaling van diens soldij. Het recht op soldij vindt regeling in de wetgeving van het land waartoe de krijgsgevangene behoort. 4. Voornaamste bezwaar tegen de nota is een ander. De nota noemt vier redenen waarop de eis tot bezoldiging door Nederland veelal wordt gegrond. Eén reden noemt zij niet. Het is de meest klemmende. Nederland heeft aan het betrokken personeel onrecht begaan. Het heeft bij de ontneming van de verworven salarisrechten een beslissende rol vervuld. Het heeft niet alleen goedgevonden dat Indië die rechten in 1949 feitelijk heeft onteigend. Het heeft zelf die onteigening helpen verwezenlijken. Blijkens de toelichting op de Rehabilitatie-ordonnantie van 1947 droeg de beslissing van de Indische regering-van Mook tot niet-uitkeren van de gevangenschapssalarissen van haar personeel een voorlopig karakter. De regering had haar standpunt ter zake «nog niet volledig omlijnd». Blijkens de erkenning van de ministers Beyen, Luns en Drees in hun Nota Achterstallige Betalingen van 1953 aan de Tweede Kamer besloot de Indische regering- Beel in februari 1949 dat de salarissen nimmermeer zouden worden uitgekeerd. Op 1 augustus 1949 bracht de Indische regering-lovink dit onteigeningsbesluit ten uitvoer. Met het oog op de naderende overdracht van de soevereiniteit gaf zij van Indië een vermogensbalans uit waarop de post salarisschulden ontbrak. Op de Ronde-Tafelconferentie omstreeks september 1949 deed Minister Van Maarseveen aan het toekomstig lndonesië de volkenrechtelijke opgave van Indiëschulden. Ook hij verzweeg de sala- Tweede Kamer, zitting ,15840, nr. 2 2

3 risschulden. Hij bezegelde daarmee een onwettige onteigening. Immers ontbrak de schadeloosstelling die artikel 133 van de Indische Staatsregeling voorschreef. Nederland is verplicht de toegebrachte schade te vergoeden. Dat omvat niet alleen het gederfd salaris. Het omvat krachtens artikel 60 van de Onteigeningsordonnantie ook de wettelijke rente vanaf de achtste dag na de onteigening. 5. Het aanhangig proces-tjaarda is mede op die onrechtmatige daad van de Minister gegrond. De bewering van de nota dat het geding voor de meeste oud-krijgsgevangenen zonder belang zou lijken strijdt daarom met de feiten. b. Mondelinge uiteenzetting tijdens de hoorzitting De Stichting Rechtsherstel KNIL was op de hoorzitting vertegenwoordigd door de heren mr. J. H. Gillebaard, voorzitter, mr. E. R. Haighton, secretaris en Chr. G. Walter, penningmeester. De heer Gillebaard trad als woordvoerder op. Hij hield de volgende toespraak. Mijnheer de Voorzitter, De Stichting Rechtsherstel KNIL, ja alle instellingen van belanghebbenden hier tegenwoordig, danken u voor deze gelegenheid. Na tien jaar hebt u de deur weer ontsloten. U hebt beslist de zaak die ons hier brengt opnieuw te overwegen. Het hart van het Koninkrijk is weer gaan kloppen. Tot u spreekt de stem van dertien vaderlandse verenigingen. Het zijn de Algemene Militaire Pensioenbond, de Algemene Vereniging Nederlandse Militairen, de Bond Oudstrijders uit de Pacific, de Koninklijke Nederlandse Vereniging «Ons Leger», de Koninklijke Nederlandse Vereniging «Onze Vloot», de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reserve-Officieren, de Landelijke Korporaalsvereniging, de Nederlandse Bond van Oud-Militairen, de Nederlandse Bond van Oud-strijders «Veteranenlegioen Nederland», de Nederlandse Officieren Vereniging, de Vereniging Indische Nederlanders, de Vereniging Oud-Onderofficieren van het Koninklijk Nederlands-Indisch leger «Madjoe» en de Vereniging van Oud-Koreastrijders. Zij stellen er prijs op ook aan u uitdrukkelijk te verklaren, dat zij elke harde actie vierkant afwijzen. Hoe immers zou men van een ander kunnen verlangen dat hij zich houdt aan de wet, wanneer men zelf de wet overtreedt. Het is eigenlijk niette geloven. Wij spreken over verworven rechten op drieëneenhalf jaar salaris van Nederlandse soldaten. Die rechten zijn in 1949 door Indië onteigend met hulp van Nederland. Wij leven nu dertig jaar later. Maar is het niet een grondrecht dat de overheid de burger alleen uit zijn eigendom mag stoten tegen schadeloosstelling? Ligt niet sinds 1815 dat recht in onze Grondwet verankerd? Beloven niet Ministers en volksvertegenwoordiging aan die Grondwet hun trouw? Mogen zij die trouw nu dertig jaar lang slechts belijden met de mond? Hoeft zich daarbij niet te voegen hun daad? Zolang die grondwettelijk voorgeschreven schadeloosstelling uitblijft, leven wij in een ongrondwettige toestand. In 1955 heeft de rechter in hoogste aanleg beslist dat de ontneming van gevangenschapssalarissen van het Indisch overheidspersoneel onrechtmatig was. Maar dan mag de Minister die ontneming niet langer blijven aanprijzen als rechtvaardig. Toch doet hij dat nog heden. De Staat was in het geding partij. De Minister is aan de uitspraak gebonden. In andere landen dan het onze is een dergelijke belediging van de rechter strafbaar. Het is nu vijf voor twaalf. De laatste wegwerp-soldaten van het Koninkrijk der Nederlanden zijn nu nog in ons midden. U staat ditmaal voor de eindbeslissing. Wij allen zouden door bestendiging van de huidige schande onherstelbaar verlies lijden. Het Koninkrijk zou hebben verloren zijn eer. De overheid zou kwijt zijn het vertrouwen van de burger. Onze samenleving zou prijsgeven de rechtsstaat. Het woord is nu aan u. Het woord? Neen. De daad! Ik dank u voor uw aandacht. Tweede Kamerzitting ,15840, nr. 2 3

4 c. Vragen en antwoorden In antwoord op de vraag waarom de Stichting Rechtsherstel KNIL niet, evenals de Stichting Nederlandse Ereschulden, pleit voor een voor iedereen gelijke uitkering, herhaalt de heer Gillebaarddat het de Stichting Rechtsherstel KNIL, zoals ook uit de naam blijkt, uitsluitend gaat om herstel van recht. De Stichting eist teruggaaf van wat ten onrechte is ontnomen. Dat betekent voor de één nu eenmaal meer dan voor de ander. De Stichting eist het nominale bedrag van de niet-uitbetaalde salarissen, verminderd met de genoten hersteluitkeringen en vermeerderd met de bij onteigening voorgeschreven rente. Onder andere om deze reden is het ook niet mogelijk gebleken tot één organisatie te komen met de Stichting Nederlandse Ereschulden. De Stichting Nederlandse Ereschulden streeft wèl naar een uniforme uitkering en vermengt die eis bovendien met die van een betere vergoeding van oorlogsschade aan niet-rechthebbenden. Daarmee wordt afbreuk gedaan aan de eis tot rechtsherstel. Een geheel ander motief voor de onmogelijkheid tot samenwerking is dat de Stichting Nederlandse Ereschulden, aldus de heer Gillebaard, groeperingen die dreigen met harde actie - een onwettig middel - niet heeft willen afwijzen. En wie om rechtsherstel vraagt mag en kan zich niet bedienen van onwettige middelen. Vervolgens gaf de heer Gillebaard desgevraagd een nadere toelichting op zijn uitspraak dat de Regering, door te verklaren dat de ontneming van de gevangenschapssalarissen van het Indisch overheidspersoneel niet onrechtmatig was, zich schuldig maakt aan belediging van de rechter. In 1955 heeft het Gerechtshof te 's-gravenhage, zijnde de hoogste feitelijke Nederlandse rechter ter zake, beslist dat de ontneming van deze salarissen onrechtmatig was. De Staat der Nederlanden, die in dat proces partij was, is door die uitspraak gebonden. Dan mag de Minister niet doorgaan, zoals nu het geval is tegenover iedere belanghebbende die zich over deze kwestie tot hem wendt, te zeggen dat het een gerechtvaardigde beslissing was van de toenmalige Indische regering de achterstallige salarissen niet uitte betalen. De Stichting Rechtsherstel KNIL mist overigens deze rechterlijke conclusie in de samenvatting van de backpay-jurisprudentie zoals die is weergegeven in de nota van de leden De Vries, Weijers en Keja. De conclusie van onrechtmatigheid van de onteigening van de salarissen werd in de bewuste rechterlijke uitspraak gevolgd door de overweging dat alle Indische schulden, voor zover niet met zoveel woorden uitgezonderd, waren overgegeven op de Republiek Indonesië. In dat proces is echter niet aan de orde geweest of het Koninkrijk der Nederlanden zélf in deze kwestie onrechtmatig heeft gehandeld. Die vraag is toen niet aan de rechter voorgelegd en deze heeft ook zelf die vraag niet opgeworpen. In het nu aanhangige proces-tjaarda is de eis tot schadeloosstelling gebaseerd op gronden die nog niet eerder aan de rechter werden voorgelegd. De rechter wordt in laatste aanleg gevraagd uit te spreken dat het Koninkrijk der Nederlanden in 1949 onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van zijn soldaten. Op die vraag, die nog niet eerder zo aan de rechter is gesteld, verwacht de Stichting Rechtsherstel KNIL nu een antwoord. De Stichting acht de uitkomst van het proces-tjaarda representatief voor de hele groep ex- KNIL-militairen. SAMENWERKENDE INDISCHE BELANGENORGANISATIES (SIB) a. Schriftelijk commentaar dd. 27 november De besturen van de Samenwerkende Indische Belangenorganisaties (SIB), in welke samenwerking zijn ondergebracht: - de Indische Pensioenbond; - de Koninklijke Bond van gepensioneerde en eervol ontslagen officieren van het KNIL en hun weduwen, «Bendor»; Tweede Kamer, zitting ,15840, nr. 2 4

