De antiwitwaswetgeving : Reglement. en Toelichtingsnota voor de leden van het BIBF

Transcriptie

1 BIBF Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten INHOUD p. 1/ De antiwitwaswetgeving : Reglement en Toelichtingsnota voor de leden van het BIBF p. 5/ Btw maatstaf van heffing niet-belastbare prijsverminderingen p. 7/ Studiedag wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen De antiwitwaswetgeving : Reglement en Toelichtingsnota voor de leden van het BIBF De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme legt de leden van het BIBF onder meer op om hun cliënten te identificeren en vermoedelijke witwasoperaties te melden aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI). Deze wet is ingrijpend gewijzigd bij wet van 18 januari Voor een beknopt doch volledig overzicht van de verplichtingen die de erkende boekhouders en erkende boekhoudersfiscalisten moeten naleven wordt verwezen naar het uitstekende artikel van Jan Van Droogbroeck 2 dat hierover verschenen is in Pacioli, 2010, nr. 301, alsook de uitgebreide overzichtsnota gepubliceerd door de CFI 3. 1 Wet 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van vennootschappen (BS 26 januari 2010). 2 J. VAN DROOGBROECK, De verplichtingen van de leden van het BIBF inzake de bestrijding van witwassen na de wet van 18 januari 2010, Pacioli, 2010, nr. 301 ook op 3 C. GRIJSEELS, Artikelsgewijs overzicht en bespreking van de door de wet van 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van Vennootschappen, aangebrachte wijzigingen aan het preventief anti-witwasdispositief, Brussel, uitgave CFI, 2010 (te consulteren op de website CFI : of via 1. Inleiding Eén van die ingrijpende wijzigingen betreft de verplichting voor het Instituut der Bedrijfsrevisoren, het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten en het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten, een reglement uit te werken betreffende de toepassingsmodaliteiten van Hoofdstuk II van de Wet van 11 januari 1993 en in het bijzonder betreffende : klantenonderzoek (identificatie en nazicht ervan) ten aanzien van cliënten, hun lasthebbers en de uiteindelijke begunstigden van de cliënten, de bewaring van de gegevens en bewijsstukken verzameld bij de identificatie en verificatie ; klantenonderzoek (voortdurende waakzaamheid) ten aanzien van de verrichtingen en de zakelijke relaties en bewaring van de gegevens en documenten bekomen naar aanleiding van dit onderzoek. Dit reglement heeft echter geen betrekking op de andere verplichtingen, zoals de meldingsplicht voorzien in de artikelen 26 tot 28 van de Wet. Ter zake verwijzen de Instituten naar de specifieke Toelichtingnota s van de CFI ( en P Afgiftekantoor 9000 Gent X Tweewekelijks Verschijnt niet in juli 1

2 Daar de vereisten die door de Wet van 11 januari 1993 worden opgelegd dezelfde zijn voor alle economische beroepen hebben de drie Instituten beslist om homogene uitvoering te geven aan hoofdstuk II van de Wet en een gemeenschappelijk reglement uit te werken. Ten dien einde werd een werkgroep samengesteld met vertegenwoordigers van de drie Instituten 4. De tekst van het Reglement is dus gemeenschappelijk voor de drie Instituten en werd op 28 januari 2011 goedgekeurd door de Nationale Raad van het BIBF. De tekst kan men terugvinden op Net zoals een wettekst is het reglement in eerder algemene bewoordingen opgesteld. Daarom heeft de Interinstitutenwerkgroep beslist tevens een aantal bepalingen van dit reglement nader toe te lichten in een reeks van toelichtingsnota s en waar nodig deze aan te vullen met praktische instrumenten, zoals modelformulieren, schema s en beslissingsbomen. Zonet is een eerste Toelichtingsnota (zie verschenen. In deze nota wordt in hoofdorde aandacht besteed aan de vereisten inzake identificatie en verificatie, interne kantoororganisatie en de basisprincipes inzake de risicogeoriënteerde aanpak («risk based approach»). Deze nota werd tevens aangevuld met een aantal modelformulieren