Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen"

Transcriptie

1 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

2

3 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

4

5 Documentbeschrijving 1. Titel publicatie Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 2. Verantwoordelijke Uitgever Danny Wille, OVAM, Stationsstraat 110, 2800 Mechelen 3. Wettelijk Depot nummer 4. Aantal bladzijden Aantal tabellen en figuren 22 tabellen en 34 figuren 6. Prijs* Gratis (Enkel digitaal verkrijgbaar) 7. Datum Publicatie Mei Trefwoorden Duurzaamheidscriteria, hout, hernieuwbare energie, materiaal, recyclage, cascadering, houtafval, bosbeheer 9. Samenvatting Deze studie kadert binnen de uitvoering van actieprogramma 16 van het actieplan Duurzaam beheer biomassa(rest)stromen De studie onderzoekt enerzijds de verdere uitwerking van duurzaamheidscriteria voor de productie van houtige biomassa en anderzijds een afwegingskader materiaal/energie voor de inzet van deze stromen. 10. Begeleidingsgroep en/of auteur Stuurgroep (Bio-energieplatform, VEA, FEBEG, Sustainable Biomass Partnership, Bond Beter Leefmilieu, Fedustria, Cobelpa, Houtinfo.be, CWAPE, OVAM) 11. Contactperso(o)n(en) Nico Vanaken (OVAM, 015/ ), Saskia Manshoven (VITO, 014/ , 12. Andere titels over dit onderwerp Gegevens uit dit document mag u overnemen mits duidelijke bronvermelding. De meeste OVAM-publicaties kunt u raadplegen en/of downloaden op de OVAM-website:

6

7 Inhoudstafel Managementsamenvatting 7 Management summary 13 1 Situering en doel van de studie Aanleiding Nood aan duurzaamheidscriteria voor houtige biomassa Nood aan een afwegingskader voor het gebruik van houtige biomassa Leeswijzer 21 2 Het gebruik van houtige biomassa in Vlaanderen Houtige biomassa als grondstof voor industrie Houtige biomassa als grondstof voor energie Houtpellets uit Noord-Amerika situatieschets Aard en volumes Bosbeheer in de VS 33 3 Beleidskader inzake duurzaamheidscriteria voor houtige biomassa Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie Europese aanbevelingen voor duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa voor energiedoeleinden Duurzaam bosbeheer en duurzame houtproductie in de EU Belgische duurzaamheidscriteria Belgische duurzaamheidscriteria voor materiaaltoepassingen Belgische duurzaamheidscriteria voor energietoepassingen Duurzaamheid van hout in het Vlaams materialenbeleid Duurzaamheid van hout in het Vlaams energiebeleid Het Energiebesluit Ontwerp van biomassacertificatie als voorwaarde voor groenestroomcertificaten Vlaamse ecologiepremie Duurzaam bos- en natuurbeheer in Vlaanderen 47 4 Bestaande initiatieven rond duurzaamheidscriteria voor hout Duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor energietoepassingen in EU lidstaten Duurzaamheidseisen voor bio-energie in Wallonië Niet-gouvernementele initiatieven FSC en PEFC Sustainable Biomass Partnership (SBP) 55 5 Naar duurzaamheidscriteria voor houtige biomassa in Vlaanderen Prioritaire duurzaamheidscriteria voor de productie en het gebruik van houtige biomassa in Vlaanderen Duurzaam bosbeheer Inleiding Certificatie Schade aan het klimaat vermijden Inleiding Broeikasgas-balans Koolstofschuld Indirecte effecten Efficiëntie-eisen Stakeholderconsultatie Conclusies: duurzaamheidscriteria 71 6 Beleidskader inzake afwegingscriteria voor het gebruik van houtige biomassa 73 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 5/166

8 6.1 Inleiding Beleidsdocumenten op Europees niveau Flagship Initiative Resource Efficient Europe EU Energy 2020 Strategy Pakket Circulaire Economie EU Kaderrichtlijn afvalstoffen EU Verpakkingsrichtlijn Beleidsdocumenten op Vlaams niveau Het Vlaamse Materialenbeleid Het Vlaams Actieplan Duurzaam beheer van Biomassareststromen Het Vlaamse Energiebeleid 81 7 Naar een afwegingskader voor de inzet van houtige biomassa in Vlaanderen Grondstoffen-efficiëntie in brede zin als leidend principe De materialenhiërarchie en gecascadeerd gebruik van houtige biomassa als deel van de oplossing? Verwijzingen naar cascadering in beleidsdocumenten op Europees niveau Het Flagship Initiative Resource Efficient Europe Het Pakket Circulaire economie EU Kaderrichtlijn afvalstoffen De EU Bosstrategie Het ILUC-amendement Verwijzingen naar cascadering in beleidsdocumenten op Vlaams niveau Het Materialendecreet Energiebesluit Het Actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen De Beleidsnota Omgeving Visie en strategie voor een duurzame Vlaamse bio-economie Wetenschappelijke definities van cascadering Praktische toepassing van het cascade-principe Naar een afwegingskader op basis van 5 basisprincipes Energetische valorisatie van niet-recycleerbare afvalstromen stimuleren Efficiëntieverbeteringen bevorderen in de hele waardeketen Onbenutte stromen mobiliseren en bijkomende biomassaproductie Gewenste en innovatieve materiaaltoepassingen en cascades vrijwaren Gewenste en innovatieve energietoepassingen vrijwaren Nabeschouwing: gelijk speelveld Conclusies: toepassingscriteria Slotbeschouwing over het stakeholderoverleg 131 Bijlage 1: Lijst van tabellen 133 Bijlage 2: Lijst van figuren 135 Bijlage 3: Bibliografie 137 Bijlage 4: Regelgeving in andere EU landen 139 Nederland 139 Verenigd Koninkrijk 152 Denemarken 158 Bijlage 5: Koolstofschuld 161 6/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

9 Managementsamenvatting Voorliggende studie kadert binnen de uitvoering van actieprogramma 16 van het actieplan Duurzaam beheer biomassa(rest)stromen Deze taak focust op een verdere uitwerking van enerzijds duurzaamheidscriteria voor de productie van biomassa (rest)stromen en anderzijds een afwegingskader voor de inzet van deze stromen. Nu de vraag naar houtige biomassa vanuit allerhande toepassingen groeit, zijn duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa essentieel. Hoewel houtige biomassa een hernieuwbare grondstof is, moet het tegelijk als een schaarse grondstof gezien worden. De hoeveelheid hout die in een bepaalde periode duurzaam geproduceerd kan worden is beperkt. De uitdaging is dus om het duurzaam geproduceerde hout zo optimaal en efficiënt mogelijk te benutten rekening houdend met alle maatschappelijke noden. Gezien hun grote belang in de Vlaamse bio-energiemix ligt de nadruk in deze studie op houtige stromen, al zijn een groot deel van de principes en aspecten eveneens te vertalen naar andere soorten biomassa. De inzichten en conclusies die deze studie aanbrengt worden als basis gebruikt door de werkgroep biomassa. Deze werkgroep werd in de beleidsbrief Energie 2016 opgedragen om in uitvoering van het actieplan Biomassa(rest)stromen te werken aan duurzaamheidscriteria voor de inzet van biomassa en de verbetering van de procedures inzake het gebruik van biomassa. 1. Duurzaamheidscriteria voor productie van houtige biomassa Op Europees niveau werd tot op heden nog geen akkoord bereikt over bindende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa (noch voor energie, noch voor materialen). Europa moedigt evenwel de individuele lidstaten aan om zelf duurzaamheidscriteria in te voeren. Enkele van de ons omringende regio's (Wallonië, Denemarken, Nederland en het Verenigd Koninkrijk) voerden op eigen initiatief duurzaamheidscriteria in. In navolging van de Vlaamse beleidsvisie over de productie en het gebruik van biomassa is het ook voor Vlaanderen van groot belang om een visie en overeenkomstig beleid uit te werken dat voldoende oog heeft voor de duurzaamheid van de gebruikte stromen. Hierbij is het aangewezen om te streven naar aansluiting bij de richtlijnen van de EU en op termijn te werken aan een set geharmoniseerde en bindende Europese duurzaamheidscriteria, die zowel gelden voor biomassaproductie binnen Europa als voor geïmporteerde biomassa van buiten de EU, en voor alle toepassingen. De duurzaamheidsaspecten gerelateerd aan de productie van houtige biomassa die de OVAM en het VEA als prioritair naar voor schuiven, vertrekken van de doelstellingen en principes van het Europese en Vlaamse energie- en materialenbeleid. De initiatieven die in andere EU landen werden genomen rond duurzaamheidscriteria, evenals de uitgebreide literatuur ter zake, vormen de inspiratie om te komen tot criteria die in Vlaamse regelgeving of in het kader van steunmechanismen kunnen worden opgenomen. Deze voornaamste beleidsaanbevelingen met het oog op het uitwerken van concrete beleidsacties in Vlaanderen zijn de volgende: Maak zoveel mogelijk gebruik van bestaande duurzaamheidskaders en certificatiesystemen. Voor duurzaam bosbeheer bestaan reeds internationaal erkende initiatieven en certificatiesystemen die zeer bruikbaar kunnen zijn voor zover ze voldoende invulling geven aan de doelstellingen van Vlaanderen. Het blijft dus een zeer belangrijke taak van de Vlaamse overheid om eigen doelstellingen vast te stellen, bestaande systemen te screenen op overeenstemming met deze doelstellingen en waar nodig aanvullende maatregelen te nemen. De noodzaak zal hier echter eerder liggen op het effectief handhaven van bestaande systemen rond duurzaam bosbeheer, eerder dan in de invoering van nieuwe regels. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 7/166

10 Omdat het aanbod aan gecertificeerd duurzaam hout in de wereld beperkt is, kan het eveneens nodig zijn om naast de erkenning van certificatiesystemen ook een meer pragmatische aanpak toe te laten om duurzame productie aan te tonen, bijvoorbeeld via een risico-beoordeling door een onafhankelijke instantie. In dit geval zal de overheid duidelijke voorwaarden moeten opleggen waaraan een dergelijke risico-beoordeling dient te voldoen en ook eisen dat de claims voldoende op het terrein worden geverifieerd. Indirecte effecten, zoals ILUC, kunnen relevant zijn, maar zijn zeer moeilijk in te schatten. De ILUC-discussie is voornamelijk van toepassing op de teelt van bio-energiegewassen en in mindere mate op de productie van hout. De berekening van de omvang van de koolstofschuld is zeer complex en het resultaat zeer afhankelijk van de gemaakte aannames en methodologische keuzes. Momenteel is er geen wetenschappelijke consensus over hoe de koolstofschuld juist berekend moet worden. Mogelijk kan hier geopteerd worden voor een learning-by-doing-aanpak, waarbij van start wordt gegaan met een set eenvoudige richtlijnen of uitsluitingscriteria (cfr. Nederland) die gaandeweg kunnen worden bijgestuurd. Hierbij dient overigens in het achterhoofd te worden gehouden dat bio-energie meestal langere pay-back tijden kent dan andere hernieuwbare energiebronnen, zoals zon, wind of biogas uit mest. Bovendien kan de vraag worden gesteld hoe koolstofschuld moet worden bekeken in het licht van lange termijn duurzaam bosbeheer, waarbij de oogst de aangroei niet overschrijdt. Stakeholderconsultatie kan een manier zijn om onverwachte directe en indirecte effecten tijdig te signaleren. Ook marktanalyses zijn een mogelijk instrument voor het evalueren van markt- of prijseffecten. Echter, aangezien deze effecten veelal lokaal of regionaal van karakter zijn, ontbreken meestal data op een dergelijk niveau. Economische data op macroschaal laten niet toe om significante effecten op meso- en microniveau te detecteren. Leg dezelfde duurzaamheidscriteria op ongeacht de toepassing van de biomassa. Hoewel de discussie rond de invoering van duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa momenteel voornamelijk wordt gevoerd in het kader van hernieuwbare energie, is het belangrijk om dezelfde duurzaamheidseisen op te leggen aan alle toepassingen van houtige biomassa. Houtproductie gebeurt immers veelal in multifunctionele bossen, waarbij de producent niet altijd op voorhand weet wat het uiteindelijke eindgebruik van het hout zal zijn. De eenvormigheid die op die manier wordt bereikt binnen de sectoren die hout gebruiken, kan bovendien ook de samenwerking tussen verschillende sectoren bevorderen (bv. het opzetten van cascades) en vermijden dat niet-duurzame stromen worden afgeleid naar specifieke sectoren waar de criteria niet gelden. Bouw overgangsperiodes in en voer het ambitieniveau gradueel op. Om producenten de tijd te geven om hun toeleveranciers te bevragen, waar nodig bij te sturen of assessments uit te laten voeren is een overgangsperiode noodzakelijk. Het gaat immers over langlopende leveringscontracten. Bovendien is het belangrijk om bedrijfszekerheid te bieden. Het concept van 'grandfathering kan hierbij een uitkomst bieden: zodra een project operationeel is blijven daarvoor de oude regels gelden gedurende een zekere looptijd. Ontwikkel een eenvoudigere procedure voor kleine gebruikers. Aan kleinschalige projecten zijn minder duurzaamheidsrisico s verbonden, omdat hierbij vooral binnenlandse biomassa wordt ingezet, soms eigen biomassa en ook veelal reststromen. Bovendien wegen de administratieve lasten en kosten van het aantonen van duurzaamheid zwaarder voor deze kleine gebruikers. Het is dan ook aangewezen om een grenswaarde vast te stellen voor kleinschalige installaties en daarvoor een vereenvoudigde procedure uit te werken voor het aantonen van duurzaamheidscriteria. Een striktere controle op bosbeheerplannen is wel wenselijk om de duurzaamheid van binnenlandse biomassa eveneens te bevorderen. Anderzijds kan ook geopteerd worden voor een systeem zoals in het VK waar gewerkt wordt met een 'duurzame lijst' van leveranciers waar producenten zich kunnen bevoorraden en waarbij ook kleinschalige zelfvoorzienende installaties zich kunnen laten registreren. 8/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

11 2. Afwegingscriteria voor de inzet van houtige biomassa in materialen en energie Hoewel houtige biomassa een hernieuwbare grondstof is, is de hoeveelheid hout die in een bepaalde periode duurzaam geproduceerd kan worden beperkt. De uitdaging is dus om het duurzaam geproduceerde hout zo optimaal mogelijk te benutten rekening houdend met alle maatschappelijke noden. Hiervoor is er nood aan een afwegingskader dat kan helpen om een goede balans tussen het energie- en materialenbeleid te bekomen, met het oog op het optimaal invullen van de maatschappelijke noden inzake materialen en energie. Deze studie gebruikt het Europese beleidskader rond grondstoffen-efficiëntie enerzijds en hernieuwbare energiebronnen anderzijds als uitgangspunt om basisprincipes voor een dergelijk afwegingskader uit te werken. Voor elk principe wordt onderzocht in hoeverre dit geïntegreerd kan worden in het huidige beleid rond materialen en energie, dan wel meegenomen moeten worden bij het uittekenen van het bio-energie en bio-economie beleid op langere termijn. Om te komen tot grondstoffenefficiëntie in de brede zin van het woord (rekening houdend met alle ecologische, economische, sociale en maatschappelijke noden) worden in Europese en Vlaamse beleidsdocumenten steeds vaker de termen materialenhiërarchie en cascadering naar voor geschoven als kader waarbinnen de grondstofnoden van materiaal- en energietoepassingen met elkaar verzoend kunnen worden. Ook het Actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen van de Vlaamse Regering hanteert het cascade-principe samen met de bereikbaarheid van de energiedoelstellingen 2020 als uitgangspunt om de grondstoffenefficiëntie van waardeketens en bijhorende milieu-impact te optimaliseren. Hoewel het principe van biomassa cascadering op veel interesse van beleidsmakers kan rekenen, is het in de praktijk niet altijd eenvoudig toe te passen. Cascadering van biomassa kan in de praktijk niet los gezien worden van de lokale context, de prioriteiten en de politieke keuzes en doelstellingen omtrent de rol van biomassa in het vervullen van de materiaal- en energienoden van de maatschappij. Het is dan ook moeilijk, zo niet onmogelijk, om een sluitend en uniform cascadeprincipe uit te werken dat in alle contexten en situaties leidt tot de meest optimale toepassing van biomassa. Het is wel mogelijk om een aantal basisprincipes te definiëren waaraan een afwegingskader zou moeten voldoen en de elementen aan te halen die bij het bepalen van de optimale inzet van houtige stromen voor materialen en energie in Vlaanderen zouden moeten worden afgewogen om in overeenstemming te zijn met de principes van cascadering en grondstoffenefficiëntie. De basisprincipes voor dit kader die in deze studie werden uitgewerkt, zijn de volgende: Vanuit het perspectief van grondstoffenefficiëntie moeten zowel het materialen- als het energiebeleid: de energetische valorisatie van niet-recycleerbare afvalstromen stimuleren als laatste stap in de cascade; efficiëntieverbeteringen in de volledige waardeketen bevorderen; de mobilisatie en valorisatie van onbenutte stromen stimuleren, met in acht neming van randvoorwaarden omtrent duurzame productie en bescherming van ecosystemen. Vanuit het perspectief van de materialenhiërarchie en cascadering, moet het energiebeleid: erop toezien dat gewenste en innovatieve materiaaltoepassingen en cascades zoveel mogelijk worden gevrijwaard; Vanuit het perspectief van de stimulering van hernieuwbare energie, moet het materialenbeleid: erop toezien dat gewenste en innovatieve energietoepassingen zoveel mogelijk worden gevrijwaard, met het oog op het behalen van de hernieuwbare energiedoelstellingen; Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 9/166

12 Via de adviesopdracht die OVAM momenteel heeft binnen het Energiebesluit, kunnen op korte termijn enkele acties worden ondernomen om eventuele ongewenste neveneffecten ten gevolge van het huidige beleid bij te sturen waar nodig. Echter, om te komen tot een duurzaam beleid dat tegemoet komt aan de doelstellingen van grondstoffenefficiëntie, zijn meer structurele hervormingen nodig, zowel binnen het materialenbeleid als het energiebeleid. Deze elementen moeten echter wel in overweging worden genomen in de discussies die momenteel opgestart worden voor het uittekenen van een post 2020 beleid rond materialen, energie en bio-economie. Daarbij is ook de afstemming van het steunbeleid tussen lidstaten essentieel. De conclusies kunnen worden samengevat in volgende beknopte beleidsaanbevelingen: Stimuleer actief de opzet van cascades en bioraffinageconcepten, met inbegrip van de laatste stap, zijnde de energetische valorisatie van afvalstromen waarvoor het niet mogelijk of wenselijk is om ze opnieuw in de materialenkringloop in te zetten. Het optimaal benutten van de functionaliteiten van grondstoffen via integratie van productieprocessen, waarbij bijproducten en reststromen optimaal worden gevaloriseerd (rekening houdend met de maatschappelijke, ecologische en economische noden en prioriteiten), kan de efficiëntie van de volledige waardeketen gevoelig doen stijgen. Via gecombineerde productie van materialen en energie kunnen nieuwe opportuniteiten worden gecreëerd om een maatschappelijke, ecologische en economische meerwaarde te realiseren die hoger ligt dan bij zuivere energieproductie. De materiaal-energie verdeling binnen dergelijke concepten moet steeds gebaseerd worden op een kosten-baten analyse (maatschappelijk, ecologisch en economisch), waarbij getracht wordt een stroom optimaal te benutten. Via dergelijke geïntegreerde materiaal-energie productiesystemen kan ook de de productie van bio-energie haar positie in de toekomstige markt verstevigen. Blijf inzetten op energiebesparing enerzijds, en op de uitbouw van alternatieve hernieuwbare energiebronnen, zoals zon- en windenergie anderzijds. Biomassa vormt een belangrijke pijler van de hernieuwbare energiemix, zeker op korte termijn met het oog op het behalen van de hernieuwbare energiedoelstellingen. Echter, gezien de vele duurzaamheidsrisico's, onzekerheden en de risico's op (al dan niet indirecte) effecten die de BKG-reductie gedeeltelijk teniet kunnen doen, de moeilijkheid om al deze effecten correct in te schatten, blijft het belangrijk om te blijven inzetten op energiebesparing enerzijds en alternatieve hernieuwbare energiebronnen anderzijds. Op basis van literatuurstudie meldt het JRC 1 dat doorheen de laatste 50 jaar elke MJ niet-fossiele energie (waterkracht, kernenergie, geothermie, zon, wind, golf- en getijdenenergie, biomassa en afval) slechts 0,25 MJ aan fossiele brandstoffen verving ten gevolge van een toename in energiegebruik (het zogenaamde 'rebound effect': toenemende consumptie doet de voorziene energiebesparingen dankzij efficiëntieverhoging en substitutie teniet). In het geval van elektriciteit gaat het zelfs maar over 0,1 MJ. Hoewel nog heel wat discussie bestaat over deze cijfers, geven ze toch aan dat energiebesparing en 'duurzaam energiegebruik' even relevant zijn als 'duurzame energieproductie'. Stimuleer de meest grondstoffen-efficiënte technologieën, zowel op vlak van energie als op vlak materialen en producten. Concreet betekent dit bij de productie van energie dat waar mogelijk moet worden ingezet op de benutting van restwarmte en het gelijktijdig opwekken van elektriciteit en warmte. Afdoende afzet vinden voor deze warmte zal hierbij in Vlaanderen de uitdaging vormen, waarbij de uitbouw van warmtenetten het potentieel voor warmte-afzet kan verhogen. Op vlak van materiaalgebruik moet sterker ingezet worden op gecascadeerd gebruik van houtige stromen. Co-productie en bioraffinage stimuleren kan een rol spelen in het bevorderen van zowel gecascadeerd gebruik van materialen als het energetisch benutten van reststromen. Zet in op de duurzame mobilisatie van (lokale) biomassa en op een uitbreiding van het bosareaal. De verwachte stijging van de vraag naar houtige stromen voor zowel materialen als energie, geeft nood aan een toename in mobilisatie van momenteel onbenutte biomassa (zowel primaire als reststromen). Met name op vlak van een productietoename van primair hout, zal het dus cruciaal zijn om via afdwingbare duurzaamheidscriteria internationaal te garanderen dat de biomassa op duurzame wijze werd geproduceerd. 10/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

13 Meestal wordt in dit verband verwezen naar certificatiesystemen. Ook kan in het geval van stimuli voor het gebruik van biomassa voor een toepassing een bepaalde bovengrens vastgelegd worden (een CAP of plafond), waardoor enerzijds de maximale hoogte van de stimuli op voorhand wordt beperkt en anderzijds de vraag vanuit een bepaalde toepassing binnen de perken blijft. De vraag is of het zinvol is dit op Vlaams of Belgisch niveau af te wegen, of dat dit eerder op Europees niveau dient te gebeuren. Voer op regelmatige basis een herevaluatie van de marktsituatie uit, zowel op vlak van houtprijzen, elektriciteitsprijzen, mogelijke interferenties met andere toepassingen als op vlak van ontwikkelingen op vlak van nieuwe toepassingen. Lokaal stakeholderoverleg kan hierbij een zeer nuttige bron van informatie vormen. Indien uit deze evaluatiemomenten blijkt dat er sprake is van ongewenste marktverstoringen of -verschuivingen, kan de overheid in overleg met de exploitant een aantal milderende maatregelen afspreken, zoals het beperken van het gebruik van een bepaalde houtstroom, het overschakelen op alternatieve (biomassa)grondstoffen of het verschuiven van de sourcing van de stroom naar een ander gebied. Bij de tussentijdse evaluaties en de eventuele corrigerende acties moet steeds in de mate van het mogelijke rekening worden gehouden met de vooropgestelde rentabiliteit van de ondersteunde projecten (OT-logica) en het garanderen van investeringszekerheid. Harmoniseer de regelgeving tussen verschillende landen en regio's binnen Europa en wereldwijd. Een goede inbedding in de Europese regelgeving is onontbeerlijk om de competitiviteit van de Vlaamse industrie t.o.v. de buurlanden te bewaren, handelsbarrières te vermijden en de administratieve lasten voor overheid en bedrijven tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Op termijn moet worden gestreefd naar een geharmoniseerde regelgeving en duurzaamheidscriteria binnen de EU, en zelfs wereldwijd. Tegelijk kan de Vlaamse overheid in afwachting van Europees beleid niet verzaken aan de duurzaamheidsrisico's verbonden aan een stijgende vraag naar houtige biomassa. Op korte termijn is het belangrijk om gepaste maatregelen te treffen op Vlaams niveau, waarbij zoveel mogelijk gewaakt wordt over de effecten voor een eventueel ongelijk speelveld. 3. Stakeholderoverleg Deze studie kwam tot stand in interactie met relevante Vlaamse en Waalse stakeholders. Op 23 juni en 29 september 2015 en op 23 februari 2016 werden stakeholderconsultaties georganiseerd. Tijdens deze workshop waren vertegenwoordigers aanwezig van de Vlaamse en Waalse overheid (OVAM, VEA en CWAPE), de (bio)energiesector (ODE en Febeg), de houtsector (Fedustria en Nationale Federatie van de Zagerijen), de papiersector (COBELPA), de milieubeweging (Bond Beter Leefmilieu), het Sustainable Biomass Partnership (SBP, vertegenwoordigd door Laborelec). Het doel van deze consultaties was niet om te komen tot een algemeen gedragen consensus, maar om aandachtspunten bloot te leggen, nuttige databronnen te identificeren en suggesties voor mogelijke acties te verzamelen. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 11/166

14

15 Management summary The present study is part of the implementation of the action programme 16 of the action plan Sustainable management of (residual) biomass streams 2015 to This task focuses on further developing sustainability criteria for the production of (residual) biomass streams on the one hand, and an assessment framework for the deployment of these streams on the other hand. Since the demand for woody biomass for all types of applications is growing, it is essential to establish sustainability criteria for solid biomass. Although woody biomass is a renewable raw material, it must also be regarded as a scarce raw material at the same time. The quantity of wood that can be sustainably produced in a specific period is limited. The challenge therefore is to utilise the sustainably produced wood in as optimal and efficient a manner as possible, taking into account all the needs of society (societal needs). In view of their significant importance in the Flemish bio-energy mix, the emphasis in this study is on wood streams, although a majority of the principles and aspects can also be applied to other types of biomass. The insights and conclusions that this study brings forth will be used as a basis for the biomass working group. This working group was commissioned in the policy document Energy 2016 for the purpose of implementing the action plan on (residual) biomass streams, to work on sustainability criteria for the use of biomass, and to improve procedures for the use of biomass. 1. Sustainability criteria for production of woody biomass No agreement has yet been reached at the European level about mandatory sustainability criteria for solid biomass (either for energy or for materials). Europe, however, encourages individual Member States to introduce sustainability criteria on their own. Some of our surrounding regions (Wallonia, Denmark, the Netherlands and the United Kingdom) have implemented sustainability criteria on their own initiative. In compliance with the Flemish policy vision on the production and use of biomass, it is extremely important for Flanders as well to develop a vision and corresponding policy that sufficiently takes into consideration the sustainability of the streams used. In this connection, it is advisable to follow the EU directives and in due course, to work on a set of harmonised and binding European sustainability criteria that would not only apply to biomass production within Europe, but also to biomass imported from outside the EU, for all applications. The sustainability aspects related to the production of woody biomass that OVAM (The Public Waste Agency of Flanders) and the VEA (Flemish Energy Agency) promote on a priority basis are based on the objectives and principles of the European and Flemish energy and materials policy. The initiatives relating to sustainability criteria taken in other EU countries, and the extensive literature on the subject, offer a guideline based on which it is possible to formulate criteria for inclusion in Flemish laws or regulations or within support mechanisms. These principal policy recommendations with a view to formulating concrete policy actions in Flanders are the following: Use existing sustainability frameworks and certification systems to the maximum extent possible. For sustainable forest management, there are already internationally recognised initiatives and certification systems that could be extremely useful insofar as they adequately realise the objectives of Flanders. It therefore remains an extremely important task of the Flemish government to establish their own objectives, to screen existing systems for conformity with these objectives, and wherever necessary, to take additional measures. The requirement in this connection shall however be the effective implementation of existing sustainable forest management systems rather than the introduction of new rules and regulations. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 13/166

16 Since the supply of certified sustainable wood in the world is limited, it may also be necessary, in addition to the recognition of certification systems, to allow a more pragmatic approach to demonstrate sustainable production, for example via a risk assessment by an independent body. In such case, the government must impose clear conditions that such risk assessments must fulfil, and also require that the claims are adequately verified on site. Indirect effects, such as ILUC (Indirect Land Use Change) may be relevant, but are very difficult to estimate. The ILUC debate primarily applies to the production of bio-energy crops and to the production of wood, to a lesser extent. The calculation of the magnitude of the carbon debt is very complex and the result is highly dependent on the assumptions made and the methodological choices. Currently, there is no scientific consensus about how the carbon debt can be accurately calculated. It would be possible in this connection to opt for a learning-by-doing approach, in which a simple set of guidelines or exclusion criteria would be used as a basis to start with (see the Netherlands) that could gradually be finetuned in the course of time. Moreover, it should be kept in mind in this connection that in most cases, bio-energy has longer payback times than other renewable energy sources such as solar, wind, or biogas from manure. In addition, one may also ask how the carbon debt must be viewed in the light of long-term sustainable forest management, in which the harvest does not exceed growth. Stakeholder consultation could be one way in which it would be possible to obtain warnings of unexpected direct and indirect effects in time. Market analyses are also a possible tool to evaluate market or price effects. However, since these effects are mostly local or regional in nature, data at these levels is absent in most cases. Economic data on a macro scale do not allow the detection of significant effects at the meso (middle) and micro level. Apply the same sustainability criteria irrespective of the nature of the biomass application. Although the debate on the introduction of sustainability criteria for solid biomass currently focuses on renewable energy, it is important to impose the same sustainability requirements on all applications of woody biomass. Wood production occurs primarily in multifunctional forests, in which the manufacturer does not know in advance what the ultimate end use of the wood shall be. The uniformity that is achieved in this manner within the sectors that use wood, could also promote collaboration between various sectors (for example, the creation of cascades (smarter and more efficient use of biomass) and prevent unsustainable streams from being diverted to specific sectors where the criteria do not apply. Build in transition periods and gradually raise the ambition level. It is necessary to provide for a transition period in order to give producers time to make enquiries with their suppliers, and to implement adjustments or make assessments wherever necessary. These are after all longterm supply contracts. In addition, it is important to offer operational reliability. The concept of grandfathering could be a solution in this regard: as soon as a project is operational, the old rules shall continue to apply for a certain period of time. Develop a simplified procedure for small users. Fewer sustainability risks are involved in small scale projects, since primarily domestic biomass is used for this purpose, and sometimes even self-generated biomass, and usually waste streams as well. In addition, the administrative burden and costs of demonstrating sustainability outweigh the benefits in the case of these small users. It is also recommended that a limit value be established for small scale installations and that a simplified procedure should be developed for them to demonstrate sustainability criteria. More stringent verification of forest management plans is also desirable in order to promote the domestic biomass sustainability. On the other hand, a system that is used in the UK may also be opted for, in which a list of sustainable suppliers from which home manufacturers can obtain supplies, with which even small-scale self-sufficient installations may be registered. 14/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

17 2. Assessment criteria for the use of woody biomass in materials and energy Although woody biomass is a renewable raw material, the quantity of wood that can be sustainably produced in a specific period may be limited. The challenge therefore is to utilise the sustainably produced wood in as optimal a manner as possible, taking into account all the needs of society. For this, there is a need for an assessment framework that would help achieve a sound balance between the energy and materials policy, with a view to optimally fulfilling the needs of society relating to materials and energy. This study uses the European policy framework on resource efficiency on the one hand and renewable energy sources on the other as a basis on which to formulate basic principles for such an assessment framework. It shall be investigated to what extent each principle can be integrated into the current policy on materials and energy, or has to be included in the formulation of the bio-energy and bio-economy policy in the long term. In order to achieve resource efficiency in the widest sense of the term (taking into account all the environmental, economic, social and societal needs), there is increasing mention of the terms material hierarchy and cascading in European and Flemish policy documents as a framework within which the raw material needs of material and energy applications can be reconciled with each other. The Sustainable management of (residual) biomass streams 2015 to 2020 Action Plan of the Flemish Government also employs the cascade principle, together with the feasibility of achieving the energy objectives 2020 as a starting point for the optimisation of the resource efficiency of value chains and the related environmental impact. Although the principle of biomass cascading always enjoys keen interest amongst policymakers, it is not always easy to apply it in practice. In practice, it is impossible to view the cascading of biomass separately from the local context, the priorities and political choices, and the objectives relating to the role of biomass in fulfilling material and energy needs of society. It is also difficult, if not impossible, to develop a comprehensive and uniform cascading principle that would result in the most optimal solution for biomass in all contexts and situations. It is however, possible to define a number of basic principles that an assessment framework should satisfy, and to specify the elements that should be considered when determining the optimal use of wood streams for materials and energy in Flanders, in order to ensure compliance with the principles of cascading and resource efficiency. The basic principles for this framework developed as part of this study are the following: From the perspective of resource efficiency, materials as well as energy policy: to promote the energy recovery of non-recyclable waste streams as the last step in the cascade; to promote improvements in efficiency throughout the value chain; to promote the mobilisation and utilisation of unused streams, taking into account the preconditions for sustainable production and ecosystem protection. From the perspective of the materials hierarchy and cascading, the energy policy must: ensure that appropriate and innovative material applications and cascades are protected to the extent possible; From the perspective of promoting renewable energy, the materials policy should: ensure that preferred and innovative energy applications are protected to the highest extent possible, in order to achieve the renewable energy objectives; Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 15/166

18 Via the advisory role that OVAM currently has within the Energy Decision, a number of actions may be undertaken in the short term in order to make adjustments for possible undesirable sideeffects resulting from the current policy, wherever required. However, in order to arrive at a sustainable policy that fulfils the objectives of resource efficiency, more structural reforms will be required within the materials policy, as well as the energy policy. These elements shall however have to be taken into consideration in the ongoing debate on the drafting of a post-2020 policy for materials, energy and bio-economy. In this connection, it is essential for Member States to agree on the coordination of support policies. The conclusions may be summarised in the following concise policy recommendations: Actively stimulate the implementation of cascades and biorefinery concepts, including the last step, this consisting of the energy recovery of waste streams in respect of which it is not possible or preferable to reinsert them into the materials cycle. Optimally utilise the functionalities of raw materials through the integration of production processes, in which byproducts and waste streams can be optimally valorised (taking into account the social, environmental and economic needs and priorities), to significantly increase the efficiency of the entire value chain. Through a combined production of materials and energy, to create new opportunities to achieve a higher social, environmental and economic added value than is possible with pure energy production. The material-energy distribution within such concepts must always be based on a cost-benefit analysis (social, environmental and economic), in which an attempt should be made to use power optimally. Through such integrated material-energy production systems, the production of bio-energy can also consolidate its position in the future market. Continue taking efforts to save energy on the one hand, while building up alternative renewable energy sources such as solar and wind energy, on the other. Biomass forms an important component in the renewable energy mix, particularly in the short term, in order to achieve renewable energy objectives. However, the many sustainability risks, uncertainties and risks relating to (direct or indirect) effects that may partially offset greenhouse gas reduction, and the difficulty of correctly estimating all these effects, reinforce the importance of efforts involving energy savings on the one hand, and alternative renewable energy sources on the other. Based on the literature research, the JRC1 reports that throughout the last 50 years, each MJ of nonfossil energy (hydropower, nuclear energy, geothermal, solar, wind, wave and tidal energy, biomass and waste), only replaces 0.25 MJ of fossil fuels, due to an increase in energy consumption ( rebound effect : increasing consumption nullifies the anticipated energy savings through efficiency improvements and substitution. In the case of electricity, this figure even exceeds 0.1 MJ. Although these figures are still intensely debated, they do indicate that energy conservation and sustainable energy use are as relevant as sustainable energy production. Encouraging technologies with the highest raw material efficiencies, both in terms of energy as well as materials and products. In concrete terms, this means that efforts must be taken wherever possible in the production of energy, towards utilising residual heat and the simultaneous generation of electricity and heat. The challenge in Flanders will be to find adequate outlets for this heat, with the expansion of heat networks increasing the potential for heat distribution. In terms of material consumption, more intensive effort should be focused on the cascading use of wood streams. Stimulating co-production and biorefinery may have a role to play in promoting cascading consumption of materials as well as the energetic utilisation of waste streams. Taking efforts to sustainably mobilise (local) biomass and extending the forest cover. The expected increase in the demand for wood streams for materials as well as energy demands an increase the mobilisation of currently unexploited biomass (primary as well as waste streams). In particular, in terms of an increase in production of primary wood, it will therefore be crucially important to ensure, at the international level, that biomass is produced in a sustainable manner through enforceable sustainability criteria. 16/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

19 In most cases, reference is made to certification systems, in this context. Even in the case of stimuli for the use of biomass for an application, a certain upper limit (a CAP or ceiling) may be established whereby the maximum level of the stimuli is limited in advance on the one hand, and the demand from a specific application remains within defined limits on the other. The question is whether it makes sense to consider implementing this at the Flemish and Belgian level, or whether it would be better to implement it at the European level. Regular reassessments of the market situation, both as regards wood prices, electricity prices, possible interference with other applications, and as regards developments in terms of new applications. Local stakeholder consultation can be a very useful source of information in this regard. If these scheduled assessments show that there are undesirable market disturbances or movements, the government may, in consultation with the operator, agree on a number of mitigating measures such as limiting the use of a specific wood stream, switching to alternative (biomass) resources, or shifting the sourcing of the stream to another area. In case of mid-term evaluations and possible corrective actions, due account must always be taken of the estimated productivity of the supported projects ( unprofitable top logic) and of guaranteeing investment security. Harmonising the regulations between various countries and regions within Europe and worldwide. A thoroughgoing incorporation within European legislation is indispensable to maintain the competitiveness of the Flemish industry as against neighbouring countries, to avoid trade barriers, and to limit the administrative burden on the government and on companies to an acceptable level. In the long term, efforts should be taken to have harmonised laws and regulations and sustainability criteria within the EU, and even worldwide. Simultaneously, the Flemish government should, in anticipation of the European policy, not neglect the sustainability risks arising from an increased demand for woody biomass. In the short term, it is important to implement suitable measures in Flanders aimed at ensuring to the extent possible, that an uneven playing field is not thereby created. 3. Stakeholder consultation This study was made in consultation with relevant Flemish and Walloon stakeholders. Stakeholder consultations were organised on 23rd June and 29th September 2015 and on 23rd February This workshop was attended by representatives of the Flemish and Walloon authorities (OVAM [The Public Waste Agency of Flanders], VEA [Flemish Energy Agency] and CWAPE [Wallonia Energy Commission]), the (bio)energy sector (ODE [Organisation for Sustainable Energy] and FEBEG [Federation of Belgian Electricity and Gas Companies]), the wood sector (Fedustria [Belgian federation of the textile, wood and furniture industries] and the National Federation of Sawmills), the paper sector (COBELPA [The Association of the Belgian Pulp, Paper and Board Industries]), the environmental movement (Federation for a Better Environment), the Sustainable Biomass Partnership (SBP, represented by Laborelec). The aim of these consultations was not to arrive at a generally accepted consensus, but to bring out various points of view, identify useful sources of data, and to collect together suggestions for possible actions. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 17/166

20

21 1 Situering en doel van de studie 1.1 Aanleiding Hout en houtafval zijn belangrijke materiaalstromen in de Vlaamse economie, waarbij ze zowel waarde leveren als grondstof in producten (bv. bouwtoepassingen), als bijdragen aan het invullen van de energiebehoefte. Toenemende aandacht voor de ontwikkeling van een circulaire economie en een duurzaam energiebeleid hebben de vraag naar deze stromen de laatste jaren sterk doen stijgen. Er wordt verwacht dat het gebruik van houtige stromen hierdoor ook in de toekomst nog verder zal toenemen, wat nog versterkt zal worden door de ontwikkeling van nieuwe houttoepassingen, bv. in de biogebaseerde chemie. Met deze toename rijzen echter vragen en bezorgdheden over de mogelijke duurzaamheidsrisico's die aan het gebruik van grote hoeveelheden hout verbonden zijn. Mogelijke risico s bevinden zich enerzijds op niveau van de aanvoerketen (bv. competitie in landgebruik, behoud van biodiversiteit en bodemkwaliteit, koolstofopslag en sociale aspecten gerelateerd aan bos- en landexploitatie) en anderzijds op vlak van de toepassing van de houtstroom (bv. marktcompetitie tussen energie en materialen). Aandacht voor zowel duurzame productie als optimale inzet van houtige stromen (en bij uitbreiding van alle biomassa) is essentieel om te komen tot een duurzame bio-economie. Voorliggende studie kadert binnen de uitvoering van actieprogramma 16 van het actieplan Duurzaam beheer biomassa(rest)stromen Deze taak focust op een verdere uitwerking van enerzijds duurzaamheidscriteria voor de productie van biomassa (rest)stromen en anderzijds een afwegingskader voor de inzet van deze stromen. Gezien hun grote belang in de Vlaamse bio-energiemix ligt de nadruk in deze studie op houtige stromen, al zijn een groot deel van de principes en aspecten eveneens te vertalen naar andere soorten biomassa. Op basis van deze studie zal in de toekomst voor Vlaanderen een concrete set van duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa uitgewerkt worden, net als een verfijning van het afwegingskader voor houtige stromen. Daarnaast zal inhoud van deze studie gebruikt kunnen worden bij de beoordeling van bestaande of nieuwe beleidsmaatregelen met betrekking tot de productie, import en verwerking van houtstromen voor de Vlaamse industrie en energiesector. Bijzondere aandacht gaat hierbij naar mogelijke marktverstoringen, zowel op de grondstoffenmarkt als de energiemarkt. Tot slot zullen de verworven inzichten eveneens een onderbouwing vormen in het onderzoek en de discussies omtrent om de duurzame inzet van houtstromen op Vlaams en Europees niveau. Deze studie kwam tot stand in interactie met relevante Vlaamse en Waalse stakeholders. Op 23 juni, en 29 september 2015 werden twee stakeholderworkshops gehouden, de eerste met een focus op duurzaamheidscriteria, de tweede met de nadruk op een afwegingskader voor toepassingen van biomassa. Tijdens deze workshop waren vertegenwoordigers aanwezig van de Vlaamse en Waalse overheid (OVAM, VEA en CWAPE), de (bio)energiesector (ODE en Febeg), de houtsector (Fedustria en Nationale Federatie van de Zagerijen), de papiersector (COBELPA), de milieubeweging (Bond Beter Leefmilieu), en het Sustainable Biomass Partnership (SBP, vertegenwoordigd door Laborelec). Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 19/166

22 1.2 Nood aan duurzaamheidscriteria voor houtige biomassa Duurzaam geproduceerde biomassa kan een belangrijke rol spelen in de aanpak van de bezorgdheden omtrent de klimaatverandering en zorgen voor een betere energiezekerheid. Bovendien biedt biomassa opportuniteiten voor economische ontwikkeling en werkgelegenheid, met name in landelijke gebieden 1. Echter, grootschalig gebruik van biomassa voor energieproductie kan ook duurzaamheidsrisico's inhouden, zowel binnen de EU als in landen buiten de EU van waaruit biomassa wordt ingevoerd. Er bestaan heel wat studies over duurzaamheid en het BKG-reductiepotentieel van bio-energie met uiteenlopende conclusies. Nu de vraag naar houtige biomassa vanuit allerhande toepassingen groeit, zijn duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa essentieel om de volgende redenen: Ten eerste moet worden gegarandeerd dat de biomassa die wordt ingezet, ongeacht de toepassing, zo duurzaam mogelijk geproduceerd werd en zo weinig mogelijk leidt tot uitputting van de houtvoorraden, degradatie van ecosystemen of het schaden van de levensomstandigheden van de lokale en inheemse bevolking. Dit dient in het perspectief beschouwd te worden van andere grondstoffen of energiebronnen die als alternatief voor de houtige biomassa zouden gebruikt worden, en die op hun beurt ook milieuvoordelen of milieuschade meebrengen; Ten tweede moet erover gewaakt worden dat bij de inzet van biomassa voor bio-energie effectief broeikasgasreducties worden gerealiseerd ten opzichte van de fossiele alternatieven; Ten slotte zijn eenduidige, transparante en geharmoniseerde criteria belangrijk om de biomassamarkt tot ontwikkeling te brengen, handelsbelemmeringen te vermijden en een gelijk speelveld binnen Europa te creëren. Op Europees niveau zijn er op dit moment geen bindende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa van kracht (noch voor energie, noch voor materialen), en het is momenteel nog onzeker wanneer er vanuit Europa richtlijnen hieromtrent uitgevaardigd zullen worden. Wel is het beleid rond duurzaam bosbeheer in Europa sterk ontwikkeld en is het ontwikkelen van een beleid rond duurzame biomassa en biobrandstoffen één van de actiepunten die werden vastgelegd in de Energy Union Package 2 : The Commission will propose a new Renewable Energy Package in This will include a new policy for sustainable biomass and biofuels as well as legislation to ensure that the 2030 EU target is met cost-effectively. Enkele van de ons omringende regio's (Wallonië, Denemarken, Nederland en het Verenigd Koninkrijk) voerden op eigen initiatief duurzaamheidscriteria in. In navolging van de Vlaamse beleidsvisie over de productie en het gebruik van biomassa 3 is het ook voor Vlaanderen van groot belang om een visie en overeenkomstig beleid uit te werken dat voldoende oog heeft voor de duurzaamheid van de gebruikte stromen. Hierbij is het aangewezen om te streven naar aansluiting bij de richtlijnen van de EU en rekening te houden met de initiatieven van andere Europese landen. Op termijn moet worden gewerkt aan een set geharmoniseerde en bindende Europese duurzaamheidscriteria, die zowel gelden voor biomassaproductie binnen Europa als voor geïmporteerde biomassa van buiten de EU. 1 SWD(2014) 259 final. State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity, heating and cooling in the EU. Commision staff working document. 2 COM(2015) 80 final. Energy Union Package. A Framework Strategy for a Resilient Energy Union with a Forward- Looking Climate Change Policy. 3 Vlaamse overheid (2013). Visie en strategie voor een duurzame Vlaamse bio-economie 20/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

23 1.3 Nood aan een afwegingskader voor het gebruik van houtige biomassa Hoewel houtige biomassa een hernieuwbare grondstof is, moet het tegelijk als een schaarse grondstof gezien worden. De hoeveelheid hout die in een bepaalde periode duurzaam geproduceerd kan worden is beperkt, en er zijn vele mogelijke toepassingen voor hout die elk gedreven worden door een veelal stijgende marktvraag naar materialen en bio-energie. De uitdaging is dus om het duurzaam geproduceerde hout zo optimaal en efficiënt mogelijk te benutten rekening houdend met alle maatschappelijke noden. Dit valt niet altijd samen met de economisch optimale inzet binnen het huidige marktsysteem, aangezien maatschappelijke voorof nadelen (bv. milieueffecten), niet geïnternaliseerd zijn in de marktprijzen voor grondstoffen, producten en diensten. Er is dus nood aan een gepast en gecoördineerd beleid dat de economisch gedreven inzet van hout in materiaal- of energietoepassingen bijstuurt om richting het maatschappelijk gewenste optimale evenwicht te evolueren. Daarbij moet zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de diverse sectoren die biomassa gebruiken (zowel de traditionele sectoren als sectoren die overschakelen van fossiele bronnen op biomassa(rest)stromen) en met de bezorgdheden en doelstellingen vanuit de verschillende beleidsdomeinen (het afval- en materialenbeleid, het energiebeleid, het economische beleid, het klimaatbeleid en het bredere milieu- en natuurbeleid) die onderling kunnen verschillen en dus tegenover elkaar afgewogen moeten worden. De financiële maatregelen die momenteel in het Europese en Vlaamse beleid zijn opgenomen ter bevordering van het gebruik van hernieuwbare grondstoffen en het verminderen van BKG-emissies, zijn gefocust op de opwekking van hernieuwbare energie. Er zijn weinig tot geen financiële instrumenten die gericht zijn op de materiaaltoepassing van biomassa. Wel zijn er binnen het materialenbeleid niet-financiële maatregelen die de recyclage van houtige stromen trachten te stimuleren (bv. verbrandingsverboden). Deze studie gebruikt het Europese beleidskader rond grondstoffen-efficiëntie enerzijds en dat rond hernieuwbare energiebronnen anderzijds om basisprincipes voor een afwegingskader uit te werken dat kan helpen om een goede balans tussen het energie- en materialenbeleid te bekomen. Tijdens het overleg met de relevante Vlaamse en Waalse stakeholders werden volgende aspecten gebruikt om de discussie te kaderen: Marktdimensie (o.a. marktwerking, invloed op prijs): in hoeverre heeft het bestaande beleidskader een effect op de huidige markt, prijszetting en bestemming van de houtige biomassa in kwestie? Geografische dimensie (impact op bronmarkt, andere landen die uit dezelfde gebieden hout betrekken): hoe moet de marktdimensie gezien worden in geografisch perspectief, zowel op macro-schaal als regionaal? Tijdsdimensie (evolutie van de markt, effect op innovatie): moet de dynamiek van evoluerende markten, onder andere als gevolg van innovatie, in rekening gebracht worden in het beleidskader, en zo ja, hoe? 1.4 Leeswijzer Voorliggend document is opgesteld als volgt: In hoofdstuk 2 wordt een kort overzicht opgemaakt van het huidige gebruik van houtige biomassa als grondstof voor industrie en energie in Vlaanderen. Hierbij wordt gekeken naar het gebruik van zowel lokale als geïmporteerde biomassa, en zowel voor materialen als voor energietoepassingen. Er wordt ook dieper ingegaan op de situatie met betrekking tot houtpellets in Noord-Amerika omdat dit een belangrijke houtstroom is in de Vlaamse energiecontext; Hoofdstuk 3 schetst de beleidscontext en de bestaande initiatieven rond duurzaamheidscriteria voor houtige biomassa op Europees en Vlaams niveau, zowel binnen het materialen- als het energiebeleid; Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 21/166

24 Hoofdstuk 4 vat bestaande initiatieven rond duurzaamheidscriteria voor houtige biomassa samen. Dit betreft onder meer de verschillende sets van duurzaamheidscriteria die enkele lidstaten en regio s recentelijk invoerden. In hoofdstuk 5 werden de initiatieven uit hoofdstuk 4 gebruikt als inspiratiebron voor aanbevelingen bij het ontwerpen van Vlaamse criteria. Bovendien wordt hierbij gestreefd naar een consistente aanpak binnen de EU, waarvoor het zinvol is bij de invoer van criteria rekening te houden met het beleid van andere lidstaten. Er wordt eveneens nagegaan hoe deze criteria praktisch zouden kunnen geïmplementeerd worden; Hoofdstuk 6 schetst de beleidscontext op Europees en Vlaams niveau, en zowel binnen het materialen- als het energiebeleid, met betrekking tot afwegingscriteria voor het gebruik van houtige biomassa; Hoofdstuk 7 schept het kader voor het opstellen van mogelijke Vlaamse afwegingscriteria voor het gebruik van houtstromen en zoekt hiervoor aansluiting bij de Vlaamse en Europese doelstellingen rond grondstoffen-efficiëntie en hernieuwbare energie die werden onderzocht in hoofdstuk 6. Hierbij wordt telkens vertrokken vanuit de verschillende beleidsnoden. Hierbij wordt onderzocht in hoeverre deze elementen geïntegreerd kunnen worden in het huidige beleid rond materialen en energie, dan wel meegenomen moeten worden bij het uittekenen van het bio-energie en bio-economie beleid op langere termijn. Hierbij wordt ook het belang van het creëren van een gelijk speelveld besproken; Hoofdstuk 8 reflecteert kort op het stakeholderoverleg dat in het kader van deze studie werd gehouden. 22/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

25 2 Het gebruik van houtige biomassa in Vlaanderen 2.1 Houtige biomassa als grondstof voor industrie Traditionele materiaaltoepassingen van hout in Vlaanderen zijn de houtverwerkende industrie (meubelmakerijen, plaatproducenten) en in mindere mate de papierindustrie (zie tabel 1). In de toekomst zullen waarschijnlijk nog nieuwe toepassingen voor houtige stromen op de markt komen, bijvoorbeeld op vlak van de biogebaseerde chemie. Tabel 1: Toepassingen van houtstromen in Vlaanderen (bron: Impactanalyse beleidsvoorstellen voor het duurzaam gebruik van houtafval, Vito-Ovam, 2015) 2.2 Houtige biomassa als grondstof voor energie Naast het gebruik voor materialen wordt hout reeds sinds mensenheugenis gebruikt voor energieopwekking, bijvoorbeeld als brandhout of als grondstof voor de productie van houtskool. Ten gevolge van de EU doelstellingen voor de opwekking van hernieuwbare energie, zet Vlaanderen de laatste jaren ook sterk in op de productie van bio-energie. Biomassa biedt heel wat voordelen in vergelijking met andere hernieuwbare energiebronnen 4 : Biomassa kan gemakkelijk worden opgeslagen voor later gebruik en speelt daar een belangrijke rol als stabiliserende energiebron naast zon of wind, wat bijdraagt aan de energiezekerheid van de EU; 4 SWD(2014)259 final. State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity, heating and cooling in the EU. Commission staff working document. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 23/166

26 Biomassa is in staat om warmte op hoge temperatuur te leveren die niet gemakkelijk via andere hernieuwbare bronnen kan worden bekomen; Bio-energie kan zowel kleinschalig (enkele kw) als grootschalig (1 tot 500 MW) worden ingezet; Indien duurzaam geproduceerd en efficiënt gebruikt, leidt biomassa tot een significante CO2 besparing t.o.v. van fossiele brandstoffen. Hout vertegenwoordigt in Vlaanderen een belangrijk aandeel (tot 1/3) in de hernieuwbare elektriciteitsmix, voornamelijk in grote energiecentrales. Bij elektriciteitsproductie in een centrale op 100% biomassa wordt een elektrisch rendement van 30-40% geboekt, in geval van bijstook ligt dit rond de 40%. Bij warmteproductie kan een thermisch rendement van 85% bereikt worden 5. Bij een WKK-toepassing verschillen de rendementen sterk afhankelijk van de beoogde toepassing. Veel voorkomende rendementen bij WKK s zijn 25-35% elektrisch en 45-55% thermisch. Het milieuvoordeel van het gebruik van biomassa voor energietoepassingen is echter niet alleen afhankelijk van het totaal energetisch rendement, maar vooral van de hoeveelheid vermeden fossiel verbruik en dus ook van de niet-hernieuwbare referentie voor elektriciteits- of warmte-opwekking. In die zin kunnen elektrische en thermische rendementen niet zomaar met elkaar vergeleken worden. Een elektrisch rendement van 40% kan bijvoorbeeld een vergelijkbare hoeveelheid vermeden fossiel energieverbruik en bijhorend milieuvoordeel opleveren als een thermisch rendement van 85%. In elk geval dient een maximaal vermeden gebruik van fossiele energiebronnen nagestreefd te worden, en is warmtekrachtkoppeling daarvoor de best scorende toepassing. Door de stijgende vraag naar hernieuwbare energie heeft de Vlaamse bio-energiesector zich ontwikkeld tot een belangrijke afnemer van hout en houtige reststromen. Nieuwe bioenergiecentrales zetten voornamelijk in op de verbranding van pellets en houtsnippers, die hoofdzakelijk uit het buitenland (Canada, VS) worden geïmporteerd. Houtpellets zijn een zeer interessante grondstof, gezien hun compacte en uniforme vorm, hoge energiedichtheid, stabiliteit, laag asgehalte en gemakkelijke opslag en verwerking. Bovendien veroorzaakt de verbranding van houtpellets voor elektriciteitsproductie weinig tot geen problemen met vervuiling, corrosie of slakvorming in de verbrandingsinstallatie 6. Daarnaast vertegenwoordigt hout ook een belangrijk volume voor verwarming in kleinschalige toepassingen. Hout en houtpellets voor verwarming worden meestal lokaal geproduceerd, binnen Europa. Deze trend is niet enkel zichtbaar in Vlaanderen. Ook andere Europese landen hebben in grote mate ingezet op bio-energieproductie, via de introductie van allerhande ondersteuningsmechanismen. Houtige stromen afkomstig uit de bosbouw vertegenwoordigen ongeveer 70% van de grondstoffen die in de EU voor bio-energie worden gebruikt, de rest wordt ingevuld met afval en stromen uit de landbouw. Op EU-schaal wordt 3,84% van de bruto binnenlandse consumptie van biomassa voor energiedoeleinden geïmporteerd, waarbij het aandeel houtige stromen ongeveer de helft bedraagt (pellets, gevolgd door houtsnippers en brandhout) (cijfer 2013) 7. Geïmporteerde houtstromen voor energiedoeleinden komen voornamelijk uit Noord- Amerika (5,23 Mton, 37,9%), Rusland (2,67 Mton, 19,3%) en andere Europese landen (niet-eu) (4,72 Mton, 34,1%) (Figuur 1) 7. 5 Verdo (2014). Delivering the UK's renewable heat objectives through wood fuel. Sustainability position paper van CPL Renewables, Hoval, Land Energy,. online: Sustainability-Paper.pdf 6 IEA Bioenergy, Global Wood Pellet Industry and Market Trade Study. 7 AEBIOM, Statistical report European Bioenergy Outlook 24/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

