Opdrachtformulering Voor- en Vroegschoolse Educatie januari 2010

Transcriptie

1 Opdrachtformulering Voor- en Vroegschoolse Educatie januari 2010 Algemene informatie Binnen het welzijnstraject (Uitvoeringsprogramma Verbetering Welzijnssector, vastgesteld door het College van B&W, januari 2008) hebben deelgemeenten en diensten afgesproken te gaan werken met de cyclus van opdrachtverstrekking. Aan een opdracht/subsidie ligt dan altijd een opdrachtformulering ten grondslag. In deze opdrachtformulering wordt het probleem geschetst, en staan het gewenste maatschappelijke effect, de beleidsdoelstellingen en het resultaat voor de burger geformuleerd. Hierop kan een opdrachtnemer reageren met een aanbod. Ieder gebied (buurt of deelgemeente) kent een eigen dynamiek en mate waarin een problematiek zich afspeelt. Het is aan de inhoudelijk betrokkenen om doelstellingen en resultaten nader te specificeren voor het eigen werkgebied. Deze gezamenlijke opdrachtformulering geeft handvatten voor een meer eenduidige manier van werken, waarmee op termijn ook benchmarken mogelijk wordt. Het verbindend uitgangspunt hierbij was om als gemeente als professioneel opdrachtgever te willen sturen op resultaat. Om te kunnen sturen is het nodig aan de voorkant te weten wat gewenst is om te bereiken. Het aanpakken van een maatschappelijk probleem staat centraal en vanuit een goede analyse wordt een afrekenbare opdracht aan de (welzijns)instellingen geformuleerd (hierbij worden gegevens van de Sociale Index en andere voor het onderwerp relevante documenten gebruikt). In het kader van het Uitvoeringsprogramma Verbetering Welzijnssector is deze opdrachtformulering Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) ontwikkeld. Samen met de deelgemeenten en JOS (als beide opdrachtgevers VVE) is in 2009 gewerkt aan deze opdrachtformulering. Dit is gedaan in een aantal bijeenkomsten met betrokken ambtenaren in een zogenoemd casuïstiek overleg VVE. NB. In alle gevallen geldt dat uitvoeringsregels, zoals de formele criteria waaraan een subsidieaanvraag moet voldoen, het aanvragen van subsidie via vastgestelde formulieren, etcetera, direct volgen uit de SVR 2005, die de basis vormt voor het Rotterdamse subsidiebeleid. Hier wordt in deze opdrachtformulering dus niet uitgebreid op in gegaan, maar verwezen naar de SVR2005. Partijen kunnen een aanvraag indienen op de opgenomen resultaten. Deze opdrachtformulering bestaat uit een algemene probleemstelling, gekoppeld aan een algemeen maatschappelijk effect, doelen en resultaat. Aangevuld met resultaatindicatoren, gewenste kostprijsberekening en kwaliteitseisen en randvoorwaarden. De basis voor deze onderdelen ligt in het beleid dat op dit gebied door de gemeente Rotterdam (diensten en deelgemeenten) wordt gevoerd. NB. In 2010 wordt door betrokkenen nadere uitwerking gegeven aan rapportagemomenten en het gelijktrekken van de cyclus tussen deelgemeenten en JOS. Tevens wordt nader ingegaan op de gevolgen van de Oké wetgeving voor de opdrachtverstrekking en wordt er nader gekeken naar de opbouw van de kostprijsberekening. Versie 1.0 1

