NOTA. Studentenbevraging onderwijs binnen FEB. Studenten FEB FPOC FEB c.c. 6

Transcriptie

1 FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN NAAMSESTRAAT LEUVEN, BELGIË DATUM C.C. TAL Studenten FEB FPOC FEB c.c. 6 NOTA Studentenbevraging onderwijs binnen FEB Deze nota omvat de facultaire afspraken i.v.m. de universiteitsbrede studentenbevraging onderwijs (SBO). De nota geeft achtereenvolgens de vragenlijst, afspraken rond periodiciteit van de bevraging en de opvolging van de resultaten weer. 1. Vragenlijst Binnen FEB wordt onderstaande vragenlijst gehanteerd. 1. De docent(e) gaf goed les. 2. De docent(e) bracht de leerstof op een duidelijke manier over. 3. De docent(e) stond open voor vragen, opmerkingen en suggesties van studenten. 4. De docent(e) communiceerde goed over de afspraken en praktische organisatie (o.a. syllabus, cursusmateriaal, examen) van dit opleidingsonderdeel. 5. Het studiemateriaal (cursus, slides, Toledo,..) vormde een goede basis voor het verwerken van de leerstof. 6. Dit vak was logisch opgebouwd. 7. De moeilijkheidsgraad van dit vak was aanvaardbaar (niet te makkelijk en niet te moeilijk). 8. De reële studiebelasting van dit vak (zoals het voorbereiden en bijwonen van lessen, maken van opdrachten, studeren, afleggen van examen, ) komt goed overeen met de toegewezen studiepunten (1 studiepunt = 25-30u). 9. De docent(e) maakte duidelijk wat ik moest kennen en kunnen voor dit vak. 10. Het examen/de evaluatie was in lijn met wat ik moest kennen en kunnen voor dit vak. 11. In de loop van het semester bood de docent(e) de mogelijkheid aan om mijn vorderingen na te gaan (via vragen van de docent(e), oefeningen, discussiefora, tussentijdse feedback). 12. De docent(e) overtuigde mij van het belang van dit vak in het geheel van de opleiding. 13. De docent(e) kon zich goed uitdrukken in de taal waarin hij/zij doceerde. 14. In dit vak heb ik veel bijgeleerd. 15. Ik ben tevreden over de kwaliteit van het onderwijs in dit vak. Naast deze 15 stellingen die beoordeeld worden aan de hand van een antwoordschaal van 1 (= helemaal niet akkoord) tot 6 (= helemaal akkoord), wordt sinds ook een bijkomende universiteitsbrede stelling rond studeerbaarheid voorgelegd aan de studenten met een vijfpuntsantwoordschaal gaande van -2 (= veel minder) tot 2 (= veel meer):

2 2 In verhouding tot het aantal studiepunten was mijn tijdsbesteding voor dit vak (zoals het voorbereiden en bijwonen van lessen, maken van opdrachten, studeren, afleggen van examen, ) 1 Naast de gesloten vragen worden tenslotte ook nog twee open vragen voorgelegd: Welke aspecten van dit vak vind je goed en moeten zeker behouden blijven (max. 3)? Welke aspecten van dit vak vind je minder goed en zijn voor verbetering vatbaar (max. 3; Geef eventueel suggesties ter verbetering.)? Bovenstaande vragenlijst wordt binnen FEB gehanteerd voor alle OPO s. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt op basis van werkvorm en/of het opleidingsniveau (bachelor/master). Bijkomende bevragingen voor OPO s met een bijzondere werkvorm (bv. Blended Learning) zijn steeds mogelijk via andere kanalen. Zo neemt FEB al een aparte bevraging af voor bachelor- en masterproeven. 2. Periodiciteit: Sinds wordt voor de SBO gewerkt met een driejaarlijkse bevragingscyclus, waarbij elke jaar een deel van de OPO s bevraagd wordt. Hierbij wordt aan de faculteiten gevraagd om rekening te houden met volgende criteria: redelijke spreiding aantal te bevragen OPO s per student elk OPO moet minstens om de drie jaar bevraagd worden nieuwe OPO s of nieuwe docenten worden meteen bevraagd OPO s die bij een vorige bevraging als eindwaardering bijsturing noodzakelijk kregen moeten meteen herbevraagd worden Om een uitspraak te kunnen doen over het volledige onderwijspakket van een docent, worden binnen FEB de bevragingen zoveel mogelijk geclusterd per docent. Elke