SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS in het bevoegdheidsincident in hoger beroep tussen. A., tevens handelend onder de naam B., hierna te noemen A.

Transcriptie

1 Nr SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS in het bevoegdheidsincident in hoger beroep tussen A., tevens handelend onder de naam B., hierna te noemen A., a p p e l l a n t e, gemachtigde: mr. M. Bonefaas, advocaat te Hoorn en C., D., hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud te noemen C., g e ï n t i m e e r d e n, gemachtigde: mr. F.I. Fehres, advocaat te Amsterdam. HET SCHEIDSGERECHT 1. Ondergetekenden, MR. W. TEN CATE, lid-jurist van het College van Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, J.L. WALVISCH en ING. J.A.G. VAN OOSTRUM, beiden lid-deskundige van dit College, zijn door de voor-zitter van deze Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot scheidslieden in dit geschil in hoger beroep. Appelarbiters hebben hun benoeming schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 17 oktober 2012 is daarvan mededeling gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het scheidsgerecht toegevoegd mevrouw mr. C. de Vries-Stobbe, secretaris van de Raad. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE 2. Bij ongedateerde memorie van grieven, met productie 21 (doorgenummerd op de eigen producties in eerste aanleg), binnengekomen bij het secretariaat van de Raad op 14 augustus 2012, is A. in hoger beroep gekomen van het scheidsrechterlijk incidenteel vonnis d.d. 26 juli 2012, nummer , gewezen door mr. K.E. Mollema, lid-jurist van het College van Arbiters van de Raad, in het geschil tussen A. en C.. A. heeft het procesdossier van het geschil in eerste aanleg overgelegd.

2 2 3. Voor de loop van het geding wordt verder verwezen naar de volgende stukken: - de memorie van antwoord, met productie 11 (doorgenummerd op de eigen producties in eerste aanleg); - de pleitnotities met productie 22 van mr. Bonefaas; - de pleitnotities van mr. Fehres. 4. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgevonden op woensdag 19 december DE GRONDEN VAN DE BESLISSING 5. De memorie van grieven is binnen drie maanden na datum van het beroepen vonnis binnengekomen bij het secretariaat van de Raad, zodat A. in zoverre ontvankelijk is in haar appel. 6. De bevoegdheid van de arbiter in eerste aanleg en van appelarbiters tot beslechting van het onderhavige geschil bij scheidsrechterlijk vonnis wordt door C. betwist. In eerste aanleg is hij in het gelijk gesteld. 7. Het dictum van het vonnis waarvan beroep luidt: DE BESLISSING De ondergetekende, rechtdoende: VERKLAART ZICH ONBEVOEGD kennis te nemen van het geschil tussen partijen en dat geschil te beslechten bij scheidsrechterlijk vonnis; VEROORDEELT A. om ter verrekening van de kosten van dit incident aan C. te betalen 1.800,00 (eenduizend achthonderd euro). 8. A. kan zich niet verenigen met het vonnis in eerste aanleg en heeft daartegen twee grieven ingesteld, althans ter zitting heeft zij desgevraagd toegelicht dat de ongenummerde cursief gedrukte tussenkopjes in haar memorie van grieven de grieven zijn. Deze zijn: 1. Wel degelijk contractsovername en 2. Nadere verweren tegen de bevoegdheid. De aldus begrepen grieven zullen hierna behandeld worden.