2 Maatschappelijk Probleem Allereerst wordt het algemene probleem geschetst (voor ouders en kinderen), vervolgens de relatie gelegd met bronnen (COS,VVEmonitor) om hierna een analyse per deelgemeente toe te kunnen voegen. Deze analyse is nader in te vullen door desbetreffende deelgemeente, mede op basis van gegevens die de gemeente aanlevert). A. Ouders van 0-4 jarigen in <geografisch gebied> zijn beperkt in hun scholingsmogelijkheden en arbeidsparticipatie als o.a. in hun omgeving onvoldoende opvang wordt geboden. Kinderdagverblijven dienen in die zin voldoende opvangmogelijkheden te bieden. Peuterspeelzalen zijn in die zin van geringere betekenis. Als norm om te beoordelen of voldoende of onvoldoende opvang wordt geboden, gaan gemeente en deelgemeenten er conform de collegedoelstellingen van uit, dat 80% van de driejarigen gebruik moet kunnen maken van een peuterspeelzaal of een kinderdagverblijf. Hiervan is <wel/geen> sprake: <volgens het Centrum voor Onderzoek en Statistiek wonen er <aantal> één- en twee-oudergezinnen met <aantal> 3-jarigen in <geografisch gebied>> <het aantal 3-jarigen dat op een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf zit is volgens de VVE-monitor <aantal>: <percentage>. Ruw geschat profiteert <percentage> van de éénouder en tweeoudergezinnen met jonge kinderen niet van de peuterspeelzaal- en kinderdagverblijfvoorzieningen> <volgens het onderzoek 'Inventarisatie Wachtlijsten Kinderopvang, 2009' is er <wel/geen> sprake van wachtlijsten 1 in <peuterspeelzalen en/of kinderdagverblijven> <...> B. Een aantal 0-4 Jarigen (van m.n. de doelgroepkinderen 2 ) in <geografisch gebied> loopt een grote kans een ontwikkelingsachterstand op te lopen die hen beperkt in hun in- en doorstroomkansen in groep 1 en 2 van het basisonderwijs. Het gaat bijvoorbeeld om de sociaal-emotionele ontwikkeling, de taalontwikkeling en de cognitieve otnwikkeling. Als zij deelnemen aan een VVE-programma 3 wordt die kans beperkt. Als norm om te beoordelen of voldoende doelgroeppeuters kunnen deelnemen aan een VVE-programma, worden de collegedoelstellingen gehanteerd (zie onder beleidsdoelstelling). Analyse van de situatie. < de sociale index geeft aan dat bij het onderdeel 'capaciteiten' <normatieve uitspraak> wordt gescoord.> <volgens de VVE-monitor van het COS, 3 meting, volgt <percentage> van de 3-jarige doelgroeppeuters binnen de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven een VVE-programma.> <volgens de VVE-monitor van het COS, 3 meting, wordt op <aantal> peuterspeelzalen en op <aantal> kinderdagverblijven geen VVEprogramma aangeboden. Op <aantal> peuterspeelzalen en op <aantal> kinderdagverblijven wordt wel een VVE-programma aangeboden> < > Op een wachtlijst staan enkel die kinderen van wie de datum waarop het kind geplaatst had moeten worden, reeds is verstreken. Met wachttijd wordt de tijd bedoeld die is verstreken vanaf de wensdatum tot de peildatum. Bron: Inventarisatie Wachtlijsen Kinderopvang. SWA, juli 2009 Een peuter is in Rotterdam een doelgroeppeuter als: tenminste één ouder in een niet-westers land geboren is, of één ouder een laag opleidingsniveau heeft (maximaal twee jaar lbo/vbo). Bron: Beleidsregel Rotterdams Onderwijsbeleid , 23 juni (VVE) Voor en vroegschoolse programma s in Rotterdamse peuterspeelzalen zijn Kaleidoskoop, Piramide, Basisgoed of KO-totaal (Puk en Ko). In VVE-kinderdagverblijven is dat de training Ben ik in Beeld en Uk en Puk. Versie 1.0 2

