Ecologische impact van invasieve exoten in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Ecologische impact van invasieve exoten in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux"

Transcriptie

1 Ecologische impact van invasieve exoten in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Onderzoek naar de problematiek en maatregelen rondom huidige en toekomstige invasieve exoten Angela van Boven, Cynthia Hardeman, Marit Hidding, Raoul Linders Onderzoeksrapport Datum: Opdrachtgever: Provincie Noord-Brabant Uitvoerder: HAS Kennistransfer en Bedrijfsopleidingen

2 Ecologische impact van invasieve exoten in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Onderzoek naar de problematiek en maatregelen rondom huidige en toekomstige invasieve exoten Angela van Boven, Cynthia Hardeman, Marit Hidding, Raoul Linders HAS Kennistransfer en Bedrijfsopleidingen Onderwijsboulevard 221 Postbus MA s-hertogenbosch Telefoon: (088) Foto s omslag: Heilige ibis (Pixabay, n.d.-a), rode Amerikaanse rivierkreeft (Pixabay, n.d.-a), Japanse duizendknoop (Pixabay, n.d.-a), Watercrassula (INBO et al., 2018), Chinese muntjak (Pixabay, n.d.-a), Amerikaanse rode eekhoorn (Pixabay, n.d.-a), zonnebaars (RAVON, 2018b), Nijlgans (Pixabay, n.d.-a), grote waternavel (Wilde-planten.nl, 2018) Opdrachtgever: Contactpersoon: Provincie Noord-Brabant Jaap van der Linden Accountmanager: Karin van Groenestijn Projectleider: Inhoudelijk expert: Carol van Helmond Karin van Dueren den Hollander Plaats: s-hertogenbosch Datum: Voor akkoord: Opdrachtgever Projectleider Contactmanager Naam:.... Naam:..... Naam:..... Datum:..... Handtekening: Datum:.... Handtekening: Datum:.... Handtekening:

3 Voorwoord Voor u ligt het onderzoeksrapport: Ecologische impact van invasieve exoten in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Het onderzoek is uitgevoerd door vier studenten Toegepaste Biologie in het kader van de afstudeeropdracht van de HAS Hogeschool te s-hertogenbosch. Dit is gedaan in opdracht van de Provincie Noord-Brabant, met als opdrachtgever Jaap van der Linden. Het onderzoek focust zich op de problematiek en de maatregelen rondom huidige en toekomstige invasieve exoten, die een gevaar kunnen vormen voor ecologische waarden en instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Het onderzoekt heeft van februari tot juni 2018 plaatsgevonden. Wij willen onze opdrachtgever Jaap van der Linden bedanken voor het beschikbaar stellen van deze opdracht en het beoordelen van het onderzoeksverslag, evenals zijn ecologische kennis, inbreng over het onderzoeksgebied en invasieve exoten en zijn gastvrijheid. Ook bedanken wij Patrick Lansing, die ons geholpen heeft met de verstrekking van essentiële NDFF-data. Vanuit de HAS Hogeschool willen wij graag Karin van Dueren den Hollander als inhoudsdeskundige en Carol van Helmond als projectleider bedanken voor hun expertise en begeleiding van dit onderzoek. Ook willen we acquisiteur Karin van Groenestijn bedanken voor haar rol in de werving van deze onderzoeksopdracht en ondersteunende rol tijdens de onderzoeksperiode. Tot slot willen we de natuur- en waterbeherende organisaties bedanken voor hun belangrijke bijdrage in het inzichtelijk maken van de problematiek omtrent huidige en toekomstige invasieve exoten en beheersmaatregelen. Bovendien was het veldwerk niet uitvoerbaar geweest zonder hun deskundigheid over het onderzoeksgebied en het verlenen van vergunningen voor veldinventarisaties. Wij wensen u veel leesplezier toe, Angela van Boven, Cynthia Hardeman, Marit Hidding, Raoul Linders s-hertogenbosch, 6 juli 2018 Pagina 2

4 Samenvatting Exoten zijn organismen die door toedoen van mensen terecht komen in nieuwe biotopen waar ze op eigen kracht niet zouden komen. Een aantal exoten gedragen zich invasief, omdat ze een negatieve ecologische impact hebben op het habitat waar ze zijn geïntroduceerd. Invasieve exoten zijn een groeiend probleem vanwege de toenemende globalisering. Invasieve exoten kunnen een gevaar vormen voor Natura gebieden, doordat ze een bedreiging vormen voor instandhoudingsdoelstellingen en Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten. Om deze reden is in opdracht van de Provincie Noord-Brabant een onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen en de ecologische impact van de invasieve exoten in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Dit gebied is gelegen ten zuiden van Eindhoven tot aan de Belgische grens en kent belangrijke habitattypen zoals droge heide (H4030), stuifzandenheiden (H2310) en vochtige alluviale bossen (H91E0C). Ook bevinden zich hier een aantal bijzondere beeklopen. Aan het begin van het onderzoek is een lijst opgesteld met invasieve exoten die te verwachten zijn in het onderzoeksgebied en soorten die hier in de toekomst mogelijk voor kunnen gaan komen. In totaal zijn dit 68 soorten. Op basis van gesprekken met beheerders, deskundigen en NDFF-data is gekozen om een deel van deze soorten in het onderzoeksgebied te inventariseren. Verder is van alle invasieve exoten op de lijst een risicoanalyse opgesteld door middel van een literatuurstudie. Hierbij is per soort gekeken naar zaken als verspreiding, problematiek en beheersmaatregelen op korte, middellange en lange termijn. Aan de hand van deze literatuurstudie is een uitspraak gedaan over de ecologische impact en beheersbaarheid wat uiteindelijk is samengevat in een sterrenbeoordeling en prioriteitsgroep. Uit de risicobeoordeling blijkt dat 34 invasieve exoten in het Natura 2000-gebied verwacht worden. Tijdens de inventarisaties zijn er 13 daadwerkelijk in het gebied waargenomen. In het onderzoeksgebied zijn de blauwband, Amerikaanse hondsvis, de marmergrondel en de zonnebaars in poelen of vennen gevangen. Verder zijn de Japanse duizendknoop, de reuzenbalsemien, de Pontische rododendron en een aantal spireasoorten in het gebied waargenomen. De grote Canadese gans en de Nijlgans zijn ook veelvuldig waargenomen. Ook is de watercrassula aangetroffen in vennen. Uit de resultaten van de risicobeoordeling is gebleken dat bijna 50% van de invasieve exoten een problematische ecologische impact hebben. Tweederde van de soorten blijkt daarnaast slecht beheersbaar. Uit de risicoanalyses bleek dat van de hedendaags verwachte exoten zeven soorten een risico vormen voor Habitatrichtlijnsoorten en twintig soorten een risico vormen voor instandhoudingsdoelstellingen. Tijdens het onderzoek is de wenselijkheid geconstateerd voor een communicatiestrategie voor alle beheerders om het beheer goed op elkaar af te stemmen. Een adequate communicatie en samenwerking met België is noodzakelijk om verdere verspreiding of de komst van nieuwe exoten te beperken. Daarnaast is geconstateerd dat er winst te behalen valt door de problematiek van invasieve exoten bekend te maken in de maatschappij, aangezien er nog veel onwetendheid is, bij zowel burgers als uitvoerende organisaties, over de problematiek die invasieve exoten veroorzaken in de natuur. Ook zijn er nog een aantal discrepanties in de wet en regelgeving omtrent invasieve exoten aangetroffen die bijdragen aan deze onbekendheid. 37 van de 68 exoten vallen bijvoorbeeld niet onder wetgeving, waardoor maatregelen tegen deze exoten wettelijk niet hoeven te worden uitgevoerd. Een exotenlijst specifiek voor Nederland zou daarom wenselijk zijn. Daarnaast is het raadzaam om nader onderzoek uit te voeren naar het voorkomen van invasieve waterplanten in het gebied. Verder moet ook gekeken worden naar de kosten en baten van beheersmaatregelen, zodat er een beter advies gegeven kan worden over welke beheersmaatregelen toegepast kunnen worden om invasieve exoten te bestrijden. Pagina 3

5 Inhoudsopgave Voorwoord... 2 Samenvatting Inleiding Gebiedsbeschrijving Onderzoeksmethode Afbakening onderzochte invasieve exoten Soortinventarisaties Vaststellen inventarisatielocaties Inventarisatie van zoogdieren Inventarisatie van vogels Inventarisatie van vissen, kreeften en schildpadden Inventarisatie van amfibieën Inventarisatie van water- en oeverplanten Inventarisatie van terrestrische planten Risicoanalyses Biologie, oorsprong en habitateisen van de soorten Voorkomen van invasieve exoten in Europa, Nederland en het onderzoeksgebied Ecologische impact De beheersbaarheid Risicobeoordeling Indelen in prioriteitsgroepen Gegevensverwerking Dataverwerking veldinventarisaties Dataverwerking risicoanalyses Resultaten Veldinventarisatie Zoogdieren Vogels Vissen, kreeften en schildpadden Water- en oeverplanten Terrestrische planten Risicobeoordeling Status van soorten in Nederland en het onderzoeksgebied Ecologische impact Beheersbaarheid Prioriteitsbeoordeling Pagina 4

6 4.2.5 Exoten op de Unielijst Bedreigingen voor habitatrichtlijnsoorten Bedreigingen voor instandhoudingsdoelstellingen Discussie en conclusie Soorteninventarisaties Zoogdieren Vogels Vissen Kreeften Amfibieën Schildpadden Waterplanten Terrestrische planten Risicoanalyses Ecologische impact Beheersbaarheid Prioriteitsbeoordeling Beperkingen van de risicoanalyse Unielijst Instandhoudingsdoelstellingen Discussie preventie en beheersing Preventiemaatregelen als oplossing op lange termijn Eenduidige lijn in de aanpak van invasieve exoten Onduidelijkheden in wet- en regelgeving Hoofdconclusies en aanbevelingen Soortinventarisatie Conclusies Aanbevelingen Risicoanalyse Conclusies Aanbevelingen Preventie en beheersing Conclusies Aanbevelingen Literatuur Bijlage I: Kaarten van Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Bijlage II: Voorkomende habitattypen Pagina 5

7 Bijlage III: Beslisboom selectie soorteninventarisatie Bijlage IV: Selectie van nader onderzochte invasieve exoten Bijlage V: Selectie invasieve exoten Bijlage VI: Beslisbomen risicobeoordeling Bijlage VII: Risicoanalyses VII.1 Invasieve mossen VII.1.1 Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus) VII.2 Invasieve terrestrische planten VII.2.1 Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) VII.2.2 Duizendknopen (Polygonaceae) VII.2.3 Bonte gele dovenetel (Lamiastrum galeobdolon subsp. argenteum) VII.2.4 Pontische rododendron (Rhododendron ponticum) VII.2.5 Hemelboom (Ailanthus altissima) VII.2.6 Canadese kornoelje (Cornus sericea L.) VII.2.7 Reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum) VII.2.8 Alsemambrosia (Ambrosia artemisiifolia) VII.2.9 Trosbosbes (Vaccinium corymbosum) VII.2.10 Spireasoorten (Spiraea) VII.2.11 Reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera) VII.2.12 Amerikaanse eik (Quercus rubra) VII.2.13 Cyperussoorten (Ceraceae) VII.2.14 Spiranthes cernua 'Chadds Ford' odorata (L.) Rich VII.3 Invasieve water- en oeverplanten VII.3.1 Watercrassula (Crassula helmsii) VII.3.2 Waterhyacint (Eichhornia crassipes) VII.3.3 Grote waternavel (Hydrocotyle ranunculoides) VII.3.4 Waterteunisbloemen (Ludwigia grandiflora en Ludwigia peploides) VII.3.5 Verspreidbladige waterpest (Lagarosiphon major) VII.3.6 Ongelijkbladig vederkruid (Myriophyllum hterophyllum) VII.3.7 Parelvederkruid (Myriophyllum aquaticum) VII.3.8 Grote vlotvaren (Salvinia molesta) VII.3.9 Alligatorkruid (Alternanthera philoxeroides) VII.3.10 Grote kroosvaren (Azolla filiculoides Lam.) VII.3.11 Smalle waterpest (Lepomis gibbosus) VII.4 Invasieve zoogdieren VII.4.1 Chinese muntjak (Muntiacus reevesi) VII.4.2 Wasbeer (Procyon lotor) Pagina 6

8 VII.4.3 Amerikaanse nerts (Neovison vison) VII.4.4 Uitheemse eekhoorns (Sciuridae) VII.4.5 Wasbeerhond (Nyctereutes procyonoides) VII.5 Invasieve vogels VII.5.1 Ganzen (Anserinae) VII.5.2 Heilige ibis (Threskiornis aethiopicus) VII.6 Invasieve vissen VII.6.1 Aziatische modderkruiper (Misgurnus anguillicaudatus) VII.6.2 Blauwband (Pseudorasbora parva) VII.6.3 Zonnebaars (Lepomis gibbosus) VII.6.4 Amerikaanse hondsvis (Umbra pygmaea) VII.6.5 Uitheemse grondels (Proterorhinu en Percottus) VII.7 Invasieve amfibieën en reptielen VII.7.1 Lettersierschildpadden (Trachemys scripta) VII.7.2 Amerikaanse stierkikker (Lithobates catesbeianus/rana catesbeiana) VII.8 Invasieve geleedpotigen VII.8.1 Aziatische hoornaar (Vespa velutina) VII.8.2 Exotische kreeften (Orconectes) VII.8.3 Japanse kever (Popillia japonica) VII.8.4 Aziatisch lieveheersbeestje (Harmonia axyridis) VII.8.5 Orientus ishidae VII.8.6 Aziatische boktor (Anoplophora glabripennis) VII.9 Invasieve weekdieren VII.9.1 Appelslak (Pomacea) Bijlage VIII: Overzichtstabel beoordelingen risicoanalyses Pagina 7

9 1. Inleiding Door de toenemende globalisering worden veel soorten wereldwijd verspreid. Soorten worden bewust of onbewust getransporteerd naar andere landen via de handel of voor eigen gebruik, waardoor uitheemse soorten opzettelijk of onopzettelijk terecht kunnen komen in nieuwe biotopen waar ze op eigen kracht niet kunnen komen (Baier & Bergstrand, 2001; Mooney & Cleland, 2001). Deze soorten worden exoten genoemd (Leewis et al., 2013). Ongeveer 90% van de exoten overleeft niet in het een nieuw bereikte habitat. Een deel van deze exoten vestigt zich in het nieuwe biotoop, en kan invasief gedrag ontwikkelen. Onder invasief gedrag valt een (plotselinge) forse toename van het aantal individuen, waarbij tijdelijk of permanent de ecologische verhoudingen in het gebied negatief worden gewijzigd. Deze exoten worden invasieve exoten genoemd (Leewis et al., 2013). Van de overlevende exoten ontwikkelt ongeveer 1 tot 10 % invasief gedrag (Baier & Bergstrand, 2001; Dumortier, 2012; Hengstum, 2013; Mooney & Cleland, 2001). Momenteel telt Nederland ongeveer exoten en de verwachting is dat dit aantal zal blijven groeien. Vaak zijn opportunistische overlevingsstrategieën de reden dat exoten invasief worden (Hoop et al., 2016). Kenmerken als een hoge kolonisatiedrift, brede habitatselectie en weinig natuurlijke vijanden helpen invasieve exoten in nieuwe habitats te overleven en mogelijk ook te vestigen (Lowe et al., 2000). Invasieve exoten kunnen in hun nieuwe habitat een negatief effect hebben op de inheemse biodiversiteit. Een aantal van deze effecten zijn: Een invasieve exoot kan inheemse soorten verdringen of overwoekeren door concurrentie om water, nutriënten, licht en ruimte (Sakai et al., 2001). Inheemse soortpopulaties kunnen afnemen als gevolg van de predatie door invasieve exoten (Duinen et al., 2015). De genetische eigenschappen van inheemse soorten kunnen verzwakken door hybridisatie met exoten (Loop et al., 2016). Veranderende opbouw van een voedselweb en ecosysteem door bijvoorbeeld het wegvallen van een inheemse soort (Pimentel et al., 2005). Door parasitisme kunnen invasieve exoten een negatieve impact hebben op inheemse flora en fauna (Vilmar Dijkstra & Dekker, n.d.). Bepaalde invasieve exoten scheiden gifstoffen uit die schadelijk kunnen zijn voor inheemse flora en fauna (Groot & Oldenburger, 2011). Invasieve exoten kunnen ziekten overbrengen waar inheemse soorten schade van ondervinden (Loop et al., 2016). De aanwezigheid van invasieve exoten draagt wereldwijd bij aan de achteruitgang van de biodiversiteit (Foxcroft, 2002; Fritts & Rodda, 1998; Holtjer, 2009; Wilcove et al., 1998). Om de nadelige gevolgen op de biodiversiteit van zowel de opzettelijke als onopzettelijke introductie en verspreiding van uitheemse soorten in Europa te voorkomen, tot een minimum te beperken en te matigen heeft de Europese Unie in 2014 de EU-verordening 1143/2014 opgesteld (artikel 1 van Europese Unie, 2014). In overeenstemming met alle lidstaten is een lijst met invasieve exoten opgesteld, de zogenoemde Unielijst (artikel 4). Momenteel zijn 51 soorten opgenomen in de Unielijst. Voor deze invasieve exoten geldt een verbod op import, houden, kweken, fokken, transport, handel, uitwisseling en uitzetten (artikel 7). Aanvullend op de Unielijst mogen lidstaten een nationale lijst opstellen waarop aanvullende invasieve exoten vermeld staan die een specifiek gevaar vormen voor die lidstaat (artikel 11 en 12). De EU-verordening maakt onderscheidt tussen twee stadia waarin invasieve exoten kunnen voorkomen in een lidstaat: invasieve exoten die niet voorkomen in een lidstaat en soorten die wijdverspreid zijn in lidstaten. Voor de invasieve exoten die niet voorkomen in een lidstaat geldt een verplichting tot vroegtijdige detectie, onmiddellijke melding en uitroeiing binnen 3 maanden na de melding (artikelen 16 en 17). Voor de invasieve exoten die wijdverspreid zijn in een lidstaat, is de lidstaat verplicht Pagina 7

10 een beheersplan op te stellen waarin staat hoe de lidstaat de populatie van de invasieve exoot gaat uitroeien, beheersen of indammen (artikel 19). Dit mag door middel van zowel dodelijke als nietdodelijke fysieke, chemische of biologische maatregelen. Commerciële maatregelen mogen alleen tijdelijk en onder strikte voorwaarden worden toegestaan. Als laatste zijn lidstaten verplicht tot herstel van ecosystemen die zijn aangetast door de aanwezigheid van invasieve exoten (artikel 20). In Nederland geldt aanvullend op de EU-verordening 1143/2014 de wet Natuurbescherming In deze relatief jonge wet zijn oudere wetten (Boswet, Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet 1998) samengevoegd en zijn een aantal nieuwe onderwerpen, waaronder hoe om te gaan met invasieve exoten, toegevoegd. De Natuurbeschermingswet 2017 stelt dat exoten in Nederland niet worden beschermd. Verder staat er in artikel 3.19 lid 1 dat de minister van Economische Zaken en Klimaat invasieve exoten aanwijst die in het belang van inheemse flora- en fauna en instandhoudingsdoelstellingen moeten worden bestreden. Over het algemeen is chemische bestrijding niet toegestaan in Nederland, maar onder strenge voorwaarden zijn Unielijstsoorten en uitzonderingssoorten vrijgesteld van deze wet (Nederlandse overheid, 2007). Als laatste stelt de wet Natuurbescherming 2017 dat de Gedeputeerde Staten, oftewel de provincies, verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van het opgestelde beleid (artikel 3.18). De meest recente cijfers, uit 2014, laten zien dat de jaarlijkse kosten voor het beheersen of uitroeien van invasieve exoten in Nederland 1,3 miljard euro bedroeg (Europese Commissie, 2014). Vermoedelijk is dit bedrag sindsdien jaarlijks opgelopen, vanwege de groeiende problematiek. De nieuwe wetgeving zorgt ervoor dat bij het opstellen van beheerplannen voor Natura gebieden rekening wordt gehouden met de impact van invasieve exoten op het desbetreffende Natura 2000-gebied. De opmars van invasieve exoten in een Natura 2000-gebied kan een bedreiging vormen voor belangrijke Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten en opgestelde instandhoudingsdoelstellingen die ervoor moeten zorgen dat de kwaliteit van het gebied gewaarborgd wordt (Dienst Landelijk Gebied & Staatsbosbeheer, 2017). Een voorbeeld van een belangrijke Habitatrichtlijnsoort is de kamsalamander (Triturus cristatus). Deze wordt bedreigd wordt door de opmars van invasieve grondelsoorten (Gobiidae) (F. Spikmans et al., 2010), de Amerikaanse hondsvis (Umbra pygmaea), de zonnebaars (Lepomis gibbosus)(soes et al., 2010) en invasieve waterplanten zoals watercrassula (Crassula helmsii) (Horsthuis & Zonderwijk, 2003). Het niet uitvoeren van beheersmaatregelen leidt uiteindelijk tot een afname van deze Habitatrichtlijnsoort. Ook in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux is de laatste jaren een toename van invasieve exoten waargenomen (Dienst Landelijk Gebied & Staatsbosbeheer, 2017). Om meer inzicht te krijgen in de problematiek van invasieve exoten in dit Natura 2000-gebied, is in opdracht van de Provincie Noord-Brabant onderzoek gedaan naar de aanwezigheid en ecologische impact van invasieve exoten. De instandshoudingsdoelstellingen voor dit gebied betreffen onder andere de kwaliteitsverbetering van zwak gebufferde en zure vennen, vergroting en verbetering van het areaal stuifzandheiden, stuifzanden en droge heide en een verbetering van de kwaliteit van beken en riviertjes (Dienst Landelijk Gebied & Staatsbosbeheer, 2017; Provincie Noord-Brabant, 2017). Daarnaast kent het gebied ook een aantal Habitatrichtlijnsoorten, zoals de kamsalamander, de gevlekte witsnuitlibel, de bittervoorn en de drijvende waterweegbree. Deze doelstellingen komen mogelijk in het geding door de aanwezigheid van invasieve exoten in het gebied. Daarom wordt in dit onderzoek onderzocht welke Habitatrichtlijnsoorten en instandhoudingsdoelstelling in het geding komen door de aanwezigheid van invasieve exoten. Hiervoor zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld: Welke invasieve exoten zijn aanwezig in het Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux, en in welke mate zijn deze hier verspreid? Welke invasieve exoten kunnen in de toekomst worden verwacht in het Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux, en wat is het effect hiervan? Welke instandhoudingsdoelstellingen komen (mogelijk) in het geding door de aanwezigheid van deze invasieve soorten? Pagina 8

11 Welke maatregelen tegen exoten worden nu al door de terreineigenaren en beheerders uitgevoerd en wat is het effect daarvan? Welke korte, middellange en lange termijnmaatregelen kunnen de beheersing van invasieve exoten in de huidige en toekomstige situatie versterken en welke effecten worden daarvan verwacht? Om tot een antwoord op deze onderzoeksvragen te komen is er eerst met literatuuronderzoek, vraaggesprekken met beheerders en inhoudsdeskundigen ingegaan op de aanwezige en te verwachte invasieve exoten in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Verder is ook ingegaan op de ecologische problemen die deze soorten met zich (kunnen) veroorzaken. De uitkomsten hiervan hebben geleid tot een lijst met de selectie van invasieve exoten die onderzocht zijn. Vervolgens zijn alleen de in het onderzoeksgebied verwachte invasieve exoten in het veld geïnventariseerd. Wel is er voor iedere geselecteerde invasieve exoot een risicoanalyse opgesteld, waarbij gekeken is naar het voorkomen van de invasieve exoot in Nederland, het voorkomen van de invasieve exoot in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux, de ecologische impact van de invasieve exoot op de inheemse natuur en instandhoudingsdoelstellingen van het Natura gebied en de beheersbaarheid van een invasieve exoot. De uitkomsten van de veldinventarisaties en risicoanalyses hebben geleid tot een advies omtrent bestaande en nieuwe maatregelen tegen invasieve exoten die een bedreiging vormen voor het gebied. Als laatste is er waar mogelijk ook een landelijke doorkijk gegeven. Pagina 9

12 2. Gebiedsbeschrijving Het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux ligt ten zuiden van Eindhoven (bijlage I, figuur I.1) en is hectare groot (Provincie Noord-Brabant, 2017). De informatie in deze gebiedsbeschrijving is afkomstig van het Natura 2000 ontwerp- en beheerplan Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux (Dienst Landelijk Gebied & Staatsbosbeheer, 2017) en een actuele PASgebiedsanalyse (Provincie Noord-Brabant, 2017). Het Natura 2000-gebied kan opgesplitst worden in zes landschappelijke eenheden die door vijf verschillende partijen worden beheerd: Staatsbosbeheer, Stichting het Noord-Brabants Landschap, Natuurmonumenten, Bosgroep Zuid Nederland en Waterschap De Dommel. Het westelijke deel van het gebied bestaat uit De Plateaux en De Malpie. Het Nederlandse gedeelte van De Plateaux staat onder beheer van Natuurmonumenten. De Malpie is grotendeels in bezit van de gemeente Valkenswaard en wordt beheerd door Bosgroep Zuid Nederland. Het noordoostelijke gebied, de noordelijke Groote Heide, wordt beheerd door Brabants Landschap en Bosgroep Zuid Nederland. Het midden van het oostelijke deelgebied bestaat uit de Valkenhorst en het Leenderbos, beheerd door Brabant Landschap en Staatsbosbeheer. Ook het zuidoostelijke deel, bestaande uit de Groote Heide Noord Zuid, wordt beheerd door Staatsbosbeheer. Alle stromende wateren, inclusief de beekdalen, staan onder beheer van Waterschap De Dommel. Het beekdal van de Strijper Aa, het Soerendonks Goor en de beekdalbossen worden beheerd door Staatsbosbeheer. Het Natura 2000-gebied is gekenmerkt als hogere zandgronden. Het gebied ligt op een dekzandrug, die ontstaan is door verstuiving van dekzand in de laatste ijstijd. Hierdoor is in het gebied veel reliëf aanwezig. Het zuidwestelijke deel ligt circa 30 meter hoger dan het noordoostelijke deel. Het grootste deel van het gebied bestaat uit droge heide (H2310, H4030), natte heide (H4010A), zandverstuivingen (H2330) en naaldbossen. Deze zijn kalk- en voedselarm. Invasieve (pionier)soorten, zoals het grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus), kunnen een bedreiging vormen voor deze habitattypen (Sierdsema et al., 2013). Verspreid over het Natura 2000-gebied liggen diverse beekdalen en vennen. In het Leenderbos, de Groote Heide en De Plateaux komen zes verschillende beekdalen voor. Dit zijn de Run, Keersop, Dommel, Tongelreep, de Oude- en Nieuwe Strijper Aa. De Run, Keersop en de Tongelreep monden alle drie uit in de Dommel. De Dommel ontspringt in België en mondt ter hoogte van s- Hertogenbosch uit in de Maas. Een overzichtskaart met de in het gebied voorkomende natuurbeheertypen is te vinden in bijlage I, figuur I.2. Verder komen er in totaal zestien verschillende habitattypen voor waarvan een overzicht te vinden is in bijlage II. Het aantal hectare waarop dit habitattype in het gebied voorkomt en de belangrijkste eigenschap van het habitattype is ook vermeld in bijlage II. In de beekdalen bevinden zich diverse vochtige alluviale bossen (H91E0C), ook wel beekbegeleidende bossen genoemd. Deze bossen worden gevoed door kalkrijk grondwater en door voedselrijk beekwater wanneer de beken overstromen. Het grondwater stroomt in noordoostelijke richting. De gronden van de beekdalen bestaan hoofdzakelijk uit leem- en veengronden, en zijn kalkrijk. Invasieve plantensoorten die gebonden zijn aan een natte, voedselrijke bodem worden hier verwacht zich te kunnen vestigen. De reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera) is hier een voorbeeld van (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017d). Naast de beken vormen de vennen een belangrijke landschapseenheid voor het voorkomen van kenmerkende flora en -fauna in het gebied. De vennen in het Natura 2000-gebied zijn kenmerkend zuur, en zijn daarom geclassificeerd als zure vennen (ph 4-5,5) of zwak gebufferde (ph >5). Deze vennen worden door regenwater of lokaal grondwater gevoed. Doordat het grondwater s-winters en in het voorjaar regelmatig aan het maaiveld staat en de beken vaker overstromen kunnen invasieve exoten migreren van de beekdalen naar de vennen en omgekeerd. In de beken en vennen worden daarom meerdere invasieve vis-, amfibie- en kreeftensoorten verwacht die een risico vormen voor de Pagina 10

13 inheemse flora en fauna. Bovendien spelen invasieve waterplanten een bedreiging voor het overwoekeren van beken (H3260A) en vennen (H3130 en H3160). Pagina 11

14 3. Onderzoeksmethode 3.1 Afbakening onderzochte invasieve exoten Het onderzoek is begonnen met opstellen van een voorlopige exotenlijst die als kader dient voor het gehele onderzoek. Bij het opstellen van deze soortenlijst is er als eerste in de literatuur gezocht naar exoten die mogelijke ecologische schade veroorzaken. Daarnaast is aan de hand van de NDFF verspreidingsatlas (BIJ12 et al., 2018) onderzocht of deze soorten in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux voorkomen of kunnen voorkomen. De eerste opgestelde versie van de lijst is besproken met de beheerders van het gebied en deskundigen van verschillende organisaties, waarna de invasieve exoten in dit onderzoek definitief geselecteerd zijn aan de hand van informatie verkregen uit gesprekken met deskundigen, beheerders en verdere literatuurstudies. Hierbij is de opgestelde beslisboom in bijlage III als leidraad gebruikt om te bepalen welke (invasieve) exoten zijn meegenomen in dit onderzoek. Alle soorten en de argumenten die zijn gebruikt bij het maken van de keuze zijn te vinden in bijlage IV en de geselecteerde invasieve exoten zijn te vinden in bijlage V. Dit onderzoek is opgedeeld in een literatuurstudie en een veldinventarisatie. Elke soort vermeldt op de lijst met geselecteerde invasieve exoten (bijlage V) is onderzocht aan de hand van de literatuur. Dit heeft geresulteerd in het opstellen van risicoanalyses (paragraaf 3.3). Voor een aantal soorten is bepaald dat aanvullende veldinventarisaties nodig waren om vast te stellen of ze aanwezig zijn in het onderzoeksgebied en wat hun verspreiding is (paragraaf 3.2). Het onderscheid hiertussen is voortgekomen uit de eerder genoemde beslisboom (bijlage III) en is ook weergegeven op de soortenlijst. 3.2 Soortinventarisaties Vaststellen inventarisatielocaties De informatie verkregen uit de gesprekken met beheerders, deskundigen en de NDFF verspreidingsatlas is gebruikt bij het selecteren van de inventarisatielocaties. Aanvullend is er is gebruik gemaakt van de NDFF-dataset (Nationale Databank Flora en Fauna) en de SOVON dataset (SOVON vogelonderzoek Nederland). Hierbij is alleen gebruikt gemaakt van de waarnemingen afkomstig uit de periode binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote heide en De Plateaux plus een buffer van 200 m. Indien voldoende gedetailleerde waarnemingen van soorten bekend waren, zijn ook zijn kilometerhokken en te onzekere waarnemingen uit de dataset verwijderd. De kaarten zijn gemaakt met ArcMap versies en Als basemap is de WTMS Open Topo kaart gebruikt Inventarisatie van zoogdieren De zoogdierinventarisaties waren gefocust op het aantonen van voorkomen van de Chinese muntjak (Muntiacus reevesi), wasbeer (Procyon lotor) en Amerikaanse nerts (Mustela vison). Deze zoogdieren zijn geïnventariseerd aan de hand van vier cameravallen die twee keer zijn uitgezet (tabel 3.1). De cameravallen zijn uitgezet op locaties waar de trefkans het hoogst werd geacht. De NDFF-data bevatte geen waarnemingen van één van deze soorten, waardoor de locaties zijn bepaald aan de hand van de volgende criteria: habitateisen, voedselaanbod en aanwezige concurrerende en/of gelijkwaardige inheemse soorten. De volgende habitattypen zijn bij het opstellen van de zoogdierlocaties geselecteerd als mogelijke leefgebieden: oude eikenbossen (H9190), glanshaver hooiland (H6510A) en vochtige alluviale bossen (H91E0C en ZGH91E0C). Verder is gebleken dat de Chinese muntjak, wasbeer en Amerikaanse nerts gebruik maken van zomereik (Quercus robur) en interactie of gelijkenissen vertonen met de volgende inheemse soorten: vos (Vulpes vulpes), das (Meles meles), ree (Capreolus capreolus), bruine rat (Rattus norvegicus), muskusrat (Ondatra zibethicus), bever (Castor fiber) en overige martersoorten, zoals de bunzing (Mustela putorius), steenmarter (Martes foina), wezel (Mustela nivalis) en hermelijn (Mustela erminea). Pagina 12

15 Bij het uitzoeken van de zoogdierlocaties is er daarom gekeken naar het voorkomen van deze soorten in het onderzoeksgebied. Deze informatie is samengevoegd in een kaart (figuur 3.1). Om de trefkans verder te verhogen, is er gekozen voor het gebruik van lokmiddelen. Aangezien de te inventariserende soorten zowel een herbivoor als een omnivoor en carnivoor betreft, is er gekozen voor twee sterk geurende lokmiddelen: één op plantaardige basis, namelijk pindakaas, en één op dierlijke basis, namelijk sardientjes. De lokmiddelen waren aangebracht op twee naast elkaar staande bomen binnen het zicht van de camera s. De pindakaas is op een aantal plekken in het zicht van de camera op de bomen gesmeerd tot een hoogte van ongeveer 1.80 m. De sardientjes zijn op de meeste plekken met een deels geopend blik aan de boom geschroefd op een hoogte van ongeveer 1.80 m (figuur 3.2). Wanneer het schroeven van het blik sardientjes niet mogelijk was, waren ook de sardientjes tot een hoogte van ongeveer 1.80 m op de boom gesmeerd (figuur 3.3). De hoogte van 1.80 m zorgde ervoor dat eventuele grote grazers en wilde zwijnen in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux zich niet konden bezeren aan het blik sardientjes en dat er altijd een restant van de lokmiddelen op de boom aanwezig bleef. Figuur 3.1: Overzichtskaart van de locaties waar de cameravallen hebben gehangen. De coördinaten van de locaties staan in tabel 3.1. Pagina 13

16 Tabel 3.1: De coördinaten van de cameralocaties met de bijbehorende periode waarin de cameravallen op die locaties hebben gehangen. Cameralocaties x-coördinaat y-coördinaat Periode maart 13 april maart 13 april maart 11 april maart 11 april april 26 april april 26 april april 26 april april 26 april Figuur 3.2: Zichtveld van de cameraval op locatie 1. De linker boom is ingesmeerd met pindakaas (te zien aan de donkere vlekken) en het blikje sardientjes is op de rechter boom geschroefd. De donkere plek het van blik sardientjes naar beneden is het sap dat uit het blik naar beneden sijpelt Inventarisatie van vogels De vogelinventarisaties hebben zich gefocust op de aanwezigheid van de Nijlgans (Alopochen aegyptiaca) en grote Canadese gans (Branta canadensis). Door de vele vogelinventarisaties in Nederland, is Pagina 14 Figuur 3.3: Zichtveld van de cameraval op locatie 5. De linker boom is ingesmeerd met pindakaas (de lichtbruine vlekken op de boom) en de rechter boom is ingesmeerd met sardientjes en de olie vanuit het blik sardientjes. Het insmeren van de boom met sardientjes is uitgevoerd op het moment dat het niet mogelijk was om het blikje direct aan de boom te schroeven.