5 - de Vereniging van oud-onderofficieren van het KNIL «Madjoe»; - de Algemene Militaire Pensioenbond, tezamen tellende rond leden, veroorloven zich naar aanleiding van de aan uw commissie op 20 september jl. aangeboden nota van een drietal kamerleden, de heren K. G. de Vries; S. C. Weijers en G. W. Keja, inzake «Niet-genoten inkomsten tijdens gevangenschap in Nederlands-lndië», het volgende op te merken: 2. Tot goed begrip van zaken zij vooropgesteld, dat hogergenoemde organisaties te dezen opkomen voor de belangen van de Nederlandse gewezen burgerlijke en militaire overheidsdienaren van Nederlands-lndië, die het hun over de Japanse bezettingsperiode gedurende 41 maanden rechtens toekomende salaris/soldij nimmer uitbetaald hebben gekregen. Zij hebben derhalve het oog op een groep belanghebbenden, die enerzijds uitgebreider, anderzijds beperkter is dan degenen, die in die periode in (krijgs)gevangenschap 1 zijn geweest, namelijk: - uitgebreider, omdat ook die Nederlands-Indische overheidsdienaren, die door de bezettende macht niet op de een of andere wijze van hun vrijheid werden beroofd, een zelfde recht op uitbetaling van het hun over de bezettingsmaanden toekomende - maar toen niet uitgekeerde - salaris (c.q. de soldij) kunnen doen gelden als hun geïnterneerde ambtgenoten; - beperkter, omdat de behartiging van de belangen van de in Japanse (krijgs)gevangenschap geraakte particuliere werknemers, c.q. zelfstandigen, buiten de werkingssfeer van de hogergenoemde organisaties gelegen is. ' De «Commissie van drie» spreekt in haar aanbiedingsbrief van 20 september jl. van «de groep, die indertijd door de Japanse bezetter werd geïnterneerd», terwijl de daarbij gevoegde nota (vrijwel) uitsluitend de niet-betaling van de ambtelijke salarissen over de bezettingsperiode behandelt. 3. In de eerste jaren na het einde van de Pacific-oorlog was het de loyaliteit van de civiele en militaire overheidsdienaren, die hen ervan weerhield al aanstonds te protesteren tegen de in 1946 door de Luitenant-Gouverneur- Generaal Van Mook genomen - en door de Nederlandse Regering onderschreven - beslissing om de gederfde salarissen van het civiele en militaire overheidspersoneel over het tijdvak van de Japanse bezetting niet alsnog uit te betalen, doch te volstaan met uitbetaling van een zogenaamde rehabilitatie-uitkering. Officiële reden voor deze weigering was, dat de Nederlands- Indische overheid geen aansprakelijkheid droeg voor het feit, dat de Japanse bezetter zich niet aan het Landoorlogreglement, dat verplicht tot doorbetaling van de ambtelijke salarissen door de bezetter, had gehouden. In het aanvankelijk vertrouwen, dat na het herstel van rust en orde de Nederlands-lndische of althans de Nederlandse Regering een regeling zou treffen om in deze salariëringslacune te voorzien, zetten de civiele en militaire overheidsdienaren - nauwelijks bekomen van de naweeën van de Japanse onderdrukking - zich in voor de wederopbouw van het door de oorlog en de nasleep daarvan zo zwaar geteisterde Nederlands-lndië. Helaas werd dit op ambtelijke loyaliteit gebaseerde vertrouwen ernstig geschokt, toen geleidelijk aan bleek, - dat het in Japanse krijgsgevangenschap of internering geraakte personeel van de Koninklijke Marine, inclusief het in Indië opgeroepen reservepersoneel en de dienstplichtigen van die Marine aldaar, wèl de achterstallige salarissen en gages uitbetaald kreeg; - dat hetzelfde het geval was met betrekking tot de bij het KNIL ingedeeld geweest zijnde Zuidafrikaanse dienstplichtigen en vrijwilligers; - dat ook de bij het uitbreken van de oorlog in 1940 in Nederland «gestrande» Indische ambtenaren -ten getale van enige honderden, waaronder de «Indische gijzelaars», die als represaille voor de internering van Duitsers in Nederlands-lndië in de concentratiekampen van Buchenwald en Haren waren geïnterneerd - gedurende de gehele Duitse bezettingstijd hun Indisch verlofsalaris, c.q. wachtgeld, geregeld maandelijks uitbetaald hebben gekregen, waarbij zelfs met periodieke verhogingen rekening werd gehouden; - dat bij de overdracht door Nederland van de soevereiniteit over het gebiedsdeel Nederlands-lndië aan de Republiek Indonesia Serikat geen enkele voorziening werd getroffen voor de nabetaling van de door de Nederlandse Tweede Kamer, zitting ,15840, nr. 2 5

6 ambtenaren van het voormalige Nederlands-lndië gederfde salarissen/soldijen over de periode van de Japanse bezetting; - dat bij het sluiten van het vredesverdrag van San Francisco met Japan in 1951 de Nederlandse Regering naliet ervoor te zorgen, dat Japan alsnog zou voldoen aan zijn uit het - vijf jaar tevoren van stal gehaalde - Landoorlogreglement voortvloeiende verplichtingen, zodat met de door Japan aan Indonesië betaalde oorlogsschadevergoeding van $ 800 miljoen geen betaling van achterstallige salarissen werd geëffectueerd; - dat de opeenvolgende Nederlandse regeringen steeds consequent het standpunt innamen, dat zij met betrekking tot de niet-betaling van de door de Nederlandse ambtenaren in het voormalig Nederlands-lndië gedurende de jaren gederfde salarissen geen enkele verantwoordelijkheid droegen, zulks met een beroep op de staatsrechtelijke positie van Nederlands-lndië met zijn eigen rechtspersoonlijkheid, eigen begroting en comptabiliteit, en deze verplichtingen steeds afschoven op het Nederlands-lndische Gouvernement of, na de soevereiniteitsoverdracht, op de rechtsopvolger de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië. 4. Het behoeft geen betoog, dat deze als een ernstige rechtskrenking ervaren gang van zaken onder de betrokken werknemers van het voormalige Nederlands-lndische Gouvernement tot bittere teleurstelling en gevoelens van onvrede heeft geleid, welke somtijds traumatische vormen hebben aangenomen en welke heden ten dage, bijna 35 jaar na het einde van Wereldoorlog II, nog duidelijk in brede kringen van de betrokkenen waarneembaar zijn. Zij zijn overtuigd van hun juridisch en moreel volstrekt onaantastbaar recht op het alsnog ontvangen van hun gederfd salaris, maar stuiten bij elke poging tot realisering daarvan gefrustreerd en onmachtig tegen een muur. In de afgelopen dertig jaren zijn er telkens acties bij regering en parlement ondernomen en rechtsgedingen tegen de Nederlandse Staat gevoerd om te geraken tot een erkenning en honorering door de Nederlandse Regering van de eis tot uitkering alsnog van de over het tijdvak mei 1942 tot augustus 1945 gederfde salarissen en soldijen. In één van deze rechtsgedingen (het proces-poldermans contra de Staat der Nederlanden) werd in hoogste instantie het recht op uitbetaling van de in bovengenoemde periode niet-genoten salarissen en soldijen expliciet erkend, doch tevens vastgesteld, dat de Staat der Nederlanden niet aansprakelijk kan worden gesteld voor een daarop gebaseerde claim, zulks op grond van de omstandigheid, dat het rijksdeel Nederlands-lndië een eigen rechtspersoonlijkheid bezat met eigen geldmiddelen, gescheiden van die van Nederland. De aansprakelijkheid voor de betaling van deze salarissen is volgens dit Arrest van het Haagse gerechtshof van 8 december 1955 (bevestigd bij Arrest van de Hoge Raad van 15 juni 1956) overgegaan op de rechtsopvolger van de Indische regering. Alle naoorlogse Nederlandse regeringen hebben zich inzake de «backpay»-kwestie steeds op deze juridisch-formalistische grond beroepen om zich van iedere (mede)verantwoordelijkheid te kunnen distantiëren. 5. Al moge dan de Nederlandse Regering volgens bovenbedoelde uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage formeel-juridisch niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de uitbetaling der achterstallige salarissen, dan nog zijn er nog vele morele en billijkheidsgronden aan te voeren om een beroep ter zake op Nederland ten volle te rechtvaardigen. Over een formeel-juridische verwijzing naar de rechtspersoon Nederlands-lndië met zijn afgescheiden geldmiddelen, resp. naar de Republiek Indonesië, merkte de op 4 december 1951 ingestelde «Commissie Achterstallige Betalingen» (CAB)opblz. 12 van haar in 1952 aan de Regering uitgebracht rapport reeds op: «Naar haar oordeel kan zulk een verwijzing, al moge zij juridisch nog zo sluitend zijn, de algemene verantwoordelijkheden van Nederland niet geheel doen verdwijnen. Een stringent beroep op zulk een juridische en staatsrechtelijke argumentatie kan slechts wrangheid brengen in de gemoederen van alle betrokkenen en kan naar het oordeel der commissie het Nederlandse volk onmogelijk morele bevrediging schenken». Tweede Kamer, zitting , 15840, nr. 2 6