campus werkt hierbij zelf een cyclus uit voor drie jaar die, indien nodig, elk jaar kan bijgesteld worden. Vanaf zal er naar gestreefd worden om docenten die onderwijsopdrachten op meerdere campussen binnen FEB verzorgen, over de campussen heen binnen een zelfde academiejaar te bevragen, zodat we tot één facultaire eindwaardering kunnen komen per docent (cf. infra). Nieuwe OPO s of nieuwe docenten worden meteen in het eerste jaar dat ze gedoceerd worden of doceren, bevraagd. Net zoals voor de andere bevragingen stromen de resultaten door naar het personeelsdossier tenzij de campusdecaan hier, om gemotiveerde redenen, anders over beslist. Wat betreft de herbevragingen worden binnen FEB volgende criteria gehanteerd: Alle OPO s die een D-score krijgen worden het jaar nadien opnieuw bevraagd. Indien een docent als globale eindwaardering een C- of D-score krijgt, worden alle OPO s van de docent het jaar nadien opnieuw bevraagd. Indien een docent als globale eindwaardering een A- of B-score krijgt maar voor één of meerdere OPO s een C-score krijgt, wordt het jaar nadien geen herbevraging voorzien. 1 Ondanks de overlap tussen de facultaire vraag 8 en deze bijkomende universiteitsbrede vraag rond studeerbaarheid, wenst de faculteit vraag 8 te behouden. Studeerbaarheid van een OPO is een element dat docenten dienen te bewaken en dat daarom ook meegenomen wordt bij het uitspreken van een eindwaardering. Door de aparte antwoordschaal van de universiteitsbrede vraag is het niet evident om de score op deze vraag mee te nemen voor het bepalen van deze eindwaarderingen en zal hiervoor daarom enkel vraag 8 meegenomen worden. De universiteitsbrede vraag geeft docenten bij een mindere score op vraag 8 wel bijkomende informatie over het te hoog of te laag zijn van de studielast (iets wat niet kan afgeleid worden uit vraag 8).

3 3 3. Criteria voor eindwaardering en representativiteit van de resultaten Op basis van de resultaten van de SBO wordt voor elke docent een eindwaardering uitgesproken met betrekking tot zijn/haar onderwijsopdracht. Voor het uitspreken van deze eindwaardering wordt gewerkt met 4 beoordelingscategorieën: Bijzondere waardering (A) Waardering (B) Waardering met aandachtspunten (C) Bijsturing noodzakelijk (D) Elke faculteit bepaalt zelf de criteria voor het toekennen van deze eindwaarderingen. Binnen FEB wordt per docent de gemiddelde score berekend per vraag over de verschillende OPO s heen alsook een gemiddelde score over alle vragen (met uitzondering van vraag 13 en 15) en alle OPO s heen. Op basis van deze gemiddelde scores en aan de hand van onderstaande criteria kan dan een eindwaardering uitgesproken worden: A= minimum 5 op V15 2 of als berekende gemiddelde tevredenheid, bevestigd door minimum 7 keer minimum 5 op V1-V12 en V14 3 B = minimum 4 op V15 of als berekende gemiddelde tevredenheid, bevestigd door minimum 7 keer minimum 4 op V1-V12 en V14 C = minimum 3,50 op V15 of als berekende gemiddelde tevredenheid, bevestigd door minimum 7 keer minimum 3,50 op V1-V12 en V14 D = score <3,50 op V15 en < 3,5 als berekende gemiddelde tevredenheid, bevestigd door minimum 7 keer score <3,50 op V1-V12 en V14 Concreet wordt volgende beslissingsboom gehanteerd, waarbij V i staat voor de gemiddelde score op vraag i voor een bepaalde docent en BGT ( berekende gemiddelde tevredenheid ) voor de gemiddelde score overheen alle vragen (uitgezonderd vraag 13 en 15) en OPO s van deze docent. 2 Vraag 15 is de algemene tevredenheidsvraag die elke faculteit moet opnemen als laatste vraag en die peilt naar de onderwijskwaliteit binnen het OPO. 3 V13, die peilt naar de kennis van de onderwijstaal wordt wel opgenomen om eventuele problemen te detecteren, maar wordt niet meegerekend in het resultaat om niet te discrimineren tussen docenten die in het Nederlands doceren en docenten die in het Engels doceren.