en schema s. Op de website van het BIBF werden tevens een aantal beslissingsbomen ter beschikking gesteld. Net zoals het Reglement is ook deze Toelichtingsnota de vrucht van de samenwerking tussen de drie Instituten en is de tekst gemeenschappelijk. Wel werden in de versie voor de leden van het IAB & IBR rekening gehouden met de eigenheden van hun beroep. De antiwitwaswetgeving besteedt veel aandacht aan de preventieve aspecten en vraagt dat zij die de wet moeten toepassen, zoals de erkende boekhouders (-fiscalisten), t.a.v. hun cliënten en de door deze uitgevoerde verrichtingen steeds een bijzondere waakzaamheid aan de dag leggen. Een aantal van deze verplichtingen waren vroeger al van toepassing op o.a. de banken en werden door de wijzigingen in 2010 thans uitgebreid naar de economische beroepen. Om het preventieve doel te bereiken legt de wetgever aan de leden van het BIBF een aantal verplichtingen op. Een bespreking van de wetstechnische aspecten van deze maatregelen kan men terugvinden in het aangehaalde artikel van Jan Van Droogbroeck. Een aantal van deze maatregelen hebben een bijkomende uitwerking gekregen via het Reglement alsook deze Toelichtingsnota en worden hierna kort toegelicht. 2. Klantenonderzoek 2.1. Identificatie van de cliënt (art. 7 Wet 11 januari 1993) Artikel 7 van de Wet van 11 januari 1993 verplicht de beroepsbeoefenaar de identiteit van de cliënt en zijn lasthebbers vast te stellen en te verifiëren doch bepaalt niet hoe en wanneer dit in concreto moet gebeuren. De hoofdstukken 3 en 4 van het Reglement en hoofdstuk 4 van de Toelichtingsnota werken deze verplichtingen verder uit en dit zowel voor nieuwe cliënten als voor bestaande cliënten. In beginsel dient het vaststellen en de verificatie van de identiteit van de cliënt te gebeuren ALVO- RENS de zakenrelatie een aanvang neemt. Ter zake moet de beroepsbeoefenaar vaststellen wie (= voornaam, naam, geboorteplaats en -datum voor natuurlijke personen) de cliënt is en in de mate van het mogelijk waar deze woont. Deze gegevens moeten ook geverifieerd worden. Het Reglement bepaalt dat de wijze van verificatie in essentie zal afhangen van de al dan niet fysieke aanwezigheid van de cliënt en heeft dit voor beide situaties uitgebreid uitgewerkt en dit zowel voor natuurlijke personen als voor rechtspersonen. Als de cliënt aanwezig is (= face-to-face identificatie) zal de beroepsbeoefenaar aan de cliënt of zijn lasthebber vragen om een identiteitskaart of een ander bewijskrachtig stuk (paspoort, rijbewijs,...) voor te leggen. Is de cliënt of lasthebber een rechtspersoon, dan zal de identiteit bij voorbeeld blijken uit een kopie van de statuten, of uit in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad gepubliceerde uittreksels. 4 voor het BIBF : Maria Ploumen en Frank Haemers, voor het IAB : Jos De Blay (voorzitter van de werkgroep) en Roger Lassaux, voor het IBR : Thierry Dupont. De werkgroep werd verder ook bijgestaan door Patrick Van Haudt (IAB), Ludo Van Den Bossche (IAB), Philippe Mayaert (IBR) en Serge Sacré (IBR). Wanneer de cliënt niet aanwezig is kan deze op afstand geïdentificeerd worden aan de hand van bv. een elektronische identiteitskaart. 2

3 Ter zake kan verwezen worden naar het model van opdrachtbrief dat men kan vinden op Daar wordt in de fiche «Identificatie» afzonderlijk aandacht besteed aan deze vereisten en kan men ook doorklikken naar het reglement, toelichtingsnota en formulieren op de website van het Instituut. Om de toepassing van de wet en het reglement zo concreet mogelijk te maken werden enerzijds modelformulieren, schema s en beslissingsbomen ontwikkeld. Deze laatsten bieden een eenvoudig visueel overzicht van de te volgen stappen bij de identificatie van cliënten en hun uiteindelijke begunstigden en kan men terugvinden op De formulieren en schema s kan men terugvinden in de Toelichtingsnota. De formulieren kan men tevens afzonderlijk downloaden op Deze formulieren zijn louter een model en het gebruik ervan is zeker geen verplichting. Als u op kantoor al administratiesoftware gebruikt, kan u aan de hand van de formulieren nagaan of deze software uw kantoor toelaat de wettelijk en reglementaire verplichtingen toe te passen. Ten slotte nog dit : als de identificatie en/of verificatie niet mogelijk is, mag men geen zakenrelatie aanknopen. M.a.w. een potentiële cliënt waar u niet van weet wie hij/ zij eigenlijk is kan nooit een effectieve cliënt worden en mag dus geen deel uitmaken van uw klantenbestand! 