7 Met deze «algemene verantwoordelijkheden» doelde de commissie op het staatsrechtelijk gegeven, dat het opperbestuur over het voormalig Nederlands-lndië berustte bij de Nederlandse Regering, die bij de beslissing in alle belangrijke aangelegenheden het laatste woord had. «Het was» - aldus de commissie - «de Nederlandse Regering, die de oorlog verklaarde, waardoor het in dit opzicht onzelfstandige Nederlands-lndië in de oorlog werd betrokken». Niet alleen, dat de Nederlandse Regering de oorlog verklaarde, zij bleef ook op het verloop daarvan haar stempel zetten. Het was de Nederlandse Regering in Londen, die bij K.B. van 6 mei 1942 het Algemeen Bestuur van Nederlands-lndië aan de toenmalige Ministervan Koloniën dr. H. J. van Mook opdroeg. Het was de Nederlandse Minister-President Gerbrandy, die in zijn kwaliteit van Minister van Koloniën ad interim op 20 februari 1942 de Gouverneur-Generaal telegrafisch de «aanwijzing» gaf, dat de lndische regering en haar ambtenaren op hun posten moesten blijven. Het was wederom de Nederlandse Regering in Londen, die op 3 maart 1942 de Landvoogd instrueerde, dat van een algemene capitulatie van de Indische weermacht geen sprake kon zijn, zulks in afwijking van het standpunt van de Gouverneur-Generaal, die in een telegram van 1 maart had gewezen op de mogelijkheid van een volstrekt nutteloos bloedbad of de vernietiging van de volkrijke stad Bandung (De Jong, het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 9, eerste helft, blzz. 321, 323, 325). Het was ook weer deze Regering, die de Landvoogd onthief uit zijn functie van opperbevelhebber, zulks ten einde te voorkomen, dat deze als zodanig in Japanse handen zou vallen. Het was ten slotte weer de Nederlandse Regering, die de soevereiniteit over het gebiedsdeel Nederlands-lndië overdroeg aan de Republik Indonesia Serikat, zonder daarbij te stipuleren, dat onder de aan deze overgedragen verplichtingen mede was begrepen de voldoening van de door de Nederlandse civiele en militaire ambtenaren over de bezettingsperiode gederfde salarissen, waaromtrent de Nederlands-Indische regering - na in 1947 te hebben gesteld, dat haar standpunt in deze nog niet volledig was omlijnd - nimmer een beslissing had genomen (rapport CAB, blz. 135). 6. Hoe kunnen, aldus vragen de in hoofde dezes genoemde organisaties zich af, zulke directe ingrepen en intensieve bemoeienissen van de Nederlandse Regering - tijdens en na de oorlog - met de gang van zaken in Nederlands-lndië anders worden gezien dan als een aanvaarding van de algehele verantwoordelijkheid voor dit Aziatische gebiedsdeel? En hoe, zo vragen zij zich verder af, is het dan mogelijk, dat de opeenvolgende naoorlogse Nederlandse regeringen de gevolgen van deze rechtstreekse ingrepen in de lndische aangelegenheden niet onder ogen wilden zien en de juridisch vastliggende aanspraken van de Indische ambtenaren bleven afwentelen, eerst op de voormalige Nederlands-Indische regering en later - zich verschuilend achter de uitspraak van de hoogste Nederlandse rechter - op de rechtsopvolger, de regering van Indonesië? 7. In het rapport van de «Commissie van drie» wordt ook melding gemaakt van het bedrag van f 879 min. door de Nederlandse Regering besteed tussen 1950 en 1966 aan de opvang van gerepatrieerden uit het voormalig Nederlands-lndië. Van dit bedrag had de Nederlandse Regering f 196 min. uitgetrokken voor onder andere rehabilitatie-uitkeringen, overtochtskosten, delegatieschulden en tegemoetkoming in wederinrichtingskosten. Nog daargelaten, dat het evengenoemde bedrag van f 196 min. naar het oordeel van de Commissie Achterstallige Betalingen wel het uiterste minimum vormde van hetgeen voor een werkelijke rehabilitatie van de Indische oorlogsslachtoffers nodig was, en dat bovendien op de vergoeding voor geleden huisraadschade (dat is de tegemoetkoming voor wederinrichtingskosten) een deel van de rehabilitatie-uitkering in mindering werd gebracht, moet worden gewezen op een - in de nota van de «Commissie van drie» niet duidelijk naar voren komend - hardnekkig misverstand met betrekking tot het karakter van de rehabilitatie-uitkering. Tweede Kamer, zitting ,15840, nr. 2 7

8 Doordat deze rehabilitatie-uitkering werd bepaald door, afhankelijk van de gezinssamenstelling, een zeker aantal maanden vooroorlogs brutosalaris als maatstaf te nemen, kon namelijk de misvatting ontstaan dat deze rehabilitatie-uitkering en een (gedeeltelijke) betaling van de «backpay»-salarissen dezelfde zaken zijn. De Nederlandse Regering heeft deze verwarring in de hand gewerkt door aan de betaling harerzijds van (een gedeelte van) de rehabilitatie-uitkering en van de tegemoetkoming voor wederinrichtingskosten de voorwaarde te verbinden, dat tot terugvordering daarvan zal worden overgegaan, wanneer zij eventueel op grond van een rechterlijke uitspraak alsnog zou overgaan tot uitbetaling van de gederfde salarissen. Voor deze verwarring bestaat evenwel geen enkele grond. Bij de invoering van de initiële rehabilitatieregeling, bij ordonnantie opgenomen in Ind. Stbl no. 164, werd namelijk uitdrukkelijk verklaard, dat de rehabilitatie-uitkeringen geen vergoeding voor loonderving waren, doch dat deze bedoeld waren als tegemoetkomingen voor de ten gevolge van de oorlog van alles beroofde slachtoffers. Met de claim op de integrale uitbetaling van de achterstallige salarissen hebben de rehabilitatie-uitkeringen derhalve niets uit te staan. Hoe erkentelijk de vele duizenden Nederlandse gerepatrieerden uit het voormalig Nederlands-lndië ook mogen zijn voor de eerste hulp, door het moederland geboden om hun volkomen berooide en ontredderde landgenoten en medestrijders van overzee weer op de been te helpen - een hulpverlening, waartoe naar de mening van de SIB iedere zich zelf respecterende natie gehouden is - dit vermag de blijvende grief, welke de gewezen Nederlands-lndische overheidsdienaren koesteren, wegens het hun willens en wetens onthouden van het hun rechtmatig toekomende salaris/soldij over 41 maanden, niet weg te nemen. 8. Nu de omstandigheden ertoe hebben geleid, dat het Indische «backpay»-drama en de onwaardige rol, die de opeenvolgende naoorlogse Nederlandse regeringen daarin hebben gespeeld, in de publieke belangstelling is komen te staan, is naar de mening van de in hoofde dezes genoemde organisaties het ogenblik gekomen om nu eindelijk, drieënhalf decennium na het einde van de Pacific _ oorlog, daaraan een definitief einde te maken. Het valt niet te ontkennen, dat deze publieke belangstelling ten dele wordt gevoed door de aankondiging van harde acties, die van bepaalde zijden in het vooruitzicht worden gesteld vocr*het geval de Nederlandse overheid ook thans weer bij het tot dusver door haar ingenomen standpunt blijft. De in hoofde dezes genoemde organisaties distantiëren zich uitdrukkelijk van dergelijke acties, doch moeten erop wijzen, dat op de spreekwoordelijke gezagsgetrouwheid van de gewezen Indische ambtenaren decennia lang een veel te zware wissel is getrokken, hetgeen thans het gevaar van ongewenste escalaties niet denkbeeldig maakt. De in hoofde dezes genoemde organisaties vertrouwen er echter op, dat parlement en regering zullen inzien dat thans eindelijk recht zal moeten worden gedaan aan de juridisch en moreel gerechtvaardigde eis van de gewezen Indische ambtenaren-nederlanders tot betaling van het hun toekomende salaris over de periode van de Japanse bezetting. 9. Daarbij zou voorop moeten staan, dat de Nederlandse Regering haar (mede)verantwoordelijkheid erkent voor de uitkering van de gedurende de Japanse bezettingstijd niet betaalde salarissen en soldijen van het Nederlandse civiele en militaire personeel van het voormalig Gouvernement van Nederlands-lndië. Reeds door een dergelijke erkenning zou zij al aanstonds aan een aantal belanghebbenden een zekere mate van genoegdoening geven. De Regering zou alsdan tevens handelen in de geest van wijlen H. M. Koningin Wilhelmina, die in 1946 bij de aankomst in Nederland van een der eerste schepen met gerepatrieerden uit Indië tot hen sprak: «Gij kunt vertrouwen, dat ieder, die op dit punt (nl. het geven van een nieuw levensdoel) verantwoordelijkheid draagt, zich van die verantwoordelijkheid bewust is en Tweede Kamer, zitting , 15840, nr. 2 8