4 4 Van bovenstaande criteria kan afgeweken worden als de score van één of meerdere OPO s sterk afwijkt van de gemiddelde scores over alle OPO s heen. Bij het uitspreken van de eindwaardering wordt in de mate van het mogelijke rekening gehouden met de volledige onderwijsopdracht van een docent. Zo worden, waar nodig, behaalde scores uit eerdere bevragingsrondes meegenomen bij het uitspreken van de eindwaardering (bv. indien een docent in een bepaald jaar maar voor één OPO bevraagd wordt terwijl hij/zij meerdere OPO s doceert). Waar nodig wordt bij het uitspreken van de eindwaardering ook rekening gehouden met de antwoorden van de studenten op de open vragen en de opmerkingen/feedback die de docent zelf heeft ingevoerd m.b.t. de resultaten van de bevraging. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer de gemiddelde score van een docent dicht aanleunt tegen de grens tussen twee categorieën van eindwaardering of wanneer er twijfels zijn bij de representativiteit van de scores. Er kan voor elk OPO ook rekening gehouden worden met de spreiding van de scores op een bepaalde vraag en/of met het verschil tussen de scores toegekend door studenten die op het OPO geslaagd waren en diegenen die niet geslaagd waren. Met betrekking tot de responsgraad wenst FEB geen strikte criteria te hanteren. Als richtlijn wordt een responsgraad van 20% met minstens 10 respondenten gehanteerd maar hier kan van afgeweken worden, bijvoorbeeld indien meerdere OPO s met weinig respondenten een consistent resultaat geven voor de docent. Bij twijfel wordt beslist in het voordeel van de docent, i.e. we spreken in dat geval eerder geen oordeel uit dan een negatief, maar indien redelijke evidentie bestaat voor een positief oordeel, wordt dit wel uitgesproken, ondanks een lage responsgraad. De Academische Raad acht het in ieder geval wenselijk om resultaten van de bevraging altijd te bekijken, ongeacht de responsgraad. Ze wijst er bovendien op dat de faculteiten zich voor het inschatten van de representativiteit niet enkel moeten baseren op de responsgraad maar hierbij ook rekening kunnen houden met volgende factoren: Consistentie van de kwantitatieve resultaten (spreiding van de antwoorden) Consistentie van de kwantitatieve en de kwalitatieve gegevens Vergelijking profiel respondenten en niet respondenten (bv. op basis van het behaalde cijfer) Indien de POC-subcommissie geen eindwaardering kan uitspreken, kan zij beslissen om het volgende academiejaar een nieuwe bevraging af te nemen bij alle OPO s van de betrokken docent. 4. Bespreking en opvolging resultaten De resultaten van de SBO moeten besproken worden binnen de verantwoordelijke POC-subcommissie die, op basis van de op voorhand vastgelegde criteria, de eindwaardering uitspreekt. Binnen FEB wordt gewerkt met drie POC-subcommissies (één voor Antwerpen, één voor Brussel en één voor Leuven en Kortrijk) die instaan voor de bespreking van de resultaten en het uitspreken van de eindwaardering voor de docenten van de eigen campus. Daarnaast wordt er vanaf de bevragingsronde in ook gewerkt met een facultaire subcommissie die, op basis van de adviezen van de POC-subcommissies per campus, een eindwaardering uitspreekt voor docenten die op meerdere campussen doceren. Volgens de richtlijnen van de