2.2. Identificatie van de uiteindelijke begunstigde (art. 8 Wet 11 januari 1993) De wetgever besteedt niet alleen aandacht aan de cliënt en de lasthebber maar ook aan de uiteindelijke begunstigde 5, zijnde ofwel : 1 een derde, natuurlijke persoon, voor wiens rekening of ten gunste van wie de cliënt een zakenrelatie met de beroepsbeoefenaar aangaat of verzoekt een bepaalde verrichting uit te voeren. De cliënt handelt hier slechts voor een derde, die economisch het meeste voordeel haalt uit de te verrichten opdracht ; 2 een derde, natuurlijke persoon, fungeert als de uiteindelijke begunstigde als hij de cliënt bezit of controleert. Het gaat hier om een natuurlijke persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks meer dan 25 % van de aandelen of stemrechten van 5 Vaak spreekt men van Ultimate Beneficial Owner of UBO. die vennootschap bezit of de controle heeft over het bestuur van de vennootschap. Voor andere rechtspersonen, zoals vzw s en stichtingen, gelden gelijkaardige regels. Bij de identificatie en verificatie van de identiteit van de uiteindelijke begunstigde past de beroepsbeoefenaar in beginsel de regels toe die gelden t.a.v. de cliënt, zij het dat deze voor bepaalde aspecten niet zo vergaat als bij cliënten 6 en het eerder een inspanningsverbintenis is dan een resultaatsverbintenis (=verplichting). Belangrijk hier is dat deze informatie grotendeels door de cliënt zelf zal aangebracht moeten worden. Daarom werd door de drie Instituten een model 7 ontwikkeld dat de cliënt moet toelaten de beroepsbeoefenaar de vereiste gegevens te bezorgen. Dit model, geïnspireerd op wat gebruikt wordt in de bancaire sector, dient door de cliënt ingevuld en ondertekend te worden. Indien er onder uw cliënten NV s zijn moet de aandacht gevestigd worden op het nieuwe artikel 515bis W.Venn. dat bepaalt dat deze (de NV) moet worden ingelicht over elke verkrijging van stemrechtverlenende effecten, als deze transactie leidt tot het bereiken of het overschrijden van de wettelijke drempel van 25 % van het totaal aantal stemrechten. De vennootschap moet ook worden ingelicht wanneer als gevolg van een overdracht van effecten het totaal aantal stemrechten dat een persoon bezit onder deze drempel zakt. Op die manier zal binnen de NV op eenvoudige wijze kunnen bepaald worden wie haar uiteindelijke begunstigde zijn. Indien de beroepsbeoefenaar geen klantenonderzoek naar de uiteindelijke begunstigde kan verrichten mag hij geen zakelijke relatie met de cliënt aangaan, of deze nog langer in stand houden, of de gevraagde verrichting niet uitvoeren. Hetzelfde geldt als de cliënt weigert inlichtingen mee te delen over de identiteit van de uiteindelijke begunstigde of als de meegedeelde informatie niet pertinent of ongeloofwaardig is. De beroepsbeoefenaar moet ook nagaan of een melding aan de CFI in deze situatie aangewezen is. 6 Zo moet men enkel in de mate van het mogelijk gegevens inzake geboorteplaats en -datum trachten te bekomen. 7 Verklaring UBO. 3