3 Maatschappelijk effect Beleidsdoelstelling Hier wordt allereerst de stedelijke doelstelling opgenomen, bij de uitwerking per deelgemeente (invulling van de stedelijke doelen) kan invulling worden gegeven aan de gewenste toekomstige situatie. [Zo mogelijk worden de doelstellingen voor jaar (x) in beeld gebracht t.o.v. jaar (x- 1)] Doelgroep (Gewenst) resultaat Hier dient een algemeen (op deelgemeenteniveau uit te werken) resultaat opgenomen. De tweede uitwerking betreft voor een buurtgerichte invulling per organisatie het gewenste resultaat. [Zo mogelijk worden de beoogde resultaten voor jaar (x) in beeld gebracht t.o.v. jaar (x-1)] De vraag kan ook gegoten worden in een tabel, vergelijkbaar met de tabel onder resultaat-indicatoren Resultaat-indicatoren Deze gegevens tonen aan dat het resultaat kwantitatief De ontwikkelkansen van 0 tot 4 jarigen zijn vergroot en/of hun ouders zijn meer in de gelegenheid gesteld te participeren op de arbeidsmarkt, of scholingstrajecten te volgen, door in voldoende mate opvangcapaciteit in peuterspeelzalen en kinderdagverblijven te realiseren, VVE-programma's in te zetten en de deelname van de doelgroep te bevorderen worden. De stedelijke doelstelling voor de periode tot 1 januari 2012 op het gebied van Vroeg- en Voorschoolse Educatie gaat ervan uit dat: A. 80 % van alle 3-jarigen maakt gebruik van een voorschoolse voorziening (kinderdagverblijf of peuterspeelzaal); B. 90% van de 3-jarige doelgroepkinderen die een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal bezoeken, volgen een VVE-programma; in de krachtwijken is de norm voor alle doelgroeppeuters 100%. Gegeven de situatie in <geografisch gebied> worden daarom de volgende doelen geformuleerd (zie ook de IWAP) en beargumenteerd: Op <aantal> peuterspeelzalen moeten per <tijdstip>wekelijks <aantal> peuters opgevangen; omdat In <aantal> van de <aantal> peuterspeelzaalgroepen wordt een VVEprogramma uitgevoerd, omdat.. Op <aantal> kinderdagverblijven moeten per <tijdstip> wekelijks <aantal> 2- en 3-jarigen opgevangen, omdat.. In <aantal> van de <aantal> kinderdagverblijven moeten per <tijdstip> gewerkt worden met Ben ik in Beeld, omdat.. In de periode <van tot > ontvangen <aantal> gezinnen die hier nog geen gebruik maken van een PSZ of KDV via consultatiebureaus en de wijkfelicitatiedienst voorlichting over de PSZen en KDVen, omdat. De verwachting is dat van hen <aantal> procent alsnog wordt geplaatst op een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal... A. De ouders van de 0-4-jarigen. Dit zijn er per <datum> <aantal>. B. Het berekend aantal doelgroepkinderen van 0, 1, 2 en 3 jaar in <geografisch gebied> is per <datum> respectievelijk <aantal>, <aantal>, <aantal> en <aantal>. Algemeen resultaat (op deelgemeenteniveau): <aantal> van de 3-jarigen (= <aantal> %) maakt hier <per datum> gebruik van een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal <aantal> van de 3-jarige doelgroeppeuters (= <aantal> %) binnen een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf volgt hier per <datum> een VVEprogramma. de <peuterspeelzalen en/of kinderdagverblijven> kennen hier per <datum> geen wachttijden langer dan <aantal> maanden- De gekwantificeerde vraag aan organisatie <naam>, uit te voeren van <datum> tot <datum>: 1. Kunt u voor <aantal> 2-4 jarigen wekelijks, <aantal> uur, gespreid over <aantal> dagdelen, gedurende <aantal> weken, peuterspeelzaalwerk bieden, <met/zonder) VVE-programma. Kunt u daarbij aangeven welk percentage doelgroepkinderen u daarbinnen bereikt? 2. Kunt u voor <aantal> 0-4 jarigen wekelijks, <aantal> uur, gespreid over <aantal> dagdelen, gedurende <aantal> weken, kinderopvang bieden, <met/zonder> VVE-aanpak. Kunt u daarbij aangeven welk percentage doelgroepkinderen u daarbinnen bereikt? 3. Kunt u in <aantal> <peuterspeelzaalgroepen/kinderdagverblijfgroepen> de invoering van een VVE-aanpak <aanvangen/continueren>. 4.. Tellingen van de kwantitatieve ( harde ) gegevens zijn hieronder opgenomen: Versie 1.0 3