KU Leuven moet een POC-subcommissie bestaan uit een voorzitter (ZAPlid), ten minste 1 ander ZAP-lid, ten minste 1 AAP/BAP-lid en ten minste twee studenten. Om de consistentie te bewaken wordt er binnen FEB naar gestreefd om binnen een bevragingscyclus van 3 jaar de samenstelling van de subcommissie niet te sterk te wijzigingen. Daarnaast is het aangewezen dat de subcommissie zo wordt samengesteld dat er voor elke opleiding en/of specialisatietraject minstens 1 lid van de subcommissie vertrouwd is met de OPO s en kenmerken van de opleiding/specialisatie om de resultaten van de bevraging in de juiste context te kunnen plaatsen. Voor FEB Leuven/Kortrijk wordt de subcommissie als volgt samengesteld: Campusvicedecaan onderwijs (= voorzitter)

5 5 Programmadirecteurs (ZAP-leden) + eventueel bijkomende ZAP-leden om de vertegenwoordiging van alle OE s te verzekeren en de context van alle OPO s af te dekken 3 studenten (bachelors, kernmasters, zij-instroommasters) 1 AAP/BAP-lid Stafmedewerker Onderwijs (= secretaris) Vicedecaan onderwijs (= waarnemer) Voor FEB Brussel wordt volgende samenstelling gehanteerd: Campusvicedecaan onderwijs (= voorzitter) Programmadirecteurs Bijkomende ZAP/OP3 leden om de vertegenwoordiging van alle OE s te verzekeren 1 AAP/BAP lid 3 studenten (bachelors, masters, schakel) HR-verantwoordelijke/Stafmedewerker Onderwijs (=secretaris) Vicedecaan onderwijs (=waarnemer) Voor FEB Antwerpen is de samenstelling als volgt: Campusvicedecaan onderwijs (= voorzitter) (Co-) programmadirecteur HW Bijkomende ZAP/OP3 leden om de vertegenwoordiging van alle OE s te verzekeren 1 AAP/BAP lid 3 studenten (bachelor, master, schakel) Stafmedewerker onderwijs (= secretaris) Vicedecaan onderwijs (= waarnemer) De facultaire subcommissie omvat volgende leden: Vicedecaan onderwijs (=voorzitter) Campusvicedecanen onderwijs 1 AAP/BAP lid (bij voorkeur vertegenwoordiger FPOC) 3 studenten (bij voorkeur campusvertegenwoordigers FPOC) Facultaire coördinator SBO (= secretaris) Aan alle leden van de subcommissie wordt gevraagd een vertrouwelijkheidsdocument te ondertekenen waarin ze aangeven de resultaten van de bevraging en de bespreking ervan voor zich te houden. Na de bespreking van de resultaten en het uitspreken van de eindwaardering worden de eindwaarderingen ingevoerd via KU Loket waarna de campusdecanen en decaan inzage krijgen in de resultaten en uitgesproken eindwaarderingen. Docenten die bijsturing noodzakelijk gekregen hebben als eindwaardering, worden door de campusdecaan uitgenodigd om te bespreken wat de problemen zijn en hoe deze geremedieerd kunnen worden. Docenten die als eindwaardering waardering met aandachtspunten gekregen hebben, worden geadviseerd om contact op te nemen met de campusvicedecaan onderwijs of de voorzitter van de OE/OG om te bespreken hoe aan deze aandachtspunten gewerkt kan worden. De resultaten en eindwaardering stromen (tenzij de campusdecaan hier anders over beslist, cf. supra) ten slotte door naar het personeelsdossier en spelen, naast andere elementen in het onderwijsdossier van de docent (bv. een onderwijsportfolio), een rol bij evaluaties, bevorderingsaanvragen en inzappingsdossiers. Zo is binnen FEB het behalen van een B-score bij de SBO een noodzakelijke voorwaarde voor een bevordering.