17 veel bekend over voorkomen van deze ganzen in het onderzoeksgebied. Daarom hebben de vogelinventarisaties enkel plaatsgevonden op locaties waarvan weinig tot geen NDFF-data bekend waren. Zowel de Nijlgans als de grote Canadese gans kunnen vrijwel overal voorkomen, zolang er water aanwezig is. Vooral vennen, veenmoerassen en waterrijke graslandgebieden hebben de voorkeur. Bij het uitzoeken van vogellocaties is er daarom gezocht naar gebieden die voldeden aan deze habitatseisen. Deze informatie is gecombineerd met de NDFF en SOVON data van de Nijlgans, grote Canadese gans en heilige ibis in een kaart (figuur 3.4), waarna de desbetreffende vogellocaties zijn ingetekend (aangegeven met de letters A tot en met P). De heilige ibis (Threskiornis aethiopicus) is tijdens het uitkiezen van de locaties buiten beschouwing gelaten. Ondanks dat deze soort in het verleden wel bij het Soerendonks Goor (maximaal 10 in 2008) en de Malpie (maximaal 4 in 2009) is gezien, is deze na 2010 niet meer in het Natura 2000-gebied waargenomen. Tijdens de vogelinventarisaties is wel op deze vogel gelet. De inventarisatie van de vogels is gedaan door het lopen van trajecten op de aangegeven locaties. Deze trajecten vulden het inventarisatiegebied. Wanneer een vogel was gespot, zijn de soort vogel, gedrag, coördinaten en aantallen genoteerd. De inventarisaties vonden plaats in april, mei en juni Daarnaast is er bij het inventariseren van kreeften, vissen, schildpadden en amfibieën (paragraaf 3.2.4) ook opgelet op de aanwezigheid van deze vogels Inventarisatie van vissen, kreeften en schildpadden De visinventarisaties hebben zich gefocust op het voorkomen van de zonnebaars (Lepomis gibbosus), Amerikaanse hondsvis (Umbra pygmaea), blauwband (Pseudorasbora parva), amoergrondel (Percot- Figuur 3.4: Overzichtskaart van de vogelinventarisaties. De paarse en grijze vlakken geven de locaties aan waar de ganzen zijn geïnventariseerd. Pagina 15

18 tus glenii) en marmergrondel (Proterorhinus semilunaris). De kreeften die waarschijnlijk voorkomen in het gebied zijn de gevlekte Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes limosus) en rode Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus clarkii). De NDFF-data laten voornamelijk zien welke soorten zich bevinden in de beken, maar niet in de vennen, poelen en plassen. Om die reden is ervoor gekozen om de inventarisaties van de vissen en kreeften voornamelijk te richten op de aanwezigheid van invasieve vissen en kreeften in de vennen, poelen en plassen. Bij het selecteren van de vislocaties is gekeken naar de afwisseling van habitattypen en is er een afwisseling gezocht tussen poelen die zich bevinden rondom de beeklopen en die verder van de beek in het gebied liggen. Uit alle geschikte vislocaties is een selectie gemaakt (figuur 3.5). Tijdens het veldwerk bleek dat een aantal poelen en vennen waren drooggevallen of niet te bereiken waren. Hiervoor zijn indien mogelijk in het veld vervangende locaties bepaald (tabel 3.2). Tabel 3.2: De vispoelen waarvan tijdens het veldwerk is gebleken dat de locaties om verschillende redenen niet te bevissen waren. De nieuwe locaties en de overige locaties zijn weergegeven in figuur 3.5. Afgevallen poel Reden Vervangende locatie 6 Onbereikbaar Naastgelegen poel 36 Drooggevallen Naastgelegen poel 37 Drooggevallen Naastgelegen poel 38 Onbereikbaar Naastgelegen sloot 40 Privéterrein dus onbereikbaar Naastgelegen poel 43 Privéterrein dus onbereikbaar Niet vervangen 44 Drooggevallen Niet vervangen 45 Onbereikbaar Naastgelegen poel 46 Onbereikbaar Niet vervangen 47 Onbereikbaar Naastgelegen sloot 52 Planning niet haalbaar Tongelreep naast poel 49 Op elke vislocatie is eerst op afstand een visuele inspectie gedaan om de wateren te controleren op de aanwezigheid van schildpadden op de oever. Daarna is er, indien mogelijk, een ronde rondom de waterpartij gelopen voor een verdere visuele inspectie van de waterpartij. Hierbij is gelet op de aanwezigheid van ei-afzettingen, waterplanten en eventuele andere kwetsbare inheemse soorten. Vervolgens zijn de waterpartijen betreden met een waadpak om te vissen. De vangmethode is een combinatie van de methoden uit de onderzoeken van Blankena et al. (1994), Goverse et al. (2015b), Herder et al. (2007) en Soes (2016). Om verstoring van amfibieën in de voortplantingsperiode zo veel mogelijk tegen te gaan, is er gekozen om maximaal 30 minuten te vissen op één locatie. Daarnaast is er zo veel mogelijk in het midden van de waterpartij gevist en zijn zichtbare ei-afzettingen zo veel mogelijk ontweken. Alle locaties zijn bevist met een RAVON schepnet met een afmeting van ongeveer 50 bij 40 cm en een maaswijdte van 3 mm. Het schepnet is tijdens het vangen vlak boven de bodem gehouden en met vlotte bewegingen naar boven gehaald. Gevangen vissen zijn verzameld in een emmer en gedetermineerd. Alle gevangen vissen en kreeften zijn teruggezet op exact dezelfde plek als waar ze waren gevangen. Na het betreden van het water is al het gebruikte veldwerkmateriaal schoongemaakt en gedesinfecteerd volgens het hygiëneprotocol van RAVON (RAVON, 2017). De vissen, kreeften en schildpadden zijn geïnventariseerd in de maanden april en mei Pagina 16

19 Figuur 3.5: Overzicht van alle vislocaties. De vislocaties met zwart kruis zijn de vislocaties die zijn afgevallen en de gele kruizen zijn de vervangende vislocaties Inventarisatie van amfibieën Uit de risicoanalyse bleek dat alleen de Amerikaanse stierkikker een mogelijk gevaar vormt voor het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux, aangezien de Amerikaanse stierkikker zich vlak over de grens heeft gevestigd in België (Devisscher et al., 2012). In Nederland zijn 2011 voor de laatste keer enkele exemplaren van de Amerikaanse stierkikker waargenomen. Deze individuen zijn na het waarnemen meteen gedood. Hierdoor waren waarnemingen van de Amerikaanse stierkikker afwezig in de NDFF-dataset. De leefwijze en het habitat van de Amerikaanse stierkikker vertoont overeenkomsten met habitats van inheemse amfibiesoorten. Verder wordt verwacht dat de Amerikaanse stierkikker via de beken vanuit België naar Nederland komt. Hierdoor zijn poelen en vennen geïnventariseerd die gelegen zijn langs de stromende wateren aan de Belgische grens (figuur 3.6). Ook in dit geval zijn tijdens het veldwerk een aantal locaties vervangen (tabel 3.3). Pagina 17

20 Figuur 3.6: Overzichtskaart amfibielocaties voor de Amerikaanse stierkikker. Tijdens het selecteren is er gekozen voor vennen en poelen aangrenzend aan de beeklopen dichtbij de Belgische grens. De amfibielocaties met zwart kruis zijn de locaties die zijn afgevallen en de gele kruizen zijn de vervangende amfibielocaties. Tabel 3.3: De amfibiepoelen waarvan tijdens het veldwerk is gebleken dat de locaties om verschillende redenen niet te bevissen waren. De nieuwe locaties en de overige locaties zijn weergegeven in figuur 3.6. Afgevallen poel Reden Vervangende locatie 3 Onbereikbaar Halverwege poel 1 en 2 in de Dommel 6 Extra Naastgelegen sloot 7 Onbereikbaar Naastgelegen in de Dommel en de afwaterende sloot 15 Onbereikbaar Naastgelegen sloot op de grens van het onderzoeksgebied 20 Onbereikbaar Door poel 11 Pagina 18

21 De inventarisatie is gedaan met dezelfde materialen en aan de hand van dezelfde vangtechniek als die is gebruikt bij de vis- en kreefteninventarisatie (paragraaf 3.3.3). Echter, bij de inventarisatie van Figuur 3.7: Hantering van een schepnet vanaf de kant en vanuit het water voor amfibie-inventarisaties (Goverse et al., 2015). de Amerikaanse stierkikker is actiever aan de kant en tussen de waterplanten gevist (figuur 3.7). Daarnaast is er ook goed geluisterd of het zogeheten gebrul van de Amerikaanse stierkikker te horen was. Desinfecties volgens het RAVON protocol (RAVON, 2017). De amfibieëninventarisatie heeft plaats gevonden in mei Inventarisatie van water- en oeverplanten De inventarisatie van water- en oeverplanten was gefocust op de volgende planten: watercrassula (Crassula helmsii), waterhyacint (Eichhornia crassipes), grote waternavel (Hydrocotyle ranunculoides), waterteunisbloem (Ludwigia grandiflora), ongelijkbladig vederkruid (Myriophyllum heterophyllum), parelvederkruid (Myriophyllum aquaticum), grote vlotvaren (Salvinia molesta) en grote kroosvaren (Azolla filiculoides). Invasieve water- en oeverplanten zijn over het algemeen soorten die in voedselrijk water voorkomen. Ze komen terecht in de waterlopen als aquaria daarin worden leeggegooid of vijverplanten worden uitgezet, waardoor ze vooral in de beeklopen te vinden zijn. Echter, over de Pagina 19 Figuur 3.8: Overzichtskaart van de bekende NDFF-data van invasieve water- en oeverplanten in het onderzoeksgebied.

22 aanwezigheid van invasieve water- en oeverplanten in de poelen en vennen is weinig bekend (figuur 3.8), waardoor er in dit onderzoek voor is gekozen om de beviste poelen en vennen van zowel de vissen, kreeften en schildpadden inventarisatie als de amfibieëninventarisatie te inventariseren (figuren 3.5 en 3.6). Geprobeerd is om de waterplanten vanaf de kant uit het water te pakken en te determineren. Indien dit niet mogelijk was, zijn waterplanten met een hark uit het water gehaald of zijn de waterpartijen alsnog betreden. Daarnaast is er tijdens de kanovaart (paragraaf 3.2.7) opgelet welke invasieve waterplanten aanwezig waren in de Dommel. De water- en oeverplanten zijn geïnventariseerd in mei en juni Inventarisatie van terrestrische planten De inventarisatie van de terrestrische planten heeft zich gefocust op het voorkomen van de volgende invasieve soorten: de reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum), alsemambosia (Ambrosia artemisiifolia), Pontische rodondendron (Rhododendron ponticum), theeboompje (Spiraea salicifolia), douglasspirea (Spiraea douglasii), bastaardspirea (Spiraea billardii), Japanse duizendknoop (Fallopia japonica), bastaardduizendknoop of Boheemse duizendknoop (Fallopia x bohemica), Sachalinse duizendknoop (Fallopia sachalinensis), Canadese kornoeltje (Cornus sericea), reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera) en hemelboom (Ailanthus altissima) in aanmerking kwamen voor veldinventarisaties. Deze soorten hebben grote overeenkomsten in habitat. Over het algemeen komen ze allemaal voor op zonnige open plekken, verstoorde gebieden, bosranden en beekdalen. Daarnaast vinden introducties van deze soorten plaats via verwildering vanuit tuinen, vanuit tuinafval of het bewust inzaaien door mensen. Met deze reden is ervoor gekozen te inventariseren rondom wandelpaden, bosranden en waterpartijen. Om zoveel mogelijk oppervlakte te inventariseren, zijn er acht wandelroutes uitgezet (figuur 3.9). Daarnaast is vanaf een kano de loop van de Dommel van Neerpelt in België tot aan bovenaan de Malpie in Valkenswaard geïnventariseerd. De terrestrische planten zijn geïnventariseerd in juni Figuur 3.9: Pagina Overzichtskaart 20 van de verschillende wandelroutes waarop de terrestrische planten zijn geïnventariseerd.

23 3.3 Risicoanalyses Er zijn risicoanalyses opgesteld van de afgebakende lijst van invasieve soorten (bijlage VII) waarin is beoordeeld welke en hoeveel dreiging een invasieve exoot vormt voor Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. De risicoanalyses zijn onderverdeeld in de volgende vier onderwerpen: 1) algemene informatie over biologie, oorsprong en habitat, 2) voorkomen en verspreiding van de invasieve exoot in Europa, Nederland en het onderzoeksgebied, 3) de ecologische impact van een soort en 4) de beheersbaarheid van een soort. Deze informatie is verzameld aan de hand van literatuur, informatie verkregen in de gesprekken met deskundigen en beheerders, de NDFFdatabase en SOVON-database. Daarna beoordeeld is beoordeeld welk risico een soort vormt voor Nederland en voor het onderzoeksgebied en is bepaald welke prioriteitsbeoordeling de invasieve exoot toebehoort Biologie, oorsprong en habitateisen van de soorten Tijdens het opstellen van de risicoanalyses is in eerste instantie informatie verzameld over de biologische aspecten van een soort (herkenning, voortplanting, dispersievermogen, dieet etc.), oorsprong en habitat. Deze algemene informatie werd later gekoppeld aan de ecologische impact en beheersbaarheid van de invasieve exoten Voorkomen van invasieve exoten in Europa, Nederland en het onderzoeksgebied Om het risico van een soort te bepalen, was het belangrijk om te bepalen welke status een invasieve exoot heeft in Europa, Nederland en het onderzoeksgebied: niet voorkomend en niet gevestigd, wel voorkomend en niet gevestigd, gevestigde populatie of een uit de hand lopende populatie. In dit onderzoek is aangenomen dat een invasieve exoot pas een bedreiging vormt als hij voortkomt in een land of gebied. Verder is aangenomen dat een invasieve exoot pas echt een risico vormt als hij invasief wordt dus als hij zich heeft gevestigd. In dit onderzoek werd een soort als gevestigd beschouwd wanneer een aantoonbare stabiele of groeiende, op zichzelf functionerende populatie aanwezig is in een gebied, waarbij er sprake is van voortplanting in het wild. Ook kan het voorkomen en de geschiedenis van verspreiding van de invasieve exoten in Europa, Nederland en het onderzoeksgebied aanvullende informatie geven over de bron en aanvoer van het voorkomen van de invasieve exoot in een gebied. Deze informatie kon later gekoppeld worden aan de beheersbaarheid van een soort. De status van een invasieve exoot in Nederland of in het onderzoeksgebied werd bepaald aan de hand van de NDFF verspreidingsatlas (BIJ12 et al., 2018), NDFF-database, SOVON database, literatuur, gesprekken met deskundigen en beheerders en de uitgevoerde veldinventarisaties (paragraaf 3.3) Ecologische impact Om te bepalen wat de ecologische impact van een invasieve exoot op de inheemse natuur is, is gebruik gemaakt van de definiëring en beoordeling van ecologische impact van Blackburn et al. (2014). Zij maken gebruik van tien categorieën waarmee de ecologische impact van een invasieve exoot wordt bepaald aan de hand van hun interactie met de inheemse natuur: competitie, predatie, hybridisatie, overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten, parasitisme, toxiciteit, bioverarming 1, herbivorie, chemisch-fysiologische of structurele impact en interactie met andere invasieve exoten. De ecologische impact is per categorie beoordeeld met de schaal die weergegeven is in tabel 3.4. Indien de ecologische impact van een categorie onbekend of niet bewezen was, zijn verwachtingspatronen en/of redennaties gebruikt om de ecologische impact toch te kunnen beoordelen. 1 *bio-verarming = de algemene achteruitgang van de biodiversiteit als gevolg van de aanwezigheid van een invasieve exoot Pagina 21

24 Tabel 3.4: De schaal waarmee de ecologische impact per categorie is beoordeeld (Blackburn et al., 2014). Zie Blackburn et al. (2014) voor de gedetailleerde beschrijving per ecologische categorie. Score Afkorting Definitie 1. Minimal Geen effect op de gezondheid van individuen van inheemse soort(en) 2. Minor MI Veroorzaakt afname van de gezondheid van individuen van inheemse soort(en), maar er is geen afname in populatiedichtheid van de inheemse soort 3. Moderate MO Veroorzaakt een afname in de populatiedichtheid van inheemse soort(en), maar er is geen verandering in de samenstelling van de inheemse gemeenschap 4. Major MR Veroorzaakt verandering in de samenstelling van de inheemse gemeenschap, die herstelbaar is indien de exoot is verwijderd 5. Massive MA Veroorzaakt definitieve lokale uitsterving bij minimaal één inheemse soort, ook al wordt de exoot verwijderd uit het ecosysteem Bij het beoordelen van de ecologische impact van een invasieve exoot is aangenomen dat elke invasieve exoot een ecologische impact heeft, want elke nieuw geïntroduceerde soort neemt altijd een plek in het al bestaande voedselweb aan en oefent daarmee invloed uit op het ecosysteem (score minimal). De uiteindelijke beoordeling van de ecologische impact, opgedeeld in drie klassen: laag, middelhoog en problematisch, is bepaald aan de hand van voorwaarden (tabel 3.5). Tabel 3.5: De opgestelde voorwaarden waarmee de ecologische impact is beoordeeld met laag, middelhoog of problematisch. Voorwaarde Afkorting voorwaarde Bijbehorende beoordeling - Als minimaal één van de tien ecologische categorieën is beoordeeld met massive (MA) - Als minimaal twee van de tien ecologische categorieën zijn beoordeeld met major (MR) - Als één van de tien ecologische categorieën is beoordeeld met major (MR) en minimaal twee van de tien ecologische categorieën zijn beoordeeld met moderate (MO) - Als minimaal vier van de tien ecologische categorieën zijn beoordeeld met moderate (MO) Pagina 22 MA + overig (MA/MR/MO//MI) MR + MR + overig (MR/MO//MI) MR + MO + MO + overig (MO//MI) MO + MO + MO + MO + overig (MO//MI) MR + overig (/MI) Problematisch Problematisch Problematisch Problematisch - Als één van de tien ecologische categorieën is beoordeeld met major (MR) Middelhoog - Als één van de tien ecologische categorieën is beoordeeld met MR + MO + overig Middelhoog major (MR) en één van de tien ecologische categorieën is beoordeeld (/MI) met moderate (MO) - Als drie van de tien ecologische categorieën zijn beoordeeld met MO + MO + MO + Middelhoog moderate (MO) overig (/MI) - Als twee van de tien ecologische categorieën zijn beoordeeld met MO + MO + overig Middelhoog moderate (MO) (/MI) - Als één van de tien ecologische categorieën is beoordeeld met MO + overig (/MI) Laag moderate (MO) - Als alle ecologische categorieën zijn beoordeeld met minor (MI) of MI of Laag minimal () De beheersbaarheid Om de beheersbaarheid van een invasieve exoot te bepalen, is er per beschikbare methode voor het bestrijden van een invasieve exoot bepaald tot welke categorie de beheersmaatregel hoort, wat de effectiviteit van een beheersmaatregel is (korte termijn/lange termijn en impact op de populatie van

25 Pagina 23 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux een invasieve exoot), hoe intensief een beheersmaatregel is om uit te voeren, hoe vaak een beheersmaatregel uitgevoerd moet worden en wat de ecologische neveneffecten zijn van het uitvoeren van een beheersmaatregel. Aan de hand van deze informatie is bepaald of een soort gemakkelijk (positief) of moeilijk te beheersen is (negatief). De status van een invasieve exoot in Nederland of in een gebied is bepalend voor de benodigde beheersmaatregel en bijbehorende doel van een beheersmaatregel en daarmee bepalend voor de beheersbaarheid van een soort. Over het algemeen kunnen de beheersmaatregelen worden teruggebracht naar standaard beheersmaatregelen: preventie, wegnemen van bron, vroegtijdig detecteren, beheersen van aantallen en terugdringen van aantallen (tabel 3.6). Deze opgestelde basis beheersmaatregelen zijn gebruikt als uitgangspunt bij het beoordelen van de beheersbaarheid van de invasieve exoten. Tabel 3.6: Status van een soort met de bijbehorende standaard beheersmaatregelen. Status Categorie beheersmaatregel 1. Niet voorkomend, niet gevestigd 1. Preventie (meest positieve status) 2. Wel voorkomend, niet gevestigd 1. Wegnemen van bron 2. Vroegtijdig detecteren 3. Beheersen van aantallen 3. Gevestigde populatie 1. Beheersen van aantallen 2. Terug dringen van aantallen 4. Uit de hand lopende populatie 1. Terug dringen van aantallen (meest negatieve status) De beheersbaarheid is beoordeeld met de aanname dat de beheersmaatregelen op de best mogelijk manier wordt uitgevoerd. Alleen als een beheersmaatregel goed wordt uitgevoerd en het gewilde effect wordt bereikt, kan het zijn dat de status van een invasieve exoot onveranderd blijft (beheersen van aantallen) of positief verandert. Indien er geen beheersmaatregelen worden uitgevoerd of beheersmaatregelen niet voldoende worden uitgevoerd, zal de status van een invasieve exoot negatief veranderen. Echter, de bijbehorende methode en het effect van een beheersmaatregel kan verschillen per soort en de afweging hiervan bepaalt hoe beheersbaar een invasieve exoot is Risicobeoordeling Het risico van de invasieve exoten is beoordeeld aan de hand van de beslisbomen in bijlage VI. Hierbij is beslisboom in figuur VI.1 gebruikt voor een landelijke risicobeoordeling en beslisboom in figuur VI.2 voor de risicobeoordeling voor Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux gegeven. De beslisbomen bestaan in basis uit vier vragen: 1. Komt de invasieve exoot voor in Nederland/het onderzoeksgebied? 2. Is er een gevestigde populatie aanwezig in Nederland/het onderzoeksgebied? 3. Is de ecologische impact van de soort problematisch? 4. Is de invasieve exoot moeilijk te beheersen, waardoor de ecologische schade hoog kan oplopen? Het risico is aangegeven met sterren, met een schaal van 0-5, waarbij 5 het hoogste risico aangeeft (tabel VI.1, bijlage VI) Indelen in prioriteitsgroepen Bij het opstellen van de beslisboom is aangenomen dat een soort pas een risico vormt als hij voorkomt in een gebied of als er een kans op voorkomen is in de nabije toekomst. Dit kan betekenen dat een invasieve exoot met een problematische impact en/of lage beheersbaarheid een lage risicobeoordeling krijgt. Echter, gepleit kan worden dat het voorkomen van deze soorten voorkomen moet worden door middel van preventiemaatregelen. Om dit inzichtelijk te maken, zijn de invasieve exoten ingedeeld in prioriteitsgroepen door het uitzetten van de ecologische impact ten opzichte van de beheersbaarheid van een (figuur 3.10). Bij deze prioriteitsbeoordeling is aangenomen dat een slechte

26 beheersbaarheid van een soort zwaarder weegt dan een problematisch ecologische impact, aangezien een lage beheersbaarheid betekent dat een soort (bijna) niet te elimineren is als hij zich eenmaal gevestigd heeft. De prioriteitsgroepen zijn aangegeven met de letters A tot en met D, waarbij A het meest positief is en D het meest negatief. De groep waaronder een invasieve exoot valt is bij elke individuele risicobeoordeling weergegeven. 3.4 Gegevensverwerking Dataverwerking veldinventarisaties De resultaten zijn geïmporteerd in ArcMap versies en 10.6, waarna de x- en y-coördinaten weergegeven zijn. Ook de NDFF en Sovon waarnemingen van alle invasieve exoten zijn opnieuw geïmporteerd en weergegeven. De hieruit voortkomende kaarten zijn gebruikt bij het interpreteren van het voorkomen en verspreiding van invasieve exoten in Natura gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Figuur 3.10: Prioriteitsgroepen A, B, C en D van exoten, bepaald aan de hand van het uitzetten van de ecologische impact tegen de beheersbaarheid van een soort Dataverwerking risicoanalyses De uitkomsten van de risicoanalyses betreffende de status, ecologische impact, beheersbaarheid, landelijke risicobeoordeling, risicobeoordeling voor Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux en de prioriteitsgroep zijn verwerkt door middel van beschrijvende statistiek. Pagina 24

27 4 Resultaten 4.1 Veldinventarisatie Zoogdieren De Chinese muntjak (Muntiacus reevesi), wasbeer (Procyon lotor) en Amerikaanse nerts (Mustela vison) zijn niet waargenomen door de uitgezette cameravallen. Wel zijn onder andere reeën, reigers, marterachtigen, wilde zwijnen en spechten te zien op de foto s Vogels Uit de inventarisatie gecombineerd met de data van Sovon en NDFF-data blijkt dat de Nijlgans (Alopochen aegyptiaca) en de grote Canadese gans (Branta canadensis) wijdverspreid over het Natura 2000-gebied voorkomen. Ook is zijn de inventarisatie waarnemingen van de inheemse grauwe gans (Anser anser) meegenomen (figuur 4.1). Op de locaties waar geen ganzen zijn waargenomen, zoals bijvoorbeeld in een groot gedeelte van het Leenderbos, zijn over het algemeen geen tot alleen kleine waterpartijen aanwezig. Figuur 4.1: Overzichtskaart van de waarnemingen van de Nijlgans, grote Canadese gans en grauwe gans (geen exoot), voortkomend uit de inventarisaties, Sovon data en NDFF-data (periode ) in Natura gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Pagina 25

28 4.1.3 Vissen, kreeften en schildpadden De blauwband (Pseudorasbora parva) is aanwezig in één van de vennen op De Plateaux. In een sloot op De Plateaux zijn ook een gevlekte Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes limosus) en een marmergrondel (Proterorhinus semilunaris) waargenomen. De Amerikaanse hondsvis (Umbra pygmaea) is verspreid over het gebied gevonden in poelen en sloten langs de stromende wateren. Verder is de zonnebaars (Lepomis gibbosus) twee keer waargenomen in wateren op privéterreinen (figuur 4.2). Daarentegen zijn er geen invasieve exoten gevangen in de beeklopen. Ook zijn de schildpadden tijdens de inventarisaties niet waargenomen. Figuur 4.2: Overzichtskaart van de waarnemingen van invasieve vissen, kreeften en schildpadden, voortkomend uit de inventarisaties en NDFF-data (periode ) in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Pagina 26

29 4.1.4 Water- en oeverplanten Watercrassula (Crassula helmsii) is aanwezig in de vennen op De Plateaux (figuur 4.3). In de Dommel zijn grote aantallen ongelijkbladig vederkruid (Myriophyllum heterophyllum) aanwezig. Andere invasieve waterplanten zijn niet aangetroffen gedurende de veldwerkperiode. Figuur 4.3: Overzichtskaart van de waarnemingen van water- en oeverplanten, voortkomend uit de inventarisaties en NDFF- data (periode ) in Natura gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Inheems betekent dat er alleen inheemse plantensoorten zijn gevonden, onbekend betekent niet onderzocht op waterplanten Terrestrische planten De meeste exoten staan naast verstoorde randen en langs sloten en beken. Opvallend is de grote hoeveelheid reuzenbalsemienen (Impatiens glandulifera) op de oevers van de Dommel ter hoogte van de Malpie. Langs de Dommel staat op meerdere plekken Japanse duizendknoop (Fallopia japonica), theeboompje (Spiraea salicifolia), Douglas- en bastaardspirea (Spiraea douglasii, Spiraea x billardii). Verder zijn er meerdere locaties met Japanse duizendknoop en Pontische rododendron (Rhododendron ponticum) aangetroffen in het Leenderbos en de Valkenhorst. Ook is een enkel exemplaar van de Pontische rodondendron waargenomen op de Malpie (Figuur 4.4). De soorten Alsemambrosia (Ambrosia artemisiifolia), Sachalinse en bastaardduizendknoop (Fallopia sachalinensis/fallopia x bohemica), hemelboom (Ailanthus altissima) en reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum) zijn niet aangetroffen. Pagina 27

30 Figuur 4.4: Overzichtskaart van de waarnemingen van terrestrische planten, voortkomend uit de inventarisaties en NDFF-data (periode ) in Natura gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. 4.2 Risicobeoordeling Twee soorten, namelijk de hybride schroeforchis (Spiranthes cernua 'Chadds Ford' odorata (L.) Rich.) en de Orientus ishidae zijn niet beoordeeld wegens gebrek aan informatie. Uit de risicobeoordelingen blijkt dat van de 68 soorten die geselecteerd zijn voor dit onderzoek landelijk 46 exoten geclassificeerd zijn met 3 of meer sterren (de waarde van de sterren staan in bijlage VI, tabel VI.1). In het Natura 2000-gebied zijn 33 exoten geclassificeerd met 3 of meer sterren (figuur 4.5). Verder zijn er 20 van de 68 soorten die een beoordeling hebben gekregen met geen of 1 ster. Van deze invasieve exoten wordt niet verwacht dat zij in de komende vijf jaar gaan voorkomen en/of vestigen in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux (tabel 4.1). Pagina 28