4 en kwalitatief bereikt is. Ook wel resultaatindicatoren genoemd. Realisatie Peuterspeelzaalwerk: Op locatieadres: Ingeroosterd aantal gr. VVE groep: j/n 1e VVE impl.jr. Groepsgrootte Doelgr. % Weken/jaar Dagdelen/week Uren/week Kinderdagopvang: Op locatieadres:. Ingeroosterd aantal gr. VVE groep: j/n 1e VVE impl.jr. Groepsgrootte Doelgr. % Weken/jaar Dagdelen/week Uren/week Daar waar resultaten worden benoemd dienen ook indicatoren te worden benoemd. Resultaat-indicatoren zijn ook wenselijk voor wat betreft de inhoudelijke verantwoording. Gewenste kostprijsberekening Opdrachtgever vraagt om een transparante opbouw van de kostprijs, bv. onderscheiden lasten voor personeel, overhead, huisvesting, activiteiten, organisatie etc. (ic integrale kostprijs). De kostprijs wordt berekend als kostprijs per PSZ-contactuur, volgens de volgende formule: TOTALE KOSTEN (CONFORM WERKSOORTBEGROTING PSZ-organisatie) SOM VAN DE GROEPEN ALS (aantal peuters X aantal uur/week X aantal weken) berekende kostprijs = per PSZ-contactuur Ook dient de opdrachtnemer de inkomstenzijde van de begroting inzichtelijk te maken, bv. verwachte inkomsten deelgemeenten, dienst JOS, en inkomsten uit ouderbijdragen. Kwaliteitseisen en randvoorwaarden, geldend tot 1 augustus 2010 Kwaliteitseisen en randvoorwaarden zoals die op dit moment stedelijk gelden. 1. De verordening Peuterspeelzaalwerk Rotterdam wordt door VVEpeuterspeelzalen gevolgd. Dit betekent onder meer: a) Dat een VVE-programma binnen een groep uitgevoerd wordt op ambitieniveau 2: spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen; b) Het hebben en uitvoeren van een pedagogisch beleidsplan; c) Het minimaal één keer per jaar observeren van ieder kind; d) Het minimaal voeren van één kindbespreking met de ouders; e) Het hanteren van een overdrachtsformulier peuterspeelzaal basisschool; f) Het hebben en toepassen van een peutervolgsysteem; g) In een VVE-groep tenminste twee beroepskrachten werkzaam zijn; h) De kind-leidster ratio minimaal 1:8 is. 2. De beroepskrachten die een VVE-groep begeleiden zijn tenminste op MBO3-niveau geschoold en zijn gecertificeerd voor het VVEprogramma waarmee zij in de groep werken of zijn daarvoor korter dan 2 jaar in opleiding. 3. In een VVE-peuterspeelzaalgroep wordt een VVE-programma uitgevoerd: Kaleidoskoop, Piramide, Basisgoed of KO-totaal. In een Versie 1.0 4

5 VVE-kinderdagverblijfgroep wordt gewerkt vanuit de training Ben ik in Beeld. 4. Een VVE-peuterspeelzaal volgt het integrale taalbeleid van de partnersch(o)l(en). Peuterspeelzalen zonder directe partner (basisschool) stemmen de keus van het VVE-programma af op de omgeving. 5. Een VVE-programma wordt door een uitvoerende instelling in een peuterspeelzaalgroep gedurende 4 dagdelen uitgevoerd bij 50% of meer doelgroepkinderen in de groep of gedurende 3 dagdelen bij minder dan 50% doelgroepkinderen in de groep. 6. Een VVE-programma wordt aangeboden aan alle peuters in een VVEgroep. 