27 Figuur 1: EU-houtimport voor energiedoeleinden (bron: AEBIOM Statistical report 2015) In 2014 werden in de EU 18,8 Mton houtpellets verbruikt. waarvan 5,3 Mton werd geïmporteerd, voor meer dan 95% vanuit Noord-Amerika (Figuur 2). Europese pelletproductie vindt voornamelijk plaats in Duitsland, Zweden, Frankrijk en Litouwen. De grootste Europese pelletverbruikers zijn het Verenigd Koninkrijk, Italië, Denemarken en Duitsland (Tabel 2) 8. Figuur 2: bron: AEBIOM, Statistical report Flach B., Lieberz S., Rondon M., Williams B. en Teiken C. (2015). EU Biofuels Annual USDA GAIN Report. Online: pdf Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 25/166

28 Tabel 2: Pellet producenten en verbruikers in de EU (bron: USDA Gain Report EU Biofuels Annual 2015) Er is echter een verschil tussen de landen die pellets verbruiken. In Italië, Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk worden pellets voornamelijk gebruikt voor warmteproductie in kleinschalige residentiële en industriële stookinstallaties. In Zweden en Denemarken worden pellets zowel in kleine huishoudelijke stookinstallaties, in middelgrote district heating installaties, als in grootschalige WKK's gebruikt. In het Verenigd Koninkrijk, België en Nederland wordt de vraag gedomineerd door grootschalige elektriciteitscentrales, gedreven door de EU doelstellingen voor hernieuwbare energie. Deze landen hebben zelf onvoldoende pelletproductie en zijn dus voornamelijk afhankelijk van import. Tegen 2020 wordt verwacht dat de pelletconsumptie in de EU zal stijgen tot 35 Mton en wereldwijd tot ca. 59 miljoen ton (Figuur 3). 26/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

29 Naast houtpellets worden in de EU ook grote hoeveelheden houtsnippers en briketten gebruikt. Het verbruik van houtsnippers bedraagt naar schatting 15 Mton (2015) en er wordt een stijging verwacht naar 28 Mton in Houtsnippers worden op dit moment veelal uit lokale bronnen binnen de EU betrokken 9. De toename van de houtvraag zou mogelijk prijsstijgingen voor houtige grondstoffen met zich kunnen meebrengen 10, evenals een toenemende competitie voor grondstoffen tussen verschillende toepassingen. In de prijszetting van houtige stromen spelen echter veel factoren mee, waardoor het niet duidelijk is in welke mate dergelijke prijsstijgingen toe te schrijven zijn aan de toegenomen vraag vanuit de energiesector (zie ook 2.3.1) 2.3 Houtpellets uit Noord-Amerika situatieschets Voorliggend hoofdstuk geeft een overzicht van de pelletproductie in de VS en Canada. Deze regio s zijn momenteel de belangrijkste brongebieden van houtpellets voor de Belgische producenten van bio-energie Aard en volumes De belangrijkste internationale producenten van houtpellets zijn de VS, Canada en Rusland (Tabel 3). Vlaanderen importeert het merendeel van haar houtpellets voor energieproductie uit het Zuidoosten van de Verenigde Staten. De Belgische pelletimport bedroeg ca ton in 2013 en ton in 2014, waarvan het aandeel uit de VS respectievelijk ca ton (2013) en ca ton (2014) uitmaakt 11, Flach B., Lieberz S., Rondon M., Williams B. en Teiken C. (2015). EU Biofuels Annual USDA GAIN Report. Online: pdf Flach B., Lieberz S., Rondon M., Williams B. en Teiken C. (2015). EU Biofuels Annual USDA GAIN Report. Online: pdf Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 27/166

30 Tabel 3: Pelletproducerende landen (bron: Flach et al. (2015)) Bij een groei van het aandeel bio-energie, zal deze import nog verder toenemen, ook vanuit andere regio's. De export van pellets uit de VS steeg met 57% tussen 2012 en 2013 en nog eens met 40% tussen 2013 en 2014 (cijfers Flach et al. (2015)). Meer dan 98% van deze export is bestemd voor Europa (voornamelijk het VK) en 99% van de in de VS geproduceerde pellets zijn afkomstig uit het Zuidoosten en Zuidelijk mid-atlantisch deel van de VS 13. De evolutie van de pelletproductie in het Zuiden van de VS wordt getoond in Figuur Er wordt een zeer sterke stijging verwacht vanaf /166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

31 Met name de staten Georgia, North Carolina, Alabama en Florida zijn grote houtproducenten. Houtproductie in Noord-Amerika was de laatste decennia voornamelijk gericht op het produceren van zaaghout (voor hoogwaardige bouwtoepassingen) en pulphout (voor de productie van papier en plaatmaterialen) 15. De grootste afnemer van houtige stromen is de papiersector (zie tabel 16 ). Tabel 5: Houtgebruik in Noord-Amerika (bron: DECC, 2014) In het Zuidoosten van de Verenigde staten is 84% van het bosareaal (dat 93% van de houtvoorraad vertegenwoordigt) in handen van private landeigenaren 17. Sinds 1952 wordt in de VS minder hout geoogst dan er natuurlijke aangroei is. Deze bossen vertegenwoordigen bijgevolg een belangrijke koolstofopslag. In 2030 zal de VS naar schatting jaarlijks miljoen ton (droge massa) biomassa beschikbaar hebben in bossen, voornamelijk in de zuidoostelijke staten. Onderstaande figuur toont de geproduceerde houtvolumes in Noord- Amerika. De sterke afname tussen 2005 en 2010 is te wijten aan de recessie op de huizenmarkt en, in mindere mate, aan een krimp van de papierindustrie. Voorspellingen naar de toekomst gaan er van uit dat de houtwinning tegen 2020 weer op het niveau van voor de recessie zal zitten en nadien nog verder zal stijgen, met name door een toenemende export (o.a. naar China) IEA Bioenergy, Global Wood Pellet Industry Market and Trade Study. 16 DECC, Life cycle impacts of biomass electricity in AEBIOM, Forest Sustainability and Carbon Balance of EU Importation of North American Forest Biomass for Bioenergy Production. 18 DECC, 2014, op basis van literatuurbronnen Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 29/166

32 Figuur 6: Evolutie van de rondhout productie in de VS en Canada (bron: DECC, 2014) Forest2Market, dat marktgegevens verzamelt over de Amerikaanse markt in houtproducten, publiceerde eind 2015 een studie over de markttrends op de houtmarkt in de VS, met speciale aandacht voor de effecten van de toenemende pelletexport uit de VS op de andere houtverwerkende sectoren en de marktprijs van houtstromen 19. In deze studie wordt becijferd dat de oogst van pulphout voornamelijk wordt gedreven door niet-pellet toepassingen, aangezien het gebruik voor pelletproductie slechts een fractie uitmaakt van het gebruik voor andere industrieën. 19 Forest2Market (2015). Wood supply Market Trends in the US South Studie in opdracht van: National Alliance of Forest Owners (NAFO), US Endowment for Forestry and Communities, US Industrial Pellet Association (USIPA). Online: 30/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

33 Pulphout Toepassing Houtgebruik (Mton) Altlantische regio % van het pine pulphout bestand Naaldhout ('pine') Pellets 1,7 0,3% 3,2% Niet-pellets 52,2 10,0% 96,8% Loofhout ('hardwood') Pellets 2,3 0,4% 15,2% Golf van Mexico regio Niet-pellets 12,8 2,2% 84,8% Naaldhout ('pine') Pellets 2,0 0,3% 3,0% Niet-pellets 65,4 10,0% 97,0% Loofhout ('hardwood') Pellets 0,031 <0,1% <0,1% Niet-pellets 20,8 3,3% 100% % van de pine pulphout oogst Tabel 6: Pulphoutgebruik voor pellet en niet-pellet toepassingen in 2014 in het Zuiden van de VS (bron: Forest2Market, 2015) Figuur 7: Marktdynamiek naaldhout ('pine') - Zuidelijke VS (bron: Forest2Market) Figuur 8: Marktdynamiek loofhout ('hardwood') - Zuidelijke VS (bron: Forest2Market) Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 31/166

34 In het geval van naaldhout steeg de vraag voor pulphout sinds 2011 in gelijke mate vanuit de pellettoepassing als vanuit andere toepassingen. In het geval van loofhout steeg de vraag naar pulphout voor pellets, terwijl de vraag vanuit de andere toepassingen ongeveer even sterk daalde. Toch steeg ook voor loofhout de marktprijs van het pulphout. Pulphout wordt op 2 manieren gewonnen: via dunningshout en als laagwaardiger bijproduct van de oogst van rondhout (takhout, slechte stammen,...). De productie van pulphout hangt dus samen met de productie van zaaghout. Stammen met een grotere diameter zijn veel hoogwaardiger, waardoor deze een betere prijs krijgen van de zagerijen dan vanuit de papier-, OSB- en pelletbedrijven. Om wille van de tijd die nodig is om dikkere stammen te kweken, argumenteert Forest2Market dat boseigenaars zeer prijsgevoelig zijn en eerder geneigd zullen zijn om de oogst uit te stellen indien de marktprijzen laag zijn. Hierdoor vermindert echter ook de productie van pulphout, waardoor de hoeveelheid 'beschikbaar' pulphout daalt en de prijzen voor pulphout stijgen. Dit effect wordt nog eens versterkt doordat door een verminderde zagerij-activiteit ook het aanbod aan zagerijafval daalt, waardoor er nog meer druk komt op de vraag naar pulphout ter vervanging van dit zaagsel. Op basis van een reeks case studies bestudeerde Forest2Market de oorzakelijke factoren voor de recente prijsstijging in de pulphoutmarket in de Zuidelijke VS. Naast de groeiende pelletexport naar Europa, spelen ook andere factoren, zoals: Gedaalde vraag naar zaaghout en plaatmateriaal vanuit de bouwindustrie, ten gevolge van de huizencrisis in de VS; Verminderde vraag naar pulphout vanuit de papier- en verpakkingsindustrie (o.a. vermindering van papierproductie voor dagbladen en tijdschriften ten gevolge van de digitalisering); Wijzigingen in boseigenaarschap van industriële naar private en financiële eigenaars, waardoor het bosbeheer meer gericht is op het bekomen van maximale waarde uit houtproducten, eerder dan het bevoorraden van de eigen installaties; Wijzigingen in de locatie van actieve en gesloten zagerijen, pelletproducenten en houtverwerkende bedrijven; Uitzonderlijke weersomstandigheden: meer dan gemiddelde regenval in de periode Forest2Market concludeert op basis van hun bevindingen dat niet alleen de productie van pellets voor export een impact heeft op de oogst en de prijsevoluties van hout in de Zuidelijke VS, maar dat de andere factoren eveneens een belangrijke rol spelen. Forest2Market onderzocht eveneens of de geografische spreiding van pellet- en houtverwerkende fabrieken en de opening/sluiting van faciliteiten kan worden gerelateerd aan toegenomen concurrentie vanuit de exportvraag naar pellets. De studie wees uit dat tussen 1995 en houtverwerkers sloten, terwijl 38 nieuwe werden geopend. Het aantal plaatfabrikanten bleef nagenoeg stabiel (met een lichte verschuiving van spaanplaat naar OSB), terwijl voornamelijk papierfabrieken sloten (15, geen nieuwe) en er 19 exportgerichte pelletfabrieken opstartten. Uit de geografische analyse werden er echter geen aanwijzingen gevonden dat de komst van pelletfabrieken andere (gezonde) houtverwerkers heeft verdrongen. De dalende trend in de houtverwerkende industrie kan wel worden toegeschreven aan een dalende vraag naar deze producten (papier, bouwmaterialen), waarna de pelletproductie geleidelijk aan de sourcing gebieden van deze gesloten installaties begon aan te boren. Andere studies geven dan weer een ander beeld van de prijsevoluties van pulphout in de sourcingregio s. 20,21,22 Men kan besluiten dat de verhoogde vraag naar pellets wel degelijk een prijseffect heeft voor bepaalde houtkwaliteiten, maar dat de inschatting van de impact daarvan niet éénduidig is. 20 US Forest Service (2014). Effect of Policies on Pellet Production and Forests in the U.S. South: A Technical Document Supporting the Forest Service Update of the 2010 RPA Assessment, US Forest Service, Southern Research Station, December Virginia Tech (2014) Assessment of Virginia s Commercial Wood Supply. Virginia Tech, Center for Natural Resources Assessment & Decision Support, December Forisk Consulting (2014). Wood Bioenergy US. Vol. 6, Issue 4 (Sept./Oct. 2014) 32/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

35 Daarnaast heeft de regering Obama met het Clean Power Plan aangekondigd om in de toekomst sterker in te zetten op hernieuwbare energie, waarbij bio-energie als klimaatneutraal wordt beschouwd. De impact van deze maatregel op de vraag naar hout binnen de VS en de export naar Europa is momenteel nog niet duidelijk. Binnen de VS rijst echter ook protest tegen de massale uitvoer van hout, onder de vorm van pellets of chips om, vooral in de EU, te worden verbrand in het kader van het hernieuwbare energiebeleid 23. Eveneens is er heel wat kritiek op de klimaatneutrale status die biomassa van de US EPA heeft gekregen onder het Clean Power Plan 24,25, Bosbeheer in de VS Bossen in de VS worden typisch beheerd met het oog op meerdere producten ('multiple purpose forests'): hoogkwalitatief hout voor de zagerijen, hout voor de pulp- en papier industrie en laagkwalitatief hout en resten voor bio-energie. Managementpraktijk en oogstbeslissingen worden genomen met het oog op de meer hoogwaardige producten. Beheer met het oog op louter bio-energie-hout is economisch niet rendabel 27. Door de huizencrisis en de dalende vraag naar bouwmaterialen, is er echter momenteel een overaanbod aan hout, wat door de groeiende vraag naar pellets wordt opgenomen door de pelletindustrie. Traditioneel gebruiken de pelletfabrieken residuen uit zagerijen (zaagsel, schaafsel) als grondstof. Dit genereert een bijkomende inkomstenbron door de valorisatie van een laagwaardige afvalstroom. Bovendien is zaagsel droog en zuiver en dus een ideale grondstof voor de productie van pellets. Echter, door het dalende aanbod uit de zagerijen en een stijgende vraag naar pellets vanuit de bioenergiesector in Europa en Noord-Amerika, is het aanbod uit zagerijen niet meer toereikend en wordt meer en meer op zoek gegaan naar alternatieve houtstromen, zoals rondhout van dennen, residuen uit de bosbouw, schors en korte omloophout (Figuur 9). Schors en afvalhout uit bossen worden vervolgens gebruikt om het rondhout te drogen. Een dergelijke diversificatie in houtstromen is eveneens nodig om te kunnen voldoen aan de voorwaarden van kwaliteit, volumes en prijs in lange termijn contracten met grote energieproducten. Het gebruik van rondhout is nodig om schommelingen in aanbod en kwaliteit van residuen uit zagerijen te kunnen ondervangen McCabe-memo: 2-Emissions-Memo pdf 25http:// AEBIOM, Forest Sustainability and Carbon Balance of EU Importation of North American Forest Biomass for Bioenergy Production. 28 IEA Bioenergy, Global Wood Pellet Industry Market and Trade Study Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 33/166

36 Figuur 9: Voorziene inputstromen voor houtpelletproductie in Z.O. V.S. (Bron: Effect of Policies on Pellet Production and Forests in the U.S. South, USDA, december 2014) Figuur 10: Prijsevoluties in houtstromen (bron: DECC, 2014) In de VS wordt het beheer van private en publieke bossen per staat geregeld. Er is veel variatie tussen staten wat betreft beleid rond houtige biomassa. 29 Op vlak van bio-energieproductie is er geen specifieke regelgeving voor duurzaam bosbeheer in de VS. Recent heeft de Forest Guild wel enkele aanbevelingen geformuleerd om de impact van bio-energieproductie op biodiversiteit en habitat te minimaliseren, maar het is onduidelijk in welke mate deze op het terrein worden opgevolgd 29, Iriarte L., Fritsche U.R. (2014). Impact of promotion mechanisms for advanced and low-iluc biofuels on biomass markets. Wood pellets from the US to theh EU. 30 Evans et al. (2013) Forestry bioenergy in the Southeast United Staes: implications for wildlife habitat and biodiversity. 34/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

37 Eén van de basissystemen die gehanteerd worden zijn de best management practices (BMP), die door 44 staten werden aangenomen, hetzij op vrijwillige basis of verplicht. De BMP worden door de betrokken staat of een planningsagentschap opgesteld en focussen voornamelijk op bodembescherming en de naleving van de Clean Water Act, soms op duurzaam oogsten, herbebossing en afvalverwerking, maar niet op biodiversiteit. De belangrijkste onafhankelijke certificatiesystemen in Noord-Amerika zijn: Canadian Standards Association's Sustainable Forest Management (CSA-SFM), Sustainable Forestry Initiative (SFI) en Forest Stewardship Council (FSC). CSA-SFM en SFI worden erkend door PEFC. Bovendien is in de VS eveneens het American Tree Farm System (ATFS) actief, een systeem dat specifiek gericht is op (groeps)certificatie van kleine, niet-industriële landeigenaars. ATFS wordt eveneens door PEFC erkend. Deze systemen bewaken de biodiversiteit in bossen, het gebruik van chemicaliën, waterbescherming en herbebossing 31. In Zuid-VS is slechts 17% van de bosoppervlakte gecertificeerd onder vrijwillige systemen (1% FSC, 10% SFI, 6% ATFS). In Canada is bijna ¾ van de commercieel uitgebate bossen gecertificeerd, ongeveer gelijkmatig verdeeld tussen FSC, SFI en CSA-SFM 31. Er is weinig wetenschappelijke kennis beschikbaar om deze verschillende certificatiesystemen te benchmarken met FSC. Een vergelijkende studie van FSC, SFI en CSA-SFM door Clark & Kozar (2011) kwam tot de conclusie dat FSC het best scoort op vlak van ecological health en sociale criteria, terwijl CSA-SFM de beste was op vlak van bosproductiviteit en economische levensduur van het bedrijf AEBIOM, Forest Sustainability and Carbon Balance of EU Importation of North American Forest Biomass for Bioenergy Production. 32 Clark, M. R., and J. S. Kozar Comparing sustainable forest management certifications standards: a metaanalysis. Ecology and Society 16(1): 3. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 35/166

38

39 3 Beleidskader inzake duurzaamheidscriteria voor houtige biomassa De voorbije jaren werden op Europees niveau heel wat discussies gevoerd omtrent bindende duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa in het kader van de doelstellingen voor hernieuwbare energie. Uiteindelijk werd echter geen akkoord bereikt. Europa moedigt evenwel de individuele lidstaten aan om zelf duurzaamheidscriteria in te voeren, bij voorkeur gebaseerd op de bestaande criteria voor vloeibare biomassa in de richtlijn hernieuwbare energie (RED) en bij voorkeur in samenspraak met andere lidstaten. Naast aanbevelingen voor duurzaamheidscriteria voor energietoepassingen, kent Europa een lange historiek in de ontwikkeling van maatregelen voor duurzaam bosbeleid. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in de EU Forest Strategy. Daarnaast zijn met betrekking tot duurzame houtproductie ook de Europese houtverordening (EU Timber Regulation) en Flegt (Forest Law Enforcement, Governance and Trade) belangrijke beleidsinstrumenten. In België is er op federaal niveau het Koninklijk Besluit voor biobrandstoffen dat een vertaling is van de RED voor wat betreft de duurzaamheidseisen voor biobrandstoffen voor transport. Daarnaast bestaat er een Koninklijk Besluit voor niet-industriële pellets waarin voorwaarden gekoppeld worden aan de oorsprong van hout voor de productie van pellets. Op Vlaams niveau zijn er voor materiaaltoepassingen momenteel geen bindende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa van kracht. Het Vlaamse Energiebesluit daarentegen bevat voor biomassatoepassingen voor groene warmte een aantal eisen die invloed hebben op de duurzaamheid van de gebruikte biomassa. Voor groene stroom zijn er geen duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa als dusdanig, maar zijn wel een aantal directe duurzaamheidseisen geldig. 3.1 Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie De Energy 2020-strategie van de EU legt de nadruk op de overgang van fossiele brandstoffen naar 20% hernieuwbare energie en 10% hernieuwbare transportbrandstoffen in De Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED, 2009/28/EC, gewijzigd volgens de ILUC Richtlijn van 9 september 2015) legt de volgende duurzaamheidscriteria op aan biobrandstoffen (voor transport) en vloeibare biomassa (voor elektriciteit, warmte en koeling): minimum 35% CO 2 reductie t.o.v. fossiele brandstof, die vanaf 01/01/2018 wordt verhoogd tot 50%. Voor installaties waarvan de productie na 05/10/2015 is gestart, bedraagt dit 60%; geen biomassa afkomstig van land met een grote biodiversiteit; geen biomassa afkomstig van geconverteerd land met hoge koolstofreservoirs of van veengebied dat na 2008 geconverteerd is; biomassa afkomstig uit de EU moet geteeld zijn overeenkomstig de goede landbouwpraktijken van het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid; De RED bepaalt dat ook emissies ten gevolge van directe landgebruiksveranderingen moeten worden meegerekend in de BKG-berekening (bijlage V, deel C, punt 7). In de ILUC-richtlijn ter wijziging van de RED worden enkele voorlopige ramingen vastgelegd voor emissies van biobrandstoffen en vloeibare biomassa ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik (ILUC) (gco 2eq/MJ), namelijk voor granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen (Bijlage II, punt 2). De emissies ten gevolge van ILUC moeten wel worden gerapporteerd door de lidstaten aan de Commissie, maar er worden geen ILUC-factoren mee opgenomen in de BKG-berekening zoals vastgelegd in bijlage V van de RED. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 37/166

40 Er zijn dus voorlopig geen gevolgen voor het al dan niet verkrijgen van steun in het geval van ILUC. Echter, om het risico op ILUC te beperken werd met deze richtlijn een maximumbijdrage aan het nationale streefcijfer voor hernieuwbare energie ingevoerd voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa verkregen uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen die als hoofdgewas primair voor energiedoeleinden op landbouwgrond worden geteeld. Deze maximumbijdrage mag niet meer zijn dan de energiehoeveelheid die overeenstemt met 7% van het eindverbruik van energie in de vervoersector. De effectiviteit van de ILUC-richtlijn zal na 2017 geëvalueerd worden. Hierbij zal eveneens meer wetenschappelijke onderbouwing worden verzameld rond indirecte landgebruiksverandering en waar passend, zullen voorstellen worden opgenomen om ILUC-emissiefactoren mee in de wetgeving op te nemen. Uiterlijk 31 december 2017 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een evaluatie, gebaseerd op de beste beschikbare en meest recente wetenschappelijke gegevens, van: a) de doeltreffendheid van de bij deze richtlijn ingevoerde maatregelen voor de beperking van de broeikasgasemissies gerelateerd aan indirecte veranderingen in het landgebruik ten gevolge van de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa. Het verslag bevat tevens de meest recente beschikbare informatie over de belangrijkste aannames die van invloed zijn op de resultaten van de modellering van broeikasgasemissies gerelateerd aan indirecte veranderingen in het landgebruik ten gevolge van de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, inclusief de gemeten trends in landbouwopbrengsten en productiviteit, de allocatie van bijproducten en de waargenomen mondiale veranderingen in landgebruik en ontbossing, en de mogelijke gevolgen van het beleid van de Unie, zoals het milieu-, het klimaat- en het landbouwbeleid, waarbij de belanghebbenden in het evaluatieproces worden betrokken; [...] d) de mogelijkheid om criteria op te stellen voor de bepaling en certificering van biobrandstoffen en vloeibare biomassa met een laag risico op indirecte verandering in het landgebruik die worden geproduceerd overeenkomstig de duurzaamheidscriteria van de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG, teneinde, indien nodig, bijlage V bij Richtlijn 98/70/EG en bijlage VIII bij Richtlijn 2009/28/EG te actualiseren; Het in de eerste alinea bedoelde verslag gaat, indien passend, vergezeld van wetgevingsvoorstellen, gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis, ter: a) invoering van aangepaste geraamde emissiefactoren met betrekking tot indirecte veranderingen in het landgebruik in de aangewezen duurzaamheidscriteria van Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG; [...] Biobrandstoffen en vloeibare biomassa die vervaardigd zijn uit afvalstoffen en residuen die niet afkomstig zijn van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw moeten enkel voldoen aan de minimale broeikasgasprestaties en niet aan de andere criteria. De methodologie die de RED voorschrijft voor het berekenen van de BKG-emissies is gebaseerd op levenscyclusanalyse (LCA) en houdt rekening met de emissies tijdens de teelt, oogst, verwerking en het transport van de biomassa. Directe wijzigingen in landgebruik worden eveneens meegerekend (indien na 2008 gebeurd). Deze methodologie houdt slechts gedeeltelijk rekening met de koolstofopslag in bossen en bodems en de koolstofschuld (bv. in geval van landgebruiksveranderingen na 2008) en hoewel ILUC via de ILUC-richtlijn mee in de rapportering zal worden opgenomen, is er nog geen verplichting om ILUC mee in rekening te brengen in de BKG-berekening. Wel is er een beperking van het aandeel biobrandstoffen en vloeibare biomassa die aanleiding kunnen geven tot ILUC in het behalen van de doelstellingen voor hernieuwbare energie. 38/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

41 Enkel biobrandstoffen en vloeibare biomassa die aan alle duurzaamheidscriteria in de RED voldoen worden meegerekend in de landelijke doelstellingen inzake hernieuwbare energie en komen in aanmerking voor financiële ondersteuningsmaatregelen. Om aan te tonen dat aan de criteria voldaan is, kan gebruik gemaakt worden van regelingen van individuele lidstaten of van vrijwillige schema's die door de Commissie erkend worden als RED-compliant. Actoren kunnen bijgevolg kiezen of ze de algemene richtlijnen volgen van het land waarin ze biobrandstoffen vermarkten (indien beschikbaar), of zich aansluiten bij een erkend vrijwillig schema Europese aanbevelingen voor duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa voor energiedoeleinden Hoewel de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED, 2009/28/EC) duurzaamheidscriteria oplegt aan vloeibare en gasvormige biobrandstoffen voor transport en vloeibare biomassa voor andere sectoren, gelden er voor vaste en gasvormige biomassa en voor andere nietenergietoepassingen momenteel nog geen bindende criteria op EU-niveau, onder meer na tegenstand van enkele Scandinavische landen. Lidstaten mogen wel op eigen initiatief criteria voor vaste biomassa opleggen. Hierbij moet wel vermeden worden dat deze criteria een handelsbarrière zouden vormen of een belemmering zouden zijn voor de ontwikkeling van de bio-energiemarkt. Bovendien moet de rationale van het gebruik van biomassa blijven liggen in het realiseren van significante BKG-reducties. Om conflicterende regelgeving tussen lidstaten te vermijden, raadt de Europese Commissie lidstaten aan samen te werken bij de invoering van criteria. De Commissie doet wel enkele aanbevelingen aan lidstaten die zelf duurzaamheidscriteria willen opleggen voor vaste of gasvormige biomassa voor elektriciteitsproductie, verwarming en koeling 34 : Sluit zoveel mogelijk aan bij de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen uit de Richtlijn Hernieuwbare Energie (2009/28/EC) 35 ; Als uitzondering op de eerste aanbeveling wordt aanbevolen om het emissiereductiecriterium niet op te leggen voor vaste en gasvormige biomassa die vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen of residuen. Voor vaste en gasvormige biomassa uit andere afvalstoffen en residuen wordt dit wel aanbevolen, overeenkomstig bijlage II van de mededeling van de Commissie (COM(2010)11 final), waarin ook standaardwaardes voor de broeikasgasreducties voor deze producten staan opgenomen; Pas de methodologie voor het berekenen van de broeikasgasemissies aan, zoals beschreven staat in bijlage I van de mededeling van de Commissie (COM(2010)11 final), waarbij de waarde van de standaard broeikasgasemissiereductie moet worden aangepast aan de energetische omzettingsefficiëntie van de installatie die elektriciteit en/of warmte of koeling produceert; Bevorder installaties met een hoog energieomzettingsrendement door bij de ondersteuning een onderscheid te maken ten gunste van installaties met een hoog energieomzettingsrendement, zoals hoogrendementsinstallaties met WKK; Er wordt aanbevolen om de toepassing van de duurzaamheidscriteria te beperken tot de grootschalige energieproducenten, met installaties van meer dan 1MW thermische of meer dan 1 MW elektrische capaciteit. Duurzaamheidscriteria voor kleinschalige installaties (<1MW) veroorzaken te zware administratieve lasten. Niettemin moeten betere prestaties en een hogere efficiëntie natuurlijk wel worden aangemoedigd. 33 IEA (2012). Pelkmans et al. Prospective study: implementation of sustainability requirements for biofuels and bioenergy and related issues for markets and trade. 34 COM(2010)11 final. Verslag van de commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de duurzaamheidseisen voor het gebruik van vaste en gasvormige biomassa bij elektriciteitsproductie, verwarming en koeling. 35 Richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG) uri=oj:l:2009:140:0016:0062:nl:pdf Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 39/166

42 Daarnaast beveelt de Commissie de lidstaten ook aan om het gebruik van biomassa beter te documenteren en informatie bij te houden over de oorsprong van de primaire biomassa die wordt gebruikt voor elektriciteitsproductie, warmte en koeling om op die manier de effecten van dit gebruik op de gebieden van oorsprong te kunnen monitoren. Uiteindelijk is het doel van de EC aanbevelingen om de duurzame productie en het duurzaam gebruik van biomassa te bevorderen, een goede werking van de interne markt voor biomassa te waarborgen en belemmeringen voor de ontwikkeling van bio-energie uit de weg te ruimen 36. Vooral het risico dat duurzaamheidscriteria tot handelsbelemmeringen tussen landen zouden leiden, wordt als bedreigend gezien, aangezien de handel in biomassa essentieel is voor het veiligstellen van de betrouwbaarheid en flexibiliteit van de biomassa-keten. Aspecten die echter weinig of niet werden opgenomen in de RED-criteria, noch in de aanbevelingen voor criteria voor vaste en gasvormige biomassa zijn onder andere de volgende: duurzame landbouwpraktijken of bosbeheersaspecten 37 ; koolstofschuld te wijten aan landgebruiksverandering die plaats vond voor 2008 of indirecte landgebruiksverandering; andere milieu-effecten, naast BKG-emissies en effecten op gebieden met hoge biodiversiteit; sociale criteria; indirecte effecten, zoals Indirect Land Use Change (ILUC) 38 en Indirect Wood Use change (IWUC). Een beperking van de formulering van het BKG-criterium in de RED is dat het, gezien het een energierichtlijn betreft, natuurlijk rechtstreeks gekoppeld wordt aan de energetische toepassing van deze biomassa. Er wordt in deze richtlijn niet vermeld hoe dit criterium zou moeten worden toegepast in andere domeinen, zoals materiaaltoepassingen (hoe de referentieketen kiezen, timeframe, marginale of gemiddelde alternatieven, enz.). 3.3 Duurzaam bosbeheer en duurzame houtproductie in de EU De ambitie voor duurzaam bosbeheer in de EU is opgenomen in de EU Forest Strategy 39, die in 2013 werd aangenomen door de Europese Commissie. Tegen 2020 is de doelstelling dat alle EU bossen worden beheerd volgens de principes van duurzaam bosbeheer (SFM) en dat de EU deze ambitie eveneens uitdraagt wereldwijd. Duurzaam bosbeheer (SFM) wordt door de Ministerial Conference on the Protection of Forests in Europe gedefinieerd als 40 : Sustainable management means the stewardship and use of forests and forest lands in such a way, and at a rate, that maintains their biodiversity, productivity, regeneration capacity, vitality and their potential to fulfil, now and in the future, relevant ecological, economic and social functions, at local, national, and global levels, and that does not cause damage to other ecosystems. 36 COM(2010)11 final. Verslag van de commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de duurzaamheidseisen voor het gebruik van vaste en gasvormige biomassa bij elektriciteitsproductie, verwarming en koeling. 37 Bosbeheersaspecten worden in beperkte mate meegenomen: in de BKG-berekening van de RED is de land carbon stock calculation gebaseerd op de IPCC Tier 1 methodologie waarin onderscheid gemaakt wordt tussen verschillende tillage practices en input-hoeveelheden (ook voor bos). Als een marktpartij zelf actuele waarden wil berekenen, kan hierin keuze gemaakt worden. 38 Wel opgenomen in de rapportage, maar nog niet in de BKG-berekening 39 COM(3013) 659. A new EU Forest Strategy: for forests and the forest-based sector /166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

43 De resolutie van Helsinki 41 stelt een Europees erkende set van 12 criteria voor, waarbinnen bepaalde certificatiesystemen worden aanvaard. Forest Europe ontwikkelde 6 criteria voor duurzaam bosbeheer: 1. Maintenance and appropriate enhancement of forest resources and their contribution to global carbon cycles; 2. Maintenance of forest ecosystems health and vitality; 3. Maintenance and encouragement of productive functions of forests (wood and non-wood); 4. Maintenance, conservation and appropriate enhancement of biological diversity in forest ecosystems; 5. Maintenance, conservation and appropriate enhancement of protective functions in forest management (notably soil and water); and 6. Maintenance of other socio-economic functions and conditions. BOSPLUS vertaalde deze 6 basisprincipes in praktische richtlijnen voor Vlaanderen 42. Wat betreft de houtproductie is er op EU-niveau het FLEGT (Forest Law Enforcement, Governance and Trade) partnership proces en de EU TR (EU Timber Regulation) waarvan verwacht wordt dat deze elkaar zullen versterken. Het FLEGT partnership werd in 2003 gerealiseerd om de illegale houtkap te reduceren door duurzaam en legaal bosbouw management te versterken, beheer te verbeteren en legaal geproduceerd hout te promoten. Onder dit partnerschap vallen verschillende acties zoals o.a. een VPA (Voluntary Partnership Agreement) tussen Europa en de hout producerende landen. Sinds 2013 verplicht de EU Timber Regulation de operatoren die hout en houtproducten in de markt zetten, aan te tonen dat hun hout gekapt werd in overeenstemming met de geldende wetgeving in het land van herkomst. Op die manier wil Europa de strijd aangaan met illegaal gekapt hout en producten uit illegaal hout. Concreet wil dit zeggen dat de actoren die hout(producten) voor het eerst op de EU-markt brengen een systeem van zorgvuldigheidseisen (due diligence system) moeten opstellen zodat het risico verwaarloosbaar is dat ze illegaal gekapt hout en producten van dergelijk hout op de interne markt brengen. Handelaren (zij die hout of houtproducten kopen of verkopen die al op de interne markt zijn gebracht) zijn enkel verplicht om informatie bij te houden over hun leveranciers en klanten, zodat de keten kan getraceerd worden. Volgens een recent rapport van de Europese Rekenkamer laat de doeltreffendheid van de EU Timber Regulation nog te wensen over omdat enkele Europese lidstaten achterop hinken bij de implementatie 43. Op 30 juli 2015 publiceerde de 'Standing Forestry Committee ad hoc Working group on Sustainable Forest Management Criteria and Indicators' van de Europese Commissie een rapport over de uitwerking en verbetering van de criteria voor SFM met het oog op toepassing in verschillende beleidsdomeinen, onafhankelijk van het eindgebruik van de biomassa 44. De shortlist omvat de volgende sleutelindicatoren: Horizontal (ec-env-soc): forest area (1.1), growing stock (1.2), increments and fellings (3.1), forests under management plan or equivalent instruments (3.5) and protective forests (5.1 and 5.2) Environmental: Forest damage (2.4), carbon stock (1.4), protected forests (4.9) complemented with a possible indicator on Natura 2000, deadwood (4.5) and tree species composition (4.1) Socio-economic: Net revenue (6.3), workforce (6.5), bioenergy production (6.9), wood consumption (6.7) and trade in wood (6.8) %20bosbeheer.pdf Standing Forestry Committee ad hoc Working group on Sustainable Forest Management Criteria and Indicators (2015). Final report. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 41/166

44 De werkgroep geeft aan dat criteria en indicatoren op zich echter onvoldoende zijn om duurzaam bosbeheer ook in de praktijk te garanderen. Voor de effectieve handhaving van de SFM-principes wordt vooral gekeken de bestaande nationale regelgevingen en systemen rond SFM van de lidstaten. De ontwikkeling van nieuwe wetgeving rond SFM en een uitbreiding van de EU Timber Regulation worden door de werkgroep als niet wenselijk beschouwd. In de plaats daarvan moet er meer aandacht gaan naar het verder implementeren van de bestaande EU regelgevingen en initiatieven, in het bijzonder de EU Timber Regulation, de EU FLEGT akkoorden, het FLEGT actieplan, de vogel- en habitatrichtlijn, de bestaande tools voor bosbeheer en de beschikbare marktinstrumenten, zoals de certificatie- en CoC-systemen. 3.4 Belgische duurzaamheidscriteria Belgische duurzaamheidscriteria voor materiaaltoepassingen Op federaal niveau bestaan er in België momenteel geen bindende duurzaamheidscriteria voor houtige biomassa voor materiaaltoepassingen. Wel heeft de federale overheid via een omzendbrief de overheidsdiensten opgedragen om enkel duurzaam geproduceerd hout aan te kopen 45. Via het sectoraal akkoord ter verhoging van het aanbod houtproducten uit duurzaam beheerde bossen (1 maart 2011) engageerden de actoren van de Belgische houtsector zich ertoe om het aandeel gecertificeerde houtproducten op de Belgische markt te verhogen tot ten minste 35% tegen eind Een marktonderzoek concludeerde dat deze ambitie in 2012 reeds overschreden werd (40,5%) Belgische duurzaamheidscriteria voor energietoepassingen In België zijn er op federaal niveau duurzaamheidscriteria voor vloeibare en gasvormige biobrandstoffen voor transport van kracht conform de Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie (zie hierboven) via het Koninklijk besluit van 26 november 2011 houdende bepaling van productnormen voor biobrandstoffen. Vloeibare en gasvormige biobrandstoffen op basis van houtige biomassa moeten dus eveneens aan deze criteria voldoen om in aanmerking te komen voor accijnsvrijstelling en om meegeteld te worden voor de bijmengverplichting. Daarnaast is er ook een Koninklijk Besluit voor niet-industriële pellets voor warmtetoepassing: Koninklijk besluit van 5 april 2011 tot bepaling van de eisen waaraan houtpellets moeten voldoen om gebruikt te worden als brandstof voor niet-industriële verwarmingstoestellen. In dit besluit worden voorwaarden gekoppeld aan de oorsprong van hout voor de productie van pellets: Oorsprong van hout : hout dat wordt gebruikt voor de productie van pellets moet chemisch onbehandeld hout bevatten en afkomstig zijn van werkzaamheden uit duurzaam bosbeheer zoals die met het FSC- en PEFC-label. Andere labels kunnen gebruikt worden zolang ze dezelfde doelstellingen rond duurzaam bosbeheer respecteren als de labels FSC en PEFC. Tot op heden zou dit besluit echter nog niet in de praktijk geïmplementeerd zijn. 3.5 Duurzaamheid van hout in het Vlaams materialenbeleid Voor materiaaltoepassingen bestaan er momenteel geen bindende duurzaamheidscriteria voor houtige biomassa in Vlaanderen. Wel worden enkele duurzaamheidsprincipes vermeld in beleidsdocumenten met betrekking tot materialen /166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

45 Zo wordt in de afvalstoffenrichtlijn 2008/98 (art. 4 2) het volgende vermeld: De lidstaten dienen rekening te houden met de algemene milieubeschermingsprincipes zoals het voorzorgs- en duurzaamheidsbeginsel, de technische uitvoerbaarheid en economische haalbaarheid, de bescherming van hulpbronnen, alsook met de algemene effecten voor milieu en menselijke gezondheid en op economisch en maatschappelijk gebied, overeenkomstig de artikelen 1 en 13. Deze aspecten maken ook onderdeel uit van het duurzaam materialenbeleid dat de Vlaamse Regering in 2011 verankerde in het Materialendecreet. De doelstelling (art.4 2 en 3) van dit decreet stelt: 2: het vaststellen van maatregelen voor het tot stand brengen van materiaalkringlopen waarbij : 1 de gezondheid van de mens en het milieu gevrijwaard worden tegen de schadelijke invloed van de productie en het beheer van afvalstoffen; 2 de uitputting van hernieuwbare en niet-hernieuwbare hulpbronnen, de verspilling van materialen en energie in het algemeen en de schadelijke gevolgen voor mens en milieu, verbonden aan materiaalgebruik en -verbruik, worden tegengegaan om ervoor te zorgen dat het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens en geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu, met name: a) zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora en klimaat op te leveren; b) zonder geluids- en geurhinder te veroorzaken; c) zonder schade aan natuur- en landschapsschoon te berokkenen. In de context van houtige materiaalstromen wil het materialendecreet dus beschouwd over de hele levenscyclus de uitputting van de houtvoorraad en van de hulpbronnen die eraan verbonden zijn (land, water, biodiversiteit, ) tegengaan, alsook schadelijke invloed op de mens en het klimaat. Daarnaast is er ook de strategische doelstelling nr. 3 van de visie en strategie van de Vlaamse overheid voor een duurzame en competitieve bio-economie in die het volgende vermeldt: Duurzaamheid in al zijn aspecten in de lokale en Europese productie en gebruik is één van de belangrijkste criteria voor een Vlaamse bio-economie. Er is daarbij voldoende aandacht voor een optimaal gehalte aan organisch koolstofgehalte en andere nutriënten in de bodem en voor het verbeteren van de omgevingskwaliteit. De duurzaamheid van geïmporteerde biomassa moet worden nagegaan en gegarandeerd aan de hand van criteria. Gelet op de internationale context waarin een Vlaamse bio-economie zal opereren, moeten deze criteria minstens op EU-vlak worden ontwikkeld. 3.6 Duurzaamheid van hout in het Vlaams energiebeleid Het Energiebesluit Voor de productie van groene stroom zijn in Vlaanderen momenteel geen duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa als dusdanig van kracht. Wel worden voor het gebruik van biomassa voor elektriciteitsopwekking eisen opgelegd in het Energiebesluit met betrekking tot het energieverbruik in de aanvoerketen van de biomassa. 46 Visie en strategie van de Vlaamse overheid voor een duurzame en competitieve bio-economie in 2030, juli Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 43/166

46 Bij de berekening van de financiële ondersteuning (i.e. het aantal groenestroomcertificaten) wordt het energieverbruik voor het transport tot aan het Vlaamse Gewest en de voorbehandeling van de biomassa afgetrokken van de bruto productie aan hernieuwbare energie. Deze maatregel stimuleert de groenestroomproducent om deze energieverbruiken zoveel mogelijk te beperken. Het ondersteuningsmechanisme voor groene warmte omvat daarentegen wel duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa. Dit mechanisme bestaat uit een investeringssubsidie en niet zoals de groene stroom certificaten uit een exploitatie ondersteuning. In de voorwaarden voor het in aanmerking komen van investeringssteun (artikel ) 47. Voor groene warmte wordt verwezen naar de voorwaarden die van toepassing zijn voor biomassa voor groenestroomcertificaten, waarbij voor vaste biomassa bijkomend wordt gekeken naar de gebieden van herkomst van de biomassa (cfr. de duurzaamheidscriteria voor vloeibare biomassa): De steun wordt alleen toegekend indien de in de installatie gebruikte vaste biomassa niet afkomstig is uit bepaalde gebieden die ook met betrekking tot vloeibare biomassa uitgesloten zijn, zoals bedoeld in artikel , 1/3, 1/4, 1 en 1/5. Dit betekent dat volgende vaste biomassa uitgesloten wordt voor steun voor groene warmte (artikel , 1/3, 1/4, 1 en 1/5): 1/3 De vloeibare biomassa mag niet geproduceerd zijn uit grondstoffen, verkregen van land met een grote biodiversiteit, dat is land dat in of na januari 2008 een van de hieronder vermelde statussen had, ongeacht of het die status nog steeds heeft: 1 oerbos en andere beboste gronden, meer bepaald bos en andere beboste gronden met inheemse soorten, waar geen duidelijk zichtbare tekenen van menselijke activiteiten zijn en de ecologische processen niet in significante mate zijn verstoord; 2 gebieden die aan een van de onderstaande voorwaarden voldoen: a) ze zijn bij wet of door de relevante bevoegde autoriteiten voor natuurbeschermingsdoeleinden aangewezen; b) ze zijn aangewezen voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten die bij internationale overeenkomst zijn erkend of opgenomen zijn op lijsten van intergouvernementele organisaties of van de International Union for the Conservation of Nature. Daarbij geldt als voorwaarde dat die gebieden erkend zijn door de Europese Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 18, vierde lid, tweede alinea van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG, tenzij wordt aangetoond dat de productie van de grondstof in kwestie geen invloed heeft op die natuurbeschermingsdoeleinden; 3 graslanden met grote biodiversiteit die aan een van de onderstaande voorwaarden voldoen: a) het gaat om grasland dat natuurlijk is, dat is grasland dat zonder menselijk ingrijpen grasland zou blijven en dat zijn natuurlijke soortensamenstelling en ecologische kenmerken en processen behoudt; b) het gaat om grasland dat niet-natuurlijk is, dat is grasland dat zonder menselijk ingrijpen zou ophouden graslanden te zijn en dat rijk is aan soorten en niet is aangetast, tenzij is aangetoond dat de oogst van de grondstoffen noodzakelijk is voor het behoud van de status van grasland. 47 Besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid 44/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

47 De graslanden met grote biodiversiteit moeten bovendien ook aan de criteria en geografische grenzen voldoen die de Europese Commissie in voorkomend geval vaststelt met toepassing van artikel 17, lid 3, c) juncto artikel 25, lid 4 van de Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging van en intrekking van de Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG. 1/4 De vloeibare biomassa mag niet geproduceerd zijn uit grondstoffen verkregen van land met hoge koolstofvoorraden, dat is land dat in januari 2008 een van de hieronder vermelde statussen had, maar dat die status niet langer heeft: 1 waterrijke gebieden, dat is land dat permanent of tijdens een groot gedeelte van het jaar onder water staat of verzadigd is met water; 1/5 De vloeibare biomassa mag niet geproduceerd zijn uit grondstoffen, verkregen van land dat in januari 2008 veengebied was, tenzij aangetoond wordt dat de teelt en het oogsten van die grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich brengt. De ondersteuning die gegeven wordt voor warmte-krachtkoppeling gebeurt door middel van warmte-krachtcertificaten. Deze ondersteuning is niet afhankelijk van de aard van de gebruikte brandstoffen, maar wel van de primaire energiebesparing die de WKK bereikt ten opzichte van een louter warmte of louter elektriciteit producerende installatie, waarbij de keuze van biomassa wel een belangrijke invloed heeft op de berekening Ontwerp van biomassacertificatie als voorwaarde voor groenestroomcertificaten Sinds 2012 is er overleg lopende tussen Vlaamse energiebeleidsmakers en de betrokken sectoren over de manier waarop groenestroomproducenten gegevens moeten bijhouden, laten controleren en rapporteren van de biomassa die in groenestroominstallaties verbruikt wordt om in aanmerking te komen voor de toekenning van aanvaardbare groenestroomcertificaten. Het betreft in dit geval dus niet de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria zelf, maar wel van de manier waarop biomassakenmerken (waaronder criteria) aangetoond moeten worden. Het huidige voorstel betreft een systeem van biomassacertificatie. Oorspronkelijk viel de uitwerking hiervan onder de verantwoordelijkheid van de VREG, maar deze bevoegdheid werd op 1 april 2014 overgedragen naar het VEA. Tot op datum van publicatie van deze studie, werd dit voorstel nog niet in wetgeving omgezet. Het betreft dus een concept dat mogelijks nog aangepast zal worden. In een consultatiedocument van de VREG van 3 februari 2014 wordt de mogelijke opbouw van het systeem beschreven 48. Onderstaande figuur vat het voorstel voor biomassacertificatie systeem samen. 48 VREG, 2014 consultatiedocument biomassa (CONS ), niet meer van toepassing na dossierovername door VEA. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 45/166

48 Figuur 11: Conceptuele voorstelling van het biomassacertificatiesysteem van de VREG (2014) Dit systeem is opgesteld in functie van de huidige Vlaamse energieregelgeving en bevat daarom enkel de criteria voor biomassa die in deze regelgeving zijn opgenomen. Dit betekent dat er voorlopig enkel voor vloeibare biomassa expliciete duurzaamheidscriteria opgenomen zijn. Voor zowel vloeibare als vaste biomassa wordt gecontroleerd of de bepalingen uit het Energiebesluit m.b.t. aanvaardbaarheid worden nageleefd. De kenmerken die betrekking hebben op de aanvaardbaarheid van groenestroomcertificaten zijn: Voor afvalstromen: advies OVAM inzake energetische valorisatie : OVAM geeft voor iedere afvalstroom een advies aan VEA inzake het in aanmerking komen van de betroffen afvalstroom voor energetische valorisatie. Indien de afvalstroom nog in aanmerking komt voor materiaalrecyclage, of indien de afvalstroom niet verwerkt wordt conform de bepalingen van het van toepassing zijnde sectorale uitvoeringsplan zal het advies van de OVAM ongunstig zijn. In dat geval komt de elektriciteit die opgewekt wordt door middel van deze afvalstroom niet in aanmerking voor de toekenning van aanvaardbare groenestroomcertificaten; groenfactor : Voor productie-installaties die elektriciteit opwekken uit afvalstoffen, die al dan niet samen met andere energiebronnen worden verwerkt, bepaalt de OVAM de hoeveelheid energie die in aanmerking komt voor het verkrijgen van groenestroomcertificaten; Voor houtstromen: Indien aangetoond wordt dat de houtstromen vallen onder de noemer korte omloophout of houtstromen die niet gebruikt worden als industriële grondstof (zie Energiebesluit) komen deze wel in aanmerking voor de toekenning van aanvaardbare groenestroomcertificaten: 'korte omloophout': hout van snelgroeiende houtachtige gewassen waarbij de bovengrondse biomassa periodiek tot maximaal 8 jaar na de beplanting of na de vorige oogst, in zijn totaliteit wordt geoogst; 'hout dat geen industriële grondstof is': om te bepalen of aan dit kenmerk voldaan is, werd een adviesbevoegdheid toegekend aan OVAM en de sectorfederaties Fedustria en Cobelpa. 46/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

49 Deze biomassakenmerken dienen per biomassastroom en per biomassaleverancier vastgelegd te worden in een biomassacertificaat. Een biomassacertificaat wordt gekenmerkt door een unieke referentiecode en bevat informatie die door een erkende certificatie-instantie in uitvoering van een erkend certificatieschema werd bepaald voor een specifieke biomassastroom van een specifieke biomassaleverancier. Het bestaat uit twee delen: identificatiegegevens en een overzicht van de biomassakenmerken. Dit biomassacertificaat is maximaal twee jaar geldig. In het vooropgestelde biomassacertificatiesysteem is de aanvrager van groenestroomcertificaten ervoor verantwoordelijk dat de nodige biomassacertificaten verworven worden voor de toekenning van groenestroomcertificaten. Dit kan via de aankoop van een biomassastroom met bijhorend biomassacertificaat. Het biomassacertificaat dient in dat geval verworven te worden door de marktpartij die de biomassastroom aan de poorten van de groenestroomproductie-installatie aflevert. Op deze manier kan de groenestroomproducent aanspraak maken op de kenmerken vermeld op het betreffende biomassacertificaat voor de toekenning van groenestroomcertificaten. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor kleinschalige productie-installaties (<1MW) die gebruik maken van eigen of lokale biomassa, alsook voor alle biogasinstallaties. Deze installaties kunnen hun biomassastromen rechtstreeks laten certificeren bij het VEA via een door het VEA beheerd certificatieschema. Het bepalen van de biomassakenmerken en het opstellen van een biomassacertificaat dient te gebeuren door een erkende certificatie-instantie die deze certificatie uitvoert conform de bepalingen van een erkend certificatieschema. Aangezien het systeem nog niet in voege is, zijn hiervoor nog geen certificatie-instanties erkend Vlaamse ecologiepremie Sinds juli 2015 is het via de Ecologiepremie niet meer mogelijk om een investeringssubsidie aan te vragen voor biomassaverbranding. Dit wordt echter in de toekomst herbekeken, waarbij ook het opleggen van duurzaamheidsvoorwaarden aan de brandstof zal worden opgenomen (in overleg met VEA). 3.7 Duurzaam bos- en natuurbeheer in Vlaanderen Het Vlaams Bosdecreet heeft tot doel het behoud, de bescherming, het beheer, het herstel van de bossen en van hun natuurlijk milieu, en de aanleg van bossen in Vlaanderen te regelen. Het is van toepassing zowel op de openbare bossen als op de privé-bossen. Het is niet van toepassing op fruitboomgaarden en fruitaanplantingen, tuinen, plantsoenen, parken, lijnbeplantingen en houtkanten, boom- en sierstruikkwekerijen en arboreta die buiten het bos gelegen zijn, sierbeplantingen, kerstboomaanplantingen, bepaalde tijdelijke beplantingen en agroforestry-systemen. Het Bosdecreet legt tevens regels vast voor bosbeheerplannen. Deze regels zijn nader bepaald in het Besluit van de Vlaamse Regering (BVR) van 27 juni 2003 betreffende de beheerplannen van bossen. Het beheer van bossen heeft tot doel het bosareaal te bewaren en het te brengen of te behouden in een bestendige staat van veelzijdige functie zoals onder meer economische, sociale, educatieve, wetenschappelijke en ecologische (organisme- en milieubeschermende) functies. Hiertoe heeft de Vlaamse regering eveneens criteria voor duurzaam bosbeheer bepaald en vastgelegd in het Besluit tot vaststelling van de criteria voor duurzaam bosbeheer voor bossen gelegen in het Vlaamse Gewest. Het beheer van de openbare bossen en van de bossen gelegen in gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk moet gebeuren met naleving van deze criteria. Het Vlaamse Natuurdecreet (decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu) legt de basis voor wettelijke bepalingen over het beheerplan van natuurreservaten. In het decreet tot wijziging van de regelgeving van natuur en bos van 9 mei 2014 zijn nieuwe principes voor gesubsidieerd natuurbeheer vastgelegd. De concrete uitwerking van deze principes zijn niet opgenomen in dit decreet. Het is verwacht dat dit zal gebeuren via 3 uitvoeringsbesluiten waaronder een BVR criteria duurzaam natuurbeheer. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 47/166

50

51 4 Bestaande initiatieven rond duurzaamheidscriteria voor hout 4.1 Duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor energietoepassingen in EU lidstaten Voor vaste biomassa is er vanuit Europa geen verplichting om duurzaamheidscriteria op te leggen, maar Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken hebben ondertussen zelf initiatieven genomen in navolging van de Europese aanbevelingen. Onderstaande tabel geeft een samenvatting en vergelijkend overzicht van de regelgeving in deze 3 landen. Een uitgebreide beschrijving per land is opgenomen in bijlage. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 49/166

52 Aspect Nederland Verenigd Koninkrijk Denemarken In voege sinds 2015, met ingroeipad tot 2023 Warmteproductie (RHI): Ingevoerd op 05/02/2015, van kracht sinds 05/10/2015; Elektriciteitsproductie (RO): Ingevoerd in april 2011, van kracht sinds april 2014; Ingevoerd eind 2014, van kracht vanaf 01/08/2016 met overgangsmaatregelen tot Wettelijke status Gedeeltelijk opgenomen in de SDE+-regeling voor het bekomen van financiële steun, gedeeltelijk via convenant tussen energieproducenten en milieuorganisaties i.k.v. RHI als voorwaarde voor het bekomen van financiële steun (warmteproductie) vanaf 5 oktober 2015 Vrijwillige overeenkomst binnen de Deense energiesector, geen sancties bij niet-naleving i.k.v. RO, gekoppeld aan het bekomen van financiële steun (elektriciteitsproductie) vanaf 1 december 2015 Toepassingsgebied Enkel voor bijstook van biomassa in kolencentrales. Differentiatie in criteria ngl. biomassa-categorie (7 categorieën). Houtige biomassa uit productie bossen moet aan alle criteria voldoen, resthout uit bossen of industrie moet slechts aan een beperkt aantal criteria voldoen. Vaste en gasvormige biomassa voor elektriciteit en warmteproductie Houtpellets en houtsnippers voor elektriciteit en warmteproductie BKG-criteria Overeenkomstig EU-methode. Jaarlijkse (gemiddelde) uitstoot mag maximaal 56 g CO 2eq/MJel. en 24 CO 2eq/MJth. bedragen (reductie van 70% t.o.v. de fossiele referentie), waarbij de maximale individuele uitstoot niet hoger dan 74 g CO 2eq/MJel. en 32 CO 2eq/MJth (reductie van 60% t.o.v. de fossiele referentie) Voor warmte is het doel 34,8 g CO 2/MJth (60% reductie t.o.v. fossiele referentie), overeenkomstig EUmethode, via rekentool RHI. Voor elektriciteit is het doel voor de meeste operatoren 79,2 gco 2eq/MJ el. (-60%) voor post-2013 dedicated biomassacentrales is de richtwaarde 66,7 gco 2eq/MJ el. (-66%). Graduele toename in ambitieniveau: Reductie van 60%-66% (2014), 72% (2020) en 75% (2025) t.o.v. fossiele referentie. Reductie van 70% (2015), 72% (2020) en 75% (2025) t.o.v. fossiele referentie. Rekentool voor de Deense situatie moet nog worden ontwikkeld, voorzien voor Q Criteria rond duurzaam bosbeheer Gebaseerd op NTA8080-richtlijn, aan te tonen op regionaal of areaalniveau (met ingroeipad voor areaalcertificatie) afhankelijk van toepassing (warmte, via UK Timber Standard for Heat and Electricity gebaseerd op de criteria uit de UK Timber Standard for Heat and Electricity