31 Tabel 4.1: De 20 invasieve exoten die niet gaan voorkomen en/of vestigen in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux binnen nu en de komende 5 jaar. Nederlandse naam invasieve exoot Kolom 1 Wetenschappelijke naam invasieve exoot Kolom 1 Nederlandse naam invasieve exoot Kolom 2 Wetenschappelijke naam invasieve exoot Kolom 2 Waterhyacint Eichhornia crassipes Appelslak Pomacea canaliculata en de Pomacea maculata Grijze eekhoorn Sciurus carolinensis Japanse kever Popillia japonica Amerikaanse voseekhoorn Sciurus niger Oost-Aziatische boktor Anoplophora chinensis Heilige ibis Threskiornis aethiopicus Aziatische hoornaar Vespa velutina Japanse eekhoorn Sciurus lis Roodwangschildpad Trachemys scripta elegans Aziatische modderkruiper Misgurnus anguillicaudatus Geelwangschilpad Trachemys scripta troosti Californische rivierkreeft Pacifastacus leniusculus Geelbuikschildpad Trachemys scripta scripta Geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft Orconectes virilis Alligatorkruid Alternanthera philoxeroides Marmerkreeft Procambarus fallax forma Kleine waterteunisbloem Ludwigia peploides virginalis Rood cypergras Cyperus longus Waterteunisbloem Ludwigia grandiflora De volledige risicoanalyses zijn weergegeven in bijlage VII. Een overzichtstabel met alle uitkomsten per soort is te vinden in bijlage VIII. Figuur 4.5: Het risico dat de exoten (n=68) vormen voor het Natura 2000-gebied is aangegeven met sterren, met een schaal van 0-5, het risico gaat respectievelijk met de sterren van laag naar hoog (1 ster=laag risico; 5 sterren=hoog risico). Pagina 29

32 4.2.1 Status van soorten in Nederland en het onderzoeksgebied Uit de risicoanalyses blijkt dat de status van de invasieve exoten landelijk kunnen verschillen van het onderzoeksgebied. Uit figuur 4.6 blijkt dat 26% van de invasieve exoten die wel in Nederland voorkomen, nog niet in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux voorkomen. Verder blijkt ook dat zowel landelijk als in het Natura 2000-gebied ongeveer een kwart van de invasieve exoten een uit de hand lopende populatie vormt. Landelijk Onderzoeksgebied Figuur 4.6: De status van invasieve exoten onderverdeeld in vier categorieën aangegeven in percentage (n=68) met links de sta-tus landelijk en rechts de status in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. In tabel 4.2 zijn de soorten die volgens de risicoanalyses zouden moeten voorkomen in het gebied opgenomen (tabel 4.2). Opvallend is dat een aantal invasieve exoten niet zijn aangetoond tijdens de veldinventarisaties en waarnemingen van deze soorten ontbreken in recente NDFF-data. Tabel 4.2: Invasieve exoten die in de huidige situatie verwacht worden of aanwezig zijn in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Soorten met vijf sterren zijn dikgedrukt. De invasieve exoten met een * zijn soorten die ontbreken in de NDFF-data Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Kolom 1 Kolom 1 Kolom 2 Kolom 2 Amerikaanse vogelkers Prunus serotina Ongelijkbladig vederkruid Myriophyllum heterophyllum Reuzenberenklauw Heracleum mantegazzianum Parelvederkruid * Myriophyllum brasiliensis Pontische rododendron Rhododendron ponticum Wasbeer * Procyon lotor Theeboompje Spiraea salicifolia Chinese muntjak * Muntiacus reevesi Douglasspirea Spiraea douglasii Amerikaanse nerts * Neovison vison Bastaardspirea Spiraea billardii Siberische grondeekhoorn * Eutamias sibiricus Chinese bruidssluier * Fallopia baldschuanica Nijlgans Alopochen aegyptiaca Japanse duizendknoop Fallopia japonica Grote Canadese gans Branta canadensis Sachalinse duizendknoop Fallopia sachalinensis Zonnebaars Lepomis gibbosus Canadese Kornoelje * Cornus sericea Amerikaanse hondsvis Umbra pygmaea Reuzenbalsemien Impatiens glandulifera Blauwband Pseudorasbora parva Hemelboom Ailanthus altissima Marmergrondel Proterorhinus semilunaris Bonte gele dovenetel Lamiastrum galeobdolon Geelbuikschildpad * Trachemys scripta scripta Knolcyperus * Cyperus esculentus Geelwangschildpad * Trachemys scripta troostii Bleek Cypergras * Cyperus eragrostis Roodwangschildpad * Trachemys scripta elegans Watercrassula Crassula helmsii Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft Orconectes limosus Grote waternavel Hydrocotyle ranunculoides Bastaardduizendknoop Fallopia x bohemica Pagina 30

33 Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Kolom 1 Kolom 1 Kolom 2 Kolom 2 Grijskronkelsteeltje Campylopus introflexus Groot Kroosvaren Salvinia molesta Alsemambrosi Ambrosia artemisiifolia Smalle waterpest Elodea Nuttallii Amerikaanse eik Quercus rubra Aziatisch lieveheersbeestje * Harmonia axyridis Ecologische impact Uit figuur 4.7 blijkt dat 63% (43 van 68) van de invasieve exoten een problematische ecologische impact heeft. Verder is de ecologische impact van 22% (15/68) van de invasieve exoten beoordeeld met middelhoge en 12% (8/68) een lage ecologische impact. Figuur 4.7: Het percentage van het totaal aantal exoten (n=68) dat verdeeld is in problematische, middelhoge of lage ecologische impact, of niet is beoordeeld. In figuur 4.8 zijn de tien categorieën waarin een invasieve exoot een interactie met de inheemse natuur kan aangaan weergegeven op de y-as. Op de x-as is het percentage invasieve exoten weergeven die per categorie onder een bepaalde score vallen (MA, MR, MO, MI, ). In figuur 4.8 is te zien dat in de categorie chemische- en fysiologisch of structurele impact, bio-verarming en competitie het percentage invasieve exoten met een minimale () interactie het laagst is. Figuur 4.8: De interactie die de invasieve exoten aangaan met de inheemse natuur. De tien ecologische categorieën staan weergegeven op de y-as. Op de x-as is het percentage invasieve exoten te zien (n=68) die per categorie zijn ingedeeld in een schaal. De scores waarmee de ecologische impact per categorie is beoordeeld zijn minimal (), minor (MI), moderate (MO), major (MR), massive (MA). Minimal betekent dat de exoot geen effect heeft op de inheemse natuur binnen die categorie. Pagina 31 Massive betekent dat de exoot een definitieve lokale uitsterving bij minimaal één inheemse soort veroorzaakt, ook al wordt de exoot verwijderd uit het ecosysteem.

34 4.2.3 Beheersbaarheid Uit de risicoanalyses is gebleken dat 26 van de 69 invasieve exoten zijn beoordeeld met hoge beheersbaarheid. Het merendeel van de invasieve exoten, 40 van de 69, zijn beoordeeld als slecht beheersbaar, oftewel hun beheersbaarheid is laag Prioriteitsbeoordeling Uit de risicoanalyses is gebleken dat ongeveer 37% van de invasieve exoten valt onder de hoogste prioriteitsgroep D (figuur 4.9). Soorten die hieronder vallen zijn bijvoorbeeld de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica), watercrassula (Crassula helmsii) en blauwband (Pseudorasbora parva). Verder is gebleken dat 12% is valt onder prioriteitsgroep A, 25% onder prioriteitsgroep B en 24% onder prioriteitsgroep C Exoten op de Unielijst Gebleken is dat 37 van de 69 onderzochte invasieve exoten niet op de Unielijst staan. Verder blijkt uit de risicoanalyses dat 13 van deze 37 soorten behoren tot prioriteitsgroep D (figuur 4.10). Daarnaast zijn er in het Natura 2000-gebied 13 invasieve exoten waarvan het risico beoordeeld is met 5 sterren die niet op de Unielijst staan (figuur 4.11). Voorbeelden van invasieve exoten die hieronder vallen zijn de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) en de zonnebaars (Lepomis gibbosus). 11,8 % 23,5 % 25,0 % 36,8 % Figuur 4.9: Prioriteitsgroepen bepaald aan de hand van het uitzetten van de ecologische impact tegen de beheersbaarheid van een soort. Hierin is weergegeven hoeveel procent van het totaal aantal exoten (n=68) is ingedeeld in de vier prioriteitsgroepen. Opgeteld zijn de percentages geen 100% doordat 2 van de 68 soorten niet zijn beoordeeld Figuur 4.10: Het aantal invasieve exoten per prioriteitsgroep (A,B,C,D) die wel of niet op de Unielijst lijst staan. Wel: Exoot staat op de Unielijst. Niet: Exoot staat niet op de Unielijst. Pagina 32

35 Figuur 4.11: Het aantal invasieve exoten per sterrenbeoordeling van het Natura 2000-gebied (aantal sterren aangegeven met 0,1,2,3,4,5) die wel of niet op de Unielijst staan. Wel: Staat wel op de Unielijst. Niet: Staat niet op de Unielijst Bedreigingen voor habitatrichtlijnsoorten De exoten in tabel 4.1 vormen een bedreiging voor Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten die opgenomen zijn in het beheerplan van Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux (Dienst Landelijk Gebied & Staatsbosbeheer, 2017). In tabel 4.1 is per Habitat- en Vogelrichtlijnsoort weergegeven welke invasieve exoten een risico vormen voor hun instandhoudingsdoelen (behoud (=) en verbetering (>) van oppervlak en kwaliteit van het leefgebieden). Hier is onderscheid gemaakt tussen soorten die in de huidige situatie in het gebied aanwezig zijn en welke soorten binnen 5 jaar in het gebied worden verwacht. Uit de tabel 4.1 blijkt dat er veel watergebonden invasieve exoten zijn die een bedreiging vormen voor de gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) en de kamsalamander (Triturus cristatus). De wasbeer kan in de toekomst een gevaar gaan vormen voor de roodborsttapuit (Saxicola rubicola). De Pontische rododendron (Rhododendron ponticum) kan een bedreiging vormen voor het leefgebied van de boomleeuwerik (Lullula arborea) en nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus). Pagina 33

36 Tabel 4.1: Overzicht van invasieve exoten die per habitat- en vogelrichtlijnsoort een risico vormen. Per habitat- en vogelrichtlijnsoort is opgenomen of het oppervlakte en de kwaliteit van het leefgebied volgens het beheerplan van het onderzoeksgebied verbeterd (>) of in stand gehouden (=) moet worden. De risicosoorten zijn opgedeeld in soorten die in de huidige situatie in het gebied aanwezig zijn en soorten die binnen 5 jaar in het gebied verwacht worden. Code H1042 H1096 H1134 H116 H1831 A224 A246 A276 Habitat- en vogelrichtlijnsoorten Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) Beekprik (Lampetra planeri) Bittervoorn (Rhodeus amarus) Kamsalamander (Triturus cristatua) Drijvende waterweegbree (Luronium natans) Nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus) Boomleeuwerik (Lullula arborea) Roodborsttapuit (Saxicola rubicola) Oppervlakte leefgebied Kwaliteit leefgebied Gevestigde invasieve exoten die een bedreiging vormen > > Amerikaanse hondsvis, parel vederkruid, ongelijkbladig vederkruid, zonnebaars Invasieve exoten die binnen 5 jaar een bedreiging vormen Amerikaanse stierkikker = = Amerikaanse stierkikker = = blauwband Amerikaanse stierkikker = > Amerikaanse hondsvis, parelvederkruid, Amerikaanse stierkikkruid, ongelijkbladig vederker zonnebaars > > = = Pontische rododendron = = Pontische rododendron = = Wasbeer Bedreigingen voor instandhoudingsdoelstellingen De exoten in tabel 4.2 vormen een bedreiging voor habitattypen waarvoor in het beheerplan van het Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen zijn opgesteld (Dienst Landelijk Gebied & Staatsbosbeheer, 2017). In tabel 4.2 is per habitattype weergegeven welke invasieve exoten een risico vormen. Ook hier is onderscheid gemaakt tussen soorten die in de huidige situatie in het gebied aanwezig zijn en welke soorten binnen 5 jaar in het gebied worden verwacht. In de tabel is aangegeven of de oppervlakte en de kwaliteit van het leefgebied volgens het Natura 2000 beheerplan verbeterd (>) of in stand gehouden (=) moet worden. De meeste risicosoorten komen voor in de vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen). De meeste waterplanten vormen een gevaar voor de beken en rivieren met waterplanten. Pagina 34

37 Tabel 4.2: Overzicht van invasieve exoten die per habitattype een risico vormen. De risicosoorten zijn opgedeeld in soorten die in de huidige situatie in het gebied aanwezig zijn en soorten die binnen 5 jaar in het gebied verwacht worden. Voor de habitattypen in de tabel zijn in het beheerplan van het Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen zijn opgesteld om de oppervlakte en kwaliteit hiervan te verbeteren (>) of in stand te houden (=) (Dienst Landelijk Gebied & Staatsbosbeheer, 2017). Code Habitattype Oppervlakte Kwaliteit Gevestigde invasieve exoten die een bedreiging vormen H2310 Stuifzandheide met > > Amerikaanse vogelkers, grijs kronkelsteeltje struikhei H2330 Zandverstuivingen > > Amerikaanse vogelkers, zandverstuivingen H3130 Zwak gebufferde vennen > > Amerikaanse hondsvis, Nijlgans, grote Canadese gans, zonnebaars, watercrassula Invasieve exoten die na binnen 5 jaar een bedreiging vormen Amerikaanse stierkikker H3140 Kranswierwateren = = Grote kroosvaren Amerikaanse stierkikker H3160 Zure vennen > > Amerikaanse hondsvis, Nijlgans, grote Canadese gans, zonnebaars, verspreidbladige waterpest Amerikaanse stierkikker H3260A Beken en rivieren met waterplanten > > Parelvederkruid, ongelijkbladig vederkruid, marmergrondel, Verspreidbladige waterpest, smalle waterpest, gevlekte Amerikaanse rivierkreeft, grote waternavel Amoergrondel, rode Amerikaanse rivierkreeft, Amerikaanse stierkikker H4010A Vochtige heiden > > Amerikaanse vogelkers, grijs kronkelsteeltje Trosbosbes H4030 Droge heiden > > Amerikaanse vogelkers, grijs kronkelsteeltje H6510A H7110B H7140A H7150 Glanshaver- en vossenstaarthooiland (glanshaver) Actieve hoogvenen (heideveentjes) Overgangs- en trilvenen (trilvenen) Pioniersvegetaties met snavelbiezen > > Cyperussoorten, reuzenbalsemien, reuzeberenklauw = > Trosbosbes = = = = Cyperussoorten H7210 Galigaanmoerassen = = Parelvederkruid, ongelijkbladig vederkruid, cyperussoorten H9190 Oude eikenbossen = = Bonte gele dovenetel wasbeer H91D0 Hoogveenbossen > > Bonte gele dovenetel wasbeer H91E0C Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) > > Reuzenbalsemien, spirea soorten, cyperussoorten, duizendknopen, bonte gele dovenetel, reuzenberenklauw wasbeer Pagina 35

38 5 Discussie en conclusie 5.1 Soorteninventarisaties Zoogdieren Ondanks dat de wasbeer, de Chinese muntjak en de Amerikaanse nerts niet zijn waargenomen, kan niet worden uitgesloten dat deze invasieve exoten niet aanwezig zijn in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Een mogelijke verklaring voor het niet waarnemen van de invasieve zoogdieren kan de lage trefkans zijn (Natuurpunt Zoogdierenwerkgroep, 2012), veroorzaakt door de lage dichtheden waarin deze invasieve exoten momenteel nog voorkomen in Nederland en als ze al zouden voorkomen hoogstwaarschijnlijk ook in het onderzoeksgebied. Het gebruik van de lokmiddelen was effectief. Dit wordt aangetoond door de diverse waarnemingen van inheemse soorten, zoals de ree en steenmarter Vogels Uit de data van SOVON en NDFF gecombineerd met de waarnemingen van dit onderzoek is de conclusie getrokken dat de grote Canadese gans en de Nijlgans in principe bij alle waterpartijen in het Natura gebied voorkomen. Alleen de kleine waterpartijen omringd door grote stukken bos bevatten geen grote Canganzen. Verder zijn waarnemingen van de grauwe gans ook meegenomen tijdens de inventarisaties, omdat zij toekomstige gebieden voor de Nijlgans en grote Canadese gans kunnen aanwijzen. Uit de resultaten is gebleken dat er in Natura 2000-gebied het Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux geen locaties voorkomen met alleen inheemse grauwe ganzen. De heilige ibis is recent niet meer aangetroffen, maar in de periode werden maximaal 10 heilige ibissen gezien bij het Soerendonks Goor en de Malpie (Sovon Vogelonderzoek Nederland, 2018; J. van der Linden, pers. comm., 2018). Hieruit blijkt wel dat dit gebied geschikte habitats biedt voor deze soort, maar of deze zich ook kan voortplanten en daarmee invasief kan worden is nog de vraag. Mogelijk komen er meer heilige ibissen vanuit Frankrijk naar Nederland (Smits et al., 2010) Vissen Geconcludeerd wordt dat de zonnebaars, Amerikaanse hondsvis, blauwband en de marmergrondel voorkomen in het onderzoeksgebied. De Amerikaanse hondsvis is meerdere malen op verschillende locaties in het gebied waargenomen. Of gesteld kan worden dat de overige beviste vennen en poelen Amerikaanse hondsvis vrij zijn, verschilt per poel of ven. Sommige vennen en poelen waren ondiep en helder en daardoor makkelijk te bevissen. Daarentegen waren andere vennen en poelen te diep om volledig doorheen te lopen. Hierdoor kon alleen aan de kant gevist worden wat de trefkans in deze vennen en poelen aanzienlijk kleiner maakte. Bijvoorbeeld: volgens NDFF-data komt de Amerikaanse hondsvis voor in de vennen op de Malpie, maar deze is tijdens de inventarisatie niet waargenomen. Om de aanwezigheid van de Amerikaanse hondsvis in de te diepe vennen en poelen vast te stellen, zal een andere vismethode gebruikt moeten worden waarbij de hele waterpartij geïnventariseerd wordt, zoals elektrisch vissen of met een sleepnet. Verder is opgevallen dat de Amerikaanse hondsvis verscheidende keren is aangetroffen samen met stekelbaarzen, terwijl Leuven & Oyen (1987) stelt dat de Amerikaanse hondsvis niet concurreert met inheemse soorten. Mark Scheepens van Waterschap de Dommel (pers. comm., 2018) stelt dat deze soorten vaker samen voorkomen, omdat de stekelbaars vanwege zijn omvang niet concurreert met of predeert op de Amerikaanse hondsvis. Ook is tijdens dit onderzoek, net zoals de NDFF-data aangaf, de blauwband waargenomen op De Plateaux, maar de vennen waarin hij is aangetroffen verschillen. Verwacht wordt dat met een hoge waterstand de verschillende vennen op de Plateaux met elkaar verbonden worden, waardoor deze soort zich kan verspreiden. Daarnaast zijn tijdens de inventarisaties marmergrondels waargenomen in een afwateringssloot op De Plateaux. Dit was onverwachts, omdat niet bekend was dat de marmergrondel voorkomt op De Plateaux. Deze afwateringssloot is vermoedelijk aangesloten op de Dommel en waarschijnlijk komt hij voor in de Dommel (BIJ12 et al., 2018; M. Scheepens, pers. comm., 2018). De afwateringssloot voldoet aan de habitateisen van Pagina 36

39 de marmergrondel (F. Spikmans et al., 2010). Hierdoor wordt vermoed dat de marmergrondel wijdverspreider in sloten voorkomt dan momenteel bekend is. Verder kan geconcludeerd worden dat de poelen gelegen in het Leenderbos (althans voorlopig) exootvrij zijn, doordat deze poelen geïsoleerd liggen ten opzichte van andere wateren. Deze poelen liggen ook niet op een locatie waar veel recreanten langskomen, waardoor de kans klein is dat hier exoten worden uitgezet. Dat is kennelijk wel gebeurd met de zonnebaarzen, die op twee locaties zijn gevonden op privéterreinen. Verwacht wordt dat de zonnebaars hier is uitgezet Kreeften Tijdens dit onderzoek is er één waarneming gedaan van de gevlekte Amerikaanse rivierkreeft in een afwateringssloot op De Plateaux. Een mogelijke verklaring kan zijn dat de waterkwaliteit van de poelen en vennen in het gebied niet geschikt zijn. Zo kunnen de ph en/of voedselrijkdom te laag zijn. Ook prefereert de gevlekte Amerikaanse rivierkreeft dynamische wateren (Alderman et al., 1990; Soes & Koese, 2010). Daarnaast zullen een aantal vennen en poelen te geïsoleerd van de beken liggen Amfibieën Ondanks dat de Amerikaanse stierkikker tot nog toe niet in het Natura 2000-gebied het Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux is aangetroffen, is het belangrijk dat deze soort nauwkeurig gemonitord blijft worden. De soort komt namelijk voor in verschillende poelen, vennen en beken over de grens van België (Adriaens et al., 2013; Devisscher et al., 2012; Jooris, 2005) en een aantal beken, zoals de Dommel, stroomt vanuit België door het onderzoeksgebied. Hierdoor is er een risico op migratie van de Amerikaanse stierkikker naar Nederland Schildpadden Tijdens de inventarisaties zijn geen invasieve schildpadden waargenomen. Op basis van onderzoek van Bugter et al. (2011) blijkt dat veel schildpadden voornamelijk uitgezet worden in stedelijk gebied. Mogelijk verklaart dit waarom er geen schildpadden waargenomen zijn. Echter zijn deze schildpadden in het verleden wel waargenomen en verwijderd (M. de Bijl, pers. comm., 2018). Verhoogde risicogebieden voor het uitzetten van schildpadden zijn het Dommeldal, de Malpie, waterpartijen gelegen naast druk bezochten paden en wegen en de visvijvers. Hier zal in de toekomst het risico op uitzetting blijven bestaan. Toch zal het uitzetten van schildpadden in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux niet leiden tot de vestiging van schildpadden, aangezien de schildpadden zich (nog) niet voortplanten in Nederland (Bugter et al., 2011) Waterplanten Uit de NDFF-data en inventarisatie blijkt dat op De Plateaux watercrassula aanwezig is. Deze soort kan zich makkelijk verspreiden over de verschillende poelen gelegen in De Plateaux, doordat deze met hoge waterstand met elkaar verbinden. Ook de runderen die jaarrond door het gebied lopen kunnen gemakkelijk zorgen voor verdere verspreiding als bijvoorbeeld stukjes watercrasulla blijft hangen tussen hun hoeven. In het merendeel van de poelen die later in het seizoen zijn geïnventariseerd, zijn alleen inheemse waterplanten waargenomen. Een aantal van deze vennen en poelen lagen geïsoleerd van de stromende wateren, waardoor met aangrenzende zekerheid gezegd kan worden dat deze vennen en poelen waarschijnlijk geen exotische waterplanten bevatten. Toch zijn er ook vennen en poelen waarbij de verwachting was dat zij exotische waterplanten zouden bevatten, maar waar ze niet zijn aangetroffen. Voorbeelden hiervan zijn de poelen langs de Dommel. Een mogelijke verklaring hiervoor kan een ongeschikte waterkwaliteit zijn in deze vennen en poelen. De meeste exotische waterplanten prefereren voedselrijk water (Valkenburg, 2011), met uitzondering van watercrassula, verspreidbladige waterpest en alligatorkruid. Mogelijk zijn de poelen en vennen in het onderzoeksgebied te voedselarm. Daarnaast wordt verwacht dat de waterplanten zicht vooral verspreiden door het overstromen van beken zoals de Dommel. Echter, dit gebeurt voornamelijk in de winter wanneer de meeste exotische waterplanten zijn afgestorven door een vorstperiode (EPPO Bulletin, 2007, 2016; Leewis et al., 2013; Valkenburg, 2011). Pagina 37

40 Ook zijn er een aantal vennen en poelen waarbij de aanwezigheid van exotische waterplanten niet kan worden uitgesloten. De inventarisaties tijdens dit onderzoek zijn in de lente uitgevoerd. Hierdoor was de groei en/of bloei van waterplanten nog niet aanwezig in enkele geïnventariseerde poelen, waardoor deze soorten niet waarneembaar waren of gedetermineerd konden worden Terrestrische planten Zes van de dertien geïnventariseerde, terrestrische plantensoorten zijn waargenomen tijdens het veldwerk. Vijf van deze soorten zijn gezien aan de oevers van de Dommel. Uit de NDFF-data blijkt dat de hemelboom en de reuzenberenklauw voorkomen in het Natura 2000-gebied het Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux, echter zijn deze soorten niet tijdens de inventarisatie waargenomen. Het is onbekend of er bestrijding heeft plaatsgevonden waardoor soorten op de geïnventariseerde locaties verdwenen zijn. In tegenstelling tot de hemelboom en reuzenberenklauw, zijn het theeboompje en de bastaardspirea wel in het veld waargenomen. Hiervan is geen data bekend uit de NDFF. Van de duizendknoopfamilie (Polygonaceae) is alleen de Japanse duizendknoop waargenomen, uit de NDFF-data blijkt dat ook de Sachalinse- en de bastaardduizendknoop op enkele plaatsen in het gebied voorkomen. 5.2 Risicoanalyses De risicobeoordelingen van de invasieve exoten zijn gemaakt op landelijk niveau en specifiek voor het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Bij het opstellen van de risicobeoordeling is aangenomen dat het voorkomen van een invasieve exoot in Nederland of het natuurgebied altijd een risico is, waardoor het minimale risico bij voorkomen altijd gewaardeerd is met één ster is (zie bijlage VI voor betekenis). Daarnaast is aangenomen dat de situatie omtrent een invasieve exoot snel kan veranderen, bijvoorbeeld door beheer, maatschappelijke discussie, toevoegen of verwijderen van een bron, et cetera, waardoor er in dit onderzoek van uitgegaan wordt dat een risicobeoordeling alleen kan worden opgesteld voor de nabije toekomst. In dit onderzoek is gekozen voor een periode van 5 jaar. Dit betekent dat de risicobeoordeling elke 5 jaar opnieuw zou moeten worden aangepast aan de hand van de meest recente cijfers en eventuele nieuwe inzichten omtrent de ecologische impact en beheersbaarheid van een soort. In de risicobeoordelingen voor het Natura gebied vallen 20 soorten onder geen risico of één ster wat betekent dat van 20 van de 68 soorten wordt verwacht dat ze niet binnen vijf jaar zullen voorkomen en/of vestigen in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Dit vanwege verschillende oorzaken, zoals de afwezigheid van het juiste habitat, het niet kunnen voortplanten, het niet kunnen krijgen van fertiele nakomelingen of vanwege een kleine kans op introductie. Daar staat tegenover dat uit de risicobeoordelingen bleek dat in het Natura 2000-gebied 19 soorten voorkomen die geclassificeerd zijn met vijf sterren. Dit betekent dat de invasieve exoot zich heeft gevestigd, een problematische ecologische impact en een lage beheersbaarheid heeft. Daarbij zijn er nog 21 andere invasieve exoten die aanwezig en/of gevestigd zijn in het onderzoeksgebied. Echter zijn niet alle verwachte soorten waargenomen tijdens het veldwerk. In de NDFF-databank zijn 22 van de 68 onderzochte exoten weergegeven die voorkomen in het Natura gebied. Tijdens de veldinventarisatie zijn daarvan 13 soorten gezien. Eén van de redenen kan zijn dat niet op alle plekken is geïnventariseerd en de locaties steekproefsgewijs zijn bepaald. Tot slot zijn de inventarisaties alleen in de lente uitgevoerd, hierdoor waren enkele soorten nog niet waarneembaar of te determineren, bijvoorbeeld parelvederkruid (Myriophyllum aquaticum). Behalve de voorkomende en/of gevestigde soorten in het onderzoeksgebied zijn er ook soorten die binnen nu en vijf jaar te verwachten zijn. Soorten die dan verwacht worden in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux zijn rood cypergras (Cyperus longus), grote vlotvaren (Salvinia molesta), Amerikaanse rode eekhoorn (Tamiasciurus hudsonicus), Pallas eekhoorn (Callosciurus erythraeus), wasbeerhond (Nyctereutes procyonoides), amoergrondel (Perccottus glenii), Aziatische modderkruiper (Misgurnus anguillicaudatus) en Rode Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus clarkii). Pagina 38

41 5.2.1 Ecologische impact De ecologische impact van een invasieve exoot op de natuur is vaak lastig te bepalen (Vilà et al., 2010). Vilà et al. (2011) hebben geprobeerd de ecologische impact van een invasieve exoot te bepalen aan de hand van effecten van een soort op de ecologische niveaus plantensoorten, plantengemeenschappen, dierensoorten, dierengemeenschappen en het ecosysteem (micro-organismen en nutriëntencycli). Echter, bij veel invasieve exoten is niet bekend welke invloed zij hebben op één of meerdere van de genoemde ecologische niveaus. Om dit probleem te ontlopen maken Blackburn et al. (2014), Nentwig et al (2016) en Nentwig et al. (2010) gebruik van categorieën waarmee de impact van een soort wordt bepaald aan de hand van hun interactie met de inheemse natuur. Doordat voor alle invasieve exoten op elke ecologische categorie de effecten konden worden bepaald of ingeschat, is deze methode ook herhaalbaar voor andere onderzoeken naar invasieve exoten. Vanwege een gebrek aan informatie heeft deze methode niet gewerkt voor twee soorten: hybride schroeforchis (Spiranthes cernua Chadds Ford x odorate (L.) Rich) en de Orientus ishidae. Van de overige 66 soorten hebben 43 invasieve exoten (63%) een problematische ecologische impact, 15 invasieve exoten (22%) een middelhoge ecologische impact en 8 invasieve exoten (12%) een lage ecologische impact. Dat 63% van de invasieve exoten een problematische ecologische impact veroorzaakt, is schrikbarend hoog. Deze percentages bevestigen de toenemende problematiek van invasieve exoten in natuurgebieden Beheersbaarheid De status van een invasieve exoot in Nederland of een deel daarvan bepaalt welke doel de beheersmaatregelen moeten hebben, bijvoorbeeld controle van aantallen of uitroeien. Daarnaast is de bron, aanvoer en soortgroep bepalend voor welke beheersmaatregelen het meest effectief en haalbaar zijn. Bij het bepalen van de beheersbaarheid van de invasieve exoten zijn kosten en baten niet meegenomen, aangezien de prioriteit en begroting per uitvoerende instantie verschillend is. Uit de risicoanalyses is gebleken dat van 26 van de 68 invasieve exoten een hoge beheersbaarheid en 40 van de 68 invasieve exoten een lage beheersbaarheid hebben. Deze resultaten bevestigen het standpunt dat invasieve exoten lastig te bestrijden zijn. Dit wordt vaak veroorzaakt door de snelle vermeerdering van invasieve exoten en de blijvende aanwezigheid van een bronpopulatie of introductie Prioriteitsbeoordeling Een aantal invasieve exoten scoren laag in de sterrenbeoordeling, omdat zij nog niet voorkomen of gevestigd zijn in Nederland of het onderzoeksgebied. Echter, deze soorten kunnen wel grote problematiek veroorzaken wanneer ze voor gaan komen of zich vestigen. Om aan te geven welke soorten ondanks een lage sterrenbeoordeling prioriteit verdienen met bijvoorbeeld preventiemaatregelen, is er een prioriteitsgroep toegekend aan alle invasieve exoten. Hierbij is aangenomen dat een slechte beheersbaarheid zwaarder weegt dan een problematische ecologische impact, aangezien een lage beheersbaarheid betekent dat een soort (bijna) niet te elimineren is als deze zich eenmaal gevestigd heeft. Van de 68 invasieve exoten zijn er 25 soorten ingedeeld in de hoogste prioriteitsgroep D. Opvallend is dat drie van deze soorten, de trosbosbes, de Pallas eekhoorn en de rode Amerikaanse rivierkreeft, binnen nu en 5 jaar worden verwacht in het onderzoeksgebied. Deze drie soorten zullen ondanks hun lage sterrenbeoordeling wel prioriteit moeten krijgen bij het opstellen van een beheersplan tegen invasieve exoten wat vooral neer zal komen op preventiemaatregelen. Verder kan er binnen een sterrencategorie gekeken worden naar de prioriteitsbeoordeling om te bepalen in welke volgorde invasieve exoten moeten worden beheerd. Financiën en mankracht zijn bepalende factoren voor het beheersen en aanpakken van de problematiek rondom invasieve exoten. Beheerders hebben vaak niet genoeg capaciteit en budget om alle invasieve exoten tegelijkertijd aan te pakken. Er zal dus een afweging gemaakt moeten worden tussen ecologisch problematische invasieve exoten met een hoge of lage beheersbaarheid. Deze afwegingen kan op twee manieren worden gemaakt. De eerste optie is om eerst maatregelen te nemen tegen de goed beheersbare soorten. Hiermee wordt bereikt dat deze soorten in ieder geval geen ecologische schade meer kunnen aanrichten in het gebied, waardoor de totale ecologische schade Pagina 39