7. VVE-peuterspeelzalen betrekken ouders aantoonbaar bij de ontwikkeling van hun kind. 8. VVE-peuterspeelzalen voeren een aanwezigheidsregistratie, op basis waarvan een gemiddelde bezetting per groep wordt berekend. 9. VVE-peuterspeelzalen en kinderdagverblijven registreren naam, geboortedatum, adres, woonplaats, de aanmeldingsdatum, de 1ste bezoekdatum en de laatste bezoekdatum bij de voorschoolse voorziening van het kind en het opleidingsniveau en geboorteland van beide ouders. Een daartoe bevoegde persoon ondertekent deze lijst. De lijst wordt op de voorschoolse voorziening bewaard en getoond bij eventuele controle. 10. Op 1 oktober worden alle kinderen geteld die aan een voorschoolse voorziening, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven, deelnemen. DATA-aanlevering aan JOS gebeurt via de 1 oktober telling. 11. De kwaliteit van educatie en de inrichting van de kwaliteitszorg wordt voldoende beoordeeld door de inspectie van het onderwijs en verbeterpunten worden ter hand genomen door de houder. Kwaliteitseisen en randvoorwaarden na 1 augustus De ouderbijdrage van tenminste de doelgroepkinderen in peuterspeelzalen bedraagt vanaf 1 september 2009 niet meer dan de laagste ouderbijdrage in kinderdagverblijven. Met het oog op de OKE-wetgeving die volgens planning per 1 augustus 2010 in werking treedt zullen in overleg met de uitvoerende instellingen na 1 augustus 2010 wijziging of aanvulling in de kwaliteitseisen en randvoorwaarden kunnen worden gesteld. Deze kunnen o.a. betrekking hebben op: de doelgroepdefinitie; de programmaduur; het taalniveau van de pedagogisch medewerkers en andere beroepscompetenties; de zorgkwaliteit; de relatie tot ouders; de inrichting van samenwerkingsrelaties op gebiedsniveau zoals scholen, centra voor jeugd en gezin, maatschappelijk werk; de toeleiding de VVE-certificering Versie 1.0 5

6 Flexibiliteit en innovatie Algemeen bij cyclus van opdrachtformulering: Bijv: 15% van het reguliere bedrag/prestatie wordt vrijgehouden om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen et. Qua inhoudelijke invulling kan gedacht worden aan harmonistieactiviteiten i.h.k.v. de OKE-wetgeving, toeleidingsarrangementen, zorgarrangementen, etc. Wijze van verantwoorden Algemeen bij de cyclus van opdrachtformulering zijn de volgende onderwerpen opgenomen: Tenminste 2 keer per jaar vindt er overleg met de opdrachtnemer plaats (tussentijdse rapportage en eindrapportage) De opdrachtnemer is verantwoordelijk bij significante afwijkingen van meer dan 10% van de opdracht tussentijds contact te zoeken met de opdrachtgever Eventuele audit/benchmark. Bij subsidies wordt er tevens een formulier aanvraag subsidievaststelling ingediend. Voor het specifieke product VVE dient dit nadrukkelijk nader te worden uitgewerkt!! Bij het uitwerken van dit onderwerp is het van belang onderwerpen op elkaar aan te laten sluiten: wat zijn wensen een behoeften, informatievergaring en meetmomenten van deelgemeenten? Inventariseren tijdens het casuïstiek overleg VVE is belangrijk om gezamenlijk te komen tot een totaalplaatje van wensen/behoeften. De belangrijkste vraag is welke informatie deelgemeenten en dienst willen delen en vervolgens hoe we het delen van informatie gaan vormgeven. Relevant gespreksonderwerp is: in de huidige situatie wordt door de dienst op basis van schooljaar gerapporteerd, de deelgemeenten houden het kalenderjaar als meetmoment aan. Is er een