9 dat de resultaten van hun handelen, naarmate het herstel toeneemt, steeds duidelijker zullen worden.». En die, ten besluite van Haar rede zich tot alle Nederlanders richtend, uitriep: «Wij zijn aan onze driekleur verplicht te tonen, dat het ons diepe ernst is met onze dankbaarheid tegenover al deze vrouwen en mannen, die het beste gaven voor Nederland, voor ons Rijk en voor ons. Het is onze ereplicht hen niet teleur te stellen.». 10. Gevolg van een erkenning als bovenbedoeld zou uiteraard zijn, dat de claim tot uitbetaling van het over de periode van de Japanse bezetting door de Nederlandse burger- en militaire ambtenaren van het voormalig Nederlands-lndië gederfde salaris ter tafel wordt gelegd. De Samenwerkende lndische Belangenorganisaties stellen zich daarbij ten principale op het standpunt van integrale uitbetaling. Gelet op de moeilijke budgettaire situatie, waarin de Nederlandse overheid zich nu bevindt en voor de voorzienbare toekomst in verkeert, zou over de modaliteiten, waaronder de «back-pay»- ware te honoreren, nader kunnen worden overlegd. Zo zou de betaling eventueel kunnen worden gespreid over meerdere jaren, dan wel - geheel of ten dele - kunnen geschieden in verhandelbare waardepapieren. De in hoofde dezes genoemde organisaties zijn uiteraard gaarne bereid om te zoeken naar een wederzijds bevredigende oplossing. 11. Vertegenwoordigers van het bestuur van elk der in de SIB verbonden organisaties zouden het op prijs stellen op de door uw kamercommissie op 14 december aanstaande ter zake te houden hoorzitting in de gelegenheid te worden gesteld het hierboven weergegeven standpunt nader toe te lichten. b. Mondelinge toelichting De Samenwerkende Indische Belangenorganisaties waren op de hoorzitting vertegenwoordigd door de heren mr. F. P. W. van Nouhuys (Indische Pensioenbond), G. K. Hooijer (Algemene Militaire Pensioenbond), W. P. Roodenburg («Bendor») en J. Westendorp («Madjoe»). De heer Van Nouhuijs hield de volgende toespraak. Mijnheer de Voorzitter! Voor de geboden gelegenheid om het door de Samenwerkende Indische Belangenorganisaties (SIB) bij uw kamercommissie ingediende memorandum inzake de niet-betaalde ambtelijke salarissen en soldijen over de periode van de Japanse bezetting van Nederlands-lndië nader toe te lichten, is onze delegatie u zeer erkentelijk. Vooreerst lijkt het ons dienstig de positie van bovengenoemde belangengroepering in dezen nogmaals te benadrukken. Wij komen, aldus blijvende binnen de werkingssfeer van onze organisaties, uitsluitend op voor de belangen van de Nederlandse gewezen werknemers, zowel de civiele als de militaire,van het voormalige Gouvernement van Nederlands-lndië. Voor deze werknemers werd namelijk bij de overdracht van de soevereiniteit over dit Koninkrijksdeel aan de Republik Indonesia Serikat door Nederland geen enkele voorziening getroffen voor de nabetaling van de gedurende de Japanse bezetting gederfde salarissen en soldijen. Voor deze - op zijn zachtst uitgedrukt - onzorgvuldigheid en de gevolgen daarvan hebben de toenmalige Koninkrijksregering (te identificeren met de Regering van het Rijk in Europa) en de daaropvolgende Nederlandse regeringen nimmer hun verantwoordelijkheid willen erkennen. Integendeel, zij hebben die verantwoordelijkheid op juridisch-formalistische gronden steeds van zich afgeschoven. De Nederlandse Regering heeft de afwikkeling van de gevolgen van de oorlog in Oost-Azië nimmer beschouwd als een nationale zaak, maar als een territoriale aangelegenheid. Helaas heeft de Nederlandse volksvertegenwoordiging, telkenmale wanneer het vraagstuk der Indische achterstallige salarissen en soldijen in het parlement ter discussie werd gesteld, zich hierbij neergelegd, zij het aarzelend en onder de toezegging van heroverweging, wanneer een «novum» ter zake zou kunnen worden aangedragen. Tweede Kamer, zitting , 15840, nr. 2 9

10 Na ingewonnen advies van een tweetal rechtsgeleerde hoogleraren, werd zulk een nieuw gezichtspunt naar voren gebracht in een adres van 30 mei 1969 van de Vereniging van oud-onderofficieren bij het KNIL «Madjoe», gericht tot de vaste Commissie voor Verzoekschriften van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Een «novum», geconstrueerd uit de nieuwe verhoudingen tussen Nederland en Indonesië, gebaseerd op de grondwetswijziging van 1946 en op de wet van 3 september 1948, waarbij een nieuw hoofdstuk 14 aan de Grondwet werd toegevoegd, alsmede op de Noodwet-lndonesië van 29 oktober van datzelfde jaar. Deze gewijzigde verhoudingen werden gekenmerkt door: 1. De benoeming bij wet van 2 september 1946 en het uitzenden naar lndië van een Commissie-Generaal, die de bevoegdheden kreeg van het Opperbestuur over Nederlands-lndië. Hierdoor werd de invloed van het Opperbestuur op de dagelijkse gang van zaken in Indië nóg sterker dan zij voorheen op basis van «aanwijzingen» vanuit Nederland reeds was. 2. Het in 1948 opdragen van het algemeen bestuur over Indonesië aan een federale regering met de benoeming van een Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon als vertegenwoordiger van het Opperbestuur. Deze ambtsdrager moest, krachtens de voorlopige regeling van de bewindvoering in lndonesië bij Koninklijk Besluit van 14december 1948 nr. I 544, handelen met :nachtneming van de bevelen des Konings alsmede de eertijds aan de Gouverneur-Generaal toegekende bevoegdheden met betrekking tot de in lndonesië aanwezige strijdkrachten overnemen. Bovenvermelde regelingen vormen, naast de in het SIB-memorandum onder punt 5 opgesomde voorbeelden van direct ingrijpen van de Nederlandse Regering in en intensieve bemoeienissen met de gang van zaken in Nederlands-lndië, even zovele argumenten, welke pleiten voor de stelling, dat de Nederlandse Regering een rechtstreekse verantwoordelijkheid draagt voor de gebeurtenissen in het voormalige Nederlands-lndië vóór, tijdens en na de Japanse bezetting van dat rijksdeel en voor de nasleep daarvan. Derhalve ook voor het alsnog uitkeren van de over de Japanse bezettingstijd niet-betaalde ambtelijke salarissen en soldijen. De toenmalige vaste Commissie voor Verzoekschriften, «overwegende, dat het adres geen nieuw gezichtspunt bevat» - zonder enige motivering van haar zienswijze overigens - stelde aan de Kamer voor ten aanzien van dit adres over te gaan tot de orde van d»dag. Daarmede werd de Indische «back-pay»-kwestie in de politieke doofpot gestopt. Zulks ondanks de protesten van een drietal kamerleden, die van mening waren, dat de requestrerende groep van voormalige Nederlands-Indische militairen een dusdanig onrecht ondervindt van de Staat der Nederlanden, dat de kamercommissie zich ook nu niet mag neerleggen bij de houding, die de Nederlandse Regering te dezen aanneemt en dat zij zich met een gemotiveerde tegenspraak tot de Regering moest wenden. Mijnheer de Voorzitter! De SIB-delegatie meent met deze aanvullende toelichting op het aangeboden memorandum te kunnen volstaan. Nader door uw commissie te stellen vragen zullen gaarne door haar beantwoord worden. De Samenwerkende Indische Belangenorganisaties hopen, dat zij uw commissie hebben kunnen overtuigen van de noodzaak een reeds meer dan dertig jaren bestaand onrecht, dat een schandvlek is op het blazoen van de Nederlandse Staat, zo spoedig mogelijk op te heffen. c. Vragen en antwoorden Gevraagd om een nadere toelichting op het verband tussen de verlangde erkenning van medeverantwoordelijkheid van de Nederlandse Regering (punt 9 van het schriftelijk commentaar), de claim van integrale uitbetaling (punt 10) en het voorgestane nadere overleg over de honorering van deze claim (eveneens punt 10), antwoordt de heer Van Nouhuys dat de erkenning van medeverantwoordelijkheid logisch voorop staat. Zonder die erkenning kan er natuurlijk geen sprake zijn van enige uitbetaling. Zowel in het memo- Tweede Kamer, zitting , , nr. 2 10