4 3. De «Risk based approach» of «risicogeoriënteerde aanpak» Eén van de rode draden doorheen de huidige antiwitwaswetgeving is het begrip «risk based approach». Ook in het Reglement (zie o.a. Hoofdstukken 8 & 9) en in de Toelichtingsnota (Hoofdstuk 5) wordt hier ruim aandacht aan besteed en werden een aantal indicatoren in kaart gebracht Het vereenvoudigd en verscherpt klantenonderzoek (art. 11 en 12 Wet 11 januari 1993) Dit houdt in dat bij het klantenonderzoek (zowel bij het begin van de zakenrelatie als in de loop ervan) steeds rekening wordt gehouden met het risico op het witwassen van geld en dit in functie van het profiel van de cliënt of de aard van te verrichten opdracht. De vaststelling van een laag witwasrisico zal tot gevolg hebben dat een vereenvoudigd klantenonderzoek mogelijk is en dat niet moet worden overgaan tot de identificatie en de identiteitsverificatie van bepaalde categorieën van personen of verrichtingen. Ter zake wordt verwezen naar de Toelichtingsnota, hoofdstuk 4.4. In aantal gevallen is er verhoogd witwasrisico en verplicht dit de beroepsbeoefenaar tot een verscherpt klantenonderzoek. Dit is zeker het geval bij identificatie op afstand (zie Hoofdstuk 9 Reglement en Toelichtingsnota, p ) en wanneer men te maken heeft met zogenaamde «politiek prominente personen» (politically exposed persons of PEP s). Het gaat om personen die in het buitenland wonen en een openbare functie uitoefenen of hebben uitgeoefend (Toelichtingsnota, 4.5.2). De bijzondere maatregelen (die men uitgebreid kan terugvinden in de Toelichtingsnota) die de beroepsbeoefenaar moet treffen slaan o.a. op een verscherpte verificatie van de identiteitsgegevens en het doorlopend verscherpt controleren van de zakelijke relatie Bestendige waakzaamheid (art. 14 Wet 11 januari 1993) De risicogeoriënteerde aanpak vraagt ook van de beroepsbeoefenaars dat zij een bestendige waakzaamheid aan de dag leggen ten opzichte van de cliënt, zijn beroepsactiviteiten en risicoprofiel (zie hoofdstuk 10 Reglement) en dit in functie van het vastgestelde risicoprofiel. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar alle verrichtingen of feiten die als bijzonder vatbaar voor witwassen van geld geacht worden. Dit wegens hun aard of ongebruikelijk karakter gelet op de activiteiten van de cliënt, dan wel wegens de begeleidende omstandigheden of de hoedanigheid van de betrokken personen. Ter zake kan ook verwezen worden naar het KB met indicatoren 8. De beroepsbeoefenaar zal over elke vastgestelde «ongebruikelijke transactie» een schriftelijk verslag opstellen en desgevallend overgaan tot melding aan de CFI. 4. Interne organisatie van het kantoor Deze nieuwe verplichtingen zullen natuurlijk hun impact hebben op de wijze waarop een boekhoudkantoor wordt georganiseerd. Zowel in de Wet als in het Reglement (Hoofdstuk 10 tot 12) en de Toelichtingsnota (hoofdstuk 6) wordt hier ruimschoots aandacht aan besteed. Interne maatregelen en controleprocedures (art. 16 Wet 11 januari 1993) De toepassing van de bestaande en nieuwe verplichtingen hebben tot gevolg dat de beroepsbeoefenaar er moet op toezien dat binnen het kantoor alle verplichtingen correct toegepast worden. Ook hier zal de risicogeoriënteerde aanpak een belangrijke rol spelen. In de huidige Toelichtingsnota wordt hier al aandacht aan besteed doch omwille van het grote belang ervan zal ook nog een afzonderlijke toelichtingsnota over dit onderwerp gepubliceerd worden. Rekrutering en opleiding van het personeel (art. 17 Wet 11 januari 1993) Het personeel speelt een belangrijke rol in de werking van een boekhoudkantoor en dit ook zo voor de toepassing van de antiwitwaswetgeving. In het Reglement (hoofdstuk 12) en de Toelichtingsnota (6.5) wordt de aandacht gevestigd op het feit dat de 8 Zie ter zake : Pacioli, 2010, nr. 301, p. 7. 4

5 beroepsbeoefenaars er zullen moeten op toezien dat alle medewerkers vertrouwd geraken (opleiding) en blijven (permanente vorming) met de diverse aspecten van het klantenonderzoek en de interne procedures. Deze opleiding en vorming kan intern georganiseerd worden en/of extern (bv. seminarie van een beroepsvereniging). Aanstelling van een «compliance officer» (art. 18 Wet 11 januari 1993) In grote kantoren, d.w.z. waar meer dan 10 beroepsbeoefenaars, ongeacht of zij lid zijn van het BIBF, IAB of IBR, actief zijn moet dit kantoor één of meer personen (die beroepsbeoefenaars moeten zijn) aanstellen die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de