53 elektriciteit of WKK) en areaalgrootte. Criteria rond koolstofschuld Lijst van biomassastromen die voldoen of niet voldoen in bijlage 3 van convenant. Aantonen via een bosbeheersplan. Niet opgenomen Opgenomen, maar concrete invulling nog niet bepaald. ILUC-criteria Via LIIB-methodologie of gelijkwaardig. Uitsluitend biomassa met een 'laag ILUC-risico' is aanvaardbaar. Arealen < 500 ha zijn vrijgesteld. Niet opgenomen Opgenomen, maar concrete invulling nog niet bepaald. IWUC-criteria Niet opgenomen Niet opgenomen Opgenomen, maar concrete invulling nog niet bepaald. Erkende systemen voor compliance Nog in uitwerking. via Biomass Suppliers List (BSL) PEFC, FSC (categorie A) Eigen documentatie (categorie B) Regio- en risicogebaseerde aanpak voor kleine en lokale bosbestanden PEFC, FSC, SBP Documentatie-eisen Jaarlijkse rapportage door energieproducenten, jaarlijkse evaluatie van het convenant door onafhankelijke partij Uitzonderingsmaatreg elen voor kleine installaties Warmte: enkele duurzaamheidscriteria voor installaties > 10 MWth. Elektriciteit: Geen differentiëring naar installatiegrootte Rapportering per kwartaal (RHI) of maandelijks (RO), met jaarlijkse audit Self-suppliers < 1MWth worden standaard als duurzaam en legaal beschouwd i.k.v. RHI; Micro-producenten (< 50 kwel.) zijn vrijgesteld van de rapportageverplichtingen i.k.v. RO. Jaarlijkse rapportage, rapporten zijn vrij beschikbaar maar niet onderworpen aan controle door de overheid Installaties < 20 MW vallen niet onder de overeenkomst. Afbouw-scenario voorzien om op termijn ook kleinere installaties te omvatten. Aandeel hout te voldoen aan criteria Geschatte hoeveelheid energiehout nodig in 2020 om doelstellingen te bereiken Ingroeipad met ambitie op 100% tegen Mton/jaar (totaal biomassa), waarvan 3,5 Mton hout voor bijstook (max. 25 PJ) en 5-7 Mton hout voor decentrale warmteopwekking % legaal, 70% moet voldoen aan de andere criteria (RHI en RO) 40% in 2016, 60% in 2017, 75% in 2018, 100% in ,9 23,5 Mton/jaar 6 Mton/ jaar (waarvan 3 Mton pellets) 49

54

55 4.2 Duurzaamheidseisen voor bio-energie in Wallonië In het decreet van 12 april 2001 over hernieuwbare energie heeft het Waalse parlement hernieuwbare energiebronnen gedefinieerd als energiebronnen waarvan het toekomstige gebruik niet wordt beperkt door het verbruik daarvan. 50 Deze definitie lijkt op die van duurzame ontwikkeling: Development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs 51. Daardoor werd steun voor hernieuwbare elektriciteit en WKK gekoppeld aan duurzame energiebronnen 52. In het ministeriële besluit van 12 maart 2007 worden 4 kernaspecten van belang vastgelegd: duurzame grondstoffen, traceerbaarheid, CO2-emissies en betrouwbare auditing. Duurzame grondstoffen Via haar Avis 377 stelt de CWAPE een referentiekader 53 voor om de duurzaamheid van biomassa te evalueren. De principes die aan de grondslag liggen van dit kader zijn: Behoud van de productiecapaciteit van biomassa (bodem, water, ); Optimale kostenefficiëntie; Compatibel met het beleid rond gebruik van biomassa (cascadering). Voor het aantonen van duurzaam bosbeheer wordt de voorkeur gegeven aan certificatie. Hierin is er vrije keuze: het gebruik van bestaande certificatieschema's zoals FSC of PEFC is meestal het eenvoudigst, maar niet steeds mogelijk wegens beperkte beschikbaarheid. Ook andere bewijzen worden aanvaard (bv. SBPcertificatie, verificatie via onafhankelijke audit). Daarnaast wordt gewerkt aan een lijst van biomassa(producten) die zullen worden uitgesloten van ondersteuning voor bio-energie. Risk assessment wordt eveneens gehanteerd. Omdat dit nog nieuw is, kijkt de CWAPE hiervoor naar de richtlijnen van SBP, maar heeft geen vaste criteria: beslissing wordt op ad-hoc basis genomen (i.e. wordt het toekomstige gebruik beperkt door het gebruik daarvan?). CO 2 emissies Voor het berekenen van de BKG-reductie wordt gebruik gemaakt van de BKG-balans en vergeleken met de best beschikbare techniek (BBT) voor elektriciteit (STEG op aardgas) of warmte ( 90% rendement aardgasboiler). Hoe meer BKG-reductie wordt bereikt via de betrokken installatie, hoe meer subsidies worden toegekend. Koolstofschuld is momenteel niet opgenomen in de berekening, maar men bekijkt momenteel hoe dit in de toekomst wel zou kunnen worden meegenomen. ILUC/IWUC zijn niet opgenomen aangezien er nog geen wetenschappelijke consensus is over hoe de CO 2-uitstoot hiervan berekenen. Informatieverplichtingen Er zijn geen uitzonderingsmaatregelen voorzien voor kleine installaties of arealen, maar meer soepele controles. 50 Artikel 2 9 sources d énergie renouvelables : toute source d énergie, autre que les combustibles fossiles et les matières fissiles, dont la consommation ne limite pas son utilisation future, notamment l énergie hydraulique, l énergie éolienne, l énergie solaire, l énergie géothermique et la biomasse; 51Our Common Future, United Nations World Commission on Environment and Development (WCED), regerinsgbesluit van 30 november 2006 bepaalt ook expliciete criteria van duurzaamheid voor vloeibare biomassa. 53

56 Figuur 12: Avis Niet-gouvernementele initiatieven Om duurzaamheidsaspecten van vaste biomassa te monitoren en te verbeteren, bestaan er naast de hoger besproken overheidsinitiatieven ook verschillende initiatieven die opgezet en beheerd worden door nietgouvernementele actoren. Aangezien overheidsinitiatieven vaak een beroep doen op dit type initiatief, bijvoorbeeld als geschikt certificatiesysteem om de overeenstemming met de gestelde duurzaamheidscriteria aan te tonen, bespreken we hier enkele relevante initiatieven FSC en PEFC De Forest Stewardship Council (FSC) en het Programme for the Endorsement of Forest Certification Schemes (PEFC) zijn wereldwijd de twee grootste niet-gouvernementele organisaties die een certificatiemechanisme voor duurzaam bosbeheer beheren. FSC is een internationale non-profit organisatie die in 1993 werd opgericht door boseigenaars, hout- en papierbedrijven, sociale bewegingen en milieuorganisaties. FSC streeft naar een duurzaam bosbeheer wereldwijd, volgens strikte sociale, ecologische en economische criteria. Wereldwijd is er meer dan 182 miljoen ha bos dat over een FSC certificaat beschikt 54. In België is er ha FSC bos 55, wat overeenkomt met 3,4% van de totale bosoppervlakte in België 56. De internationaal vastgestelde FSC Principes en Criteria (P&C) vormen de basisvereisten voor certificatie. Deze FSC P&C worden op internationaal niveau vastgesteld door de leden van FSC Internationaal, en worden verder verfijnd op regionaal of nationaal niveau. FSC boscertificering is gebaseerd op een grondige en minstens jaarlijkse evaluatie van het gevoerde bosbeheer. 54 Factsheet FSC International, geconsulteerd op 04/09/2015: 55 cijfers van 56Totaal bosareaal in België: ha volgens

57 Ook belangrijk is dat er een duidelijk bosbeheersplan aanwezig is, conform de FSC regels, en aangepast aan de grootte en intensiteit van het bosbeheer. Voorbeelden van ecologische aspecten meegenomen in het FSC systeem: Bosgebieden met grote natuur- en cultuurwaarden worden beschermd of op aangepaste wijze beheerd; Na de houtkap krijgt het bos de kans zich te herstellen, bij voorkeur via natuurlijke verjonging en waar nodig via aanplantingen; Er wordt niet meer hout gekapt dan wat de aangroei toelaat; Bosfuncties op vlak van lokale waterhuishouding en bodembescherming worden in stand gehouden, bijvoorbeeld door geen hout te kappen langs waterlopen of op steile hellingen; Het gebruik van GGO aanplantingen is verboden. Daarnaast zijn er nog sociale en economische criteria. Er zijn geen criteria met betrekking tot de koolstofbalans opgenomen in het FSC systeem. PEFC is een wereldwijd certificatiesysteem, opgericht en beheerd vanuit de houtindustrie, dat een bosbeheer promoot dat milieuvriendelijk, sociaal gunstig en economisch leefbaar is. De grondbeginselen van het systeem zijn openheid voor dialoog, streven naar consensus, transparantie, periodieke beoordeling en voortdurende verbetering 57. PEFC, dat met 268 miljoen hectare gecertificeerd bos is uitgegroeid tot het grootste boscertificatiesysteem ter wereld (6,7% van de globale bosoppervlakte 58 ) 59, functioneert eigenlijk als een internationale koepel van lokale certificatiesystemen. PEFC hanteert internationale principes, die grotendeels vergelijkbaar zijn met de principes van FSC, en verleent het PEFC label aan lokale/nationale certificatie schema's waarvan de criteria aan de internationale principes voldoen. De mate waarin certificatiesystemen impact hebben op de duurzaamheidseisen die ze claimen, hangt in grote mate af van de implementatie, controle, en transparantie van het systeem. WWF gaat regelmatig de sterkte van bestaande certificatiesystemen (en de standaarden die ze hanteren) na aan de hand van de Certification Assessment Tool 60. FSC wordt in de meest recente analyse (mei 2015) het meest geloofwaardige certificatieschema genoemd. Het systeem kan wel nog verbeteren op vlak van multistakeholder onderhandelingen in landen waar dit nog niet het geval is. PEFC scoort goed op vlak van wateren bodembeheer, maar minder op vlak van biodiversiteit en de rechten van werknemers. De analyse wees ook uit dat de chain of custody standaard van PEFC niet voldoende garanties biedt dat gecertificeerde producten geen hout van gebieden bevat waar burgerrechten worden geschonden, of van bossen met een uitzonderlijke hoge waarde (high conservation value). Over de effectieve impact van de certificatiemechanismen op het terrein is weinig vergelijkend wetenschappelijk onderzoek beschikbaar. Voor FSC geeft een review van onafhankelijk onderzoek aan dat FSC een positieve impact heeft op vlak van milieu, sociale ontwikkeling en governance in de praktijk 61. Voor PEFC ontbreekt zulk onderzoek voorlopig nog. In het kader van het duurzaam aankoopbeleid, beschouwen de Vlaamse en federale overheid zowel FSC als PEFC gecertificeerde producten als aantoonbaar duurzaam hout Sustainable Biomass Partnership (SBP) Een aantal grote elektriciteitsproducenten In Europa die houtpellets gebruiken als brandstof in hun elektriciteitscentrale hebben zich verenigd in het Initiative wood pellets buyers, dat omgevormd werd tot het Sustainable Biomass Partnership in mei In dit initiatief zitten Drax, GDF-Suez, Dong, RWE-Essent, Vattenfall, Eggborough Power Ltd en E.On Wereldwijd bosareaal in 2012 volgens FAOSTAT: miljoen ha. 59 PEFC Global statistics, geconsulteerd op 04/09/2015: _June_2015_revised.pdf 60 Assessment-Tool-CAT 61 WWF, The impact of Forest Stewardship Council. Rapport beschikbaar op: 62 Vlaams Actieplan Duurzame overheidsopdrachten

58 Het doel van dit initiatief is om een certificatiesysteem op te stellen dat een duurzame en legale waardeketen van vaste biomassa voor energieproductie kan garanderen 64. Het initiatief streeft naar de ontwikkeling van eenvormige en breed gedragen duurzaamheidscriteria voor de hele sector en de hele waardeketen. Hierbij tracht men een harmonisatie door te voeren van bestaande regelgeving in EU-lidstaten, beste praktijken uit de energiesector zelf, en de principes van duurzaam bosbeheer (SFM- Sustainable Forestry Management). De betrokken energieproducenten willen met SBP de handel in biomassa voor verbranding in energiecentrales vergemakkelijken door een eenvormig systeem uit te werken dat compatibel is met de bestaande en toekomstige eisen die vanuit de EU-regelgeving en de wetgevingen in de verschillende lidstaten worden opgelegd aan biomassa voor energieopwekking. Tegelijk willen ze ook de tekortkomingen van bestaande certificatiesystemen (FSC en PEFC) aanpakken, met name het ontbreken van een aantal duurzaamheidsaspecten in de bestaande systemen die van specifiek belang zijn voor bio-energie (energie en koolstofbalans), en het te kleine aanbod FSC of PEFC gecertificeerde biomassa op de pellet markt. Het systeem bestaat uit standaarden en processen die als doel hebben om de pellet producenten te certificeren waar energieproducenten biomassa aankopen. Deze biomassaleveranciers moeten aan een aantal principes voldoen, enerzijds gerelateerd aan duurzaam bosbeheer (legale productie; beschermen van biodiversiteit en 'high conservation value' gebieden; bos productiviteit; vervuiling van bodem, lucht en water vermijden; rechten van werknemers garanderen; land(gebruiks)rechten respecteren; continu verbetering in het beheer nastreven) en anderzijds aan duurzaamheidsaspecten die van specifiek belang zijn voor de bioenergie sector (C stocks; impact van residu oogst; competitie met voedsel en gebruik voor lokaal levensonderhoud). Om certificatie te verkrijgen, kan beroep gedaan worden op het gebruik van FSC of PEFC gecertificeerde biomassa, en/of op een door SBP uitgewerkt certificatiesysteem dat gebaseerd is op risicobeheer. Hierbij wordt voor een aantal indicatoren (die de duurzaamheidsprincipes weerspiegelen) ingeschat of er in de lokale regio waar de pelletproducent biomassa uit betrekt significante risico's bestaan dat de duurzaamheid niet gegarandeerd kan worden. Indien dit zo is, dan moet de pelletproducent de nodige maatregelen (laten) nemen vooraleer het certificaat verkregen kan worden. Dit proces wordt door een externe partij geverifieerd. Voor wat de broeikasgasbalans betreft, voorziet het SBP framework niet in een eigen, aparte methodiek, maar stelt dat de berekeningsmethode van het betreffende land (BE, NL, UK, DK) gevolgd moet worden. Door de slagkracht en de pragmatische opbouw van het SBP systeem, is het een potentieel interessant systeem om eventuele EU-wijde duurzaamheidseisen met betrekking tot biomassa voor energieproductie te implementeren. Hierbij kunnen echter wel een aantal bedenkingen gemaakt worden. Ten eerste moet SBP duidelijk gezien worden als een facilitator voor de handel in pellets die voldoen aan duurzaamheidseisen die opgelegd worden door de verschillende overheden, waardoor bijkomende aspecten die momenteel niet in nationale regelgeving zijn opgenomen niet aan bod komen. Ten tweede hangt de effectieve impact van het SBP certificatiesysteem, net als voor elk ander systeem, af van de omzetting van de duurzaamheidsprincipes in voldoende strenge, verifieerbare indicatoren, en van een voldoende sluitende verificatie op het terrein. Tot slot is het niet geheel duidelijk of biomassa die al een FSC of PEFC certificaat heeft, ook moet voldoen aan die criteria uit de risicobeheer evaluatie die het duurzaam bosbeheer overstijgen, zoals koolstof-stocks of competitie met voedsel en gebruik voor lokaal levensonderhoud. Indien wel, geeft dit SBP de mogelijkheid om de praktische voordelen van de bestaande FSC en PEFC systemen uit te breiden met certificatie van duurzaamheidsaspecten die niet in het duurzaam bosbeheer omvat zitten. Het SBP systeem is nog maar pas operationeel. Momenteel zijn er 2 certificatie-organismen erkend door SBP, en 3 producenten van biomassa die over een certificaat beschikken. Sinds 1 december 2015 is SBP erkend als certificatieschema in Groot-Brittannië voor het aantonen van de duurzaamheid van houtige biomassa gebruikt voor het opwekken van energie Presentaie Yves Ryckmans, juni 2013 online op: laatst geconsulteerd op 11/12/2015

59 5 Naar duurzaamheidscriteria voor houtige biomassa in Vlaanderen 5.1 Prioritaire duurzaamheidscriteria voor de productie en het gebruik van houtige biomassa in Vlaanderen De duurzaamheidsaspecten gerelateerd aan de productie van houtige biomassa die de OVAM en het VEA als prioritair naar voor schuiven, vertrekken van de doelstellingen en principes van het Europese en Vlaamse energie- en materialenbeleid zoals hierboven beschreven. Al deze kenmerken worden in Tabel 7 vertaald in criteria die de kern zouden moeten vormen voor de ontwikkeling van een Vlaams of Europees systeem van duurzaamheidscriteria voor de productie van vaste biomassa. Prioritaire doelstelling Uitputting van de houtvoorraad tegengaan Aantasting van het milieu voorkomen bij productie Uitputting van land, water en biodiversiteit tegengaan Sociale rechtvaardigheid binnen de productieketen Schade aan het klimaat vermijden Mogelijke invulling Criteria voor duurzaam bosbeheer Criteria voor duurzaam bosbeheer Criteria voor duurzaam bosbeheer, Indirect Land Use Change (ILUC) Criteria voor duurzaam bosbeheer Broeikasgasemissiebesparing, koolstofschuld, ILUC Tabel 7: Prioritaire duurzaamheidsaspecten voor Vlaanderen vertaald naar mogelijke criteria Bovenstaande doelstellingen van Vlaanderen voor de productie van biomassa als grond- of brandstof kunnen worden samengevat in 2 hoofdaspecten: Duurzaam bosbeheer; Schade aan het klimaat vermijden (zowel direct als indirect). Deze aspecten zijn sterk met elkaar verbonden. Zo zal het effect op CO 2 emissies (klimaateffect) bijvoorbeeld nauw samenhangen met de af- of toename van de globale houtvoorraad. Een verschuiving van natuurlijke bossen naar houtplantages heeft niet alleen impact op het landgebruik, maar onder meer ook op de biodiversiteit en de waterhuishouding van de betreffende gebieden. De grootte van de effecten is ook onlosmakelijk verbonden met de lokale omstandigheden, waardoor een lokale afweging noodzakelijk is. Beide aspecten worden in de volgende paragrafen in meer detail besproken. Mogelijke criteria(sets) om de duurzaamheidsaspecten te concretiseren worden opgelijst, waarbij de vooren nadelen en relevante randvoorwaarden worden besproken vanuit het Vlaamse (beleids)perspectief. Deze analyse kwam tot stand op basis van literatuuronderzoek, uit vergelijkingen met criteria uit andere landen (zie hoofdstuk 4) en uit de resultaten van 2 stakeholderworkshops die georganiseerd werden op 23 juni en 29 september Tijdens de workshops werd gediscussieerd over mogelijke criteria voor Vlaanderen en de voor- en nadelen hiervan. In de analyse van elk onderdeel worden de inzichten en aandachtspunten uit deze discussies mee opgenomen. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 57/166

60 5.2 Duurzaam bosbeheer Inleiding Het duurzaam beheer van bossen is de eerste belangrijke fase in de totaalvisie over een duurzaam gebruik van hout voor eender welke toepassing 66. Momenteel bevatten de bestaande beleidskaders voor productie en gebruik van biomassa op Europees niveau echter geen bindende criteria die een duurzaam bosbeheer verzekeren. De EU Timber Regulation en FLEGT richten zich enkel op het tegengaan van invoer van illegaal gekapt hout. Daarnaast wordt in het duurzaam aankoopbeleid van de EU wel verwezen naar FSC, PEFC of gelijkwaardige certificatie in de productcriteria voor specifieke productgroepen zoals papier en meubels. In België heeft de federale overheid via een omzendbrief de overheidsdiensten opgedragen om enkel duurzaam geproduceerd hout aan te kopen 67. Ook op Vlaams niveau werd een vrijwillige productfiche uitgewerkt die aankoopdiensten moet ondersteunen bij de aankoop van duurzaam geproduceerd hout (of afgeleide producten) 68. In Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken maken criteria voor duurzaam bosbeheer deel uit van het subsidiemechanisme voor bio-energie op basis van houtige biomassa. Voor het Vlaamse ondersteuningsbeleid voor groene stroom is dat momenteel niet het geval (zie hoofdstuk 3). Bestaande beleidskaders die duurzaam bosbeheer opnemen als vereiste, vertrekken van de principes voor duurzaam bosbeheer (SFM zie hoofdstuk 3). Om deze principes toepasbaar te maken, wordt de mogelijkheid gegeven om gebruik te maken van FSC, PEFC of andere gelijkwaardige certificatiesystemen om de duurzaamheid van het bosbeheer aan te tonen. In principe is het dus niet juridisch verplicht om hout met een van deze labels te gebruiken, maar in de praktijk zorgt de schaalgrootte (en dus de lagere administratieve kost) van systemen als FSC en PEFC ervoor dat iedereen die het nakomen van de door de overheid opgelegde criteria moet aantonen, er gebruik van maakt Certificatie Wanneer de overheid duurzaam bosbeheer via een overheidsinterventie wil stimuleren of verplichten, dan is er een systeem nodig dat de overheid toelaat om te bepalen of de biomassa effectief afkomstig is van duurzaam beheerd bos. Net zoals dit al het geval is in Nederland of het VK voor het aankoop- en bio-energie beleid, en in België en Vlaanderen voor het aankoopbeleid, legt de overheid de principes van duurzaam bosbeheer waaraan voldaan moet worden vast in haar regelgeving. De overheid kan er dan voor kiezen om zelf een administratief systeem voor verificatie op te zetten, of te verwijzen naar één of meer van de bestaande certificatiesystemen zoals FSC of PEFC (zie paragraaf 4.3). In het licht van de aanbeveling van de Europese Commissie om zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande duurzaamheidssystemen, is het aangewezen zeker voor een kleine regio als Vlaanderen, om zoveel mogelijk van bestaande sets van duurzaamheidscriteria of certificatiesystemen gebruik te maken. Op die manier wordt niet alleen een grote administratieve kost voor de overheid vermeden, maar blijft ook de administratieve bewijslast voor internationale spelers op de biomassa markt beperkter dan wanneer ze in verschillende landen verschillende systemen moeten doorlopen. De bewijslast voor duurzaam bosbeheer in handen leggen van bestaande certificatiesystemen houdt echter ook enkele risico's in. Biomassa certificatieschema's hebben als doel om de duurzaamheidsrisico's van biomassaproductie (en -gebruik) te reduceren. Certificatie biedt echter geen absolute garanties op duurzaamheid van de biomassa in kwestie. 66 OVAM (2014). Reactie OVAM op beleidsdoelstelling hernieuwbare energieproductie 2020 en langetermijnvisie 2030 i.k.v. Stakeholderoverleg hernieuwbare energie /166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

61 De geloofwaardigheid en volledigheid van de opgenomen criteria, en de kwaliteit van verificatie en auditprocessen zijn hierbij van groot belang. Certificatiemethoden dienen bovendien mee te evolueren met de nieuwe inzichten in het biomassadebat 69. Daarom is het belangrijk dat de overheid eerst duurzaamheidsprincipes vastlegt in de regelgeving, en vervolgens grondig nakijkt of deze principes opgenomen zijn in de externe certificatiesystemen die gebruikt mogen worden voor verificatie. Indien dit niet zo blijkt, dan is het alsnog noodzakelijk om een aanvullend certificatiesysteem op te stellen voor de ontbrekende criteria. Daarnaast is het minstens zo belangrijk om na te gaan of de naleving van de duurzaamheidseisen voldoende gegarandeerd wordt met de gekozen certificatiesystemen. Uit paragraaf 4.3 bleek al dat bestaande certificatiesystemen niet steeds waterdicht zijn. Bestaande beleidskaders die duurzaam bosbeheer integreren erkennen zowel FSC als PEFC als geschikte certificatiesystemen, hoewel er op het terrein verschillen zijn in de manier waarop beide systemen een sluitende verificatie van de duurzaamheidsclaims trachten te verzekeren. Binnen eenzelfde systeem bestaan er ook verschillen in de invulling van de duurzaamheidsprincipes tussen landen. Naast het vastleggen van de duurzaamheidscriteria, is het cruciaal om de effectiviteit, verifieerbaarheid, transparantie, naleving en handhaving ervan te verzekeren. Hiervoor worden vanuit de overheid best aanvullende bepalingen vastgelegd, zoals verplichte externe auditing door een onafhankelijke partij (met bij voorkeur controles op het terrein), of de mogelijkheid om de toekenning van steun op te schorten of te verminderen als er voldoende aanwijzingen zijn dat houtige biomassa van gecertificeerde herkomst niet voldoet aan de overheidseisen. Het veralgemeend opleggen van boscertificatie als voorwaarde voor gebruik of voor overheidssteun bij toepassing van houtige biomassa kan op langere termijn het areaal gecertificeerd bos significant doen stijgen. Maar wegens de huidige beperkte beschikbaarheid van gecertificeerd hout bestaat de kans dat op korte termijn onvoldoende hout voldoet aan de vereisten voor duurzaam bosbeheer. Een mogelijke manier om hiermee om te gaan is het gefaseerd invoeren van doelstellingen met betrekking tot het aandeel gecertificeerd hout. Een andere manier is het toelaten van 'equivalente' systemen (andere systemen dan FSC of PEFC, maar die ook de duurzaamheid van geproduceerde biomassa kunnen aantonen) zoals in Nederland het geval is. Voor het aantonen van deze 'equivalentie' zijn echter duidelijke richtlijnen nodig. In Denemarken wordt SBP reeds erkend voor het aantonen van duurzaam bosbeheer. SBP heeft in het ontwerp van haar certificatiesysteem expliciet rekening gehouden met het huidige beperkte aanbod gecertificeerd hout door, naast FSC en PEFC, een aanvullend certificatiemechanisme uit te werken dat gebaseerd is op lokale risico-analyses. Binnen Vlaanderen is er momenteel ook een areaal van ongeveer ha bos dat beschikt over een goedgekeurd uitgebreid bosbeheerplan. Mits de nodige controle op de naleving van de uitvoering van die beheersplannen op het terrein kan biomassa afkomstig uit deze bossen een aanvullende bron van duurzaam geproduceerde biomassa vormen. Equivalente of aanvullende certificatiemechanismen kunnen dus in een overgangsfase het huidige tekort aan volwaardig gecertificeerd hout opvangen. Aangezien deze mechanismen vaak minder stringent zijn (bijvoorbeeld omdat ze gebruik maken van een risico-gebaseerde aanpak eerder dan een aanpak die gepaard gaat met effectieve terreincontroles), is het aangewezen om zulke mechanismen aan voldoende controles te onderwerpen en eventueel de aanvaardbaarheid ervan in de tijd te beperken. Een ander aandachtspunt bij het invoeren van criteria voor duurzaam bosbeheer is de proportionaliteit van de kost voor certificatie. De kosten verbonden aan certificatie en verificatie kunnen aanzienlijk zijn. Het is dan ook aan te bevelen om te onderzoeken of en hoe kleine producenten of beheerseenheden vrijgesteld moeten worden, of dat er bepaalde tegemoetkomingen nodig zijn. 69 Agentschap NL (2013). Handbook Sustainability Certification of Solid Biomass (Uitgebreide Nederlandse samenvatting) Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 59/166

62 Tot slot dient nog opgemerkt dat er momenteel verschillen bestaan in biomassaclassificatie en definities van begrippen als primair woud, high conservation value, wetland forest en dergelijke. Internationale harmonisatie is nodig om het oneigenlijk gebruik van biomassa uit dergelijke gebieden als gevolg van een door de overheid gedreven vraag vermeden wordt. 5.3 Schade aan het klimaat vermijden Inleiding Het kerndoel van de productie van bio-energie is het reduceren van de BKG-emissies in vergelijking met fossiele brandstoffen. In de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED, 2009/28/EC) wordt beschreven hoe de berekening van de BKG-balans dient te gebeuren in het geval van biobrandstoffen en vloeibare biomassa. Tevens wordt in de RED een ambitieniveau vastgesteld: het gebruik van biobrandstoffen moet een CO2-reductie van minimaal 35% bereiken t.o.v. fossiele brandstof. Bovendien moet deze reductie tegen 01/01/2018 meer dan 50% bedragen en meer dan 60% voor installaties waarvan de productie op of na 05/10/2015 is gestart. Om harmonisatie doorheen de EU te bekomen, raadt de Europese Commissie aan om een gelijkaardige methodologie te hanteren in het geval van vaste biomassa. De methodologie die RED voorschrijft voor het berekenen van de BKG-emissies is gebaseerd op levenscyclusanalyse en houdt rekening met de emissies tijdens de teelt, oogst, verwerking en het transport van de biomassa. Directe wijzigingen in landgebruik worden eveneens meegerekend (indien na 2008 gebeurd) Broeikasgas-balans De Europese Commissie beveelt aan om zo dicht mogelijk aan te leunen bij de rekenregels zoals opgesteld in de RED. Hierbij wordt de BKG-besparing van bio-energie t.o.v. de gemiddelde Europese fossiele mix berekend. In het VK wordt deze methode momenteel al gevolgd bij het berekenen van de BKG-balans van energieproductie uit vaste biomassa. In Wallonië gebeurt dit eveneens, al wordt daar als vergelijkingsbasis niet de gemiddelde fossiele mix gebruikt, maar wel de best beschikbare fossiele techniek. Bij elektriciteitsproductie komt dit neer op een STEGcentrale op aardgas. In Vlaanderen wordt momenteel echter geen BKG-criterium of vergelijking met fossiele alternatieven gehanteerd bij de toekenning van groenestroomcertificaten voor vaste biomassa. Wel wordt het aantal certificaten dat aan bio-energie wordt toegekend aangepast op basis van de energiebalans, waarbij de opbrengst aan bio-energie wordt verminderd met de (fossiele) energie-input die werden verbruikt in de voorketen (eventuele verwerking van de biomassa en transport tot aan het Vlaamse Gewest). De afgelopen 3 jaar werkte het BioGrace-II-consortium, met vertegenwoordigers uit 6 verschillende EU-landen, aan een instrument voor de berekening van broeikasgasemissies uit vaste en gasvormige biomassastromen, vanaf biomassaproductie tot de uiteindelijke omzetting in elektriciteit of warmte. Sinds mei 2015 is de finale versie van de rekentool vrij beschikbaar via de website De tool volgt volledig de richtlijnen van de RED. Nederland en Denemarken hebben al aangegeven dat ze de BioGrace-II-tool zullen gaan gebruiken 70. In de RED werden gradueel voortschrijdende ambitieniveaus vastgelegd voor de mate waarin BKG-reducties moeten worden bereikt. In het VK en Denemarken werden deze ambities eveneens doorvertaald naar vaste biomassa voor elektriciteit- en warmteproductie. Voor warmteproductie ligt het ambitieniveau in het VK op 60%. In Nederland wordt een ambitieniveau van 60% (individueel) en 70% (algemeen) vooropgesteld /166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

63 VK ('dedicated' biomassacentrales vanaf 2013) VK (alle biomassacentrales) DK (alle biomassacentrales) % 60% 70% (vanaf 2015) % 72% 72% % 75% 75% Tabel 8: Ambitieniveau BKG-reducties t.o.v. fossiele referentie voor elektriciteitsproductie Om een gelijk speelveld binnen Europa te garanderen, is het aangewezen dat individuele landen uniforme rekenregels en een gelijkaardig ambitieniveau te hanteren. Dit zou op termijn kunnen impliceren dat Vlaanderen eveneens gebruik zou gaan maken van de BKG-balans. Met het oog op het creëren van een gelijk speelveld tussen energie- en materiaaltoepassingen biedt het gebruik van de BKG-balans ook een voordeel t.o.v. de energiebalans. Via de BKGbalans wordt het in principe mogelijk om een klimaatcriterium op te leggen aan materiaaltoepassingen. Materiaaltoepassingen van biomassa zijn vaak minder energie- en BKGintensief dan gelijkaardige producten van fossiele of minerale oorsprong (bv. beton, metaal in bouwproducten). In de praktijk is het opmaken van een dergelijke balans in het geval van materialen of producten echter minder evident dan voor energietoepassingen. Waar elektriciteit op basis van biomassa volledig equivalent is aan elektriciteit op basis van fossiele brandstoffen, geldt dit niet altijd voor producten of materialen. Zo kunnen constructieplaten op basis van hout en gipsplaten voor gelijkaardige toepassingen worden gebruikt, maar zijn ze toch niet volledig equivalent of inwisselbaar (wat betreft afwerkingsresultaat, isolatie, vochtwering, sterkte, enz.). Bovendien vervullen producten vaak meerdere functies tegelijkertijd, waardoor het soms moeilijk is om een volledig gelijkwaardig alternatief voor te stellen, of om het 'beste' alternatief uit alle mogelijke alternatieven te selecteren. In het verleden werd reeds heel wat werk verricht rond het vergelijken van de milieuprestaties van verschillende producten (bv. Product Environmental Footprint PEF 71 ) of (bouw-) materialen (MMG methodiek 72 ). Deze methoden zijn gebaseerd op LCA en gaan breder dan broeikasgasemissies alleen Koolstofschuld 'Carbon debt', 'pay-back time' en 'carbon parity point' Er is een levendig debat gaande over het meerekenen van koolstofschuld (meer detail, zie bijlage) bij het bepalen van de BKG-balans van bio-energie. Het politiek debat ter zake focust zich momenteel voornamelijk op het gebruik van stamhout uit bossen in de VS en Canada, waarbij beweerd wordt dat dit lange 'carbon pay-back times' kan hebben. Een aantal wetenschappers 73, 74 en milieuorganisaties pleiten voor het uitsluiten van deze biomassa types voor bio-energie en het herbekijken van de berekeningsmethodes voor emissiereducties 75, 76, 77, 78. Echter, tussen de wetenschappers lijken de meningen hierover verdeeld. Anderen argumenteren dat houtproductie voor bio-energie in de VS boseigenaars net stimuleert om bosarealen uit te breiden en de bosproductiviteit te verbeteren en vermijdt dat bosgebieden worden omgevormd naar andere landgebruiken, waaronder residentieel gebruik http:// 75 RSPB, Friends of the Earth, Greenpeace (2012). Dirtier than coal? Why Government plans to subsidise burning trees are bad news forthe planet. Online beschikbaar: 76 Dogwood alliance (2012). The use of whole trees in wood pellet manufacturing NRDC (2014). Burning Trees for Electricity Will Accelerate Climate Change and Destroy Southern Forests. Online beschikbaar: Letter from Professor Robert W. Malmsheimer to Secretary Edward Davey and Professor John Loughhead. State University of New York College of Environmental Science and Forestry, 15 December Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 61/166

64 De biomassasector zelf geeft aan dat bij realistische bosbouwscenario's er weinig tot geen koolstofschuld optreedt, aangezien het gebruik van hoogkwalitatief stamhout voor bio-energie zeer onwaarschijnlijk is. De reden hiervoor is dat bossen die volledig zijn afgestemd op bioenergie economisch niet rendabel zijn 80, omdat de rendabiliteit van bossen juist ligt in het produceren van een scala aan hoogwaardige (zaaghout) en middelwaardige (pulphout) producten. De energetische toepassing van laagwaardig hout en houtresten vormt hierbij enkel een nevenactiviteit die extra valorisatie van voorheen on(der)gebruikte stromen toelaat 81. Het JRC 82 concludeert dat bij het evalueren van de klimaateffecten van bio-energie in het kader van beleidsmaatregelen (die inherent relatief korte termijn tijdskaders omvatten) niet mag worden uitgegaan van de klimaatneutraliteit van biomassa indien geen rekening wordt gehouden met de veranderingen in koolstofopslag in bossen. Er is echter geen wetenschappelijke consensus over hoe deze koolstofdynamiek moet worden meegerekend in de BKG-balans. In het RED wordt slechts in zeer beperkte mate rekening gehouden met koolstofschuld via de eisen rond herkomst uit bepaalde gebieden. Inzicht krijgen in de koolstofdynamiek van bossen gaat gepaard met heel wat onzekerheden die moeilijk op te lossen zijn. De methodologische keuzes, zoals de gekozen referentiesituatie (huidige situatie of een hypothetische toekomstsituatie), ruimtelijke grenzen (perceelniveau of volledig bosbestand), tijdsdimensie (nulpunt bij de start van de groeicyclus of bij de oogst), de aannames over de toegepaste praktijken in het bosbeheer en over de aard van de biomassa, de omzettingsefficiëntie, de vervangen fossiele brandstof (die overigens ook varieert in de tijd) en de counterfactual (wat zou er gebeuren indien geen bio-energie werd geproduceerd) die hierbij gemaakt moeten worden, hebben bovendien een zeer grote impact op het uiteindelijke resultaat 83. De precieze uitkomst van koolstofschuldberekeningen is sterk afhankelijk van de gekozen methodologie en aannames. Op basis van verschillende studies, kunnen -onafhankelijk van de berekeningsmethode die wordt gevolgd- volgende vuistregels geformuleerd worden 82,84, 85, 86,87, 88, 89 : Oogstresten uit de landbouw en houtige residuen creëren geen of een relatief kleine koolstofschuld, afhankelijk van de gekozen referentiesituatie en counterfactual. Indien deze reststromen anders als afval zouden worden verbrand, is er geen koolstofschuld. Bij resten die normaal in het bos zouden achterblijven, is er wel een (beperkte) koolstofschuld, die echter sterk afhangt van de precieze situatie en aannames. Het is hierbij echter belangrijk om in het achterhoofd te houden dat bosresiduen ook een belangrijke rol hebben in het ondersteunen van de biodiversiteit, in het bijzonder van soorten die leven op of van dood hout. 90 ; Bij het gebruik van rondhout (inclusief het zogenaamde 'dunningshout') voor energieopwekking is duurzaam bosbeheer essentieel. Een toename van de houtkap zonder bijbehorend intensiever beheer om de productiviteit te verhogen en het omvormen van natuurlijk bos tot plantages leidt tot netto BKG-uitstoot met pay-back tijd en van tientallen jaren tot meer dan een eeuw Uitzonderingen hierop zijn plantages van korte-omloop hout en eucalyptus plantages (bv. in Brazilië) specifiek voor energie. Deze kunnen wel rendabel zijn. 81 AEBIOM, Forest Sustainability and Carbon Balance of EU Importation of North American Forest Biomass for Bioenergy Production. 82 JRC (2013). Carbon accounting of forest bioenergy. Conclusions and recommendations from a critical literature review. 83 AEBIOM, Forest Sustainability and Carbon Balance of EU Importation of North American Forest Biomass for Bioenergy Production. 84 Forest Guild (2012). Forest biomass retention and harvesting guidelines for the South East. 85 Agentschap NL (2013). Handbook on Sustainability Certification of Solid Biomass for Energy Production. 86 Analysis of bioenergy in Denmark Zanchi G., Pena N., Bird N., The upfront carbon debt of bioenergy. Johanneum Research. 88JRC (2013). Carbon accounting of forest bioenergy 89 DECC, Life Cycle Impacts of Biomass Electricity in EEA, EU bioenergy potential from a resource-efficiency perspective. 62/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

65 Het intensiever beheren van bossen en plantages met het oog op een hogere productiviteit (met name de productie van hoogkwalitatief hout voor producttoepassingen en een betere bestrijding van ziektes en bosbranden) kan wel leiden tot BKG-reducties, al zijn deze (met name in het geval van het bestrijden van natuurrampen) zeer moeilijk te kwantificeren; De aanplant van houtplantages voor toekomstige bio-energieproductie draagt bij tot een grotere koolstofopslag, maar houdt wel een risico op ILUC in (tenzij de aanplant op marginaal land gebeurt dat niet spontaan tot bos zou evolueren). Conversie van bos naar andere landgebruiken (landbouw, residentieel) moet ten alle tijde worden vermeden. Hierbij dient overigens in het achterhoofd te worden gehouden dat bio-energie meestal langere pay-back tijden kent dan andere hernieuwbare energiebronnen, zoals zon, wind of biogas uit mest 91. Anderzijds kan gesteld worden dat de gemiddelde koolstofopslag van het bosbestand op lange termijn constant blijft, op voorwaarde dat het bos onder een gelijkaardig beheer blijft. In nieuw aangeplante bossen of beheerde bosbestanden voor houtproductie die heraangeplant worden na de oogst, ontstaat dus in feite geen koolstofschuld door hout te oogsten (in vergelijking met de gemiddelde koolstofopslag). Door het bos ongemoeid te laten kan wel een hogere koolstofopslag bereikt worden, al is dit niveau eveneens beperkt en kan hierdoor het risico op natuurlijke verstoring (ziektes, brand, enz.) toenemen 92. In plaats van het (duurzaam) oogsten van biomassa te aanzien als het veroorzaken van een koolstofschuld, kan het ook bekeken worden als het aanboren van een koolstofreserve of 'credit' die dankzij bosbeheer uit het verleden werd opgebouwd 93. Echter, in natuurlijke (onbeheerde) bossen met een hoge koolstofopslag die (voor de eerste keer of opnieuw) onder beheer komen, wordt wel een koolstofschuld gecreëerd. Deze schuld kan verminderd (maar niet volledig vermeden) worden door aangepaste bosbouwsystemen (bv. selectieve kap i.p.v. kaalkap) 94. Deze verschillende zichtpunten illustreren de complexiteit van het concept van koolstofschuld. Bij de betrokken stakeholders groeit echter de consensus dat koolstofschuld een relevant gegeven is. Wachten op een algemeen aanvaarde, wetenschappelijke aanpak kan de implementatie nodeloos vertragen. Mogelijk kan hier geopteerd worden voor een learning-bydoing-aanpak, waarbij van start wordt gegaan met een set eenvoudige richtlijnen of criteria die gaandeweg kunnen worden bijgestuurd. In Nederland stelde men een kwalitatieve lijst van uitgesloten houttypes op, in Denemarken nam men koolstofschuld reeds pro forma op in de duurzaamheidscriteria (echter zonder concrete invulling) met de boodschap dat de aanpak gaandeweg zal worden geherevalueerd. Anderzijds creëert dergelijke flexibiliteit ook onzekerheid voor de betrokken sectoren en bedrijven. Het concept van 'grandfathering in het VK kan hierbij mogelijk meer bedrijfszekerheid bieden: zodra een project operationeel is blijven de oude regels gelden gedurende een zekere looptijd. Een benadering via criteria of positieve/negatieve lijsten is mogelijk minder complex (zie aanpak in NL, weergegeven in de convenant 'Duurzaamheid Biomassa' 95 ), maar ook dan is het moeilijk om dit in de praktijk wetenschappelijk te onderbouwen, gezien de vele onzekerheden, indirecte effecten en het belang van veronderstellingen op lange termijn 96. Als conclusie kan gesteld worden dat bio-energie op lange termijn kan leiden tot een substantiële reductie in BKG-emissies (onder bepaalde scenario's). 91 JRC, Carbon accounting of forest bioenergy. 92 Forest Research, Carbon impacts of using biomass in bioenergy and other sectors: forests. Online: ort30th_january_2014.pdf 93 Muys B., Masiero M., Achten W.M.J. (2014). Sustainability issues of using forests as a bioenergy resource. In: Forest Bioenergy for Europe. Pelkonen P., Mustonen M., Asikainen A., Egnell G., Kant P., Leduc S., Pettenella D. (Eds.) 94 Forest Research, Carbon impacts of using biomass in bioenergy and other sectors: forests. Online: ort30th_january_2014.pdf Biograce II. Report of the Second Policy Maker Workshop. Brussels, 6 th March Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 63/166

66 Er blijft echter de vraag hoe deze reducties op lange termijn moeten worden afgewogen ten opzichte van de hogere BKG-emissies van bio-energie op korte termijn 97. Koolstofopslag in producten Indien hout wordt gebruikt in producten, blijft de koolstof gedurende de levensduur van het product opgeslagen. Bij hun einde-leven kan er vervolgens energie uit worden gewonnen. Wat betekent dit voor de koolstofschuld? Guest et al. (2013) 98 introduceerden hierbij het concept van global warming potential of biomass (GWP bio ), waarvan de waarde gerelateerd is aan de rotatieperiode van het biomassaproductiesysteem (i.e. het bos) en de periode van koolstofopslag in producten. Pas indien GWP bio nul bedraagt, kan de verbranding van de biomassa effectief als BKG-neutraal worden beschouwd. Een interessante vuistregel van Guest et al. in dit verband is dat de verbranding van biomassa pas CO 2-neutraal is indien deze biomassa voorafgaandelijk gedurende ca. de helft van de bosrotatietijd werd opgeslagen in houtproduct(en) en pas nadien wordt verbrand. Deze observatie pleit sterk voor langlevende producten en het cascaderingsprincipe, aangezien dit toelaat om klimaatneutraliteit van hout in een veel kortere tijd te bereiken dan indien het hout enkel voor energie zou worden ingezet. Hout speelt immers een significante rol in het vervangen van andere meer BKG-intensieve grondstoffen voor materiaaltoepassingen. Een kanttekening bij deze methode is dat het gebruik van hout in producten enkel leidt tot een netto stijging in koolstofopslag als ook de hoeveelheid van deze producten in gebruik (de 'stock') stijgt. Als dit niet het geval is, en er voor elk nieuw houten meubel een oud meubel in de afvalfase terecht komt (en energetisch gevaloriseerd wordt), is er geen netto toename in koolstofopslag 99. Ook de vervanging van houten producten door producten uit andere materialen (bv. kunststof) is ongunstig voor de netto koolstofopslag. Om de koolstofopslag in de stock aan houten producten te doen toenemen, zullen deze markten dus gestimuleerd moeten worden Indirecte effecten Een punt van kritiek op de methodologie uit de RED is dat deze slechts gedeeltelijk rekening houdt met indirecte effecten. Sommige indirecte effecten zijn gewenst (bv. beter bosmanagement, productiviteitsverhoging van bosbestanden, meer inzameling en valorisatie van afvalstromen, enz.). Er kunnen echter ook ongewenste of onvoorziene indirecte effecten optreden. In het geval van houtige biomassa, kunnen volgende indirecte effecten mogelijk ongewenst zijn: concurrentie op vlak van landgebruik (indirect land use change ILUC), het verdringen van hout uit andere materiaaltoepassingen (indirect wood use change IWUC), het verdringen van hout uit andere energietoepassingen (indirect fuel use change IFUC). Deze gevolgen hebben een (mogelijk negatieve) impact op de globale BKG-balans van een bepaalde toepassing en moeten dus meegerekend worden bij de bepaling van BKG-reducties. IWUC en IFUC hebben echter niet alleen een invloed op de BKG-balans, maar zijn ook van belang in de discussie met betrekking tot het afwegingskader voor de inzet van houtige biomassa. Net omwille van hun indirecte karakter, is het echter zeer moeilijk om een goede inschatting te maken van de omvang van deze effecten. Bovendien zijn deze effecten sterk gebonden aan de lokale context en zullen ze sterk variëren naargelang de regio en de tijdsperiode. Deze effecten strekken zich ook vaak uit naar andere sectoren (bv. via consumentenreacties) en andere regio's in de wereld (via handelsstromen). Er is tussen wetenschappers nog geen consensus over hoe deze indirecte effecten moeten worden berekend. In ieder geval is het een zeer moeilijke oefening, aangezien hiervoor nood is aan een wereldmodel dat rekening houdt met alle mogelijke interacties, zowel regionaal als op internationaal niveau. Een bijkomende moeilijkheid is de keuze van de referentiescenario's t.o.v. waarvan de effecten worden berekend. 97 Manomet, Biomass Sustainability and Carbon Policy Study. Online: 98 Uit JRC-rapport, referentie van: Guest, G., Cherubini, F., Strømman A.H. (2013). Global warming potential of carbon dioxide emissions from biomass stored in the Anthroposphere and used for bioenergy at end of life. Journal of Industrial Ecology 17 (1) /166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

67 Veranderingen in bosmanagement Om aan de toenemende vraag naar hout te voldoen, kunnen bosbouwers opteren om andere bosbeheerpraktijken toe te passen met het oog op een hogere productiviteit: bv. meer onderhoudswerken (snoeien, dunningen), effectievere pest- en brandbestrijding, aanplanten van productievere soorten, bemesting en irrigatie, enz.). Deze verhoogde productiviteit kan leiden tot meer koolstofopslag in het bos. Echter, omzichtigheid is ook hierbij geboden, aangezien houtproductie en koolstofopslag slechts enkele van de ecosysteemdiensten zijn die bosbestanden vervullen. Daarnaast spelen bossen ook een belangrijke rol als habitat voor planten en dieren (biodiversiteit), in de nutriëntenhuishouding, in waterzuivering en bescherming tegen overstromingen, temperatuur- en klimaatregulatie (in de zin van 'omgevingsklimaat') en heeft het ook culturele en sociale functies (landschapswaarde, recreatie, enz.). Alhoewel intensiever bosbeheer op sommige van deze functies een positief effect kan hebben, zullen andere functies mogelijk negatief worden beïnvloed. Zo kan intensiever management ook leiden tot het gebruik van meststoffen of de introductie van snelgroeiende exoten, wat dan weer negatieve effecten kan hebben op de biodiversiteit en de ecologische functies van het bos. Figuur 13: Intensiteit van bosmanagement in relatie tot ecosysteemfuncties (Nijnik et al., 2014) Figuur 13 toont een veralgemeende relatie tussen de intensiteit van het management en het effect op de verschillende ecosysteemdiensten. Aanvankelijk is er een positieve relatie, die echter ombuigt in een negatieve trend vanaf een zeker niveau van beheerintensiteit. Met name op vlak van biodiversiteit, waterhuishouding en de bodemnutriëntencyclus is het omslagpunt snel bereikt. De precieze voorwaarden voor een positief dan wel negatief effect variëren al naargelang de lokale situatie. Ecosysteemdiensten die niet via marktmechanismen worden gewaardeerd en die niet expliciet door beleid worden beschermd lopen een hoog risico om negatieve impact te ondervinden Nijnik M. Slee B., Nijnik A. (2014). Biomass production: impacts on other ecosystem services. In: Forest Bioenergy for Europe. Pelkonen P., Mustonen M., Asikainen A., Egnell G., Kant P., Leduc S., Pettenella D. (Eds.) Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 65/166

68 Figuur 14: Trade-offs tussen intensiever bosbeheer en ecosysteem-diensten (Nijnik et al., 2014) Indirect Land Use Change ILUC Een toenemende vraag naar hout zou kunnen leiden tot een uitbreiding van het bosareaal. Indien deze uitbreiding gaat ten koste van landbouwgrond is het direct effect op de koolstofopslagcapaciteit positief. Echter, het landbouwland dat op deze manier verloren gaat, wordt mogelijk elders gecreëerd en leidt dus tot een indirecte landgebruiksverandering die eveneens in rekening moet worden gebracht in de BKG-balans. Enkel indien het bijkomende bosareaal wordt gecreëerd op marginaal (gedegradeerd en ongebruikt) land is er geen indirecte landgebruiksverandering. Het is echter zeer moeilijk om deze indirecte verschuivingen kwantitatief in te schatten, hoewel ze zeer significant kunnen zijn. Vooral in ontwikkelingslanden is te verwachten dat nieuwe energiehoutplantages zullen worden aangeplant op terreinen die voordien voor andere doeleinden werden gebruikt. 66/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

69 ILUC is met name relevant bij de productie van eerste generatie biobrandstoffen (gerelateerd aan voedselproductie, zoals suikers, zetmeel en plantaardige olie) en het gebruik van energieteelten. Het effect is sterk afhankelijk van het type gewas dat wordt geteeld en het oorspronkelijke landgebruik. Indien akkerland of natuurlijk bos wordt omgevormd voor energieteelten, heeft dit negatieve effecten die dermate groot kunnen zijn dat de BKG-reducties volledig teniet gedaan worden (met name bij energieteelten voor biobrandstofproductie). Echter, landgebruiksveranderingen ten gevolge van energie-gewassen kunnen ook positief zijn, bijvoorbeeld indien marginaal land dat ongeschikt is voor voedselproductie wordt omgevormd voor de productie van meerjarige energiegewassen (grassen, korte omloophout). Beter landbeheer kan er dan voor zorgen dat de bodem- en habitat-kwaliteit verbetert, erosie vermindert en dat de koolstofopslag in de bodem stijgt 101. In het iluc-amendement van de RED van 9 september , legt het Europees Parlement een aantal zaken vast die betrekking hebben op houtige stromen en de bepaling van de toepassingen ervan in de context van vloeibare biomassa en biobrandstoffen. Bij de overweging staat het volgende: (27) Hoewel biobrandstoffen op basis van voedsel- of voedergewassen in het algemeen worden geassocieerd met risico's op indirecte veranderingen in het landgebruik, zijn er ook uitzonderingen. De lidstaten en de Commissie moeten de ontwikkeling en het gebruik aanmoedigen van regelingen en systemen die op betrouwbare wijze kunnen aantonen dat een bepaalde hoeveelheid grondstoffen voor biobrandstoffen die in een bepaald project is geproduceerd, niet heeft geleid tot verplaatsing van productie voor andere doeleinden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de productie van biobrandstoffen gelijk is aan de hoeveelheid aanvullende productie die tot stand is gekomen door investeringen in verhoogde productiviteit boven een niveau dat zonder die productiviteitsbevorderende regelingen en systemen zou zijn bereikt, of wanneer biobrandstoffen worden geproduceerd op grond waar zich directe veranderingen in het landgebruik hebben voorgedaan zonder significante negatieve gevolgen voor voorheen bestaande ecosysteemdiensten van die grond, met inbegrip van de bescherming van koolstofvoorraden en de biodiversiteit. De lidstaten en de Commissie moeten de mogelijkheid onderzoeken van vaststelling van criteria voor de identificering en certificering van regelingen en systemen die op betrouwbare wijze kunnen aantonen dat een bepaalde hoeveelheid grondstoffen voor biobrandstoffen die in een bepaald project is geproduceerd, niet heeft geleid tot verplaatsing van productie voor andere doeleinden dan de productie van biobrandstoffen en dat die grondstoffen voor biobrandstoffen overeenkomstig de duurzaamheidscriteria van de Unie voor biobrandstoffen zijn geproduceerd. Enkel de hoeveelheid grondstoffen die overeenstemt met de werkelijke beperking van de productieverplaatsing die dankzij de regeling of het systeem wordt verwezenlijkt, mag in aanmerking worden genomen. Om het risico op ILUC ten gevolge van de productie van biobrandstoffen te beperken werd in dit amendement een CAP van 7% ingesteld voor het meetellen van biobrandstoffen op basis van landbouwgewassen in de RED-doelstelling. Uwe Fritsche introduceerde een 'ILUC-factor' om op een vereenvoudigde manier BKG-emissies ten gevolge van ILUC te kwantificeren, met het oog op het implementeren van beleidsmaatregelen 103. De Low Indirect Impact Biofuel (LIIB) methode 104 is ontwikkeld door Ecofys, WWF en RSB en biedt een praktische methodologie om aan te tonen dat de gebruikte biomassa voor een bepaald project een laag risico op ILUC inhoudt. 101 EEA, EU bioenergy potential from a resource-efficiency perspective. 102 RICHTLIJN (EU) 2015/1513 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 9 september 2015 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. 103 Fritsche U. (2010). The iluc Factor as a Means to Hedge Risks of GHG Emissions from Indirect Land Use Change 104 Ecofys (2012). Low Impact Indirect Biofuel (LIIB) methodology. Online: Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 67/166