42 wordt verminderd. Echter, een gevolg kan zijn dat de slecht beheersbare soorten onnodig extra aantallen en verspreiding toenemen, waardoor de ecologische schade hoger oploopt dan nodig is. Dit kan voorkomen worden door de hoogst beoordeelde invasieve exoten, bijvoorbeeld de duizendknoop, tegelijkertijd te beheren. Als alle goed beheersbare soorten dan uitgeroeid of in aantallen gecontroleerd zijn, kunnen de slecht beheersbare soorten worden aangepakt. De tweede optie is om eerst maatregelen te nemen tegen de slecht beheersbare soorten. Hiermee wordt voorkomen dat de situatie van deze invasieve exoten uit de hand loopt. De goed beheersbare invasieve exoten zouden dan kunnen worden aangepakt als de slecht beheersbare exoten onder controle zijn. Echter, een gevolg kan zijn dat de ecologische schade van de invasieve exoten met een goede beheersbaarheid onnodig hoog op loopt. Deze afweging zal door uitvoerende partijen moeten worden gemaakt aan de hand van meningen, haalbaarheid en begroting Beperkingen van de risicoanalyse Tijdens het samenvatten van de risicoanalyses is opgevallen dat een aantal soorten dezelfde risicobeoordeling en prioriteitsgroep toegewezen hebben gekregen, terwijl de problematiek van deze soorten nog een gradatie verschillen. Dit komt doordat de schaal van de ecologische impact, bijvoorbeeld standplaats, lokaal of in het hele gebied, niet is meegenomen in de beoordeling van de ecologische impact, of dat het dispersievermogen van soorten niet is meegenomen als criterium in de beslisboom. Een voorbeeld hiervan zijn de Pontische rododendron (Rhododendron ponticum) en de duizendknopen (Fallopia). Deze soorten zijn beide beoordeeld met vijf sterren en vallen onder prioriteitsgroep D, maar de duizendknopen geven meer problematiek dan de Pontische rododendron, doordat het dispersievermogen van de duizendknopen vele malen hoger is dan die van de Pontische rododendron. Daarbij heeft de Pontische rododendron vooral een lokale problematische ecologische impact door het permanente bladerdek dat wordt gevormd en de heester die zich langzaam verspreidt. De Pontische rododendron zal dus niet snel overwoekeren, in tegenstelling tot de duizendknopen die in een rap tempo complete habitats overnemen, waardoor de schaal van ecologische impact en de gevolgen veel groter zijn Unielijst Van de 68 exotische soorten die in dit onderzoek zijn beoordeeld als invasieve exoot staan slechts 32 vermeld op de Unilijst (2 terrestrische planten, 9 water- en oeverplanten, 7 zoogdieren, 2 vogels, 2 vissen, 1 amfibie, 3 reptielen, 5 kreeften en 1 insect). Van deze 32 invasieve exoten zijn er 13 soorten die geclassificeerd zijn met 5 sterren, terwijl deze niet op de Unielijst staan. Ook zijn er 13 van de 32 invasieve exoten met prioriteitsgroep D, terwijl deze niet op de Unielijst staan. Deze cijfers geven aan dat ongeveer 20% van de problematische invasieve exoten in Nederland niet vermeld staan op de Unielijst en daardoor niet zijn opgenomen in zowel Europese als Nederlandse wetgeving Instandhoudingsdoelstellingen Uit de resultaten blijkt dat meerdere instandhoudingsdoelstellingen in het geding komen door de aanwezigheid van of de verwachte opkomst van invasieve exoten. Zo worden de Habitatrichtlijnsoorten gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis), bittervoorn (Rhodeus amarus), kamsalamander (Triturus cristatua), nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus) en boomleeuwerik (Lullula arborea) in direct gevaar gebracht door de aanwezigheid van verschillende invasieve exoten en ook de beekprik (Lampetra planeri) en de roodborsttapijt (Saxicola rubicola) gaan in de toekomst bedreigd worden door de verwachte komst van andere invasieve exoten. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat alle habitatgerichte instandhoudingsdoelstellingen in direct gevaar worden gebracht, behalve die van de actieve hoogvenen (H7110B) en overgangs- en trilvenen (H7140A). Echter, ook de instandhoudingsdoelstellingen van de actieve hoogvenen zullen in de toekomst in gevaar worden gebracht door de komst van nieuwe invasieve exoten. De invasieve exoten die een bedreiging vormen voor de instandhoudingsdoelstellingen kunnen worden geprioriteerd bij het opstellen van een beheersplan van invasieve exoten in het Natura 2000-gebied. Ook deze afweging zal door uitvoerende partijen moeten worden gemaakt aan de hand van meningen, haalbaarheid en begroting. Pagina 40

43 5.3 Discussie preventie en beheersing Preventiemaatregelen als oplossing op lange termijn Uit onderzoek blijkt dat de bekendheid en kennis omtrent de problematiek van invasieve exoten zeer beperkt is (Born & Verbrugge, 2013; Kuenen, 2018). Zo is gebleken dat bewust of onbewuste introductie door burgers vaak de bron is van (invasieve) exoten in de Nederlandse natuur. Veel burgers zien het leeggooien van aquaria in openbare wateren en het dumpen van tuinafval in natuurgebieden als niet schadelijk. Hierdoor geven ze bijvoorbeeld hun ongewilde vissen nog een kans in de vrije natuur. Echter, de veroorzaakte problematische negatieve gevolgen van deze actie zijn onderschat of onbekend bij de betrokken personen. Verder is het te betwijfelen of het verbod op bezit en het uitzetten van invasieve exoten op de Unielijst in de maatschappij bekend is. Door de focus te leggen op brongerichte maatregelen in plaats van effectgerichte maatregelen kan introductie van (nieuwe) exoten worden voorkomen. Hierbij zal het lanceren van voorlichtingscampagnes op scholen en in de media dienen als duurzame en lange termijnmaatregel om introductie en verspreiding van invasieve te verminderen Eenduidige lijn in de aanpak van invasieve exoten Uit gesprekken met beheerders blijkt dat er geen eenduidige aanpak, noch een samenwerkingsverband bestaat om invasieve exoten op een effectieve manier te beheersen. Tussen beheerders bestaan meningsverschillen over de invasiviteit en prioriteit van sommige invasieve exoten in het onderzoeksgebied. Zo bleek uit gesprekken met Staatsbosbeheer dat de Amerikaanse vogelkers als invasieve exoot beschouwd wordt, terwijl andere beheerders deze soort als ingeburgerd zien. Eenzelfde verschil is vastgesteld voor de verschillende bestrijdingsmethoden gebruikt door terreinbeheerders. Zo wordt de grote waternavel op verschillende manier door verschillende beheers bestreden, wat leidt tot ongewenste resultaten. Ook bestaan er verschillen in budget, mankracht en kennis tussen de beheerders. Door eenduidige afspraken te maken over welke invasieve exoten bestreden gaan worden en de methode waarmee dit gaat gebeuren, kan de effectiviteit en de duurzaamheid van de bestrijding worden verhoogd. Ook is de aanvoer van invasieve exoten afkomstig uit buurlanden een probleem. Zo is waargenomen dat voorbeelden als de reuzenbalsemien, de douglasspirea, het theeboompje, de bastaardspirea en de Japanse duizendknoop omvangrijk voorkomen aan de Dommel op Belgisch grondgebied. Deze exemplaren vormen daardoor een potentiële verspreidingsbron vanuit België. Daarom kan overwogen worden om een samenwerkingsverband aan te gaan met buurlanden om hervestiging te voorkomen en introductie van mogelijk toekomstige soorten te verkleinen Onduidelijkheden in wet- en regelgeving Zoals in de inleiding is verteld, zijn er in Nederland twee wetgevingen die iets zeggen over hoe om te gaan met (invasieve) exoten: de EU-verordening 1143/2014 met de bijbehorende Unielijst en de wet Natuurbescherming (Europese Unie, 2014; Nederlandse Overheid, 2017). Onduidelijkheden EU-verordening 1143/2014 Op het eerste gezicht lijkt de EU-verordening 1143/2014 duidelijk en behoorlijk dichtgetimmerd. Toch is tijdens dit onderzoek gebleken dat er een aantal onduidelijkheden zijn. De eerste onduidelijkheid is afkomstig van het onderscheid dat wordt gemaakt tussen de invasieve exoten: niet aanwezig (artikel 17) of wijdverspreid (artikel 19). In het werkveld wordt wijdverspreid vaak geïnterpreteerd als gevestigd. Echter, uit de risicoanalyses blijkt dat een aantal soorten wel in Nederland voorkomen, maar nog niet zijn gevestigd. Daarom is onduidelijk of deze soorten wel of niet onder artikel 19 vallen. Daarom is de vraag: wordt er in de EUverordening onderscheid gemaakt tussen afwezig en aanwezig of afwezig en gevestigd? Indien de interpretatie afwezig of aanwezig wordt aangehouden, vallen de invasieve exoten met de status aanwezig, niet gevestigd onder artikel 19, waardoor een beheersplan moet worden opgesteld. Indien de interpretatie afwezig of gevestigd wordt aangehouden, vallen de soorten met de status aanwezig, niet gevestigd onder geen van beide artikelen. Logischerwijs zou uitroeiingsplicht, artikel 17, dan het meest toepasbaar zijn, maar dit blijft interpretatie. Pagina 41

44 De tweede onduidelijkheid zit in de interpretatie van de verboden die zijn opgesteld. Deze verboden focussen zich op maatschappelijke en economische factoren waarmee invasieve exoten in een lidstaat kunnen worden geïntroduceerd. Echter, invasieve exoten kunnen ook door natuurlijke verspreiding een andere lidstaat binnentreden. Vanaf het moment dat een invasieve exoot opgenomen is op de Unielijst en per ongeluk uit de natuur wordt gevangen, is de persoon in kwestie in overtreding van de EU-verordening 1143/2014. Daarbovenop kan deze persoon niets aan deze situatie veranderen, aangezien je geen Unielijstsoorten mag transporteren, uitwisselen, verhandelen of uitzetten. Als laatste heerst er onduidelijkheid over de uitroeiingsplicht van invasieve exoten vernoemd op de Unielijst. Officieel moeten soorten die vallen onder artikel 17 worden gemeld en worden geëlimineerd. Dit is over het algemeen ook het beleid van de Gedeputeerde Staten, maar onduidelijk is welke partij dit moet uitvoeren. De vraag is of de Nederlandse overheid het maatschappelijk en ethisch verantwoord vindt dat elke onderzoeker (onafhankelijk of het onderwerp van het onderzoek invasieve exoten is) en elke burger bij willekeurige vangst of waarneming van een Unielijstsoort verantwoordelijk is voor het uitroeien van deze exoot. Een verantwoordelijkere optie is om één uitvoerende instantie aan te stellen waarbij onderzoekers en burgers waarnemingen kunnen melden. Dan kunnen zij beslissen wat te doen als een Unielijst artikel 17 exoot wordt waargenomen. Deze discussie is maatschappelijk ook (nog) niet gevoerd. Onduidelijkheden wet Natuurbescherming 2017 De wet Natuurbescherming 2017 is gericht op invasieve exoten die zijn aangewezen door de minister van Economische Zaken en Klimaat. Echter, de minister heeft geen nationale lijst opgesteld. Dit betekent dat alleen de invasieve exoten vernoemd op de Unielijst onder de wet Natuurbescherming 2017 vallen. In dit onderzoek zijn 68 soorten onderzocht waarvan er slechts 32 soorten, oftewel minder dan 50%, vermeld staan op de Unielijst. Wel staat expliciet vermeld dat alle exoten niet worden beschermd door de Natuurbeschermingswet In totaal zijn er 36 invasieve exoten in dit onderzoek onderzocht die dus onder geen enkele wet vallen. Deze soorten zijn in feite vogelvrij: de wet beschermd deze soorten niet, maar de inheemse natuur wordt ook niet beschermd tegen deze soorten. Mensen die deze soorten bijvoorbeeld uitzetten of verhandelen zijn niet in overtreding. Toch staan de meeste soorten, zoals de zonnebaars en de Japanse duizendknoop, wel bekend als invasieve exoten bij beheerders en deskundigen. Daarnaast geeft deze wet geen duidelijkheid over welke invasieve exoten van de Unielijst in Nederland vallen onder de uitroeiingsplicht (artikel 17 van EU-verordening 1143/2014) of onder het beheersen (artikel 19 van de EU verordening 1143/2014). Onduidelijk is daarom hoe de maatschappij (bestuur, beheerders, burgers) moet reageren als een Unielijstsoort wordt aangetroffen. Pagina 42

45 6. Hoofdconclusies en aanbevelingen Dit hoofdstuk vermeld de belangrijkste conclusies en aanbevelingen die naar voren zijn gekomen in dit onderzoek. 6.1 Soortinventarisatie Conclusies Het voorkomen van 23 invasieve exoten in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux is aangetoond, waarvan 13 invasieve exoten zijn waargenomen tijdens het veldwerk. De meeste invasieve exoten komen voor in of rondom waterpartijen. De Amerikaanse stierkikker en schildpadden komen op dit moment hoogstwaarschijnlijk niet voor in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. De grote Canadese gans, de Nijlgans, de Amerikaanse hondsvis en de reuzenbalsemien zijn de meest voorkomende exoten in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Aanbevelingen De water- en oeverplant inventarisaties moet nogmaals uitgevoerd worden gedurende de bloeiperiode (juli-oktober). Hierdoor kan bevestigd worden waar en welke invasieve water- en oeverplanten aanwezig zijn in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. De vistechniek moet aangepast worden bij de inventarisatie van diepe wateren. Mogelijke vervangende vistechnieken zijn elektrisch vissen of sleepnetten. Aangeraden wordt om gerichte bestrijdingsacties van de zonnebaars op de twee privéterreinen ter hoogte van de Malpie uit te voeren. Daarnaast wordt geadviseerd om een betere voorlichting aan particuliere eigenaren van (kleine) wateren in het gebied te geven om verdere verspreiding te kunnen voorkomen. Vervolgens wordt aangeraden om een monitoringsprogramma specifiek gericht op invasieve exoten op te zetten, zodat de verspreiding van invasieve exoten in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux goed in de gaten kan worden gehouden. Tot slot wordt aangeraden om de aangetroffen invasieve exoten te bestrijden met de best toepasbare beheersmaatregel(en). Hiervoor kunnen de besproken beheersmaatregelen uit de risicoanalyses worden gebruikt. 6.2 Risicoanalyse Conclusies 20 invasieve exoten op de lijst met geselecteerde exoten vormen geen of nauwelijks een bedreiging voor Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. 40 invasieve exoten zouden volgens de literatuur aanwezig zijn in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en Plateaux. Hiervan zijn 19 invasieve exoten in dit onderzoek beoordeeld met vijf sterren, hetgeen inhoudt dat deze soorten een problematische ecologische impact en een lage beheersbaarheid hebben. 8 nieuwe invasieve exoten worden verwacht in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux binnen nu en 5 jaar. 63% van alle invasieve exoten is beoordeeld met een problematische impact, wat bevestigd dat de problematiek omtrent de ecologische impact van invasieve exoten groot is. 59% van de invasieve exoten is beoordeeld met een lage beheersbaarheid, wat bevestigt dat invasieve exoten lastig te beheersen zijn. 37% van de invasieve exoten is ingedeeld in prioriteitsgroep D, hetgeen betekent dat deze soorten een problematische ecologische impact en een lage beheersbaarheid hebben. Van 5 invasieve exoten ingedeeld in prioriteitsgroep D wordt verwacht dat ze gaan voorkomen in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux binnen nu en 5 jaar. Pagina 43

46 Bijna alle instandhoudingsdoelstellingen en Habitatrichtlijnsoorten van Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux worden in gevaar gebracht door het voorkomen of verwachte voorkomen van invasieve exoten. De meeste invasieve exoten kunnen alleen worden beheerst door het alles of niets principe. Indien beheersmaatregelen niet volledig worden uitgevoerd, zullen de beheersmaatregelen geen tot minimaal effect hebben. Kosten en baten zijn niet meegenomen tijdens het beoordelen van de beheersbaarheid van invasieve exoten, maar zijn wel bepalend voor de intensiteit waarop beheersmaatregelen worden uitgevoerd en de effectiviteit van de uitgevoerde beheersmaatregelen Aanbevelingen De risicoanalyses moeten elke 5 jaar bij gewerkt worden, aangezien de status van en kennis omtrent de ecologische impact en beheersbaarheid van invasieve exoten veranderen naarmate er meer onderzoek naar wordt gedaan. Daarnaast kan het zijn dat er invasieve exoten bij komen, door nieuwe introducties of uitzettingen, of afvallen, door effectief beheer. Aangeraden wordt om de gebruikte beoordelingsmethode van de ecologische impact uit te breiden of door het dispersievermogen op te nemen als criterium in de beslisboom van de risicobeoordeling. Hierdoor kan er extra onderscheid worden gemaakt in de problematiek veroorzaakt door een invasieve exoot. De risicobeoordelingen en prioriteitsgroepen kunnen worden gebruikt bij het eenduidig opstellen van een beheersplan, zodat iedere beheerder dezelfde soorten op dezelfde manier bestrijdt. Dit zal de effectiviteit en duurzaamheid van het beheersen van invasieve exoten verhogen. Aanbevolen wordt om prioriteit te geven aan het bestrijden van invasieve exoten die de Habitatrichtlijnsoorten en instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Deze invasieve exoten zouden extra prioriteit moeten krijgen, omdat anders de Natura 2000-doelen niet worden behaald. Geadviseerd wordt om prioriteit te stellen aan problematische invasieve exoten die worden verwacht in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux binnen nu en 5 jaar, aangezien hiermee veel schade kan worden voorkomen. Het gaat hierbij om de Pallas eekhoorn, rode Amerikaanse rivierkreeft en de trosbosbes. Als laatste wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek op te zetten naar de capaciteit en kosten gekoppeld aan de beheersmaatregelen van invasieve exoten zoals beschreven in dit rapport. 6.3 Preventie en beheersing Conclusies Veel problematiek omtrent invasieve exoten is niet bekend bij burgers, terwijl zij wel vaak bewust of onbewust de bron zijn van invasieve exoten in de natuur. Onderling verschillen beheerders van mening en kennis over welke soorten invasief zijn, welke problematiek ze geven en hoe deze invasieve exoten het beste bestreden kunnen worden. Ook buurlanden vormen een bron van verspreiding van invasieve exoten. Een voorbeeld hiervan zijn invasieve exoten die via de Dommel vanuit België naar Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux kunnen migreren. Er bestaat geen Nederlandse invasieve exotenlijst en een aantal invasieve exoten is niet opgenomen op de Unilijst. Hierdoor is meer dan de helft van de invasieve exoten vogelvrij. Dit betekent dat deze soorten niet worden beschermd door de wet, maar ook dat de wet de inheemse natuur niet beschermt tegen deze invasieve exoten. Zowel de EU-verordening 1143/2014 als de Natuurbeschermingswet 2017 bevatten onduidelijkheden en geven daardoor geen goede richtlijn hoe om te gaan met invasieve exoten aanwezig in de Nederlandse natuur. Pagina 44

47 6.3.2 Aanbevelingen Geadviseerd wordt om prioriteit op preventiemaatregelen te leggen waarmee de problematiek van invasieve exoten algemeen bekend wordt en meer onder de aandacht komt bij zowel burgers als beheerders. Hierdoor kunnen veel gevolgen van invasieve exoten worden voorkomen, wat op lange termijn een veel duurzamere beheersstrategie is. Meer voorlichtingscampagnes op scholen en in de media kunnen hieraan substantieel bijdragen. Aanbovelen wordt om een nationale lijst op te stellen waarin duidelijk is aangegeven welke soorten worden gezien als invasieve exoten en welke hiervan moeten worden bestreden (artikel 17 van EUverordening 1143/2014) en welke van deze soorten moeten worden beheerst (artikel 19 van EUverordening 1143/2014). Deze lijst zal dan als richtlijn dienen voor het opstellen van een beheersplan van invasieve exoten in de Nederlandse natuur. Aan de Provincie Noord-Brabant wordt geadviseerd om een leidende rol te nemen in het opstellen van een gecoördineerde samenwerkingsstrategie tussen beherende partijen. Aan de Provincie Noord-Brabant wordt gaeadviseerd dat zij een leidinggevende rol nemen in het opstellen van een eenduidige beheersstrategie in de vorm van een beheersplan tegen de invasieve exoten in het Natura 2000-gebied. Een beheersplan zal de beheersing en bestrijding efficiënter maken. In dit plan moet een prioritering van invasieve exoten worden opgenomen, waarbij een eenduidige beheers- of bestrijdingsstrategie aan deze exoot wordt toegekend. Tevens moeten de kosten en baten per strategie worden vastgesteld. Tijdens het opstellen van het beheersplan is het raadzaam om desbetreffende beheerders en eventuele andere relevante organisaties hierbij te betrekken. Aangeraden wordt om (meer) samenwerkingsverbanden met (natuurorganisaties) uit buurlanden aan te gaan. Op deze manier kan een bron van verspreiding en introductie van invasieve exoten worden verkleind en misschien zelfs worden weggenomen. Als laatste wordt aangeraden om de wetgeving die gaat over invasieve exoten aan te passen en waar nodig uit te breiden. Hierbij zal gekeken moeten worden naar welke invasieve exoten vallen onder artikel 17 en 19 van de EU-verordening 1143/2014, wat te doen met invasieve exoten die per ongeluk in het bezit komen van burgers en wie verantwoordelijk is voor de uitroeiingsplicht. Pagina 45

48 Literatuur Adámek, Z., Andreji, J., & Gallardo, J. M. (2007). Food habits of four bottom-dwelling gobiid species at the confluence of the Danube and Hron Rivers (South Slovakia). International Review of Hydrobiology, 92(4), Adema, F. (1986). Vaccinium corymbosum L. in Nederland ingeburgerd. Gorteria, 13. Adriaens, T., Devisscher, S., & Louette, G. (2013). Risk analysis report of non-native organisms in Belgium -American bullfrog Lithobates catesbeianus (Shaw) (Vol. INBO.R.201). Brussel. Ahern, D., England, J., & Ellis, A. (2008). The virile crayfish, Orconectes virilis (Hagen, 1870) (Crustacea: Decapoda: Cambaridae), identified in the UK. Aquatic Invasions, 3(1), Alderman, D. J., Holdich, D., & Reeve, I. (1990). Signal crayfish as vectors in crayfish plague in Britain. Aquaculture, 86(1), 3 6. Almeida, D., Merino-Aguirre, R., Vilizzi, L., & Copp, G. H. (2014). Interspecific Aggressive Behaviour of Invasive Pumpkinseed Lepomis gibbosus in Iberian Fresh Waters. PLoS ONE, 9(2), e Andersen, U. V., & Calov, B. (1996). Long-term effects of sheep grazing on giant hogweed (Heracleum mantegazzianum). Hydrobiologia, 340(1 3), Andreou, D., Gozlan, R. E., & Paley, R. (2009). Temperature Influence on Production and Longevity of Sphaerothecum destruens Zoospores. Journal of Parasitology, 95(6), Baier, S. L., & Bergstrand, J. H. (2001). The growth of world trade: Tariffs, transport costs, and income similarity. Journal of International Economics, 53(1), Banks, P. B., Nordström, M., Ahola, M., Salo, P., Fey, K., & Korpimäki, E. (2008). Impacts of alien mink predation on island vertebrate communities of the Baltic sea archipelago: Review of a long-term experimental study. In Boreal Environment Research, 13, Bartoszewicz, M., Okarma, H., Zalewski, A., & Szczęsna, J. (2008). Ecology of the Raccoon (Procyon lotor) from Western Poland. Annales Zoologici Fennici, 45(4), Beheer Commissie Wateren Almere. (n.d.). Ongewenste flora. Retrieved June 26, 2018, from Beijerink., W., & Pelkwijk, A. J. ter. (1915). Wilde fruitsoorten (II). De Levende Natuur, 52(2), Beringen, R., & Valkenburg, J. van. (2014). Kleine waterteunisbloem. Kijk Op Exoten. Retrieved June 25, 2018, from Beyer, K., Copp, G. H., & Gozlan, R. E. (2007). Microhabitat use and interspecific associations of introduced topmouth gudgeon Pseudorasbora parva and native fishes in a small stream. Journal of Fish Biology, 71, BIJ12, Flora Fonds Prins Bernhard Cultuurfonds, & Stichting Fondsen KNNV. (2018). NDFF Verspreidingsatlas. Retrieved March 7, 2018, from Binnendijk, E., Lemmers, P., & Crombaghs, B. H. J. (2017). Verspreiding en bestrijding van de Aziatische modderkruiper. Natuurhistorisch Maandblad, 106(9). Blackburn, T. M., Essl, F., Evans, T., Hulme, P. E., Jeschke, J. M., Kühn, I., Bacher, S. (2014). A Unified Classification of Alien Species Based on the Magnitude of their Environmental Impacts. PLoS Biology, 12(5). Blacquière, T., & Scheer, H. van der. (2016). Overleven: Op zoek naar bijenvolken die kunnen omgaan met varroa en verkreukelde vleugelvirus. Bijenhouden, 10(3), Blankena, G., Cuppen, H., Goossens, A., & De Prik, V. (1994). Een onderzoek naar de verspreiding van vissen in de beken op de Noord-Oost-Veluwe. BLWG Verspreidingsatlas. (2018). BLWG verspreidingsatlas mossen. Retrieved from Boer, E. (2012). Risk assessment Ailanthus altissima (Mill.) Swingle. Bomenwijzer. (2011). Quercus rubra. Retrieved June 26, 2018, from Pagina 46

49 Bonesi, L., Chanin, P., & Macdonald, D. W. (2004). Competition between Eurasian otter Lutra lutra and American mink Mustela vison probed by niche shift. Oikos, 1(October 2003), Bonesi, L., & Palazon, S. (2007). The American mink in Europe: Status, impacts, and control. Biological Conservation, 134(4), Born, R. van den, & Verbrugge, L. (2013). De maatschappelijke beleving van exoten. Natura, 110(2), 2. Branquart, E. (2013). Risk analysis of the American mink (Neovison vison). Risk analysis report of non-native organisms in Belgium. Brouwer, E., Kleef, H. van, Dam, H. van, Loermans, J., Arts, G., & Belgers, D. (n.d.). Effectiviteit van herstelbeheer in vennen en duinplassen op de middellange termijn. Brown, P. M. J., Adriaens, A. T., Bathon, A. H., Cuppen, A. J., Goldarazena, A. A., Hägg, A. T., Klausnitzer, B. E. M. (2007). Harmonia axyridis in Europe: spread and distribution of a non-native coccinellid. International Organization for Biological Control (IOBC) BioControl, 53, Brugmans, B., Reenen, E. van, & Samuels, J. (2015). Werkinstructies bestrijding plaagsoorten. Bugter, R. J. F., Ottburg, F. G. W. A., Roessink, I., Jansman, H. A. H., Grift, E. A. van der, & Griffioen, A. J. (2011). Exotic turtles in the Netherlands: a risk assessment. Burch, P. L., & Zedaker, S. M. (2003). Removing the invasive tree Ailanthus altissima and restoring natural cover. Journal of Arboriculture, 29, 6. Caffrey, J. M. (2001). The Management of Giant Hogweed in an Irish River Catchment. J. Aquat. Plant Manage, 39(39), Castro, L., & Pagola-Carte, S. (2010). Vespa velutina Lepeletier, 1836 (Hymenoptera: Vespidae), recolectada en la Península Ibérica. Heteropterus Revista de Entomología, 10(2), Cerff, B. S. de, & Moens, F. (2018). Het gaat beter met de Nederlandse bijenvolken. Resultaten NBV uitwinteringsenquête 2018 (Vol. April). Chalcraft, D. R., & Resetarits, W. J. (2003). Mapping functional similarity of predators on the basis of trait similarities. The American Naturalist, 162(4), Chapman, N., Harris, S., & Stanford, A. (1994). Reeves Muntjac Muntiacus reevesi in Britain: their history, spread, habitat selection, and the role of human intervention in accelerating their dispersal. Mammal Review, 24(3), Charles-Dominique, T., Edelin, C., & Bouchard, A. (2009). Architectural strategies of Cornus sericea, a native but invasive shrub of Southern Quebec, Canada, under an open or a closed canopy. Choi, M. B., Martin, S. J., & Lee, J. W. (2012). Distribution, spread, and impact of the invasive hornet Vespa velutina in South Korea. Journal of Asia-Pacific Entomology, 15(3), Clarkson, R. W., & devos, J. C. (1986). Society for the Study of Amphibians and Reptiles The Bullfrog, Rana catesbeiana Shaw, in the Lower Colorado River, 20(1), Comprehensive databases on regulated plant rests. (n.d.). Q-Bank factsheet. Converse, C., & Eckard, N. (n.d.). North American invasive dogwoods. Arlington. Copp, G. H., Britton, J. R., Guo, Z., Edmonds-Brown, V. R., Pegg, J., Vilizzi, L., & Davison, P. I. (2017). Trophic consequences of non-native pumpkinseed Lepomis gibbosus for native pond fishes. Biological Invasions, 19(1), Copp, G. H., Wesley, K. J., & Vilizzi, L. (2005). Pathways of ornamental and aquarium fish introductions into urban ponds of Epping Forest (London, England): the human vector. Journal of Applied Ichthyology, 21(4), Cornelissen, B., Tom, J., Dooremalen, C. van, & Tol, R. van. (2018). De Aziatische hoornaar: gevolgen voor bestuivers en bestuiving. Wageningen. Couperus, A. S. (2015). Kennisdocument rivierkreeften. Europees Visserijfonds. Craik, C. (1997). Long-term effects of North American Mink Mustela vison on seabirds in western Scotland. Bird Study, 44(3), Pagina 47

50 Cuppen, J., Heijerman, T., Wielink, P., & Loomans, A. (2004). Het lieveheersbeestje in Nederland: Een aanwinst voor onze fauna of een ongewenste indringer? Nederlandse Faunistische Mededelingen. De Zoogdiervereniging. (n.d.). Wasbeerhond (Nyctereutes procyonoides) De Zoogdiervereniging. Retrieved June 24, 2018, from Declerck, S., Louette, G., Bie, T. de, & Meester, L de. (2002). Patterns of diet overlap between populations of nonindigenous and native fishes in shallow ponds. Journal of Fish Biology, 61(5), Dekker, J. J. A. (2013). De Amerikaanse nerts in Nederland. Nijmegen, Wageningen. Delft, J. van, & Struijk, R. (n.d.). Exotische zoetwaterschildpadden in Nederland. Delft, J. van, Kleed, H. van, Burg, R. van der, Bosman, W., Bouwman, J., & Kort, N. de. (2013). De Zonnebaars: levenswijze, problematiek en beheer. Nijmegen, Gelderop. Demichelis, S., Manino, A., Minuto, G., Mariotti, M., & Porporato, M. (2014). Social wasp trapping in north west italy: comparison of different bait-traps and first detection of vespa velutina. Bulletin of Insectology, 67(2), Densmore, C. L., & Green, D. E. (2007). Diseases of amphibians. ILAR Journal, 48(3), Deplazes, P., Hegglin, D., Gloor, S., & Romig, T. (2004, February). Wilderness in the city: The urbanization of Echinococcus multilocularis. Trends in Parasitology. Devisscher, S., Adriaens, T., Vocht, A. de, Descamps, S., Hoogewijs, M., Jooris, R., Louette, G. (2012). Beheer van de stierkikker in Vlaanderen en Nederland. Brussel. Dienst Landelijk Gebied, & Staatsbosbeheer. (2017). Natura 2000-beheerplan Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (136). Den Bosch. Dier en Natuur. (2018). Het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje. Retrieved June 26, 2018, from Dijkstra, V. (2013). Het wegvangen van Pallas eekhoorns in Weert en omgeving in 2013 Periode mei-november. Dijkstra, V., & Dekker, J. (n.d.). Het gevaar van vreemdelingen: Exotische eekhoorns in Nederland. Zoogdier, 20(3), Dijkstra, V., & Dekker, J. (2008). Risico-assessment uitheemse eekhoorns. VVZ rapport (Vol ). Wageningen. DiTomaso, J. M., & Kyser, G. B. (2007). Control of Ailanthus altissima Using Stem Herbicide Application Techniques. Dove, A. D.., & Ernst, I. (1998). Concurrent invaders four exotic species of Monogenea now established on exotic freshwater fishes in Australia. International Journal for Parasitology, 28(11), Duinen, G. A. van, Hollander, H., Scherpenisse, M., Spikmans, F., Turnhout, C. A. M. van, Wijnhoven, S., Creemers, R. C. M. (2015). Reeks verslagen Milieukunde. Duistermaat, H., Soes, D. M., Valkenburg, J. van., Heuven, B. J. van, Zonneveld, B., & Kessler, P. J. A. (2012). Actuele verspreiding en risico s van mannelijk fertiele Fallopia japonica (Polygonaceae) planten. Leiden. Dumortier, M. (2012). Invasieve exoten: wat is er aan de hand? Oikos, 60(1), Eckert, J., Conraths, F. J., & Tackmann, K. (2000). Echinococcosis: An emerging or re-emerging zoonosis? International Journal for Parasitology, 30, Ehrenburg, A., Hagen, H. van der, & Terlouw, L. (2008). Amerikaanse vogelkers als invasieve soort in de kustduinen. De Levende Natuur, (6), Emmerik, W. A. M. van (2003). Indeling van de vissoorten van de Nederlandse binnenwateren in ecologische gilden en in de hoofdgroepen. EPPO Bulletin. (2007). Crassula helmsii, (April), EPPO Bulletin. (2016). Alternanthera philoxeroides (Mart.) Griseb. European Environment Agency. (2012). The impacts of invasive alien species in Europe. EEA Technical report (Vol. 16). Europese Commissie. (2014). Retrieved March 7, 2018, from Pagina 48