antiwitwaswetgeving in het kantoor (zie Hoofdstuk 11 Reglement en Hoofdstuk 6.3 van de Toelichtingsnota). Deze «verantwoordelijke» («compliance officer») zal o.a. toezien op de correcte toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen, opvolging van de interne procedures, vorming personeel en zal ook instaan voor de melding van vermoedelijke (gepoogde) witwasoperaties aan de CFI. In kleinere structuren (minder dan 10 erkende beroepsbeoefenaars) is het geen verplichting maar kan het natuurlijk wel aangewezen zijn ook een «verantwoordelijke» aan te stellen en aldus alle verplichtingen en interne procedures te laten beheren door één persoon. ten minste vijf jaar na de beëindiging van de professionele relatie. Ter zake kan verwezen worden naar Hoofdstuk 7 van het Reglement en naar de Toelichtingsnota onder De toekomst Deze eerste Toelichtingsnota, de formulieren en beslissingsbomen zijn slechts een begin. In een volgend stadium (en dus een volgende toelichtingsnota) zal bijzondere aandacht besteed worden aan o.a. de interne procedures die een kantoor moet uitwerken. De Instituten werden door de wetgever niet alleen belast met het opstellen van een reglement doch ook met een controle op de wijze waarop de beroepsbeoefenaars de wet en het reglement in het kantoor toepassen. In dit kader zal door de werkgroep een systeem uitgewerkt worden dat de beroepsbeoefenaars zal toelaten om via het Extranet (voor de leden van het BIBF) op eenvoudige wijze verslag te doen over de wijze waarop zij de wet en het reglement toepassen. Op basis van de aldus bekomen gegevens kan dan beslist worden of er al dan niet maatregelen moeten genomen worden. De juiste modaliteiten van deze verslaggeving zullen, na goedkeuring door de respectieve raden, medegedeeld worden via Pacioli, website en elektronische nieuwsbrief en vormingsseminaries. Wordt dus ongetwijfeld vervolgd... Bewaring van de bewijsstukken na identificatie (art. 13 Wet 11 januari 1993) De bij de identificatie en verificatie bekomen gegevens moeten ook bewaard worden en dit gedurende Frank HAEMERS Juridische dienst BIBF Btw maatstaf van heffing niet-belastbare prijsverminderingen 1. Probleemstelling Volgens artikel 26 van het Btw-Wetboek wordt voor de leveringen van goederen en diensten de btw berekend over alles wat de leverancier van het goed of de dienstverrichter als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen. Tot de maatstaf van heffing behoren onder meer de sommen die de leverancier van het goed of de 5

6 dienstverrichter aan degene aan wie het goed wordt geleverd of de dienst wordt verstrekt in rekening brengt als kosten van commissie, verzekering en vervoer, ongeacht of dit al dan niet bij een afzonderlijk debetdocument wordt gedaan of ingevolge een afzonderlijke overeenkomst. Belastingen, rechten en heffingen moeten eveneens in de maatstaf van heffing worden opgenomen. Artikel 28 van het Btw-Wetboek preciseert daarentegen dat elementen, zoals sommen die als disconto van de prijs worden afgetrokken, bepaalde prijsverminderingen, bepaalde gewone en gebruikelijke verpakkingsmiddelen, voorgeschoten sommen en de btw zelf niet tot de maatstaf van heffing behoren. Prijsverminderingen behoren meer bepaald niet tot de maatstaf van heffing als ze door de leverancier of de dienstverrichter worden toegekend aan zijn medecontractant en die prijsverminderingen voor de klant verworven zijn op het ogenblik dat de btw opeisbaar wordt. Dit geldt bijvoorbeeld voor prijsverminderingen die worden toegepast tijdens koopjesperiodes, braderieën, promotiecampagnes, een uitverkoop,... Twee voorafgaande beslissingen zijn gepubliceerd over deze problematiek van de prijsverminderingen. 