70 De Nederlandse duurzaamheidscriteria schuiven deze methodologie naar voor om aan het ILUC criterium te voldoen. De methodologie werd ontwikkeld met het oog op biobrandstofproductie en omvat richtlijnen voor het aantonen van vier strategieën met een laag risico op ILUC, namelijk: de productie van biomassa op ongebruikte grond, verhoogde opbrengst per hectare, integratie van biobrandstoffen met andere agrarische producties en de productie van biobrandstoffen uit afval en residuen. Op termijn zullen bijkomende pistes worden uitgewerkt, namelijk: teelt van aquatische biomassa met weinig landgebruik, reductie van na-oogst afval en biomassaproductie op onderbenut land. De methodologie moet steeds gebruikt worden in combinatie met systemen die de directe impacts evalueren, aangezien LIIB deze niet meeneemt. Inhoudelijk aansluitend bij de LIIB-aanpak, presenteerde de Universiteit Utrecht begin 2015 de resultaten van het project 'ILUC Prevention', waarin werd nagegaan hoe ILUC kan worden vermeden 105. De conclusie van dit onderzoek was dat ILUC vermeden kan worden door in te zetten op het zogenaamde low ILUC-risk potentieel, namelijk een hogere productiviteit en grondstoffenefficiëntie in land- en bosbouwpraktijken, het beter vastleggen van landgebruiken in zoneringsplannen (met uitsluiting van gebieden met een hoge koolstofopslag of beschermingswaarde) en een beter gebruik van marginale en onderbenutte gronden. Dergelijke aanpak heeft bovendien als voordeel dat de performantie van de hele landbouwsector verbetert, de druk op land vermindert en de BKGintensiteit van biobrandstofproductie daalt. Op basis van enkele gevalstudies berekende men dat het aanbod aan biomassa voor biobrandstofdoeleinden nog significant kan stijgen louter door meer in te zetten op maatregelen met een low-iluc risico. Een kanttekening bij de discussie rond ILUC is, dat naast de vraag vanuit bio-energie ook andere drivers zorgen voor prijsstijgingen van biomassa, zoals toenemende vraag naar voedsel (vooral vlees) door toegenomen welvaart, bevolkingsgroei, misoogsten, prijsstijgingen van fossiele brandstoffen, speculatie, handelsbeperkingen, marktfluctuaties, enz. Bovendien zijn prijsstijgingen van biomassa maar één van de redenen dat landgebruiksveranderingen plaatsvinden. Ook toenemende verstedelijking, onvoldoende handhaving van (of ontbrekend) landgebruiksbeleid en onduidelijke eigendomsrechten leiden tot landgebruiksveranderingen 105. Indirect Wood Use Change (IWUC) Indirect Fuel Use Change (IFUC) Producten op basis van hout hebben meerdere voordelen op vlak van klimaatbescherming: ze slaan koolstof gedurende een langere tijd op (anthropogene koolstofopslag), ze zijn vaak minder energie- en BKG-intensief dan gelijkaardige producten van fossiele of minerale oorsprong (bv. beton, metaal in bouwproducten), en bovendien kan nog steeds energie worden gewonnen uit deze producten bij hun einde-leven. Het wegzuigen van dit hout voor materiaalgebruik naar bioenergie leidt bijgevolg vaak tot hogere BKG-emissies bij de materiaaltoepassing ten gevolge van de verschuiving naar fossiele of minerale grondstoffen of tot het aanboren van alternatieve houtbestanden (waardoor de koolstofopslagcapaciteit van die bossen mogelijk afneemt). Deze competitie is niet zozeer te verwachten op vlak van de hoogwaardige houtproducten (zaaghout), maar eerder op vlak van de laagwaardige houtstromen die bv. gebruikt worden in de papier- en pulpindustrie, de spaanplaatindustrie en de energieproductie 106. Overigens zijn IWUC-effecten niet enkel van toepassing op het spanningsveld materialenenergie, ook tussen materiaaltoepassingen onderling of energietoepassingen onderling (in dat geval spreekt men soms van 'IFUC', indirect Fuel Use Change) kunnen verschuivingen optreden ten gevolge van prijsstijgingen, marktwerking, technologische innovaties, enz. De vraag of er marktverschuivingen zullen optreden komt neer op het verschil in 'wood paying capacity' tussen de verschillende kandidaat-afnemers van het hout. Hoe hoger de toegevoegde waarde die een toepassing of sector kan genereren, hoe hoger de WPC. Over het algemeen is de WPC van de energiesector lager dan die van de materiaalsector SWD(2014)259 final. State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity, heating and cooling in the EU. Commission staff working document. 68/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

71 IFUC vormt met name een risico in derde wereldlanden (sub-sahara Afrika en Azië), waar een groot deel van de lokale energievoorziening afkomstig is van hout. Toenemende vraag vanuit de internationale markten kan leiden tot het wegzuigen van energiehout uit de lokale energiemarkt met het oog op export, waardoor het niet langer beschikbaar is voor de lokale bevolking en zij moeten overschakelen op andere energiebronnen (met geassocieerde BKG-emissies). Parallel hiermee stijgt ook de druk op het landgebruik, aangezien land dat voorziet in lokale energienoden (bossen, boomgaarden, braakland) mogelijk zal worden omgevormd tot energieplantages voor export. Een voorbeeld van de ze problematiek vond plaats in Liberia. Buchanan Renewables (BR) startte in 2006 met het produceren van 'duurzame biomassa' op basis van onproductieve rubberbomen, afkomstig van kleinschalige plantages in Liberia. De inkomsten voor de betrokken plantages vielen echter veel lager uit dan voorzien, waardoor velen in financiële problemen kwamen. Bovendien bleek een deel van het rubberhout dat door BR als biomassa werd geëxporteerd naar Europa, oorspronkelijk gebruikt te worden door lokale producenten van houtskool. Deze (en andere) redenen zorgden ervoor dat de prijs van houtskool steeg, waardoor niet enkel de producenten, maar ook de lokale bevolking (die afhankelijk is van houtskool om te koken en te verwarmen) steeds meer onder druk kwam te staan 107. Het Zweedse Vattenfall dat aanvankelijk aandeelhouder was in het project, stapte in 2012 uit de onderneming 108. Het is duidelijk dat een toegenomen concurrentie op de markt tot prijsstijgingen kan leiden, maar gezien de steeds grotere volumes die verhandeld worden is ook een grotere prijsvolatiliteit te verwachten. Naast marktkrachten en beleidsmaatregelen kunnen ook seizoenseffecten, ziekten en transportkosten de prijzen beïnvloeden 109. De relatie tussen de traditionele marktspelers en de nieuwe energiespelers kan volgende vormen aannemen 110 : Complementaire markt: Zolang de energiesector houtstromen gebruikt die geen industriële grondstof zijn, of zolang de sourcinggebieden van beide sectoren verschillend zijn, is er geen verstoring. Zelfs als de betreffende houtstroom theoretisch gebruikt kan worden in een materiaaltoepassing, betekent dit nog niet automatisch dat gebruik voor energietoepassing zal leiden tot het onder druk zetten van de materiaaltoepassing. Dit is bijvoorbeeld het geval als er veel meer hout beschikbaar is dan de marktvraag voor afgeleide materiaaltoepassingen, of indien in een bepaald gebied geen houtverwerkende industrie aanwezig is. In dit geval is er geen risico op IWUC. Alles hangt uiteraard af van de schaal van de vraag naar bio-energie, de ruimtelijke verdeling van de afnemers van hout en het WPC van de bio-energiesector. Sommige houtstromen zijn mogelijk te slecht van kwaliteit of te verontreinigd om in te zetten in materiaaltoepassingen. Ook hier is energetische toepassing een wenselijke optie. In ieder geval moet worden vermeden dat verontreinigd of laagkwalitatief hout niet benut kan worden omdat de nodige verbrandings- of verwerkingscapaciteit ontbreekt. Op dit ogenblik lijkt er geen competitie te zijn tussen de oogst van rondhout en de productie van houtpellets in ZO-VS. De prijs voor houtpellets zou moeten verdubbelen opdat het produceren van energiehout even interessant zou worden als rondhout. Landeigenaars zullen dus niet snel geneigd zijn om hout dat als rondhout kan verkocht worden toch als energiechips te oogsten (zie ook 2.3) 111. Substitutiemarkt: In het geval de houtindustrie in omvang zou krimpen, kan de daling in vraag naar houtige grondstoffen worden opgevangen door de energiesector. Dit biedt bosexploitanten en houthandelaars een extra afzetkanaal en dus meer stabiliteit. De economische crisis, en vooral de verminderde vraag vanuit de bouwsector en meubelindustrie, heeft de opkomende schaarste op de houtmarkt wat gemilderd. De afzetmarkt en daarmee de productie van spaanplaat, in België en Duitsland is (sterk) afgenomen 112. Ook in de VS is de houtindustrie sterk gekrompen tijdens de recessie. 107 SOMO & Green Advocates (2011). Burning Rubber Buchanan Renewables Impact on Sustainable Development in Liberia. Online: Iriarte L., Fritsche U.R. (2014). Impact of promotion mechanisms for advanced and low-iluc biofuels on biomass markets. Wood pellets from the US to theh EU. 111 Conrad, Anticipated Impact of a Vibrant Wood-to-Energy Market on the U.S. South s Wood Supply Chain. Dissertation Probos, De markt van resthout en gebruikt hout in Martijn Boosten, Casper de Groot, Annemieke Winterink & Jan Oldenburger Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 69/166

72 De nieuwe afzetmarkten voor bio-energiehout vormden voor de bosexploitanten een belangrijke nieuwe markt om dit houtoverschot op te vangen. Eens de economie opnieuw aantrekt en productie weer toeneemt, zal de competitie op de grondstoffenmarkt toenemen met verdere prijsstijgingen tot gevolg. Bovendien blijft de vraag naar hout en houtpellets voor elektriciteitsproductie stijgen, gezien de toenemende vraag naar hernieuwbare energie 113. Veel zal echter afhangen van de prijs die respectievelijk de spaanplaatindustrie en de energiebedrijven voor het gebruikt hout kunnen en willen betalen (WPC). Competitieve markt: In het geval dat zowel de materiaalsector als de energiesector dezelfde grondstoffen wensen te betrekken, ontstaan concurrentie en marktverschuivingen en kan het doorlopen van de houtcascade verhinderd worden. Concurrentie op de markt wordt weerspiegeld in een stijging van de houtprijzen. Bij de prijsbepaling spelen echter heel wat factoren een rol. Het is moeilijk om na te gaan in welke mate de toegenomen pellet productie in de VS de prijs voor hout dat naar papier- en pulpproductie gaat (pulpwood) heeft doen stijgen, al is de toegenomen vraag door bio-energiecentrales een mogelijke factor 114, naast andere factoren, zoals afnemende beschikbaarheid van industriële residu's ten gevolge van de recessie in de bouw, weersomstandigheden, enz. (zie Fout: Bron van verwijzing niet gevonden). Binnen het consortium Biotrade2020+ wordt momenteel eveneens gewerkt rond de vraag of het gebruik van geïmporteerde pellets de markt van het donerende land niet verstoort, via de methodologie van gevalstudies. Het project loopt nog tot augustus Efficiëntie-eisen Het opleggen van BKG-reductie-eisen verhindert echter niet dat biomassa op het eerste zicht inefficiënt wordt omgezet (bv. bio-elektriciteitsproductie heeft typisch een bruto-efficiëntie van 35-40%, terwijl deze installaties wel aan het BKG-criterium voldoen). De reductie wordt immers berekend in vergelijking met een fossiele referentie, waarbij de efficiëntie ook vaak relatief laag ligt (bv. elektriciteit uit steenkool heeft ook slechts een efficiëntie van 40% en transportbrandstoffen in een auto hebben ook slechts een efficiëntie van 10-20%, zowel voor biobrandstoffen als voor fossiele brandstoffen). Aangezien de uiteindelijke doelstellingen hierbij is om het fossiel verbruik en broeikasgasemissies te verminderen, bereikt men met het opleggen van eisen inzake vermeden fossiel verbruik of vermeden broeikasgasemissies echter toch de gewenste effecten, ook al lijken de rendementen bij sommige toepassingen op het eerste zicht laag. 113 Nova-Institut, The development of instruments to support the material use of renewable raw materials in Germany (summary). 114 Iriarte L., Fritsche U.R. (2014). Impact of promotion mechanisms for advanced and low-iluc biofuels on biomass markets. Wood pellets from the US to the EU /166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

73 Dit neemt echter niet weg dat met dezelfde hoeveelheid biomassa in theorie grotere besparingen mogelijk zijn. In de praktijk zijn deze toepassingen echter niet altijd haalbaar of vereisen grote investeringen. Efficiëntieverbeteringen zijn ook een belangrijke factor in het afwegingskader voor het gebruik van houtige biomassa. Dit aspect wordt bijgevolg ook meer in detail besproken in hoofdstuk Stakeholderconsultatie Indirecte effecten zijn zeer moeilijk in te schatten, zeker voor de industrie, vaak betreft het ook politieke keuzes. Gezien de sterke lokale invloed, zijn negatieve lijsten of vaste ILUC factoren meestal geen geschikte oplossing. Tijdige en regelmatige stakeholderconsultatie kan een manier zijn om zowel onvoorziene directe effecten als indirecte effecten tijdig te signaleren en te evalueren. Het belang van stakeholderconsultatie om tijdig onvoorziene (in)directe effecten op te sporen bleek eveneens uit het voorval met Buchanan in Liberia. Naar aanleiding van klachten ingediend door ontevreden plantagehouders, organiseerde BR twee consultaties. Dit was de eerste keer dat de plantagehouders rechtstreeks contact hadden met BR in 2 jaar tijd. BR ging eveneens een overeenkomst aan met de vereniging van houtskoolproducenten. (Echter, er kwam nog steeds heel wat kritiek op de werkwijze van BR aangezien niet alle grieven afdoende werden behandeld.) 5.4 Conclusies: duurzaamheidscriteria Hout en houtafval zijn belangrijke materiaalstromen in de Vlaamse economie, waarbij ze zowel waarde leveren in producten als bijdragen aan het invullen van de energiebehoefte. Grootschalige inzet van houtige biomassa voor de productie van elektriciteit en warmte houdt duurzaamheidsrisico's in. Het opleggen van duurzaamheidscriteria kan deze risico's beperken. De verschillende duurzaamheidsaspecten die in de voorgaande paragrafen werden besproken vormen een basis om te komen tot criteria die in regelgeving of in het kader van steunmechanismen kunnen worden opgenomen. Deze paragraaf vat de voornaamste conclusies samen met het oog op het uitwerken van concrete beleidsacties in Vlaanderen. Maak zoveel mogelijk gebruik van bestaande duurzaamheidskaders en certificatiesystemen. Voor duurzaam bosbeheer bestaan reeds internationaal erkende initiatieven en certificatiesystemen die zeer bruikbaar kunnen zijn voor zover ze voldoende invulling geven aan de doelstellingen van Vlaanderen. Het blijft dus een zeer belangrijke taak van de Vlaamse overheid om eigen doelstellingen vast te stellen, bestaande systemen te screenen op overeenstemming met deze doelstellingen en waar nodig aanvullende maatregelen te nemen. De noodzaak zal hier echter eerder liggen op het effectief handhaven van bestaande systemen rond duurzaam bosbeheer, eerder dan in de invoering van nieuwe regels. Omdat het aanbod aan gecertificeerd duurzaam hout in de wereld beperkt is, kan het eveneens nodig zijn om naast de erkenning van certificatiesystemen ook een meer pragmatische aanpak toe te laten om duurzame productie aan te tonen, bijvoorbeeld via een risico-beoordeling door een onafhankelijke instantie. In dit geval zal de overheid duidelijke voorwaarden moeten opleggen waaraan een dergelijke risico-beoordeling dient te voldoen en ook eisen dat de claims voldoende op het terrein worden geverifieerd. Indirecte effecten, zoals ILUC, kunnen relevant zijn, maar zijn zeer moeilijk in te schatten. De ILUC-discussie is voornamelijk van toepassing op de teelt van bio-energiegewassen en in mindere mate op de productie van hout. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 71/166

74 De berekening van de omvang van de koolstofschuld is zeer complex en het resultaat zeer afhankelijk van de gemaakte aannames en methodologische keuzes. Momenteel is er geen wetenschappelijke consensus over hoe de koolstofschuld juist berekend moet worden. Mogelijk kan hier geopteerd worden voor een learning-by-doing-aanpak, waarbij van start wordt gegaan met een set eenvoudige richtlijnen of uitsluitingscriteria (cfr. Nederland) die gaandeweg kunnen worden bijgestuurd. Enkele vuistregels werden besproken in paragraaf Hierbij dient overigens in het achterhoofd te worden gehouden dat bio-energie meestal langere pay-back tijden kent dan andere hernieuwbare energiebronnen, zoals zon, wind of biogas uit mest. Bovendien kan de vraag worden gesteld hoe koolstofschuld moet worden bekeken in het licht van lange termijn duurzaam bosbeheer, waarbij de oogst de aangroei niet overschrijdt. Stakeholderconsultatie kan een manier zijn om onverwachte directe en indirecte effecten tijdig te signaleren. Ook marktanalyses zijn een mogelijk instrument voor het evalueren van markt- of prijseffecten. Echter, aangezien deze effecten veelal lokaal of regionaal van karakter zijn, ontbreken meestal data op een dergelijk niveau. Economische data op macroschaal laten niet toe om significante effecten op meso- en microniveau te detecteren. Leg dezelfde duurzaamheidscriteria op ongeacht de toepassing van de biomassa. Hoewel de discussie rond de invoering van duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa momenteel voornamelijk wordt gevoerd in het kader van hernieuwbare energie, is het belangrijk om dezelfde duurzaamheidseisen op te leggen aan alle toepassingen van houtige biomassa. Houtproductie gebeurt immers veelal in multifunctionele bossen, waarbij de producent niet altijd op voorhand weet wat het uiteindelijke eindgebruik van het hout zal zijn. De eenvormigheid die op die manier wordt bereikt binnen de sectoren die hout gebruiken, kan bovendien ook de samenwerking tussen verschillende sectoren bevorderen (bv. het opzetten van cascades) en vermijden dat niet-duurzame stromen worden afgeleid naar specifieke sectoren waar de criteria niet gelden. Bouw overgangsperiodes in en voer het ambitieniveau gradueel op. Om producenten de tijd te geven om hun toeleveranciers te bevragen, waar nodig bij te sturen of assessments uit te laten voeren is een overgangsperiode noodzakelijk. Het gaat immers over langlopende leveringscontracten. Bovendien is het belangrijk om bedrijfszekerheid te bieden. Het concept van 'grandfathering kan hierbij een uitkomst bieden: zodra een project operationeel is blijven daarvoor de oude regels gelden gedurende een zekere looptijd. Ontwikkel een eenvoudigere procedure voor kleine gebruikers. Aan kleinschalige projecten zijn minder duurzaamheidsrisico s verbonden, omdat hierbij vooral binnenlandse biomassa wordt ingezet, soms eigen biomassa en ook veelal reststromen. Bovendien wegen de administratieve lasten en kosten van het aantonen van duurzaamheid zwaarder voor deze kleine gebruikers. Het is dan ook aangewezen om een grenswaarde vast te stellen voor kleinschalige installaties en daarvoor een vereenvoudigde procedure uit te werken voor het aantonen van duurzaamheidscriteria. Een striktere controle op bosbeheersplannen is wel wenselijk om de duurzaamheid van binnenlandse biomassa eveneens te bevorderen. Anderzijds kan ook geopteerd worden voor een systeem zoals in het VK waar gewerkt wordt met een 'duurzame lijst' van leveranciers waar producenten zich kunnen bevoorraden en waarbij ook kleinschalige zelfvoorzienende installaties zich kunnen laten registreren. 72/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

75 6 Beleidskader inzake afwegingscriteria voor het gebruik van houtige biomassa 6.1 Inleiding Vanuit verschillende beleidsdomeinen op Europees en Vlaams niveau wordt het gebruik van houtige biomassa reeds in zekere mate gestuurd. De noden binnen deze domeinen zijn echter niet altijd dezelfde waardoor onderlinge verschillen kunnen ontstaan die in de praktijk tegenover elkaar afgewogen moeten worden. Zo wordt er in het afval- en materialenbeleid naar gestreefd om houtige biomassa zo veel mogelijk in te zetten voor materialen terwijl het energiebeleid het gebruik van houtige biomassa tracht te bevorderen in functie van de klimaat- en energiedoelstellingen. Het is bijgevolg noodzakelijk om het huidige Europese en Vlaamse beleidskader met betrekking tot de inzet van houtige biomassa duidelijk in kaart te brengen alvorens een afwegingskader uit te werken dat kan helpen om een goede balans te bekomen tussen de verschillende beleidsdomeinen. Hierbij is het belangrijk een onderscheid te maken tussen enerzijds wetgeving die bindend is en dus strikt opgevolgd moet worden, en anderzijds wetgeving die eerder richtinggevend is en als leidraad kan dienen voor de verder ontwikkeling van het afwegingskader. Tabel 9 geeft hiervan een overzicht. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 73/166

76 Beleidsdocument Elementen Status Documenten op Europees niveau Flagship Initiative Resource Efficient Europe en deel-strategieën EU Energy 2020 Strategy (RED en ILUC-amendement) Pakket Circulaire Economie EU Kaderrichtlijn afvalstoffen (98/2008, in herziening) EU Verpakkingsrichtlijn (94/62) Documenten op Vlaams niveau Materialendecreet VLAREMA Samenwerkingsakkoord verpakkingsafval Energiedecreet Energiebesluit Actieplan Biomassareststromen Grondstoffen-efficiëntie Duurzaamheidseisen en energiedoelstellingen herziene wetgevingsvoorstellen en actieplan op het gebied van afval (recyclage en verminderen van storten), waaronder best practices voor cascadering Afvalhiërarchie Doelstellingen voor selectieve inzameling, hergebruik en recyclage van bepaalde afvalstromen 116 Minimale percentages hergebruik en terugwinning verpakkingsafval Materialenhiërarchie o.a. verbrandingsverboden terugnameplicht en minimale recyclagepercentages Hernieuwbare energiedoelstellingen Voorwaarden voor ondersteuning Adviesbevoegdheid Cascadeprincipe Bereiken hernieuwbare energiedoelstellingen Strategie voor de 3 kringlopen Richtinggevend Bindend Richtinggevend Bindend Bindend Bindend Bindend Bindend Bindend Richtinggevend voor subdoelstellingen Bindend Verplicht maar niet bindend Richtinggevend Richtinggevend Bindend voor openbare besturen Tabel 9: Overzicht van de Europese en Vlaamse wetgeving die betrekking heeft op de inzet van houtige biomassa met indicatie van de inhoudelijk relevante elementen en het niveau van wettelijke verplichting 6.2 Beleidsdocumenten op Europees niveau Flagship Initiative Resource Efficient Europe Op strategisch niveau is de duurzame en efficiënte inzet van houtige biomassa voor de EU een belangrijk onderdeel van de EU2020 Strategie. Het Flagship Initiative Resource Efficient Europe is één van de onderdelen van de EU2020 Strategie van de Europese Commissie die er moet voor zorgen dat de EU een slimme, duurzame en inclusieve economie wordt in een snel veranderende wereld In 2016 is het traject opgestart naar een verhoging van de bindende doelstellingen voor inzameling, hergebruik en recyclage van bepaalde afvalstromen /166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

77 Dit vlaggenschip initiatief biedt een overkoepelend kader voor het voeren van beleid dat de transitie ondersteunt naar een grondstoffenefficiënte en lage-koolstof economie 118. Dit moet ertoe leiden dat: economische groei gekoppeld wordt aan een dalend grondstoffengebruik; opportuniteiten geïdentificeerd worden om economische groei, innovatie en de competitiviteit in Europa te stimuleren; de leveringszekerheid van essentiële grondstoffen verzekerd wordt; klimaatverandering aangepakt wordt, en de milieu-impact van grondstoffengebruik beperkt wordt; synergieën tussen beleidsdomeinen versterkt worden, en trade-offs aangepakt worden. Onder dit overkoepelend vlaggenschip werden (onder meer) volgende beleidsinitiatieven met relevantie voor biomassa uitgewerkt: de Roadmap to a Resource Efficient Europe, de Bioeconomy Strategy en de EU Energy 2020 Strategy. Bovendien wordt op het niveau van het overkoepelende vlaggenschip expliciet de nadruk gelegd op enerzijds het zoeken naar synergieën tussen beleidsdomeinen, en anderzijds het aanpakken van conflicterende effecten (trade-offs) van verschillende beleidsdomeinen (bv. impactshift naar andere stappen in de keten of andere milieucompartimenten, transportimpact van nieuwe productiesystemen (bv. just-intime productie) of afvalinzameling, competitie in landgebruik, relocatie van werkgelegenheid en BKG-emissies naar het buitenland,...). Dit kan door steeds de volledige levenscyclus van het grondstoffen-gebruik in rekening te brengen, inclusief de waardeketen en de afweging tussen verschillende prioriteiten EU Energy 2020 Strategy De EU Energy 2020 Strategy, waaronder de bindende hernieuwbare energiedoelstellingen uit de Richtlijn Hernieuwbare Energiebronnen vallen, heeft als doel om de Europese klimaat- en energiedoelstellingen (20% minder broeikasgasemissies, 20% minder energieverbruik en 20% hernieuwbare energie productie tegen 2020) te helpen realiseren. Biomassa zal hierin een belangrijke rol spelen. Figuur 16 toont dat de geschatte consumptie van bio-energie (elektriciteit, warmte en brandstoffen) tegen 2020 zal stijgen tot 110,5 Mtoe, wat ca. 45% van de totale finale consumptie van hernieuwbare energie zal uitmaken (ter vergelijking: in 2012 bedroeg dit aandeel nog 54%, maar voor de andere hernieuwbare bronnen zoals wind en zon wordt nog een sterke groei verwacht) 119. Figuur 16: Prognose bio-energie in EU (bron: SWD(2014) 259 final) 118 EC, A Resource-efficient Europe Flagship initiative under the Europe 2020 strategy: SWD(2014) 259 final Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 75/166

78 De belangrijke rol van biomassa in het behalen van de hernieuwbare energiedoelstellingen kan worden toegeschreven aan de volgende voordelen 119 : Biomassa kan worden opgeslagen in periodes van verminderde vraag en aangeboord worden in periode van verhoogde vraag. Hierdoor speelt biomassa een belangrijke rol in het balanceren van het toenemende aandeel van variabele hernieuwbare elektriciteit uit wind- en zonne-energie; Biomassa laat toe om warmte op hoge temperatuur te genereren, wat niet kan met andere hernieuwbare bronnen; Biomassa draagt bij tot de energiezekerheid van Europa, in zover de vraag kan worden ingevuld via EU-bronnen (bijkomende inspanningen voor mobilisatie zullen hierbij wel noodzakelijk zijn) en/of ingevoerde stromen afkomstig zijn van verschillende bronnen en regio's; De noodzaak voor bijkomende mobilisatie creëert nieuwe economische opportuniteiten voor de Europese bosbouwsector en de hele biomassa waardeketen, waardoor de verdere ontwikkeling van landelijke gebieden kan worden bevorderd; Een toenemende bewustwording van de waarde van biomassa kan kleine boseigenaars motiveren om actiever in te zetten op het duurzaam beheer van hun bossen en het voorkomen van bosbranden; Het gebruik van biomassa-afval voor energiedoeleinden vermindert de hoeveelheid biomassa die wordt gestort in Europa; Indien biomassa duurzaam geproduceerd en efficiënt gebruikt wordt, draagt bio-energie significant bij aan het verminderen van de BKG-emissies in vergelijking met het gebruik van fossiele grondstoffen. Via de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED) werden bindende doelstellingen opgelegd aan de lidstaten voor de productie van hernieuwbare energie, en er werd de mogelijkheid gegeven om steunmechanismen op te zetten die de productie stimuleren 120. Naast deze mogelijke voordelen zijn aan bio-energie eveneens uitdagingen verbonden op vlak van duurzame productie en efficiënt gebruik. In het recent goedgekeurde ILUC-amendement van de RED 121, legt het Europees Parlement een aantal zaken vast die betrekking hebben op houtige stromen en de bepaling van de toepassingen ervan in de context van vloeibare biomassa en biobrandstoffen. Met het oog op het stimuleren van een recyclingmaatschappij wordt het volgende overwogen: [ ] De lidstaten moeten, in overeenstemming met de afvalhiërarchie en de beoogde verwezenlijking van een recyclingmaatschappij, het gebruik van gerecycleerde materialen ondersteunen en dienen, waar dit mogelijk is, geen steun te verlenen aan het storten of verbranden van deze recycleerbare stoffen. Sommige grondstoffen met lage risico's op indirecte veranderingen in het landgebruik kunnen als afvalstoffen worden beschouwd. Zij kunnen echter nog wel worden gebruikt voor andere doeleinden die in de in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG vastgestelde afvalhiërarchie zijn aangemerkt als een hogere prioriteit dan energieterugwinning. De lidstaten zouden derhalve aan het beginsel van de afvalhiërarchie passende aandacht moeten besteden in stimuleringsmaatregelen ter bevordering van biobrandstoffen met een laag risico op indirecte veranderingen in het landgebruik, of in maatregelen die het in de hand werken van fraude bij de productie van deze biobrandstoffen tot een minimum moeten beperken, opdat stimulansen voor het gebruik van dergelijke grondstoffen voor biobrandstoffen niet in de weg staan van inspanningen om afval te beperken of recycling op te voeren en beschikbare hulpbronnen efficiënt en duurzaam te gebruiken RICHTLIJN (EU) 2015/1513 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 9 september 2015 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. 76/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

79 Daarnaast worden grondstoffen en brandstoffen vastgelegd waarvan de bijdrage tot het behalen van het in artikel 3, lid 4, eerste alinea, bedoelde streefcijfer wordt geacht tweemaal hun energie-inhoud te zijn. Hiervoor wordt bijlage IX toegevoegd aan het RED (zie Bijlage II, 3) van het amendement). Hieronder vallen de zogenaamde tweede-generatiebrandstoffen uit verscheidene houtige stromen zoals onder andere: o) Biomassafractie van afvalstoffen en residuen uit de bosbouw en de houtsector, zoals schors, takken, precommercieel dunningshout, bladeren, naalden, boomkruinen, zaagsel, houtkrullen/spaanders, zwart residuloog, bruin residuloog, vezelslib, lignine en tallolie. q) Ander lignocellulosisch materiaal als omschreven in artikel 2, tweede alinea, onder r) 122, met uitzondering van voor verzaging geschikte stammen of blokken en fineer. Bij de productie van brandstoffen uit deze in bijlage IX vermelde grondstoffen moeten de lidstaten passende aandacht aan de afvalhiërarchie besteden, met inbegrip van het levenscyclusdenken (Art. 3, lid 4, 2e alinea, punt e, 4e alinea). Bovendien is de Commissie bevoegd om (Art. 3, lid 5, 2e alinea): [...] gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 25 bis vast te stellen om de lijst van grondstoffen in bijlage IX, deel A, te wijzigen met het oog op het toevoegen, maar niet het schrappen van grondstoffen. [...] Elke gedelegeerde handeling is gebaseerd op een analyse van de meest recente wetenschappelijke en technische vooruitgang, met inachtneming van de beginselen van de afvalhiërarchie zoals vastgelegd in Richtlijn 2008/98/EG, en waaruit kan worden afgeleid dat de betrokken grondstof niet leidt tot extra landgebruik, geen significant verstorend effect heeft op markten voor (bij)producten, afvalstoffen of residuen, aanzienlijke broeikasgasemissiereducties oplevert in vergelijking met fossiele brandstoffen, en geen negatieve gevolgen voor het milieu en de biodiversiteit dreigt te veroorzaken Pakket Circulaire Economie Op 2 december 2015 publiceerde de Europese Commissie het actieplan voor de circulaire economie, dat het afval- en materialenbeleid in Europa een vernieuwde dynamiek moet geven 123. Het actieplan voorziet verschillende maatregelen over de ganse productieketen. Concreet voor biomassa zijn de volgende maatregelen belangrijk: Maatregelen om de preventie en recyclage van levensmiddelenafval te faciliteren; Herziening van de kaderrichtlijn afvalstoffen, met aandacht voor selectieve inzameling van bio-afval met het oog op recyclage en het invoering van een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor houten meubelen en houten verpakkingen; Herziening van de meststoffenverordening om de erkenning van organische en op afval gebaseerde meststoffen en bodemverbeteraars in de EU te faciliteren; Herziening van de verpakkingsrichtlijn, met ambitieuzere doelstellingen voor de recyclage van houten verpakkingen; Het verspreiden van beste praktijken bij de toepassing van het cascaderingsprincipe voor biomassa; Evaluatie van de Europese strategie voor bio-economie. 122 Art. 2, tweede alinea, r) lignocellulosisch materiaal : materiaal bestaande uit lignine, cellulose en hemicellulose, zoals biomassa afkomstig van bossen, houtachtige energiegewassen en residuen en afvalstoffen van de houtsector 123 COM (2015) 614/2. Closing the loop- An EU action plan for the Circular Economy. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 77/166

80 6.2.4 EU Kaderrichtlijn afvalstoffen De Kaderrichtlijn afvalstoffen (2008) 124, momenteel in herziening (zie 6.2.3) stelt maatregelen vast ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door preventie of beperking van de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afvalstoffen, ter beperking van gevolgen in het algemeen van het gebruik van hulpbronnen en ter verbetering van de efficiëntie van het gebruik ervan (art 1). Deze richtlijn moet ertoe bijdragen de EU meer tot een recyclingmaatschappij te maken, waarbij gepoogd wordt de productie van afval te voorkomen en afvalstoffen als grondstof te gebruiken (overweging 28). De richtlijn poogt dit te bereiken door het opleggen van bindende doelstellingen voor selectieve inzameling, hergebruik en recyclage van prioritaire afvalstromen (art.11). Om de in deze richtlijn gestelde doelstellingen te bereiken en zich te ontwikkelen in de richting van een Europese recyclingmaatschappij met een hoge grondstoffenefficiëntie, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de volgende doelstellingen worden gehaald: a) tegen 2020 wordt de voorbereiding voor hergebruik en recycling van afvalstoffen zoals tenminste papier, metaal, kunststof en glas uit huishoudens en eventueel uit andere bronnen, voor zover deze afvalstromen vergelijkbaar zijn met die van huishoudelijk afval, verhoogd tot minimaal in totaal 50 gewichtsprocent; b) tegen 2020 wordt de voorbereiding voor hergebruik, recycling en andere nuttige toepassingen van materiaal, met inbegrip van opvulactiviteiten waarbij afval ter vervanging van ander materiaal gebruikt wordt, van niet-gevaarlijk bouw- en sloopafval met uitzondering van in de natuur voorkomende materialen zoals omschreven in categorie van de lijst van afvalstoffen, verhoogd tot een minimum van 70 gewichtsprocent. De richtlijn is wellicht het bekendst omwille van de afvalhiërarchie, die een prioriteitsvolgorde oplegt voor de verwerking van afvalstoffen, waarbij levenscyclusdenken als randvoorwaarde wordt opgelegd (art. 4): 1. Bij het opstellen van wetgeving en beleidsinitiatieven voor de preventie en het beheer van afvalstoffen wordt als prioriteitsvolgorde de volgende afvalhiërarchie gehanteerd: a) preventie; b) voorbereiding voor hergebruik; c) recycling; d) andere nuttige toepassing, bv. energieterugwinning; en tevens; e) verwijdering. 2. Bij het toepassen van de in lid 1 bedoelde afvalhiërarchie nemen de lidstaten maatregelen om de opties te stimuleren die over het geheel genomen het beste milieuresultaat opleveren. Dit kan betekenen dat voor bepaalde specifieke afvalstromen van de hiërarchie moet worden afgeweken indien dit op grond van het levenscyclusdenken met betrekking tot de algemene effecten van het produceren en beheren van dergelijke afvalstoffen gerechtvaardigd is EU Verpakkingsrichtlijn Hout wordt courant gebruikt voor de vervaardiging van verpakkingen, waardoor een aandeel post-consumer houtafval uit verpakkingshout bestaat. 124 RICHTLIJN 2008/98/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen 78/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

81 De Verpakkingsrichtlijn 125 eist van de lidstaten dat ze maatregelen nemen om de productie van verpakkingsafval te beperken en inzameling, recycling en hergebruik van verpakkingsafval te bevorderen. In de richtlijn staan doelstellingen genoemd in de vorm van een percentage van de totale hoeveelheid verpakkingen die terechtkomt in de afvalstroom. Ook legt de richtlijn maximale concentraties aan zware metalen op die in het verpakkingsmateriaal aanwezig mogen zijn en stelt ze dat verpakking zodanig ontworpen en vervaardigd moet worden dat hergebruik of terugwinning, met inbegrip van recycling, mogelijk is en dat het milieu-effect bij het verwijderen van verpakkingsafval of reststoffen van afvalbeheerverrichtingen zoveel mogelijk wordt beperkt. 6.3 Beleidsdocumenten op Vlaams niveau Het Vlaamse Materialenbeleid Het Materialendecreet vormt een wettelijke basis om de duurzame inzet van hout en houtige reststromen in de Vlaamse economie te sturen: Het opleggen van voorwaarden aan het gebruik van houtige stromen, zowel primaire als reststromen (art.5); Het sturen van het gebruik van houtige stromen (zowel afvalhout als primair hout) volgens een materialenhiërarchie (art.4 3): 1. de preventie van afvalstoffen en een efficiënter en minder milieubelastend gebruik en verbruik van materialen via aangepaste productie- en consumptiepatronen; 2. de voorbereiding van afvalstoffen voor hergebruik; 3. de recyclage van afvalstoffen en de inzet van materialen in gesloten materiaalkringlopen; 4. andere vormen van nuttige toepassing van afvalstoffen, zoals energieterugwinning en de inzet van materialen als energiebron; 5. de verwijdering van afvalstoffen, met storten als laatste optie. Het sturen van het gebruik van houtige stromen in afwijking van de materialenhiërarchie, nadat dit expliciet vanuit levenscyclusperspectief verantwoord werd, en waarbij volgende elementen mee in overweging worden genomen: de technische uitvoerbaarheid, economische haalbaarheid; bescherming van hulpbronnen, de algemene effecten voor het milieu en de menselijke gezondheid en op economisch en maatschappelijk gebied, de doelstellingen, vermeld in artikel 4 van het decreet, en de geldende Europese voorschriften (art.8 1 en 2): de maatregelen, vermeld in artikel 4, 3, moeten de opties stimuleren die over het geheel genomen het beste resultaat opleveren voor milieu en gezondheid. Dat kan betekenen dat bij het vaststellen van maatregelen voor bepaalde materialen moet worden afgeweken van de hiërarchie, vermeld in artikel 4, 3, als dat op grond van het levenscyclusdenken gerechtvaardigd is; Er wordt expliciet vermeld dat de bescherming van hulpbronnen (i.c. de houtvoorraad en de natuurlijke bronnen die nodig zijn om hout te produceren) onderdeel moet zijn van deze beoordeling (art.8 2). Vanuit de vooropgestelde hiërarchie (art. 4 3) verdient de recyclage van afvalstoffen (i.c. afvalhout) en de inzet van materialen (i.c. hout) in gesloten materiaalkringlopen, indien dat vanuit levenscyclusperspectief het beste resultaat oplevert voor milieu en gezondheid, de voorkeur boven andere vormen van nuttige toepassing van afvalstoffen zoals energieterugwinning en de inzet van materialen als energiebron. Deze hiërarchie beperkt zich bijgevolg niet tot afvalstoffen, maar dient eveneens gehanteerd te worden bij de inzet van (primaire) materialen. Anderzijds geeft art.8 ook duidelijk aan dat van de voorkeurshiërarchie kan afgeweken worden indien dat vanuit levenscyclusperspectief te verantwoorden is. 125 Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 79/166

82 Dat artikel geeft de bevoegdheid aan de Vlaamse regering om afwijkingen te verlenen op de verwerkingshiërarchie, na advies van de OVAM. Dit advies wordt geformuleerd vanuit een overlegplatform dat overeenkomstig artikel 19 van het Materialendecreet wordt opgericht. Voor biomassa wordt deze platformwerking ingevuld door het Overlegplatform Organisch-biologische afvalstoffen. Het VLAREMA geeft uitvoering aan verschillende bepalingen van het Materialendecreet. Inzake biomassa zijn de volgende bepalingen relevant: Verplichte selectieve inzameling van o.m. papier en karton, groenafval houtafval, frituurvetten en oliën (KGA), voedselafval van de zeevaart, kadavers; Verbrandingsverbod voor afvalstoffen die door hun aard, hun hoeveelheid of hun homogeniteit overeenkomstig de beste beschikbare technieken in aanmerking komen voor hergebruik of voor recyclage. Het verbod geldt evenwel niet voor handeling R1 met de volgende afvalstoffen, als de calorische waarde ervan groter is dan kj/kg: a) plantaardig afval van land- en bosbouw; b) plantaardig afval van de voedingsmiddelenindustrie; c) vezelachtig plantaardig afval, afkomstig van het sorteren, ziften en wassen bij de rauwe pulp en de papierproductie; d) houtafval; e) kurkafval. Deze uitzonderingen werden ingevoerd om vanuit het afvalbeleid ruimte te laten voor het gebruik van biomassa-afval voor hernieuwbare energieproductie. Voor andere afvalstoffen die niet onder de uitzondering vermeld onder a) tot en met e) vallen kan een afwijking worden aangevraagd bij de bevoegde minister. Samenstellingsvoorwaarden voor het gebruik van afvalstoffen als grondstof (genormeerde gebruikstoepassingen zoals o.m. gebruik als bodemverbeteraar/meststof). Het Samenwerkingsakkoord van 4 november 2008 betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval stelt een terugnameplicht in voor op de markt gebrachte verpakkingen. De terugnameplicht is de plicht van elke verpakkingsverantwoordelijke om voor de verpakkingen waarvoor hij verantwoordelijk is, d.w.z. die hij op de Belgische markt heeft gebracht, de in het Samenwerkingsakkoord bepaalde percentages van recyclage en nuttige toepassing te behalen. Vanaf 2009 zijn de minimale globale percentages uitgedrukt in gewichtspercentage ten opzichte van het totale gewicht van de in België op de markt gebrachte eenmalige verpakkingen, voor verpakkingsafval van huishoudelijke oorsprong de volgende: Recyclage: 80%; Nuttige toepassing, vermeerderd met verbranding met terugwinning van energie in afvalverbrandingsinstallaties : 90%. Voor het verpakkingsafval van bedrijfsmatige oorsprong zijn de minimale globale percentages uitgedrukt in gewichtspercentage ten opzichte van het totale gewicht van de in België op de markt gebrachte eenmalige verpakkingen, de volgende (vanaf 2010): Recyclage: 80%; Nuttige toepassing, vermeerderd met verbranding met terugwinning van energie in afvalverbrandingsinstallaties : 85%. Vanaf 2010 moeten tevens voor de verschillende verpakkingsmaterialen de volgende minimale recyclage-percentages voor het volledige Belgische grondgebied worden behaald. Voor eenmalige bedrijfsmatige houten verpakkingen bedraagt dit percentage 15%. In 2014 werd echter al 74% van de in België op de markt gebrachte eenmalige houten verpakkingen gerecycleerd 126. De herziening van de verpakkingsrichtlijn voorziet een verhoging van het percentage te recycleren houten verpakkingen. 126 VAL-I-PAC, jaarverslag /166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

83 6.3.2 Het Vlaams Actieplan Duurzaam beheer van Biomassareststromen Dit beleidsplan speelt in op de verschillende uitdagingen binnen het biomassalandschap. De doelstelling van het plan is om het aanbod aan biomassa(rest)stromen duurzaam te vergroten en maatschappelijk zo optimaal mogelijk in te zetten. Daarbij moet zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de diverse sectoren die biomassa gebruiken (zowel de traditionele sectoren als sectoren die overschakelen van fossiele bronnen op biomassa(rest)stromen) en met de bezorgdheden en doelstellingen vanuit de verschillende beleidsdomeinen (het afval- en materialenbeleid, het energiebeleid, het economische beleid, het klimaatbeleid en het bredere milieu- en natuurbeleid) die onderling kunnen verschillen en dus tegenover elkaar afgewogen moeten worden. Het actieplan vermeldt een reeks uitgangspunten die met elkaar verzoend moeten worden. Uitgangspunt 4 van het actieplan benadrukt het belang van energie-efficiëntie in combinatie met energiebesparing om de vraag naar energie en hiervoor nodige grondstoffen te verminderen. Op termijn moet de energievraag zoveel mogelijk worden ingevuld met hernieuwbare energiebronnen, zoals energie opgewekt door water, wind, zon, biomassa en geothermie. Biomassa vormt een belangrijke factor in de Vlaamse energiemix, door zijn rol als stockeerbare en 'stabiliserende' energiebron. Biomassa wordt volgens het Regeerakkoord bij voorkeur gebruikt voor groene warmteproductie. In geval van groene stroomproductie wordt het zoveel als mogelijk gecombineerd met warmteproductie. Uitgangspunt 5 vermeldt een vooropgestelde prioritaire volgorde in toepassing: (1) voeding en diervoeder, (2) grondstof voor de industrie, (3) energiebron. Hergebruik, het opsplitsen in verschillende fracties (bioraffinage) en het benutten van reststromen worden hierbij als cruciale elementen vermeld. Ook moet steeds rekening gehouden worden met de hele productieketen met het oog op maximale economische, ecologische en maatschappelijke voordelen, en met randvoorwaarden, zoals het vrijwaren van de bodemkwaliteit. In het plan wordt gestreefd naar een afstemming tussen de visies rond bio-economie en hernieuwbare energie. In deze visie wordt het cascadeprincipe als leidraad gebruikt, terwijl er tegelijkertijd genoeg biomassa beschikbaar blijft om zijn rol te spelen als 'stabiliserende' hernieuwbare energiebron Het Vlaamse Energiebeleid Het Vlaams Energiebeleid streeft naar een betrouwbare, betaalbare en koolstofarmere energievoorziening. Momenteel wordt 91% van de benodigde energie in Vlaanderen ingevoerd. 52% van de geïmporteerde energie zijn petroleumproducten, 24% is gas, 13% uranium, 8% kolen, 2% elektriciteit en 1% biomassa (2013). In 2013 bedroeg het aandeel biomassa in de hernieuwbare energiemix in Vlaanderen 81%. De Vlaamse Regering gaat uit van de indicatieve hernieuwbare energiedoelstelling van 10,5% in 2020 (voortvloeiend uit de Europees opgelegde doelstelling van 13% voor België). Om die energiedoelstelling te halen, moeten het aandeel groene stroom en het aandeel groene warmte nog sterk verhogen en moet ook de energie-efficiëntie nog sterk verbeteren. In 2013 bedroeg het aandeel hernieuwbare energie in de Vlaamse energiemix 5,8%, waarbij meer dan 80% werd ingevuld via bio-energie (warmte en elektriciteit samen). Het aandeel groene stroom bedroeg in ,5% (6223 GWh), waarvan 35,2% opgewekt werd via vaste biomassa. Het aandeel groene warmte bedroeg 4,9% (7614 GWh), waarvan 79% via vaste biomassa (Figuur 17, 18 en 19) Samenvatting 'Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2013, Deel I: hernieuwbare energie, Vito, februari 2015' via pdf Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 81/166

84 Figuur 17: Aandeel bio-energie in de hernieuwbare energiemix in Vlaanderen (bron: Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2013, Deel I: hernieuwbare energie, VITO, 2015) Figuur 18: Productie groene stroom per hernieuwbare energiebron (bron: Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2013, Deel I: hernieuwbare energie, VITO, 2015) 82/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

85 Figuur 19: Productie groene warmte per hernieuwbare energiebron (bron: Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2013, Deel I: hernieuwbare energie, VITO, 2015) Om op termijn te komen tot een energiesysteem gebaseerd op meer hernieuwbare energiebronnen is het in de eerste plaats nodig om drastisch in te zetten op energie-efficiëntie (energiezuinige gebouwen, energie-efficiënte bedrijven en transport). Daarnaast staat de realisatie van de hernieuwbare energiedoelstellingen vastgelegd in het Energiedecreet en de EU-richtlijn centraal. Volgens de Europese richtlijn hernieuwbare energie heeft België een bindende doelstelling van 13% hernieuwbare energie tegen Een stabiele en verzekerde bevoorrading is hierbij cruciaal. Biomassa speelt daarbij een belangrijke rol als stabiele hernieuwbare energiebron in combinatie met de inzet van meer intermittente hernieuwbare energiebronnen (zon, wind). Het regeerakkoord stelt dat biomassa bij voorkeur gebruikt moet worden voor groenewarmteproductie en gecombineerde elektriciteit- en warmteproductie. Ook de betaalbaarheid van de energievoorziening is van groot belang, waarbij rekening moet worden gehouden met de koopkracht van de gezinnen (met bijzondere aandacht voor kwetsbare gezinnen) en de competitiviteit van de bedrijven 128. In Vlaanderen bepaalt het Energiebesluit welke biomassastromen in aanmerking komen voor ondersteuning voor hernieuwbare energie. Hierin wordt aandacht besteed aan de mogelijke effecten van het steunbeleid op recycleerbare afvalstromen en houtstromen die worden gebruik als industriële grondstof. Het gewijzigde Energiebesluit bepaalt namelijk dat enkel houtstromen die niet gebruikt worden als industriële grondstof in aanmerking komen voor aanvaardbare GSC. 128 Vlaamse Regering. Beleidsnota Energie Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 83/166

86 Artikel , 1 specifieert om welke houtstromen het gaat: Alleen groenestroomcertificaten die toegekend zijn voor elektriciteit, opgewekt uit de volgende energiebronnen, waarbij voldaan wordt aan de volgende criteria en aan de criteria, vermeld in artikel 7.1.5, 4, van het Energiedecreet van 8 mei 2009, zijn aanvaardbaar in het kader van de indiening voor de certificatenverplichting: [ ] 7 energie opgewekt uit volgende organisch-biologisch stoffen, [...]: a) producten, bestaande uit plantaardige materialen of delen daarvan van landbouw of bosbouw, met uitzondering van de houtstromen die niet behoren tot b), c), e) of f) en die gebruikt worden in een installatie waarvoor de stedenbouwkundige aanvraag en de milieuvergunningsaanvraag werden ingediend na 1 juni 2007; b) korteomloophout; c) de houtstromen die niet gebruikt worden als industriële grondstof, in elk geval de volgende houtstromen: 1) schors; 2) stof (schuurstof, filterstof, zeefstof, freesstof) met een deeltjesgrootte kleiner dan 0,2 mm; 3) fijn snoeihout met een diameter kleiner dan 4 cm; 4) twijgen van boomkruinen met een diameter kleiner dan 4 cm; 5) stronken tot maximaal 30 cm boven het maaiveld; d) dierlijke mest; e) organisch-biologische afvalstoffen die selectief ingezameld werden en niet in aanmerking komen voor materiaalrecyclage of worden verwerkt conform de bepalingen van het van toepassing zijnde sectorale uitvoeringsplan; f) organisch-biologische afvalstoffen die gesorteerd worden uit restafval en niet in aanmerking komen voor materiaalrecyclage of worden verwerkt conform de bepalingen van het sectorale uitvoeringsplan dat van toepassing is; g) het organisch-biologische deel van restafval, op voorwaarde dat de verwerkingsinstallatie in kwestie door energierecuperatie een primaire energiebesparing realiseert ten opzichte van een verwerkingsinstallatie zonder energierecuperatie, en deze primaire energiebesparing minstens 35 % van de energie-inhoud van de afvalstoffen verwerkt in de installatie bedraagt. Om te bepalen of specifieke houtstromen gebruikt worden als industriële grondstof, voorziet het Energiebesluit in een adviesbevoegdheid voor OVAM en de sectorfederaties van de hout- en papierindustrie: Om te bepalen of specifieke houtstromen, andere dan vermeld in het eerste lid, 7, c), 1) tot 5), al dan niet gebruikt worden als industriële grondstof, vraagt het Vlaams Energieagentschap een advies op 30 dagen aan de OVAM en de sectorfederaties van de hout- en papierindustrie. Wanneer de adviezen eensluidend zijn, dan zijn deze bindend voor zover de ministers bevoegd voor energie en leefmilieu gezamenlijk, uiterlijk binnen een periode van 10 dagen vanaf de formele kennisgeving van de beide adviezen (de datum van het laatste advies doet de termijn starten), de zaak niet hebben geëvoceerd. In dat specifieke geval kan de regering anders beslissen, mits grondige motivering. Wanneer over een specifieke houtstroom geen eensluidende adviezen worden gegeven, beslist de Vlaamse Regering op voorstel van het Vlaams Energieagentschap. Deze bepalingen geven de mogelijkheid om de effecten van het steunbeleid op de inzet van houtige biomassa als materiaal te evalueren door op het niveau van individuele dossiers te beslissen over steun. 84/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

87 Op 31 januari 2014 legde de Vlaamse Regering ook doelstellingen vast tot 2020 inzake de productie van elektriciteit en warmte uit hernieuwbare energiebronnen, waaronder ook specifieke indicatieve subdoelstellingen inzake productie uit biomassa en biogas. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 85/166

88

89 7 Naar een afwegingskader voor de inzet van houtige biomassa in Vlaanderen 7.1 Grondstoffen-efficiëntie in brede zin als leidend principe De huidige debatten rond inzet van hout als materiaal of bron van energie tonen aan dat er tekortkomingen zijn aan de vertaling van de strategische principes uit het Flagship Resource Efficient Europe naar operationeel beleid. Binnen het afval- en materialenbeleid wordt er gestreefd naar een optimale inzet voor materialentoepassingen, los van de marktvraag voor of het maatschappelijk meest wenselijke gebruik van gerecycleerd hout. Het Europese energiebeleid zorgt daarentegen voor een stimulans van de marktvraag naar hout als energiebron, waarbij slechts in beperkte mate aandacht is voor de herkomst van het hout en de eventuele houtvraag vanuit andere (niet-energie-)markten. Vlaanderen is de enige Europese regio waar hier wel aandacht voor is (geen steun voor recycleerbare afvalstromen of voor grondstoffen die voor industriële toepassing gebruikt worden), maar ook binnen het Vlaamse energiebeleid zijn verbeteringen mogelijk. Hoewel er op Europees niveau recent wel aandacht is gekomen voor wat betreft vloeibare biomassa en biobrandstoffen 129, is dit voor vaste biomassa (nog) niet het geval. Recent onderzoek van de Europese Commissie naar de conformiteit van ondersteuning van hernieuwbare energieproductie in het VK met de staatssteunregels geeft aan dat effecten op marktverstoring voor materiaaltoepassingen ook een element zijn binnen de evaluatie van steunregelingen 130. Op Europees niveau heeft men grondstoffenefficiëntie wel als één van de leidende principes naar voor geschoven voor het toekomstig grondstoffenbeleid: Resource efficiency means using the Earth's limited resources in a sustainable manner while minimising impacts on the environment. It allows us to create more with less and to deliver greater value with less input 131. In Richtlijn 2009/28/EG die handelt over vervoersbrandstoffen wordt ook benadrukt dat energieefficiëntie in de vervoersector een dringende noodzaak is omdat het wellicht steeds moeilijker zal worden om op een duurzame wijze een bindend streefcijfer voor energie uit hernieuwbare bronnen te halen als de totale vraag naar vervoersenergie blijft stijgen. Deze focus op grondstoffenefficiëntie moet leiden tot economische groei gekoppeld aan een dalend grondstoffengebruik, de stimulering van innovatie en competitiviteit, een verbeterde bevoorradingszekerheid voor grondstoffen (zowel voor materialen als energie), het aanpakken van de klimaatverandering en het beperken van de milieu-impact van grondstoffengebruik en het creëren van synergieën tussen beleidsdomeinen en het aanpakken van trade-offs 132. Deze brede benadering van grondstoffenefficiëntie overstijgt dus de doelstellingen van het materialenbeleid en de materialenhiërarchie, aangezien 'grondstoffen' zowel betrekking heeft op grondstoffen voor industrie en materialen, als op grondstoffen voor energieopwekking. 129 RICHTLIJN (EU) 2015/1513 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 9 september 2015 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen EC, A Resource-efficient Europe Flagship initiative under the Europe 2020 strategy: Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 87/166

90 Naast het beperken van de milieu-impact, is er eveneens aandacht voor klimaateffecten, bevoorradingszekerheid, economische randvoorwaarden en competitiviteit. Om te komen tot grondstoffenefficiëntie in de brede zin van het woord, en dus rekening houdend met alle ecologische, economische, sociale en maatschappelijke noden (waaronder bindende wetgevende doelstellingen en eisen), worden in Europese en Vlaamse beleidsdocumenten steeds vaker de termen materialenhiërarchie en cascadering voorop gesteld. In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht op welke manier deze termen geïnterpreteerd moeten worden en in hoeverre deze een deel kunnen uitmaken in de verdere uitwerking van een praktisch toepasbaar afwegingskader. 7.2 De materialenhiërarchie en gecascadeerd gebruik van houtige biomassa als deel van de oplossing? Binnen de beleidsdiscussies rond bio-economie en grondstoffenefficiëntie op zowel Vlaams als Europees vlak krijgt het principe van het gecascadeerd gebruik van houtige biomassa steeds meer aandacht. Het cascadeprincipe wordt in verschillende beleidscontexten anders ingevuld, maar vormt in vele gevallen een verdere uitwerking van de afvalhiërarchie zoals vermeld in de afvalrichtlijn (of de materialenhiërarchie in het Vlaams Materialendecreet). Een overzicht is weergegeven in onderstaande tabel: 88/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

91 Beleids-document Term Elementen bij cascadeprincipe Documenten op Europees niveau Flagship Initiative Resource Efficient Europe Grondstoffenefficiëntie Milieu, klimaat, bevoorradingszekerheid, economische randvoorwaarden, competitiviteit. Status Richtinggevend Pakket Circulaire economie Cascadeprincipe Best practices promoten Richtinggevend EU Kaderrichtlijn afvalstoffen EU Bosstrategie ILUC-amendement Documenten op Vlaams niveau Materialendecreet Energiebesluit Actieplan Biomassa(rest)stromen Beleidsnota Omgeving Afvalhiërachie Afwijking van hiërarchie mogelijk o.b.v. levenscyclusdenken, focus op milieu Milieu, klimaat, toegevoegde waarde, werkgelegenheid, koolstofbalans. Cascadeprincipe Vervanging van voedsel en veevoeder, regionale en lokale economische en technologische omstandigheden, koolstofvoorraden in de bodem, kwaliteit van bodem en ecosystemen. Rapportageverplichting Materialenhiërarchie Evaluatie gebruik als industriële grondstof Cascadeprincipe Verwerkingsopties voor specifieke biomassastromen Afwijking van hiërarchie mogelijk o.b.v. levenscyclusdenken, technische uitvoerbaarheid, economische haalbaarheid, bescherming hulpbronnen, milieu, gezondheid, economische en maatschappelijke doelstellingen. Competitiviteit Vaste gebruikscascade: 1. (vee)voeder; 2. materialen; 3. energie; afwijking mogelijk o.b.v. levenscyclusdenken Cascadeprincipe Maximale economische en maatschappelijke voordelen op een duurzame manier onder randvoorwaarden zoals bodemkwaliteit Bindend Richtinggevend Cascadeprincipe (houtgebruikscascade) Bindend Bindend Richtinggevend Bindend voor openbare besturen Richtinggevend Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 89/166