meest wenselijke situatie benoembaar, en hoe gaan we dit regelen om te komen tot een eenduidige verantwoordingssystematiek? Hieronder is opgenomen wat de afspraken zijn in verband met de rol van de dienst JOS. Dit behelst dus stedelijke gegevens. Hierbij geldt dat de dienst het schooljaar als basis heeft, en dit leidend is bij een aantal rapportagemomenten. Monitoring - De inspectie (GGD) rapporteert periodiek over de bevindingen van het toezicht aan de houder van een PSZ of KDV op in ieder geval de genoemde onderwerpen, punt 1 t/m 8 van de kwaliteitscriteria en gestelde randvoorwaarden. Over PSZen wordt ook aan de deelgemeente gerapporteerd. Over KDVen wordt aan het college van B&W gerapporteerd. Inspectieverslagen staan op de site van de GGD. - De accountant controleert of sprake was van een dubbele bezetting en of bevoegdheden in orde waren. Ook controleert zij de administratieve organisatie, de aanvraag tot subsidievaststelling, waarin begrepen de eindafrekening. En rapporteert dit vóór 1 december met de vaststellings-aanvraag aan JOS. - Het COS telt jaarlijks per 1 oktober het aantal deelnemers, gespecificeerd naar doelgroep, leeftijd, etniciteit en woonbuurt en stelt de VVE-monitor samen, waarbij de woonpopulatie wordt gerelateerd aan het aantal deelnemers. Eerstvolgende publicatiedatum, december JOS ontvangt jaarlijks (vóor 1 mei) de aanvraag met prognosecijfers, een inhoudelijke verantwoording (vóór 1 oktober), de realisatiecijfers, de eindafrekening, het accountantsverslag samen met een aanvraag tot vaststelling (vóór 1 december). - De onderwijsinspectie zal (uitgaande van de OKE-wetgeving) toezicht houden op: de beleidsvoering van de gemeente (incl. deelgemeenten), m.n. t.a.v. het bereikte aantal peuters en rapporteert aan de gemeente. de kwaliteit van de gesubsidieerde voorschoolse educatie, waarover zij rapporteert aan de PSZ/KDV en gemeente. Bovendien onderzoekt zij signalen van (deel)gemeente, gemeente, ouders, basisscholen, PSZen en KDVen. Communicatie en overleg De gehele cyclus van opdrachtverstrekking is omgeven met communicatie (afspraken). Communicatie en overleg Op stedelijk niveau: - JOS organiseert 2 X per jaar een veldbijeenkomst met leidinggevenden van VVE-PSZen en VVE-KDVen; - een bestuurlijk overleg met houders van PSZen is m.m.v. BOSSR in ontwikkeling; - Stichting De Meeuw voert m.m.v. JOS overleg met PSZen en KDVen die VVE willen implementeren; Versie 1.0 6

7 De vraag is hoe die communicatie efficiënt kan worden ingericht (op stedelijk niveau en gebiedsniveau). Wijze van afrekenen / vaststellen - In de ROB-programmacommissie Ouders, Onderwijs en Omgeving worden VVE-thema's besproken. BOSSR is lid. - Ambt. overleg met deelgemeenten vindt periodiek plaats in het ambtelijk overleg deelgemeenten (JONG) - GGD, SoZaWe en JOS voeren periodiek dienstenoverleg peuterspeelzaalwerk/kinderopvang (VVE). Een regiegroep waarin ook OBR en ds+v zullen plaatsnemen is in oprichting. - GGD voert 3 X per jaar overleg met de houders uit de kinderopvang Algemeen bij de cyclus van opdrachtformulering is het volgende onderwerp opgenomen: Ten aanzien van de vaststelling van de subsidie dienst gesteld te worden dat er gekort wordt op de subsidie indien de prestaties zoals hierboven genoemd, in onvoldoende mate geleverd worden. De verwijtbaarheid speelt een belangrijke rol bij de vaststelling van de korting. Versie 1.0 7