51 Europese Unie. (2014). Verordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en De Raad. Publicatieblad van de Europese Unie, 2014(1143), Exoten, P. I. (n.d.). Herkenningsfiche Spiraea spp. Retrieved from Fabre, B. (2008). Invasive Species Profile Oriental Weatherfish, Misgurnus anguillicaudatus (Candor, 1824). Feminella, J. W., & Resh, V. H. (1989). Submersed macrophytes and grazing crayfish: an experimental study of herbivory in a California freshwater marsh. Ecography, 12(1), 1 8. Ficetola, G. F., Bonin, A., & Miaud, C. (2008). Population genetics reveals origin and number of founders in a biological invasion. Molecular Ecology, 17(3), Fischer, D., Pavlučík, P., Sedláček, F., & Šálek, M. (2009). Predation of the alien American mink, Mustela vison on native crayfish in middle-sized streams in central and western Bohemia. Folia Zoologica, 58(1), Fischer, M. L., Hochkirch, A., Heddergott, M., Schulze, C., Anheyer-Behmenburg, H. E., Lang, J., Frantz, A. C. (2015). Historical invasion records can be misleading: Genetic evidence for multiple introductions of invasive raccoons (Procyon lotor) in Germany. PLoS ONE, 10(5). Flora van Nederland. (2018). Retrieved June 28, 2018, from Floron. (2018). Floron onderzoekt en beschermt wilde planten. Retrieved June 29, 2018, from Floron verspreidingsatlas. (2018). Floron Verspreidingsatlas Vaatplanten. Retrieved June 29, 2018, from Foxcroft, L. C. (2002). Impacts of Invasive alien species on biodiversity. Franch, N., Clavero, M., Garrido, M., Gaya, N., López, V., Pou-Rovira, Q., & Queral, J. M. (2008). On the establishment and range expansion of oriental weatherfish (Misgurnus anguillicaudatus) in NE Iberian Peninsula. Biological Invasions, 10(8), Freyhof, J., & Korte, E. (2005). The first record of Misgurnus anguillicaudatus in Germany. Journal of Fish Biology (Vol. 66). Fritts, T. H., & Rodda, G. H. (1998). The role of introduced species in the degradation of island ecosystems:a case history of Guam. Annual Review of Ecology and Systematics, 29(1998), Froese, R. (2018). Misgurnus anguillicaudatus, Pond loach: fisheries, aquaculture, aquarium, bait. Retrieved June 23, 2018, from Frutiger, A., Borner, S., Büsser, T., Eggen, R., Müller, R., Müller, S., & Wasmer, H. R. (1999). How to control unwanted populations of Procambarus clarkii in Central Europe? Freshwater Crayfish, 12, Gaag, D. J. van der, Sinatra, G., Roversi, P. F., Loomans, A., Hérard, F., & Vukadin, A. (2010). Evaluation of eradication measures against Anoplophora chinensis in early stage infestations in Europe. EPPO Bulletin, 40(2), Gerber, E., Krebs, C., Murrell, C., Moretti, M., Rocklin, R., & Schaffner, U. (2008). Exotic invasive knotweeds (Fallopia spp.) negatively affect native plant and invertebrate assemblages in European riparian habitats. Biological Conservation, 141(3), Gmelig Meyling, A. W., & Lente, I. van (2013). Appelslakken als invasieve exoten in Nederland. De kans op een invasie, import of uitbraak van Pomacea canaliculata en/of Pomacea maculata (= P. insularum) in de Nederlandse natuur. Gmelig Meyling, A. W., & Lente, I. van (2015). Onderzoek naar het voorkomen van twee soorten appelslakken Pomacea canaliculata en/of Pomacea maculata in Nederland. Goverse, E., Zeeuw, M. de, & Herder, J. (2015). Handleiding voor het Monitoren van Amfibieën in Nederland: Herziene uitgave Nijmegen. Grift, E. A. van der, Lammertsma, D. R., Jansman, H. A. H., & Wegman, R. M. A. (2016). Onderzoek naar het voorkomen van de wasbeer in Nederland (Vol. Raport 276). Wageningen. Groot, C. de, & Oldenburger, J. (2011). De bestrijding van invasieve uitheemse plantensoorten. Wageningen. Pagina 49

52 Grosso-silva, J. M., & Maia, M. (2012). Vespa velutina Lepeletier, 1836 (Hymenoptra, Vespidae), new species for Portugal. Arquivos Entomolóxicos, 6, Guglielmino, A. (2005). Observations on the genus Orientus (Rhynchota Cicadomorpha Cicadellidae) and description of a new species: O. amurensis n. sp. from Russia (Amur Region and Maritime Territory) and China (Liaoning Province). Haack, R. A., Hérard, F., Sun, J., & Turgeon, J. J. (2010). Managing Invasive Populations of Asian Longhorned Beetle and Citrus Longhorned Beetle: A Worldwide Perspective. Annu. Rev. Entomol, 55, Halwart, M. (1994). The golden apple snail Pomacea canaliculata in Asian rice farming systems: Present impact and future threat. International Journal of Pest Management, 40(2), Hammershøj, M., Asferg, T., & Kristensen, N. B. (2004). Comparison of methods to separate wild American mink from fur farm escapees. Mammalian Biology, 69(4), Harris, S., Morris, P., Wray, S., & Yalden, D. (1995). A review of British mammals: population estimates and conservation status of British mammals other than cetaceans. Jncc. Bristol, Surrey, Manchester. Hartog, C. den, & Bonga, S. E. W. (1990). Umbra pygm aea, an Acid-tolerant Fish. Naturwissenschaften, (77), Hegedisˇ, A., Lenhardt, M., Mic kovic, B., Cvijanovic, G., Jaric, I., & Gacˇic, Z. (2007). Amur sleeper (Perccottus glenii Dubowski, 1877) spreading in the Danube River Basin. Journal of Applied Ichthyology, 23, Heisey, R. M. (1996). Identification of an Allelopathic Compound from Ailanthus altissima (Simaroubaceae) and Characterization of its Herbicidal Activity. Botanical Society of America, 83(2), 9. Hekhuis, H., & Ouden, J. den (2016). Waarheen met het Nederlandse bos. Vakblad Natuur Bos Landschap, September(Bos), 4 7. Helle, E., & Kauhala, K. (1991). Distribution history and presents status of the raccoon dog in Finnland. HOLARCTIC ECO- LOG, 14(4), Hengstum, G. van (2013). Steeds meer exoten. Natura, 2, 6 7. Herder, J. E., Kranenbarg, J., Janse, mmv J., & Brokkelkamp, E. (2007). Inventarisatie beleidsrelevante vissen in het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland Een rapportage van RAVON in opdracht van Waterschap Zuiderzeeland en de provincie Flevoland. Nijmegen. Hoffman, M. (2011). Inheemse en uitheemse plantensoorten in stad en landschap. Deventer: Plant Publicity Holland (PHH); Stichting Open Boek. Holdich, D. M. (2002). Biology of freshwater crayfish. Oxford: Blackwell science. Hollander, H. (2013). Risico-analyse muntjak (Muntiacus reevesi) (Vol ). Nijmegen. Hollander, H. (2016). Verspreidingsonderzoek muntjak Muntiacus reevesi in Nederland januari t/m maart 2016 (Vol. Maart). Nijmegen. Holmala, K., & Kauhala, K. (2006, January). Ecology of wildlife rabies in Europe. Mammal Review. Holtjer, L. (2009). Dossier/ Invasieve Exoten. Boomblad, #1, Hommel, P. W. F. M., Spek, T., & de Waal, R. W. (2002). Boomsoort, strooiselkwaliteit en ondergroei in loofbossen op verzuringsgevoelige bodem. Een verkennend literatuur en veldonderzoek. Alterra-Rapport, 509, Hoop, L. de, Hollander, H., Hullu, E. de, Kessel, N. van, Kleef, H. H. van, & Schiphouwer, M. (2015). Een effectieve aanpak van invasieve exoten in Nederland. Hoop, L. de, Kleef, H. H. Van, & Hullu, E. de. (2016). Maatregelen voor het elimineren en beheersen van invasieve exoten van EU-belang in Nederland. Nijmegen. Horsthuis, M. A. P., & Zonderwijk, M. (2003). Extra aandacht voor watercrassula (Crassula helmsii (Kirk) Cockayne). Gorteria: Tijdschrift Voor Onderzoek Aan de Wilde Flora, 29(1 2), 1 6. Hussner, A. (2010). Invasive Alien Species Fact Sheet Azolla filiculoides. NOBANIS. Hyatt, M. W. (2004). Investigation of Crayfish Control Technology. Phoenix. Hygnstrom, S. E., Timm, R. M., & Larson, G. E. (1994). Control and Management of Turtles. Pagina 50

53 INBO, ANB, Agentschap Plantentuin Meise, Flower, INBO, Natuurpunt, Verlinde. (2018). Ecopedia, bouwen aan groenexpertise. Retrieved May 30, 2018, from Invasive Alien Species in Belgium. (n.d.). Spiraea x billardii. Retrieved June 24, 2018, from Invasive Alien Species in Europe. (2008). Retrieved from Jackson, M. C., Britton, J. R., Cucherousset, J., Guo, Z., Stakėnas, S., Gozlan, R. E., Copp, G. H. (2016). Do non-native pumpkinseed Lepomis gibbosus affect the growth, diet and trophic niche breadth of native brown trout Salmo trutta? Hydrobiologia, 772(1), Jansen, H. (2015). Waterteunisbloem (Ludwigia grandiflora). Twirre Natuur in Fryslân Jaargang. Janssen, R., & Siebel, H. (2015). Praktijkadvies Canadese kornoelje. Vereniging van bos- en natuureigenaren. Jooris, R. (2005). De Stierkikker in Vlaanderen - Nieuwe inzichten in verspreiding, foerageergedrag en ontwikkeling. Natuur.Focus, 4(4), Joshi, R. C. (2007). Problems with the Management of the Golden Apple Snail Pomacea canaliculata: an Important Exotic Pest of Rice in Asia. In Area-Wide Control of Insect Pests (pp ). Dordrecht: Springer Netherlands. Jurajda, P., Vassilev, M., Polačik, M., & Trichkova, T. (2006). A First Record of Perccottus glenii ( Perciformes : Odontobutidae) in the Danube River in Bulgaria. Acta Zoologica Bulgarica, 58(2), Kauhala, K. (2004). Removal of medium-sized predators and the breeding success of ducks in Finland. Folia Zoologica, 53(4), Kauhala, K., & Auttila, M. (2010). Habitat preferences of the native badger and the invasive raccoon dog in southern Finland. Acta Theriologica, 55(3), Kauhala, K., & Kowalczyk, R. (2011, October 1). Invasion of the raccoon dog Nyctereutes procyonoides in Europe: History of colonization, features behind its success, and threats to native fauna. Current Zoology. Keller, R. P., & Lake, P. S. (2007). Potential impacts of a recent and rapidly spreading coloniser of Australian freshwaters: Oriental weatherloach (Misgurnus anguillicaudatus). Ecology of Freshwater Fish, 16(2), Kessel, J. van. (2012). Parelvederkruid: een invasieve exoot in het Dommeldal. Kessel, N. van, Dorenbosch, M., Crombaghs, B., Niemeijer, B., & Binnendijk, E. (2013). First record of Asian weather loach Misgurnus anguillicaudatus (Cantor, 1842) in the River Meuse basin. BioInvasions Records, 2(2), Kleef, H. H. van (n.d.). Bosschap, bedrijfschap voor bos en natuur, juli 2012 OBN-onderzoek zonnebaars. Kleef, H. H. van, Velde, G. van der, Leuven, R. S. E. W., & Esselink, H. (2008). Pumpkinseed sunfish (Lepomis gibbosus) invasions facilitated by introductions and nature management strongly reduce macroinvertebrate abundance in isolated water bodies. Biological Invasions, 10(8), Koese, B. (2010). Zoekkaart kreeftensoorten. Kowalczyk, R., Jędrzejewska, B., Zalewski, A., & Jędrzejewski, W. (2008). Facilitative interactions between the Eurasian badger (Meles meles), the red fox (Vulpes vulpes), and the invasive raccoon dog (Nyctereutes procyonoides) in Białowieża Primeval Forest, Poland. Canadian Journal of Zoology, 86, Kowarik, I., & Böcker, R. (1984). Zur Verbreitung, Vergesellschaftung und Einbürgerung des Götterbaumes (Ailanthus altissima [Mill.] Swingle) in Mitteleuropa. Kowarik, I., & Säumel, I. (2007). Biological flora of Central Europe: Ailanthus altissima (Mill.) Swingle. Perspectives in Plant Ecology, Evolution and Systematics, 8(4), Kuenen, K. (2018). Burgers onvoldoende op de hoogte van risico s exoten. Symposium Invasieve Exoten, 4. Lammers, W. (2017a). Kijk op Exoten nummer 18. Kijk Op Exoten, 18. Lammers, W. (2017b). Kijk op Exoten nummer 21. Kijk Op Exoten, 21. Pagina 51

54 Lammertsma, D. R., Groot Bruinderink, G. W. T. A., & Broekhuizen, S. (2008). Wasberen (Procyon lotor L ) in Nederland: Verspreiding, ecologie en mogelijke gevolgen voor Nederland. Alterra-rapport. Wageningen. Leewis, R., Duistermaat, L., Gittenberger, A., Have, T. van der, Soes, M., & Valkenburg, J. van. (2013). Veldgids exoten. (M. Kemperink, V. Grafica, & J. van Nek, Eds.) (Eerste edi). Zeist: KNNV Uitgeverij. Lemaire, A., & Wiersma, P. (2011). Risicoanalyse van geïntroduceerde ganzensoorten in Nederland. Leuven, R. S. E. W., & Oyen, F. G. F. (1987). Impact of acidification and eutrophication on the distribution of fish species in shallow and lentic soft waters of The Netherlands: an historical perspective. Journal of Fish Biology, 31(6), Leuven, R. S. E. W., Slooter, N. A. H., Snijders, J., Huijbregts, M. A. J., & Velde, G. van der. (2008). The influence of global warming and thermal pollution on the occurrence of native and exotic fish species in the river Rhine. Change, 2 3. Loop, J. van der, & Nijssen, M. (n.d.). Systeemgerichte bestrijding van watercrassula. Retrieved June 25, 2018, from Loop, J. van der, Kleef, H. van, & Leferink, J. (2016). Schade voor ecologie, economie en gezondheid. Tijdschrift Milieu. Lowe, C., Browne, S., Boudjelas, M., & De, S. M. (2000). 100 of the world s worst invasive alien species. Malenovský, I., & Lauterer, P. (2010). Additions to the fauna of planthoppers and leafhoppers (Hemiptera: Auchenorrhyncha) of the Czech Republic. Brno), 95(1), Mccullough, D. R., Pei, K. C. J., & Wang, Y. (2000). Home range, activity patterns, and habitat relations of Reeves muntjacs in Taiwan. The Journal of Wildlife Management, 64(2), Meijden, R. van der. (2005). Heukels Flora van Nederland. (R. W. Schaap & B. Kieft, Eds.) (23ste druk). Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. Meijrink, M. (2015). Wederom nieuwe populatie ontdekt van uitheemse schroeforchis. Retrieved June 28, 2018, from Melero, Y., Palazón, S., Revilla, E., Martelo, J., & Gosàlbez, J. (2008). Space use and habitat preferences of the invasive American mink (Mustela vison) in a Mediterranean area. European Journal of Wildlife Research, 54(4), Meloche, C., & Murphy, S. D. (2006). Managing Tree-of-Heaven (Ailanthus altissima) in Parks and Protected Areas: A Case Study of Rondeau Provincial Park (Ontario, Canada). Environmental Management, 37(6), Middleton, B. (2002). Nonequilibrium dynamics of sedge meadows grazed by cattle in southern Wisconsin. Carbondale. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, & Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. (2017). Programma Aanpak Stikstof. Mitch, S. D. S. (2017). Salvinia molesta. EPPO Bulletin, 47(3), Monceau, K., Bonnard, O., & Thiéry, D. (2014). Vespa velutina: a new invasive predator of honeybees in Europe. Journal of Pest Science, 87(1), Montizaan, M., & Bekker, D. (2015). Gevaarlijke wasberenspoelworm in Nederland. Zoogdier, 26(2), Mooney, H. A., & Cleland, E. E. (2001). The evolutionary impact of invasive species. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 98(10), Mulder, J. L. (2011). The raccoon dog in the Netherlands a risk assessment. Mulder, S. (2008). Gezocht: veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje. Retrieved June 26, 2018, from Musil, J., Adámek, Z., & Baranyi, C. (2007). Seasonal dynamics of fish assemblage in a pond canal. Aquaculture International, 15(3 4), Nakamura, M., & Sonthichai, S. (2004). Nesting Habits of Some Hornet Species (Hymenoptera, Vespidae) in Northern Thailand. Kasetsart J. (Nat. Sci.), 206, Nam, Y. K., Park, I.-S., & Kim, D. S. (2004). Triploid hybridization of fast-growing transgenic mud loach Misgurnus mizolepis male to cyprinid loach Misgurnus anguillicaudatus female: the first performance study on growth and reproduction of transgenic polyploid hybrid fish. Aquaculture, 231(1 4), Pagina 52

55 Natuurpunt Zoogdierenwerkgroep. (2012). Methoden voor observatie, inventarisatie en onderzoek. Retrieved June 30, 2018, from Nederlands Soortenregister. (n.d.). Rood cypergras Cyperus longus. Retrieved June 24, 2018, from Nederlandse overheid. (2007). Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenauthoriteit. (2018a). Risicoanalyse Hemelboom. Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenauthoriteit. (2018b). Risicobeoordeling Canadese kornoelje. Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenauthoriteit. (2018c). Risicobeoordeling sachalinse duizendknoop (Fallopia sachalinensis). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2012). Herkennen en bestrijden van Ambrosia. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016a). Grote kroosvaren (Azolla filiculoides), 1 4. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016b). Grote vlotvaren (Salvinia molesta), 3. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016c). Risicoanalyse Amerikaanse voseekhoorn (Sciurus niger). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016d). Risicoanalyse Amoergrondel (Percottus glenii). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016e). Risicoanalyse Blauwband (Pseudorasbora parva). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016f). Risicoanalyse Grijze eekhoorn (Sciurus carolinensis). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016g). Risicoanalyse Grote waternavel (Hydrocotyle ranunculoides). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016h). Risicoanalyse Heilige ibis (Threskiornis aethiopicus). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016i). Risicoanalyse Kleine waterteunisbloem (Ludwigia peploides). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016j). Risicoanalyse Pallas eekhoorn (Callosciurus erythraeus). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016k). Risicoanalyse Parelvederkruid (Myriophyllum aquaticum). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016l). Risicoanalyse Siberische grondeekhoorn (Tamias sibiricus). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016m). Risicoanalyse Verspreidbladige waterpest (Lagarosiphon major), 4. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016n). Risicoanalyse Waterhyacint (Eichhornia crassipes). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2016o). Risicoanalyse Waterteunisbloem (Ludwigia grandiflora). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2017a). Risicoanalyse Alligatorkruid (Alternanthera philoxeroides). Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2017b). Risicoanalyse Nijlgans (Alopochen aegyptiaca). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2017c). Risicoanalyse Ongelijkbladig vederkruid (Myriophyllum heterophyllum). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2017d). Risicoanalyse Reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2017e). Risicoanalyse Reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2017f). Risicoanalyse Smalle waterpest (Elodea nuttallii). Den Haag. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2017g). Trosbosbes (Vaccinium corymbosum), 1 4. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2018a). Reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera), 3. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2018b). Risicobeoordeling Japanse duizendknoop (Fallopia japonica). Den Haag. Pagina 53

56 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (2018c). Wasbeerhond (Nyctereutes procyonoides), 1 5. Nentwig, W., Bacher, S., Kumschick, S., Pyšek, P., & Vilà, M. (2017). More than 100 worst alien species in Europe. Biological Invasions, pp Nielsen, C., Ravn, H. P., Nentwig En, W., Wade, M., & Ulrich, I. G. (2005). Reuzenberenklauw: een praktische handleiding. NNSS. (2009). Chinese muntjak herkenningsfiche. Project Invasieve Exoten. Nyssen, B. (2010). Inburgering van de Amerikaanse vogelkers; de moeizame omgang met globalisering. Nystrom, P., Bronmark, C., & Graneli, W. (1996). Patterns in benthic food webs: a role for omnivorous crayfish? Freshwater Biology, 36(3), Odé, B. (n.d.). Nature Today Grote waternavel blijft toenemen. Retrieved June 14, 2018, from Oivanen, L., Kapel, C. M. O., Pozio, E., Rosa, G. La, Mikkonen, T., & Sukura, A. (2002). Associations between Trichinella species and host species in Finland. Source Journal of Parasitology J. Parasitol, 88(1), Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN). (n.d.). Vennensleutel. Retrieved June 24, 2018, from Oosterbaan, A., Olsthoorn, A. F. M., & Berg, C. A. van den (2003). Beheersingsstrategieën voor Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik en Gewone esdoorn. Wageningen. Opstaele, B. (2015). Beheerplan Park Sorghvliedt te Hoboken. Gent. Pairon, M., Chabrerie, O., Casado, C. M., & Jacquemart, A. L. (2006). Sexual regeneration traits linked to black cherry (Prunus serotina Ehrh.) invasiveness. Acta Oecologica, 30(2), Panek, F. M., & Weis, J. S. (2013). Diet of the eastern mudminnow (umbra pygmaea dekay) from two geographically distinct populations within the north american native range. Northeastern Naturalist, 20(1), Pearl, C. A., Adams, M. J., Bury, R. B., & Mccreary, B. (2004). Asymmetrical Effects of Introduced Bullfrogs (Rana catesbeiana) on Native Ranid Frogs in Oregon. BioOne, 2004(1), Peay, S. (2001). Eradication of alien crayfish populations. Bristol. Perrard, A., Arca, M., Rome, Q., Muller, F., Tan, J., Bista, S., Villemant, C. (2014). Geographic variation of melanisation patterns in a hornet species: Genetic differences, climatic pressures or aposematic constraints? PLoS ONE, 9(4). Pimentel, D., Zuniga, R., & Morrison, D. (2005, February). Update on the environmental and economic costs associated with alien-invasive species in the United States. Ecological Economics. Pixabay. (n.d.). Gratis afbeeldingen. Retrieved March 7, 2018, from Pollux, B. J. A., & Korosi, A. A. (2006). On the occurrence of the Asiatic cyprinid Pseudorasbora parva in the Netherlands. Journal of Fish Biology. Popa, L. O., Popa, O. P., Pisica, E. I., Iftime, A., Mataca, S., Diaconu, F., Matacã, S. (2006). the First Record of Perccottus Glenii Dybowski, 1877 (Pisces: Odontobutidae) and Ameiurus Melas Rafinesque, 1820 (Pisces: Ictaluridae) From the Romanian Sector of the Danube. Travaux Du Muséum National d Histoire Naturelle «Grigore Antipa, XLIX, Pot, R. (2000). De Grote waternavel: Voorkómen is beter dan bestrijden. Stowa Publicatie , 16. Provincie Noord-Brabant. (2017). Gebiedsanalyse Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (136), Programma Aanpak Stikstof (PAS). Provincie Noord-Brabant. (2018). Kaartbank Brabant. Retrieved March 7, 2018, from Pyšek, P., & Pyšek, A. (1995). Invasion by Heracleum mantegazzianum in different habitats in the Czech Republic. Journal of Vegetation Science, 6(5), Berg, R. van den, Lidwien, C., Lange, H. J. de, & Lenteren, J. C. van (2012). Intraguild Predation Behaviour of Ladybirds in Semi-Field Experiments Explains Invasion Success of Harmonia axyridis. PLoS ONE, 7(7), e Pagina 54

57 Ravindra, C., Velez Parera, J., & Velez Parera, X. (2017). The Rice Apple Snail in Spain. Focus on Agriculture. RAVON. (2018). RAVON. Retrieved June 29, 2018, from RAVON. (2017). Hygieneprotocol veldwerk. RAVON Advies. RAVON. (2018). Zonnebaars. Retrieved March 7, 2018, from RAVON Verspreidingsatlas. (2018). RAVON Verspreidingsatlas. Retrieved June 14, 2018, from Reinhart, K. O., Royo, A. A., Putten, W. H. van der, & Clay, K. (2005). Soil feedback and pathogen activity in Prunus serotina throughout its native range. Journal of Ecology, 93(5), Rejmánková, E. (1992). Ecology of creeping macrophytes with special reference to Ludwigia peploides (H.B.K.) Raven. Aquatic Botany, 43(3), Reshetnikov, A. N. (2003). The introduced fish, rotan (Perccottus glenii), depresses populations of aquatic animals (macroinvertebrates, amphibians, and a fish). Hydrobiologia, 510, Reshetnikov, A. N. (2004). The fish Perccottus glenii: History of introduction to western regions of Eurasia. Hydrobiologia, 522, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. (2018). Verbod op pelsdierhouderij. Retrieved April 30, 2018, from Rodríguez, C. F., Bécares, E., Fernández-aláez, M., & Fernández-aláez, C. (2005). Loss of diversity and degradation of wetlands as a result of introducing exotic crayfish. Biological Invasions, 7(1), Rome, Q., Muller, F., & Villemant, C. (n.d.). Identificatie informatieblad Vespa velutina. (T. Blacquière & B. Cornelissen, Eds.). Wageningen. Romig, T., Dinkel, A., & Mackenstedt, U. (2006). The present situation of echinococcosis in Europe. In Parasitology International (Vol. 55, pp ). Rosa, M. de, Stenvers, O. F. J., & Smak, J. A. (2013). De Geschiedenis van Rabiës bij Dieren in Nederland. Tijdschrift Voor Diergeneeskunde, 2013 July(7), Rosecchi, E., Crivelli, A. J., & Catsadorakis, G. (1993). The establishment and impact of Pseudorasbora parva, an exotic fish species introduced into Lake Mikri Prespa (north-western Greece). Aquatic Conservation: Marine and Freshwater Ecosystems, 3(3), Rotteveel, A. J. W. (1993). Tien jaar Knolcyperus (Cyperus esculentus L.) in Nederland. Gorteria, 19. Ruaux, B., Greulich, S., Haury, J., & Berton, J.-P. (2009). Sexual reproduction of two alien invasive Ludwigia (Onagraceae) on the middle Loire River, France. Aquatic Botany, 90(2), Sakai, A. K., Allendorf, F. W., Holt, J. S., Lodge, D. M., Molofsky, J., With, K. A., Weller, S. G. (2001). The population biology of invasive species. Annual Review of Ecology and Systematics, 32, Sandodden, R., & Johnsen, S. I. (2010). Eradication of introduced signal crayfish Pasifastacus leniusculus using the pharmaceutical BETAMAX VET. Aquatic Invasions, 5(1), Scharroo, J. (2013). Exoot floreert door parasiet. Retrieved June 26, 2018, from Schiphouwer, M., Kessel, N. van, Metthews, J., Leuven, R., Koppel, S., Kranenbarg, J., Zollinger, R. (2014). Risk analysis of exotic fish species included in the Dutch Fisheries Act and their hybrids. Siebel, H., & Valkenburg, J. (2015). Watercrassula. VBNE. Sierdsema, H., Vogels, J., Bobbink, R., & Bremer, L. van den. (2013). Advies beheer Regte Heide (Vol. 3). Nijmegen. Simon, T. P., Bright, G., Veraldi, F., Smith, J. R., & Stahl, J. R. (2006). New records for the alien oriental weatherfish Misgurnus anguillicaudatus, in the lake michigan basin, indiana. Indiana. Pagina 55

58 Sladonja, B., Sušek, M., & Guillermic, J. (2015). Review on Invasive Tree of Heaven (Ailanthus altissima (Mill.) Swingle) Conflicting Values: Assessment of Its Ecosystem Services and Potential Biological Threat. Environmental Management, 56(4), Smit, J., Kleukers, R., & Roeke, T. (2017). Eerste vondst van de Aziatische hoornaar in Nederland. Retrieved June 14, 2018, from Smit, J., Noordijk, J., & Zeegers, T. (2018). De opmars van de Aziatische hoornaar (Vespa velutina) naar Nederland. Entomologische Berichten2, 78(1), 2 6. Smit, J., Roer, R. van de, Fontein, R., & Wilde, A. de. (2017). Eerste vondst van de Aziatische hoornaar Vespa Velutina Nigrithorax in Nederland (hymenoptera: vespidae). Nederlandse Faunistische Mededelingen, 49, Smith-Jones, C. (2004). Muntjac: Managing an Alien Species. (J. Ward-Allen & A. Boon, Eds.) (First Edit). Throwbridge, Wiltshire: The Cromwell Press. Smith, G. R., Boyd, A., Dayer, C. B., & Winter, K. E. (2008). Behavioral responses of American toad and bullfrog tadpoles to the presence of cues from the invasive fish, Gambusia affinis. Biological Invasions, 10(5), Smits, R. R., Horssen, P. Van, & Winden, J. van der. (2010). A risk analysis of the sacred ibis in The Netherlands. Bureau Waardenburg Bv Consultants for Environment & Ecology, 52. Soes, D. M. (2016). Onderzoek voorkomen marmerkreeft in Middelburg. Culemborg. Soes, D. M., Cooke, S. J., Kleef, H. H. van, Broeckx, P. B., & Veenvliet, P. (2010). A risk analysis of sunfishes (Centrarchidae) and pygmy sunfishes (Elassomatidae) in the Netherlands, (May 2015), 115. Soes, D. M., & Koese, B. (2010). Invasive freshwater crayfish in the Netherlands: A preliminary risk analysis. Leiden. SoortenBank.nl. (n.d.-a). Douglasspirea - Spiraea douglasii. Retrieved June 24, 2018, from SoortenBank.nl. (n.d.-b). Theeboompje - Spiraea salicifolia. Retrieved June 24, 2018, from rd=spiraea salicifolia Soortenbank. (n.d.). Amerikaanse eik - Quercus rubra. Retrieved June 26, 2018, from Soortenbank. (2018). Reuzenbalsemien - Impatiens glandulifera. Retrieved July 1, 2018, from Soortenregister, N. (n.d.-a). Bleek cypergras Cyperus eragrostis. Retrieved June 24, 2018, from Soortenregister, N. (n.d.-b). Verspreidbladige waterpest Lagarosiphon major. Retrieved June 27, 2018, from Sorvillo, F., Ash, L. R., Berlin, O. G. W., Yatabe, J., Degiorgio, C., & Morse, S. A. (2002). Baylisascaris procyonis: An emerging helminthic zoonosis. Emerging Infectious Diseases, 8(4), Sovon. (2018). Sovon Vogelonderzoek Nederland. Retrieved June 29, 2018, from Sparrius, L. B., & Kooijman, A. M. (2011). Invasiveness of Campylopus introflexus in drift sands depends on nitrogen deposition and soil organic matter. Applied Vegetation Science, 14(2), Sparrius, L. B., & Kooijman, A. M. (2012). Lange-termijneffecten van een invasie van Grijs kronkelsteeltje in kustduinen en stuifzanden. Den Haag. Spikmans, F., Tongeren, T. van, Alen, T. A. van der, Velde, G. van, & Camp, H. J. M. op den. (2013). High prevalence of the parasite Sphaerothecum destruens in the invasive topmouth gudgeon Pseudorasbora parva in the Netherlands, a potential threat to native freshwater fish. Aquatic Invasions, 8(3), Spikmans, F., Kessel, N. van, Dorenbosch, M., Kranenbarg, J., Bosveld, J., & Leuven, R. (2010). Plaag Risico Analyse van tien exotische vissoorten in Nederland. Nederlands Centrum voor Natuuronderzoek. Pagina 56