92 Visie en strategie voor een duurzame Vlaamse bioeconomie Cascadeprincipe Maximale economische en maatschappelijke voordelen, rekening houdend met de draagkracht van de aarde. Uitgangspunt is de prioriteitenvolgorde: 1. (vee)voeder; 2. materialen; 3. energie; afwijking mogelijk o.b.v. levenscyclusdenken en economische, sociale of ecologische criteria en prioriteiten Richtinggevend Tabel 10: overzicht van de Europese en Vlaamse beleidsteksten die melding maken van het cascadeprincipe en het niveau van wettelijke verplichting 7.3 Verwijzingen naar cascadering in beleidsdocumenten op Europees niveau Het Flagship Initiative Resource Efficient Europe Zie Het Pakket Circulaire economie In het actieplan wordt expliciet verwezen naar het stimuleren van gecascadeerd gebruik van hernieuwbare grondstoffen, naast het toepassen van de afvalhiërarchie en het streven naar de meest optimale milieueffecten. Hout wordt hierbij als voorbeeld aangehaald. Bovendien zal de Commissie streven naar synergieën tussen de Circulaire Economie (waarbij de focus vooral ligt op het materiaalperspectief) en de Energie-unie (waarvan de ontwikkeling van een beleid rond duurzame bio-energie een belangrijk onderdeel zal uitmaken). De acties van de Commissie zullen er in de praktijk voornamelijk in bestaan om best practices rond cascadering te promoten en onderzoek en innovatie te stimuleren met het oog op het realiseren van het potentieel van geïntegreerde bio-raffinage en bio-economie: In a circular economy, a cascading use of renewable resources, with several reuse and recycling cycles, should be encouraged where appropriate. Biobased materials, such as for example wood, can be used in multiple ways, and reuse and recycling can take place several times. This goes together with the application of the waste hierarchy (including for food) and, more generally, options that result in the best overall environmental outcome. National measures such as extended producer responsibility schemes for furniture or wood packaging, or separate collection of wood can have a positive impact. The Commission will work on identifying and sharing best practices in this sector and promote innovation; the revised legislative proposals on waste also include a mandatory EU-level target on recycling wood packaging waste. In addition, the Commission will promote synergies with the circular economy when examining the sustainability of bioenergy under the Energy Union. The bio-based sector has also shown its potential for innovation in new materials, chemicals and processes, which can be an integral part of the circular economy. Realising this potential depends in particular on investment in integrated bio-refineries, capable of processing biomass and bio-waste for different end-uses. The EU is supporting such investments and other innovative bio economy-based projects through research funding. 90/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

93 The Commission will promote efficient use of bio-based resources through a series of measures including guidance and dissemination of best practices on the cascading use of biomass and support for innovation in the bioeconomy EU Kaderrichtlijn afvalstoffen Zie De EU Bosstrategie De EU bosstrategie 133 gebruikt de 'houtgebruikcascade' (met in volgorde van afnemende prioriteit: de vervaardiging van houtproducten, de verlenging van de nuttige levensduur van dergelijke producten, hergebruik, recycling, bio-energie en verwijdering) als uitgangspunt om te voldoen aan het criterium van grondstoffen-efficiëntie: In de bossector betekent hulpbronnenefficiëntie dat de rijkdommen van het bos zo worden gebruikt dat de effecten op milieu en klimaat zo veel mogelijk worden beperkt en dat prioriteit wordt verleend aan bosproducten die een hogere toegevoegde waarde hebben, meer werkgelegenheid verschaffen en bijdragen aan een betere koolstofbalans. De "houtgebruikcascade" voldoet aan deze criteria. In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij een zich wijzigende vraag of ten behoeve van milieubescherming, kan een andere aanpak noodzakelijk zijn Het ILUC-amendement Ook in het recente ILUC-amendement van de RED van 9 september , wordt in het gewijzigde art. 22, lid 1 van het RED, dat handelt over de rapportageverplichtingen van de lidstaten aan de commissie punt i), expliciet verwezen naar het cascaderingsprincipe (met betrekking tot vloeibare biomassa en biobrandstoffen): In de tweejaarlijkse rapportage door de lidstaten aan de commissie moet het volgende zijn vermeld: i) de ontwikkeling en het aandeel van biobrandstoffen uit in bijlage IX vermelde grondstoffen, met inbegrip van een beoordeling van grondstoffen waarin de aandacht vooral uitgaat naar de duurzaamheidsaspecten die verband houden met de impact van de vervanging van de productie van voedsel en veevoeder door de productie van biobrandstoffen, rekening houdend met de beginselen van de afvalhiërarchie als vastgesteld in Richtlijn 2008/98/EG en het beginsel biomassacascadering, met inachtneming van de regionale en lokale economische en technologische omstandigheden, het behoud van de nodige koolstofvoorraden in de bodem en de kwaliteit van de bodem en de ecosystemen; het is nodig te wijzen op de originele bedoeling van de richtlijn 98/70/EG die enkel handelt over vloeibare brandstoffen; RICHTLIJN 98/70/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn93/12/EEG van de Raad. 133 COM(2013) 659. Een nieuwe EU-bosstrategie ten bate van de bossen en de houtsector 134 RICHTLIJN (EU) 2015/1513 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 9 september 2015 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 91/166

94 7.4 Verwijzingen naar cascadering in beleidsdocumenten op Vlaams niveau Het Materialendecreet Het Materialendecreet spreekt over de materialenhiërarchie, een principe dat verwant is met het cascadeprincipe. De term 'cascade' wordt echter als dusdanig niet letterlijk in het decreet vermeld Energiebesluit Zie Het Actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen In het Actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen wordt meer in detail ingegaan op hoe het cascade-principe concreet kan worden beschreven: 1. Biomassa(rest)stromen, geproduceerd met het oog op (vee)voeding, worden prioritair toegepast in menselijke voeding en in tweede instantie in veevoeder. 2. De volgende trap in de cascade zijn de andere materiaaltoepassingen, zoals toepassingen als grondstof in de chemie en het gebruik van verwerkte biomassa(rest)stromen als bodemverbeteraar. 3. Energetische valorisatie via verbranding is de laatste stap in de keten. De cascade schept dan wel een kader voor het duurzame gebruik van biomassa, toch kan ze niet in elke situatie toegepast worden. Ook de concrete economische haalbaarheid (type reststroom, plaats, tijdstip, ) en specifieke wetgeving bepalen of de cascade al dan niet gevolgd kan worden. Dat kan gemotiveerd worden op basis van levenscyclusdenken of vergelijkbare integrale analyses. In dit actieplan wordt onder dit principe dus eerder een vooropgestelde prioritaire volgorde in toepassing verstaan, wat enigszins een andere benadering is dan in andere beleidsdocumenten en studies rond cascadering die meer de nadruk leggen op het 'meerdere keren na elkaar gebruiken' van dezelfde biomassa dan op het gebruik op zich. Het belang van hergebruik, coproductie en het benutten van reststromen wordt in het plan wel vermeld als cruciale elementen van de cascadebenadering. Wel wordt in beide benaderingen energetische valorisatie door verbranding als de laatste stap in de cascade gezien De Beleidsnota Omgeving In de Beleidsnota Omgeving van de Vlaamse Regering is het cascade-principe opgenomen als een van de uitgangspunten: [ Door de ketens heen moet de biomassa zo duurzaam mogelijk worden ingezet door hergebruik, het opsplitsen in verschillende fracties en door reststromen te benutten. Op die manier kan de gebruikte biomassa liefst meerdere malen economische en maatschappelijke waarde opleveren. De cascade van biomassa moet dus zo gekozen worden dat maximale economische en maatschappelijke voordelen op een duurzame manier gerealiseerd kunnen worden. Daarbij moeten steeds de randvoorwaarden gerespecteerd worden, zoals het behoud van de bodemkwaliteit door een deel van de gewasresten in te werken in het land, of ze achteraf onder de vorm van een bodemverbeterend middel terug te brengen op het land. 92/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

95 Uiteindelijk zal voor het gros van alle biomassagebruik energetische valorisatie door verbranding de laatste stap in de cascade vormen Visie en strategie voor een duurzame Vlaamse bio-economie Op 19 juli 2013 werd de Vlaamse visie en strategie voor een Vlaamse bio-economie 136 goedgekeurd door de Vlaamse regering. Deze visie en strategie werd opgesteld in samenspraak met verschillende stakeholders en vertaalt zich in vijf grote strategische doelstellingen. Doelstelling 3 heeft expliciet betrekking op een optimale inzet van biomassa voor verschillende toepassingen: SD 3. Biomassa wordt optimaal en duurzaam geproduceerd en gebruikt over de hele waardeketen: Alle componenten van biomassa worden volgens een cascade ingezet. Optimaal valoriseren en benutten van de hernieuwbare grondstoffen met een maximale economische en maatschappelijke waardecreatie, waarbij rekening wordt gehouden met de draagkracht van de aarde, staan centraal. Daarenboven zal steeds worden gestreefd naar het sluiten van kringlopen en het verhogen van efficiëntie. Organische afval- en reststromen worden hierbij maximaal ingezet. Duurzaamheid in al zijn aspecten in de lokale en Europese productie en gebruik is één van de belangrijkste criteria voor een Vlaamse bio-economie. Er is daarbij voldoende aandacht voor een optimaal gehalte aan organisch koolstofgehalte en andere nutriënten in de bodem en voor het verbeteren van de omgevingskwaliteit. De duurzaamheid van geïmporteerde biomassa moet worden nagegaan en gegarandeerd aan de hand van criteria. Gelet op de internationale context waarin een Vlaamse bio-economie zal opereren, moeten deze criteria minstens op EU-vlak worden ontwikkeld. De biogebaseerde materialen worden kwaliteitsvol (mogelijk door het ontwikkelen van standaarden, certificaten, labels) en op een betrouwbare manier op de markt gebracht, voorzien van de duidelijke en actuele informatie voor de consument, zodat deze makkelijker overtuigd wordt om biobased te consumeren. Er wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van lokaal geproduceerde biomassa. Volgens de visie moeten de beschikbare biomassastromen ingezet worden volgens een aanvaarde cascade die zo gekozen moet worden dat maximale economische en maatschappelijke voordelen kunnen worden gerealiseerd, rekening houdend met de draagkracht van het leefmilieu. Uitgangspunt is dat zowel biomassa uit primaire productie als uit rest- en afvalstromen, in de eerste plaats moeten instaan voor het garanderen van de voedselzekerheid (voeding en diervoeder), in de tweede plaats voor het gebruik als grondstof en in de derde plaats voor het gebruik als energiebron. Er wordt echter aangegeven dat op basis van economische, sociale of ecologische criteria en afhankelijk van de prioriteiten verschillende cascades verkregen kunnen worden. Doorheen de ketens moet de biomassa zo lang mogelijk in haar verschillende vormen in de productieketen gehouden worden door hergebruik, het opsplitsen in verschillende fracties en door reststromen te benutten. Uiteindelijk zal voor het gros van alle biomassagebruik energetische valorisatie door verbranding de laatste stap in de cascade vormen. In ieder geval moet bij het gebruik van biomassa steeds rekening gehouden worden met de hele levenscyclus. In een ideaal scenario levert de cascadering voldoende biomassa om aan de energiebehoefte te voldoen en om een specifieke rol te vervullen als stabiliserende energiebron. Het werd echter niet becijferd of dit mogelijk is. Het document geeft wel aan dat het noodzakelijk is om de visies rond bio-economie en hernieuwbare energie op elkaar af te stemmen en dat allereerst maximaal moet worden ingezet op energie-efficiëntie en -besparing en energieproductie uit zon, wind, water en bodem. 135 OVAM, Actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen Vlaamse Regering (2013). Bio-economie in Vlaanderen. Visie, strategie en aanzet tot actieplan van de Vlaamse overheid voor een duurzame en competitieve bio-economie in Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 93/166

96 7.5 Wetenschappelijke definities van cascadering Ondanks deze grote aandacht voor het cascade-principe in beleidsdocumenten en beleidsondersteunende studies, is er echter nog geen volledige consensus over de juiste definitie van 'cascadering'. Meestal wordt het begrip gebruikt in relatie tot biomassa, en dan meer bepaald hout, maar in essentie kan het principe ook op fossiele grondstoffen worden toegepast. In het algemeen wordt met cascadering bedoeld dat het in de meeste gevallen uit een analyse op basis van levenscyclusdenken blijkt dat materiaaltoepassing van biomassa de voorkeur verdient op energietoepassing, wat geïnspireerd is op de afvalhiërarchie, waarin hergebruik en recyclage de voorkeur verdienen op energieopwekking (met het oog op de beste resultaten voor gezondheid en leefmilieu, eveneens op basis van levenscyclusdenken). Dit zal vooral het geval zijn indien producten vaak kunnen hergebruikt of gerecycleerd worden en daarbij een belangrijke toegevoegde waarde leveren, zowel op economisch als ecologisch vlak. Figuur 20: Gecascadeerd gebruik (bron: Achtergronddocument bij workshop 2 van 'The optimised cascading use of wood') In 2015 startte een Europese studie over 'The optimised cascading use of wood' 137, die als doel heeft om de verschillende definities en methodologieën die binnen de lidstaten gehanteerd worden te harmoniseren en 'best practices' rond cascadering binnen de verschillende lidstaten te verspreiden. De definitie die in dit project naar voor wordt gebracht, is de volgende, gebaseerd op een paper van Nova-institute (2014) 138 : Cascading use of biomass takes place when biomass is processed into a bio-based final product 139 and this final product is used at least once more either for materials or energy. Cascading use of biomass is described as single-stage, when the bio-based final product is directly used for energy. Cascading use of biomass is described as multi-stage when biomass is processed into a bio-based final product and this final product is used at least once more as a material. It is only after at least two uses as a material that energy use is permitted. 137 BTG, Infro, IEEp, NOVA-institute, Intecus in opdracht van DG Growth Halffabrikaten die geen echt materiaalgebruik hebben worden in deze definitie niet als 'final product' beschouwd, evenmin als energiedragers, zoals pellets, biodiesel, enz. 94/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

97 De auteurs maken hierbij een onderscheid tussen 'single-stage cascading use', wat voor veel bestaande waardeketens een haalbare kaart is, en 'multi-stage cascading use' wat een veel grotere verbetering van de grondstoffenefficiëntie bewerkstelligt, maar tot op heden slechts voor een beperkt aantal waardeketens in de praktijk kan worden bereikt. Odegard et al. 140 maken binnen het concept van cascadering een onderscheid tussen (Figuur 21): cascadering in de tijd: opeenvolgend gebruik voor gelijkaardige of verschillende toepassingen doorheen de tijd verlengt de levensduur van de grondstoffen. Hierbij is het wenselijk om de kwaliteit/functionaliteit van de grondstoffen zo hoog mogelijk te houden doorheen de cascade opdat de levensduur gemaximaliseerd kan worden en zoveel mogelijk keuzeopties open blijven voor de volgende stap; cascadering in waarde: cascadering in tijd kan worden geleid door het principe van cascadering in waarde, waarbij bij voorkeur voor de optie wordt gekozen die de waardecreatie over de hele waardeketen maximaliseert. 'Waarde' kan hierbij op verschillende manieren worden ingevuld, zoals toegevoegde waarde, milieu-impact, BKGemissies, maatschappelijke waarde, enz. Meestal wordt in dit verband echter gekeken naar de toegevoegde waarde, waarbij farma en fijne chemicalen als meest hoogwaardige toepassing worden beschouwd, gevolgd door voedsel/voeder, bulk chemicaliën en materialen en als laatste brandstoffen, elektriciteit en warmte; cascadering in functie: hierbij is het doel om vanuit een grondstof verschillende functionele producten te maken, waardoor het totaal functioneel gebruik gemaximaliseerd wordt. Nadien volgen dan cascadering in de tijd en/of in waarde. Deze 3 definities sluiten elkaar niet uit. In vele gevallen zal het zelfs nodig zijn om deze 3 strategieën te combineren om tot het meest optimale resultaat te komen. 'Cascadering in functie' komt overeen met co-productie of bioraffinage, namelijk het produceren van een reeks producten (en energie) met een verschillende functionaliteit en waarde vanuit een bepaalde biomassastroom, waardoor het functioneel gebruik van de volledige stroom gemaximaliseerd wordt. Dit principe is eerder complementair aan de meer gangbare definitie van cascadering (in tijd en waarde) 141. Bij bioraffinage is het immers mogelijk dat bepaalde residuen rechtstreeks naar energietoepassing gaan zonder eerst zelf tot product te zijn verwerkt. 140 Odegard I., Croezen, H. Bergsma, G. (2012). Cascading of biomass. 13 solutions for a sustainable bio-based economy. CE Delft 141 Keegan, D., Kretschmer, B., Elbersen, B., & Panoutsou, C. (2013). Cascading use: A systematic approach to biomass beyond the energy sector. Biofuels, Bioproducts and Biorefining, 7(2), Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 95/166

98 Een strikte interpretatie van het cascaderingsprincipe (in tijd en waarde en cfr. Essel (2014)) mag dus niet gezien worden als de enige optie om de grondstoffenefficiëntie binnen de biomassa-sectoren te verbeteren. Geïntegreerde productiesystemen, waaronder 'multiplepurpose' bosbouw en bioraffinageconcepten bieden eveneens waardevolle pistes om biomassastromen optimaal in te zetten. De rechtstreekse energetische valorisatie van residuen uit dergelijke systemen kan verantwoord worden vanuit de optimalisatie van het volledige systeem Praktische toepassing van het cascade-principe Hoewel het principe van biomassa cascadering dus op veel interesse van beleidsmakers kan rekenen, is het in de praktijk niet altijd eenvoudig toe te passen. Naast de discussie over wat 'cascadering' juist betekent, is het nog complexer om te definiëren wat vervolgens onder een 'optimale of gewenste cascade' moet worden verstaan. De moeilijkheid hierbij is dat het begrip optimale of gewenste cascade een veranderlijk en subjectief begrip is, want het kan op verschillende manieren ingevuld worden afhankelijk van de prioriteiten en beleidsdoelstellingen die gesteld worden. De optimale of gewenste cascade kan er in een bepaalde regio echter helemaal anders uitzien dan in een andere regio (bv. al naargelang het regionaal houtaanbod, de lokale industrie, de lokale vraag naar bepaalde toepassingen, de aanwezige verwerkingsinfrastructuur, de lokale invulling van een regio, enz.), of voor een bepaalde stroom anders ingevuld worden dan voor een andere (bv. In geval van voedselveiligheid, normeringen, wettelijke vereisten, enz.). In hun advies van november onderschrijven de MINAraad en de SALV het cascadeprincipe als richtinggevende leidraad voor het beleid. De invulling van de concrete cascades moet een weerspiegeling zijn van de strategische keuzes van Vlaanderen. Voor het gebruik van primaire biomassa bevestigen de Raden het standpunt dat Minaraad en SERV reeds vaststelden in hun gezamenlijk advies over groene warmte: Volgens de Raden moet de gevraagde hiërarchie in principe biomassastromen toewijzen aan de meest hoogwaardige toepassingen. Biomassatoepassingen voor voeding zijn prioritair, gevolgd door biomassatoepassingen als grondstof of als materiaal en tenslotte de energetische valorisatie van biomassa. De Raden zijn van mening dat, in het kader van de toepassing van het cascadeprincipe, de opwekking van energie zich vooral moet richten op deze reststromen, die niet meer voor voedings- of materiaaltoepassingen geschikt zijn. De Raden waarschuwen echter dat een te rigide toepassing van het cascadeprincipe in sommige gevallen ongewenst is en vragen een afwegingskader op te stellen dat ook rekening houdt met: Gevolgen van de toepassing van het cascadesysteem op bv. bodemkwaliteit, waterhuishouding, ecosystemen, CO 2-emissies e.a. milieuparameters (In lijn met de draagkracht zoals opgenomen in Minaraad en SALV, Advies van februari 2013 over het duurzaam gebruik van biomassa in een bio-economie, Minaraad ).; Disproportionele kosten in verhouding tot de (milieu-)baten om het cascadeprincipe toe te passen; Strijdigheid met regelgeving, zoals de EU-verordening waarbij er een duidelijk opdeling is in categorie 1, 2 en 3 materialen. Het cascadeprincipe wordt doorkruist door de Verordening. De verordening vermeldt wel uitdrukkelijk enkele uitzonderingen (art. 12f en 13f), maar voor belangrijke stromen komt men niet aan het cascadeprincipe toe omwille van sanitaire redenen; 142 Sokka L., Koponen K., Keränen, J.T. (2015). Cascading use of wood in Finland with comparison to selected EU countries. VTT Research Report MINAraad en SALV (2014). Gezamenlijk advies Actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen file:///c:/users/manshovs/downloads/14-034%20advies%20actieplan%20biomassareststromen.pdf 144 Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van ) 96/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

99 Onbeschikbaarheid van infrastructuur. Dat neemt niet weg dat er moet gestreefd worden om de oorzaken voor het afwijken van het cascadeprincipe in kaart te brengen en zoveel mogelijk op te lossen. De focus van het wetenschappelijk onderzoek en van praktische concepten situeert zich voornamelijk op het technische niveau. Zo wordt steeds duidelijker welke technologische mogelijkheden er zijn (of zullen zijn) om biomassa te cascaderen. Het is echter essentieel om in het achterhoofd te houden dat cascadering geen doel op zich mag zijn (cfr. advies MINAraad), maar louter een middel is om de grondstoffenefficiëntie van waardeketens en bijhorende milieuimpact te optimaliseren, namelijk zodat de grondstoffen zo efficiënt mogelijk worden ingezet over de hele waardeketen, waarbij de milieu-impact van de waardeketen geminimaliseerd wordt. Cascadering van biomassa kan in de praktijk dus niet los gezien worden van de lokale context en de politieke keuzes omtrent de rol van biomassa in het vervullen van de materiaal- en energienoden van de maatschappij. Het is dan ook moeilijk, zo niet onmogelijk, om een sluitend en uniform cascadeprincipe uit te werken dat in alle contexten en situaties leidt tot de meest optimale toepassing van biomassa 145.Het is wel mogelijke om een aantal basisprincipes te definiëren waaraan een afwegingskader zou moeten voldoen en de elementen aan te halen die bij de toepassing ervan in overweging genomen zouden kunnen worden. Deze basisprincipes worden in de volgende paragrafen toegelicht. 7.7 Naar een afwegingskader op basis van 5 basisprincipes Deze studie gebruikt het Europese beleidskader rond grondstoffen-efficiëntie als leidraad om de basisprincipes van een afwegingskader uit te werken dat kan helpen om een goede balans tussen het energie- en materialenbeleid te bekomen. Hierbij wordt grondstoffenefficiëntie breed geïnterpreteerd, waarbij gestreefd wordt naar maximale economische, ecologische en maatschappelijke voordelen. Hierbij spelen ook de ontwikkeling van innovatieve materiaal- en energietoepassingen, geïntegreerde productie en bioraffinage een rol (cascadering in functie zie eerder). Voor houtige stromen focussen deze basisprincipes zich momenteel in de eerste plaats op de afweging tussen het gebruik voor bepaalde materiaaltoepassingen (hout-, papier- en plaatmateriaalproductie, lignine- of lignocellulose gebaseerde materialen (bijv. platformchemicaliën), isolatiemateriaal, valdempend materiaal,...), dan wel voor bepaalde energietoepassingen (energieopwekking via verbranding) aangezien de discussies ter zake zich momenteel voornamelijk op dat spanningsveld bevinden. Prioritering tussen verschillende materiaaltoepassingen (bv. op basis van hun economische waarde, hun maatschappelijke waarde, hun verwachte levensduur of hun latere recycleerbaarheid) of verschillende energietoepassingen (bv. op basis van hun energetische efficiëntie, eventuele alternatieven, enz.) maakt eveneens deel uit van een volledig afwegingskader, maar werd in de huidige studie nog niet mee opgenomen. De doelstelling is om dit in een volgende studie verder uit te werken. De beoordeling van het optimale gebruik (materiaal of energie) is wel afhankelijk van de vooren nadelen van de specifieke toepassing (bv. enkelvoudig of veelvuldig herbruikbaar als materiaal, of energetische benutting met veel of weinig vermeden fossiel energieverbruik en emissies). De 5 basisprincipes voor het afwegingskader die in dit rapport worden uitgewerkt, geven aan waaraan een beleid voor materialen en energie zou moeten voldoen om in overeenstemming te zijn met de principes van grondstoffenefficiëntie, waarbij gestreefd wordt naar maximale maatschappelijke, ecologische en economische voordelen. Deze voorwaarden worden in de volgende paragrafen verder toegelicht. In de eerste plaats wordt de rationale achter deze voorwaarden besproken en aangegeven wat hierbij de uitdagingen zijn. Vervolgens wordt aangegeven in welke mate en op welke manier de voorwaarde is meegenomen binnen het regulerend kader van het Energiebesluit en wat hierbij de specifieke noden zijn. 145 Sokka L., Koponen K., Keränen, J.T. (2015). Cascading use of wood in Finland with comparison to selected EU countries. VTT Research Report. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 97/166

100 Er wordt eveneens onderzocht hoe deze voorwaarde past binnen de adviesbevoegdheden waarover OVAM momenteel beschikt binnen de huidige bevoegdheden van OVAM opgenomen kunnen worden. Niet alle mogelijke maatregelen kunnen echter op korte termijn en binnen de bestaande beleidskaders worden ingepast. Daarom wordt eveneens aangegeven welke aanvullende maatregelen in de toekomst nodig of nuttig zouden kunnen zijn om het afwegingskader in de praktijk te brengen. Deze overwegingen kunnen meegenomen worden in de toekomstige discussies over de hertekening van het Vlaamse en Europese beleidskader rond hernieuwbare energie en materialen na In dit verband suggereerde Carus et al. (2014) van het Nova-instituut dat het RED omgevormd zou moeten worden tot een REMD (Renewable Energy and Materials Directive), waarbij biomassagebruik voor materiaaldoeleinden eveneens wordt meegerekend in de doelstellingen voor hernieuwbare energie (en de bijhorende ondersteuningsmaatregelen en duurzaamheidsvoorwaarden) 146. De basisprincipes worden als volgt geformuleerd: Vanuit het perspectief van grondstoffen-efficiëntie moeten zowel het materialen- als het energiebeleid: de energetische valorisatie van niet-recycleerbare afvalstromen stimuleren als laatste stap in de cascade; efficiëntieverbeteringen in de volledige waardeketen bevorderen; de mobilisatie en valorisatie van onbenutte stromen stimuleren, met in acht neming van randvoorwaarden omtrent duurzame productie en bescherming van ecosystemen. Vanuit het perspectief van de materialenhiërarchie en cascadering, moet het energiebeleid: erop toezien dat gewenste en innovatieve materiaaltoepassingen en cascades zoveel mogelijk worden gevrijwaard; Vanuit het perspectief van de stimulering van hernieuwbare energie, moet het materialenbeleid: erop toezien dat gewenste en innovatieve energietoepassingen zoveel mogelijk worden gevrijwaard, met het oog op het behalen van de hernieuwbare energiedoelstellingen; Ten slotte wordt in een nabeschouwing het belang van het creëren van een gelijk speelveld besproken. Dergelijk gelijk speelveld is nodig op meerdere vlakken: tussen de verschillende toepassingen van biomassa (materiaal en energie); tussen de verschillende energiesystemen (fossiel en hernieuwbaar); tussen verschillende landen Energetische valorisatie van niet-recycleerbare afvalstromen stimuleren Rationale: Energieopwekking heeft een belangrijke plaats in de houtcascade, namelijk de valorisatie van onvermijdelijke en niet-recycleerbare afvalstromen. Dergelijke afvalstromen komen zowel doorheen de cascade voor (tijdens productieprocessen, bij de overgang naar een volgende stap) als aan het einde van de keten, wanneer geen verder materiaalhergebruik meer mogelijk is. De energetische valorisatie van deze stromen is zowel belangrijk vanuit het standpunt van afvalverwerking (vermijden dat deze stromen gestort moeten worden) als vanuit grondstoffenefficiëntie (valorisatie van de calorische waarde van niet-recycleerbare reststromen). 146 Carus M., Dammer L., Hermann A., Essel R. (2014). Proposals for a Reform of the Renewable Energy Directive to a Renewable Energy and Materials Directive (REMD). Nova paper #4 on bio-based economy /166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

101 Het is dus belangrijk dat deze laatste stap uit de cascade ook wordt doorlopen. Uitdagingen: Deze afvalstromen hebben echter enkele nadelen. Ze komen verspreid voor in plaats en tijd, vaak in relatief kleine volumes. De inzameling van deze stromen en de logistiek om ze tot bij de verwerker te krijgen, brengen kosten met zich mee. Bovendien is de aanvoer afhankelijk van het aanbod vanuit huishoudens en de activiteit van bedrijven, waardoor dit niet actief gestuurd kan worden en dus variabel kan zijn in de tijd. Daarnaast hebben afvalstromen variabele karakteristieken en kunnen ze verontreinigingen bevatten. Hierdoor ligt de energie-efficiëntie die bereikt kan worden enigszins lager dan bij zuivere stromen en is bijkomende rookgasreiniging noodzakelijk om aan de emissienormen te voldoen. Een centrale die afval gebruikt als brandstof, wordt als afvalverbrander beschouwd, wat implicaties heeft naar nodige vergunningen en de publieke perceptie. Beleidsnoden binnen het materialen- en energiebeleid: Aangezien energetische valorisatie de laatste stap in de materialenhiërarchie vormt, wordt deze stap vaak als 'de minst wenselijke' ervaren. Niettemin maakt het uitsluiten (en zo mogelijk: nuttig gebruik) van niet-recycleerbare, verontreinigde of ongewenste stromen uit de materialenkringloop een essentieel element uit van een succesvol beleid rond materialen. Op dit moment is er echter nauwelijks aandacht voor het energetisch valoriseren van nietrecycleerbare afvalstromen. Nochtans is het, gezien de technische moeilijkheden, infrastructuurnoden en wettelijke beperkingen, niet vanzelfsprekend dat een dergelijke energetische valorisatie zal plaatsvinden. Actieve aandacht voor deze stap in de cascade is noodzakelijk. Ook het huidige beleid voor bio-energie is niet prioritair gericht op het gebruik van afvalstromen. Voor de ondersteuning van bio-energie geldt wel als voorwaarde dat industriële grondstoffen niet in aanmerking komen 147. Stromen waarnaar geen industriële vraag is, komen wel in aanmerking voor ondersteuning met het oog op bio-energie, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt of het hier primaire of afvalstromen betreft. Bepaalde (vaak verontreinigde) afvalstromen zijn echter moeilijker te verwerken dan primair hout. In het energiebeleid, noch in het materialenbeleid, werden extra incentives opgenomen om deze moeilijker verwerkbare stromen toch aantrekkelijk te maken voor energetische valorisatie. Eerder wordt -indirect en onbedoeld- de omgekeerde beweging aangemoedigd: sinds 2011 wordt bijstook in steenkoolcentrales (> 50 MW) ontmoedigd (voor bijstook geldt dat onder de 60% bijstook slechts 50% van de certificaten in aanmerking komt voor de certificatenverplichting) ter bevordering van 100% biomassacentrales (die wel groenestroomcertificaten krijgen, rekening houdend met de onrendabele top, de (geïndexeerde) elektriciteitsprijs en met aftrek van de energie die noodzakelijk is voor de bewerking van de stromen en het transport). Hierdoor wordt de omschakeling naar 100% biomassaverbranding gestimuleerd, wat meestal tot gevolg heeft dat op basis van uitsluitend ingevoerde stromen (pellets) wordt gewerkt, die in toenemende mate op basis van primair pulphout worden gemaakt in plaats van industriële residuen (zie 2.3.1). Pellets zijn dankzij hun stabiele kwaliteit, grote beschikbare volumes en bevoorradingszekerheid via lange termijn contracten eenvoudig te verwerken. De kostprijs van de pellets wordt gecompenseerd via de OT-berekening bij de opstart van een project, maar er wordt niet voorzien in een bijsturing indien deze brandstofkost in de toekomst zou stijgen of dalen. Deze grote centrales zijn in theorie en mits een correct ondersteuningsniveau dankzij hun schaalvoordeel gemakkelijker in staat om de kosten van rookgasreiniging die nodig is voor de verwerking van afvalstromen te dragen. In het huidige ondersteuningsbeleid is er echter geen extra incentive voor grote centrales om moeilijk verwerkbare afvalstromen mee op te nemen in hun grondstoffenmix: de bijkomende inspanningen die nodig zijn, blijken niet op te wegen tegen de lagere prijs van deze stromen. 147 De concrete beslissing hierover gebeurt via de adviesopdrachten van OVAM en de sectororganisaties van de houten papierindustrie. Niettemin blijven er nog heel wat discussies over welke stromen als niet-recycleerbaar mogen worden beschouwd en in welke mate bijkomende inspanningen (bv. op vlak van sortering van B-hout) zouden moeten geleverd worden om de hoeveelheid niet-recycleerbaar afval te verkleinen. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 99/166

102 Voor kleinschalige installaties vormen het lokale karakter en de kleinere volumes van afvalstromen minder een struikelblok. De kosten voor een geschikte rookgasreiniging zijn echter moeilijker te dragen voor deze kleine spelers. Om te garanderen dat niet-recycleerbare afvalstromen uit de cascade, nl. de uitval uit elke stap en de uiteindelijke stromen die einde-leven zijn, efficiënt energetisch gevaloriseerd worden, is het aangewezen om hieraan in beleidsmaatregelen meer specifieke aandacht te besteden. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat er een (moeilijk) evenwicht moet worden gezocht tussen voldoende stimulans voor de energetische valorisatie van afvalstromen enerzijds, en anderzijds vermijden dat een dergelijke stimulans het uitsorteren van afval in zoveel mogelijk recycleerbare fractie zou ontmoedigen. Ontwikkelingen op vlak van nieuwe materiaaltoepassingen voor bepaalde stromen, verder doorgedreven sortering, recyclage en cascadering moeten eveneens gestimuleerd worden. Acties mogelijk binnen de adviesbevoegdheid van OVAM: De definitie van afval is in deze discussie essentieel. Welke stromen zijn effectief uitval van de cascade en welke stromen zijn nog recycleerbaar? Sorteerrichtlijnen zijn hierbij onontbeerlijk. Daarnaast kan OVAM ook de recycleerbaarheid van de stromen beoordelen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de OVAM-standpunten m.b.t. Vlaams pre- en postconsumer houtafvalstromen en de voorwaarden waaronder ze steun voor energetische valorisatie kunnen ontvangen. Voor buitenlandse afvalstromen is het standpunt van OVAM dat deze in overeenstemming met het in dat land geldende beleid moeten worden beheerd. Deze tabel zal tweejaarlijks worden aangepast via de inventaris Biomassa. C-hout en B-hout (mits voldoende uitsortering van de recycleerbare fractie) worden hierbij als niet-recycleerbare afvalstromen beschouwd. A-hout is wel recycleerbaar en kan dus niet zomaar als uitval van de cascade beschouwd worden. Eventuele toepassing van A-hout voor energie zal dus voornamelijk getoetst moeten worden aan voorwaarde 4 (zie 7.7.4). Momenteel wordt voor A-hout een uitzondering op de cascade toegelaten voor het verbranden van A-hout afkomstig uit de eigen productie, vooral uit praktische overwegingen (gelijkaardige praktijken gebeuren ook in de olieraffinage). Tabel 11: Vlaams houtafval en de voorwaarden voor HE-productie in de periode (bron: OVAM Actieplan biomassareststromen, 2015) Het gebruik van reststromen uit groen-, natuur-, bos- en landschapsbeheer als energiebron wordt verder besproken onder de voorwaarde 'onbenutte stromen mobiliseren' (zie 7.7.3). Acties die uitgewerkt kunnen worden binnen het ruimer beleid: Om de energetische valorisatie van niet-recycleerbare afvalstromen te stimuleren binnen het kader van het hernieuwbare energiebeleid, moet vooral gewerkt worden op andere vlakken dan de adviesbevoegdheid. De energetische valorisatie van afvalhout bevorderen kan bijvoorbeeld door: Geen energie-aftrek te doen voor noodzakelijke voorbehandelingen van niet recycleerbare afvalstoffen zodat er per MWh geproduceerde energie meer steun wordt verkregen. 100/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

103 Het principe van de double counting dat momenteel in het RED is opgenomen (en ook in het ILUC-amendement) enkel toepassen op niet-recycleerbare afvalstromen (bv. de steun vermenigvuldigen met een factor 1,5 of 2, afhankelijk van de technische uitdagingen om een stroom in te zetten voor hernieuwbare energieproductie) om op die manier de (bij-)stook van afvalstromen aan te moedigen. Mogelijk is er hierbij wel een conflict met de RED (ILUC-amendement) dat in Bijlage IX vermeldt: om de lijst van grondstoffen in bijlage IX, deel A, te wijzigen met het oog op het toevoegen, maar niet het schrappen van grondstoffen. Discriminatie binnen deze lijst ligt dus moeilijk; Bijkomende ondersteunende maatregelen voorzien voor installaties die een bepaalde hoeveelheid afvalstromen mee verwerken; Het stimuleren van initiatieven (bv. vanuit de houtnijverheid) die diverse kleinere afvalstromen verzamelen en end-of-life hout centraliseren. Daartoe dient tegelijk het mengen van stromen toegelaten te worden, onder voorwaarden, om een zo homogeen mogelijke stroom te bekomen met voldoende volume die een afzet kan vinden op de markt. Het ondersteunen van de houtsortering om het scheiden van houtstromen in 'materiaalkwaliteit' en 'energiekwaliteit' of in 'recycleerbaar' en 'niet-recycleerbaar' te bevorderen Efficiëntieverbeteringen bevorderen in de hele waardeketen Rationale: Een materialen- en energiebeleid in lijn met grondstoffenefficiëntie moet erop gericht zijn om innovatie en performantieverbeteringen (maatschappelijk, economisch, ecologisch) op vlak van energie- en materiaalproductie actief te ondersteunen. Grondstoffenefficiëntie op vlak van materiaalgebruik en -productie gaat om 'doing more with less', zoals: minder grondstoffen en energie gebruiken per eenheid van productie, bv. via efficiënt design, optimaliseren van processen, het voorkomen van productieafval,... meer toegevoegde waarde creëren uit dezelfde grondstoffen, bv. door te focussen op hoogwaardigere producten, producten met een langere levensduur, herbruikbare of 'upgrade-bare' producten,... in de ontwerpfase al rekening houden met de recycleerbaarheid en herbruikbaarheid van producten: 'design for recycling', bv. door het vermijden van toxische componenten, demonteerbare ontwerpen,... het inzetten van gerecycleerde grondstoffen; het volledig en gedifferentieerd benutten van de functionaliteiten van grondstoffen, met het oog op valorisatie van de volledige grondstof via een scala aan bijproducten (bioraffinage). Grondstoffenefficiëntie op vlak van energie volgt gelijkaardige principes: energiebesparing en -terugwinning uit processen; maximaliseren van de nuttige energieproductie uit grondstoffen (energie-output vs. energieinhoud van de grondstoffen); focus op het produceren van hoogwaardige energiedragers; valoriseren van rest- en afvalstromen, bv. in het kader van bioraffinageconcepten of cascades. Het Europees Milieuagentschap pleit voor het toepassen van de principes van grondstoffenefficiëntie bij de ontwikkeling van bio-energie in de EU EEA, EU bioenergy potential from a resource-efficiency perspective. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 101/166

104 Figuur 22 toont de meeste courante soorten en bronnen van biomassa, mogelijke biomassanaar-energie conversietechnieken (die tegen 2020 vermoedelijk economisch haalbaar zijn) en 3 types van energietoepassingen, nl. transportbrandstof, elektriciteit en warmte. Elk van deze toepassingen gebruikt andere, maar deels overlappende biomassatypes. Naar verwachting zal deze overlap in de toekomst nog toenemen door de ontwikkeling van meer geavanceerde technologie en integratie van processen in raffinageconcepten. De keuze van biomassasoort, conversietechnologie en eindgebruik bepalen de uiteindelijke efficiëntie van de waardeketen en het geassocieerde milieueffect. De uitdaging bestaat erin om grondstoffenefficiënte combinaties te vinden van biomassagrondstof, conversieroute en eindgebruik, waarbij ook de bijproducten en nevenstromen optimaal benut worden. Figuur 22: Conversieroutes voor de omzetting van biomassa in energie (eventuele co-producten en hun verdere toepassingen worden in dit overzicht niet vermeld) (EEA, 2013) Uitdagingen: Op vlak van biomassa voor materiaaltoepassingen vertaalt het maximaliseren van de grondstoffenefficiëntie zich in het concept van cascadering, zowel in tijd en waarde als in functie (geïntegreerde productie bioraffinage) (zie 7.2). Het optimaal benutten van de functionaliteiten van grondstoffen via integratie van productieprocessen, waarbij bijproducten en reststromen optimaal worden gevaloriseerd (rekening houdend met de maatschappelijke, ecologische en economische noden en prioriteiten), kan de efficiëntie van de volledige waardeketen gevoelig doen stijgen. Binnen de bio-energiesector vormt een verbetering in performantie van de installaties slechts een deel van de oplossing. Bovendien hebben de huidige technologieën al een sterk groeipad op vlak van performantie doorgemaakt, waardoor het niet evident is om op dat vlak nog grote vooruitgang te boeken. Wel zijn er belangrijke efficiëntiewinsten te boeken is de gezamenlijke productie en benutting van energie en warmte via de gezamenlijke productie van elektriciteit en warmte (WKK), op voorwaarde dat een afzet voor de warmte kan worden gevonden (industriële proceswarmte of warmtenetten). Overigens is de WKK-technologie voor vaste biomassa meestal minder efficiënt dan WKK's op basis van biogas of biomethaan, welke een hogere investering vragen, maar lagere operationele kosten kennen /166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

105 Beleidsnoden binnen het materialen- en energiebeleid: Hoewel de materialenhiërarchie in het materialenbeleid centraal staat, is er nauwelijks flankerend beleid dat het opzetten van cascadesystemen of bioraffinageconcepten actief stimuleert met het oog op het optimaliseren van de grondstoffenefficiëntie. Het opleggen van strenge efficiëntie-eisen voor bio-energie kan de cascade bovendien onder druk zetten, aangezien het behalen van hogere energetische rendementen veelal hogere kwaliteitsvoorwaarden oplegt aan de gebruikte grondstoffen, waardoor zuiverder hout moet worden ingezet. In het Vlaams energiebeleid zijn criteria opgenomen voor kwalitatieve WKK 149 en worden steunmaatregelen voorzien voor initiatieven met het oog op warmtebenutting. Een afzet vinden voor de warmte blijft echter een uitdaging, net als de eisen om als kwalitatieve WKK te worden erkend. Het aanleggen van warmtenetten vereist een grote investering en hun aantal is in Vlaanderen op dit moment zeer beperkt, alhoewel veel initiatieven de eerstvolgende jaren zullen gerealiseerd worden 150. Acties mogelijk binnen de adviesbevoegdheid van OVAM: Sowieso zullen stromen waarvoor al een marktvraag bestaat voor bioraffinage niet worden goedgekeurd in het advies m.b.t. de toepassing ervan voor bio-energie. De moeilijkheid bestaat er in om ook maximale ontwikkelingskansen te geven aan verwerkingspistes die momenteel nog niet volledig marktrijp zijn (bv. te laag 'technology readiness level' (TRL)), zonder daardoor houtstromen die vandaag nog naar energie vloeien te blokkeren. Op termijn, eens deze routes ten volle ontwikkeld zijn, kan dan verwacht worden dat de betrokken stromen dan ook automatische naar de betreffende processen vloeien o.w.v. de concurrentiële voordelen (hogere 'wood paying capacity' (WPC)). Acties die uitgewerkt moeten worden binnen het ruimer beleid: Door het opzetten van cascades en bioraffinageconcepten actief te stimuleren vanuit het materialenbeleid, kunnen nieuwe opportuniteiten worden gecreëerd om een maatschappelijke, ecologische en economische meerwaarde te realiseren die hoger ligt dan bij zuivere energieproductie. De materiaal-energie verdeling binnen dergelijke concepten moet steeds gebaseerd worden op een kosten-baten analyse (maatschappelijk, ecologisch en economisch), waarbij getracht wordt een stroom optimaal te benutten. Via dergelijke geïntegreerde materiaalenergie productiesystemen kan ook de de productie van bio-energie haar positie in de toekomstige markt verstevigen. Dergelijke bioraffinageconcepten naar analogie met de fossiele sector, kunnen zich meer flexibel opstellen volgens de marktvraag en minder rendabele takken (bv. energie) kunnen leefbaar gehouden worden dankzij de flankerende producten die geproduceerd worden. Anderzijds kunnen efficiëntieverbeteringen binnen de energietoepassingen ook gericht zijn op het creëren van gepaste afzetkanalen voor warmte. Warmtebenutting wordt reeds gestimuleerd via het beleid, bijvoorbeeld door bij vergunning van een nieuwe centrale verplicht de mogelijkheden voor warmteafzet te laten onderzoeken in een kosten-baten analyse. In het kader van de Europese energie-efficiëntierichtlijn 151 worden volgende richtlijnen gegeven rond een kosten-batenanalyse voor warmte-benutting voor installaties > 20MW (art 14): 1. Uiterlijk op 31 december 2015 maken de lidstaten een uitgebreide beoordeling van het potentieel voor de toepassing van een hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en koeling [ ] 149 Ministerieel besluit van 1 juni 2012 inzake de vastlegging van referentierendementen voor de toepassing van de voorwaarden voor kwalitatieve warmtekrachtinstallaties RICHTLIJN 2012/27/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 103/166

106 2. De lidstaten voeren een beleid om te bevorderen dat het potentieel van het gebruik van efficiënte verwarmings- en koelsystemen, in het bijzonder systemen met hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, terdege in aanmerking wordt genomen op lokaal en regionaal niveau. Rekening wordt gehouden met het potentieel voor het ontwikkelen van lokale en regionale warmtemarkten. [ ] 4. Indien [ ] wordt vastgesteld dat er potentieel aanwezig is voor de toepassing van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en/of efficiënte stadsverwarming en -koeling waarvan de baten groter zijn dan de kosten, nemen de lidstaten de geschikte maatregelen zodat een efficiënte infrastructuur voor stadsverwarming en -koeling wordt ontwikkeld en/of de ontwikkeling van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en het gebruik van energie voor verwarming en koeling uit afvalwarmte en hernieuwbare energiebronnen wordt mogelijk gemaakt [ ]. 5. De lidstaten zorgen ervoor dat er een kosten-batenanalyse overeenkomstig deel 2 van bijlage IX wordt uitgevoerd indien, na 5 juni 2014: a) een nieuwe installatie voor de thermische elektriciteitsopwekking met een totaal thermisch inputvermogen van meer dan 20 MW wordt gepland, teneinde de kosten en baten te berekenen van de werking van de installatie als een hoogrenderende warmtekrachtkoppelinginstallatie; b) een bestaande installatie voor thermische elektriciteitsopwekking met een totaal nominaal thermisch inputvermogen van meer dan 20 MW ingrijpend wordt gerenoveerd, teneinde de kosten en baten van het ombouwen tot hoogrenderende warmtekrachtkoppelinginstallatie te berekenen; c) een industriële installatie met een totaal thermisch inputvermogen van meer dan 20 MW die afvalwarmte op een bruikbare temperatuur genereert, gepland is of ingrijpend gerenoveerd wordt, teneinde de kosten en baten te berekenen van het gebruik van afvalwarmte om te voldoen aan een economisch aantoonbare vraag naar warmte, onder meer door warmtekrachtkoppeling, en van de aansluiting van die installatie op een stadsverwarming en -koelingsnetwerk. d) een nieuw stadsverwarmings- of koelingsnetwerk gepland is, of indien in een bestaand stadsverwarmings- of koelingsnetwerk een nieuwe energieproductie-installatie met een totaal thermisch inputvermogen van meer dan 20 MW gepland is, of een dergelijke bestaande installatie van meer dan 20 MW ingrijpend gerenoveerd wordt, teneinde de kosten en baten te berekenen van het gebruik van afvalwarmte uit nabijgelegen industriële installaties. Bij kleinschalige centrales is het vaak haalbaar om een afzet voor de warmte te vinden. Voor grote energieproducenten is het echter veel moeilijker om een geschikte afzet te vinden voor al hun warmte. In Vlaanderen zijn bovendien voorlopig slechts een beperkt aantal warmtenetten aanwezig. Verkoop van deze restwarmte zou nochtans de rendabiliteit van deze centrales verbeteren. De investeringskosten die gepaard gaan met de uitbouw van dergelijke warmtenetten, kunnen gedragen worden mits voldoende ondersteuning (investeringssteun voor de uitbouw van warmtenetten is nu al opgenomen in de Ecologiepremie en in de call groene warmte, maar enkel installaties die geen dubbele ondersteuning via groenestroomcertificaten, WKK-certificaten of ecologiesteun krijgen komen in aanmerking). Indien de nodige infrastructuur zou worden gerealiseerd en de centrales naast elektriciteit ook warmte zouden kunnen valoriseren, kan de lange termijn leefbaarheid van bio-energie versterkt worden. Ook dient meer aandacht te worden besteed aan de inplanting van nieuwe projecten dichtbij afzetmogelijkheden voor warmte, zodat een omvangrijk warmtenet niet nodig is en warmteverliezen door transport beperkt worden. 104/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

107 Verdere studie is nodig om de financiële en praktische haalbaarheid van een dergelijk scenario te onderzoeken 152, evenals de beleidsmaatregelen die nodig zijn. In ieder geval zal een dergelijke maatregel enkel op lange termijn uitgebouwd kunnen worden. Een werkgroep van VEA houdt zich momenteel bezig met de uitwerking van een beleidskader rond de bevordering van warmtenetten. Begin 2016 werd een voorstel aan de Vlaamse Regering overgemaakt. De opmaak van de warmtekaart voor Vlaanderen werd afgerond (publicatie wordt verwacht in het voorjaar van 2016) Onbenutte stromen mobiliseren en bijkomende biomassaproductie Rationale: Voor de verdere uitbouw van bio-energie en bij uitbreiding de biogebaseerde economie zal in de toekomst een zeer grote hoeveelheid biomassa nodig zijn. Het mobiliseren van biomassareststromen geeft ook invulling aan het efficiënt beheer van grondstoffen, zowel met het oog op hernieuwbare energieproductie als voor materiaalgebruik. Voor Vlaanderen wordt in het Actieplan Biomassa(rest)stromen als doel gesteld om Vlaamse biomassa uit de open ruimte maximaal te mobiliseren, rekening houdend met de biodiversiteit en bodemkwaliteit en in overeenstemming met de geldende beheersplannen. Wat betreft houtige stromen worden streefcijfers naar voor geschoven omtrent de oogstbare hoeveelheid resthout en houtige biomassa uit landschapsbeheer. Actieprogramma s 12 en 13 uit het actieplan zetten hierop in. De laatste jaren werden verscheidene potentieelstudies uitgevoerd op Europees niveau 153, 154, 155, 156. Hoewel uit heel wat studies blijkt dat er nog een significant aandeel van het hout in de Europese bossen onderbenut is, is het essentieel om inzicht te krijgen in welke mate dit aandeel effectief beschikbaar is voor gebruik 157. De geschatte potentiëlen die in de verschillende studies worden gerapporteerd, variëren sterk, afhankelijk van het type biomassa, de gevolgde methodologie, de schaal, de beschouwde tijdsperiode en de gemaakte aannames. Zo lopen de geschatte bio-energie potentiëlen voor 2020 uiteen tussen de 0,9 en de 3,9 EJ/jaar voor de EU27. Het Biomass Energy Europe Project maakte in 2010 een overzicht van de tot dan toe beschikbare studies. Zij definieerden 5 verschillende types van biomassapotentieel (in de studie werd expliciet naar bio-energie verwezen, maar dit kan eveneens worden uitgebreid naar andere toepassingen) om de effectieve beschikbaarheid te evalueren: Theoretisch potentieel : maximum hoeveelheid biomassa die in theorie beschikbaar is binnen bio-fysische grenzen; Technisch potentieel : aandeel van het theoretisch potentieel die beschikbaar is binnen de technische en structurele randvoorwaarden (bv. competitie met ander landgebruik en ecologische randvoorwaarden); 152 In 2013 ging volgens de cijfers van VEA ca. 310 M naar exploitatiesteun voor bio-energie ( Mwh bioelektriciteit geproduceerd, x ca. 90 /Mwh steun). De kosten voor de aanleg van een warmtenet bedragen ca. 1 M /km ( 153 Mantau, U. et al. 2010: EUwood - Real potential for changes in growth and use of EU forests. Final report. Hamburg/Germany, June p. 154 EEA (2007). Environmentally compatible bio-energy potential from European forests 155 Böttcher H., Elbersen B., Alexopoulou E. (2011). Biomass Futures Project. Biomass availability & supply analysis. Review and assessment of existing biomass potentials. 156 IEA Bioenergy, Mobilizing Sustainable Bioenergy Supply Chains. Inter-Task Project Synthesis Report. Online: Ferranti, F. (2014). Energy wood: A challenge for European forests Potentials, environmental implications, policy integration and related conflicts. European Forest Institute. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 105/166

108 Economisch potentieel : aandeel van het technisch potentieel dat kan ontgonnen worden op een economisch rendabele manier; Implementatie potentieel : aandeel van het economisch potentieel dat geïmplementeerd kan worden onder concrete socio-politieke randvoorwaarden (rekening houdend met beleidsinstrumenten die van kracht zijn); Duurzaam implementatie potentieel : aandeel van het implementatie potentieel dat ontwikkeld kan worden binnen de randvoorwaarden van duurzame ontwikkeling (zonder milieuschade of sociale onrechtvaardigheid te veroorzaken). Ook op dit moment zijn enkele studies in uitvoering op Europees niveau die de mogelijkheden rond mobilisatie van biomassa verder onderzoeken, bv. BioSustain, S2Biom en BiomassPolicies. Zowel Biomass Policies als S2Biom lopen nog tot midden 2016 en publiceerden nog geen eindrapporten. In het voorjaar van 2016 worden de eerste beleidsaanbevelingen vanuit deze projecten verwacht. Randvoorwaarden inzake duurzaamheid zullen hierbij essentieel zijn. Er zijn wel reeds enkele presentaties beschikbaar met inschattingen van de geschatte beschikbaarheid aan lignocelluloserijke biomassa uit bossen voor energie- en materiaaltoepassingen, rekening houdend met de huidige stand van de techniek en technologische ontwikkelingen op korte termijn, en met elementaire duurzaamheidseisen rond bodembescherming en behoud van biodiversiteit 158. Binnen S2Biom wordt eveneens gewerkt rond duurzaamheidscriteria voor de mobilisatie van biomassa. S2BIOM maakte een inschatting van het technisch potentieel tegen 2030, waarbij voor 2013 rekening werd gehouden met een verbruik van 530 miljoen ton biogebaseerde lignocelluloserijke biomassa in Europa (EU28 (485 Mton) + WB, UKR, MD), waarvan naar schatting 261 miljoen ton (245 Mton in EU28) voor de traditionele materiaaltoepassingen, zoals de houtindustrie en de papier en pulpindustrie en 269 miljoen ton (240 Mton in EU28) voor bio-energie: Figuur 23: Door S2Biom geschat technisch potentieel aan biomassa in gebruikte biomassa in 2013 en mobilisatie potentieel in /166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