11 randum van de SIB als in de nu gegeven mondelinge uiteenzetting is uitvoerig aangegeven welke directe bemoeienissen de Nederlandse Regering zowel in als na oorlogstijd heeft gehad met de gebeurtenissen in het toenmalige Nederlands-lndië. Vastgesteld moet worden dat er sprake is van een feitelijke politieke verantwoordelijkheid aan de kant van de Nederlandse Regering. Met name is ook niet vol te houden dat de niet-uitbetaling van de salarissen en soldijen een aangelegenheid was die louter het Nederlands-lndische gouvernement aanging. De Nederlandse Regering zal haar medeverantwoordelijkheid daarvoor ruiterlijk moeten erkennen. Vervolgens komt dan de uitbetaling van de achterstallige salarissen en soldijen aan de orde. De samenwerkende Indische Belangenorganisaties stellen zich daarbij - als belangenorganisaties - op het standpunt van integrale uitbetaling. Zij willen echter de ogen niet sluiten voor de moeilijke financiële situatie waarin de overheid zich nu en in de voorzienbare toekomst bevindt. Gelet daarop zou de claim tot integrale uitbetaling wel eens een onmogelijke eis kunnen blijken te zijn. Met de betrokken organisaties en personen zou daarom overleg dienen plaats te vinden over de modaliteiten waaronder de «backpay»- claim ware te honoreren. De heer Van Nouhuys benadrukte echter nogmaals dat die onderhandelingen alleen maar aan de orde komen als de Nederlandse Regering haar medeverantwoordelijkheid voor het nalaten van de betalingen erkent. De SIB zien in dezen overigens geen verschil in positie tussen voormalige militairen en voormalig civiel overheidspersoneel. Aan beide groepen is niet uitbetaald. Door een lid van de commissie werd vervolgens opgemerkt dat vanuit de Kamer nog wel eens gevraagd is om een duidelijk «novum», dat wil zeggen een argument dat in de eerdere discussies over de backpay-kwestie geen rol heeft gespeeld en dat de wetgever wellicht tot een andere conclusie zou kunnen brengen dan tot nu toe. Is een dergelijk nieuw argument aan te voeren? De heer Van Nouhuys antwoordde hierop met een verwijzing naar zijn mondelinge uiteenzetting. In een adres van 30 mei 1969 van de Vereniging van oud-onderofficieren bij het KNIL «Madjoe» werd zulk een nieuw gezichtspunt naar voren gebracht. Centraal daarin stond de gewijzigde verhouding na de oorlog tussen Nederland en eerst Nederlands-lndië en vervolgens de Verenigde Staten van Indonesië, gebaseerd op de grondwetswijzigingen van 1946 en 1948 alsmede de Noodwet-lndonesië van Deze gewijzigde verhouding kenmerkte zich door een nog intensievere bemoeienis van de Nederlandse Regering met de gang van zaken in Nederlands-lndië en daarmee ook een rechtstreekse verantwoordelijkheid o.a. voor de genomen besluiten inzake de niet-betaalde ambtelijke salarissen en soldijen. De toenmalige vaste Commissie voor de Verzoekschriften van de Kamer overwoog evenwel «dat het adres geen nieuw gezichtspunt bevat», zonder daarvoor overigens enige motivering te geven. Er was, aldus de heer Van Nouhuys, echter wel degelijk sprake van een «novum» omdat de in het adres ontwikkelde argumenten nog niet daarvoor op die wijze in de Kamer ter sprake waren gekomen. Helaas volgde de Kamer de conclusie van de commissie om ten aanzien van dit adres, zonder bestrijding van de daarin aangevoerde argumenten, over te gaan tot «de orde van de dag». Daartoe uitgenodigd vanuit de commissie gaf de heer Van Nouhuys vervolgens nog een nadere toelichting bij de in punt 7 van het memorandum gemaakte opmerkingen over het karakter van de z.g. rehabilitatie-uitkeringen. Ten onrechte is de indruk ontstaan als zouden deze uitkeringen een soort vooruitbetaling zijn op de tijdens de oorlogsperiode gederfde salarissen en soldijen, met andere woorden een beperkte back-pay. Dat karakter hebben de rehabilitatie-uitkeringen echter nooit gehad; integendeel. Bij de invoering van de initiële rehabilitatieregeling (zie Ind. Stbl. 1947, nr. 164) is uitdrukkelijk verklaard dat de rehabilitatie-uitkeringen geen vergoeding voor loonderving waren, maar bedoeld waren als financiële tegemoetkoming voor hen die na het einde van de Pacific-oorlog totaal berooid uit de interneringskampen kwamen en vanwege de geleden materiële schade een nieuw leven moesten beginnen. Tweede Kamer, zitting , 15840, nr. 2 11

12 Niettemin is het misverstand ontstaan als zou het hier om een beperkte back-pay gaan. Dat kwam doordat: a. de hoogte van de initiële rehabilitatie gekoppeld was aan o.a. het voor de oorlog genoten bruto-salaris en b. de Nederlandse Regering aan de betaling van een gedeelte van de rehabilitatie-uitkering en van de tegemoetkoming voor wederinrichtingskosten de voorwaarde verbond dat tot terugvordering daarvan zou worden overgegaan wanneer zij eventueel later alsnog de gederfde salarissen en soldijen zou uitbetalen. Gevraagd naar de positie van de Vereniging van oud-onderofficieren van het KNIL «Madjoe», die zowel in de SIB is vertegenwoordigd als zich heeft aangesloten bij de Stichting Rechtsherstel KNIL, antwoordt de heer Van Nouhuys dat de in SIB-verband samenwerkende organisaties van oudsher op een breed terrein de belangen van oud-lndische overheidsdienaren behartigen. Voor wat betreft de back-pay-kwestie streven deze organisaties in SIB-verband langs politieke weg naar erkenning door de Regering van haar medeverantwoordelijkheid voor de niet-uitbetaling van de salarissen en soldijen alsmede naar het alsnog doen uitbetalen daarvan. Dat behoeft echter de deelnemende organisaties niette verhinderen datzelfde doel ook in andere samenwerkingsverbanden langs juridische weg na te streven. STICHTING NEDERLANDSE ERESCHULDEN a. Schriftelijk commentaar dd. 20 november 1979 I. Algemene beschouwing Met betrekking tot de nog uit de Tweede Wereldoorlog stammende ereschulden van de Staat der Nederlanden tegenover de overlevenden en nabestaanden van de voormalige Nederlandse Nederlands-Indische gemeenschap heeft de Commissie van drie zich - volgens de door haar op zich genomen taak - beperkt tot een nota over de achterstallige salarissen en wel in het bijzonder over die van ex KNIL-krijgsgevangenen. De Stichting Nederlandse Ereschulden (SNE) acht ten aanzien van de niet betaalde salarissen over de Japanse bezettingstijd niet alleen de voldoening van die van de exkrijgsgevangenen maar ook van die van de ex-burgerambtenaren, van de ex-burger-geïnterneerden-kostwinners, van hen die in gevangenissen werden opgesloten en van hen die gevangen waren van de Japanse Kempetaï, tot deze ereschuld te behoren. En in de gevallen van geëxecuteerden of door andere oorzaken destijds of inmiddels overledenen meent de SNE dat alleen de erfgenamen in eerste lijn als rechthebbenden op dat achterstallige salaris dienen te worden aangemerkt. De SNE bepleit een uniforme uitkering van f per «geval» als hierboven vermeld, zoals in de brochure «Nederlandse Ereschulden» (bijvoegsel 1, zie blz. 20 t/m 24 1 ) is uiteengezet. De achterstallige salarissen vormen echter niet de enige ereschuld van Nederland tegenover deze toenmalige overzeese Nederlanders. Als belangrijkste ereschulden ziet de SNE: a. de hierboven vermelde achterstallige salarissen; b. een redelijke vergoeding van de geleden oorlogsschade, die voor velen het verlies van hun oudedagsvoorziening betekende; c. de erkenning van het tegen de Japanse bezetter gepleegde verzet en de gelijkschakeling van de betreffende verzetsdeelnemers met die tegen de Duitse bezetter; d. de erkenning van de verantwoordelijkheid van Nederland voor - en de effectuering van een doeltreffende hulpverlening aan - de veelal in diepe ellende nog in Indonesië woonachtige (ex-)nederlanders. De SNE heeft: ; : - de kwestie ad b op 19 oktober 1978 bij de Ministers van Buitenlandse ' De bijvoegsels zijn niet bij dit verslag afge- n^. JLL.II i- u Li drukt. Zij liggen ter inzage op het secretariaat Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking voorgebracht met een suggestie van de commissie. voor een minimale, de jaarlijkse begrotingen niet belastende, afdoening. Tweede Kamer, zitting , 15840, nr. 2 12