59 Stiers, I., Crohain, N., Josens, G., & Triest, L. (2011). Impact of three aquatic invasive species on native plants and macroinvertebrates in temperate ponds. Biological Invasions, 13(12), Straatsma, W., & Jansen, P. (2005). Amerikaanse vogelkers: bestrijden of beheren? Vakblad Natuur Bos Landschap, Maart, Terlecki, J., & Pałka, R. (2012). Occurrence of Perccottus glenii Dybowski 1877 (Perciformes, Odontobutidae) in the middle stretch of the Vistula River, Poland. Archives of Polish Fisheries, 20, Thorington, R. W. J., Koprowski, J. L., Steele, M. A., & Whatton, J. F. (2012a). Ecology, Behavior, and Conservation. In Squirrels of the World (First Edit, pp ). Baltimore: The Johns Hopkins University Press. Thorington, R. W. J., Koprowski, J. L., Steele, M. A., & Whatton, J. F. (2012b). Species Accounts - Subfamily Sciurinae. In Squirrels of the World (First Edit, Vol , pp ). Baltimore: The Johns Hopkins University Press. Thorington, R. W. J., Koprowski, J. L., Steele, M. A., & Whatton, J. F. (2012c). Species Accounts - Subfamily Xerinae. In Squirrels of the World (First Edit, pp ). Baltimore: The Johns Hopkins University Press. Tijsma, L. (n.d.). Nature Today Leidt klimaatverandering tot invasieve Pontische rododendron in Nederland? Retrieved May 24, 2018, from Tijsma, L., & Beringen, R. (n.d.). Kijk op Exoten / Januari Pontische rododendron en Pontische azalea; geliefd en gevreesd. Retrieved from Tijsma, L., Verhofstad, M., & Odé, B. (2018). Japanse duizendknoop profiteert van (onzorgvuldig) maaibeheer. Retrieved June 4, 2018, from Torensma, N. (2017). Bestrijding watercrassula: een strijd voor beheerders. Vakblad Natuur Bos Landschap. Tsao, R., Romanchuk, F. E., Peterson, C. J., & Coats, J. R. (2002). Plant growth regulatory effect and insecticidal activity of the extracts of the Tree of Heaven (Ailanthus altissima L.). Twisk, P., Diepenbeek, A. van, & Bekker, J. P. (2010). Veldgids Europese Zoogdieren (Eerste edi). KNNV Uitgeverij. Vader, H. (2002). Besdragende duinstruwelen. De Levende Natuur, 103(3), Valkenburg, J. L. C. H. van. (2011). Invasieve waterplanten in Nederland - Veldgids (Derde Edit). Utrecht: Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Verloove, F. (n.d.). Cyperus eragrostis (Cyperaceae): historiek en huidige status in België. Verneau, O., Palacios, C., Platt, T., Alday, M., Billard, E., Allienne, J.-F., Du Preez, L. H. (2011). Invasive species threat: parasite phylogenetics reveals patterns and processes of host-switching between non-native and native captive freshwater turtles. Parasitology, 138(13), Verreycken, H., Geeraerts, C., Duvivier, C., & Belpaire, C. (2010). Present status of the North American Umbra pygmaea (DeKay, 1842) (eastern mudminnow) in Flanders (Belgium) and in Europe. Aquatic Invasions, 5(1), Villemant, C., Haxaire, J., & Streito, J.-C. (2006). La découverte du Frelon asiatique Vespa velutina, en France. Insectes, 2006(4), 3 7. Vliet, A. J. H. van, Vlug, H., & Hellingman, S. (2015). Zeer schadelijke Japanse kever vestigt zich in Zuid-Europa. Vogelbescherming. (n.d.-a). Grote Canadese gans. Retrieved May 5, 2018, from Vogelbescherming. (n.d.-b). Nijlgans. Retrieved May 5, 2018, from Voogd, B. de, & Hagen, H. van der (2005). Reuzenberenklauw in Nederland beheersen met een nieuw bioherbicide? De Levende Natuur, (106), Vooren, C. M. (1972). Ecological aspects of the introduction of fish species into natural habitats in Europe, with special reference to the Netherlands: A literature survey. Journal of Fish Biology, 4(4), Ward, D. L., O neill, M. W., & Ka apu-lyons, C. (2015). Effectiveness of Backpack Electrofishing for Removal of Non- Native Fishes from a Small Warm-Water Stream. Journal of the Arizona-Nevada Academy of Science, 46(2), Pagina 57

60 Wessels-Berk, B., Heijerman, T., & Noordijk, J. (2017). Aziatische boktorren gevaarlijke importsoorten. Kijk Op Exoten. Wilcove, D. S., Rothstein, D., Dubow, J., Phillips, A., & Losos, E. (1998). Quantifying Threats to Imperiled Species in the United States. BioScience, 48(8), Wilde-planten.nl. (2018). Grote waternavel (Hydrocotyle ranunculoides). Retrieved March 7, 2018, from waternavel.htm Witt, R. (2015). Erstfund eines Nestes der Asiatischen Hornisse Vespa velutina Lepeletier, 1838 in Deutschland und Details zum Nestbau (Hymenoptera, Vespinae). Ampulex, (7), Woziwoda, B., Kopec, D., & Witkowski, J. (2013). The negative impact of intentionally introduced Quercus rubra L. on a forest community. Yahner, R. H. (1980). Barking in a Primitive Ungulate, Muntiacus reevesi: Function and Adaptiveness. The American Naturalist, 116(2), Yamaguchi, N., Rushton, S., & Macdonald, D. W. (2003). Habitat preferences of feral American mink in the upper Thames. Journal of Mammalogy, 84(4), Zonderwijk, M. (2008). Grote waternavel. Natura 100. Pagina 58

61 Bijlage I: Kaarten van Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Figuur I.1: Ligging Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux ten opzichte van Nederland (Provincie Noord-Brabant, 2018a). Pagina 59

62 Figuur I.2: Een kaart van het Natura 2000-gebied het Leenderbos, de Plateaux en Groote Heide met de desbetreffende beheertypen (Provincie Noord-Brabant, 2018b). Pagina 60

63 Bijlage II: Voorkomende habitattypen Figuur II.1: Voorkomende habitattypen in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Pagina 61

64 Tabel II.1 Voorkomende habitattypen in het Leenderbos, Groote Heide en de Plateaux aanvullend met het aantal hectare dat het habitattype in het gebied voorkomt (Provincie Noord-Brabant, 2017). Habitattype Aantal ha Belangrijkste eigenschap Stuifzandheiden met struikheide (H2310) 100 ha Het omvat open droge heidevegetaties op duinvaaggronden of vlakvaaggronden. De bodem bestaat uit droog, zuur, kalkarm en voedselarm droog stuifzand of dekzand, waarbij weinig bodemvorming opgetreden. Zandverstuivingen (H2330) 61 ha Zandige voedselarme kale zandvlakten, waarvan dele begroeid kunnen zijn met korstmossen. De bodem bestaat uit voedselarm kalkarm zand waarin zich nog nauwelijks bodemontwikkeling heeft voorgedaan. Zwakgebufferde vennen 20 ha Beperkte zuur bufferend vermogen en een zwak gebufferd milieu waarbij de zuurgraad niet onder de ph 5 komt. (H3130) Kranswierwateren (H3140) 0.4 ha Kranswierwateren komen voor in helder water met een laag fosfaatgehalte. Zure vennen (H3160) 41 ha De zuurgraad van deze vennen is ph 4-5,5 de aanwezigheid van zuur water met regenwaterkwaliteit is een belangrijke factor. Beken en rivieren met waterplanten 15 ha Goede waterkwaliteit is noodzakelijk (H3260A) Vochtige heiden (H4010A) 58 ha Komt voor op vochtige plaatsen met heidevegetaties. Droge heiden (H4030) 344 ha Droge heiden kan grote oppervlakten innemen op kalkarme en voedselarme zandbodems. Glanshaver- en vossenstaart 9 ha Deze hooilanden groeien voornamelijk op voedselrijke droge tot vochtige kleibodems met een goede basenvoorziening. hooilanden (H6510A) Actieve hoogvenen (H7110B) 0,06 ha Dit habitattype kan zich ontwikkelen in vennen waar veenmospakketten gaan drijven Overgangs- en trilvenen 0.5 ha Trilveen bestaat uit een verlandingsvegetatie onder voedselarme tot matig voedselrijke omstandigheden. (H7140A) Pioniervegetatie met snavelbiezen 23 ha Verspreid over het gebied aanwezig en komt voor in de vochtige heide. (H7150) Galigaanmoerrassen (H7210) 0,3 ha Dit habitattype komt voor op natte, basenrijke en zuurstofrijke bodem. Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met 10 ha De bossen komen voor op voedselarm droge zure zandbodems op leemarme humus podzolgronden, leemarme vaaggronden of podsolgronden met een zanddek. Quercus robur (H9190) Hoogveenbossen (H91D0) 29 ha Komen voor op natte, zure venige bodem. De grondwaterstanden staan in winter en voorjaar rond maaiveld, en zakken in Vochtige alluviale bossen (H91E0C) de zomer idealiter niet verder weg dan enkele decimeters. 116 ha De bossen komen voor in beekdalen langs de rivieren en met name op plaatsen waar diepere grondwater uittreedt. Pagina 62

65 Bijlage III: Beslisboom selectie soorteninventarisatie Aan de hand van deze beslisboom is afgebakend van welke invasieve exoten de ecologische impact is onderzocht. Ook is hiermee vastgesteld welke soorten op basis van literatuur, deskundigenoordeel of veldinventarisatie zijn onderzocht. Figuur III.1: De beslisboom die wordt gebruikt tijdens dit onderzoek. * = wordt gebaseerd op vraaggesprekken met deskundigen, beheerders en NDFF-databank. ** = Ja en komt voor in het gebied. *** = Ja en komt niet voor in het gebied. Pagina 63

66 Bijlage IV: Selectie van nader onderzochte invasieve exoten In deze bijlagen zijn alle (invasieve) exoten vermeld waarvan bepaald is of zij wel of niet zouden worden meegenomen in dit onderzoek. Daarnaast staan ook alle argumenten vermeld die zijn gebruikt bij het invullen van de beslisboom afbakening onderzoek (bijlage III). Tabel IV.1.: Alle (invasieve) exoten die zijn bediscussieerd tijdens de afbakening van dit onderzoek. Weergegeven zijn de argumenten, de bron van de argumenten en de beslissing om de soort wel of niet mee te nemen in dit onderzoek. Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten Muskusrat (Ondatra zibethicus) Beverrat (Myocastor coypus) Wasbeer (Procyon lotor) Siberische grondeekhoorn (Tamias sibericus) Zoogdieren - Waterschap De Nee - Het waterschap heeft de muskusrat goed in beeld en bestrijdt deze uitgebreid Dommel - Advies: Geen aandacht aan besteden - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Waterschap De Nee - Het waterschap heeft de beverrat goed in beeld en bestrijdt deze uitgebreid Dommel - Advies: Geen aandacht aan besteden - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Jagersvereniging Ja, literatuur - Wasbeer komt voor in Duitsland, België, Frankrijk, Tsjechië, Slowakije, Oostenrijk en Luxemburg - Brabantslandschap en veldwerk - Voornamelijk zuidoost België (waarnemingen.be) - Staatsbosbeheer - Gevaar voor inheemse vogels - Kunnen besmet zijn met wasbeerspoelworm (Baylisascaris), wat ook gevaar kan zijn voor mensen - Individuen in Nederland komen vanuit Duitsland dus zou nu nog geen direct gevaar moeten zijn voor het gebied - Wordt regelmatig gezien bij de visvijvers - Staatsbosbeheer: was gezien en is meteen afgeschoten - Is waargenomen in Dommeldal Noord - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Zoogdiervereniging Ja, literatuur - Onduidelijk of deze bedreiging vormt voor inheemse rode eekhoorn, maar voedselcompetitie wordt verwacht - Vormt bedreiging voor vogels die op de grond broeden (en specifiek de bruine boszanger, maar die komt niet voor in het gebied) - Op één na hoogste risicocategorie - Aantal inventarisatiemogelijkheden: nesten tellen, haaronderzoek, cameravallen/zichtwaarnemingen - Geen goede inventarisatiemogelijkheden voor eekhoorns. Zichtwaarnemingen werken het beste. - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: kans op voorkomen in het onderzoeksgebied (populatie bij Weert) Pagina 64

67 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten Grijze eekhoorn (Sciurus carolinensis) - Staatsbosbeheer - Zoogdiervereniging Ja, literatuur - Bedreiging inheemse rode eekhoorn (bevestigd in GB) - Drager parapokkenvirus (chordopoxviridael). Zelf worden ze niet ziek, maar de inheemse rode eekhoorn wel - Veroorzaken schade aan bossen en plantages, omdat ze bast van bomen afstrippen - Komt over de grens voor en kan oversteken - Hoogste risicocategorie - Aantal inventarisatiemogelijkheden: nesten tellen, haaronderzoek, cameravallen/zichtwaarnemingen - Geen goede inventarisatiemogelijkheden voor eekhoorns. Zichtwaarnemingen werken het beste. - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied Amerikaanse rode eekhoorn (Tamiasciurus hudsonicus) Pallas eekhoorn (Callosciurus erythraeus) Amerikaanse voseekhoorn (Sciurus niger) Pagina 65 - Zoogdiervereniging Ja, literatuur - Mogelijk bedreiging inheemse rode eekhoorn - Kleiner dan andere exotische eekhoorns (dus vergelijkbaarder met inheemse eekhoorn), maar veel feller dus dat compenseert elkaar - Wordt relatief veel gehouden in Nederland (ook in vergelijking met andere eekhoorns) - De kans op verspreiding wordt niet heel groot geacht - Aantal inventarisatiemogelijkheden: nesten tellen, haaronderzoek, cameravallen/zichtwaarnemingen - Geen goede inventarisatiemogelijkheden voor eekhoorns. Zichtwaarnemingen werken het beste. - Verspreidingsatlas: kan voorkomen in het onderzoeksgebied - Zoogdiervereniging Ja, literatuur - Bedreiging inheemse rode eekhoorn (bevestigd in Frankrijk) - Schade aan bomen en productiebossen, omdat hij schors stript - Kan ziekten met zich meedragen (bewezen in Japan) - Op één na hoogste risicocategorie - Veroorzaakt overlast rond menselijke bebouwing - Aantal inventarisatiemogelijkheden: nesten tellen, haaronderzoek, cameravallen/zichtwaarnemingen - Geen goede inventarisatiemogelijkheden voor eekhoorns. Zichtwaarnemingen werken het beste. - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: kans op voorkomen in het onderzoeksgebied - Zoogdiervereniging Ja, literatuur - Waarschijnlijk bedreiging inheemse rode eekhoorn - Amerikaanse voseekhoorn dominant over andere soorten - Drager West-Nijl-virus, wat overgedragen kan worden op mensen. Wordt zomers verspreid door muggen, en deze muggen komen ook in Nederland voor - Aantal inventarisatiemogelijkheden: nesten tellen, haaronderzoek, cameravallen/zichtwaarnemingen - Geen goede inventarisatiemogelijkheden voor eekhoorns. Zichtwaarnemingen werken het beste. - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied - De kans op verspreiding wordt niet heel groot geacht - Uiterlijk is bijna niet te onderscheiden van inheemse rode eekhoorn

68 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten - Aantal inventarisatiemogelijkheden: nesten tellen, haaronderzoek, cameravallen/zichtwaarnemingen - Geen goede inventarisatiemogelijkheden voor eekhoorns. Zichtwaarnemingen werken het beste. - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied Chinese muntjak (Muntiacus reevesi) Amerikaanse nerts (Mustela vison) Indische mangoeste (Herpestes javanicus) Rode neusbeer (Nasua nasua) Wasbeerhond (Nyctereutes procyonoides) Pagina 66 - Jagersvereniging - Brabantslandschap - Team Invasieve exoten - Staatsbosbeheer - Brabantslandschap - Jagersvereniging - Team Invasieve exoten Ja, literatuur en veldwerk Ja, literatuur en veldwerk Nee Nee - Veroorzaakt schade aan verjonging bossen - Grote schade aan bodemflora en fauna in hun leefgebied, waardoor sterke aantasting aan habitat van grondbroeders, kleine zoogdieren en ongewervelden (bewezen in GB) - Concurreert met ree om voedsel, waardoor ree verdwijnt - In het verleden gezien in gebied. Vaak ontsnapte exemplaren die zich niet vestigen - Ontsnapte exemplaren van landgoed de Wielewaal. Zijn ondertussen allemaal afgeschoten - Verwacht in de toekomst - Komt momenteel niet voor in het gebied volgens Staatsbosbeheer, want dat zouden ze wel gemerkt hebben. In het verleden wel wat verdwaalde exemplaren - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: kans op voorkomen in het onderzoeksgebied - Schade aan volksgezondheid ne economie waarschijnlijk heel beperkt - Gevaar voor dichtheden vogels en knaagdieren - Vermindering broedsucces, doordat hij kan zwemmen naar broedlocaties die door vogels als veilig worden geacht - Concurrentie met bunzing is onduidelijk - Wordt weggeconcurreerd door de bever - Foto s d.d. 5 maart 2018 van een exemplaar in de buurt van Valkenswaard - Zijn ontsnapte exemplaren, maar ze overleven de winters niet goed - Voortplanting vindt niet of zeldzaam plaats. Wordt niet verwacht dat deze zich permanent gaat vestigen - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Gevaar voor amfibieën, reptielen en vogels - Gevaar voor gehouden pluimvee - Drager van ziekten, zoals rabiës en leptospirose - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet voor in Nederland (klimaat waarschijnlijk te nat en te koud voor vestiging) - Gevaar voor amfibieën, kevers en broedende zeevogelsoorten - Eten langbouwgewassen en gehouden gevogelde - Dragers van meerdere ziekten en parasieten, zoals lintwormen, nierwormen en teken - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet voor in Nederland (waarschijnlijk ongeschikt klimaat) - Jagersvereniging Ja, literatuur - Gevestigd in 15 landen van Europa - Koloniseert snel nieuwe gebieden door aanpassingsvermogen en hoge reproductievermogen

69 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten - Grote genetische variatie - Zeer hoge dichtheden - Bedreiging voor amfibieën, vogels, weekdieren, knaagdieren, vogels, insecten en reptielen - Gevaar voor grond broedende kolonievogels in waterrijke gebieden - Exemplaren komen vanuit Duitsland - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied Gestreept stinkdier (Mephitis mephitis) Nee - Wordt niet op grote schaal gefokt - Komt veel voor in gevangenschap - Gevaar voor grond broedende vogels - Geen gevestigde populaties in Duitsland en België - Geen predator aanwezig in Nederland - Risico op vestigen is laag - Verspreidingsatlas: Komt niet voor in het onderzoeksgebied (alleen in het noorden van Nederland en in een select gebied van Limburg) Nijlgans (Alopochen aegyptiaca) Rosse stekelstaart (Oxyura jamaicensis) Indische gans (Anser indicus) - Staatsbosbeheer - Jagersvereniging - SOVON - Jagersvereniging - SOVON - Brabantslandschap - SOVON Ja, literatuur en veldwerk Nee Nee Vogels - Kruist met veel eenden- en ganzensoorten - Verdrijft haviken en buizerds van hun nesten - Neemt nestplaatsen over - Uitwerpselen lijden tot extra voedselrijkdom en kan zorgen tot ontwikkeling blauwalg - Richt veel schade aan graslanden en verminderd productie gras - Geeft overlast, dominante gans, agressief - Drager vogelgriepvirus - Enorme kolonie aanwezig op Beekse Bergen - Zijn aanwezig in het gebied - Staatsbosbeheer: gaat binnenkort bestreden worden - Staat op Unielijst - Vogelatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Kruist met witkopeend, waardoor hybridisatie optreedt, maar witkopeend komt niet voor in Nederland - Eend zelf doet eigenlijk niets - Staat op Unielijst - Vogelatlas: kleine kans op voorkomen in het onderzoeksgebied (erg zeldzaam in Nederland) - Kan schade geven (net zoals elke gans) - Stabiele aantallen van 30 broedparen per jaar, neemt niet toe, eigenlijk geen probleem - Brabantslandschap: één exemplaar komt voor in het gebied - Vogelatlas: kleine kans op voorkomen het onderzoeksgebied Pagina 67

70 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten Heilige ibis Ja, literatuur (Threskiornis aethiopicus) en veldwerk Carolina eend (Aix sponsa) Mandarijneend (Aix galericulata) Fazant (Phasianus colchicus) Zwarte zwaan (Cygnus atratus) Grote Alexanderparkiet (Psittacula eupatria) Muskuseend (Cairina moschata) Halsbandparkiet (Psittacula krameri) Pagina 68 - Staatsbosbeheer - Jagersvereniging - Brabantslandschap - SOVON - Kan inheemse soorten bedreigen, want eet amfibieën, schaaldieren, kleine knaagdieren, vissen, waterinsecten, insectenlarven en kuikens van andere vogelsoorten - Kan geluidsoverlast geven, zoekt voedsel in afvalbakken - Klein risico aanvaringen vliegtuigen - Na verdwijnen broedpopulatie geen grote groepen meer gezien in Nederland - Van maximaal 10 exemplaren in het gebied (waarneming.nl) - Brabantslandschap: een groepje van 10 à 15 exemplaren zijn aanwezig - Staatsbosbeheer: er zitten ibissen in het gebied, maar geen idee of dit de heilige is - SOVON: er komen bijna tot geen heilige ibissen meer voor in Nederland. Zijn allemaal afgeschoten - Jagersvereniging Komen incidenteel voor in Nederland, maar vormen geen bedreiging - SOVON: geen idee waarom deze op de lijst staat, want hij vormt geen echte bedreiging voor Nederlandse soorten, wordt waarschijnlijk niet invasief in Nederland en is geen vogel wat schade veroorzaakt. Gok: hybridisatie met ibissen in andere landen? - Staat op Unielijst - Vogelatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied en komt eigenlijk niet meer voor in Nederland - SOVON Nee - Worden vaak gehouden en ontsnappen wel eens - Is niet invasief en bijna zeker dat eenden niet invasief gaan worden - Vogelatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied en is heel zeldzaam in Nederland - SOVON Nee - Worden vaak gehouden en ontsnappen wel eens - Is niet invasief en bijna zeker dat eenden niet invasief gaan worden - Vogelatlas: kans op voorkomen in gebied - SOVON Nee - Ooit uitgezet voor jacht, is een probleem geweest voor amfibieënstand en reptielen, maar vestigt zich nu alleen in voedselrijke gebieden waar de amfibieën en reptielen niet echt voorkomen, waardoor gevaar geweken is (gescheiden habitat) - Populatie neemt al jaren af, lijkt nu stabiel - Vogelatlas: kan in kleine aantallen voorkomen in het onderzoeksgebied - SOVON Nee - Is niet invasief en wordt waarschijnlijk ook niet invasief, want stabiele populatieaantallen - Heel zeldzaam in Nederland - Vogelatlas: komt niet voor in gebied - SOVON Nee - Probleem stedelijk gebied - Wint in Zuid-Europa van de Halsbandparkiet (dus is invasiever) - Vogelatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied en gaat geen bedreiging vormen - SOVON Nee - Worden vaak gehouden en ontsnappen wel eens - Is niet invasief en bijna zeker dat eenden niet invasief gaan worden - Vogelatlas: kleine kans op voorkomen in het onderzoeksgebied - SOVON Nee - Probleem stedelijk gebied - Vogelatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied en gaat geen bedreiging vormen

71 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten Grote Canadese gans (Branta Ja, literatuur canadensis canadensis) en veldwerk - Staatsbosbeheer - Jagersvereniging - SOVON - Grote en snelgroeiende populatie in Nederland - Uitwerpselen lijden tot extra voedselrijkdom en kan zorgen tot ontwikkeling blauwalg - Richt veel schade aan graslanden en verminderd productie gras - Geeft overlast, dominante gans, domme gans (laat zich makkelijk vangen), niet kieskeurig in habitat - Sinds nieuwe wet inheemse soort, veel maken de opmerking dat dit een fout moet zijn en willen hem terug op de lijst (eerder wel gecategoriseerd als invasieve exoot) - Is vrijgesteld van de wet om te bestrijden en hij gaat ook bestreden worden in het gebied - Dominante, maar domme gans stelt Jagersvereniging - Vogelatlas: komt voor in het onderzoeksgebied Watercrassula (Crassula helmsii) Waterhyacint (Eichhornia crassipes) Grote waternavel (Hydrocotyle ranunculoides) Kleine waterteunisbloem (Ludwigia peploides) - Brabantslandschap - Staatsbosbeheer - Natuurmonumenten - Waterschap De Dommel - Brabantslandschap - Waterschap De Dommel - Waterschap De Dommel - Staatsbosbeheer - Waterschap De Dommel Ja, literatuur en veldwerk Ja, literatuur en veldwerk Ja, literatuur en veldwerk Ja, literatuurstudie Water- en oeverplanten - Vormt een bedreiging doordat een dichte vegetatie wordt gevormd, vooral in vennen en poelen en hierdoor andere soorten worden verdrongen - Habitat: Oevers en ondiepe wateren - Staat niet op de Unielijst, want economisch geen schade, maar destructief voor ecologie - Eens gevestigd is de soort vrijwel niet te verwijderen doordat ieder vergeten stukje stengel weer uitgroeit tot een plant - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Kan in de toekomst wel naar gebied komen - Vormt een bedreiging doordat deze in dikke, drijvende matten groeit - Habitat: Zoetwaterlichamen, groeit in allerlei stilstaande of langzaam stromende voedselrijke wateren - De plant is ongevoelig voor sterke peilfluctuaties - Ondanks dat het bijna zeker is dat deze op dit moment niet in het gebied voorkomt wordt deze voor de zekerheid (en omdat het nauwelijks extra tijd kost) meegenomen - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt hoogstwaarschijnlijk niet voor in het onderzoeksgebied - Komt alleen in kleine hoeveelheden in de Dommel voor - Kan een bedreiging vormen doordat waternavel een dikke, dichte verstrengelde mat vormt die vanaf de oever zeer snel het wateroppervlak kan bedekken - Op dit moment wordt er alles aan gedaan om deze niet in de Tongelreep te laten komen - Habitat: Allerhande zoete, voedselrijke wateren zoals moerassen, vijvers en waterkanten (kleinere kanalen, brede sloten, maar ook andere wateren) - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Zeer zeldzaam in Nederland - Kan (a.d.h.v. Europese risico analyse) in Nederland invasief worden - Kan snel veel biomassa vormen en inheemse soorten verdringen Pagina 69

72 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied Waterteunisbloem (Ludwigia grandiflora) Moerashyacint (Pontederia cordata) Verspreidbladige waterpest (Lagarosiphon major) Ongelijkbladig vederkruid (Myriophyllum heterophyllum) Parelvederkruid (Myriophyllum aquaticum) Pagina 70 - Waterschap De Dommel - Staatsbosbeheer - Waterschap De Dommel - Bosgroep Zuid Nederland - Waterschap De Dommel - Waterschap De Dommel - Staatsbosbeheer - Waterschap De Dommel Ja, literatuur en veldwerk Nee Ja, literatuur Ja, literatuur en veldwerk Ja, literatuur en veldwerk - Advies: komt in de Beneden-Dommel wel voor (groot probleem) maar waarschijnlijk niet in het onderzoeksgebied, het is wel belangrijk aandacht aan deze soort te besteden - Vormt een bedreiging door veel biomassa te vormen en inheemse soorten te verdringen - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt voor in de buurt van het onderzoeksgebied - Habitats: Waterwegen, oeverzones - Bosgroep Zuid Nederland: komt in slechts enkele vennen voor maar breidt zich slechts iets uit, soms verdwijnt deze ook weer uit het gebied - Volgens Waterschap De Dommel niet echt een probleem - Het is een vrij zeldzame soort die wel in de buurt ook van het gebied voorkomt - Verwildert erg - Komt vooral in stadsgebied voor, voedselrijk water - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied - Habitats: stilstaand en stromend water tot enkele meters diep - Waterpesten zijn zeer competitieve doorlevende soorten in matig voedselrijke tot voedselrijk water waar ze grote monospecifieke bestanden kunnen vormen. - Volgens Waterschap De Dommel moet deze soort hetzelfde worden behandeld als smalle waterpest. - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied - Habitats: Voedselrijke wateren zoals poelen, sloten, kanalen en traag stromende beken - Deze wordt vaak verward met de zeldzame, goede soort kransvederkruid. Hij is moeilijk te herkennen. In stilstaande wateren kunnen ze wél makkelijk herkend worden doordat ze dan wel bloeien. - Zeldzame soort - Ongelijkbladig vederkruid is in staat om zeer dichte populaties te vormen en zo andere onderwaterplanten te verdringen. - Advies: planten die slecht herkenbaar zijn goed zijn om mee te nemen in het onderzoek, want deze worden weinig herkent en daardoor vaak gemist - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt voor in de buurt van het onderzoeksgebied - Habitats: oevers en ondiepe, eutrofe wateren zoals poelen, vijvers sloten en kanalen - Is aanwezig in een poel, deze is van de jagers (poel ligt tegen het terrein aan). Staatsbosbeheer dacht dat deze ondertussen weer in hun eigendom is. - In de Boven-Dommel voornamelijk aanwezig. In de Dommel zelf komt deze her en der voor maar overwoekert niet. Alleen in sloten met een vast peil. - Deze plant kan dus problematisch zijn in stilstaande, rijke wateren.