109 Uitdagingen: Hoewel biomassa een veelbelovende toekomstige grondstof vormt, zowel voor bio-energie als voor de biogebaseerde industrie, zijn er heel wat uitdagingen die de verdere ontwikkeling van en investeringen in de bio-economie afremmen: vertraging van de economische groei, de lage olieprijs, politieke keuzes, ontbreken van de nodige infrastructuur in bepaalde regio s en blijvende onzekerheden over duurzaamheidsrisico s en landgebruiksveranderingen. Daarnaast is de biomassaketen vrij complex, met significante kosten verbonden aan logistiek, tussentijdse opslag, marktontwikkeling, duurzaamheidseisen en onzekerheden op vlak van grondstoffenaanbod, beleidsmaatregelen (beleid rond biomassa is vaak verspreid over verschillende beleidsdomeinen, zoals bosbeheer, landbouw, energie, milieu en klimaat) en de ontwikkelingssnelheid, rendabiliteit en marktpenetratie van nieuwe omzettingstechnologieën. Door deze barrières zijn veel biogebaseerde waardeketens nog niet rendabel zonder steunmaatregelen vanuit het beleid. Ondersteunende maatregelen zullen ook belangrijk blijven om grootschalige biomassamobilisatie mogelijk te maken. Ook zal het cruciaal zijn om in te zetten op volledige valorisatie van alle outputs van een bioenergiesysteem (stroom, warmte, as, lignine, enz.) 159 en op een uitbreiding van het bosareaal. IEA Bioenergy (2015) analyseerde op basis van 5 gevalstudies de vooruitzichten voor grootschalige mobilisatie van biomassa, waaronder houtige stromen uit boreale en gematigde bosecosystemen (Figuur 24). De 2 kernstrategieën voor mobilisatie van biomassa uit bossen zijn: Intensiever bosbeheer met het oog op een hogere netto productiviteit; Meer aandacht voor het verzamelen en valoriseren van bijproducten en residu s uit bosbeheer, houtoogst en houtverwerking. Handel in houtstromen kan een belangrijke rol spelen in het opzetten van de nodige infrastructuur en logistiek op nationaal niveau (bv. de huidige expansie in de Amerikaanse houtpelletproductie ten gevolge van de export naar de EU kan een belangrijke opstap zijn in het uitbouwen van de nodige logistiek die eveneens nodig is om de bioraffinage-industrie in de US zelf uit te bouwen). Cascadering en verbeteringen in de omzettingsefficiëntie worden genoemd als belangrijke strategieën om de waardeketen van hout te optimaliseren, zowel in toegevoegde waarde als in BKG-reducties. Eveneens wordt aangegeven dat het nodig is om synergieën te zoeken tussen bosbeheer met het oog op energie, conventionele houtproducten en ecosysteemdiensten (bv. brandbescherming, biodiversiteit, waterkwaliteit, bodembescherming). De ontwikkeling van gemeenschappelijke duurzaamheidscriteria op lokale en globale schaal is hierbij essentieel. De studie becijferde dat de mobilisatie van biomassa uit boreale en gematigde bossen mogelijk 5 tot 7 EJ/jaar kan bedragen, gebaseerd op de huidige beheerssystemen. Een significante verhoging van deze hoeveelheid (tot EJ/jaar) is enkel mogelijk mits intensifiëring van het bosbeheer en het gebruik van een groter aandeel van de NPP (net primary production) van een bos. Dit betekent dat heel wat landen (waaronder Canada) hun jaarlijkse oogstvolumes significant moeten optrekken en bv. overstappen van extensief bosbeheer naar intensiever bosbeheer en het ontginnen van momenteel onbeheerde bossen. Een dergelijke strategie kan echter heel wat impacts hebben op vlak van biodiversiteit en koolstofopslag (zie hoofdstuk 3). IEA geeft dan ook de noodzaak aan voor wereldwijd geldende duurzaamheidscriteria en sterke schema s om deze op te volgen en af te dwingen. 159 IEA Bioenergy, Mobilizing Sustainable Bioenergy Supply Chains. Inter-Task Project Synthesis Report. Online: Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 107/166

110 Figuur 24: Samenvatting van de geïdentificeerde opportuniteiten voor mobilisatie van biomassa voor bioenergie en de realisatie van voordelen voor de onderzochte waardeketens (IEA, 2015) Beleidsnoden binnen het materialen- en energiebeleid: Het on-site karakteriseren en sorteren van verschillende houttypes en hun beoogde toepassingen kan helpen om de rendabiliteit van de volledige waardeketen van bosproducten te verbeteren (zowel voor zaaghout, pulphout als voor energiehout). Enerzijds kan het bosbeheer beter worden afgestemd op de marktvraag naar verschillende houtproducten. Anderzijds kan het opnemen van verschillende bio-energieroutes in de waardeketen de sorteercapaciteit van de hele keten verbeteren. De intensiteit van het bosbeheer in een bepaald land/regio kan worden ingeschat via de verhouding tussen rondhout-productie en netto aangroei (NPP), terwijl de verhouding energiehout vs. rondhout een indicatie geeft van de mobilisatie van energiehout t.o.v. industriehout. Tabel 11 geeft gemiddelde cijfers voor de periode voor verschillende landen. De cijfers variëren sterk tussen verschillende landen. Voor België is duidelijk dat de mobilisatie van hout voor bio-energie reeds vrij hoog ligt, in tegenstelling tot in Canada. De cijfers voor bio-energie mobilisatie voor houtimporterende landen zoals België (en Denemarken) zijn wel enigszins beïnvloed door het relatief hoog aandeel industriële residu s (afkomstig van de verwerking van geïmporteerd rondhout) die voor bio-energie worden gebruikt. 108/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

111 Tabel 12: Intensiteit van bosbeheer en mobilisatie van energiehout (IEA, 2015) Langs de andere kant leidt een focus op bijkomende mobilisatie van biomassa op heel wat tegenstand vanuit milieuhoek, gezien de duurzaamheidsrisico's die hiermee samenhangen. Studies tonen aan dat de Europese voorspelde vraag naar biomassa voor hernieuwbare energie hoger ligt dan wat duurzaam geproduceerd kan worden binnen het Europees bosbestand 160 en Europa dus zowiezo afhankelijk zal zijn van import. In de subdoelstellingen vastgelegd door de Vlaamse Regering en in het rapport VEA 2015/1 deel 3 (quotumpad, indicatieve subdoelstellingen, marktanalyse) zijn doelstellingen voor groene stroom, groene warmte en specifiek productie uit biomassa opgenomen. Hier gaat men uit van een toename van groenestroomproductie uit biomassa van GWh in 2014 tot GWh in Voor groene warmte rekent men eveneens op een toename voor de productie door niet-residentiële installaties van GWh naar GWh, hetgeen overeenkomt met een toename van bijna GWh. Deze bijdrage uit biomassa is volgens de indicatieve subdoelstellingen cruciaal om aan de Europees opgelegde doelstellingen te kunnen voldoen. Bij het tot stand komen van deze doelstellingen is voor de bijkomende elektriciteitsproductie uitgegaan van een voldoende beschikbaarheid van duurzame biomassa via import uit o.a. andere Europese landen en hoofdzakelijk Noord-Amerika. Deze aanvoercontracten zijn inmiddels afgesloten, conform het beleid in de landen van herkomst. Voor de bijkomende warmteproductie is het potentieel van betere bosexploitatie binnen Europa in rekening gebracht. Daarnaast moet de houtvraag vanuit de industrie hier nog worden bijgeteld. Het zal dus cruciaal zijn om een set van duurzaamheidscriteria op te leggen en internationaal te handhaven om te garanderen dat biomassa op duurzame wijze werd geproduceerd. Meestal wordt in dit verband verwezen naar certificatiesystemen. Er kan eveneens onderzocht worden of het nuttig is om bij stimuli voor het gebruik van biomassa voor een toepassing een bepaalde bovengrens (bijvoorbeeld een jaarlijkse hoeveelheid energie geproduceerd uit biomassa of een tijdelijke bevriezing voor nieuwe projecten) vast te leggen (een CAP of plafond) waardoor het effect van de stimuli op de vraag naar biomassa voor deze toepassing beperkt wordt tot dat plafond. 160 Mantau et al. 2010, EUWOOD; Muys, B, Hetemäki, L, Palahi, M., Sustainable wood mobilization for EU renewable energy targets. Biofuels, Bioprod. Bioref. 7: ; IINAS, EFI, JR, 2014, Forest biomass for energy in the EU: current trends, carbon balance and sustainable potential Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 109/166

112 Op die manier kan de maximale impact van de stimuli op het aantrekken van biomassa op voorhand ingeschat worden, waardoor onbedoelde overexploitatie (globaal genomen) niet in de hand wordt gewerkt. Meestal wordt bij het overwegen van een dergelijke CAP een CAP op financiële stimuli voor bio-energie bedoeld, gezien de recente sterke stijging van de vraag naar energiehout ten gevolge van de steunregeling. Een CAP dient dan ook vooral als een maatregel die kadert binnen het voorzorgsprincipe gezien te worden. Door de draagwijdte van overheidsinterventies die houtige biomassastromen prioritair sturen naar een bepaalde toepassing (in de huidige context: bio-energie of bepaalde vormen ervan) onder controle te houden met een plafond, heeft men garanties dat de mogelijk negatieve impact op andere schakels in de biomassaketen niet onbeperkt oploopt zonder dat men de exacte impact moet kunnen berekenen of voorspellen. Tegelijkertijd moet een dergelijke maatregel met veel omzichtigheid behandeld worden, om verdere ontwikkelingen op vlak van energietoepassingen niet ongewenst te belemmeren. In Nederland heeft men vanuit dat perspectief een CAP ingesteld op het gebruik van biomassa voor energie tot 25 PJ/jaar, met als doel de groei van bio-energie binnen de perken te houden. Dit komt neer op 3,5 miljoen ton houtpellets per jaar 161, maar geldt enkel voor bijstook van biomassa in kolencentrales (grootschalige elektriciteitsproductie). Ter vergelijking: in 2012 werd in Nederland 11,5 PJ aan biomassa bijgestookt (16% van de totale hernieuwbare energieproductie) 162, in 2013 werd 15,7 PJ aan biomassa bijgestookt 163. De CAP voorziet dus nog iets meer dan een verdubbeling van de verbrandingscapaciteit tegen Daarnaast bedroeg het gebruik van hout (en pellets) in houtkachels van huishoudens en bedrijven in 2012 eveneens 15,6 PJ. Aangezien deze installaties echter geen overheidssteun ontvangen, bestaat hier geen CAP voor. Ook in het iluc-amendement van de RED van 9 september wordt een CAP opgenomen voor het aandeel biobrandstoffen van de eerste generatie (op basis van landbouwgewassen) dat in de totale hoeveelheid biobrandstoffen mag meegerekend worden: voor het berekenen van biobrandstoffen in de teller bedraagt het aandeel van energie uit biobrandstoffen geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen en uit gewassen die als hoofdgewas primair voor energiedoeleinden op landbouwgrond worden geteeld, niet meer dan 7 % van het eindverbruik van energie in de vervoersector in de lidstaten in De vraag is hierbij natuurlijk hoe hoog deze CAP voor houtige biomassa moet zijn om het gewenste effect te hebben en welk effect dergelijke CAP heeft als andere landen geen CAP voorzien. De maximale hoogte van zulke CAP op bio-energie uit hout zou moeten overeenkomen met de hoeveelheid hout die duurzaam geproduceerd kan worden. De KU Leuven ontwikkelde een tool (SimForTree) om deze hoeveelheid te berekenen, en op Europees niveau zijn hierover ook studies beschikbaar 165. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat een CAP geen vervangende maatregel kan zijn voor maatregelen op het niveau van het individuele bos. Een CAP voor gebruik van biomassa uit een bepaalde regio zegt immers niets over de hoeveelheid hout die uit elk individueel bos binnen die regio geoogst mag worden, waardoor de mogelijkheid bestaat dat bepaalde bossen volledig gekapt zouden kunnen worden zonder dat de CAP voor de hele regio overschreden wordt. De vraag is of het zinvol is dit op Vlaams of Belgisch niveau af te wegen, of dat dit eerder op Europees niveau dient te gebeuren CBS, RICHTLIJN (EU) 2015/1513 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 9 september 2015 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. 165 Dalemans et al., 2015 ( 110/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

113 Op EU niveau zou het integreren van een inschatting van de beschikbare hoeveelheid duurzaam te produceren hout in het hernieuwbare energiebeleid een betere garantie kunnen zijn om overexploitatie van Europese bossen te vermijden dan vandaag het geval is. Maar ook hier blijft de uitdaging hoe deze Europese CAP te verdelen over de lidstaten. Soms wordt in dit verband verwezen naar concepten als 'our fair share' (op basis van bevolkingsaantallen of GDP) 166. Bovendien rijst de vraag of deze inschatting ook dient gemaakt te worden voor regio's buiten de EU, aangezien de EU als geheel ook rekent op import van biomassa. Dit wordt onderzocht in het BioTrade2020+ project van het Intelligent Energy Europe programma. In ieder geval zal het cruciaal zijn om afspraken te maken op Europees niveau. Acties die uitgewerkt moeten worden binnen het ruimer beleid: Stimuleringsmaatregelen die gericht zijn op het (op een duurzame wijze) mobiliseren van onbenutte biomassastromen zijn een mogelijke onderzoekspiste in dit verband. De problematiek rond de mobilisatie van hout voor bio-energie en de bio-economie gaat echter verder dan de scope van deze studie. In dat kader wordt verwezen naar het advies van de IPO themagroep Oogstbare Landschappen waarin een werkgroep van Vlaamse terreinbeherende verenigingen beleidsaanbevelingen formuleert om een betere mobilisering van biomassa uit het Vlaams landschap te realiseren. Rond de mobilisatie van houtige rest- en afvalstromen kunnen wel maatregelen worden genomen die: de sortering van houtresten en -afval in 'materiaalkwaliteit' en 'energiekwaliteit' of in 'recycleerbaar' en 'niet-recycleerbaar' concurrentieel maken, bv. via het ondersteunen van de sorteeractiviteiten i.p.v. (of samen met) de toepassingen van houtafval; een grotere terugvloei van end-of-life materiaalstromen naar recyclagefaciliteiten op gang brengen, bv. via UPV systemen, opdat de cascade volledig kan worden gemaakt; het wegstromen van biomassa uit Vlaanderen via export zoveel mogelijk beperken; de productie van houtige biomassa vergroten, door beter bosbeheer en/of door uitbreiding van het bosareaal Gewenste en innovatieve materiaaltoepassingen en cascades vrijwaren Rationale Hout wordt al eeuwenlang intensief verhandeld voor zowel energie- als materiaaltoepassingen. Tot de 19de eeuw was hout de belangrijkste energiebron (o.a. via de productie van houtskool). In de geïndustrialiseerde wereld verminderde vervolgens het belang van brandhout als energiebron ten voordele van fossiele bronnen, zoals steenkool, olie en gas. De laatste jaren wint hout weer opnieuw aan belang als hernieuwbare energiebron in kader van de klimaatdoelstellingen. Hierbij werd ervoor gekozen om steunmaatregelen toe te kennen aan bioenergie, dat momenteel een hogere kostprijs heeft dan fossiele energie, om deze concurrentieel te maken met fossiele energiebronnen die eveneens rechtstreekse of onrechtstreekse subsidies genieten, en niet betalen voor de milieuschade die ze veroorzaken. Zoals alle grondstoffenmarkten is ook de houtmarkt een wereldmarkt die sterk dynamisch is. Bij de prijszetting van houtige stromen spelen vele economische, sociaal-politieke en milieufactoren: o.a. evoluties in andere houttoepassingen, seizoenseffecten, calamiteiten (bosbranden, windval, ziektes) en transportkosten 167. De houtmarkt is ook zeer heterogeen: al naargelang de aard van het hout, kunnen de markten (betrokken regio's, toepassingen, prijs, vraag-aanboddynamiek) sterk verschillen. De markten voor zaaghout en pulphout zijn bijvoorbeeld zeer verschillend. 166 VITO (2013). Towards 100% renewable energy in Belgium by Op basis van De Ruyck, J. (2009). Quel mix énergétique idéal pour la Belgique aux horizons 2020 et 2030? Rapport Final. Annex 3 : vragen ivm invoer en emissies van biomassa Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 111/166

114 Vaak wordt in de richting van de subsidies voor bio-energie gewezen als oorzaak van stijgende houtprijzen. Hoewel dit niet de enige prijsbepalende factor is (zie hoger), kunnen dergelijke subsidies uiteraard wel een rol spelen. Subsidies beogen per definitie immers een beïnvloeding van de vrije markt, aangezien ze als doel hebben deze markt te beïnvloeden in overeenstemming met de beleidsdoelen (nl. hernieuwbare energie competitief maken met fossiele energie). Grote bio-energieproducenten hebben over het algemeen ook een grotere invloed op prijs en beschikbaarheid van biomassa dan kleine installaties. De relatie tussen de materiaalsector en de nieuwe energiespelers hoeft niet noodzakelijk tot competitie te leiden. Zolang de energiesector houtstromen gebruikt die geen industriële grondstof zijn (bv. verontreinigd hout), zolang het houtaanbod in een regio voldoende groot is of zolang de brongebieden van beide sectoren verschillend zijn, zal ondersteuning van de energietoepassing niet tot significante prijsstijgingen leiden (complementaire markt, zie 5.3.4). Voor sommige stromen kan energetische valorisatie de enige mogelijke optie zijn. De materiaalsector betrekt traditioneel meer hoogwaardige houtkwaliteiten, maar zet strategisch eveneens in toenemende mate in op laagwaardiger hout en afvalhout als grondstof. Het is dan ook voornamelijk op vlak van dit laagwaardig hout dat competitie tussen de traditionele houtsector en de bio-energiesector optreedt. Alles hangt uiteraard af van de schaal van de vraag naar bio-energie, de ruimtelijke verdeling van de afnemers van hout, de 'wood paying capacity' (WPC) van de verschillende spelers, het niveau van ondersteuning dat wordt toegekend aan bio-energie en de marktprijs van fossiele grondstoffen. Een ongewenst gevolg van deze subsidies kan optreden wanneer ze leiden tot prijsstijgingen van houtstromen die reeds gebruikt werden voor bepaalde toepassingen. De vraag of er marktverstoringen of -verschuivingen zullen optreden ten gevolge van de ondersteuning van bio-energie komt neer op het verschil in WPC tussen de pellet- en energieproducenten en de traditionele afnemers van het hout (meubel- en plaatindustrie, pulpen papierindustrie). Over het algemeen is de WPC van de energiesector lager dan die van de materiaalsector 168 (Figuur 25), die meer toegevoegde waarde kunnen creëren via de resulterende houtproducten. In een bepaalde prijsrange zien we echter dat de WPC van de materiaal- en energiesector overlappen. Daar zal de competitie over de grondstoffen zich manifesteren. Stijgende grondstoffenprijzen hebben uiteraard een effect op de rendabiliteit van de betrokken materiaal- en energietoepassingen. Met name die toepassingen waarbij de grondstofkosten een belangrijk aandeel van de productiekost vertegenwoordigen en waarvan de marktwaarde van het eindproduct relatief laag is, kunnen hierdoor onder druk komen te staan. 168 IEA, Impact of promotion mechanisms for advanced and low iluc-biofuels on markets. Forest2Market (2014) rapporteert een WPC van de plaatindustrie van 72 USD/t terwijl de WPC van de pellet industrie 39 USD/t bedraagt. De belangrijkste factoren die de WPC van de pelletindustrie bepalen zijn (Pöyry 2014): productiecapaciteit, ouderdom en efficiëntie, mate van integratie, kwaliteit van het eindproduct, marktprijs van de eind producten en beschikbare steunmaatregelen. 112/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

115 Figuur 25: Verdeling van de kosten in de productieketen van pellets (FOB: freight on Board (kostprijs tot op het vrachtschip), EBITD(A): Earnings Before Interest, Tax and Depreciation (and Amortisation)) (Bron: FutureMetrics) Ook bestaat het risico dat bepaalde houtstromen worden weggetrokken uit bestaande cascades, aangezien de inzet als grondstof voor bio-energie economisch interessanter is dan recyclage (waarbij nog o.a. sorteerkosten komen kijken). Het is dus uitermate belangrijk dat ondersteuning voor bio-energie haar doel bereikt (namelijk: bio-energie concurrentieel maken), zonder daarbij cascades te ontwrichten die vanuit levenscyclusperspectief de voorkeur genieten. Figuur 26: WPC (IEA, 2014) Met het oog op de efficiënte inzet van grondstoffen is innovatie essentieel, zowel binnen de materiaaltoepassingen als de energietoepassingen. Op dit moment worden vers hout en afvalhout in Vlaanderen enkel ingezet in de houtverwerkende industrie (meubelmakerijen, plaatproducenten), de papierindustrie en de energiesector. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 113/166

116 Met het oog op toekomstige ontwikkelingen, bijvoorbeeld in het gebied van de biogebaseerde chemie, is het niet ondenkbaar dat nieuwe toepassingen voor houtige stromen op de markt zullen komen in de verdere toekomst. Hout is immers een bron van lignocellulose, waaruit via thermochemische of biochemische processen bouwstenen voor de chemische industrie kunnen worden geproduceerd (vezels, suikermoleculen, syngas, enz.) die vervolgens kunnen worden omgevormd tot materialen, chemicaliën en brandstoffen. Gezien de huidige lage prijs van fossiele grondstoffen, worden ontwikkelingen op korte termijn zeer beperkt ingeschat. Biogebaseerde chemie is momenteel meer gericht op het verwerken van suikerhoudende en vetrijke grondstoffen, aangezien deze gemakkelijker te verwerken zijn dan lignocellulosehoudende stromen. Uitdagingen: De kans bestaat dus dat houtige stromen die op dit ogenblik niet gerecycleerd of gebruikt (kunnen) worden voor een materiaaltoepassing, in de toekomst wel in aanmerking komen. Huidig energiebeleid en beleidsnoden: Het huidige energiebeleid geeft omwille van de investeringszekerheid goedkeuring om een bepaalde biomassastroom te benutten voor energietoepassing voor een projectduur van maximum jaar. Gedurende de operationele periode, en dus gedurende maximaal jaar, is de betroffen stroom niet beschikbaar voor andere toepassingen. Vanuit het materialenbeleid en de stimulering van cascadering is het belangrijk om de ontwikkeling en doorbraak van dergelijke nieuwe materiaaltoepassingen ten volle te ondersteunen. Vanuit het energiebeleid is het essentieel om dergelijke ontwikkelingen niet te hinderen door de betrokken stromen voor langere tijd onbeschikbaar te maken via de toekenning van GSC gedurende een projectduur van jaar (lock-in effect). Anderzijds bestaat ook het risico dat veelbelovende ontwikkelingen uiteindelijk toch niet doorbreken, of langer op zich laten wachten dan gepland. Het 'oppotten' van houtstromen voor hypothetische toepassingen is evenmin wenselijk. In functie van investeringszekerheid is het bovendien ook wenselijk dat bio-energieproductiesystemen zicht hebben op langetermijncontracten voor de levering van de nodige biomassa. Inzet op meer kleinschalige installaties, zou de risico s enigszins kunnen verminderen. Acties mogelijk binnen de bestaande adviesbevoegdheden van OVAM: In de discussies rond Vlaamse steun voor bio-energie heerst in de eerste plaats bezorgdheid over de impact van deze steun voor de lokale Vlaamse houtverwerkende industrie. Via stakeholderconsultatie kunnen mogelijke ongewenste verstorende effecten binnen Vlaanderen snel worden gedetecteerd. Hieraan wordt reeds ten dele tegemoet gekomen via de rechtstreekse adviesopdracht van de Vlaamse sectorfederaties van de hout- en papierindustrie binnen het Energiebesluit. Gewenste cascades kunnen via deze adviesopdracht worden gevrijwaard. Maar wat met nieuwe toepassingen die niet door deze sectorfederaties worden vertegenwoordigd? Wat met bestaande toepassingen in de regio's van herkomst? En wat met bestaande, maar niet-optimale of maatschappelijk of ecologisch ongewenste toepassingen? De standaard projectduur van een hernieuwbare energiecentrale bedraagt 10 jaar, tweemaal verlengbaar met 5 jaar. Op een dergelijke termijn kan er heel wat wijzigen in de markt, de mogelijke toepassingen, enz. Wat met innovatieve toepassingen die op het ogenblik van adviesvraag nog niet marktrijp zijn? Hoe kan rekening gehouden worden met deze tijdsdimensie? 1. Innovatieve toepassingen en nieuwe cascades Het gevaar bestaat dat potentiële nieuwe cascades, innovatieve toepassingen of toepassingen vanuit partijen die niet via de vermelde sectorfederaties worden vertegenwoordigd, niet gehoord worden in de adviesprocedure. 114/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

117 OVAM zou hier nog een aanvullende rol kunnen opnemen door de vinger aan de pols te houden op vlak van de ontwikkeling van innovatieve materiaaltoepassingen en recyclageopties voor houtige stromen en de opkomst van nieuwe spelers op de markt. Hierbij is het belangrijk om te focussen op zogenaamde 'risicostromen', laagwaardige stromen waarvoor de kans groter is dat ze aantrekkelijk zijn voor energetische valorisatie. (Hoogwaardig kwaliteitshout zal door zijn hogere prijs minder snel beschouwd worden als potentiële brandstof). Hiervoor kan gewerkt worden met de lijst houtstromen die opgenomen is in het Actieplan Biomassa(rest)stromen, waarbij telkens moet worden nagegaan of de betrokken stroom deel uitmaakt van een bestaande cascade, of binnen een aanvaardbare termijn binnen een cascade kan ingezet worden. Hierbij moet steeds geëvalueerd worden in hoeverre de betrokken cascade wenselijk is, en in het achterhoofd gehouden worden dat cascadering geen doel op zich mag zijn, maar gekaderd moet worden in het licht van efficiënt grondstoffengebruik en het realiseren van de grootste maatschappelijke, ecologische en economische meerwaarde. Tabel 13: Vlaams houtafval en de voorwaarden voor HE-productie in de periode (bron: OVAM Actieplan biomassa(rest)stromen, 2015) 2. Geografische dimensie van de adviezen Binnen het bestaande regelgevende kader wordt een mogelijke competitie voor de Vlaamse hout- en papierindustrie ondervangen via de adviesopdracht van de betrokken sectororganisaties. Echter, aangezien Vlaanderen een groot deel van haar houtige grondstoffen importeert uit het buitenland, kunnen Vlaamse maatregelen eveneens gevolgen hebben voor de markten in deze brongebieden. De regio's van herkomst gebruiken immers eveneens houtige biomassa voor materiaaltoepassingen in de eigen industrie (zowel traditionele toepassingen als mogelijk nieuwe toepassingen) en voor hun eigen energievoorziening (vandaag en in de toekomst). Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 115/166

118 Het Energiebesluit gaat niet in op de problematiek van houtige stromen die als grondstof (voor materiaal of energie) worden gebruikt in de regio's van waaruit Vlaanderen importeert. Men zou kunnen stellen dat Vlaamse steun voor bio-energie de lokale toepassing in de brongebieden niet negatief mag beïnvloeden. We moeten hierbij wel oog hebben voor de noodzaak van een gezamenlijk internationaal beleid, anders zullen deze stromen wel energetisch benut worden in andere landen. In ieder geval zullen de voorwaarden die gesteld worden aan geïmporteerde biomassa gelijk moeten zijn aan deze voor inheemse biomassa, om in overeenstemming te zijn met de WHO-regels. Vlaanderen is overigens niet de enige regio die op grote schaal houtige stromen importeert. Ook andere Europese landen, zoals het VK en Nederland baseren zich in grote mate op geïmporteerd hout. Bovendien valt te verwachten dat de wereldwijde vraag naar hout in de toekomst nog verder zal stijgen indien ook andere landen meer zullen focussen op bio-energie en indien de bouwsector weer opleeft. Bronregio's voor Vlaamse bedrijven leveren vaak ook hout aan andere landen of industrieën, waardoor de resulterende markteffecten veelal een combinatie zijn van al deze verschillende houtvragen (die al dan niet geflankeerd worden door beleidsmaatregelen uit de respectievelijke landen). 3. Tijdsdimensie van de adviezen In de bestaande procedure gelden de adviezen van Fedustria, Cobelpa en de OVAM voor de gehele projectduur. Door zich via haar advies direct voor de gehele projectduur (10-15 jaar) te engageren, zal de houtverwerkende sector een eerder principiële houding aannemen, die weinig ruimte voor nuancering laat. Daardoor worden mogelijk houtstromen geweigerd die op dat moment geen significante negatieve impact hebben op hun sector. In dat kader is het aangewezen om de marktsituatie op regelmatige basis te herevalueren. Dit laat de adviesorganen dan toe om de nodige nuance in hun adviezen te voorzien op het vlak van biomassapotentieel en mogelijke competitie met andere toepassingen. Anderzijds moet ook voldoende rechtszekerheid voor de exploitanten van de energie-installaties gegarandeerd worden. Indien uit deze evaluatiemomenten blijkt dat er ongewenste effecten optreden bij de inzet van biomassa, kan de overheid in overleg met de exploitant een aantal milderende maatregelen afspreken, zoals het beperken van het gebruik van een bepaalde houtstroom, het overschakelen op alternatieve biomassabronnen of het verschuiven van de sourcing van de stroom naar een ander gebied. Bij de tussentijdse evaluaties en de eventuele corrigerende acties moet steeds in de mate van het mogelijke rekening worden gehouden met de vooropgestelde rentabiliteit van de ondersteunde projecten (OT-logica) en het garanderen van investeringszekerheid voor de exploitant aangezien hij rekent op een zekere mate van ondersteuning gedurende een bepaalde termijn. Dit moet dan overigens zowel in stijgende als in de dalende zin bekeken worden, binnen bepaalde vooraf vastgestelde grenzen 169. Eventuele compensaties (in beide richtingen) kunnen hierbij dus noodzakelijk zijn. Volgende elementen kunnen deel uitmaken van een dergelijke tussentijdse evaluatie: a. Evolutie van de marktprijzen van houtige stromen op de Vlaamse markt en op de lokale sourcingmarkt Lokale prijsstatistieken zijn een eerste bron van informatie. 169 In de SDE+ regeling in NL worden dergelijke correcties afgetopt: bij een project wordt gestart met een basisprijs voor hout. De reële marktprijs wordt op regelmatige basis getoetst aan deze basisprijs: is de marktprijs lager, wordt de steun naar beneden toe aangepast, is de marktprijs hoger, wordt de steun verhoogd tot aan een bepaald plafond. 116/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

119 Valbiom volgt de prijs van verschillende types brandhout in Wallonië maandelijks op, via telefonische enquêtes en de raadpleging van websites van leveranciers 170. Sommige andere Europese landen houden al dan niet op een regelmatige basis- prijsstatistieken bij over houtchips en pellets 171. Verder worden Europese statistieken over allerlei houttypes bijgehouden door UNECE 172. Globale gegevens over de houtmarkten worden gebundeld door FAO. Houtprijzen uit Noord-Amerika kunnen per staat worden opgevraagd via de website van USDA 173. Global Wood is een internationale marktplaats voor hout, waarop eveneens prijsevoluties kunnen worden geraadpleegd 174. Er zijn ook enkele commerciële instanties die regelmatig marktgegevens over bio-energie grondstoffen publiceren, zoals Argus Media Ltd. (UK, wekelijkse marktanalyse voor pellets: 'ARA spot index'), APX Endex (NL, wekelijkse prijsindex van pellets geleverd in de haven van Rotterdam), FOEX Indexes Ltd. (FI, prijsindices voor pulp- en papierproducten en pellets geleverd in de Scandinavische/Baltische havens: 'Pellet-Nordic') en Zero Emission Solutions (BE, energiedata.be). APX Endex en de haven van Rotterdam startten eind 2011 met een handelsbeurs voor pellets. FOEX rapporteert sinds enige tijd ook globale prijsindices voor houtchips (hard wood en soft wood) die betrekking hebben op de internationale markt in houtchips bestemd voor de pulp- en papier en de spaanplaatindustrie. De gegevens voor deze indices zijn gebaseerd op maandelijkse prijzen die gehanteerd worden door aankopers en verkopers, openbare statistieken en data van WRI (Wood Resources International) 175. Deze prijsindices baseren zich allen op gegevens die op wekelijkse of maandelijkse basis worden verkregen vanuit contacten met aankopers en verkopers binnen de sector, officiële statistieken, enz. b. Lokaal stakeholderoverleg Om te bepalen of er een ongewenste marktverstoring is ten gevolge van het gebruik van hout voor bio-energie en daaraan gekoppelde subsidies, is het opvolgen van prijsevoluties alleen echter onvoldoende. Prijsstatistieken worden veelal op een macro-niveau bepaald (van een land of wereldregio), waardoor lokale of regionale effecten niet steeds zichtbaar zijn. Bovendien varieert de betrouwbaarheid van dergelijke cijfers al naargelang het land: nationale statistieken van OECD-landen zijn meestal van goede kwaliteit, maar in het geval van ontwikkelingslanden kunnen deze onbetrouwbaar zijn 176. Anderzijds zijn prijsevoluties niet altijd te wijten aan bioenergie en eventuele ondersteuning. Er spelen immers heel wat verschillende factoren bij het bepalen van prijsniveaus, waardoor prijsstijgingen en -dalingen veelvuldig voorkomen zonder dat dit een rechtstreeks gevolg is van bio-energie ondersteuning (ziektes, natuurfenomenen, politieke keuzes, economische trends in andere houtverwerkende sectoren, enz.). Andere marktverstoringen, met name op lokaal of regionaal niveau, kunnen mogelijk beter opgespoord worden via stakeholderoverleg, waarbij betrokken partijen geconsulteerd worden over mogelijke invloeden op de prijs, kwaliteit of beschikbaarheid van hun houtige grondstoffen. Naast prijsstatistieken zijn contacten met lokale stakeholders (bij voorkeur lokale NGO's en sectorfederaties die een breder beeld hebben, cfr. adviesbevoegdheid Vlaamse sectorfederaties) van groot belang om de oorzaken van marktverschuivingen te begrijpen en problemen te detecteren die niet tot uiting komen in officiële cijfers. Ook de effecten in de sourcingregio ten gevolge van de combinatie met import vanuit andere regio's (NL, UK, DK,...) kan in een dergelijk overleg naar voor komen. Hierbij moet natuurlijk steeds in gedachten worden gehouden dat deze informatie gekleurd kan zijn, aangezien elke sector haar eigen belangen zal verdedigen Eubionet, Wood fuel price statistics in Europe mact=news,cntnt01,detail,0&cntnt01articleid=640&cntnt01origid=95&cntnt01returnid= Biotrade2020Plus workshop: Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 117/166

120 In het ideale geval wordt ook de situatie op het terrein bekeken en gecontroleerd 176. c. Innovatieve materiaaltoepassingen Zicht krijgen op innovatie, technology readiness en de uiteindelijke marktvraag voor nieuwe producten is echter niet evident. Techno-economische evaluaties kunnen hierop deels een antwoord bieden, maar zijn zelf sterk afhankelijk van de gemaakte assumpties over technologische ontwikkelingen, economische haalbaarheid, opschalingsmogelijkheden, marktintroductie, houtaanbod op de markt en vraag vanuit andere toepassingen. Bij deze evaluatie moet rekening worden gehouden met de grootte van de vraag naar houtige biomassa voor de nieuwe toepassing, het beoogde sourcinggebied en de WPC van de nieuwe technologie om te bepalen in welke mate deze toepassing nadeel ondervindt van de ondersteuning van bioenergie. Hoogwaardige toepassingen zullen op termijn automatisch hun deel van de markt verwerven omwille van hun veel hogere WPC. Bij bioraffinage zal de gerealiseerde meerwaarde vele malen hoger liggen dan voor een commodity als energie. Hierdoor zal deze een automatische concurrentie uitoefenen en eventuele stromen zullen dan ook naar de betreffende processen vloeien. d. Praktische haalbaarheid en wenselijkheid van cascadering De MINAraad en de SALV pleitten in hun advies om het cascadeprincipe niet te rigide toe te passen, maar eerder als richtinggevende leidraad voor het beleid. Afwijkingen van de cascade kunnen verantwoord worden op basis van volgende elementen: de kosten en (milieu-)baten verbonden aan de beoogde cascades; eventuele strijdigheid met regelgeving, zoals de EU-verordening of productnormeringen. Voor bepaalde stromen kan het om sanitaire redenen niet wenselijk zijn om ze te hergebruiken in materiaaltoepassingen, ook al zou dit technisch mogelijk zijn; onbeschikbaarheid van infrastructuur: indien de nodige verwerkingsinstallaties voor materiaalhergebruik niet aanwezig zijn in de betrokken regio, of transportkosten en milieu-impact te hoog liggen in vergelijking met de milieubaten, kan het meer wenselijk zijn om de stroom lokaal energetisch te valoriseren; Uiteraard moet gestreefd worden om de oorzaken voor het afwijken van het cascadeprincipe in kaart te brengen en op te lossen waar mogelijk (bv. aanpassingen aan productnormen, die veelal geen rekening houden met de inzet van gerecycleerde stromen). Acties die uitgewerkt kunnen worden binnen het ruimer beleid: Het systeem van OT-berekening 178 bij het bepalen van het subsidie-niveau, is erop gericht om de marktprijzen van grondstoffen niet te doen stijgen. Het is hierbij echter uitermate belangrijk om de verwachte prijzen die betaald zullen worden voor de beoogde houtige stromen bij het begin van een bio-energie-project goed in te schatten om een correcte onrendabele top (OT) berekening te kunnen uitvoeren. 177 Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van ) 178 De onrendabele top van een investering is gedefinieerd als het productieafhankelijke gedeelte van de inkomsten dat nodig is om de netto-contante waarde van een investering op nul te doen uitkomen. De bandingfactor bepaalt daarnaast het aantal certificaten dat men bekomt per opgewekte hoeveelheid groene stroom en/of gerealiseerde eenheid primaire energiebesparing en is onderhevig aan aanpassingen ten gevolge van de evolutie van de investeringskosten, brandstofprijzen, elektriciteitsprijs, enz. De berekeningsmethodiek voor de onrendabele top is vervat in de bijlagen bij het Energiebesluit. Bij deze methodiek werd rekening gehouden met een aantal algemene parameters, die werden vastgesteld op basis van referentie-installaties en via stakeholderoverleg. De aftopping van de Bf ten aanzien van de berekende OT dient de efficiëntie van het steunmechanisme te verhogen. De steunperiode bedraagt 10 jaar. Projecten met een te hoge OT worden immers niet (volledig) gesteund. (bron: VEA (2014). Rapport 2013/2. Deel 1: definitief rapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 januari) 118/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

121 Bij het bepalen van het subsidieniveau is het immers voordelig voor de producent om met een zo hoog mogelijke prijs te rekenen, aangezien het subsidie-niveau dan eveneens hoger zal zijn. VEA voert daarom een uitgebreide toets uit van de marktconformiteit. Anderzijds zullen prijsniveaus gedurende de loop van het project onvermijdelijk fluctueren, waardoor zowel periodes van over- als ondersubsidiëring te verwachten zijn. Aanpassingen van subsidieniveaus tijdens de looptijd van een project, zowel naar boven als naar onder, kunnen op basis van de prijsevoluties in de markt een correct subsidieniveau handhaven. Anderzijds zal een dergelijke aanpassing heel wat administratieve kosten met zich meebrengen, het investeringsrisico afwentelen op de overheid en de evolutie naar hogere marktprijzen (tot op een zeker niveau) bestendigen. Daarom werd door de Vlaamse Regering beslist geen actualisatie voor brandstofprijzen door te voeren. Indien de subsidie zich gradueel aanpast, zal de houtvraag vanuit bio-energie zich niet aanpassen in antwoord op prijsstijgingen, waardoor een feedbackloop ontstaat en ook een hogere volatiliteit in prijzen te verwachten is. Door dergelijke aanpassingen kan de wood paying capacity (WPC) van energie-toepassingen op gelijke hoogte komen van de WPC voor bepaalde houtstromen vanuit sommige houtverwerkende industrieën zodat in sommige regio s een verschuiving van het houtgebruik kan plaatsvinden. Uiteraard spelen bij de vorming van de WPC naast steunmaatregelen vanuit individuele regio s ook nog andere factoren een rol (marktdynamiek voor bepaalde producten, aandeel grondstofkost in de uiteindelijke productprijs, ). In het huidige OT-systeem, worden de OT s voor nieuwe projecten elk jaar herberekend op basis van actuele informatie, wat reeds een zekere dynamiek geeft (zij het enkel voor de nieuwe projecten). Een maatregel die mogelijk het risico op oversubsidiëring en daaruit volgende prijsstijgingen kan doen dalen is meer inzet op kleinschaligere installaties. Daarvan is de impact op de markt kleiner, de projecten zijn meer verspreid in tijd en ruimte, en er is meer flexibiliteit. Een probleem is echter dat de marktprijs van (fossiele) elektriciteit en van biomassagrondstoffen tijdens de looptijd van een project sterk kan wijzigen. Momenteel is de situatie dat biomassa in prijs is gestegen, terwijl de elektriciteitsprijs sterk gedaald is. Bij beperkte marges leiden dergelijke fluctuaties tot problemen met de rendabiliteit. Zeker in het geval van omgebouwde steenkoolcentrales, is het te verwachten dat projecten aan het einde van hun subsidieperiode (10 jaar + mogelijke verlenging met 2x 5 jaar) moeten worden stopgezet wegens niet rendabel. Deze manier van bio-energieproductie wordt dan ook als een overgangsmaatregel gezien. Om een duurzame toekomst voor bio-energie te verzekeren, zijn maatregelen nodig die de rendabiliteit van de installaties structureel verbeteren, opdat ze na een overgangsperiode wel rendabel, zonder subsidies, zouden kunnen opereren binnen een vrije markt. Hierbij is de energieprijs echter een essentiële factor. Zolang de prijs van fossiele energie te laag blijft (onder meer door (in-)directe subsidies en vrijstellingen van de milieulasten), zal het zeer moeilijk blijven om bio-energie rendabel te maken. Terwijl WKK vandaag onder gunstige omstandigheden reeds competitief is met fossiele energie, verwacht IEA dat ook bio-elektriciteit competitief zal worden in de toekomst, mits efficiëntieverbeteringen en het invoeren van een CO 2-prijs. Het elimineren van subsidies voor fossiele energie en het correct doorrekenen van externe milieukosten (bv. via een CO 2 -taks) in de energieprijzen (d.i. een verschuiving van belastingen naar milieuvervuilende processen) spelen een essentiële rol en zouden op Belgisch en Europees niveau moeten worden bekeken. Enkel op die manier kan er uiteindelijk een gelijk speelveld gecreëerd worden tussen verschillende toepassingen. Dit houdt echter een substantiële verschuiving in van belastingen op inkomen naar de energiekosten voor bedrijven en burgers, waardoor maatregelen nodig zijn op vlak van betaalbaarheid van energie (maar dan op niveau van de bedrijven en de burgers, niet op vlak van energieproductie) Gewenste en innovatieve energietoepassingen vrijwaren Rationale: Naar verwachting zal de wereldvraag naar elektriciteit in de toekomst sterk toenemen. De EC verwacht een verdubbeling van het marktaandeel tegen Uit EEA, 2013: EC, 2011b, Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions 'Energy Roadmap 2050' (COM(2011) 885 final of 15 December 2011) Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 119/166

122 Volgens de World Energy Outlook 2014 van het IEA zal de wereldwijde vraag naar elektriciteit tegen 2040 sterk toenemen, terwijl eveneens 40% van de huidige centrales zal moeten worden vervangen. De helft van de groei in elektriciteitsproductie zal door hernieuwbare bronnen worden ingevuld. Deze groei zal het sterkst plaatsvinden in landen buiten de OESO: China, India, Latijns Amerika en Afrika, waarbij met name wind-, waterkracht- en zonne-energie sterk zullen toenemen 180. Het IEA stelt in haar Technology Roadmap 181 dat grootschalige, efficiënte biomassacentrales (> 50 MW) essentieel zullen zijn om aan de toekomstige behoeften te voldoen. Bijstook van biomassa in steenkoolcentrales is hierbij een tussenstap op korte termijn. Het Vlaamse energiebeleid 182 wil inzetten op de transitie naar een nieuw toekomstgericht energiesysteem dat betrouwbaar blijft en koolstofarmer is. Dat vergt aanpassingen aan het hele energiesysteem, bij het energie-aanbod, de energievraag, de infrastructuur, de markten, De topprioriteit voor het Vlaamse energiebeleid is het inzetten op meer energie-efficiëntie en energiebesparing. Verstandiger omgaan met energie zal niet alleen de energiefactuur minder snel doen oplopen, het helpt ook in het bereiken van de Europese klimaat- en energiedoelstellingen. Een andere prioritaire doelstelling voor het Vlaamse energiebeleid is de energieopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op een kostenefficiënte wijze bevorderen. Ook het verzekeren van een betrouwbare elektriciteits- en gasvoorziening aan gezinnen en bedrijven tegen een sociaal-economisch verantwoorde prijs via een goed functionerende interne energiemarkt staat centraal. Zo impliceert de opvolging van de fysieke leveringszekerheid onder meer een actieve opvolging van de energiemix, energieproductie, netinfrastructuur, vraagzijdebeheer en de opslag. De economische leveringszekerheid heeft betrekking op de betaalbaarheid van het energiebeleid voor (kwetsbare) huishoudens en bedrijven en op de impact op de competitiviteit van internationaal concurrerende bedrijven en op de energie-armoede 183. De Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie van 2009 legt België op om tegen % van het bruto finaal energiegebruik te halen uit hernieuwbare energiebronnen. Daarbij verbindt het Vlaams gewest zich ertoe het aandeel hernieuwbare energiebronnen in 2020 te brengen op 2,156 Mtep. Met aandelen van 10,5% groene stroom, 4,8% groene warmte en koeling en 4,8% hernieuwbare energie in transport had Vlaanderen in 2014 een aandeel van 5,7% hernieuwbare energie in het totaal bruto finaal energiegebruik zoals gedefinieerd in de Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie (Figuur 27). 180 IEA, World Energy Outlook IEA, Technology Roadmap Bioenergy for Heat and Power 182 Beleidsnota Energie van de Vlaamse Regering 183 VRIND 2015 Vlaamse Regionale Indicatoren 120/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

123 Figuur 27: Aandeel hernieuwbare energie in Vlaanderen (bron: VRIND, 2015) De totale bruto groene stroomproductie in 2014 bedroeg GWh en is met 2,3% gedaald ten opzichte van 2013, vooral door de (tijdelijke) stillegging van twee biomassa-installaties. Zo daalde de groene stroomproductie op basis van biomassa in 2014 sterk (22%). De sluiting van de coverbrandingscentrale van Ruien was daar zeer bepalend in, alsook de tijdelijke stillegging van de centrale van Rodenhuizen in Ook daalde de productie door afvalverbranding met 6,6% tegenover De daling van de groene stroomproductie op basis van biomassa werd wel deels gecompenseerd door de absolute stijging van de bruto groene stroomproductie bij de zonnepanelen, de windturbines en de biogasinstallaties. Het aandeel van groene stroomproductie in het Vlaamse bruto elektriciteitsverbruik bleef in 2014 stabiel op 10,5%. Ten opzichte van 2005 is de bruto groene stroomproductie o.a. als gevolg van de ondersteuning via de groene stroomcertificaten wel verzesvoudigd (Figuur 28). In 2014 werd bijna 94% van de groene energie voor warmtetoepassingen voorzien door installaties op basis van biomassa (vooral huishoudens). De overige 5,6% werd door warmtepompen, warmtepompboilers en zonneboilers voorzien. Hout is de belangrijkste biomassa voor warmtetoepassingen en genereerde in 2014 twee derde van het vermelde groene eindverbruik voor warmte. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 121/166

124 Figuur 28: (bron: VRIND, 2015) Uitdagingen: Energiebesparing blijft een belangrijke uitdaging voor Vlaanderen. Via premiesystemen tracht Vlaanderen zowel huishoudens als bedrijven aan te zetten tot energiebesparende maatregelen (isolatie, efficiëntere verwarmingsketels, energiescans, enz.) en rationeel energieverbruik. Importafhankelijkheid is een grote uitdaging voor Vlaanderen, dat meer dan 90% van haar energievraag importeert. Deze import betreft voornamelijk fossiele brandstoffen (77%, petroleumproducten, steenkool en gas) en splijtstoffen (9%). Daarnaast zet Vlaanderen in op de opwekking van hernieuwbare energie ter vervanging van fossiele bronnen. Inzet van biomassa als bijkomende bron in de energiemix, zorgt voor diversificatie en spreidt enigszins de risico's die met een dergelijk grote importafhankelijkheid samenhangen. Niettemin is Vlaanderen ook wat biomassa betreft zeer afhankelijk van het buitenland. Het aandeel biomassa in de hernieuwbare mix lag in 2013 op 81,1% (47,8 PJ), waarvan 47% (22,4 PJ) werd geïmporteerd. Biomassa-import maakt iets meer dan 1% uit van de totale import aan energie in Vlaanderen. Een toename van bio-energie op basis van ingevoerde houtpellets zal dus voor enige diversificatie in energiebronnen zorgen, maar de importafhankelijkheid van Vlaanderen nauwelijks verminderen. Om deze afhankelijkheid te verminderen, zal de uitdaging dus zijn om het aandeel biomassa dat vanuit Vlaanderen duurzaam kan worden betrokken te maximaliseren. Dit biedt uiteraard ook opportuniteiten voor de Vlaamse land- en bosbouwsector om te diversifiëren en minderwaardige nevenproducten en reststromen te valoriseren. 122/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

125 Figuur 29: Importafhankelijkheid van Vlaanderen voor energievoorziening (bron: VRIND, 2015) Om de hernieuwbare energiedoelstelling tegen 2020 te behalen, is een belangrijke bijdrage vanuit bio-energie noodzakelijk, aangezien dit op korte termijn niet haalbaar is vanuit andere bronnen. Het voordeel van biomassaverbranding t.o.v. andere hernieuwbare bronnen is dat deze technologieën relatief snel en eenvoudig kunnen worden ingepast in de bestaande infrastructuur (bv. ombouwen van oude kolencentrales, stookinstallaties op pellets, enz.), terwijl alternatieve bronnen zoals zon en wind meer initiële investeringen en aanpassingen van het elektriciteitsnet vergen. Op de korte termijn vormt biomassa bijgevolg een redelijk kostenefficiënte en vooral snelle manier om aan de hernieuwbare energiedoelstellingen te voldoen. De uitdaging hierbij is dus om deze biomassa vanuit duurzame bronnen te betrekken, zonder ongewenste marktverstoringen. Op langere termijn zal de rol van biomassa in de Vlaamse energievoorziening grondig moeten worden geëvalueerd. In toekomstscenario's die 100% hernieuwbare energievoorziening vooropstellen, is dit niet mogelijk zonder een significante bijdrage vanuit biomassa 184. Biomassa is een zeer veelzijdige energiebron aangezien het zowel kan worden gebruikt voor de productie van elektriciteit, warmte en vaste, vloeibare of gasvormige biobrandstoffen. Voor bepaalde processen op hoge temperatuur zijn brandstoffen met hoge calorische waarde nodig, die enkel op basis van biomassa kunnen worden gemaakt. Vlaanderen zal echter zeer afhankelijk blijven van biomassa-import om in haar behoeften te voldoen, waardoor de keuze voor een energiesysteem dat meer of minder zwaar inzet op biomassa zeer goed moet worden afgewogen. Bio-energie kan ook een belangrijke rol spelen als flexibel inzetbare energiebron om de netstabiliteit te garanderen in een energiesysteem dat in grote mate gebaseerd is op hernieuwbare energie, met een toenemend aandeel aan fluctuerende bronnen, zoals wind en zon. Import zal hiervoor steeds noodzakelijk zijn. Of biomassa van biomassa als energiebron als 'optimaal' of 'gewenst' kan worden beschouwd, zal in ieder geval sterk afhangen van regionale factoren en specifieke omstandigheden. Een veralgemening tussen landen of regio's is hierbij niet mogelijk. Volgende factoren spelen bij deze beoordeling een belangrijke rol: Grootte van het lokale aanbod aan biomassa; Grootte van de lokale vraag naar biomassa vanuit andere toepassingen; Transportafstanden en nood aan transformatiestappen om een bepaalde toepassing mogelijk te maken; Lokaal beschikbare infrastructuur (o.a. installaties, interconnectiecapaciteit); Aan- of afwezigheid van andere energieopties. 184 VITO, Towards 100% renewable energy in Belgium by 2050 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 123/166

126 Gezien het beperkte eigen aanbod aan biomassa in Vlaanderen en het belang van andere industrieën, lijkt de toekomst voor biomassa in Vlaanderen ook te zoeken in meer decentrale, kleinschalige installaties voor lokale warmte en elektriciteitsproductie, bij voorkeur op basis van lokaal beschikbare biomassastromen. Voorbeelden hiervan kunnen zijn: energetische valorisatie van eigen reststromen in het productieproces, lokale energievoorziening van industriële clusters, naburige bedrijven of residentiële wijken op basis van lokaal beschikbare stromen, koppeling met warmtenetten,enz. Biomassa werd aanvankelijk aanzien als een kostenefficiënte manier om hernieuwbare energie op te wekken, in vergelijking met wind en zon, al zijn die rendabiliteitsverhoudingen sterk veranderd de afgelopen jaren. Daarnaast komt er regelmatig kritiek op de grote subsidiebedragen die naar bio-energie gaan, te meer omdat dit geld voor een groot deel naar het buitenland verdwijnt (meer bepaald de pelletproducenten in de VS). Zonder deze subsidies is grootschalige bio-elektriciteit op basis van pellets echter niet economisch rendabel, gezien de relatief hoge prijs van deze biomassa, de huidige lage prijs van fossiele energie en de lage elektriciteitsprijzen. Kleinschaligere WKK-installaties op basis van lokale reststromen kunnen na verloop van tijd wel rendabel worden zonder subsidies. Een echte oplossing voor dit rendabiliteitsprobleem is echter eerder te zoeken in een correctie van de te lage prijs voor fossiele grondstoffen en fossiele energie (het taxeren van het gebruik van fossiele grondstoffen, het opleggen van duurzaamheidseisen en het in rekening brengen van externe kosten), dan in de kosten van bio-energie zelf. Huidig materialenbeleid en beleidsnoden: De materialenhiërarchie uit het Materialendecreet vindt haar oorsprong in de afvalhiërarchie, maar geldt bij uitbreiding eveneens voor (primaire) grondstoffen. De inzet van materialen in gesloten kringlopen krijgt daarbij vanuit een levenscyclusbenadering meestal de voorkeur op de inzet als energiebron. Een te strikte toepassing van de materialenhiërarchie en het cascadeprincipe (cfr. huidig EUproject 185 ) houdt het risico in dat biomassa nog slechts beperkt in aanmerking komt voor energie, terwijl er heel wat stromen zijn die momenteel geen toepassing als industriële grondstof hebben. Voor deze stromen kan energetische valorisatie een optimale toepassing zijn, die opportuniteiten biedt aan bosbouw, landbouw en bedrijven om bijkomende waarde te halen uit onbenutte, laagwaardige of reststromen en zo hun inkomsten te diversifiëren. Primaire (nietgecascadeerde) stromen moeten dus eveneens in aanmerking kunnen blijven komen voor energietoepassing, voor zover dit gewenste materiaaltoepassingen niet in het gedrang brengt en de biomassa duurzaam geproduceerd werd. Deze kwestie speelt overigens evenzeer in het geval van fossiele grondstoffen, al wordt de discussie op dat vlak nauwelijks gevoerd gezien de traditionele toepassing van deze grondstoffen als energiebron en de relatief beperkte inzet als grondstof voor de industrie (referentie van de 5% vind ik voorlopig niet). Huidig energiebeleid en beleidsnoden: In het huidige energiebeleidskader kan biomassa die als industriële grondstof gebruikt wordt, niet in aanmerking komen voor energietoepassing. Biomassa (zowel primair als reststromen) die geen industriële toepassing kent, kan wel naar energie. Gezien Vlaanderen een belangrijke houtverwerkende sector kent die de lokale houtstromen benut, betekent dit dat veel van de biomassa voor energiedoeleinden uit het buitenland moet komen. Meer inzet op mobilisatie van onbenutte stromen (zie 7.7.3) en het optimaal exploiteren van moeilijker verwerkbare (rest)stromen (zie 7.7.1) kan het lokale aanbod nog enigszins vergroten. Het is ook nuttig om verder te onderzoeken hoe de investeringszekerheid voor bio-energie verbeterd kan worden zonder afbreuk te doen aan de voorgestelde basisprincipes. 185 BTG, Infro, IEEp, NOVA-institute, Intecus in opdracht van DG Growth. The optimised cascading use of wood. 124/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

127 Acties mogelijk binnen de adviesbevoegdheden van de OVAM: In haar advies zal de OVAM omzichtig moeten omspringen in haar beoordeling van stromen die een mogelijk materiaalgebruik hebben. Het feit dat materiaalgebruik of materiaalrecyclage technisch mogelijk is, betekent niet automatisch dat er in de praktijk ook effectief vraag is naar deze stroom vanuit materialenhoek en dat deze toepassing wenselijk of optimaal is vanuit maatschappelijk, ecologisch en economisch perspectief. Ook kan het materiaalgebruik beperkt zijn in hoeveelheid, waardoor bijkomende biomassavolumes van een gelijkaardige kwaliteit toch naar energietoepassing kunnen zonder deze andere waardeketens in gevaar te brengen. Louter technische criteria hanteren om stromen te beoordelen, is dus niet wenselijk. De heersende vraag- en aanboddynamiek in de markt moet eveneens mee in rekening worden gebracht. Het is echter een uitdaging om dit te verwezenlijken en tegelijkertijd de WHO-regels steeds in acht te nemen. Op vlak van investeringszekerheid, ligt het moeilijk om een advies in de tijd te beperken, korter dan de momenteel voorziene periode van jaar. Herzieningen o.w.v. veranderingen in de markt of nieuwe materiaaltoepassingen worden bij voorkeur enkel toegepast op nieuwe projecten en niet retro-actief voor bestaande projecten. Acties die uitgewerkt kunnen worden binnen het ruimer beleid: Om voldoende biomassa beschikbaar te maken voor bio-energie, moet meer ingezet worden op mobilisatie van onbenutte stromen en het aantrekkelijker maken van moeilijk verwerkbare stromen, zoals werd toegelicht in de voorgaande paragrafen Nabeschouwing: gelijk speelveld Om het gebruik van biomassa voor energie en materialen in goede banen te leiden en ongewenste marktverstoringen ten gevolge van beleidsmaatregelen te vermijden, zijn eerlijke concurrentie en transparantie in de markt essentieel, m.a.w. er moet een gelijk speelveld gecreëerd worden. Anderzijds is het net de bedoeling van beleidsmaatregelen om het speelveld te wijzigen op een manier dat de markt in een gewenste richting wordt gestuurd. Er moet dus een moeilijk evenwicht gezocht worden tussen sturing enerzijds en een eerlijke marktwerking anderzijds. Toch stelt zich hier ook het probleem dat de markt op zich ook geen gelijk speelveld is, aangezien er heel wat indirecte onevenwichten aanwezig zijn en omdat de prijsvorming in het huidige marktmodel geen rekening houdt met externe (milieu- en sociale) kosten. Bovendien is een dergelijk gelijk speelveld nodig op meerdere vlakken: tussen de verschillende toepassingen van biomassa (materiaal en energie); tussen de verschillende energiesystemen (fossiel en hernieuwbaar); tussen verschillende landen en regio's. Enkel indien beleidsmaatregelen en subsidies zo georganiseerd kunnen worden dat ongewenste marktverstoringen worden vermeden en verschillende sectoren gelijk worden behandeld op basis van duidelijke doelstellingen (bv. klimaatdoelstellingen) kunnen conflicten binnen de hout- ( en biomassa-) gebruikende sectoren worden vermeden en kunnen ontwikkelingen op vlak van nieuwe toepassingen, zowel op vlak van materiaaltoepassingen als op vlak van bio-energie, een meerwaarde bieden voor de bosbouwsector, de afvalverwerkende sector, de bio-economie en de maatschappij als geheel met haar materiaal- en energienoden. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 125/166