3 3 Grief 1 Wel degelijk contractsovername. 9. A. baseert de bevoegdheid van de Raad op een aannemingsovereenkomst van 25 augustus 2010 ter zake van verbouwingswerkzaamheden aan de woning van C., waarop volgens A. de Algemene Voorwaarden voor Aannemingen in het bouwbedrijf 1992 (AVA 1992) van toepassing zijn verklaard. In de AVA 1992 is een arbitraal beding opgenomen dat verwijst naar de Raad en zijn statuten, op grond waarvan arbiters bevoegd zouden zijn. Deze aannemingsovereenkomst is, volgens A., gesloten tussen C. en E. te X. (hierna: het bouwbedrijf), welk bedrijf op 5 april 2011 failliet is verklaard. A. heeft alle rechten en verplichtingen ten aanzien van het project C. uit de boedel van het bouwbedrijf overgenomen, aldus A. 10. Bij productie 4 bij memorie van eis in eerste aanleg heeft A. overgelegd een factuur van de curator van het bouwbedrijf, waarmee althans volgens A. - de curator een deel van het onderhanden werk, een deel van de debiteurenportefeuille van het bouwbedrijf en bedrijfsobligaties heeft verkocht aan F. te X. (hierna: de holding). Bij productie 21 heeft A. een memorandum van de accountant van A. overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat de holding namens A. het onderhanden werk, de debiteuren en de bedrijfsobligaties van de curator heeft overgenomen en dat de holding de koopprijs aan de curator heeft voldaan. In het memorandum beschrijft de accountant dat de overname van het onderhanden werk, bedrijfsobligaties en de debiteurenportefeuille door de holding zijn overgedragen aan A. via een rekening courantboeking. Volgens A. moet de factuur van de curator in samenhang met het memorandum van de accountant worden beschouwd. Hieruit volgt volgens A. dat de rechten en verplichtingen van het bouwbedrijf op haar zijn overgegaan. 11. Appelarbiters zijn van oordeel dat de factuur van de curator niet heeft te gelden als een schriftelijke akte van contractsoverneming als bedoeld in artikel 6:159 lid 1 BW, noodzakelijk voor een rechtsgeldige contractsovername. De factuur maakt, zoals gezegd, melding van de posten Onderhanden werk, Debiteurenportefeuille en Bedrijfsobligaties, niet meer en niet minder. De factuur is onvoldoende bepaald om te kunnen worden beschouwd als akte van con-

4 4 tractsoverneming, zo maakt de factuur niet duidelijk wat er precies is verkocht en in hoeverre het verkochte betrekking heeft op C.. Daarenboven is de factuur gericht aan de holding en niet aan A., zodat daarmee reeds daarom geen contractsoverneming tussen de curator en A. tot stand kan zijn gekomen. Van een akte van contractsoverneming tussen de holding en A. is appelarbiters niets gebleken en dat sprake is van een dergelijke akte is door A. ook niet gesteld. Een boeking in rekening courant, wat daar verder ook van moge zijn, heeft als zodanig niet te gelden. Dat de holding namens A. de koop met de curator sloot, zoals A. betoogt, volgt nergens uit. Dit betekent dat appelarbiters het oordeel van arbiter in eerste aanleg volgen dat niet is gebleken dat de rechten en verplichtingen van het bouwbedrijf zijn overgedragen aan A. en er dus van contractsoverneming door A. geen sprake is. De overige onderdelen van grief 1, als ook grief 2 die slechts de subsidiaire standpunten van C. bespreekt en bestrijdt - kunnen dan ook onbesproken blijven. Ten overvloede is op te merken dat gesteld noch gebleken is dat er rechtstreeks tussen A. en C. een arbitrageovereenkomst tot stand zou zijn gekomen. Appelarbiters zullen het vonnis in eerste aanleg bekrachtigen. de proceskosten in appel en overige vorderingen 12. Nu A. in appel in het ongelijk is gesteld, achten appelarbiters het billijk dat A. de proceskosten in appel draagt. 13. De door de Raad gemaakte kosten in appel hebben tot en met het depot van dit incidentele vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam bij moderatie 2.750,00 (waarvan 456,97 aan btw) bedragen en zijn verrekend met de door A. gedane storting. Appelarbiters bepalen de tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand van A. in appel, in billijkheid op 1.800, Ter zake van de proceskosten in appel dient derhalve door A. aan C. te worden voldaan 1.800,00. DE BESLISSING Appelarbiters, rechtdoende in hoger beroep:

5 5 BEKRACHTIGEN het vonnis waarvan beroep; VEROORDELEN A. ter verrekening van de proceskosten in appel aan C. te betalen 1.800,00 (eenduizend achthonderd euro); Aldus gewezen te Amsterdam, 12 februari 2013 w.g. W. ten Cate w.g. J.L. Walvisch w.g. J.A.G. van Oostrum