2. Voorafgaande beslissing nr d.d. 7 september 2010 Aankoop van een getrouwheidskaart Toekenning van punten door de restaurants Inruiling van die punten voor prijsverminderingen 2.1. Gegevens Via een programma kunnen klanten van restaurants een getrouwheidskaart aankopen bij een organisator van kortingsystemen. De restaurants die aan deze actie deelnemen, kennen vervolgens punten toe aan de houders van die getrouwheidskaart als die klanten in hun restaurant iets komen verbruiken. De klanten kunnen die punten dan inruilen voor een prijsvermindering als ze de volgende keer een maaltijd eten in hetzelfde restaurant en/ of in andere vestigingen die aan deze promotiecampagne deelnemen. De restaurants moeten aan de organisator van kortingsystemen geen prijs betalen voor de nominale waarde van de punten die ze hebben toegekend. De restaurants ontvangen geen compensatie van de organisator van kortingsystemen voor de punten die de houders van een getrouwheidskaart omruilen om de maaltijden gedeeltelijk te betalen. De restaurants betalen daarentegen een maandelijkse som aan de organisator van kortingsystemen voor de organisatie van de promotiecampagne en het beheer van het programma Beslissing - De verkoop van kaarten door de organisator van kortingsystemen aan de klanten van de restaurants is onderworpen aan 21 % btw. - De toekenning van de punten door de restaurants, op het ogenblik van het initiële verbruik van de maaltijden laat niet toe om de maatstaf van heffing van de genuttigde gerechten te verminderen bij de restauranthouder, op het tijdstip dat laatstgenoemde effectief bedoelde punten toekent. Met andere woorden, de totale prijs die de klanten hebben betaald, is belastbaar zonder rekening te houden met de waarde van de toegekende punten op dat tijdstip. - De erop volgende omruiling van de punten door de houders van de getrouwheidskaart, tegen vermindering van de prijs van de maaltijden, wordt beschouwd als een prijsvermindering die door de restauranthouder wordt toegekend, en vormt een vermindering van de maatstaf van heffing van die restauranthouder, ten belope van het minder ontvangen bedrag. De prijs die uiteindelijk door de klant wordt betaald, is dus belastbaar, na aftrek van de waarde van de gebruikte punten. 3. Voorafgaande beslissing nr d.d. 22 maart 2011 Aankoop van punten Inruiling van de punten voor waardebons Gebruik van de waardebons tijdens aankopen 3.1. Gegevens Via een bepaald programma kunnen distributievennootschappen van een groep punten aankopen bij een organisator van kortingsystemen. De waardepunten worden daarna toegekend aan de klanten van de distributievennootschappen. Daar- 6

7 na ruilen die klanten de verkregen punten bij de distributievennootschappen in voor waardebons. Ten slotte gebruiken de klanten de waardebons tijdens latere aankopen bij distributiebedrijven van de groep Beslissing - De aankoop van punten door de distributiebedrijven bij de organisator van kortingsystemen, vertegenwoordigt de toekenning van een financiële waarde, die, als dusdanig, ontsnapt aan de inning van de btw. - De toekenning van punten aan de klanten van de distributiebedrijven, wordt beschouwd als een prijsvermindering (in de relaties tussen de distributievennootschappen en die klanten), waarvan de waarde ontsnapt aan de inning van de btw, ten belope van door de distributievennootschappen aan de organisator van kortingsystemen betaalde bedrag (de specifieke bewijselementen en de praktische modaliteiten die de voorafgaande beslissing oplegt, komen hier niet aan bod). De maatstaf van heffing wordt dus dienovereenkomstig verminderd. - De omruiling van de punten voor waardebons die door de klanten worden gebruikt als betaalmiddel bij de toekomstige aankopen, ontsnapt aan de inning van de btw en geeft geen enkel recht op teruggave. - Het gebruik van waardebons door de klanten naar aanleiding van aankopen bij distributiebedrijven heeft tot gevolg dat de btw verschuldigd is op de nominale waarde van de overhandigde bons, vermeerderd met het saldo van de prijs die door die klanten wordt betaald. - De latere terugbetaling van het bedrag van de waardebons door de organisator van kortingsystemen aan de distributiebedrijven ontsnapt aan de toepassing van de btw. - De