128 Gelijk speelveld tussen materialen en energie Alhoewel de doelstellingen van de RED een antwoord trachten te bieden op enkele belangrijke uitdagingen waar onze maatschappij voor staat (in de eerste plaats de strijd tegen de klimaatverandering) en er ook in is geslaagd om hernieuwbare energie te laten doorbreken op de markt, is er echter ook heel wat kritiek op de neveneffecten van de huidige regelgeving. Een belangrijke tekortkoming van de RED, ten gevolge van het feit dat het een energierichtlijn is, is dat het volledig toegespitst is op de klimaatvoordelen van hernieuwbare energie, terwijl volledig wordt voorbijgegaan aan de klimaatvoordelen van materialen (koolstofopslag, bio-gebaseerde materialen ter vervanging van fossiele grondstoffen, enz.). Sommige regio's (zoals Vlaanderen) kunnen bovendien enkel aan hun quota voldoen op korte termijn indien ze grote hoeveelheden biomassa importeren vanuit verre regio's (zoals de VS en Canada). De ondersteuningsmaatregelen die via de RED en de nationale implementaties ervan werden ingevoerd, zijn daardoor ook enkel van toepassing op energietoepassingen. De ontstane concurrentie op de biomassamarkten leidt ertoe dat sommige materiaalsectoren aangeven dat ze onder druk komen te staan en dat innovatieve biomassatoepassingen moeilijker voet aan de grond krijgen. Anderzijds biedt dit stimuleringsbeleid ook nieuwe opportuniteiten voor de verschillende sectoren. Mogelijke effecten kunnen lokaal sterk verschillen. Carus et al. (2014) 186 argumenteren in hun Nova Paper dat het gelijk speelveld tussen materialen en energie enkel kan worden bekomen indien de RED wordt hervormd, zodanig dat marktverstoringen worden verminderd en dat misallocatie van biomassa in de toekomst kan worden voorkomen. Een essentiële vereiste van een dergelijke hervorming bestaat erin om de klimaatvoordelen van biogebaseerde materialen eveneens in rekening te brengen bij het berekenen van emissiereducties met het oog op het behalen van de klimaatdoelstellingen (BKGemissiereducties bewerkstelligen is immers het initiële doel van de RED). De RED wordt dan omgevormd tot de REMD (Renewable Energy and Materials Directive). Het doel is niet om bijkomende doelstellingen op te leggen, maar om de bijdrage van materialen op dezelfde manier te laten meetellen als deze van energie. Landen kunnen vervolgens zelf afwegen in welke mate ze hun doelstellingen het best kunnen invullen via hernieuwbare energie of via biogebaseerde materialen. Hierdoor zouden ook biogebaseerde materialen in aanmerking kunnen komen voor een gelijkaardige vorm van ondersteuning, waardoor ook deze markten beter ontwikkeld kunnen worden. Bovendien kunnen aan dergelijke ondersteuningsmaatregelen eveneens duurzaamheidscriteria, BKG-reductiecriteria en criteria rond grondstoffenefficiëntie worden gekoppeld die dezelfde zijn ongeacht de toepassing. Tot slot worden ook nog andere potentiële maatschappelijke voordelen, zoals bv. op vlak van gezondheid, gelinkt aan het gebruik van biogebaseerde materialen. Naast het pleidooi voor een grondige transformatie van de RED in de richting van een REMD, stellen Carus et al. (2014) eveneens 6 maatregelen voor in relatie tot de RED die kunnen bijdragen aan een gelijker speelveld: vertegenwoordigers van de materiaalsectoren betrekken bij revisies van de RED; het aandeel van bio-energie in het behalen van de RED-doelstellingen beperken, waardoor de druk op biomassa wordt verminderd en er meer ruimte komt voor andere hernieuwbare bronnen; extra aandacht voor investeringen in zon- en windenergie en energie-opslagcapaciteit; het systeem van dubbeltellingen herbekijken, met name voor verse biomassa, reststromen en afval. Dubbeltelling zou enkel nog mogelijk zijn voor specifieke stromen die uitzonderlijke grote emissiereducties bereiken, zoals uitvalstromen uit cascadesystemen of voor stromen waar geen hoogwaardige materiaalvalorisatie voor mogelijk is; aanmoediging van gecascadeerd gebruik van biomassa, bv. door meervoudige telling i.k.v. de emissiedoelstellingen; opname van CO 2-gebaseerde chemicaliën en brandstoffen in de quota (deze technologieën staan momenteel echter nog in de kinderschoenen). 186 Carus M., Dammer L., Hermann A., Essel R. (2014). Proposals for a Reform of the Renewable Energy Directive to a Renewable Energy and Materials Directive (REMD). Nova paper #4 on bio-based economy /166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

129 Gelijk speelveld tussen hernieuwbare en fossiele energie Een ander speelveld is dat tussen fossiele en biogebaseerde energie en materialen. Door de steeds hogere duurzaamheidseisen die gesteld worden aan bio-energie, wordt een extra financieel nadeel gecreëerd t.o.v. fossiele brandstoffen. Hetzelfde geldt wanneer ook biogebaseerde materialen aan deze duurzaamheidscriteria moeten gaan voldoen. De fossiele energieprijs wordt enerzijds bepaald door de olieprijs (die op haar beurt sterk beïnvloed wordt door allerhande marktfactoren, maar ook door geopolitieke belangen en bewuste prijsstrategieën). Daarnaast krijgt ook fossiele energie wereldwijd heel wat staatssteun, hetzij in de vorm van directe subsidies (voornamelijk in olieproducerende en ontwikkelingslanden ter ondersteuning van de (arme) lokale bevolking en industrie), indirecte subsidies (aangepaste regelgeving, uitzonderingsmaatregelen, (historische) R&D-steun) en vooral door het niet in rekening brengen van de externe milieukosten (bv. vervuiling, ongevallen, gezondheidsrisico's, enz.) in de prijs van fossiele grondstoffen. Het IMF schat dat in de EU de post-tax subsidies (som van pretax-subsidies, belastingvermindering en niet doorgerekende externe kosten) voor fossiele brandstoffen ca. 89 miljard USD bedroegen in Dit financieel nadeel voor hernieuwbare grondstoffen kan enerzijds met subsidies gecompenseerd worden, maar anderzijds kan ook kritisch gekeken worden naar de voordelen die momenteel aan fossiele grondstoffen worden toegekend, vaak in de vorm van het ontbreken van eisen op vlak van duurzaamheid, productveiligheid en toxiciteit, enz. Nochtans kampen fossiele grondstoffen eveneens met duurzaamheidsrisico's en milieu-impacts ten gevolge van de winning. Het creëren van een gelijk speelveld impliceert dat ook aan fossiele grondstoffen duurzaamheidseisen op vlak van ontginning en productie worden opgelegd, of dat milieueffecten worden belast, bijvoorbeeld via een CO 2-taks of taks op gebruik van fossiele grondstoffen. Gelijk speelveld tussen landen en regio's Gezien de markt voor houtige biomassa een uitgesproken internationaal karakter heeft, zowel voor productie als voor de mogelijke toepassingen, houdt het risico's in om als regio strengere duurzaamheidseisen op te leggen aan het gebruik of de ondersteuning van houtige biomassa dan andere landen of regio's. Een goede afstemming tussen individuele landen (zie hoofdstuk 2) en gecoördineerd initiatief op Europees niveau is noodzakelijk om onevenwichten te vermijden. De situatie ten opzichte van de rest van de wereld (buiten de EU) is minder duidelijk wegens het ontbreken van een duidelijk wereldwijd kader rond duurzaamheidscriteria voor houtige biomassa. Hier zal de afweging gemaakt moeten worden of het invoeren van duurzaamheidscriteria een nadelig effect heeft voor Vlaamse bedrijven ten opzichte van belangrijke concurrenten in de rest van de wereld (buiten de EU). 7.8 Conclusies: toepassingscriteria Hoewel houtige biomassa een hernieuwbare grondstof is, is de hoeveelheid hout die in een bepaalde periode duurzaam geproduceerd kan worden beperkt. De uitdaging is dus om het duurzaam geproduceerde hout zo optimaal mogelijk te benutten rekening houdend met alle maatschappelijke noden. Op Europees niveau wordt het principe van grondstoffenefficiëntie als leidend principe gebruikt voor het grondstoffenbeleid, dat als doel heeft om economische groei te creëren die gekoppeld is aan een dalend grondstoffengebruik, de stimulering van innovatie en competitiviteit, een verbeterde bevoorradingszekerheid voor grondstoffen, het aanpakken van de klimaatverandering, het beperken van de milieu-impact van grondstoffengebruik, het creëren van synergieën tussen beleidsdomeinen en het aanpakken van trade-offs. Deze brede benadering van grondstoffenefficiëntie overstijgt dus de doelstellingen van het materialenbeleid en de materialenhiërarchie, aangezien 'grondstoffen' zowel betrekking heeft op grondstoffen voor industrie en materialen, als op grondstoffen voor energieopwekking. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 127/166

130 In discussies rond grondstoffenefficiëntie en optimale inzet van houtige biomassa, wordt het principe van cascadering van biomassa vaak naar voor geschoven als kader waarbinnen de grondstofnoden van materiaal- en energietoepassingen met elkaar verzoend kunnen worden. Ook het Actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen van de Vlaamse Regering hanteert het cascade-principe samen met de bereikbaarheid van de energiedoelstellingen 2020 als uitgangspunt om de grondstoffenefficiëntie van waardeketens en bijhorende milieu-impact te optimaliseren. Naast de discussie over wat 'cascadering' in de praktijk juist betekent, is het nog complexer om te definiëren wat vervolgens onder een 'optimale of gewenste cascade' moet worden verstaan. Een belangrijke moeilijkheid hierbij is dat het begrip optimale of gewenste cascade een politiek begrip is, want het kan op verschillende manieren ingevuld worden afhankelijk van de prioriteiten en beleidsdoelstellingen die gesteld worden. Eveneens kan de optimale of gewenste cascade in een bepaalde regio er helemaal anders uitzien dan in een andere regio (bv. al naargelang het regionaal houtaanbod, de lokale industrie, de lokale vraag naar bepaalde toepassingen, de aanwezige verwerkingsinfrastructuur, de lokale invulling van een regio, enz.) of voor een bepaalde stroom anders ingevuld worden dan voor een andere (bv. in geval van voedselveiligheid, normeringen, wettelijke vereisten, enz.). In die zin blijft cascadering van biomassa in de praktijk een moeilijk concept. Het kan immers niet los gezien worden van de lokale context en de politieke keuze in hoeverre biomassa tegemoet moet komen aan de materiaal- en energienoden van de maatschappij. De wetenschap alleen kan hier dan ook moeilijk een sluitend objectief antwoord bieden dat overal toepasbaar is. In dit hoofdstuk werden de basisprincipes voor een afwegingskader uitgewerkt, op basis waarvan een optimale inzet van houtige stromen voor materialen en energie zouden moeten worden afgewogen om in overeenstemming te zijn met de principes van cascadering en grondstoffenefficiëntie. De basisprincipes voor dit kader zijn de volgende: Vanuit het perspectief van grondstoffen-efficiëntie moeten zowel het materialen- als het energiebeleid: de energetische valorisatie van niet-recycleerbare afvalstromen stimuleren als laatste stap in de cascade; efficiëntieverbeteringen in de volledige waardeketen bevorderen; de mobilisatie en valorisatie van onbenutte stromen stimuleren, met in acht neming van randvoorwaarden omtrent duurzame productie en bescherming van ecosystemen. Vanuit het perspectief van de materialenhiërarchie en cascadering, moet het energiebeleid: erop toezien dat gewenste en innovatieve materiaaltoepassingen en cascades zoveel mogelijk worden gevrijwaard; Vanuit het perspectief van de stimulering van hernieuwbare energie, moet het materialenbeleid: erop toezien dat gewenste en innovatieve energietoepassingen zoveel mogelijk worden gevrijwaard, met het oog op het behalen van de hernieuwbare energiedoelstellingen; Via de adviesopdracht die OVAM momenteel heeft binnen het Energiebesluit, kunnen op korte termijn enkele acties worden ondernomen om eventuele ongewenste neveneffecten ten gevolge van het huidige beleid bij te sturen waar nodig. Echter, om te komen tot een duurzaam beleid dat tegemoet komt aan de doelstellingen van grondstoffenefficiëntie, zijn meer structurele hervormingen nodig, zowel binnen het materialenbeleid als het energiebeleid. Deze elementen moeten echter wel in overweging worden genomen in de discussies die momenteel opgestart worden voor het uittekenen van een post 2020 beleid rond materialen, energie en bio-economie. Daarbij is ook de afstemming van het steunbeleid tussen lidstaten essentieel. 128/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

131 De conclusies van dit hoofdstuk kunnen worden samengevat in volgende beknopte beleidsaanbevelingen: Stimuleer actief de opzet van cascades en bioraffinageconcepten, met inbegrip van de laatste stap, zijnde de energetische valorisatie van afvalstromen waarvoor het niet mogelijk of wenselijk is om ze opnieuw in de materialenkringloop in te zetten. Het optimaal benutten van de functionaliteiten van grondstoffen via integratie van productieprocessen, waarbij bijproducten en reststromen optimaal worden gevaloriseerd (rekening houdend met de maatschappelijke, ecologische en economische noden en prioriteiten), kan de efficiëntie van de volledige waardeketen gevoelig doen stijgen. Via gecombineerde productie van materialen en energie kunnen nieuwe opportuniteiten worden gecreëerd om een maatschappelijke, ecologische en economische meerwaarde te realiseren die hoger ligt dan bij zuivere energieproductie. De materiaal-energie verdeling binnen dergelijke concepten moet steeds gebaseerd worden op een kosten-baten analyse (maatschappelijk, ecologisch en economisch), waarbij getracht wordt een stroom optimaal te benutten. Via dergelijke geïntegreerde materiaal-energie productiesystemen kan ook de de productie van bio-energie haar positie in de toekomstige markt verstevigen. Blijf inzetten op energiebesparing enerzijds, en op de uitbouw van alternatieve hernieuwbare energiebronnen, zoals zon- en windenergie anderzijds. Biomassa vormt een belangrijke pijler van de hernieuwbare energiemix, zeker op korte termijn met het oog op het behalen van de hernieuwbare energiedoelstellingen. Echter, gezien de vele duurzaamheidsrisico's, onzekerheden en de risico's op (al dan niet indirecte) effecten die de BKG-reductie gedeeltelijk teniet kunnen doen, de moeilijkheid om al deze effecten correct in te schatten, blijft het belangrijk om te blijven inzetten op energiebesparing enerzijds en alternatieve hernieuwbare energiebronnen anderzijds. Op basis van literatuurstudie meldt het JRC 187 dat doorheen de laatste 50 jaar elke MJ niet-fossiele energie (waterkracht, kernenergie, geothermie, zon, wind, golf- en getijdenenergie, biomassa en afval) slechts 0,25 MJ aan fossiele brandstoffen verving ten gevolge van een toename in energiegebruik (het zogenaamde 'rebound effect': toenemende consumptie doet de voorziene energiebesparingen dankzij efficiëntieverhoging en substitutie teniet). In het geval van elektriciteit gaat het zelfs maar over 0,1 MJ. Hoewel nog heel wat discussie bestaat over deze cijfers, geven ze toch aan dat energiebesparing en 'duurzaam energiegebruik' even relevant zijn als 'duurzame energieproductie'. Stimuleer de meest grondstoffen-efficiënte technologieën, zowel op vlak van energie als op vlak materialen en producten. Concreet betekent dit bij de productie van energie dat waar mogelijk moet worden ingezet op de benutting van restwarmte en het gelijktijdig opwekken van elektriciteit en warmte. Afdoende afzet vinden voor deze warmte zal hierbij in Vlaanderen de uitdaging vormen, waarbij de uitbouw van warmtenetten het potentieel voor warmte-afzet kan verhogen. Op vlak van materiaalgebruik moet sterker ingezet worden op gecascadeerd gebruik van houtige stromen. Co-productie en bioraffinage stimuleren kan een rol spelen in het bevorderen van zowel gecascadeerd gebruik van materialen als het energetisch benutten van reststromen. Zet in op de duurzame mobilisatie van (lokale) biomassa en op een uitbreiding van het bosareaal. De verwachte stijging van de vraag naar houtige stromen voor zowel materialen als energie, geeft nood aan een toename in mobilisatie van momenteel onbenutte biomassa (zowel primaire als reststromen). Met name op vlak van een productietoename van primair hout, zal het dus cruciaal zijn om via afdwingbare duurzaamheidscriteria internationaal te garanderen dat de biomassa op duurzame wijze werd geproduceerd (zie voor een uitgebreide bespreking hoofdstuk 3 ). Meestal wordt in dit verband verwezen naar certificatiesystemen. Ook kan in het geval van stimuli voor het gebruik van biomassa voor een toepassing een bepaalde bovengrens vastgelegd worden (een CAP of plafond), waardoor enerzijds de maximale hoogte van de stimuli op voorhand wordt beperkt en anderzijds de vraag vanuit een bepaalde toepassing binnen de perken blijft. De vraag is of het zinvol is dit op Vlaams of Belgisch niveau af te wegen, of dat dit eerder op Europees niveau dient te gebeuren. 187 JRC, Carbon accounting of bioenergy Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 129/166

132 Doe op regelmatige basis een herevaluatie van de marktsituatie, zowel op vlak van houtprijzen, elektriciteitsprijzen, mogelijke interferenties met andere toepassingen als op vlak van ontwikkelingen op vlak van nieuwe toepassingen. Lokaal stakeholderoverleg kan hierbij een zeer nuttige bron van informatie vormen. Indien uit deze evaluatiemomenten blijkt dat er sprake is van ongewenste marktverstoringen of -verschuivingen, kan de overheid in overleg met de exploitant een aantal milderende maatregelen afspreken, zoals het beperken van het gebruik van een bepaalde houtstroom, het overschakelen op alternatieve (biomassa)grondstoffen of het verschuiven van de sourcing van de stroom naar een ander gebied. Bij de tussentijdse evaluaties en de eventuele corrigerende acties moet steeds in de mate van het mogelijke rekening worden gehouden met de vooropgestelde rentabiliteit van de ondersteunde projecten (OT-logica) en het garanderen van investeringszekerheid. Harmoniseer de regelgeving tussen verschillende landen en regio's binnen Europa en wereldwijd. Een goede inbedding in de Europese regelgeving is onontbeerlijk om de competitiviteit van de Vlaamse industrie t.o.v. de buurlanden te bewaren, handelsbarrières te vermijden en de administratieve lasten voor overheid en bedrijven tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Op termijn moet worden gestreefd naar een geharmoniseerde regelgeving en duurzaamheidscriteria binnen de EU, en zelfs wereldwijd. Tegelijk kan de Vlaamse overheid in afwachting van Europees beleid niet verzaken aan de duurzaamheidsrisico's verbonden aan een stijgende vraag naar houtige biomassa. Op korte termijn is het belangrijk om gepaste maatregelen te treffen op Vlaams niveau, waarbij zoveel mogelijk gewaakt wordt over de effecten voor een eventueel ongelijk speelveld. De volgende stap in dit onderzoek is het vertalen van de basisprincipes naar een concreet afwegingskader met indicatoren of elementen die kunnen worden beoordeeld bij de afweging tussen toepassingen met het oog op het kiezen van de meest optimale toepassing voor een bepaalde stroom. Enkele indicatieve voorbeelden van indicatoren die deel uit kunnen van een dergelijk kader zijn de volgende 188 : Domein Mogelijke indicator Mogelijke invulling Milieu-impact BKG-reductie t.o.v. een referentie (product of energiebron) Economische impact Maatschappelijke impact Toegevoegde waarde Marktvraag Marktrijpheid Werkgelegenheid Lokale inbedding Veerkracht Op basis van marktprijs (zonde subsidies), rekening houdend met de productiekosten Vraag naar een bepaalde toepassing TRL 189 -niveau en competitiviteit van een bepaalde toepassing Behoud en creatie van jobs (evt. rekening houdend met aard van de jobs) Bijdrage/belang van de stroom en toepassing aan/voor de lokale economie Beschikbaarheid van alternatieve (niet-fossiele) grondstoffen voor een bepaalde toepassing 188 Indicatoren die rechtstreeks gelinkt zijn aan duurzame productie van de houtige stromen zijn hier niet opgenomen. Zie hiervoor hoofdstuk Technology Readiness Level 130/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

133 8 Slotbeschouwing over het stakeholderoverleg Deze studie kwam tot stand in interactie met relevante Vlaamse en Waalse stakeholders. Op 23 juni en 29 september 2015 en op 23 februari 2016 werden stakeholderconsultaties georganiseerd. Tijdens deze workshop waren vertegenwoordigers aanwezig van de Vlaamse en Waalse overheid (OVAM, VEA en CWAPE), de (bio)energiesector (ODE en Febeg), de houtsector (Fedustria en Nationale Federatie van de Zagerijen), de papiersector (COBELPA), de milieubeweging (Bond Beter Leefmilieu), het Sustainable Biomass Partnership (SBP, vertegenwoordigd door Laborelec). Het doel van deze consultaties was niet om te komen tot een algemeen gedragen consensus, maar om aandachtspunten bloot te leggen, nuttige databronnen te identificeren en suggesties voor mogelijke acties te verzamelen. Uit deze consultaties bleek dat de nood aan duurzaamheidscriteria voor houtige stromen breed gedragen is door de verschillende stakeholders, al wordt een eventuele verplichting hiervan steeds in combinatie met het verkrijgen van steun gezien. Hierbij leeft wel de bezorgdheid over de beschikbaarheid van aantoonbaar duurzame stromen en de administratieve lasten die hiermee samenhangen. De vraag is dan ook om zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande duurzaamheidskaders en/of certificaties of initiatieven in een vergevorderd stadium van ontwikkeling, zonder dit evenwel tot één enkel kader of type certificatie te beperken. Anderzijds is er bezorgdheid over duurzaamheidsaspecten die momenteel niet of onvoldoende worden gedekt binnen deze kaders (bv. koolstofschuld). Er is discussie over het toelaten van een risicogebaseerde aanpak voor niet-gecertificeerde stromen. Anderzijds is er bezorgdheid dat de invoer van strengere duurzaamheidscriteria op Vlaams niveau de concurrentiepositie t.o.v. andere landen negatief zou beïnvloeden. Over de opname van koolstofschuld als criterium bestaat eveneens onenigheid, gezien het gebrek aan wetenschappelijke consensus over hoe dit berekend moet worden. Op vlak van het afwegingskader is er eveneens een brede instemming met een algemeen principe van cascadering (eerst materiaal- dan energie), maar wordt gewaarschuwd dat een te strikte benadering hiervan de kansen voor bio-energie in Vlaanderen te sterk beperkt (wat mogelijk zou leiden tot een volledige stopzetting). De inzet van primaire houtstromen voor rechtstreekse energietoepassing moet - bij voldoende marktaanbod en onder voorwaarden - nog steeds mogelijk zijn. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 131/166

134

135 Bijlage 1: Lijst van tabellen Table 1: Toepassingen van houtstromen in Vlaanderen (bron: Impactanalyse beleidsvoorstellen voor het duurzaam gebruik van houtafval, Vito-Ovam, 2015) 15 Table 2: Pellet producenten en verbruikers in de EU (bron: USDA Gain Report EU Biofuels Annual 2015) 18 Table 3: Pelletproducerende landen (bron: Flach et al. (2015)) 20 Table 4: Pelletimporterende landen (bron: Flach et al. (2015)) 20 Table 5: Houtgebruik in Noord-Amerika (bron: DECC, 2014) 21 Table 6: Pulphoutgebruik voor pellet en niet-pellet toepassingen in 2014 in het Zuiden van de VS (bron: Forest2Market, 2015) 23 Table 7: Prioritaire duurzaamheidsaspecten voor Vlaanderen vertaald naar mogelijke criteria 49 Table 8: Ambitieniveau BKG-reducties t.o.v. fossiele referentie voor elektriciteitsproductie 53 Table 9: Overzicht van de Europese en Vlaamse wetgeving die betrekking heeft op de inzet van houtige biomassa met indicatie van de inhoudelijk relevante elementen en het niveau van wettelijke verplichting 66 Table 10: verzicht van de Europese en Vlaamse beleidsteksten die melding maken van het cascadeprincipe en het niveau van wettelijke verplichting 79 Table 11: Vlaams houtafval en de voorwaarden voor HE-productie in de periode (bron: OVAM Actieplan biomassareststromen, 2015) 89 Table 12: Intensiteit van bosbeheer en mobilisatie van energiehout (IEA, 2015) 98 Table 13: Vlaams houtafval en de voorwaarden voor HE-productie in de periode (bron: OVAM Actieplan biomassareststromen, 2015) 104 Table 14: Biomassacategorieën en de geldende duurzaamheidscriteria 128 Table 15: Nederlandse duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa 129 Table 16: Koolstofschuldcriteria 134 Table 17: Criteria voor de Chain of Custody 138 Table 18: Rapportageverplichtingen 143 Table 19: "Pay-back times" van bio-energie in vergelijking met fossiele brandstoffen (bron: Manomet, 2010) 150 Table 20: Vergelijking van de cumulatieve emissies van bio-energie met deze van verschillende fossiele scenario's(bron: Manomet, 2010) 150 Table 21: BKG-emissies van verschillende bio-energiescenario's. Ter vergelijking: elektriciteitsproductie op basis van aardgas heeft een uitstoor van 420 kg CO2e/MWh, terwijl electriciteitsproductie op basis van steenkool een uitstoot van 1064 kg CO2e/MWh heeft. (source: DECC, 2014) 152 Table 22: CN factors voor verschillende types biomassa (source: Zanchi G., Pena N., Bird N., 2010) 153 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 133/166

136

137 Bijlage 2: Lijst van figuren Figuur 1: EU-houtimport voor energiedoeleinden (bron: AEBIOM Statistical report 2015) 17 Figuur 2: bron: AEBIOM, Statistical report Figuur 3: Prognoses pelletconsumptie (Bron: Canadian Biomass Magazine, op basis van Pöyry, 2011) 19 Figuur 4: Pelletexport vanuit de VS (bron: EIA) 20 Figuur 5: Evolutie pelletproductie Zuidelijke VS (bron: Forest2Market, 2015) 21 Figuur 6: Evolutie van de rondhout productie in de VS en Canada (bron: DECC, 2014) 22 Figuur 7: Marktdynamiek naaldhout ('pine') - Zuidelijke VS (bron: Forest2Market) 23 Figuur 8: Marktdynamiek loofhout ('hardwood') - Zuidelijke VS (bron: Forest2Market) 23 Figuur 9: Voorziene inputstromen voor houtpelletproductie in Z.O. V.S. (Bron: Effect of Policies on Pellet Production and Forests in the U.S. South, USDA, december 2014) 26 Figuur 10: Prijsevoluties in houtstromen (bron: DECC, 2014) 26 Figuur 11: Conceptuele voorstelling van het biomassacertificatiesysteem van de VREG (2014) 38 Figuur 12: Avis Figuur 13: Intensiteit van bosmanagement in relatie tot ecosysteemfuncties (Nijnik et al., 2014) 57 Figuur 14: Trade-offs tussen intensiever bosbeheer en ecosysteem-diensten (Nijnik et al., 2014) 58 Figuur 15: Figuur 5: TMS (Timber Mart South) evolutie van de houtprijs ( ) (bron: 62 Figuur 16: Prognose bio-energie in EU (bron: SWD(2014) 259 final) 67 Figuur 17: Aandeel bio-energie in de hernieuwbare energiemix in Vlaanderen (bron: Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2013, Deel I: hernieuwbare energie, VITO, 2015) 73 Figuur 18: Productie groene stroom per hernieuwbare energiebron (bron: Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2013, Deel I: hernieuwbare energie, VITO, 2015) 73 Figuur 19: Productie groene warmte per hernieuwbare energiebron (bron: Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2013, Deel I: hernieuwbare energie, VITO, 2015) 74 Figuur 20: Gecascadeerd gebruik (bron: Achtergronddocument bij workshop 2 van 'The optimised cascading use of wood') 83 Figuur 21: Definities van cascadering (gebaseerd op Odegard et al., 2012) 84 Figuur 22: Conversieroutes voor de omzetting van biomassa in energie (eventuele co-producten en hun verdere toepassingen worden in dit overzicht niet vermeld) (EEA, 2013) 91 Figuur 23: Door S2Biom geschat technisch potentieel aan biomassa in gebruikte biomassa in 2013 en mobilisatie potentieel in Figuur 24: Samenvatting van de geïdentificeerde opportuniteiten voor mobilisatie van biomassa voor bio-energie en de realisatie van voordelen voor de onderzochte waardeketens (IEA, 2015) 97 Figuur 25: Verdeling van de kosten in de productieketen van pellets (FOB: freight on Board (kostprijs tot op het vrachtschip), EBITD(A): Earnings Before Interest, Tax and Depreciation (and Amortisation)) (referentie?) 102 Figuur 26: WPC (IEA, 2014) 102 Figuur 27: Aandeel hernieuwbare energie in Vlaanderen (bron: VRIND, 2015) 109 Figuur 28: (bron: VRIND, 2015) 110 Figuur 29: Importafhankelijkheid van Vlaanderen voor energievoorziening (bron: VRIND, 2015) 111 Figuur 30: Biomassa met een laag ILUC-risico (LIIB-methodologie) 135 Figuur 31: Veranderingen in koolstofopslag van een bosbestand met een rotatietijd van 56 jaar (bron: Forest Research, 2014) 149 Figuur 32: Koolstofschuld ten gevolge van de hogere koolstofuitstoot door biomassa in vergelijking met fossiele brandstoffen voor dezelfde hoeveelheid energie (MJ)(bron: Manomet, 2010) 150 Figuur 33: (bron: Forest Research, 2014) 151 Figuur 34: Definitie van de CN-factor (source: Zanchi G., Pena N., Bird N., 2010) 153 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 135/166

138 136/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

139 Bijlage 3: Bibliografie Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 137/166

140

141 Bijlage 4: Regelgeving in andere EU landen Nederland Een groot gedeelte van de biomassa die in Nederland wordt ingezet, wordt geïmporteerd. Dit is met name het geval voor houtpellets voor bijstook in kolencentrales, die vanuit Noord-Amerika worden ingevoerd. Voor wat betreft warmteproductie bij bedrijven en huishoudens is de herkomst van het hout minder transparant, maar worden voornamelijk reststromen en lokaal beschikbare houtstromen gebruikt. Daarnaast doet de houtverwerkende industrie in Nederland eveneens in toenemende mate beroep op geïmporteerd hout. Met name in de secundaire houtverwerking (meubelsector, bouw, verpakkingen) is meer dan 90% van het hout en de halffabricaten uit het buitenland afkomstig, voor de primaire houtverwerking (zagerijen) betreft het aandeel import ongeveer de helft 190. De verwachting is dat het aandeel geïmporteerde biomassa in de komende jaren nog verder zal toenemen om aan de 2020-doelstellingen te voldoen. Om de Nederlandse doelstellingen uit de Richtlijn voor hernieuwbare energie te realiseren is in 2020 ongeveer 8 Mtoe (350 PJ) biomassa nodig, wat neerkomt op ca. 40 miljoen ton droge biomassa 191. Ca % hiervan kan door eigen biomassa worden ingevuld, de rest zal geïmporteerd moeten worden. In Nederland adviseert de Commissie Corbey de overheid omtrent de duurzaamheid van biomassa 192. Om de duurzame productie van vaste biomassastromen te waarborgen, heeft Nederland, vooruitlopend op de vorderingen in Europees verband, in het najaar van 2013 afgesproken in het Energieakkoord 193 dat de stimulering van bijstook van biomassa in Nederlandse kolencentrales de 25 PJ niet zal overschrijden. Bovendien zal deze biomassa aan duurzaamheidscriteria moeten voldoen om in aanmerking te komen voor SDE+-subsidie. Over de concrete invulling van deze duurzaamheidseisen werd op 18 maart 2015 een akkoord bereikt 194. De eisen zijn uitgewerkt in criteria voor duurzaam bosbeheer, koolstofschuld, ILUC en netto CO 2-reductie. Ook alternatieve brandstoffen die (in plaats van houtpellets) worden bij- en meegestookt (zoals cacaodoppen, diermeel en resten uit de voedingsmiddelenindustrie) moeten voldoen aan (een gereduceerde set) duurzaamheidscriteria. Deze duurzaamheidscriteria werden op 30 maart 2015 gepubliceerd in de Staatscourant en opgenomen in de SDE+-regeling 195. Criteria die die niet in wet- en regelgeving kunnen worden opgenomen (bv. omdat deze criteria zich niet goed verhouden tot afspraken in het kader van de WTO) worden in een convenant tussen de energieproducenten en de milieuorganisaties vastgelegd. Op 18 maart 2015 sloten de Nederlandse energiebedrijven NUON, E.ON, GDF-SUEZ en Essent een convenant met de milieuorganisaties Greenpeace, Stichting Natuur & Milieu, WWF, Vereniging Milieudefensie en Stichting De Natuur en milieufederaties Probos (2012). Nederlandse houtstromen in beeld. file:///c:/users/manshovs/downloads/nederlandsehoutstromen-in-beeld-probos.pdf %20biomassa.pdf SER (2013) Energieakkoord voor duurzame groei Staatscourant 2015 nr Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 139/166

142 De duurzaamheidseisen gelden voor vaste biomassa die wordt ingezet in: een productie-installatie waarin vaste biomassa wordt omgezet in hernieuwbare warmte door middel van verbranding van houtpellets geproduceerd uit vaste biomassa in een ketel met een vermogen groter dan of gelijk aan 10 MW; een productie-installatie waarin vaste of gasvormige biomassa wordt omgezet in hernieuwbare elektriciteit; een productie-installatie voor de productie van elektriciteit door middel van kolen waarin biomassa wordt meegestookt om hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte te produceren. Bedrijven waaraan een subsidie voor energieproductie in de genoemde SDE+ categorieën is verleend, moeten de duurzaamheid van de biomassa aantonen. Omdat de duurzaamheidsrisico's afhankelijk zijn van het soort biomassa, is voor de duurzaamheidscriteria een categorisering ontwikkeld op basis van de herkomst van de biomassa. De criteria werden voornamelijk toegespitst op houtige biomassa, aangezien dit het belangrijkste aandeel zal zijn. Andere biomassatypes, waaronder houtige reststromen uit multifunctionele bossen, landschapsbeheer en de houtindustrie, moeten aan een beperkter eisenpakket voldoen (zie Tabel 16). De eisen gelden zowel voor biomassa afkomstig uit Nederland als voor geïmporteerde biomassa. Tabel 14: Biomassacategorieën en de geldende duurzaamheidscriteria De duurzaamheidscriteria zijn verdeeld in 3 groepen en zijn opgelijst in Tabel 15. Ze worden in onderstaande paragrafen kort toegelicht: criteria voor klimaat en bio-energie; criteria voor duurzaam bosbeheer; criteria voor de chain of custody. 140/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

143 Tabel 15: Nederlandse duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 141/166

144 Tabel 15: Nederlandse duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa (vervolg) 142/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

145 Tabel 8: Nederlandse duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa (vervolg) Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 143/166

146 Tabel 8: Nederlandse duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa (vervolg) BKG criteria De reductie in uitstoot van broeikasgassen moet berekend worden over de gehele waardeketen volgens de berekeningsmethode van de Europese Commissie 197. De jaarlijkse (gemiddelde) uitstoot via bio-energie mag maximaal 56 g CO 2-eq/MJ elektriciteit en 24 CO 2-eq/MJ warmte bedragen (gebaseerd op een reductie van 70% t.o.v. de fossiele referentie), waarbij de maximale individuele uitstoot niet hoger mag zijn dan 74 g CO 2-eq/MJ elektriciteit en 32 CO 2- eq/mj warmte (gelijkstaand aan een reductie van 60% t.o.v. de fossiele referentie). 197 SWD (2014)259 State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity, heating and cooling in the EU. 144/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

147 Criteria rond koolstofschuld Biomassaproductie mag niet leiden tot een aanzienlijk risico op een langlopende koolstofschuld. Gedraineerd veengebied of land dat na 2008 van een wetland naar een droger ecosysteem werd geconverteerd, komt niet in aanmerking voor de oogst van biomassa. Voor alle bosbiomassa moet schriftelijk worden aangetoond dat het bos waaruit de biomassa afkomstig is worden beheerd met het oog op het behouden of vergroten van de koolstofvoorraden op lange termijn, bv. via een bosbeheersplan of vergelijkbaar. Hout uit productiebossen die na 1/1/2008 zijn aangelegd via conversie van (semi-)natuurlijk bos en stronken (tenzij ze om andere redenen werden verwijderd) voldoen niet aan het criterium van koolstofschuld. Rondhout uit een bos met een rotatieperiode van meer dan 40 jaar voldoet enkel indien voldoende kan worden aangetoond dat het bos multifunctioneel beheerd wordt, waarbij slechts een beperkt aandeel van het gekapte hout voor bio-energie bestemd is. Als indicator wordt hierbij voorop gesteld dat de pelletproductiefaciliteit erover moet waken dat gemiddeld minder dan de helft van het rondhout voor houtpellets mag gebruikt worden. De uitvoerbaarheid van deze indicator moet echter nog geëvalueerd worden. Restproducten uit de houtverwerking of uit natuur- en infrastructuurbeheerswerken voldoen aan het koolstofschuldcriterium. Via een negatieve lijst wordt aangegeven of de betreffende soorten biomassa voldoet of niet voldoet aan het criterium van koolstofschuld. De beoordeling in de tabel heeft uitsluitend betrekking op risico s ten aanzien van koolstofschuld en niet op andere duurzaamheidscriteria. Deze lijst is echter niet volledig wetenschappelijk onderbouwd Biograce II.Report of the seconf policy maker workshop. Brussels, 6 th March Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 145/166

148 Tabel 16: Koolstofschuldcriteria 146/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

149 Criteria rond ILUC Het risico op ILUC moet worden geëvalueerd a.d.h.v. de LIIB-methodologie (Low Indirect Impact Fuels) 199 of gelijkwaardig. Uitsluitend biomassa met een volgens deze methode 'laag ILUCrisico' is aanvaardbaar. Kleine bosbeheerseenheden (< 500 ha) zijn vrijgesteld van deze eis. Indirecte veranderingen in landgebruik zijn veelal een gevolg van marktverschuivingen ('displacement effects') waarbij voedsel/voeder-gewassen worden verdrongen door de teelt van energiegewassen. Biomassa productie met een laag ILUC-risico is erop gericht deze marktverschuivingen te verminderen. De LIIB methodologie stelt 7 oplossingsstrategieën voor waarmee biomassa met een laag ILUC-risico kan worden geproduceerd (Figuur 30). Figuur 30: Biomassa met een laag ILUC-risico (LIIB-methodologie) Om een LIIB-certificatie te bekomen, moeten projectontwikkelaars die biomassa met laag ILUC risico willen produceren een projectaanvraag indienen bij de LIIB-systeembeheerder. Het project moet vervolgens geaudit worden om aan te tonen dat de biomassa aan alle vereisten voldoet. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan: effectiviteit (free rider potential): in welke mate zijn de resultaten van het project effectief te wijten aan bijkomende inspanningen op vlak van het vermijden van ILUC met het oog op bio-energieproductie, m.a.w. welk aandeel in de resultaten zou zowiezo zijn bereikt zelfs in afwezigheid van een stijgende vraag naar bio-energie; transactie kosten: beschikbaarheid van de nodige data, complexiteit van de methodologie en complexiteit van de verificatie door een auditor. Indien het project wordt goedgekeurd, kan de geproduceerde biomassa gedurende een vastgestelde periode (5 tot 10 jaar, afhankelijk van het type biomassa uit Figuur 30) als 'LIIBgecertificeerd' op de markt gebracht worden. Hierbij is het essentieel dat ook de directe duurzaamheidseffecten van deze biomassastromen worden nagegaan (bv. via bestaande certificatiesystemen), alvorens de kwalificatie 'laag ILUC risico' toe te kennen aan een bepaalde stroom. De methodologie voor dit criterium wordt om de 3 jaar geëvalueerd en eventueel aangepast zodra er een verbeterde methodologie beschikbaar komt voor het inschatten van ILUC Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 147/166

150 Criteria rond duurzaam bosbeheer De criteria voor duurzaam bosbeheer omvatten volgende aspecten die op bosareaalniveau moeten worden aangetoond: naleven van (inter)nationale en regionale/lokale wet- en regelgeving: legale houtkap, naleven van belastingen en taxen, respect voor de rechten van inheemse volkeren, geen handel in bedreigde soorten, anti-corruptiemaatregelen; in stand houden en versterken van de biodiversiteit: inventarisatie en bescherming van kwetsbare en waardevolle gebieden en soorten, geen conversie van bosecosystemen naar ander landgebruik (incl. houtplantages), voorkeur voor het gebruik van inheemse soorten in plantages, monitoring van de exploitatie van andere bosproducten dan hout; behoud en versterking van de regulerende functies en de kwaliteit, gezondheid en vitaliteit van het bos: behoud en verbetering van de bodemkwaliteit (aandacht voor het verwijderen van resten), behoud en verbetering van de waterbalans en -kwaliteit van zowel grond- als oppervlaktewater, behoud van de koolstof- en de nutriëntenkringlopen in de bosbeheereenheid en benedenstrooms, schadebeperkende houtkap, verantwoorde slash and burn praktijken, adequate ziektebestrijding, verantwoord gebruik van chemicaliën en pesticiden, preventie en afvoer van anorganisch afval en zwerfvuil; behoud van de bosproductiviteit voor hout en andere relevante bosproducten en voorkomen van illegale exploitatie; voldoende bijdragen aan de lokale economie en werkgelegenheid van de lokale bevolking, evenals aan de plaatselijke infrastructuur en sociale voorzieningen; uittekenen van een bosbeheersysteem, inclusief beheersplan, kaarten, monitoringsplan en het uitbouwen van kennis en expertise zowel op vlak van wetenschappelijk onderzoek als op vlak van opleiding van boswerkers; In de convenanttekst wordt vermeld dat aan de eisen voor duurzaam bosbeheer moet voldaan worden met als uitgangspunt het principe FSC of gelijkwaardig, waarbij het toetsingsprotocol om aan dit principe te voldoen nog tussen de verschillende partijen moet worden overeengekomen (welke criteria zijn essentieel zijn om het uitgangspunt van FSC of gelijkwaardig te borgen). Eveneens moet nog worden vastgesteld wat de assessment procedure is voor de onafhankelijke organisatie die de toetsing van systemen zal gaan uitvoeren. In de officiële bekendmaking van de regeling wordt het FSC of gelijkwaardig principe niet meer als dusdanig vernoemd. Wel wordt aangegeven dat het mogelijk is om gebruik te maken van bestaande certificatiesystemen bij het aantonen dat de biomassa voldoet aan de criteria voor duurzaam bosbeheer en dat duurzaamheidssystemen bij de overheid hun systeem en certificaten kunnen laten toetsen. Een andere manier van aantonen dat de biomassa voldoet aan de criteria voor duurzaam bosbeheer is verificatie. In dit geval stelt een onafhankelijke verificateur stelt vast dat de biomassa aan de criteria voldoet. Voor het aantonen dat de biomassa voldoet aan de criteria voor koolstofschuld, ILUC en de broeikasgasbalans van vaste biomassa bestaan geen certificaten en zal gebruik worden gemaakt van verificatie. Er zal een verificatieprotocol worden opgesteld om de duurzaamheid via geaccrediteerde verificateurs te kunnen aantonen. De verwachting is dat dit traject rond bijkomende certificatie en verificatie circa twee jaar gaat duren. Het beleid rond de duurzaamheidscriteria is erop gericht dat enerzijds, de duurzaamheid van een steeds groter aandeel van de bijgestookte biomassa op areaalniveau moet worden aangetoond anderzijds, dat ook steeds meer kleinere bospercelen worden gestimuleerd om over te gaan tot duurzaam bosbeheer en zo mogelijk certificatie. Dit zal gebeuren via groeipaden. Het doel is dat tegen % van de gebruikte biomassa aan de duurzaamheidscriteria voldoet (voor warmte is de streefdatum 2026). Voor biomassa afkomstig van grote bospercelen - groter dan 500 hectare voor elektriciteitsproductie of groter dan 1000 ha voor warmteproductie en van energieplantages (ongeacht de grootte) is overeengekomen dat vanaf 2015 voor 100% van de bij- en meegestookte biomassa de duurzaamheid op areaalniveau moet worden aangetoond. 148/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

151 Voor kleinere bospercelen werd een groeipad vastgelegd om in de loop der jaren steeds meer kleine boseigenaren gecertificeerd te krijgen op areaalniveau. In 2018 zal de haalbaarheid van deze ambitie worden geëvalueerd. In tussentijd werden ook minder stringente minimumpercentages vastgelegd tot 2023 (geldend per bedrijf). De reden hiervoor is dat in Noord-Amerika, een belangrijk toeleveringsgebied van biomassa voor Nederland, het aandeel FSC of gelijkwaardige certificering op dit moment niet toereikend is. Deze kleine boseigenaren ervaren een reeks van drempels om op certificering van duurzaam bosbeheer over te gaan. Via het convenant maken de deelnemende partijen afspraken over hoe de stap naar certificering kan gestimuleerd worden, bijvoorbeeld door de financiële en administratieve lasten voor kleine boseigenaren zo veel mogelijk te beperken. De financiering de activiteiten van deze stichting zal gebeuren vanuit een gezamenlijk fonds dat door de energiebedrijven wordt opgericht en gefinancierd. De milieuorganisaties hebben een begeleidende rol bij het inhoudelijk vormgeven en het continu verbeteren van het stimuleringsprogramma. Zolang het niveau van 100% certificering voor kleine boseigenaren nog niet is gerealiseerd, gebruiken energiebedrijven tijdelijk de certificering van hun biomassaleverancier op basis van een risico-gebaseerde benadering op pelletproductieniveau (Convenant, art. 4, 3.). Criteria voor de Chain of Custody (CoC) Er dient een CoC te bestaan van boseenheid van oorsprong tot aan de bio-energie-producent. Voor reststromen begint de CoC bij het eerste inzamelpunt. Vermenging van materiaal uit verschillende bronnen is toegestaan, mits juiste aanpassing van de claims (in detail beschreven in bijlage 2 van het convenant). Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 149/166

152 Tabel 17: Criteria voor de Chain of Custody 150/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

153 Tabel 14: Criteria voor de Chain of Custody (vervolg) Bijkomende criteria In de convenant werden verder nog enkele bijkomende principes en criteria opgenomen waarover overeenstemming werd bereikt tussen de betrokken partijen, maar die niet in wet- en regelgeving kunnen worden vastgelegd, voornamelijk om wille van strijdigheid met de WTOregels: biomassaproductie voor energie mag de lokale voedselvoorziening en lokale biomassatoepassingen niet in gevaar brengen; Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 151/166

154 er dient rekening gehouden te worden met de belangen van direct en indirect betrokken belanghebbenden: inventarisatie van en respect voor wettelijke en traditionele eigendomsen gebruiksrechten, effectieve communicatie met en raadpleging van belanghebbenden en inspraak van de lokale bevolking, openbare toegankelijkheid van bosbeheersplannen en bijhorende kaarten, invoer van adequate mechanismen voor geschillenbeslechting, respect voor terreinen van culturele en traditioneel economische waarde, waarborgen van de gezondheids- en arbeidsomstandigheden van werknemers en inheemse volkeren, geen gebruik van GGO's. Controle De energiebedrijven moeten jaarlijks rapporteren over hun biomassagebruik en aantonen dat het gebruik van biomassa voldoet aan de duurzaamheidseisen. Een onafhankelijke partij zal jaarlijks rapporteren over de het naleven van de afspraken in het convenant, o.a.: een overzicht van het percentage, volume, aard en herkomst van de biomassa die is gebruikt, opgesplitst per biomassacategorie; percentage en volume biomassa waarvan duurzaam bosbeheer werd aangetoond en via welke certificering; wijze van naleving van de andere duurzaamheidseisen; aantal kleine boseigenaren die zijn benadering voor deelname aan het certificeringsprogramma; haalbaarheid van het groeipad en nodige bijstellingen van het stimuleringsprogramma. Outlook In 2015 worden de duurzaamheidscriteria genotificeerd bij de Europese Commissie. Ook wordt notificatie bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) bekeken. Het is mogelijk dat na deze trajecten de duurzaamheidscriteria nog moeten worden aangepast 200. Verenigd Koninkrijk Om haar doelstelling van 15% hernieuwbare energie tegen 2020 te behalen, zal het VK significant inzetten op biomassa (3,4-7,5% van de energiebehoefte van het VK). Dit komt neer op naar schatting 12,9 23,5 Mton (ovendroog) vaste biomassa, waarvan tussen de 9 en de 16 Mton voor elektriciteitsproductie zal worden gebruikt 201. Het 'Renewable Heat Incentive (RHI)' is een overheidsinitiatief om de installatie en het gebruik van groene warmte aan te moedigen en financieel te ondersteunen. Er vallen verschillende technologieën onder het schema, waaronder zonnepanelen, warmtepompen en biomassa (houtpellets). Het RHI bestaat reeds sinds november 2011 voor bedrijven en de openbare sector, en werd in april 2014 uitgebreid naar particuliere huishoudens. Gedurende een aantal jaren wordt er op kwartaalbasis een gegarandeerd bedrag uitbetaald afhankelijk van de hoeveelheid opgewekte warmte. De duurzaamheidscriteria worden vanaf 5 oktober 2015 effectief afgedwongen om steun voor groene warmte te ontvangen DECC, Life cycle impacts of biomass electricity in /166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

155 De duurzaamheidscriteria omvatten een doelstelling omtrent broeikasgasbesparing en landgerelateerde criteria. Voor het RHI worden de criteria als volgt verwoord 202 : Biomass fuel used by RHI participants must meet a lifecycle greenhouse gas (GHG) emissions target of 34.8g CO 2 equivalent per MJ of heat generated, or 60% GHG savings against the EU fossil fuel average. Land Criteria: For woodfuel: the criteria are outlined in the UK Timber Standard for Heat and Electricity 203 ; For other types of biomass: land criteria will correspond to the Renewable Energy Directive (RED) for transport biofuels and bioliquids. Energy crops which have been assessed as meeting the requirements of the Energy Crops Scheme or equivalent will be deemed to meet land criteria. Daarnaast voorziet de 'Renewables Obligation (RO)' drijfveren voor grootschalige elektriciteitsproducenten om een gedeelte van hun elektriciteit vanuit hernieuwbare bronnen te betrekken. De duurzaamheidscriteria van de RED en de EU-aanbevelingen rond duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa werden in april 2011 in de RO ingeschreven. Vervolgens werden de criteria en rapportageverplichtingen verder uitgediept en effectief geïmplementeerd vanaf april Installaties < 50 kw (micro) zijn vrijgesteld van de rapportageverplichting over de duurzaamheid van hun biomassa. Er is echter geen directe link met het verkrijgen van ondersteuning in het geval van elektriciteitsproductie op basis van vaste biomassa (wel voor vloeibare biomassa). Ook installaties die de duurzaamheid niet kunnen aantonen blijven ondersteuning ontvangen, maar moeten wel in hun rapportage aangeven wat hiervan de redenen zijn 204. Sinds 1 december 2015 is het recht op ondersteuning gelinkt aan het kunnen aantonen van duurzaamheidscriteria. Voor het RO werd een begeleidingsdocument opgesteld, waarin wordt gedetailleerd hoe aan de duurzaamheidscriteria voldaan moet worden 205. Ook hier wordt de UK Timber Standard for Heat and Electricity gebruikt als basis voor landcriteria voor houtige stromen. Wat betreft BKGreducties wordt een onderscheid gemaakt tussen post-2013 dedicated biomass stations en gewone bio-energieproducenten: An operator of a generating station using solid biomass of biogas will need to report their GHG emission value in grams of CO 2 per MJ of electricity. For most operators the relevant GHG emission threshold is 79.2 gco 2eq/MJ electricity. An operator of a generating station which meets the definition of post-2013 dedicated biomass station (as outlined below) will be required to report against the GHG emission threshold of 66.7 gco 2eq/MJ electricity. Beide schema's worden beheerd door Ofgem. BKG-criteria Zowel de RHI als de RO criteria voor BKG-emissies gebruiken dezelfde berekeningsmethode, gebaseerd op de methode voor biobrandstoffen en -vloeistoffen zoals beschreven in de RED 206. De 'UK Solid and Gaseous Biomass and Biogas Carbon Calculator' 207 werd ontwikkeld om de reductie in broeikasgassen te berekenen voor de betrokken vaste en gasvormige biomassa voor de productie van warmte en elektriciteit. 202 Department of Energy & Climate Change (2015) New Biomass Sustainability Requirements for the Renewable Heat Initiative. cx_feb15.pdf Directive 2009/28/EC of the European Parliament and Council on the use of energy from renewable sources and subsequently repealing Directives 2001/77/EC and 2003/30/EC Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 153/166

156 De rekentool is gebaseerd op de RED, rekening houdend met de aanbevelingen van de Europese Commissie in hun rapport over duurzaamheidsvereisten voor vaste en gasvormige biomassa. 208 Om tegemoet te komen aan de noden van kleine ondernemingen, werd eveneens een vereenvoudigde rekentool ontwikkeld. (Vaste of gasvormige) afvalstromen 209 en biomassa die volledig afgeleid is van dergelijke afvalstromen moeten niet aan de BKG-criteria voldoen. Houtige residuen uit de industrie en de bosbouw moeten enkel de emissies die gerelateerd zijn aan de inzameling in rekening brengen. 210 Voor elektriciteitsproductie werd binnen het RO een reductietraject tot 2030 uitgestippeld: kg CO 2eq/MWh elektriciteit nieuwe 'dedicated' centrales (al dan niet WKK, na 2013) Alle andere bio-energie installaties 1 april maart april maart april maart Landcriteria Houtige brandstof moet volgens de UK Timber Standard aantoonbaar afkomstig zijn van een legale en duurzame bron. Om als legaal beschouwd te worden, moet het hout voldoen aan de EU Timber Regulation (EU-TR). Om als duurzaam beschouwd te worden, moet het hout afkomstig zijn uit een bos dat aan een reeks criteria voldoet op vlak van duurzaam en verantwoordelijk management, namelijk: minimalisatie van de schade aan ecosystemen (bescherming van bodem, water en biodiversiteit, verantwoord gebruik van chemicaliën, afvalbeheer); behoud van de productiviteit van het bos (managementplannen, monitoring, managementpraktijken, training van werknemers, geoogste hoeveelheden mogen de lange-termijn productiecapaciteit niet overschrijden); behoud van de gezondheid en vitaliteit van het bosecosysteem (brand-, pest- en ziektemanagement, bescherming tegen illegale houtkap, aantasting, enz.); behoud van de biodiversiteit (bescherming van habitat, zeldzame en bedreigde soorten en soorten van bijzondere waarde); naleven van de lokale en nationale richtlijnen rond arbeid, welzijn, gezondheid en veiligheid; respect voor wettelijke en traditionele gebruiksrechten, mechanismen voor conflictbehandeling en naleven van de rechten van bosarbeiders wat betreft arbeidsvoorwaarden, gezondheid en veiligheid. Voor niet-houtige stromen gelden landcriteria gebaseerd op de RED. Er werd een richtinggevende tabel opgesteld waarin voor verschillende landcategorieën wordt aangegeven of biomassa afkomstig van deze landtypes voldoet 211. Overeenstemming met voorgaande criteria kan worden aangetoond via onafhankelijke certificatie van het hout via één van de boscertificatiesystemen en via de richtlijnen van de EU- TR (categorie-a bewijs). Momenteel worden FSC en PEFC aanvaardbaar geacht. Hierbij moet de houtstroom minstens 70% (op volume- of gewichtsbasis) aantoonbaar gecertificeerd of gerecycleerd hout bevatten. In de toekomst kunnen mogelijk andere vrijwillige schema's worden erkend. In tussentijd werd een benchmarking oefening uitgevoerd van vrijwillige schema's in het VK 212. Hout afkomstig uit een FLEGT-partnerland voldoet aan de eis van legaliteit, maar wordt niet automatisch als duurzaam beschouwd. 208 Report from the Commission to the Council and the European Parliament on sustainability requirements for the use of solid and gaseous biomass sources in electricity, heating and cooling, SEC(2010) 65 and SEC(2010) Volgens de definitie van de EU afvalstroffenrichtlijn 2008/98/EG Table 2 in : Table 8 in 154/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