73 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten - Parelvederkruid kan snel voor veel biomassa zorgen, dit leidt tot dichte op het wateroppervlak drijvende matten. - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied Watersla (Pistia stratiotes) Grote vlotvaren (Salvinia molesta) Hydrilla verticillata Moeraslantaarn (Llysichiton americanus) Waterwaaier (Cabomba caroliniana) Schijngenadekruid (Lindernia dubia) Pagina 71 - Waterschap De Dommel - Waterschap De Dommel - Waterschap De Dommel - Waterschap De Dommel - Waterschap De Dommel Nee Ja, literatuur en veldwerk Nee Nee Nee Nee - Habitat: Zonnig tot beschaduwd, stilstaand of zwak stromend, voedselrijk water - Alleen in een paar stadsvijvers aanwezig. - Vrij zeldzame soort, komt vooral voor in Noord-Holland - Verspreidingsatlas: komt voor in de buurt van het onderzoeksgebied - Habitats: Matig tot voedselrijk, stilstaand of langzaam stromend zoet tot brak water zoals drasland, poelen, vijvers, meren, sloten en kanalen - Advies: Neem deze soort wel mee bij de inventarisatie, maar komt waarschijnlijk niet in het gebied voor. - Zeldzame soort - Grote vlotvaren plant zich voort door middel van klonen. In voedselrijk, stilstaand water gaat dit zo snel dat in de zomer in korte tijd een aanzienlijk deel van het wateroppervlak wordt bedekt. In warme zomers kan de plant plaatselijk tijdelijk zuurstofgebrek veroorzaken in voedselrijk water. - Door het zeer verspreide en onbestendige voorkomen is er geen grote impact op ecosystemen in Nederland. - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied - Habitats: langzaam stromende en stilstaande wateren zoals meren, sloten, beken en rivierarmen - Waterschap De Dommel: hij vormt geen probleem - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied - Habitats: Moerassen, broekbossen en oevers van rivieren, beken en meren - Komt zelden voor in Nederland - Moeraslantaarn heeft zich in Europa gevestigd in vrij natuurlijke habitats, in enkele gevallen in Natura 2000-gebieden. Moeraslantaarn vormt na verloop van tijd een dichte vegetatie waardoor andere planten worden weggeconcurreerd. - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied - Stilstaand en stromend, licht zuur tot alkalisch water - Alleen aanwezig in stadswateren want daar is het erg voedselrijk - Waterwaaier is een zeer competitieve plantensoort die snel groeit waardoor sloten, kanalen en kleine wateren dichtslibben. - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied - Habitats: drooggevallen visvijvers, slijkige rivieroevers, droogvallende flauwe oevers van geulen, vijvers, plassen en vennen. - Is geen probleem volgens Mark - Zeer zeldzame

74 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten - - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied Grote kroosvaren (Azolla filiculoides) - Waterschap De Dommel Ja, literatuur en veldwerk - Habitats: Sloten, kanalen en aan de rand van plassen - Het voordeel is dat dit een Natura 2000-gebied is met vennen die voedselarm zijn, dus alleen in beken met voedselrijkwater komt deze voor. - Komt wel veel voor in Nederland - Drijft op water en maakt het water zuurstofarm/loos - Verspreidingsatlas: komt niet in het onderzoeksgebied voor Smalle waterpest (Elodea nuttallii) - Waterschap De Dommel - Staatsbosbeheer Ja, literatuur - Staatsbosbeheer: komt wellicht in het gebied voor maar dan vooral bij Soerendonks Goor - Waterschap De Dommel verbaast zich erover waarom deze op de lijst staat. Het enige echte grote probleem is dat zolang deze verboden is er hybriden gemaakt blijven worden er meer exoten worden gemaakt (die wel verkocht mogen worden). - Smalle waterpest is een probleem omdat deze met waterweegbree concurreert. Waterpest kan uit het water worden gehaald zodat waterweegbree de kans krijgt om een concurrentiestrijd aan te gaan. - Habitat: De soort komt voor in kanalen en vaarten, treksloten, kleinere en grotere plassen met stilstaand tot zwak stromend, hard, íonenrijk, vooral bicarbonaatrijk, soms vervuild water. - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: kans op voor in het onderzoeksgebied Alligatorkruid (Alternanthera philoxeroides) Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus) Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) - Waterschap De Dommel - Brabants Landschap - Staatsbosbeheer - Brabants Landschap - Staatsbosbeheer Ja, literatuur Ja, literatuur Ja, literatuur Terrestrische planten - Habitats: Gedijt het best op de overgang van water en land - Mark kent deze soort niet, hij zegt zelf dat als hij deze soort niet kent, dat het dan niet zo n probleem zal zijn - Komt alleen voor in Frankrijk en Italië. - Alligatorkruid kan in ondiep, langzaam stromend water dichte matten vormen en zo een achteruitgang van de inheemse flora en fauna veroorzaken. Het zuurstofgehalte in het water wordt lager. - Het klimaat in Nederland is ongeschikt voor vestiging van de plant. Het is echter niet uitgesloten dat het klimaat in de toekomst daar wel geschikt voor wordt door klimaatverandering. Mocht dit het geval zijn en de soort vestigt zich hier, dan zijn dezelfde effecten te verwachten zoals hierboven beschreven bij Europa. - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet voor in Nederland - Vormt een grote bedreiging voor de instandhouding van stuifzanden en korstmos steppes in het gebied. Komt ook voor in open plekken in het bos. - Advies: inventarisatie nodeloos, omdat deze soort overal is waargenomen op locaties waar zich stuifzanden en heiden voordoen. - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Wordt door ecoloog Staatsbosbeheer gezien als een gewenste soort, omdat deze soort een bodem verbeterende functie vervuld. Echter, wordt deze door bosbouwers in het gebied bestreden, omdat deze een Pagina 72

75 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten - negatieve invloed heeft op de onderlaag - Wordt door het Brabants landschap in toom gehouden - Vormt alleen een groot probleem in grote hoeveelheden. - Legt duin en stuifzandgebieden vast, dus gevaar voor open gebied - Meeste beheerders weten waar de individuen staan - Verspreidingsatlas: komt voor in gebied Cotoneaster soorten (Cotoneaster horizontalis Cotoneaster ambiguous, Cotoneaster bullatus, Cotoneaster dielsianus) Rimpelroos (Rosa rugosa) Zijdeplant (Asclepias syriaca) Bezemkruiskruid (Senecio inaequidens) Reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum) Perzische berenklauw (Heracleum persicum) Pagina 73 - Staatsbosbeheer Nee - Bij meeste beheerders onbekend - Zeer sporadisch waargenomen, komen niet in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux voor - Verspreidingsatlas: kans op voorkomen in het onderzoeksgebied - Brabants Landschap - Bosgroep Zuid Nee Nee Nee Ja, literatuur en veldwerk Sosnowsky s berenklauw Nee - Niet bij beheerders bekend Nee - Niet bij beheerders bekend - Rimpelroos komt voor op droge, kalkrijke bodem. Zeer zouttolerant en komt veel voor in duinlandschappen in kuststreken - Bijzonder weinig voorkomen op voedselarme, zure zandbodems in de Kempen (Van Landuyt et al., 2006) - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied - Niet bij beheerders bekend - Komt in Nederland zeer weinig voor, vormt in zuidoost Europa een groot probleem. Een populatie bevindt zich in Natura 2000-gebied Zuid-Kennemerland. Vooralsnog worden hier geen problemen geconstateerd. - Vormt een gevaar voor zoogdieren. Kan huidirritatie bij mensen veroorzaken - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied - Niet bij beheerders bekend als invasief - Soort komt veel voor op spoor- en wegbermen, tussen bestrating en in duingebieden aan de Nederlandse kust. - Geen verwachte bedreiging voor het onderzoeksgebied - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Door beheerders waargenomen in het gebied - Niet in grote aantallen waargenomen - Vormt een gevaar voor zoogdieren. Kan huidirritatie bij mensen veroorzaken - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Niet bij beheerders bekend - Vormt een gevaar voor zoogdieren. Kan huidirritatie bij mensen veroorzaken - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet in Nederland voor

76 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten (Heracleum sosnowskyi) - Vormt een gevaar voor zoogdieren. Kan huidirritatie bij mensen veroorzaken - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet in het onderzoeksgebied voor Egeria (Egeria densa) Nee - Niet bij beheerders bekend - Nog niet gevestigd in Nederland, enkel wat incidentele waarnemingen bekend in stedelijke gebieden - Komt uit de waterpestgroep - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied Trosbosbes (Vaccinium corymbosum) Zwarte appelbes (Aronia melanocarpa) Nieuw-Nederlandse aster (Aster novi belgii) Alsemambrosia (Ambrosia artemisiifolia) Late guldenroede (Solidago gigantea) Pontische rodondendron (Rhododendron ponticum) Pontische azalea (Rhododendron luteum) Pagina 74 - Brabants landschap Ja, literatuur - Volgens beheerders waargenomen in De Peel - Komt voor op vochtige tot natte, zure grond. - Gevestigd in een aantal natte heide en hoogveengebieden - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied Nee - Niet bij beheerders bekend - In Nederland zeer sporadisch waargenomen, niet waargenomen in onderzoeksgebied - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied Nee - Niet bij beheerders bekend - Incidentele waarnemingen in Nederland bekend, lijkt zich niet gevestigd te hebben. - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied - Brabants landschap Ja, literatuur en veldwerk Nee - Bosgroep Zuid Ja, literatuur en veldwerk Nee - Vrij algemeen in Nederland, echter zijn de standplaatsen tijdelijk omdat ze niet vorstbestendig zijn en de zaden alleen kiemen onder warme omstandigheden. Klimaatverandering zou de opkomst van deze soort in Nederland stimuleren - Volgens Brabants landschap moet deze soort in de gaten worden gehouden - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Niet bij beheerders bekend - Algemene ingeburgerde soort in Nederland - Verwacht dat het geen bedreiging vormt - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Komt veelvuldig voor in Noord-Brabant - Waargenomen in het gebied - Volgens Bosgroep Zuid vormt deze soort een dichte struiken die inheemse soorten verdringen, echter verspreid deze soort zich moeizaam - Komt voor in Natura 2000-gebied Hilvarenbeek - Ten noorden van Malpie kan een probleem ontstaan rondom de vennen, zijn ze aangeplant - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Niet bij beheerders bekend - Op een paar plaatsen in Nederland bekend - Geen directe dreiging voor het onderzoeksgebied verwacht - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied

77 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten Pampagras (Cortaderia) Nee - Niet bij beheerders bekend - Zeer incidenteel in Nederland waargenomen - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied Cyperussoorten (Cyperus) Knikkende klaverzuring (Oxalis pes-caprae) Schijnambrosia (Parthenium hysterophorus) Fraai lampenpoetsergras (Pennisetum setaceum) Goudlork/Japanse lork (Larix kaempferi) Theeboompje (3 soorten) (Spiraea salicifolia L., Spiraea billardii Henrinq, Spiraea douglasii Hook.) Schijnaardbei (Potentilla indica) Pagina 75 Ja, literatuur Nee Nee Nee Nee - Bosgroep Zuid Ja, literatuur en veldwerk Chinese bruidssluier Ja, literatuur - Niet bij beheerders bekend Nee - Niet bij beheerders bekend - Zeldzaam in Noord-Brabant en Limburg - Mogelijk waargenomen nabij het Natura gebied - Blijkt veel schade aan te richten in de groenteteelt - Verspreidingsatlas: kans op voorkomen in het onderzoeksgebied - Niet bij beheerders bekend - Verwacht geen bedreiging te vormen voor het onderzoeksgebied - Verspreidingsatals: komt niet voor in Nederland - Niet bij beheerders bekend - Staat op Unielijst - Enkel incidenteel in Vlaanderen - Niet gevestigd in EU, bij vestiging voornamelijk bedreiging zuidelijke landen - Verspreidingsatlas: komt niet voor in Nederland - Niet bij beheerders bekend - Staat op Unielijst - Niet in Nederland en Vlaanderen waargenomen - Mediterrane landen - Verspreidingsatlas: komt niet voor in Nederland - Niet bij beheerders bekend - Waargenomen in onderzoeksgebied - Algemene soort in Nederland - Mogelijke hybridisatie met Europese lork - Geen schadepatroon bekend - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Waargenomen in onderzoeksgebied - Ook waargenomen door Bosgroep Zuid - Vrij zeldzaam in Nederland - Vormt dicht struikgewas, echter verspreid deze soort zich niet snel - Staat in bij een vennetje net buiten het gebied - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Niet bij beheerders bekend - Geen schade verwacht - Verspreidingsatlas: komt voor in onderzoeksgebied

78 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten (Fallopia baldschuanica) - Voornamelijk ingeburgerd in steden en kustduinen - Familie duizendknopen - Bij Malpie staan duizendknopen aan de beken bij alluviale bossen (sowieso Japanse, andere onbekend) - Ecologisch hydrologisch herstel kan duizendknopen terugdringen, want ze houden niet van natte voeten - Verspreidingsatlas: kans op voorkomen in het onderzoeksgebied Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) Ja, literatuur en veldwerk Bastaardduizendknoop/Boheemse duizendknoop (F. japonica x sachalinensis) Sachalinse duizendknoop (Fallopia sachalinensis) Gestekelde duizendknoop (Persicaria perfoliata) Canadese kornoelje (Cornus sericea) Pagina 76 - Staatsbosbeheer - Waterschap De Dommel - Natuurmonumenten - Bosgroep Zuid Nederland Ja, literatuur en veldwerk Ja, literatuur en veldwerk Nee Ja, literatuur en veldwerk - In gebied waargenomen - Waargenomen door terreinbeheerders - Zeer veel problematiek ervaren bij beheerder - Gesneuveld in proces om hem op de Unielijst te krijgen, want te ver gevorderd. Hoort er eigenlijk wel op te staan - Overwoekert en verdringt iedere soort. Niets kan eronder groeien - Heel lastig te bestrijden (maaien is gevaarlijk, want geen zicht. Kortstondig maaien heeft geen zin. Moet meteen afgevoerd worden, ongevoelig voor chemische bestrijding, moet individu per individu getrokken worden) - Bij Malpie staan duizendknopen aan de beken bij alluviale bossen (sowieso Japanse, andere onbekend) - Ecologisch hydrologisch herstel kan duizendknopen terugdringen, want ze houden niet van natte voeten - Verspreidingsatlas: komt voor in het gebied - Niet bij beheerders bekend - Vrij zeldzaam in Nederland - Geen waarnemingen in gebied bekend - Kruising duizendknopen - Bij Malpie staan duizendknopen aan de beken bij alluviale bossen (sowieso Japanse, andere onbekend) - Ecologisch hydrologisch herstel kan duizendknopen terugdringen, want ze houden niet van natte voeten - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Niet bij beheerders bekend - Komt volgens verspreidingsatlas mogelijk voor in het gebied - Bij Malpie staan duizendknopen aan de beken bij alluviale bossen (sowieso Japanse, andere onbekend) - Ecologisch hydrologisch herstel kan duizendknopen terugdringen, want ze houden niet van natte voeten - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Staat op Unielijst - Niet in Nederland waargenomen - Bij Malpie staan duizendknopen aan de beken bij alluviale bossen (sowieso Japanse, andere onbekend) - Ecologisch hydrologisch herstel kan duizendknopen terugdringen, want ze houden niet van natte voeten - Verspreidingsatlas: komt niet voor in Nederland - Vrij algemeen in Nederland - Niet bij beheerders bekend - Vertoond nog geen invasief gedrag, ondanks deze zich snel kan vermeerderen (risicoanalyse)

79 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten - - In het Leudal bij Limburg vormt deze in de alluviale bossen een groot probleem - Advies: Als deze in het gebied zit, meteen bestrijden - Verspreidingsatlas: kans op voorkomen in het onderzoeksgebied Reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera) Hemelboom (Ailanthus altissima) - Natuurmonumenten - Brabantslandschap Ja, literatuur en veldwerk Ja, literatuur en veldwerk - In verleden bestreden in het gebied maar met weinig effect - Na drie jaar bestrijden zo goed als verdwenen maar weer teruggekomen - Staat op dezelfde plek als de duizendknopen (bij Malpie) - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Vrij algemeen in Nederland - Niet bij beheerders bekend - Kan mogelijk volgens verspreidingsatlas voorkomen in onderzoeksgebied - Komt veel voor in stedelijke gebieden, maar kan ook voorkomen bij beek begeleidende bossen - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied Amerikaanse eik (Quercus rubra) - Bosgroep Zuid Ja, literatuur - Zeer algemeen - Meeste beheerders zien dit niet als invasieve exoot - Word door Bosgroep Zuid als probleemsoort ervaren - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied Hybride orchidee (Spiranthes cernua Chadds ford x Odorata (L.) Rich.) Bonte gele dovennetel (Lamiastrum galeobdolon subsp. argenteum) Robinia (Robinia pseudoacacia) Japanse hulst (Ilex crenata) - Staatsbosbeheer Ja, literatuur en veldwerk - Bosgroep Zuid Nederland Ja, literatuur Nee Nee - Staatsbosbeheer: ontzettend invasief (verdubbelt elk jaar) - Neemt vochtige heide over en verdringt habitatkenmerkende soorten - Lastig te verwijderen - Waarschijnlijk is het onderzoeksgebied de enige plek in Nederland waar hij voorkomt in het wild - Verspreidingsatlas: onbekend - Verdringt de zeldzame gewone gele dovennetel - Komt vooral in alluviale bossen voor - Geen idee of je hem moet bestrijden, maar als je hem niet wilt en hij breidt zich uit dan moet je behoorlijk plaggen wil je hem wegkrijgen - Bij veel beheerders onbekend als invasieve exoot - Verspreidingsatlas: Komt voor in het onderzoeksgebied - Vrij algemeen - Niet bij beheerders bekend - Vormt geen verwachte bedreiging voor het gebied - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Zeer sporadisch waargenomen - Geen bedreiging voor onderzoeksgebied verwacht - Verspreidingsatlas: onbekend Pagina 77 Vissen

80 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten Zonnebaars Ja, literatuur (Lepomis gibbosus) en veldwerk Amerikaanse hondsvis (Umbra pygmaea) Blauwband (Pseudorasbora parva) Marmergrondel (Proterorhinus semilunaris) Amoergrondel (Percottus glenii) Overige grondels Pagina 78 - Brabantslandshap - Staatsbosbeheer - Natuurmonumenten - Waterschap de Dommel - Brabantslandshap - Staatsbosbeheer - Waterschap de Dommel - Brabantslandshap - Waterschap de Dommel - RAVON - Waterschap de Dommel - RAVON - Waterschap de Dommel - RAVON - Waterschap de Dommel Ja, literatuur en veldwerk Ja, literatuur en veldwerk Ja, literatuur en veldwerk Ja, literatuur en veldwerk Nee - Veel problematiek - Door overstroming in verschillende poelen en eten daar alles op. - Maatregel is afvangen en heraanleg van poelen voor kamsalamander - Als hij eenmaal in een poel aanwezig is dit ook massaal, vaak geen andere vis aanwezig - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Zit overal in Noord-Brabant. Een Brabants probleem - Kunnen leven in zuurstofarm water. - Makkelijk verspreiden doordat ze niet veel water nodig hebben (slootjes die bijna droog staan) - Belangrijk weten welke poelen schoon zijn om ze te beschermen. - Wanneer er andere vissen voorkomen in een poel gaat de Amerikaanse hondsvis de concurrentiestrijd niet aan. - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Is aan het oprukken in het Gijzenrooi - Visje zelf doet weinig, maar draagt een gevaarlijke ziekte voor voorns - Ze treffen hem wel eens aan in beken maar niet veel. - Sommige beheerders hebben wel poelen die helemaal vol zitten. - Bittervoorn is Habitatrichtlijnsoort - Verspreidingsatlas: komt voor in gebied - Komt voornamelijk voor in Brabant - Verspreid in het gebied maar overwoekert niet, behalve in beken met stenen substraten, daar wel. - Vormen in ons gebied niet zo n probleem, komen ongeveer 1 à 2 % voor ten opzichte van andere vissoorten. - Nog nooit naar grondels gevist - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - RAVON waarschuwt massaal voor deze soort - In Duitsland worden al hele moerassen bevolkt. - Nog nooit naar grondels gevist - Hoog risico - Staat niet in verspreidingsatlas, nog niet aanwezig in Nederland voor zover we kunnen vinden - Verspreidingsatlas: komt niet voor in Nederland - De andere grondels op de lijst zijn vooral riviergrondels en zullen dus niet in een poel of ven overleven, misschien wel in de beken - Nog nooit naar grondels gevist - Verspreidingsatlas: kleine kans op voorkomen in het onderzoeksgebied Amfibieën Aziatische modderkruiper - Waterschap de Ja, literatuur - Beken die in het onderzoeksgebied grenzen aan België zouden wel eens in de toekomst de Aziatische

81 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten (Misgurnus anguillicaudatus) Dommel en veldwerk - modderkruiper kunnen bevatten. - Het waterschap heeft wel eens gemonitord maar hij is (nog) niet aangetroffen. - Het is wel een probleemsoort die lijkt te kruisen met de inheemse modderkruiper. - Bij Waterschap Limburg is hij al behoorlijk aanwezig, dit is een dreiging want dat is letterlijk aan de andere kant van het kanaal - Verspreidingsatlas: komt niet voor in Nederland Amerikaanse stierkikker (Lithobates catesbeianus) Italiaanse kamsalamander (Triturus carnifex) - Brabantslandshap - Staatsbosbeheer - RAVON - Team Invasieve Exoten Ja, literatuur en veldwerk Nee - Advies: moet in de gaten gehouden worden voor als hij opduikt - Wordt op dit moment gemonitord - Hij komt op dit moment niet in dit gebied voor - Komt voor in België dus moet in de gaten gehouden worden - Hoog risico, verwacht in de toekomst - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: kleine kans op voorkomen in het onderzoeksgebied - Hybridisatie met inheemse kamsalamander - Destijds aantal exemplaren waargenomen en weggevangen op de Veluwe - Geen toekomstig voorkomen in natuurgebied verwacht Schildpadden (Trachemys scripta) - Brabantslandshap - RAVON Ja, literatuur en veldwerk Reptielen - Mari heeft er ooit 2 aangetroffen bij de visvijvers en mee genomen - Zullen vooral actief worden in mei - Verspreidingsatlas zeg dat hij in het gebied voorkomt - Planten bijna niet voort in Nederland - Gevaar voor Europese schildpad, komt niet voor in Nederland - Klimaatverandering kan een probleem vormen - Liever kwijt dan rijk - Staan allemaal op Unielijst Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes limosus) Rode Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus clarkii) Pagina 79 - Brabantslandshap - Staatsbosbeheer - Naturalis - Waterschap de Dommel Ja, literatuur en veldwerk - Naturalis Ja, literatuur en veldwerk Geleedpotigen - Massaal gevonden als de visvijvers worden leeggelaten - Geeft minder problemen omdat deze vaak op harde bodems zit waardoor er minder suspensie is - Het lijkt erop dat de Amerikaanse kreeft de taak in het ecosysteem heeft overgenomen van de Europese soort en is in die zin dus niet zo n probleem. Maar voor de eventuele herintroductie van de Europese soort kan de Amerikaanse rivierkreeft wél een probleem vormen - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: Komt voor in het onderzoeksgebied - Vooral een probleem vanwege graafgedrag - Komt voor in Schijndel

82 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: kans op voorkomen in het onderzoeksgebied Marmerkreeft (Procambarus fallax) Geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes virilis) Californische rivierkreeft (Pacifastacus leniusculus) Aziatische lieveheersbeestje (Harmonia axyridis) Aziatische hoornaar (Vespa velutina) Colorado kever (Leptinotarsa decemlineata) Pagina 80 - RAVON - Naturalis - RAVON - Naturalis - RAVON - Naturalis Ja, literatuur Ja, literatuur Ja, literatuur en veldwerk - Enkele waarnemingen gedaan, komt vanuit aquariumhandel - Komt voor in rivieren - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet in Nederland voor - Komt voor in Nederland - Maken onderwaterplanten kapot/eten ze op. Schadelijk voor amfibieën en vissen - Potentiele vector kreeftenpest - Maken water troebel - Kunnen natuurherstelprojecten belemmeren - Kunnen dijken beschadigen - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: Komt niet voor in het onderzoeksgebied - Komt niet heel veel voor in Nederland, alleen Duitse en Belgische grens - Meest wijdverspreide kreeft in Europa - Schade voornamelijk lokaal - Kreeftenpest - Waterplanten en troebel water - 2 populaties: Oude Leij bij Tilburg en Dinkel Twente - Zorgt ervoor dat het Bermpje verdwijnt - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied - Staatsbosbeheer Ja, literatuur - Is in te grote getallen aanwezig om te bestrijden - Hij concurreert vooral het zevenstippelig lieveheersbeestje weg - Heel algemeen in Nederland - Verspreidingsatlas: komt voor in het onderzoeksgebied - Team Invasieve Exoten Ja, literatuur Nee - Verwacht in de toekomst - Komt eigenlijk niet voor in Nederland, individuele waarnemingen - Hoog risico - Moet meteen bestreden worden - Bedreiging voor honingbijen - Ontzettend agressief - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: komt niet voor in het onderzoeksgebied - Waardplant: nachtschade familie dus ook de aardappel - Voornamelijk probleem in de akkerbouw - Voor natuurgebieden niet zo erg

83 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten - Verspreidingsatlas: onbekend Bladpootrandwants (Leptoglossus occidentalis) - Staatsbosbeheer Nee - Staatsbosbeheer: is aanwezig en moet dus terug op de lijst Aziatische boktor (Anoplophora chinensis) Pagina 81 - Bosgroep Zuid Nederland - Bosgroep Zuid Nederland: Waarschijnlijk veelvuldig aanwezig, maar zou er geen tijd aan besteden - Augustus-oktober wordt hij het meest aangetroffen - Kan steken, maar geeft geen letsel - Concurreert met andere insecten - Verspreidingsatlas: onbekend - Staatsbosbeheer Ja, literatuur - Zit in het gebied, ze hebben bij Staatsbosbeheer azijnzuurvallen hangen - Bosbouwers niet blij met deze soort - Geeft veel schade in loofbossen - Verplicht om vermoedens te melden, want quarantaineorganisme - Verspreidingsatlas: onbekend Japanse kever (Popillia japonica) Ja, literatuur - Nederlands klimaat is geschikt - Komt nog niet in Nederland voor wel in zuid Europa. -Door handel kan hij makkelijk in Nederland voor gaan komen. - Schadelijk voor vele planten soorten. - Slechte controle - Verspreidingsatlas: onbekend Orientus ishidae (Cicadefamilie) Ja, literatuur - Waardplant: wilg, berk, haagbeuk, hazelaar, esdoorn, appel en andere struiken. - Melding op waarneming.nl (geen idee hoe betrouwbaar) - De meeste Nederlandse vindplaatsen liggen in stedelijk gebied, maar deze soort wordt ook langs rivieren en in bosranden verzameld. - Mogelijk verspreiding van ziekte favescence dorée - Vooral zuidelijk en westelijk deel van Nederland - Verspreidingsatlas: onbekend Oost-Aziatische boktor (Anoplophora chinensis) Kadeni-stofuil (Caradrina kadenii) Ja, literatuur Nee - Als de boktor zich in Europa weet te vestigen, dan vormt deze een bedreiging voor de Europese natuur, alleen enkele waarnemingen - Daarom heeft deze boktor van de Europese Unie de quarantainestatus gekregen. Dat betekent dat introductie en verspreiding van deze boktor in Nederland, en de rest van de EU, voorkomen moet worden. - Bestrijding is (misschien buiten) proportioneel (alle bomen kappen in een straal van 100 m) - Plaag voor loofbossen - Verspreidingsatlas: onbekend - Wordt vooral in zuidelijk Limburg en Zeeland waargenomen. - Hij komt voor op allerlei warme open, zandige plaatsen, langs bosranden, maar ook in tuinen. - De rupsen eten van diverse kruidachtige planten en lijken ook niet erg kieskeurig. - Waarschijnlijk is de temperatuur de enige factor waardoor de soort nog niet meer in ons land is gezien. - Het is geen invasieve exoot. De soort is nog maar weinig aanwezig en bovendien lijkt hij geen neiging te

84 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten hebben tot verdringing van andere soorten. - Verspreidingsatlas: onbekend Chinese wolhandkrab (Eriocheir Nee - De Chinese wolhandkrab is een alleseter die zich te goed doet aan algen, wormen, schelpdieren en kleine sinensis) vissen. - Hierdoor vormt de krab een bedreiging voor inheemse soorten die worden gepredeerd, als ook voor soorten met een gelijkaardig voedingspatroon. - Aangezien de soort in onze wateren geen natuurlijke vijanden kent, blijft ze zich langzaam uitbreiden - Rivierensoort - Staat op Unielijst - Verspreidingsatlas: Komt niet in ons gebied voor Walnootboorvlieg (Rhagoletis Nee - Tast alleen walnoten aan, enkele keren aangetroffen in Nederland. completa) - Kunnen een schimmel overbrengen dat ook schade geeft een de noot en blad (bij erge aantasting). - Alleen bedreiging voor kweek - Verspreidingsatlas: onbekend Appelslak (Pomacea bridgesii) Ja, literatuur - In Nederland zijn nog geen levende exemplaren in de natuur aangetroffen. - Omdat de kans op introductie van appelslakken in de Nederlandse natuur zeer aanzienlijk wordt geacht. Er werd lang gedacht en gehoopt dat appelslakken alleen in warmer water konden overleven omdat ze uit warmere klimaten afkomstig waren. De introductie van de soort in Japan deed die hoop de bodem inslaan. Hij bleek de vorstperiodes aldaar goed te kunnen doorstaan. - De Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) heeft aan Stichting ANEMOON gevraagd melding te doen van appelslakken in de vrije natuur. Men meent dat appelslakken een groot gevaar vormen voor onze inheemse flora en fauna en zelfs voor de Europese economie - Stilstaande wateren in natuurlijke moeras en drasgebieden - Verspreidingsatlas: onbekend Aromia bungii Nee - Aromia bungii werd onlangs voor het eerst in Europa aangetroffen. - Deze forse boktor kan aanzienlijke schade veroorzaken in steenvruchtboomgaarden en mogelijk aan populieren, schade voornamelijk teelt - De soort wordt daarom als ongewenste exoot beschouwd, is inmiddels opgenomen op de quarantainelijst van de European and Mediterranean Plant Protection Organization (EPPO) en is meegenomen in het door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit uitgevoerde programma Fytobewaking - Tast Prunus bomen aan (waaronder Amerikaanse en gewone vogelkers), vastgesteld in Duitsland - Nederland is geschikt voor vestiging - Vermoedelijk zal levenscyclus mogelijk 4 jaar duren in Nederlandse omstandigheden - Vliegafstanden onbekend - Verspreidingsatlas: onbekend Rododendroncicade (Graphocep Nee - De bleekgroene larven zuigen aan de onderkant van de jonge bladeren en produceren een kleverige honingdauw. Pagina 82

85 Soort Bron Onderzoeken? Kennis/argumenten hala fennahi) - Dit heef weinig negatief effect op de waardplant. - Doordat er schimmel kan groeien op de honingdauw kan wel het aanzicht van de sierplanten aangetast worden. Deze cicade wordt er bovendien van verdacht dat ze een schimmel overbrengt (Pycnostysanus azaleae) die knopsterfe veroorzaakt. - Aanwezig sinds Misschien zelfs blij mee zijn, vanwege bestrijding invasieve rododendron - Verspreidingsatlas: onbekend Pagina 83

86 Bijlage V: Selectie invasieve exoten Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux In deze lijst zijn alle invasieve exoten vermeld die zijn overgebleven na de afbakening van het onderzoek (bijlage IV). In totaal zijn er 68 soorten geselecteerd, waarvan er 33 soorteb alleen onderzocht zijn door middel van een literatuurstudie en 35 soorten door middel van een literatuurstudie en veldinventarisatie. Zijn onderzocht door middel van een literatuurstudie en inventarisaties Zijn onderzocht door middel van een literatuurstudie Opgenomen in de EU-verordening Mossen Pagina 84 Grijs kronkelsteeltje Terrestrische planten Amerikaanse vogelkers Reuzenberenklauw Water- en oeverplanten Zoogdieren Vogels Vissen Amfibieën/ Reptielen Watercrassula Wasbeer Nijlgans Zonnebaars Amerikaanse stierkikker Waterhyacint Chinese muntjak Trosbosbes Grote waternavel Amerikaanse nerts Alsemambrosia Pontische rododendron Waterteunisbloem Kleine waterteunisbloem Siberische grondeekhoorn Grijze eekhoorn Theeboompje Verspreidbladige waterpest Amerikaanse rode eekhoorn Douglasspirea Ongelijkbladig Amerikaanse vederkruid voseekhoorn Bastaardsprirea Parelvederkruid Pallas eekhoorn Chinese bruidssluier Grote vlotvaren Japanse eekhoorn Japanse duizendknoop Heilige ibis Grote Canadese gans Amerikaanse hondsvis Geelbuikschildpad Geleedpotigen Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft Rode Amerikaanse rivierkreeft Blauwband Geelwangschildpad Californische rivierkreeft Marmergrondel Roodwangschildpad Geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft Amoergrondel Marmerkreeft Aziatische modderkruiper Aziatisch lieveheersbeestje Aziatische hoornaar (Oost-)Aziatische boktor Japanse kever Alligatorkruid Wasbeerhond Orientus ishidae Weekdieren Appelslak

87 Mossen Terrestrische planten Water- en oeverplanten Zoogdieren Vogels Vissen Amfibieën/ Reptielen Geleedpotigen Weekdieren Bastaardduizendknoop/Boheemse duizendknoop Grote kroosvaren Sachalinse duizendknoop Smalle waterpest Canadese kornoelje Reuzenbalsemien Hybride orchidee Hemelboom Bonte gele dovenetel Amerikaanse eik Knolcyperus Rood cypergras Bleek cypergras 1 (0 Unielijst) 21 (2 Unielijst) 12 (9 Unielijst) 10 (7 Unielijst) 3 (2 Unielijst) 6 (2 Unielijst) 4 (4 Unielijst) 10 (6 Unielijst) 1 (0 Unielijst) Pagina 85

88 Bijlage VI: Beslisbomen risicobeoordeling Voor de risicobeoordeling zijn er twee beslisbomen: één voor Nederland (figuur VI.1) en één voor het onderzoeksgebied (figuur VI.2), in dit geval Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. De mogelijke betekenissen van het aantal sterren, afhankelijk van de weg in de beslisboom, is samengevat in tabel VI.1. Risicobeoordeling: Tabel VI.1: Betekenis van de sterrenwaardering voortkomend uit de beslisbomen. Betekenis: Geen risico 1. De invasieve exoot is niet aanwezig in Nederland/het onderzoeksgebied en vormt dus geen risico 1. De invasieve exoot komt voor in Nederland/het onderzoeksgebied, maar er is geen kans op vestigen in de komende 5 jaar 2. De komende 5 jaar is er kans op het vestigen van de invasieve exoot in Nederland/het onderzoeksgebied, maar de ecologische impact is niet problematisch en/of instandshoudingsdoelstellingen worden niet in gevaar gebracht 1. Er is een kans op het vestigen van de invasieve exoot in de komende 5 jaar en de ecologische impact zal problematisch zijn en/of de instandhoudingsdoelstellingen zullen in gevaar gebracht worden 2. De invasieve exoot is aanwezig in Nederland/het onderzoeksgebied, maar er is geen kans op vestiging van de soort in de komende 5 jaar 3. Indien de invasieve exoot aanwezig is en er kans is op vestigen van de invasieve exoot in de komende 5 jaar zal de ecologische impact niet problematisch zijn en/of instandhoudingsdoelstellingen in gevaar gebracht worden 1. De invasieve exoot is nog niet gevestigd in Nederland/het onderzoeksgebied, maar er is een kans op vestigen in de komende 5 jaar. De invasieve exoot heeft een problematisch ecologische impact, maar een hoge beheersbaarheid 2. De invasieve exoot is gevestigd in Nederland/het onderzoeksgebied, maar de ecologische impact is niet problematisch en/of instandhoudingsdoelstellingen worden niet in gevaar gebracht 1. De invasieve exoot is nog niet gevestigd, maar de kans op vestiging in de komende 5 jaar is aanwezig en dan zal de ecologische impact problematisch en de beheersbaarheid laag zijn 2. De invasieve exoot heeft zich gevestigd en heeft een problematische ecologische impact, maar een hoge beheersbaarheid 1. De invasieve exoot heeft zich gevestigd, heeft een problematische ecologische impact en een lage beheersbaarheid Pagina 86