prijs die de organisator van kortingsystemen ontvangt voor de realisatie en de uitwerking van de promotiecampagne, is onderworpen aan de btw. 4. Slotbeschouwingen In de twee vermelde voorafgaande beslissingen wordt de aandacht in hoofdzaak gevestigd op de complexiteit van de problematiek van prijsverminderingen die door de leveranciers en dienstverrichters aan hun klanten worden verleend, en die ontsnappen aan de maatstaf van heffing van de btw. Dat is overigens een belangrijke reden om vooraf de Dienst Voorafgaande Beslissingen te raadplegen. In dit geval gaat het wel degelijk om al dan niet opnemen van een deel van de omzet in de maatstaf van heffing, wat alvast gevoeliger lijkt dan de implicaties van de belasting over het, positief of negatief, resultaat van een bepaald promotieprogramma. Yvon COLSON Externe medewerker van het BIBF Studiedag wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen De economische beroepsbeoefenaars wijzen ondernemingen in moeilijkheden de weg Op maandag 26 september vond een studienamiddag plaats over de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen. Deze werd voorgezeten door Meester Alain Zenner, Voorzitter Réseau CAP Wallonie en professor Melissa Vanmeenen, Voorzitster CAP-Netwerk Vlaanderen. De heer Jean-Marie Conter, Voorzitter van het Interinstitutencomité waarin het BIBF, het IAB en het IBR zijn verenigd, benadrukte in zijn inleidende toespraak de wezenlijke rol van de beoefenaars van de economische beroepen met betrekking tot deze wetgeving. Hij ging meer bepaald in op de preventieve en pedagogische rol die de beoefenaars van de economische beroepen bij hun cliënten spelen. 7

8 Preventieve rol Pedagogische rol De beoefenaars van de economische beroepen moeten de projecten die hun cliënten uitvoeren opvolgen en de onderneming op een individuele wijze benaderen. In hun rol van adviseur en analist van de rendabiliteit van een onderneming moeten ze hun cliënten waarschuwen wanneer zich een disfunctie voordoet in hun onderneming. Het doel dat ze daarbij nastreven is moeilijkheden te vermijden door preventief te werk te gaan. Het is belangrijk om attent te zijn op knipperlichten die de verantwoordelijke professional wijzen op de noodzaak om controletools in te zetten om zo in samenwerking met de cliënt de goede werking van de onderneming te verzekeren. Door gebruik te maken van deze preventieve tools zal de onderneming worden behoed voor disfuncties die haar voortbestaan in gevaar kunnen brengen. De beoefenaars van de economische beroepen moeten hun cliënten leren hoe ze een balans en een resultatenrekening kunnen lezen en begrijpen. Bij problemen binnen de onderneming, zal het voor de boekhouder(-fiscalist) gemakkelijker zijn om deze begrijpbaar te duiden aan zijn cliënt. Het verdient ook aandacht om de cliënt te leren boordtabellen te gebruiken. De beoefenaar van een economisch beroep is meer dan ooit de bevoorrechte partner en adviseur geworden van de bedrijfsleiders van kmo s en de beoefenaars van vrije beroepen. Zijn interventie bij hen moet in symbiose tussen theorie en praktijk plaatsvinden, wetende dat vaak dankzij het geoefend oog en de knowhow van de ervaren beroepsbeoefenaar kan worden vermeden dat een beroep moet worden gedaan op de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen. Jean-Marie Conter, Voorzitter BIBF en Interinstitutencomité, Alain Zenner, Voorzitter Réseau CAP Wallonie en Melissa Vanmeenen, Voorzitter CAP-Netwerk Vlaanderen Een aandachtig publiek Geert Lenaerts, algemeen directeur BIBF en Jan Sap, secretaris-generaal FVIB Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Jean-Marie CONTER, B.I.B.F. Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/ , Fax. 02/ info@bibf.be, URL : http: // Redactie : Jean-Marie CONTER, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Xavier SCHRAEPEN, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met kluwer 8 P a c i ol i N r. 328 B I B F - I P C F / 24 ok tob er 6 n ov e mbe r