13 Eerst na vele maanden berichtte de Minister van Buitenlandse Zaken ons - op niet ter zake doende gronden - dat onze suggestie niet voor realisering vatbaar was. Uiteraard laat de SNE het hier niet bij. - In de kwestie ad c de hiervoor in het bijzonder strijdende Belangengroep van Dragers Verzetsster Oost-Azië en de Stichting Nu of Nooit waar mogelijk gesteund in hun actie. Deze aangelegenheid zal door de vaste Commissie voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van de Tweede Kamer worden onderzocht na ontvangst van door het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk toegezegde gegevens. - In de kwestie ad d op 11 januari 1979 een suggestie vooreen voorlopig begin hiermede aan de Ministerraad gedaan. Deze delegeerde een en ander aan de Minister van Buitenlandse Zaken en deze weer aan het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Via een vraag van een lid van de Tweede Kamer hierover aan de Minister van Buitenlandse Zaken kregen wij indirect een hoogst onbevredigende afwijzing, waarin de SNE niet kan berusten. De tot op heden volkomen negatieve houding van onze regeringen en tot voor kort overwegend ook van de Tweede Kamer heeft de SNE ertoe gebracht de schending van de rechten van deze steeds tot de meest loyale onderdanen van het Koninkrijk der Nederlanden behoord hebbenden voor te brengen voor een Westeuropees forum, vide de toespraak van de voorzitter SNE op 19 april 1979 op het congres van de Confédération Européenne des Spoliés d'outre-mer (Confederatie van Beroofden van Overzee) te Parijs (bijvoegsel 2). Gezien echter de aard van de nota van de Commissie van drie hebben wij ons in het hierna volgende commentaar op die nota eveneens bepaald tot de achterstallige salarissen. De nota beperkt zich in hoofdzaak tot de weergave van de inzichten van de Regering en tot de rol die de Tweede Kamer in het verleden heeft gespeeld. Vrijwel geen aandacht is geschonken aan de morele aspecten van deze ereschuld(en), niettegenstaande de door de SNE overgelegde onweerlegbare documentatie hiervan. Deze houdt in: - dat de rechterlijke uitspraken, waarop de Regering haar afwijzing van de aansprakelijkheid van Nederland voor de voldoening van deze salarissen baseert, het rechtsgevoel verre van bevredigen; - dat de morele verplichtingen van Nederland onomstotelijk worden aangetoond door de handelingen van deze opeenvolgende regeringen en meer nog door hetgeen zij nagelaten hebben; - dat de argumenten, die de Regering pleegt aan te voeren om haar afwijzing van enige nog bestaande morele verplichting een schijn van rechtvaardiging te geven, gebaseerd zijn op drogredeneringen en leugens; - dat onze opeenvolgende naoorlogse regeringen niet alleen bij herhaling hun plicht hebben verzaakt om op te komen voor de rechten en belangen van deze Nederlandse onderdanen, maar deze zelfs meerdere malen op grove wijze hebben geschonden, en wel: 1. reeds vóór de soevereiniteitsoverdracht; 2. bij de soevereiniteitsoverdracht eind 1949; 3. bij de afwikkeling van het vredesverdrag met Japan (1951); 4. bij de afwikkeling van het in 1966 met de Republiek Indonesië gesloten tractaat, in casu met de uit dit tractaat voortgekomen Verdelingswet Bij al deze gelegenheden werden de rechten van deze Nederlanders stelselmatig genegeerd en werden hun belangen opgeofferd voor een algemeen Nederlands belang: een goede verstandhouding met de Republiek lndonesië. Aangezien deze de grote verplichtingen tegenover deze Nederlanders niet zou kunnen vereffenen zonder haar ontwikkeling ernstig te belerrv meren, heeft Nederland de Republiek Indonesië nimmer gemaand aan deze verplichtingen te voldoen, heeft zij met het tractaat van 1966 alle nog uit de Tweede Wereldoorlog stammende vorderingen aan de Republiek Indonesië kwijtgescholden en heeft zij als compensatie voor de door Indonesië in 1957 genaaste Nederlandse bezittingen genoegen genomen met een afkoopsom Tweede Kamer, zitting , 15840, nr. 2 13

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K Inzake de klacht van [Klaagster BV], gevestigd te [gemeente] aan de [adres], hierna te noemen klaagster,

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 081.99 ingediend door: hierna te noemen klaagster, tegen: hierna te noemen verzekeraar'. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat uren die hij in november 2005 als pooler heeft gewerkt in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen, tot op heden niet zijn uitbetaald.

Nadere informatie

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. F.J.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. F.J. 107289 UITSPRAAK in het geding tussen: A, wonende te B, verzoeker, hierna te noemen A gemachtigde: de heer mr. S.L. Knols en het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2006.0691 (013.06) ingediend door: hierna te noemen klaagster, tegen: hierna te noemen verzekeraar. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257 Rapport Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257 2 Klacht Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst/Rivierenland/kantoor Gorinchem bij zijn beschikking van 7 juli 2005 geen ambtshalve vermindering

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 47434 24 december 2015 Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 december 2015, kenmerk

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 417 Kabinetsformatie 2010 Nr. 2 BRIEF VAN DE INFORMATEUR Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Hierbij zend ik u, daartoe

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. E.H.C. Vos, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. E.H.C. Vos, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-592 (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. E.H.C. Vos, secretaris) Klacht ontvangen op : 19 oktober 2017 Ingediend door : Consument Tegen

Nadere informatie

Reglement van orde van het College van Beroep voor de examens

Reglement van orde van het College van Beroep voor de examens Reglement van orde van het College van Beroep voor de examens Artikel 1 - Begripsbepalingen In dit reglement wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 15840 Niet-genoten inkomsten tijdens gevangenschap in Nederlandsch-lndië Nr.3 VERSLAG VAN SCHRIFTELIJK EN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 12 juni 1980

Nadere informatie

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling Bevindingen Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat Bureau Jeugdzorg Zeeland: hem niet heeft betrokken bij de totstandkoming van het indicatiebesluit dat is opgesteld met betrekking tot zijn minderjarige kind;

Nadere informatie

De Backpay-kwestie Krapgeldpolitiek

De Backpay-kwestie Krapgeldpolitiek Onderstaand document is overgenomen uit de onderzoekgids oorlogsgetroffen WO2; terugkeer, opvang, nasleep. http://www.oorlogsgetroffenen.nl/thema/rechtsherstel/10_backpay_kwestie De Backpay-kwestie Aan

Nadere informatie

Bij de memorie van eis zijn producties gevoegd (genummerd 1 17).

Bij de memorie van eis zijn producties gevoegd (genummerd 1 17). SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Arbitraal vonnis in kort geding van 28 november 2014 Kenmerk: SG KG 14/28 De fungerend voorzitter van het Scheidsgerecht, mr. R.J.B. Boonekamp, wonende te Arnhem, bijgestaan

Nadere informatie

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325 Rapport Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325 2 Klacht Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Venlo tot het moment van indienen van de klacht bij de Nationale

Nadere informatie

Klachtencommissie Governance en Beloning MBO

Klachtencommissie Governance en Beloning MBO UITSPRAAK NUMMER 2011-1 Inzake het klaagschrift d.d. 25 oktober 2010 ingediend door. wonende te Arnhem (verder te noemen: klager); tegen de Raad van Toezicht en het College van Bestuur van de Stichting

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 740 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet tarieven in burgerlijke zaken en enkele andere wetten ter verhoging van de opbrengst

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van: Raad vanstatc 201105933/1/V2. Datum uitspraak: 6 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990*

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990* ARREST VAN 8. 2. 1990 ZAAK C-320/88 ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990* In zaak C-320/88, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Hoge Raad der Nederlanden,

Nadere informatie

ORDINANTIE 12 DE BEHANDELING VAN BEZWAREN EN GESCHILLEN

ORDINANTIE 12 DE BEHANDELING VAN BEZWAREN EN GESCHILLEN ORDINANTIE 12 DE BEHANDELING VAN BEZWAREN EN GESCHILLEN Artikel 1. Algemeen 1. De behandeling van bezwaren en geschillen geschiedt ter onderhouding van het recht, met inachtneming van de rechtvaardigheid

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2016:755

ECLI:NL:CRVB:2016:755 ECLI:NL:CRVB:2016:755 Instantie Datum uitspraak 03-03-2016 Datum publicatie 10-03-2016 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 13/1513 APPA Ambtenarenrecht

Nadere informatie

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK op het beroep van de Stichting X te Y tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201111794/1 A/2. Datum uitspraak: 12 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 37 d.d. 17 februari 2011 (mr. P.A. Offers, voorzitter, prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. A.W. H. Vink) Samenvatting Consument claimt tweemaal

Nadere informatie

betreft: [klager] datum: 2 februari 2015

betreft: [klager] datum: 2 februari 2015 nummer: 14/3322/GA en 14/3394/GA betreft: [klager] datum: 2 februari 2015 De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij

Nadere informatie

Rapport. Datum: 23 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/332

Rapport. Datum: 23 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/332 Rapport Datum: 23 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/332 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de Minister van Algemene Zaken niet heeft gereageerd op zijn brief van 31 oktober 2000, die een persoonlijk tegen