157 Overeenkomst met de criteria kan eveneens via eigen documentatie worden aangetoond (categorie B-bewijs). Hierbij is het nodig om aan te tonen dat het hout voldoet aan: volledige traceerbaarheid van de aanvoerketen van het bos tot aan de toepassing (supply chain management); afkomstig uit een bos dat legaal en duurzaam beheerd wordt. Compliance met de duurzaamheidscriteria uit de UK-TR moet dan door een onafhankelijk auditor worden nagegaan. Categorie B-bewijs moet op een case-by-case basis worden geëvalueerd. Hiervoor werd een evaluatiekader opgesteld om leveranciers en gebruikers te begeleiden 213. Veel hout dat in het VK wordt gebruikt, is resthout en/of afkomstig uit kleine, lokale bossen, waarvoor het bekomen van een FSC of PEFC certificatie te complex en te duur is. Voor dit hout is het eveneens toegelaten om een risico-gebaseerde benadering te volgen en de criteria aan te tonen op regionale schaal eerder dan op het niveau van individuele bossen. Hout gebruikt door zelfvoorzienende energieproducenten (met eigen bossen binnen een beperkte radius van de stookinstallatie) wordt automatisch als duurzaam en legaal aanzien indien de capaciteit kleiner is dan 1 MWth. Implementatie en controle De RO-criteria voor grootschalige elektriciteitsproducenten zijn reeds effectief sinds april Installaties > 50 kwel moeten voldoen aan een maandelijkse rapportageverplichting omtrent de duurzaamheidcriteria, afhankelijk van de soort biomassa die ze gebruiken (zie Tabel 17) Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 155/166

158 Tabel 18: Rapportageverplichtingen Voldoen aan de criteria is sinds eind 2015 een vereiste voor het verkrijgen van ondersteuning in het kader van de RO (sinds 01/12/2015) en het RHI (sinds 05/10/2015). Wel moet een verklaring worden gegeven in het geval niet aan de criteria voldaan werd. Installaties > 1MW moeten ook jaarlijks een audit rapport voorleggen. 156/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

159 Figuur 1: Duurzaamheidrapportageverplichtingen i.k.v. RO (uit: RO sustainability criteria: Guidelines) De RHI-criteria gelden zowel voor industriële als voor particuliere warmte-installaties en zullen pas effectief worden afgedwongen vanaf 5 oktober 2015, om de betrokkenen voldoende tijd te geven om aan de nieuwe criteria te voldoen. Installaties die niet voldoen aan de duurzaamheidscriteria zullen geen ondersteuning meer ontvangen vanuit het RHI. Deze maatregel zal eveneens effect hebben op de producenten en verkopers van biomassa. De meest eenvoudige manier om aan de regeling te voldoen, zowel voor industriële als huishoudelijke energieproductie, is om biomassa te betrekken van één van de producenten en handelaars die vermeld staan op de 'Biomass Suppliers List (BSL)'. De BSL is een publieke lijst van geaccrediteerde producenten en leveranciers die voor hun supply chain afdoende hebben aangetoond dat hun biomassa aan de criteria voldoet. Industriële gebruikers moeten per kwartaal verklaren dat hun biomassa afkomstig van de BSL. Een tweede werkwijze laat industriële gebruikers toe om zelf over de duurzaamheid van hun biomassa te rapporteren bij Ofgem. Hiervoor moeten zij per kwartaal een verklaring afleveren dat de biomassa die in het betrokken kwartaal werd gebruikt voldoet aan de BKG-criteria en de landcriteria. Deze verklaringen moeten vervolgens worden gestaafd door een jaarlijkse onafhankelijke audit. Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 157/166

160 'Self-suppliers' van brandhout (zowel particulieren als industriële gebruikers) kunnen zich als 'self-supplier' registreren op de BSL indien hun installatie kleiner is dan 1 MWth en als ze hun hout betrekken binnen een gebied (waarvan ze via eigenaarschap, huur of een andere overeenkomst gebruiksrecht hebben) van 50 mijl rond de stookinstallatie. Self-suppliers moet niet voldoen aan de duurzaamheidscriteria (ze worden standaard als 'duurzaam' aanzien), maar wel kunnen aantonen dat ze in hun eigen biomassabehoeften kunnen voorzien, bijvoorbeeld via een bosbeheersplan of kapvergunningen. Voor afvalstromen (afvalhout, maar ook andere biomassa, mest en slibs) wordt aangenomen dat deze aan +de duurzaamheidscriteria voldoen, maar gebruikers van afvalhout als brandstof moeten nog steeds aantonen dat ze hun stromen betrekken vanuit een BSL-leverancier. Outlook Het VK voorziet om haar Bioenergie-strategie te reviewen in en een nieuwe strategie te publiceren in Denemarken Het aandeel aan hernieuwbare energie in Denemarken zal in 2020 naar verwachting 35% bedragen, waarvan meer dan de helft via biomassa zal worden ingevuld 215. In Denemarken worden (naast afval) voornamelijk houtpellets, houtchips en stro gebruikt voor verbranding in grootschalige WKK-installaties. Denemarken is sterk afhankelijk van import (> 90%), met name de import van houtpellets 216. Eind 2014 sloten de Deense energieassociatie (energieproducenten) en de Deense stadsverwarming een vrijwillig akkoord over duurzaamheidscriteria voor biomassa voor energiedoeleinden in Deense installaties 217. Om onevenredig hoge lasten voor kleine installaties te vermijden, gelden de overeenkomst en de bijhorende documentatie-eisen enkel voor installaties van meer dan 20 MW. De overeengekomen duurzaamheidscriteria zijn gebaseerd op de Timber Standard for Heat and Electricity uit het Verenigd Koninkrijk en omvatten 3 luiken 218. Het eerste luik (voorwaarden 1-6) heeft betrekking op duurzaam bosbeheer, het tweede luik gaat over het beperken van de CO 2- emissies (voorwaarde 7: reductie t.o.v. referentie) en het derde luik (voorwaarde 8) omvat aanvullende eisen omtrent koolstofschuld, ILUC en IWUC. Criteria rond duurzaam bosbeheer Het luik rond duurzaam bosbeheer omvat volgende criteria: Legaliteit: het gebruikte hout moet legaal gekapt zijn, in overeenstemming met de geldende milieu- en bosregelgeving, belastingen en heffingen, lokale burgerrechten en de geldende handels- en douanewetgeving; bescherming van het bosecosysteem: via opvolging van de effecten van houtwinning op bodem, water, biodiversiteit en een bosbeheersplanning die negatieve effecten minimaliseert; behoud van de bosproductiviteit en de koolstofopslagcapaciteit van het bos: evenwicht tussen oogst en aangroei, heraanplant en verjonging van bossen, geen winning uit bossen met een hoge koolstofopslag, geen omzetting van bos naar ander landgebruik; behoud van de gezondheid en vitaliteit van het bosecosysteem: brand-, pest- en ziektemanagement, bescherming tegen illegale houtkap, mijnbouw; Gregg J.S. Et al. (2014) DTU. Experiences with biomass in Denmark Dansk Energi, Dansk Fjernvarme (2014). Brancheaftale om sikring af baeredygtig biomassa (traepiller og traeflis). Online beschikbaar. 158/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

161 behoud van de biodiversiteit en de bescherming van kwetsbare gebieden: identificatie van kwetsbare gebieden of gebieden met een hoge natuurwaarde (hoge biodiversiteit, landschappelijke waarde, aanwezigheid van waardevolle soorten), bescherming van deze gebieden middels bosbeheer; respect voor sociale en werkgerelateerde rechten: identificatie, documentatie en respect voor inheemse volkeren, respect voor wettelijke en traditionele gebruiksrechten op het bos, oprichting van mechanismen voor geschillen- en klachtenregeling, recht van organisatie voor arbeiders, geen kinderarbeid of dwangarbeid, geen discriminatie, respect voor de gezondheid en de veiligheid van werknemers. BKG-criteria Energie uit biomassa moet een aanzienlijke CO 2-reductie bieden vergeleken met de fossiele referentie. De Biograce II GHG-rekentool 219 wordt aanbevolen om de BKG-reducties te berekenen 220. De berekeningswijze is gebaseerd op de volgende criteria: de vereiste reductiepercentages zijn gebaseerd op de EU richtlijnen in combinatie met de strengste richtlijnen in andere Europese landen, die momenteel die van het VK zijn (70% in 2015, 72% in 2020, 75% in 2025) de reductie wordt berekend t.o.v. de fossiele referentie, zoals beschreven in de EU-richtlijn Voor zowel het bio-energie systeem als voor de fossiele referentie wordt steeds de volledige waardeketen meegenomen, nl. de productie van de brandstof (incl. beplanting, onderhoud en kap), verwerking tot brandstof, transport naar de centrale en het opwekken van de elektriciteit in de centrale. Aanvullende eisen Het laatste criterium omvat aanvullende eisen omtrent de koolstofcyclus, het behoud van de koolstofvoorraden in bossen, indirecte landgebruiksverandering (ILUC) en indirecte houtgebruiksverandering (IWUC). Hieronder wordt verstaan dat het ongewenst is om hout te gebruiken: waarvoor in de regio een vraag bestaat vanuit alternatieve hoogwaardige toepassingen; dat afkomstig is van vruchtbare landbouwgrond die werd omgevormd tot bos; dat bijdraagt aan de ontbossing van de regio; waarvan de winning een negatieve invloed heeft op de hoeveelheid en kwaliteit van de bossen op middellange en lange termijn. Aangezien er momenteel nog geen gestandaardiseerde methoden voor handen zijn om het behoud van koolstofvoorraden en de effecten van IWUC en ILUC te documenteren, werd aan dit criterium nog geen concrete invulling gegeven. ILUC zal mogelijk worden vertaald in een CO 2- criterium voor bosbeheer 221. De ontwikkeling van dergelijke methoden zal worden opgevolgd, maar een effectieve implementatie ervan in concrete documentatie-eisen moet steeds eerst worden goedgekeurd door de industriële partners van de overeenkomst. 219 Biograce II, Publishable final report, May _Final_publishable_report.pdf 220 Biograce II, Report of the second policy maker workshop, 6 March img/files/biograce-ii_policy_workshop_ _report.pdf 221 Biograce II, Report of the second policy maker workshop, 6 March img/files/biograce-ii_policy_workshop_ _report.pdf Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 159/166

162 Implementatie en controle Het akkoord treedt in voege vanaf 1 augustus Vanaf die datum moeten de energieproducenten jaarlijks documenteren dat een voldoende groot aandeel van hun houtige biomassa voor aan de criteria voldoet. Deze rapporten moeten vervolgens worden geverifieerd door een onafhankelijke partij. Vanaf 2016 moet minstens 40% (gewichtsbasis) van de gebruikte houtpellets en houtsnippers voldoen aan de criteria. Er zijn overgangsmaatregelen voorzien tot 2019, wanneer 100% van het hout voor energieproductie aan de eisen moet voldoen (60% in 2017, 75% in 2018). Garanties zijn er echter niet, aangezien het om een vrijwillige verbintenis gaat en er geen sancties voorzien zijn bij niet-naleving. Het doel van deze overeenkomst is om het gebruik van duurzame biomassa aan te moedigen, maar de deelnemers eveneens de vrijheid te laten om te kiezen op welke manier ze aan de documentatie-eisen voldoen. Voorwaarden 1-6 kunnen door bestaande boscertificatiesystemen worden aangetoond (certificatie door SBP, PEFC en FSC worden erkend). Naast certificering kunnen deelnemers er ook voor kiezen om voorwaarden 1-6 via andere geschikte documentatie aan te tonen. Deze bewijsvoering moet vervolgens jaarlijks worden gecontroleerd door een onafhankelijke partij. Bijkomende documentatie is eveneens noodzakelijk indien gecertificeerd hout wordt verwerkt door een niet-gecertificeerde partij alvorens het de eindgebruiker (energiecentrale) bereikt. In dat geval is enkel bijkomende informatie nodig over de stappen van de laatste geldige certificering tot de oplevering van de houtpellets of -snippers. Voor voorwaarde 7 worden de richtlijnen van de EU gevolgd (en wordt in de praktijk gekeken naar de gang van zaken in het Verenigd Koninkrijk). Ook hier is een jaarlijkse rapportering nodig, die opgemaakt of gecontroleerd wordt door een onafhankelijke partij. Voorwaarde 8 (indirecte en LT-effecten) is slechts een losse opzet aangezien er nog veel discussie is over de berekeningsmethode voor koolstofschuld, ILUC en IWUC, en er dus geen gestandaardiseerde methoden bestaan om deze indicatoren effectief te berekenen. Men geeft aan dat de ontwikkelingen ter zake zullen worden opgevolgd en dat methoden eerst door de industriële partners moeten worden goedgekeurd alvorens ze opgenomen worden in de documentatie-eisen. De jaarlijkse rapporten worden vrij beschikbaar gemaakt voor het publiek (bv. via website van het bedrijf). Aangezien het om een vrijwillig engagement gaat binnen de energiesector, zijn deze rapporten niet onderworpen aan controle door de overheid. Outlook De Deense energiesector verbindt zich ertoe om de discussies op EU-niveau te blijven opvolgen met betrekking tot de invoer van EU-criteria. De sectorale overeenkomst zal eveneens worden geëvalueerd in 2018, waarbij zal worden bekeken op welke manier de ondergrens van 20 MW kan worden verminderd zodanig dat in de toekomst ook kleinere installaties onder de overeenkomst zullen vallen. 160/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

163 Bijlage 5: Koolstofschuld Binnen de huidige beleidskaders wordt biomassa beschouwd als een koolstof-neutrale brandstof. Elke boom kan immers maar zoveel koolstof vrijzetten als hij heeft opgenomen gedurende zijn leven. Daarnaast wordt verondersteld dat de BKG-emissies die worden uitgestoten bij de productie van bio-energie, onmiddellijk terug opgenomen worden door nieuwe planten en bomen. Deze veronderstelling is aanvaardbaar in het geval van snelgroeiende, korte rotatie-gewassen waarbij er een evenwicht is tussen aangroei en oogst. Voor houtige biomassa kan het, afhankelijk van de aard van het bosecosysteem en het soort bosbeheer, echter zeer lang duren vooraleer de uitgestoten CO 2 opnieuw is opgenomen door nieuwe bomen. Een voorbeeld van de verandering in koolstofopslag door het oogsten van een bosbestand is weergegeven in Figuur De koolstofopslag in bomen stijgt vanaf het moment van aanplant tot het einde van de rotatietijd en valt terug op nul op het moment van oogst. In een beheerd bos zullen na de oogst nieuwe bomen worden aangeplant die vervolgens weer gedurende 56 jaar koolstof opslaan. Doorheen opeenvolgende rotatieperiodes varieert de koolstofopslag tussen nul en 180 ton koolstof per ha (in dit voorbeeld). Figuur 31: Veranderingen in koolstofopslag van een bosbestand met een rotatietijd van 56 jaar (bron: Forest Research, 2014) Deze vertraagde heropname creëert een koolstofschuld die ervoor zorgt dat de BKG-reductie van bio-energie pas op langere termijn wordt gerealiseerd. Op korte termijn komt er per MJ zelfs meer CO 2 vrij door biomassaverbranding dan bij de verbranding van fossiele brandstoffen. 222 Forest Research, Carbon impacts of using biomass in bioenergy and other sectors: forests. Online: ort30th_january_2014.pdf Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen 161/166

164 Figuur 32: Koolstofschuld ten gevolge van de hogere koolstofuitstoot door biomassa in vergelijking met fossiele brandstoffen voor dezelfde hoeveelheid energie (MJ)(bron: Manomet, 2010) Dit verschil is bv. zeer significant indien elektriciteitsproductie uit biomassa vergeleken wordt met elektriciteit uit aardgas. Het effectieve klimaatvoordeel zal dan pas plaatsvinden zodra het verlies aan koolstofopslag in het verbrande hout volledig gecompenseerd werd (pay-back time) door vermeden emissies vanuit fossiele brandstoffen 223, 224. Indien verondersteld wordt dat de bio-energie steenkoolverbranding vervangt, resulteert dit in 'pay-back times' van 20 tot jaar; in vergelijking met aardgas kan dit oplopen tot meer dan 90 jaar 225. Indien eveneens rekening wordt gehouden met een alternatief toekomstig scenario zonder bioenergie maar wel fossiele energie, moet ook dit hypothetisch verschil in koolstofuitstoot worden meegerekend om te bepalen vanaf welk punt de productie van bio-energie een netto koolstofreductie bewerkstelligt (carbon parity point). Kijkende naar de cumulatieve CO 2-emissies van bio-energie en fossiele bronnen, becijferde het Manomet Centre for Conservation Science (Massachusetts) dat na ca. 40 jaar ( ) de cumulatieve emissies van bio-elektriciteit op hetzelfde niveau liggen als deze van elektriciteit op basis van steenkool, het 'dividend' of de effectieve emmissie-reducties worden pas na deze periode gerealiseerd. In vergelijking met gas is het 'carbon parity point' in 2100 nog steeds niet bereikt. Tabel 19: "Pay-back times" van bio-energie in vergelijking met fossiele brandstoffen (bron: Manomet, 2010) Tabel 20: Vergelijking van de cumulatieve emissies van bio-energie met deze van verschillende fossiele scenario's(bron: Manomet, 2010) 223 Zanchi, G., Pena, N., Bird, N. (2010). The upfront carbon debt of bioenergy. Joanneum Research. Online beschikbaar op: Agentschap NL (2013). Handbook on Sustainability Certification of Solid Biomass for Energy Production. 225 Manomet, Biomass Sustainability and Carbon Policy Study. Online: 162/166 Duurzaamheidscriteria en een afwegingskader voor de inzet van houtige stromen

DUURZAAMHEIDSCRITERIA EN EEN AFWEGINGSKADER VOOR DE INZET VAN HOUTIGE STROMEN HOORZITTING MINA-RAAD 24/08/2016

DUURZAAMHEIDSCRITERIA EN EEN AFWEGINGSKADER VOOR DE INZET VAN HOUTIGE STROMEN HOORZITTING MINA-RAAD 24/08/2016 DUURZAAMHEIDSCRITERIA EN EEN AFWEGINGSKADER VOOR DE INZET VAN HOUTIGE STROMEN HOORZITTING MINA-RAAD 24/08/2016 SITUERING, DOEL EN AANPAK VAN DE STUDIE Kader:» Actieprogramma 16 Actieplan Duurzaam beheer

Nadere informatie

Impact en disseminatie. Saskia Verhagen Franka vd Wijdeven

Impact en disseminatie. Saskia Verhagen Franka vd Wijdeven Impact en disseminatie Saskia Verhagen Franka vd Wijdeven Wie is wie? Voorstel rondje Wat hoop je te leren? Heb je iets te delen? Wat zegt de Programma Gids? WHAT DO IMPACT AND SUSTAINABILITY MEAN? Impact

Nadere informatie

BE Nanoregistry Annual Public Report

BE Nanoregistry Annual Public Report 1 BE Nanoregistry Annual Public Report Carine Gorrebeeck FPS Health, Food Chain Safety & Environment 2 WHY? The objectives of the registry (a.o.): - Traceability: allow competent authorities to intervene

Nadere informatie

2010 Integrated reporting

2010 Integrated reporting 2010 Integrated reporting Source: Discussion Paper, IIRC, September 2011 1 20/80 2 Source: The International framework, IIRC, December 2013 3 Integrated reporting in eight questions Organizational

Nadere informatie

Naar een verhoogde duurzaamheid van biomassa

Naar een verhoogde duurzaamheid van biomassa Naar een verhoogde duurzaamheid van biomassa Luc Pelkmans, Ruben Guisson, VITO ARBOR studienamiddag Duurzaam ondernemen met bio-energie Roeselare, 18 juni 2015 Inhoud» Evoluties op Europees niveau & de

Nadere informatie

NETWORK CHARTER. #ResourceEfficiency

NETWORK CHARTER. #ResourceEfficiency NETWORK CHARTER 1 WHAT IS THE EREK NETWORK? EREK stands for the European Resource Efficiency Knowledge Centre, a vibrant platform to enable and reinforce businesses and especially small and medium sized

Nadere informatie

Opleiding PECB IT Governance.

Opleiding PECB IT Governance. Opleiding PECB IT Governance www.bpmo-academy.nl Wat is IT Governance? Information Technology (IT) governance, ook wel ICT-besturing genoemd, is een onderdeel van het integrale Corporate governance (ondernemingsbestuur)

Nadere informatie

Summary 124

Summary 124 Summary Summary 124 Summary Summary Corporate social responsibility and current legislation encourage the employment of people with disabilities in inclusive organizations. However, people with disabilities

Nadere informatie

INDC Suriname : Renewable Energy

INDC Suriname : Renewable Energy INDC Suriname : Renewable Energy Mw. N. Plet Nationale Coördinatie Milieubeleid Kabinet van de President van de Republiek Suriname Donderdag 23 Juni 2016 Marriot Presentatie opbouw Waarom er is gekozen

Nadere informatie

Process Mining and audit support within financial services. KPMG IT Advisory 18 June 2014

Process Mining and audit support within financial services. KPMG IT Advisory 18 June 2014 Process Mining and audit support within financial services KPMG IT Advisory 18 June 2014 Agenda INTRODUCTION APPROACH 3 CASE STUDIES LEASONS LEARNED 1 APPROACH Process Mining Approach Five step program

Nadere informatie

Issues in PET Drug Manufacturing Steve Zigler PETNET Solutions April 14, 2010

Issues in PET Drug Manufacturing Steve Zigler PETNET Solutions April 14, 2010 Issues in PET Drug Manufacturing Steve Zigler PETNET Solutions April 14, 2010 Topics ANDA process for FDG User fees Contract manufacturing PETNET's perspective Colleagues Michael Nazerias Ken Breslow Ed

Nadere informatie

GOVERNMENT NOTICE. STAATSKOERANT, 18 AUGUSTUS 2017 No NATIONAL TREASURY. National Treasury/ Nasionale Tesourie NO AUGUST

GOVERNMENT NOTICE. STAATSKOERANT, 18 AUGUSTUS 2017 No NATIONAL TREASURY. National Treasury/ Nasionale Tesourie NO AUGUST National Treasury/ Nasionale Tesourie 838 Local Government: Municipal Finance Management Act (56/2003): Draft Amendments to Municipal Regulations on Minimum Competency Levels, 2017 41047 GOVERNMENT NOTICE

Nadere informatie

Uitwegen voor de moeilijke situatie van NL (industriële) WKK

Uitwegen voor de moeilijke situatie van NL (industriële) WKK Uitwegen voor de moeilijke situatie van NL (industriële) WKK Kees den Blanken Cogen Nederland Driebergen, Dinsdag 3 juni 2014 Kees.denblanken@cogen.nl Renewables genereren alle stroom (in Nederland in

Nadere informatie

European frameworks for VET

European frameworks for VET European frameworks for VET VLOR Brussels, 4 June 2014 Carlo Scatoli Vocational Training and Adult Learning 2002 The Copenhagen Declaration 30 November 2002 Strengthen the European dimension Improve transparency,

Nadere informatie

Alcohol policy in Belgium: recent developments

Alcohol policy in Belgium: recent developments 1 Alcohol policy in Belgium: recent developments Kurt Doms, Head Drug Unit DG Health Care FPS Health, Food Chain Safety and Environment www.health.belgium.be/drugs Meeting Alcohol Policy Network 26th November

Nadere informatie

Chapter 4 Understanding Families. In this chapter, you will learn

Chapter 4 Understanding Families. In this chapter, you will learn Chapter 4 Understanding Families In this chapter, you will learn Topic 4-1 What Is a Family? In this topic, you will learn about the factors that make the family such an important unit, as well as Roles

Nadere informatie

Aim of this presentation. Give inside information about our commercial comparison website and our role in the Dutch and Spanish energy market

Aim of this presentation. Give inside information about our commercial comparison website and our role in the Dutch and Spanish energy market Aim of this presentation Give inside information about our commercial comparison website and our role in the Dutch and Spanish energy market Energieleveranciers.nl (Energysuppliers.nl) Founded in 2004

Nadere informatie

General info on using shopping carts with Ingenico epayments

General info on using shopping carts with Ingenico epayments Inhoudsopgave 1. Disclaimer 2. What is a PSPID? 3. What is an API user? How is it different from other users? 4. What is an operation code? And should I choose "Authorisation" or "Sale"? 5. What is an

Nadere informatie

BESTAANDE INDICATOREN VOOR EEN CIRCULAIRE ECONOMIE

BESTAANDE INDICATOREN VOOR EEN CIRCULAIRE ECONOMIE BESTAANDE INDICATOREN VOOR EEN CIRCULAIRE ECONOMIE An Vercalsteren An.vercalsteren@vito.be VITO Unit Duurzaam Materialenbeheer Minaraad hoorzitting: Indicatoren voor een circulaire economie 18/5/2017 OUTLINE

Nadere informatie

FOD VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU 25/2/2016. Biocide CLOSED CIRCUIT

FOD VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU 25/2/2016. Biocide CLOSED CIRCUIT 1 25/2/2016 Biocide CLOSED CIRCUIT 2 Regulatory background and scope Biocidal products regulation (EU) nr. 528/2012 (BPR), art. 19 (4): A biocidal product shall not be authorised for making available on

Nadere informatie

Energie voorziening op weg naar duurzaamheid: biomassa? Chris Westra.

Energie voorziening op weg naar duurzaamheid: biomassa? Chris Westra. Energie voorziening op weg naar duurzaamheid: biomassa? Chris Westra www.ecn.nl energiegebruik Alarmerende stijging energiegebruik klimaatproblemen duurzame energievoorziening noodzakelijk Ambitieus &

Nadere informatie

ROUNDER SENSE OF PURPOSE verder werken aan de leerkracht-competenties duurzaamheid

ROUNDER SENSE OF PURPOSE verder werken aan de leerkracht-competenties duurzaamheid ROUNDER SENSE OF PURPOSE verder werken aan de leerkracht-competenties duurzaamheid HAN-PABO Arnhem 16/1/ 18 André de Hamer Rounder Sense of Purpose Wat? Waarom? Waar? Wanneer? Hoe? Wat? Uitgewerkte leerkrachtcompetenties

Nadere informatie

IenM & INTERREG: Circulaire economie

IenM & INTERREG: Circulaire economie IenM & INTERREG: Circulaire economie Inhoud INTERREG t.o.v. andere fondsen context INTERREG zelf De programma s: verschillend en hetzelfde Toegevoegde waarde Succesvol project Deelname INTERREG 2007-2013

Nadere informatie

Opleiding PECB ISO 9001 Quality Manager.

Opleiding PECB ISO 9001 Quality Manager. Opleiding PECB ISO 9001 Quality Manager www.bpmo-academy.nl Wat is kwaliteitsmanagement? Kwaliteitsmanagement beoogt aan te sturen op het verbeteren van kwaliteit. Tevens houdt het zich bezig met het verbinden

Nadere informatie

Activant Prophet 21. Prophet 21 Version 12.0 Upgrade Information

Activant Prophet 21. Prophet 21 Version 12.0 Upgrade Information Activant Prophet 21 Prophet 21 Version 12.0 Upgrade Information This class is designed for Customers interested in upgrading to version 12.0 IT staff responsible for the managing of the Prophet 21 system

Nadere informatie

Cambridge Assessment International Education Cambridge International General Certificate of Secondary Education. Published

Cambridge Assessment International Education Cambridge International General Certificate of Secondary Education. Published Cambridge Assessment International Education Cambridge International General Certificate of Secondary Education DUTCH 055/02 Paper 2 Reading MARK SCHEME Maximum Mark: 45 Published This mark scheme is published

Nadere informatie

INFORMATIEBIJEENKOMST ESFRI ROADMAP 2016 HANS CHANG (KNAW) EN LEO LE DUC (OCW)

INFORMATIEBIJEENKOMST ESFRI ROADMAP 2016 HANS CHANG (KNAW) EN LEO LE DUC (OCW) INFORMATIEBIJEENKOMST ESFRI ROADMAP 2016 HANS CHANG (KNAW) EN LEO LE DUC (OCW) 14 november 2014 2 PROGRAMMA ESFRI Roadmap, wat is het en waar doen we het voor? Roadmap 2016 Verschillen met vorige Schets

Nadere informatie

Energy Renovation 2020

Energy Renovation 2020 Energy Renovation 2020 Luk Vandaele Belgian Building Research Institute Sustainable Energy Saving in Existing Housing Now Antwerp 14-10-2009 The Energy Renovation Programme 2020 By 2020 there will be no

Nadere informatie

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS Gezondheidsgedrag als compensatie voor de schadelijke gevolgen van roken COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS Health behaviour as compensation for the harmful effects of smoking

Nadere informatie

Safe production of Marine plants and use of Ocean Space. 2de Nederlands-Belgische Zeewierconferentie: DE MULTIFUNCTIONELE NOORDZEE

Safe production of Marine plants and use of Ocean Space. 2de Nederlands-Belgische Zeewierconferentie: DE MULTIFUNCTIONELE NOORDZEE Safe production of Marine plants and use of Ocean Space 2de Nederlands-Belgische Zeewierconferentie: DE MULTIFUNCTIONELE NOORDZEE Waarom dit project? De 2050 Challenge 2050: 10 billion people Voedsel Water

Nadere informatie

Living Labs. dr.ir. Elke den Ouden. Kennisevent Renovatie Hoofdgebouw TU/e Eindhoven, 27 september 2016

Living Labs. dr.ir. Elke den Ouden. Kennisevent Renovatie Hoofdgebouw TU/e Eindhoven, 27 september 2016 Living Labs Kennisevent Renovatie Hoofdgebouw TU/e Eindhoven, 27 september 2016 dr.ir. Elke den Ouden expertise in smart lighting & smart cities @ TU/e Where innovation starts TU/e Living Labs Een Living

Nadere informatie

Annual event/meeting with key decision makers and GI-practitioners of Flanders (at different administrative levels)

Annual event/meeting with key decision makers and GI-practitioners of Flanders (at different administrative levels) Staten-Generaal Annual event/meeting with key decision makers and GI-practitioners of Flanders (at different administrative levels) Subject: Sustainable Flemish SDI Nature: Mobilising, Steering Organisers:

Nadere informatie

Future of the Financial Industry

Future of the Financial Industry Future of the Financial Industry Herman Dijkhuizen 22 June 2012 0 FS environment Regulatory & political pressure and economic and euro crisis 1 Developments in the sector Deleveraging, regulation and too

Nadere informatie

Duurzaamheid Praktijkcase circulaire economie (Apollo Vredestein) APOLLO Vredestein BV

Duurzaamheid Praktijkcase circulaire economie (Apollo Vredestein) APOLLO Vredestein BV Duurzaamheid Praktijkcase circulaire economie (Apollo Vredestein) 1 Wie ben ik? 2 Enschede plant 150 Acre facility located in the East part of the Netherlands, close to the German border Capacity: PCR:

Nadere informatie

Europa: Uitdagingen? Prof. Hylke Vandenbussche Departement Economie- International Trade 26 April 2018 Leuven

Europa: Uitdagingen? Prof. Hylke Vandenbussche Departement Economie- International Trade 26 April 2018 Leuven Europa: Uitdagingen? Prof. Hylke Vandenbussche Departement Economie- International Trade 26 April 2018 Leuven America First! Wat is het potentiële banenverlies voor België en Europa? VIVES discussion paper

Nadere informatie

ARTIST. Petten 24 September 2012. www.ecn.nl More info: schoots@ecn.nl

ARTIST. Petten 24 September 2012. www.ecn.nl More info: schoots@ecn.nl ARTIST Assessment and Review Tool for Innovation Systems of Technologies Koen Schoots, Michiel Hekkenberg, Bert Daniëls, Ton van Dril Agentschap NL: Joost Koch, Dick Both Petten 24 September 2012 www.ecn.nl

Nadere informatie

Digital municipal services for entrepreneurs

Digital municipal services for entrepreneurs Digital municipal services for entrepreneurs Smart Cities Meeting Amsterdam October 20th 2009 Business Contact Centres Project frame Mystery Shopper Research 2006: Assessment services and information for

Nadere informatie

MyDHL+ Van Non-Corporate naar Corporate

MyDHL+ Van Non-Corporate naar Corporate MyDHL+ Van Non-Corporate naar Corporate Van Non-Corporate naar Corporate In MyDHL+ is het mogelijk om meerdere gebruikers aan uw set-up toe te voegen. Wanneer er bijvoorbeeld meerdere collega s van dezelfde

Nadere informatie

De Energie Unie en haar governance. Presentatie: Peter Van Kemseke (Europese Commissie) Vlaams Parlement, 14 maart 2016

De Energie Unie en haar governance. Presentatie: Peter Van Kemseke (Europese Commissie) Vlaams Parlement, 14 maart 2016 De Energie Unie en haar governance Presentatie: Peter Van Kemseke (Europese Commissie) Vlaams Parlement, 14 maart 2016 De Energie Unie Een Europees kader voor het nationaal klimaat-en energiebeleid, ontstaan

Nadere informatie

What issues should the Province of Limburg address when developing its climate-proof policy?

What issues should the Province of Limburg address when developing its climate-proof policy? Figuur 1.1: Waar moet de Provincie Limburg klimaatadaptatiebeleid voor ontwikkelen? inhoudelijk Huidig beleid Gevolgen klimaatverandering Witte vlekken procesmatig Aansluiting ander beleid Rol provincie

Nadere informatie

ANGSTSTOORNISSEN EN HYPOCHONDRIE: DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING (DUTCH EDITION) FROM BOHN STAFLEU VAN LOGHUM

ANGSTSTOORNISSEN EN HYPOCHONDRIE: DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING (DUTCH EDITION) FROM BOHN STAFLEU VAN LOGHUM Read Online and Download Ebook ANGSTSTOORNISSEN EN HYPOCHONDRIE: DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING (DUTCH EDITION) FROM BOHN STAFLEU VAN LOGHUM DOWNLOAD EBOOK : ANGSTSTOORNISSEN EN HYPOCHONDRIE: DIAGNOSTIEK STAFLEU

Nadere informatie

EMAS, een stap dichter bij het waarmaken van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen

EMAS, een stap dichter bij het waarmaken van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen EMAS, een stap dichter bij het waarmaken van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen Prof. dr. Sandra Rousseau Centrum voor Economie en Duurzaam Ondernemen CEDON Brussel, 4 oktober 2016 Sustainable development

Nadere informatie

World Dutch Shepherd Federation. Beleidplan / Policy

World Dutch Shepherd Federation. Beleidplan / Policy World Dutch Shepherd Federation Beleidplan 2015-2020 / Policy 2015-2020 World Dutch Shepherd Federation toelichting / explanation oprichtingsdatum / date of establishment 26 juni 2014 / June 26th 2014

Nadere informatie

EU Data Protection Wetgeving

EU Data Protection Wetgeving Fundamentals of data protection EU Data Protection Wetgeving Prof. Paul de Hert Vrije Universiteit Brussel (LSTS) 1 Outline -overzicht -drie fundamenten -recente uitspraak Hof van Justitie Recht op data

Nadere informatie

Duurzaamheidscriteria voor biomassa in het Vlaamse energiebeleid. 23 augustus 2016

Duurzaamheidscriteria voor biomassa in het Vlaamse energiebeleid. 23 augustus 2016 Duurzaamheidscriteria voor biomassa in het Vlaamse energiebeleid 23 augustus 2016 Inhoud Overzicht biomassa eisen in Vlaamse energiebeleid Noodzaak wijziging energiebesluit ILUC wijzigingen Duurzaamheidscriteria

Nadere informatie

Besluitenlijst CCvD HACCP/ List of decisions National Board of Experts HACCP

Besluitenlijst CCvD HACCP/ List of decisions National Board of Experts HACCP Besluitenlijst CCvD HACCP/ List of decisions National Board of Experts HACCP Dit is de actuele besluitenlijst van het CCvD HACCP. Op deze besluitenlijst staan alle relevante besluiten van het CCvD HACCP

Nadere informatie

WUR rural sustainability index, A Simple Biomass Certification System?

WUR rural sustainability index, A Simple Biomass Certification System? WUR rural sustainability index, A Simple Biomass Certification System? Wolter Elbersen, Marieke Meeusen, Herbert Diemont en Eric ten Pierick BUS, 24 April, 2006 BUS Kaartje Probleemstelling Het is van

Nadere informatie

Integratie van Due Diligence in bestaande risicomanagementsystemen volgens NPR 9036

Integratie van Due Diligence in bestaande risicomanagementsystemen volgens NPR 9036 Integratie van Due Diligence in bestaande risicomanagementsystemen volgens NPR 9036 NCP contactdag, 19 april 2016 Thamar Zijlstra, Dick Hortensius NEN Milieu en Maatschappij Agenda Achtergrond NPR 9036

Nadere informatie

The Dutch mortgage market at a cross road? The problematic relationship between supply of and demand for residential mortgages

The Dutch mortgage market at a cross road? The problematic relationship between supply of and demand for residential mortgages The Dutch mortgage market at a cross road? The problematic relationship between supply of and demand for residential mortgages 22/03/2013 Housing market in crisis House prices down Number of transactions

Nadere informatie

NWA WORKSHOP SUSTAINABLE DEVELOPMENT GOALS. NWA Circulaire Economie en SDG Ardi Dortmans

NWA WORKSHOP SUSTAINABLE DEVELOPMENT GOALS. NWA Circulaire Economie en SDG Ardi Dortmans NWA WORKSHOP SUSTAINABLE DEVELOPMENT GOALS NWA Circulaire Economie en SDG Ardi Dortmans NWA CIRCULAIRE ECONOMIE EN GRONDSTOFFENEFFICIËNTIE Een duurzame circulaire economie gaat uit van volledige herbruikbaarheid

Nadere informatie

WORKSHOP : COMPTENCES FOR THE SUSTAINABLE DEVELOPMENT GOALS ( SDGs )

WORKSHOP : COMPTENCES FOR THE SUSTAINABLE DEVELOPMENT GOALS ( SDGs ) WORKSHOP : COMPTENCES FOR THE SUSTAINABLE DEVELOPMENT GOALS ( SDGs ) Jos van Hal, MSc 24th May 2019 Recent publication: SDGs INSPIRATIONAL OR ASPIRATIONAL? HOW TO OPERATIONALISE AND IMPLEMENT THE SUSTAINABLE

Nadere informatie

ETS 4.1 Beveiliging & ETS app concept

ETS 4.1 Beveiliging & ETS app concept ETS 4.1 Beveiliging & ETS app concept 7 juni 2012 KNX Professionals bijeenkomst Nieuwegein Annemieke van Dorland KNX trainingscentrum ABB Ede (in collaboration with KNX Association) 12/06/12 Folie 1 ETS

Nadere informatie

HEGRID EIT ICT LABS HEGRID 2013-2014 TNO. Hybrid Energy GRID Management. TNO, Siemens, KIT, Deutsche Telekom, UT, TU/e, VTT, CWI

HEGRID EIT ICT LABS HEGRID 2013-2014 TNO. Hybrid Energy GRID Management. TNO, Siemens, KIT, Deutsche Telekom, UT, TU/e, VTT, CWI HEGRID Hybrid Energy GRID Management EIT ICT LABS HEGRID 2013-2014 TNO TNO, Siemens, KIT, Deutsche Telekom, UT, TU/e, VTT, CWI 1 Doel en verwachte resultaten Doel: realiseren van een Open HybridEnergy

Nadere informatie

Introductie in flowcharts

Introductie in flowcharts Introductie in flowcharts Flow Charts Een flow chart kan gebruikt worden om: Processen definieren en analyseren. Een beeld vormen van een proces voor analyse, discussie of communicatie. Het definieren,

Nadere informatie

FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE. Toets Inleiding Kansrekening 1 8 februari 2010

FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE. Toets Inleiding Kansrekening 1 8 februari 2010 FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE Toets Inleiding Kansrekening 1 8 februari 2010 Voeg aan het antwoord van een opgave altijd het bewijs, de berekening of de argumentatie toe. Als je een onderdeel

Nadere informatie

Academisch schrijven Inleiding

Academisch schrijven Inleiding - In this essay/paper/thesis I shall examine/investigate/evaluate/analyze Algemene inleiding van het werkstuk In this essay/paper/thesis I shall examine/investigate/evaluate/analyze To answer this question,

Nadere informatie

HOTCO2: alternatief voor de WKK en ketel in de tuinbouw

HOTCO2: alternatief voor de WKK en ketel in de tuinbouw HOTCO2: alternatief voor de WKK en ketel in de tuinbouw Inschatting van de potentie van efficiëntere productie van warmte en CO2 met het HOTCO2 systeem in de tuinbouwsector Erin Kimball (TNO), Ronald-Jan

Nadere informatie

Engels op Niveau A2 Workshops Woordkennis 1

Engels op Niveau A2 Workshops Woordkennis 1 A2 Workshops Woordkennis 1 A2 Workshops Woordkennis 1 A2 Woordkennis 1 Bestuderen Hoe leer je 2000 woorden? Als je een nieuwe taal wilt spreken en schrijven, heb je vooral veel nieuwe woorden nodig. Je

Nadere informatie

True Value van offshore wind

True Value van offshore wind True Value van offshore wind Waterbouwdag 3 oktober 2019 Frits Klaver, Leader KPMG Global True Value network Het wordt steeds belangrijker voor bedrijven om de dynamiek tussen groei in bevolking en welvaart,

Nadere informatie

Parkstad Limburg Energy Transition Implementation Program PALET 3.0. Discussie en vragen

Parkstad Limburg Energy Transition Implementation Program PALET 3.0. Discussie en vragen Parkstad Limburg Energy Transition Implementation Program PALET 3.0 Discussie en vragen Ambition Document 1.0 2.0 Potention Research Parkstad Limburg Energy Transition (PALET 3.0) Basic principles PALET

Nadere informatie

TKI Project: Multi-stage Stochastic and Robust Optimization of Flood Mitigation Measures under Forecast Uncertainty. Workshop Stakeholder

TKI Project: Multi-stage Stochastic and Robust Optimization of Flood Mitigation Measures under Forecast Uncertainty. Workshop Stakeholder TKI Project: Multi-stage Stochastic and Robust Optimization of Flood Mitigation Measures under Forecast Uncertainty Workshop Stakeholder Aanleiding Inventarisatie van de behoeften voor de operationele

Nadere informatie

GLOBE: BRONSTAATHEFFINGEN

GLOBE: BRONSTAATHEFFINGEN GLOBE: BRONSTAATHEFFINGEN JAN VLEGGEERT (UNIVERSITEIT LEIDEN) 3 juli 2019 Vereniging voor Belastingwetenschap 2019 GLOBE (1) GLOBE: GLObal anti-base Erosion proposal OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting

Nadere informatie

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL. 5. Het systeem of de systemen voor de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid: 2+

PRESTATIEVERKLARING. Nr NL. 5. Het systeem of de systemen voor de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid: 2+ PRESTATIEVERKLARING Nr. 0003 NL 1. Unieke identificatiecode van het producttype: fischer Inslag anker EA II 2. Beoogd(e) gebruik(en): Product Metalen ankers voor gebruik in beton (lichte lasten) Beoogd

Nadere informatie

Private Governance : Werkt het? Is het genoeg?

Private Governance : Werkt het? Is het genoeg? Private Governance : Werkt het? Is het genoeg? Workshop Public & Private Governance Wageningen UR / MinBuZa Th Hague, February 1, 2013 The Hague, Febr. 1, 2013 Public & Private Governance slide 1 Initiatieven

Nadere informatie

PLANNING FOR ES WITH NATURE VALUE EXPLORER

PLANNING FOR ES WITH NATURE VALUE EXPLORER PLANNING FOR ES WITH NATURE VALUE EXPLORER Spatial explicit comparison of scenarios 16/05/2018 VITO Not for distribution 1 POLICY ECOSYSTEM SERVICES IN FLEMISH POLICY Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen

Nadere informatie

Designing climate proof urban districts

Designing climate proof urban districts Designing climate proof urban districts Presentation for Deltas in Times of Climate Change 2010 Jaap Kortman Laura van der Noort IVAM Maarten van Dongen Witteveen + Bos The Netherlands Presentation What

Nadere informatie

WS 8 End of waste - Einde afval Einde verhaal. Glas, afval of grondstof?

WS 8 End of waste - Einde afval Einde verhaal. Glas, afval of grondstof? WS 8 End of waste - Einde afval Einde verhaal Glas, afval of grondstof? 06/04/2011 Nature is beautiful > Inhoud 1. Overzicht van de markt a. Marktevolutie b. Levenscyclus van glas c. Stake holders 2. EOW

Nadere informatie

Toegang tot overheidsinformatie: de gevolgen van Europese ontwikkelingen voor Nederland

Toegang tot overheidsinformatie: de gevolgen van Europese ontwikkelingen voor Nederland Toegang tot overheidsinformatie: de gevolgen van Europese ontwikkelingen voor Nederland KvAG/NCG/Ravi studiedag Europese GI-projecten waaronder INSPIRE Bastiaan van Loenen B.vanloenen@geo.tudelft.nl 23

Nadere informatie

Governance Energietransitie Haven en Industrieel Complex Rotterdam Moerdijk. Huibert van Rossum Adviseur External Affairs Havenbedrijf Rotterdam N.V.

Governance Energietransitie Haven en Industrieel Complex Rotterdam Moerdijk. Huibert van Rossum Adviseur External Affairs Havenbedrijf Rotterdam N.V. Governance Energietransitie Haven en Industrieel Complex Rotterdam Moerdijk Huibert van Rossum Adviseur External Affairs Havenbedrijf Rotterdam N.V. THE WORLD AGREES reach global peaking of greenhouse

Nadere informatie

Ervaringen met begeleiding FTA cursus Deployment of Free Software Systems

Ervaringen met begeleiding FTA cursus Deployment of Free Software Systems Ervaringen met begeleiding FTA cursus Deployment of Free Software Systems Frans Mofers Nederland cursusmateriaal & CAA's alle cursusmateriaal vrij downloadbaar als PDF betalen voor volgen cursus cursussite

Nadere informatie

ENERGY FOR DEPARTMENT OF DEFENSE INSTALLATIONS. JOSEPH CORRIGAN, PE Kelley Drye & Warren

ENERGY FOR DEPARTMENT OF DEFENSE INSTALLATIONS. JOSEPH CORRIGAN, PE Kelley Drye & Warren ENERGY FOR DEPARTMENT OF DEFENSE INSTALLATIONS JOSEPH CORRIGAN, PE Kelley Drye & Warren jcorrigan@kelleydrye.com Agenda Market drivers Changing installation energy policies Appropriated funds expenditures

Nadere informatie

Topic 10-5 Meeting Children s Intellectual Needs

Topic 10-5 Meeting Children s Intellectual Needs Topic 10-5 Meeting Children s Intellectual Needs In this topic, you will learn how to help children develop the ability to reason and use complex thought, as well as The role of play in intellectual development

Nadere informatie

Besluitenlijst CCvD HACCP/ List of decisions National Board of Experts HACCP

Besluitenlijst CCvD HACCP/ List of decisions National Board of Experts HACCP Besluitenlijst CCvD HACCP/ List of decisions National Board of Experts HACCP Dit is de actuele besluitenlijst van het CCvD HACCP. Op deze besluitenlijst staan alle relevante besluiten van het CCvD HACCP

Nadere informatie

E-learning maturity model. Hilde Van Laer

E-learning maturity model. Hilde Van Laer E-learning maturity model Hilde Van Laer E-learning maturity model (emm) Self-assessment van online en blended leren met e-learning maturity model (emm) A driver for change? http://www.utdc.vuw.ac.nz/research/e

Nadere informatie

Sessie Centrumsteden VVJ

Sessie Centrumsteden VVJ Sessie Centrumsteden VVJ Bram Vermeiren Steunpunt Jeugd vzw Arenbergstraat 1D I 1000 Brussel T 02 551 13 50 I F 02 551 13 85 info@steunpuntjeugd.be I www.steunpuntjeugd.be missie Jeugdwerk brengt kinderen

Nadere informatie

Intercultural Mediation through the Internet Hans Verrept Intercultural mediation and policy support unit

Intercultural Mediation through the Internet Hans Verrept Intercultural mediation and policy support unit 1 Intercultural Mediation through the Internet Hans Verrept Intercultural mediation and policy support unit 2 Structure of the presentation - What is intercultural mediation through the internet? - Why

Nadere informatie

Flood risk developments in the Rhine Basin and its Delta

Flood risk developments in the Rhine Basin and its Delta Flood risk developments in the Rhine Basin and its Delta Philip Bubeck, Aline te Linde, Jasper Dekkers, Hans de Moel and Philip Ward Content Study Area Problem description and research goals Current flood

Nadere informatie

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa Physical factors as predictors of psychological and physical recovery of anorexia nervosa Liesbeth Libbers

Nadere informatie

Adventures in GIS to Support LEED Certification. Karen Jordan

Adventures in GIS to Support LEED Certification. Karen Jordan Adventures in GIS to Support LEED Certification Karen Jordan Agenda University of California Office of the President commitment to Campus Sustainability through the Green Building Policy & Clean Energy

Nadere informatie

Innovative SUMP-Process in Northeast-Brabant

Innovative SUMP-Process in Northeast-Brabant Innovative SUMP-Process in Northeast-Brabant #polis14 Northeast-Brabant: a region in the Province of Noord-Brabant Innovative Poly SUMP 20 Municipalities Province Rijkswaterstaat Several companies Schools

Nadere informatie

Business as an engine for change.

Business as an engine for change. Business as an engine for change. In the end, the success of our efforts will be measured against how we answered what we have found to be the fundamental question: how do we love all the children, of

Nadere informatie

Betekenis nieuwe GRI - Richtlijnen. Rob van Tilburg Adviesgroep duurzaam ondernemen DHV Utrecht, 23 November 2006

Betekenis nieuwe GRI - Richtlijnen. Rob van Tilburg Adviesgroep duurzaam ondernemen DHV Utrecht, 23 November 2006 Betekenis nieuwe GRI - Richtlijnen Rob van Tilburg Adviesgroep duurzaam ondernemen DHV Utrecht, 23 November 2006 Opbouw presentatie 1. Uitgangspunten veranderingen G2 - > G3 2. Overzicht belangrijkste

Nadere informatie

Naar een afwegingsmodel voor gezondheidsbeleid

Naar een afwegingsmodel voor gezondheidsbeleid Naar een afwegingsmodel voor gezondheidsbeleid prof. dr. Frauke Ohl Animal Welfare & Laboratory Animal Science; Dept. Animals in Science & Society Veterinary Faculty, Utrecht University, NL Council of

Nadere informatie

OVERGANGSREGELS / TRANSITION RULES 2007/2008

OVERGANGSREGELS / TRANSITION RULES 2007/2008 OVERGANGSREGELS / TRANSITION RULES 2007/2008 Instructie Met als doel het studiecurriculum te verbeteren of verduidelijken heeft de faculteit FEB besloten tot aanpassingen in enkele programma s die nu van

Nadere informatie

VOORSTEL TOT STATUTENWIJZIGING UNIQURE NV. Voorgesteld wordt om de artikelen 7.7.1, 8.6.1, en te wijzigen als volgt: Toelichting:

VOORSTEL TOT STATUTENWIJZIGING UNIQURE NV. Voorgesteld wordt om de artikelen 7.7.1, 8.6.1, en te wijzigen als volgt: Toelichting: VOORSTEL TOT STATUTENWIJZIGING UNIQURE NV Voorgesteld wordt om de artikelen 7.7.1, 8.6.1, 9.1.2 en 9.1.3 te wijzigen als volgt: Huidige tekst: 7.7.1. Het Bestuur, zomede twee (2) gezamenlijk handelende

Nadere informatie

Willemien Terpstra Vice President, Fuels and Styrene. Chemie is overal

Willemien Terpstra Vice President, Fuels and Styrene. Chemie is overal Willemien Terpstra Vice President, Fuels and Styrene Chemie is overal Chemie in Nederland enabler voor de energie transitie Elke ton CO2 uitstoot bespaart elders ~ 2 ton CO2 Landen 2016 DE 28,7% FR 13,9%

Nadere informatie

SERBIA PERSPECTIVE JP SRBIJAGAS. Milan Zdravković. IENE: Opening Up the West Balkans Market Belgrade,

SERBIA PERSPECTIVE JP SRBIJAGAS. Milan Zdravković. IENE: Opening Up the West Balkans Market Belgrade, THE REGIONAL GAS MARKET CHALLENGES SERBIA PERSPECTIVE JP SRBIJAGAS Milan Zdravković IENE: Opening Up the West Balkans Market Belgrade, 07.03.2012 Key issues Gas supply projects to Europe New routes & New

Nadere informatie

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur M. Zander MSc. Eerste begeleider: Tweede begeleider: dr. W. Waterink drs. J. Eshuis Oktober 2014 Faculteit Psychologie en Onderwijswetenschappen

Nadere informatie

Global TV Canada s Pulse 2011

Global TV Canada s Pulse 2011 Global TV Canada s Pulse 2011 Winnipeg Nobody s Unpredictable Methodology These are the findings of an Ipsos Reid poll conducted between August 26 to September 1, 2011 on behalf of Global Television. For

Nadere informatie

Discussie over voor- en nadelen van windenergie

Discussie over voor- en nadelen van windenergie Argumenten in het maatschappelijke debat en de politieke besluitvorming rondom wind op zee Mogelijkheden en beperkingen van MKBA s 04/11/2014, KIVI, Den Haag Discussie over voor- en nadelen van windenergie

Nadere informatie

Instruction project completion report

Instruction project completion report Instruction project completion report The project completion report is in fact a final progress report providing a comparison between the start of the project and the situation at the end of the project.

Nadere informatie

The role of local municipalities and labor market regions in adult education: monitoring quality

The role of local municipalities and labor market regions in adult education: monitoring quality Deze dia-indeling is zo gemaakt dat zelf een afbeelding kan worden geplaatst. Klik met de rechtermuisknop in de achtergrond en kies Achtergrond opmaken. Klik op Opvulling met figuur of bitmappatroon en

Nadere informatie

SAMPLE 11 = + 11 = + + Exploring Combinations of Ten + + = = + + = + = = + = = 11. Step Up. Step Ahead

SAMPLE 11 = + 11 = + + Exploring Combinations of Ten + + = = + + = + = = + = = 11. Step Up. Step Ahead 7.1 Exploring Combinations of Ten Look at these cubes. 2. Color some of the cubes to make three parts. Then write a matching sentence. 10 What addition sentence matches the picture? How else could you

Nadere informatie

(1) De hoofdfunctie van ons gezelschap is het aanbieden van onderwijs. (2) Ons gezelschap is er om kunsteducatie te verbeteren

(1) De hoofdfunctie van ons gezelschap is het aanbieden van onderwijs. (2) Ons gezelschap is er om kunsteducatie te verbeteren (1) De hoofdfunctie van ons gezelschap is het aanbieden van onderwijs (2) Ons gezelschap is er om kunsteducatie te verbeteren (3) Ons gezelschap helpt gemeenschappen te vormen en te binden (4) De producties

Nadere informatie

Vlaams Kenniscentrum water. Van projectidee tot projectconsortium

Vlaams Kenniscentrum water. Van projectidee tot projectconsortium Vlaams Kenniscentrum water Van projectidee tot projectconsortium ca. 600 calls -> 96 calls Intern gebruik -> nuttig voor Vlaanderen 96 calls -> 34 calls -> 6 thema s o o o o o o Sustainable rural development

Nadere informatie

Biobased economy vanuit ketenperspectief. Woody Maijers Lector Integrale voedsel- en productieketens Directeur van De Ketencoach

Biobased economy vanuit ketenperspectief. Woody Maijers Lector Integrale voedsel- en productieketens Directeur van De Ketencoach Biobased economy vanuit ketenperspectief Woody Maijers Lector Integrale voedsel- en productieketens Directeur van De Ketencoach 1 Van lineair naar circulair 2 Van ketens naar netwerken Productie biomassa

Nadere informatie

AdVISHE: Assessment of the Validation Status of Health- Economic Decision Models

AdVISHE: Assessment of the Validation Status of Health- Economic Decision Models AdVISHE: Assessment of the Validation Status of Health- Economic Decision Models Pepijn Vemer, George van Voorn, Isaac Corro Ramos, Maiwenn Al, Talitha Feenstra Rationale In theorie: Doe alles! Een model

Nadere informatie

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten.

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten. Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten. The Effect of Difference in Peer and Parent Social Influences on Adolescent Alcohol Use. Nadine

Nadere informatie

Ius Commune Training Programme 2015-2016 Amsterdam Masterclass 16 June 2016

Ius Commune Training Programme 2015-2016 Amsterdam Masterclass 16 June 2016 www.iuscommune.eu Dear Ius Commune PhD researchers, You are kindly invited to attend the Ius Commune Amsterdam Masterclass for PhD researchers, which will take place on Thursday 16 June 2016. During this

Nadere informatie