Nadere informatie

Reglement Vaste Commissie

Reglement Vaste Commissie Reglement Vaste Commissie TAKEN EN BEVOEGDHEDEN Artikel 1 In de cao Tentoonstellingsbedrijven is op grond van artikel 29 van die cao de Vaste Commissie ingesteld met taken en bevoegdheden op het gebied

Nadere informatie

- het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties;

- het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties; RAAD VAN TUCHT VERENIGING VAN REGISTERCONTROLLERS Datum uitspraak: 4 november 2014 Zaaknummer: RvT VRC 2014-02 de heer [klager], wonende te [woonplaats 1] gemachtigde: de heer mr. R.M. Braat K L A G E

Nadere informatie

Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco,

Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco, Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco, 09-07-1948 (vertaling: nl) Verdrag No. 87 betreffende de vrijheid tot

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 15 637 Casinospelen Nr. 2 Het vroegere stuk is gedrukt in de zitting 1978-1979 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de heer Voorzitter

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken. RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2005.2662 (068.05) ingediend door: hierna te noemen 'klagers', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766 ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 19-12-2006 Datum publicatie 02-02-2007 Zaaknummer SBR 06-1767 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Eerste

Nadere informatie

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121 Rapport Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit: - bij de afhandeling van zijn klacht van 18 november 2002

Nadere informatie

BINDEND ADVIES VASTE COMMISSIE CAO VOOR HET OMROEPPERSONEEL. Inzake: tegen: 1. Taak en samenstelling van de Vaste Comissie

BINDEND ADVIES VASTE COMMISSIE CAO VOOR HET OMROEPPERSONEEL. Inzake: tegen: 1. Taak en samenstelling van de Vaste Comissie BINDEND ADVIES VASTE COMMISSIE CAO VOOR HET OMROEPPERSONEEL Inzake: (WERKNEMER) Verzoeker tegen: (OMROEPWERKGEVER) Verweerster 1. Taak en samenstelling van de Vaste Comissie 1.1. Krachtens artikel 49 lid

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580 ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 22-02-2011 Datum publicatie 06-05-2011 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie AWB 10-504 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201109405/1 /V4. Datum uitspraak: 20 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven

De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven Uitspraak De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven Zaaknummer: ****** Datum uitspraak: 7 augustus 2015 De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven

Nadere informatie

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633 ECLI:NL:CBB:2002:AE1633 Instantie Datum uitspraak 09-04-2002 Datum publicatie 17-04-2002 Zaaknummer AWB 00/25 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie College van Beroep voor het bedrijfsleven

Nadere informatie

151/2015 KlRz RAPPORT. inzake de klacht van. Verzoeker. tegen. de Minister van Justitie

151/2015 KlRz RAPPORT. inzake de klacht van. Verzoeker. tegen. de Minister van Justitie RAPPORT inzake de klacht van Verzoeker tegen de Minister van Justitie 1. Inleiding Verzoeker heeft op 16 juli 2015 een verzoekschrift ingediend bij de Ombudsman van Curaçao waarin verzocht is om een onderzoek

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M.G. de Vries, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M.G. de Vries, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-106 (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M.G. de Vries, secretaris) Klacht ontvangen op : 6 januari 2015 Ingesteld door : Consument Tegen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1976-1977 14162 Nadere regelen tot beëindiging van de afwikkeling van de oorlogs- en watersnoodschaden en van schaden in de zin van de Wet Overheidsaansprakelijkheid

Nadere informatie

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017 Rapport Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de Belastingdienst/Limburg/kantoor Venlo weigert de hem toekomende teruggaaf omzetbelasting alsnog te storten

Nadere informatie

Rapport. Datum: 2 juni 1998 Rapportnummer: 1998/203

Rapport. Datum: 2 juni 1998 Rapportnummer: 1998/203 Rapport Datum: 2 juni 1998 Rapportnummer: 1998/203 2 Klacht Op 16 september 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw B. te Ter Apel, met een klacht over een gedraging

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2016 in zaak nr. 15/6422 in het geding tussen:

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2016 in zaak nr. 15/6422 in het geding tussen: ECLI:NL:RVS:2017:659 Instantie Raad van State Datum uitspraak 15-03-2017 Datum publicatie 15-03-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201604395/1/A2 Bestuursrecht Hoger beroep

Nadere informatie

[naam] [geboortedatum] [woonplaats] hierna te noemen: aanvraagster

[naam] [geboortedatum] [woonplaats] hierna te noemen: aanvraagster Uitspraak De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven Zaaknummer: xxxxxx Datum uitspraak: 3 oktober 2014 De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258

ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258 ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258 Instantie Datum uitspraak 05-04-2001 Datum publicatie 02-08-2001 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 99/3213 AW Bestuursrecht

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 104.00 ingediend door: hierna te noemen 'klager', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014 arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM afdeling civiel recht en belastingrecht, team II zaaknummer :200.140.465101 KG zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november Rapportnummer: 2011/341

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november Rapportnummer: 2011/341 Rapport Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november 2011 Rapportnummer: 2011/341 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat: Het Ministerie van Defensie zijn

Nadere informatie

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld.

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld. BESLUIT Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit op het bezwaar gericht tegen de beslissing van 4 september 2001, kenmerk 2269-95.F.049. Zaaknummer 2705-19/ Vebega I.

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 88 d.d. 11 april 2011 (prof. mr. M.M. Mendel, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en prof. mr. M.L. Hendrikse, leden, mr. F.E. Uijleman, secretaris)

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken. RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2006.2274 (047.06) ingediend door: hierna te noemen 'klaagster', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht

Nadere informatie

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt er in vervolg op zijn bij de Nationale ombudsman op 5 februari 2008 ingediende klacht over dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) Rotterdam in het

Nadere informatie

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073 Rapport Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073 2 Klacht DE ONDERZOCHTE GEDRAGING Het in strijd met het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht niet informeren van betrokkene over de mogelijkheid

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2012:BY3743

ECLI:NL:RVS:2012:BY3743 ECLI:NL:RVS:2012:BY3743 Instantie Raad van State Datum uitspraak 21-11-2012 Datum publicatie 21-11-2012 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201202162/1/V6 Bestuursrecht Vreemdelingenrecht

Nadere informatie

Rolnummer 5855. Arrest nr. 178/2014 van 4 december 2014 A R R E S T

Rolnummer 5855. Arrest nr. 178/2014 van 4 december 2014 A R R E S T Rolnummer 5855 Arrest nr. 178/2014 van 4 december 2014 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag over artikel 13, tweede lid, van de wet van 3 juli 1967 betreffende preventie van of de schadevergoeding

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK MigratieWeb ve12000040 201102012/1/V2. Datum uitspraak: 13 december 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger

Nadere informatie

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071 Rapport Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071 2 Klacht Op 18 januari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Groningen, met een klacht over een gedraging van regionale

Nadere informatie

MEMORANDUM. Dit advies is daarom zo onpraktisch omdat voldoende duidelijkheid nooit zal worden verkregen.

MEMORANDUM. Dit advies is daarom zo onpraktisch omdat voldoende duidelijkheid nooit zal worden verkregen. MEMORANDUM AAN: PLATFORM VAN: TOON KASDORP BETREFT: VRAGEN EFFECTEN DATUM: 06-11-2000 1) Advies Fransen vd Putte Het advies van vd Putte over wat te doen met het effectengeld luidt kort samengevat: Keer

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:GHARL:2015:6585 ECLI:NL:GHARL:2015:6585 Instantie Datum uitspraak 08-09-2015 Datum publicatie 26-10-2015 Zaaknummer 200.134.402 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2014:1466

ECLI:NL:CRVB:2014:1466 pagina 1 van 5 ECLI:NL:CRVB:2014:1466 Instantie Datum uitspraak 09-05-2014 Datum publicatie 12-05-2014 Zaaknummer Rechtsgebieden Centrale Raad van Beroep 13-5281 ANW Bestuursrecht Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-394 d.d. 29 oktober 2014 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en dr. B.C. de Vries, leden en mr. I.M.L. Venker, secretaris)

Nadere informatie

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden.

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden. Nr 3213 ar. JZio GEMEENTE DORDRECHT UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden. Artikel l Deze verordening verstaat onder: a. ontslag: ontslag als bedoeld in artikel H 12a van het Algemeen Ambtenarenreglement

Nadere informatie

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder.

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder. HOF VAN DISCIPLINE No. 4516 ------------ HET HOF VAN DISCIPLINE heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder. Bij beslissing van 6 februari 2006 heeft de Raad

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1998 477 Besluit van 15 juli 1998, houdende regels ter uitvoering van artikel 320, zesde lid, van de Faillissementswet in verband met de vaststelling

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565 ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565 Instantie Datum uitspraak 22-05-2012 Datum publicatie 29-05-2012 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 10-1542 WWB + 10-1557

Nadere informatie

PRESIDENT van de REPUBLIEK SURINAME

PRESIDENT van de REPUBLIEK SURINAME ;c4 PRESIDENT van de REPUBLIEK SURINAME Telefoon: 472841 fax :(597)475266 e-mail : secretariaat@oresident.nov.sr Onderwerp: aanbieding Ontwerpwet houdende nadere wijziging van de Wet financièle voorzieningen

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Losser. Datum: 15 augustus Rapportnummer: 2011/246

Rapport. Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Losser. Datum: 15 augustus Rapportnummer: 2011/246 Rapport Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Losser. Datum: 15 augustus 2011 Rapportnummer: 2011/246 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de gemeente Losser hem naar

Nadere informatie

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248 Rapport Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248 2 Klacht Verzoekster klaagt erover dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in haar brief aan verzoekster van 25 februari 2000 heeft

Nadere informatie

2. Conclusie Op grond van al het vorenstaande kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Wij verzoeken Uw Raad daarom de uitspraak van het Hof te

2. Conclusie Op grond van al het vorenstaande kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Wij verzoeken Uw Raad daarom de uitspraak van het Hof te i. Cassatiemiddelen l.i. Eerste middel Schending van het Nederlandse recht, met name van artikel 27, lid 5, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) (tekst tot en met 1996), van artikel 13a, lid 1,

Nadere informatie

Rapport 1994/198, Nationale ombudsman, 7 april 1994

Rapport 1994/198, Nationale ombudsman, 7 april 1994 Rapport 1994/198, Nationale ombudsman, 7 april 1994 Klacht 1 Achtergrond 2 Onderzoek 3 Bevindingen 3 Beoordeling en conclusie 5 KLACHT Op 31 augustus 1993 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift

Nadere informatie

van de Advocaat-Generaal C. Wampach in de zaak B 98/1 - Béatrice CODDENS, vertaler-directeur,

van de Advocaat-Generaal C. Wampach in de zaak B 98/1 - Béatrice CODDENS, vertaler-directeur, Vertaling Conclusie van de Advocaat-Generaal C. Wampach in de zaak B 98/1 - Béatrice CODDENS, vertaler-directeur, ambtenaar bij het Secretariaat-Generaal van de Benelux Economische Unie tegen BENELUX ECONOMISCHE

Nadere informatie

Het is mij bekend dat u meent dat in zo'n geval geen kwijtschelding mogelijk is.

Het is mij bekend dat u meent dat in zo'n geval geen kwijtschelding mogelijk is. Rapport 2 p class="c2">klacht Verzoekster klaagt erover dat de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Roosendaal in zijn uitspraak van 21 november 2007 haar beroep tegen de beschikking van de ontvanger van de

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHDHA:2016:935 ECLI:NL:GHDHA:2016:935 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 31-03-2016 Datum publicatie 06-04-2016 Zaaknummer 22-004068-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Rapport. Datum: 24 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/348

Rapport. Datum: 24 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/348 Rapport Datum: 24 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/348 2 Klacht Op 10 maart 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer F. te Eindhoven, met een klacht over een gedraging van de

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 20Ï1Ö6836/1/V2. Datum uitspraak: 6 februari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

10-02 DE RAAD VAN TOEZICHT GRONINGEN VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS IN ONROERENDE GOEDEREN NVM

10-02 DE RAAD VAN TOEZICHT GRONINGEN VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS IN ONROERENDE GOEDEREN NVM 10-02 DE RAAD VAN TOEZICHT GRONINGEN VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS IN ONROERENDE GOEDEREN NVM Risicodragende projectontwikkeling via echtgenote. Verantwoordelijkheid als leidinggevende. De

Nadere informatie

De Commissie heeft het bevoegd gezag en de directeur van de school gevraagd te reageren op het gestelde in de klachtbrief.

De Commissie heeft het bevoegd gezag en de directeur van de school gevraagd te reageren op het gestelde in de klachtbrief. Klachtnummer 07016 Verwijdering leerling; streng sanctiebeleid De klacht valt in twee onderdelen uiteen, te weten: de gebrekkige communicatie en de handelswijze van de school met betrekking tot de verwijdering

Nadere informatie

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/249

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/249 Rapport Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/249 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum in zijn beslissing van 15 november 2004 niet

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 Rijksbegroting voor het jaar 1980 15 800 Hoofdstuk XVI Departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk Nr.89 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS

Nadere informatie

Rapport. Datum: 27 april 1998 Rapportnummer: 1998/126

Rapport. Datum: 27 april 1998 Rapportnummer: 1998/126 Rapport Datum: 27 april 1998 Rapportnummer: 1998/126 2 Klacht Op 20 augustus 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer P. te Oud Alblas, met een klacht over een gedraging van Gak

Nadere informatie

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148 Rapport Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de griffie van de rechtbank te Rotterdam zijn brief van 12 januari 2001, die hij op 15 januari 2001 bij de centrale

Nadere informatie

Belangenbehartiging opdrachtgever. Voormalige echtelijke woning, Instemming echtgenoot met verkoop.

Belangenbehartiging opdrachtgever. Voormalige echtelijke woning, Instemming echtgenoot met verkoop. Belangenbehartiging opdrachtgever. Voormalige echtelijke woning, Instemming echtgenoot met verkoop. Een ex-echtgenote bewoont de voormalige echtelijke woning sinds 1993. De bedoeling bij de echtscheiding

Nadere informatie

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar Nr. 391 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar Nr. 391 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Staten-Generaal 1/2 Vergaderjaar 2000 2001 Nr. 391 27 899 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake sociale zekerheid ter aanvulling van communautaire regelingen

Nadere informatie

UITSPRAAK. het College van Bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

UITSPRAAK. het College van Bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever 107780 - De cao mbo is niet goed toegepast, omdat de werknemer ten onrechte is aangemerkt als betrokken bij het primaire proces en de werkgever de afwijzing van het (on)betaald verlof onvoldoende heeft

Nadere informatie

Besluit op bezwaar niet uitgevoerd Gemeente Amsterdam Dienst Werk en Inkomen

Besluit op bezwaar niet uitgevoerd Gemeente Amsterdam Dienst Werk en Inkomen Rapport Gemeentelijke Ombudsman Besluit op bezwaar niet uitgevoerd Gemeente Amsterdam Dienst Werk en Inkomen 10 september 2009 RA0942181 Samenvatting De Dienst Werk en Inkomen beëindigt een aanvullende

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2005:AT3000

ECLI:NL:CRVB:2005:AT3000 ECLI:NL:CRVB:2005:AT3000 Instantie Datum uitspraak 21-03-2005 Datum publicatie 01-04-2005 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 05-1503 MAW-VV Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:753 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2016:753 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2016:753 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 01-03-2016 Datum publicatie 04-03-2016 Zaaknummer 200.155.292/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 08-10-2013 Datum publicatie 06-01-2014 Zaaknummer 200.121.491-01 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

DSB GESCHILLENCOMMISSIE. BESLISSING van 17 maart 2015 inzake de klacht met referentie 'GC043 van

DSB GESCHILLENCOMMISSIE. BESLISSING van 17 maart 2015 inzake de klacht met referentie 'GC043 van DSB GESCHILLENCOMMISSIE BESLISSING van 17 maart 2015 inzake de klacht met referentie 'GC043 van ' woonachtig te hierna: Klaagster tegen Mr. R.J. Schimmelpenninck en mr. B.F.M. Knüppe qq, curatoren in het

Nadere informatie

1.2. Het Gerechtshof heeft nagelaten te onderzoeken hoe de Belgische autoriteiten de beschikking hebben gekregen over de deze microfiches.

1.2. Het Gerechtshof heeft nagelaten te onderzoeken hoe de Belgische autoriteiten de beschikking hebben gekregen over de deze microfiches. MIDDEL 1 Schending en/of verkeerde toepassing van het Nederlands recht, waaronder mede begrepen schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming

Nadere informatie

Klachtenregeling Vereniging Spierziekten Nederland (VSN)

Klachtenregeling Vereniging Spierziekten Nederland (VSN) Klachtenregeling Vereniging Spierziekten Nederland (VSN) De VSN doet haar uiterste best om haar leden zo goed mogelijk van dienst te zijn. Toch is het mogelijk dat er zaken fout gaan of niet zoals afgesproken.

Nadere informatie

Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit

Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit LOWI Advies 2015, nr. 10 Advies van het LOWI van 17 september 2015 ten aanzien van een verzoek van, bij het LOWI ingediend op 17 augustus 2015 betreffende het voorlopig besluit van het Bestuur van, inzake

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over de directeur Belastingen van de Belastingdienst niet gegrond.

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over de directeur Belastingen van de Belastingdienst niet gegrond. Rapport Een onderzoek naar de beslissing van de directeur Belastingen van de Belastingdienst op een beroepschrift tegen de afwijzing van een verzoek om uitstel van betaling. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163 Rapport Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni 2011 Rapportnummer: 2011/163 2 Klacht Verzoekster klaagt over de wijze waarop de directeur

Nadere informatie

SAMENVATTING Geschil met betrekking tot het taakbelastingsbeleid van de opleiding; HBO

SAMENVATTING Geschil met betrekking tot het taakbelastingsbeleid van de opleiding; HBO SAMENVATTING 105154 - Geschil met betrekking tot het taakbelastingsbeleid van de opleiding; HBO Het taakbelastingsbeleid van de opleiding is van toepassing op de personeelsleden en heeft gevolgen voor

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989* STICHTING UITVOERING FINANCIËLE ACTIES / STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989* In zaak 348/87, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag

Nadere informatie