89 Figuur VI.1: Beslisboom die is gebruikt voor de risicobeoordeling van Nederland. Pagina 87

90 Figuur IV.2: Beslisboom die is gebruikt voor de risicobeoordeling van Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Pagina 88

91 Bijlage VII: Risicoanalyses In deze bijlage staan alle risicoanalyses die zijn gemaakt van de in totaal 68 onderzochte invasieve exoten. Gelijkende soorten, zoals de kreeften, de uitheemse eekhoorns en de duizendknopen, zijn gezamenlijk beoordeeld in één risicoanalyse. Mocht de ecologische impact, beheersbaarheid en status verschillen, is elke soort wel apart beoordeeld. VII.1 VII.1.1 Invasieve mossen Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus) Samenvatting risicoanalyse grijs kronkelsteeltje Het grijs kronkelsteeltje komt in het Natura 2000-gebied veelzijdig voor op stuifzanden en in heidegebieden. Voornamelijk voor de habitattypen stuifzandheiden met struikhei (H2310), vochtige heide (H4010A) en zandverstuivingen (H2330) vormt dit mos een probleem. Ook inheemse korstmossen worden weggeconcurreerd. Het bestrijden van het grijs kronkelsteeltje is onhaalbaar, maar wanneer de stikstofdepositie daalt (concentratie NH 3 in de atmosfeer lager dan 7 µg/m 3 ) kunnen zoden op termijn verdwijnen. Herstelmaatregelen als kleinschalig plaggen kunnen het habitat dan weer terug brengen in zijn oorspronkelijke staat. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Gevestigd, uit de hand lopende populatie Gevestigd, uit de hand lopende populatie Problematisch Laag Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep D Figuur VII.1.1: Grijs kronkelsteeltje (BLWG Verspreidingsatlas, 2018). Algemene omschrijving grijs kronkelsteeltje Het grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus)(figuur VII.1.1), ook wel cactusmos genoemd, is een meerjarige mos soort. Het grijs kronkelsteeltje vormt dichte, geelgroene tot donkergroene zoden. Matten hebben een grijzige waas. De stengels worden 2 tot 6,5 cm lang. De glasharen zijn tot 2 mm lang, getand, rechtopstaand of geknikt (Leewis et al., 2013). Herkomst en habitat grijs kronkelsteeltje Het grijs kronkelsteeltje is afkomstig van het zuidelijk halfrond en is inheems in Zuid-Amerika, Zuid- Afrika en Australië. Potentieel leefgebied bevindt zich in open laaglanden, met een zure, voedselarme en tijdelijk droge tot vochtige zand- of veengronden. Het mos komt veel voor op open zandgronden in duinen en op heide. Het grijs kronkelsteeltje is minder algemeen in op kleigronden (Leewis et al., 2013). Verspreiding van het grijs kronkelsteeltje in Europa en Nederland In Europa is het grijs kronkelsteeltje voor het eerst waargenomen in 1941, waarna het in 1961 voor het eerst waargenomen is in Nederland. De laatste decennia heeft het zich door Nederland en Europa flink uitgebreid. De mossoort is waarschijnlijk onbewust naar Europa en Nederland via de verspreiding van sporen (Leewis et al., 2013). Hedendaags is het grijs kronkelsteeltje in Nederland in bijna ieder kilometerhok aanwezig (BLWG Verspreidingsatlas, 2018). Verspreiding zet zich voort (Leewis et al., 2013). Pagina 89

92 Grijs kronkelsteeltje in Natura 2000-gebied het Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Het grijs kronkelsteeltje wordt in het Natura 2000-gebied waargenomen op ieder heide- en stuifzandareaal. Ook wordt het mos waargenomen in open delen van bossen. In de stuifzanden en de korstmossteppes in het gebied wordt het kronkelsteeltje beschouwd als een probleemsoort. Op droge heide vormt de soort minder problemen (J. Smits, pers. comm., 2018), maar kan over het algemeen hier wel een bedreiging vormen (Sparrius & Kooijman, 2012). Ecologische impact grijs kronkelsteeltje Het grijs kronkelsteeltje vormt dichte zoden en verspreidt zich zeer snel. Hierdoor worden habitatkenmerkende mossoorten weggeconcurreerd. Ook wordt een humuslaag opgebouwd, waardoor stuifzand wordt vastgelegd. Op deze humuslaag kunnen grassen groeien, waardoor het ecosysteem in een volgend successiestadium belandt. Het mos kan dominant optreden na bodemverstoring in korstmossen. De dominantie is ook gerelateerd met een hoge stikstofdepositie of het achterblijven van organisch materiaal na (herstel)werkzaamheden. Een kritieke grens depositiegrens blijkt 7 µg NH 3/m 3 te zijn, waarbij de kans op vestiging en uitbreiding vergroot wordt (Sparrius & Kooijman, 2011). Habitattypen als stuifzandheiden met struikhei (H2310), vochtige heide (H4010A) en zandverstuivingen (H2330) zijn zeer kwetsbaar (Sparrius & Kooijman, 2012). Deze habitats zijn tevens in het Natura 2000-gebied aangewezen als habitattypen met instandhoudingsdoelstellingen. De invasie van het grijs kronkelsteeltje brengt deze instandhoudingsdoelstellingen in gevaar. De beoordeling van de ecologische impact van het grijs kronkelsteeltje is opgenomen in tabel VII.1.1. Tabel VII.1.1: Beoordeling ecologische impact grijs kronkelsteeltje. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MR Beheer van het grijs kronkelsteeltje Volgens (J. Smits, pers. comm., 2018) wordt beheer tegen het grijs kronkelsteeltje afgeraden, omdat het zich al wijdverspreid in het gebied gevestigd heeft. Uit literatuur blijkt dat herstelmaatregelen alleen mogelijk zijn wanneer de stikstofdepositie in het desbetreffende gebied stopt. Zolang de stikstofdepositie laag blijft (<7 µg NH 3 /m 3 ) kunnen zoden van het grijs kronkelsteeltje afsterven. Als de stikstofdepositie boven de kritieke grens blijft zijn maatregelen doelloos. Als de stikstofdepositie lager ligt kan geadviseerd worden om de afgestorven zoden te verwijderen en verdere humusvorming en vergrassing tegen te gaan door kleinschalig te plaggen. Zo kan het habitat dan weer terug gebracht worden in zijn oorspronkelijke staat. In heuvelige stuifzanden vindt natuurlijk herstel plaats, waarbij geen herstelmaatregelen te hoeven worden uitgevoerd. Aanwezige korstmosvegetaties kunnen beschermd worden door grote grazers en recreanten van deze locaties weg te houden, zodat verstoring beperkt blijft (Sparrius & Kooijman, 2012). MI MA Problematisch Pagina 90

93 VII.2 VII.2.1 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Invasieve terrestrische planten Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) Samenvatting risicoanalyse Amerikaanse vogelkers De Amerikaanse vogelkers is gevestigd in Nederland sinds Normaal gesproken wordt een soort als ingeburgerd beschouwd als deze al zo lang in Nederland is, maar de Amerikaanse vogelkers wordt nog steeds als invasieve exoot gezien. De meningen over de Amerikaanse vogelkers zijn verdeeld. Hij wordt gezien als invasief in stuifzand- en duingebieden, maar gewild bij het omvormen van monotone productiebossen naar biodiverse inheemse loofhoutbossen. Zijn invasiviteit verschilt dus per habitattype. Als de Amerikaanse vogelkers een probleem vormt, is controle van aantallen de beste optie. Veel beheersmaatregelen zijn effectief, maar erg arbeidsintensief en lastig uit te voeren in stuifzandgebieden. Dit maakt de Amerikaanse vogelkers lastig te beheren. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact Beheersbaarheid Gevestigd, uit de hand lopende populatie Gevestigd, uit de hand lopende populatie Middelhoog Laag Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep C Figuur VII.2.1: De Amerikaanse vogelkers. Links is het beeld van de Amerikaanse vogelkers in de natuur (Flora van Nederland, 2018) en rechts is de bloeiwijze van de Amerikaanse vogelkers (Nyssen, 2010a). Algemene omschrijving Amerikaanse vogelkers De Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina)(figuur VII.2.1 en VII2.2) is een boomachtige struik van 1 tot 40 m met een diameter van maximaal 1,2 m, maar meestal worden ze in Nederland niet groter dan 20 m (Flora van Nederland, 2018; Leewis et al., 2013). De bast is vaal grijs in vergelijking met andere Prunussoorten, loslatend en heeft een typische geur. De bladeren zijn enkelvoudig, verspreid, eirond tot langwerpig, fijn gezaagd en toegespitst. De bovenzijden zijn donkergroen en glanzend en de onderzijden zijn langs de middennerf behaard. De bladeren zijn giftig voor vee (Flora van Nederland, 2018). De Amerikaanse vogelkers vormt witte bloemen in 6 tot 15 cm lange, hangende trossen. De bessen of steenvruchten zijn zwart (tijdens de verkleuring vaak ook Figuur VII.2.2: Onderscheid tussen de Amerikaanse vogelkers en de inheeme gewone vogelkers (Flora van Nederland, 2018). De bladvoet van de Amerikaanse vogelkers is vaak wigvormig ten opzichte van de afgeronde tot hartvormige bladvoet van de gewone vogelkers. roodzwart) en 8 tot 10 mm groot. De Amerikaanse vogelkers bloeit in mei-juni. Daarmee bloeit hij later dan de inheemse gewone vogelkers (Prunus padus) die in april-mei bloeit. Verder is de gewone vogelkers iets kleiner (max 15 m) en makkelijk te onderscheiden door het onderscheid in bladvoet. De Amerikaanse vogelkers heeft een wigvormige bladvoet, terwijl de bladvoet van de gewone vogelkers afgerond tot hartvormig is (figuur VII.2.2)(Flora van Nederland, 2018). Pagina 91

94 Herkomst en habitat Amerikaanse vogelkers Oorspronkelijk komt de Amerikaanse vogelkers uit centraal en oostelijk Noord-Amerika (Leewis et al., 2013; Nyssen, 2010a). Hij heeft een voorkeur voor gematigd en vochtig klimaat en kan overleven op verscheidene bodemtypen, als het maar niet te nat of te droog is. De Amerikaanse vogelkers is intolerant voor schaduw. Hij is vaak te vinden in landbouwgebieden, op heiden of open plekken in het bos. Daarnaast doet gedijt de Amerikaanse vogelkers goed in door mens verstoorde gebieden. Amerikaanse vogelkers in Europa De Amerikaanse vogelkers is in het jaar 1623 voor het eerst geïntroduceerd in Europa (Leewis et al., 2013; Nyssen, 2010a). Hij in eerste instantie aangeplant als sierboom in botanische tuinen en parken, maar vanaf de tweede helft van de 19 e eeuw is hij vanwege zijn uitmuntende houtkwaliteit ook gebruikt als productieboom (Nyssen, 2010a). De meningen en inzichten over de invasiviteit en problemen veroorzaakt door de Amerikaanse vogelkers verschillen per land (Nyssen, 2010b). Echter, over het algemeen beschouwen de meeste landen hem als invasieve exoot, ondanks het feit dat een exoot over het algemeen als ingeburgerd wordt beschouwd als hij zich drie generaties heeft kunnen handhaven in het wild (Hoffman, 2011). De Amerikaanse vogelkers voldoet aan de voorwaarden om als ingeburgerd beschouwd te worden. Amerikaanse vogelkers in Nederland De geschiedenis van de Amerikaanse vogelkers in Nederland is onderzocht en beschreven door Nyssen (2010). Dit verhaal is hieronder kort samengevat. De aanwezigheid van de Amerikaanse vogelkers in Nederland is voor het eerst als sierboom vermeldt in 1740 door de Leidse Hortus. Vanaf begin 20 ste eeuw is de Amerikaanse vogelkers massaal aangeplant als begeleidende boomsoort voor de houtproductie, waarbij hij vooral is gebruikt voor de herbebossing van stuifzanden en heidegebieden. Verder werd hij nog gebruikt bij de aanplant van loofhoutsingels, als windkering, als bodemverbeteraar en als vulhout. Een verspreidingskaart van 1950 laat zien dat de Amerikaanse vogelkers toen al algemeen was op de woeste gronden, maar niemand besteedde aandacht aan de Amerikaanse vogelkers. Vanaf 1950 begonnen de inzichten rondom de Amerikaanse vogelkers te veranderen. In die tijd stond bosproductie gelijk aan mono-culturele productiebossen zonder struiklaag. Het bestrijden van andere loofhoutsoorten, zoals berk, was heel normaal. Één enkel onderzoek stelde dat de Amerikaanse vogelkers concurreerde met de monotone cultuur aanwezig in de productiebossen, waardoor de kwaliteit van de productiebomen iets achteruit ging. Vooral de jongere bomen zouden concurrentie ondervinden van de Amerikaanse vogelkers. Een tijd lang werd er weinig gedaan met dit onderzoek. Echter, het kantelpunt vond plaats in de jaren 70 en 80 en toen hij van Staatsbosbeheer de bijnaam bospest heeft gekregen. Dit waren ook de jaren dat soortenbescherming steeds belangrijker werd en de negatieve kijk op de Amerikaanse vogelkers werd kritiekloos overgenomen. Staatsbosbeheer heeft in de jaren 70 een interne studie gedaan naar de mogelijkheid tot uitroeien van de Amerikaanse vogelkers. Geconcludeerd werd dat dit niet mogelijk was. Echter, het rapport moest herschreven worden, omdat de uitkomst niet wenselijk was. Het herschreven rapport vormde de basis van het beleid voor de bestrijding van de Amerikaanse vogelkers, waar jaarlijks, tot 1992, 2 miljoen gulden heen ging. Ondanks de hevige bestrijding is de Amerikaanse vogelkers nog steeds in alle bossen in Nederland te vinden (BIJ12, Flora Fonds Prins Bernhard Cultuurfonds, & Stichting Fondsen KNNV, 2018b). Momenteel accepteren beheerders dat de Amerikaanse vogelkers niet meer uit te roeien is en dat hij onderdeel is geworden van de Nederlandse flora. Vanaf nu wordt hij beheert en niet meer beheerst. Pagina 92

95 Amerikaanse vogelkers in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Ook in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux is de Amerikaanse vogelkers algemeen voorkomend en ook in dit gebied zijn de meningen van de beheerders over de aanwezigheid van de Amerikaanse vogelkers in het gebied verdeeld. Waar Staatsbosbeheer nog steeds aan het bestrijden is en elk exemplaar in kaart heeft gebracht, zijn andere beheerders overgegaan op beheersen. Ecologische impact Amerikaanse vogelkers Het originele beeld van de Amerikaanse vogelkers is dat hij een gevaar vormt voor de monotone productiebossen en de biodiversiteit, maar wetenschappelijke onderbouwing bestond lange tijd niet. De aandacht voor invasieve exoten heeft geresulteerd in de eerste wetenschappelijke ecologische onderzoeken naar het effect van de Amerikaanse vogelkers op de inheemse natuur, gedateerd uit 1990 en 2003 (Nyssen, 2010a). Andere ecologische onderzoeken volgden. De vruchten van de Amerikaanse vogelkers worden gegeten door vogels en vossen (Nyssen, 2010a; Vader, 2002). De opgegeten zaden zonder vruchtvlees zijn levensvatbaarder dan zaden met vruchtvlees, waardoor veel van de opgegeten zaden ontkiemen (Pairon et al., 2006). Hierdoor verspreid de Amerikaanse vogelkers snel. Daar komt bij dat de Amerikaanse vogelkers vanaf jonge leeftijd kan reproduceren (Ehrenburg et al., 2008) en dat de afwezigheid van bodempathogenen die hem in Noord-Amerika in toom houden ontbreken in Europa (Reinhart et al., 2005). Hierdoor heeft de Amerikaanse vogelkers geen natuurlijke vijanden in Europa. De snelle groei en invasiviteit van de Amerikaanse vogelkers is terug te zien in open, zonnige landschappen, waardoor vooral stuifzanden en duinvalleien leiden onder zijn aanwezigheid (Ehrenburg et al., 2008; Nyssen, 2010a). Hier kan hij inheemse vegetatie wegconcurreren. Toch is de aanwezigheid van de Amerikaanse vogelkers niet altijd negatief. Het strooisel van de Amerikaanse vogelkers in van hoge kwaliteit, waardoor deze bevorderend is voor de bodem (Hekhuis & Ouden, 2016; Hommel et al., 2002). Met die reden is de Amerikaanse vogelkers tegenwoordig gewild bij het omvormen van lage kwaliteit monotone productiebossen naar hoge kwaliteit diverse loofhoutbossen. Daarnaast is de kans dat de Amerikaanse vogelkers invasief wordt in bosgebied klein, vanwege zijn intolerantie voor schaduw. In het ontwerpplan van Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux is opgesteld dat de kwaliteit van de stuifzandgebieden verbeterd Tabel VII.2.0.1: Beoordeling ecologische impact moet worden. De kwaliteit van de stuifzandgebieden kan Amerikaanse vogelkers. niet worden verbeterd als de Amerikaanse vogelkers de stuifzanden vast legt. Daarom vormt de Amerikaanse vogelkers een gevaar voor het verbeteren van de stuifzandgebieden. Daarom is de ecologische impact van de Amerikaanse vogelkers beoordeeld op de invasiviteit die hij kan vertonen in stuifzand- en duingebieden (tabel VII.2.1). Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Beoordeling MR Beheer Amerikaanse vogelkers Toxiciteit MI De status van de Amerikaanse vogelkers in Nederland is Bio-verarming MI gevestigd en in een aantal habitats een uit de hand lopende populatie. Ervaring leert dat uitroeien van de Ameri- Chemisch-fysiologische of Herbivorie MI kaanse vogelkers niet realistisch is (Nyssen, 2010a; structurele impact Straatsma & Jansen, 2005). Beheersen is daarom de beste Interactie met andere invasieve exoten MI optie voor de Amerikaanse vogelkers. Gebleken is dat het verkleinen van de niche van de Amerikaanse vogelkers Beoordeling ecologische Middelhoog effectief is (Nyssen, 2010a). Dit kan worden bereikt door impact het beschaduwen van bosbodems (Ehrenburg et al., 2008) en dat het verjongen van bossen ontstaan Pagina 93

96 bij de omvorming van naaldbossen naar loofhoutbossen zorgt voor verdringing (Nyssen, 2010a). Ook wordt geopperd om het hout van de Amerikaanse vogelkers te verkopen als zaaghout (Nyssen, 2010a). Daarnaast zijn er ook een aantal beheersmaatregelen die kunnen worden uitgevoerd om de aantallen van de Amerikaanse vogelkers te controleren. Deze worden kort toegelicht in Ehrenburg et al. (2008)(tabel VII.2.2). Ondanks de vele beheersmaatregelen is de beheersbaarheid van de Amerikaanse vogelkers beoordeeld als laag. De verspreiding van de Amerikaanse vogelkers in stuifzand- en duingebiedenlang blijft vaak lang onopgemerkt en beheersmaatregelen (zoals plaggen, maaien, choperen etc.) zijn vaak arbeidsintensief en moeilijk uit te voeren zijn in mul zand (Ehrenburg et al., 2008). De beheersbaarheid is daarom als laag geclassificeerd. Tabel VII.2.2: Samenvatting mogelijke beheersmaatregelen tegen de Amerikaanse vogelkers. Beheersmaatregel - Begrazing door schapen, geiten of koeien - Afzagen en begrazing - Afzagen en glyfosaat - Pluk-trek methode Toelichting Schapen en geiten eten alleen de kiemplanten van de Amerikaanse vogelkers. Koeien gaan opzoek naar de bessen en kunnen ondertussen complete struiken slopen. Zaden uit een koeienmaag ontkiemen niet meer. Dit is erg arbeidsintensief. Echter, deze beheersmaatregel helpt ook tegen volwassen en grote struiken Dit is erg effectief. Echter, het gebruik van glyfosaat is niet altijd en overal toegestaan. Het individueel verwijderen van de struiken is effectief, maar arbeidsintensief en tijdrovend. Echter, naderhand is wel begrazing of plaggen noodzakelijk om te voorkomen dat nieuwe exemplaren ontkiemen en succesvol groeien. - Ringen Het effect van ringen is wisselvallig, waardoor deze maatregel misschien vaker herhaald zou moeten worden - Branden Weinig is bekend over deze beheersmaatregel Pagina 94

97 VII.2.2 Duizendknopen (Polygonaceae) De duizendknoop familie (Polygonaceae) is een grote familie. In Nederland zijn zowel inheemse als uitheemse duizendknopen aanwezig. In deze risicoanalyse wordt ingegaan op de vier problematische soorten aanwezig in Nederland: de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica/reynoutria japonica/polygonum cuspidatum), de bastaardduizendknoop of boheemse duizendknoop (Fallopia x bohemica/fallopia x sachalinensis), de Sachalinse duizendknoop (Fallopia sachalinensis) en de Chinese bruidssluier (Fallopia baldschuanica). Samenvatting risicoanalyse duizendknopen De duizendknopen zijn wijdverspreid in Nederland en een groot probleem. De ecologische impact van deze soorten zijn problematisch en ze zijn bijna niet uit te roeien door hun capaciteit tot snelle vegetatieve vermeerdering. De Japanse en Sachalinse duizendknoop zijn even invasief en erg gelijkwaardig. De hybride kruising, de Boheemse of bastaardduizendknoop, is mogelijk nog invasiever en problematischer dan de Japanse en Sachalinse duizendknoop. Ook de Chinese bruidssluier heeft een problematische ecologische impact en is lastig te beheersen. Deze soort is minder bekend en verdient meer aandacht. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact Beheersbaarheid Gevestigd, uit de hand lopende populatie Gevestigd, uit de hand lopende populatie Problematisch Laag Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep D Algemene omschrijving Japanse duizenknoop (Fallopia japonica/reynoutria japonica/polygonum cuspidatum) De Japanse duizendknoop (Fallopia japonica/reynoutria japonica/polygonum cuspidatum) (figuur VII.2.3) wordt vaak verward met de Sachalinse duizendknoop (Fallopia sachalinensis) of de Boheemse duizendknoop (Fallopia x bohemica) (Groot & Oldenburger, 2011). De Japanse duizendknoop is een struik die 1 tot 3 m hoog wordt (Groot & Oldenburger, 2011; Meijden, 2005). Hij vormt forse rechtopstaande, buisvormige, veelvuldig vertakte stengels die blauwgroen of vaak roodachtig zijn. De bladeren worden 10 tot 18 cm groot, hebben een rechte bladvoet en schubvormige bladharen (figuur VII.2.3). De bloemen zijn wit en groeien vanaf de bovenste bladoksels in witte pluimen. Japanse duizendknopen kunnen bestaan uit vrouwelijke individuen of individuen met tweeslachtig bloemen. De vrouwelijke individuen hebben kleine en steriele meeldraden, waardoor alleen de tweeslachtige en terugkruisingen van de Boheemse duizendknoop en de Japanse of Sachalinse duizendknopen glanzend zwart zaad vormt (Groot & Oldenburger, 2011). Hij bloeit in augustus-september (Groot & Oldenburger, 2011; Meijden, 2005). De Japanse duizendknoop vormt meer dan 1 cm dikke wortelstokken die gemakkelijk tot 3 meter diepte kunnen Figuur VII.2.3: Japanse duizendknoop (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2018b). Pagina 95

98 groeien (Groot & Oldenburger, 2011). Kleine wortelstokken, zelfs van 0,7 g, aanwezig tot 2 m diepte kunnen uitgroeien tot een nieuwe plant mits de aanwezigheid van een knop. Ook afgemaaide of beschadigde planten groeien zeer snel nieuwe scheuten vanuit knoppen. Gedurende de winter sterven de bovenste delen van de plant af, maar koolhydraat reserves zorgen ervoor dat de plant in het voorjaar binnen korte tijd vele dicht bij elkaar staande stengels en een aanzienlijk bladoppervlak kan vormen. Algemene omschrijving Sachalinse duizendknoop (Fallopia sachalinensis) De Sachalinse duizendknoop (Fallopia sachalinensis)(figuur VII.2.4) wordt vaak aangezien als de Japanse duizendknoop, aangezien veel eigenschappen in uiterlijk en groei hetzelfde zijn. Toch zijn er duidelijke uiterlijke kenmerken die verschillen. Zo wordt de Sachalinse duizendknoop beduidend hoger, namelijk 3 tot 6 m, en worden ook de bladeren beduidend groter, namelijk 25 tot 50 cm (Groot & Oldenburger, 2011; Meijden, 2005). Verder is de bladvoet van de Sachalinse duizendknoop duidelijk hartvormig, hebben de bladeren lange, buigzame haren en zijn de stengels niet tot enkele keer vertakt (figuur VII.2.5). Ook de Sachalinse duizendknoop vormt wortelstokken die kunnen uitgroeien tot nieuwe planten en knoppen die snel groeien na het beschadigen van de plant. Figuur VII.2.4: De Sachalinse duizendknoop (Nederlandse Voedsel- en Warenauthoriteit, 2018c). Algemene omschrijving bastaardduizendknoop of Boheemse duizendknoop (Fallopia x bohemica/fallopia x sachalinensis) De Boheemse duizendknoop (Fallopia x bohemica/fallopia x sachalinensis), ook wel bastaardduizendknoop genoemd, wordt vaak aangezien als de Japanse duizendknoop. De Boheemse duizendknoop is een kruising tussen de Japans duizendknoop en de Sachalinse duizendknoop. De kenmerken van deze soort zitten precies tussen die van de Japanse en Sachalinse duizendknoop in. Hij wordt tussen de 2 en 5 m hoog, de stengels zijn weinig tot veelvuldig vertakt, de bladeren worden 15 tot 30 cm groot, de bladvoet is recht tot zwak hartvormig en de haren zijn kort, stijf en driehoekig (figuur A B C Figuur VII.2.5: het verschil in uiterlijke kenmerken van de bladeren van de duizendknopen. A) Japanse duizendknoop, B) Boheemse duizendknoop en C) Sachalinse duizendknoop (aangepast vanuit: Duistermaat et al., 2012). Pagina 96

99 VII.2.5)(Groot & Oldenburger, 2011). Ook de Boheemse duizendknoop vormt wortelstokken die kunnen uitgroeien tot nieuwe planten en knoppen die snel groeien na het beschadigen van de plant. Deze hybride kruising is fertieler en groeit nog harder dan de Japanse en Sachalinse duizendknoop, wat hem nog invasiever maakt. Algemene omschrijving Chinese bruidssluier (Fallopia baldschuanica) De Chinese bruidssluier (Fallopia baldschuanica)(figuur VII.2.6) is een houtige, snelgroeiende klimplant (INBO et al., 2018; Meijden, 2005) die, indien verwilderd, tussen het struikgewas te vinden is (Meijden, 2005). Hij wordt 3 tot 15 meter hoog. De bladvoet is hartvorming en de bloeiwijze is wit of groenachtig wit die vaak roze aangelopen is. De grotere bloeiwijzen zijn vertakt. Hij bloeit in vanaf juli tot in de oktober (INBO et al., 2018; Meijden, 2005). Ook de Chinese bruidssluier kan opnieuw opkomen uit wortel-, tak- en bladrestanten. Figuur VII.2.6: De Chinese bruidssluier (INBO et al., 2018). Herkomst en habitat duizendknopen De Japanse duizendknoop komt oorspronkelijk uit Japan, de Sachalinse duizendknoop uit Oost-Azië en de Chinese bruidssluier uit Midden-Azië (Meijden, 2005). De Boheemse duizendknoop is een hybride-soort ontstaan door het samenvoegen van twee oorspronkelijk gescheiden soorten in één verspreidingsgebied (Groot & Oldenburger, 2011). De Japanse en Sachalinse duizendknopen komen van oorsprong voor in ruigten op rivieroevers en bosranden van rivierbegeleidende bossen (Groot & Oldenburger, 2011). Daarnaast zijn het pionierssoorten voor vulkanische gebieden. Ze kunnen voorkomen tot 2600 m hoog (Leewis et al., 2013). In Europa zijn de Japanse, Sachalinse en Boheemse duizendknopen ook vaak te vinden in verstoorde en braakliggende gebieden, zoals wegbermen, spoordijken en braakliggende terreinen (Groot & Oldenburger, 2011). Ze hebben een voorkeur voor niet te voedselarme en/of te droge gronden met een ph tussen 3.5 en 7.4. Verder kunnen de Japanse, Sachalinse en bastaard duizendknopen slecht tegen beschaduwde standplaatsen. De Chinese bruidssluier komt voornamelijk voor in bossen en op struwelen (INBO et al., 2018). Daarnaast is hij veel in stadsgroen te vinden als sierplant. Duizendknopen in Europa De duizendknopen zijn begin 19 e eeuw voor het eerst ingevoerd in Europa als veevoer en sierplant (Groot & Oldenburger, 2011; Leewis et al., 2013). In 1886 is de Japanse duizendknoop voor het eerst verwilderd aangetroffen. Pas vanaf de 20 ste eeuw zijn de planten echt gaan woekeren. De Boheemse duizendknoop is voor het eerst gevonden en erkend in 1983 in Tsjechië (Groot & Oldenburger, 2011). Toch bleek al snel dat deze soort al geruime tijd in Europa aanwezig was, maar niet eerder was herkend. Veel landen erkennen dat de Japanse duizendknoop zeer invasief is en voor veel ecologische en economische schade zorgt (Groot & Oldenburger, 2011). Hij is zelfs opgenomen in de lijst met de 100 meest invasieve soorten (Lowe et al., 2000; Nentwig et al., 2017). Geprobeerd is om de Japanse duizendknoop toe te voegen aan de Unielijst. Deze poging is gestrand, omdat veel landen de situatie omtrent de Japanse duizendknoop te ver gevorderd vinden (W. Lammers, pers. comm., 2018). Wel is de Japanse duizendknoop opgenomen in de Environmental Protection Act uit 1990 (Groot & Oldenburger, 2011). Hierin is hij geclassificeerd als controlled waste, waardoor hij dezelfde status heeft gekregen als huishoudelijk en industrieel afval. Het gevolg is dat maaisel moet worden afgevoerd naar een vuilstort met officiële licentie en grond met eventuele wortelstokken moeten naar Pagina 97

100 eenzelfde stortplaats worden gebracht, waar het wordt begraven op een diepte van 5 m. De Regeling bodemkwaliteit van Nederland stelt verdere eisen omtrent verhandelen en verplaatsen van grond. Duizendknopen in Nederland De Japanse duizendknoop heeft zich begin 20 ste eeuw als eerste duizendknoop gevestigd in Nederland (Groot & Oldenburger, 2011; Leewis et al., 2013) en is echt gaan verwilderen vanaf 1950 (Groot & Oldenburger, 2011). De Japanse duizendknoop is dus ook de meest voorkomende duizendknoop in Nederland, vervolgt door de Sachalinse duizendknoop en de Boheemse duizendknoop (BIJ12 et al., 2018a). Pas sinds enkele jaren wordt onderscheidt gemaakt tussen deze soorten (Groot & Oldenburger, 2011) en er is een kans dat dit onderscheidt nog steeds niet door alle beheerders en vrijwilligers wordt gemaakt, waardoor actuele cijfers van de NDFF-database vertekenend kunnen zijn. De verspreiding van de Japanse duizendknoop ging in eerste instantie alleen vegetatief, maar sinds de introductie van de Sachalinse duizendknoop en het ontstaan van de Boheemse duizendknoop kan verspreiding ook via kruisbestuiving. De Boheemse duizendknoop is hierbij vaak stuifmeelleverancier (Groot & Oldenburger, 2011). Momenteel is de Chinese bruidssluier wijdverspreid in Nederland. Hij wordt beschouwd als algemeen voorkomend, maar is nog niet aanwezig in grote aantallen aanwezig (BIJ12 et al., 2018a). Verdere informatie over het voorkomen van de Chinese bruidssluier en problematiek in Nederland ontbreekt. Verwacht wordt dat hij net zo invasief is als de andere duizendknopen. Duizendknopen in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Het is waarschijnlijk dat alle vier de duizendknopen voorkomen in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Van de vier duizendknopen zal de Japanse duizendknoop het meest voorkomen en is het minst bekend over de Chinese bruidssluier. De aanwezigheid van de duizendknopen vormt een algemeen gevaar voor een divers aantal habitattypen, maar geen extra gevaar voor specifieke instandhoudingsdoelstellingen of habitatrichtlijn soorten. Ecologische impact duizendknopen De duizendknopen zijn zeer invasief, doordat ze zich op meerdere bodemsoorten in diverse habitattypen kunnen vestigen. Daarnaast breidt hij zich gemakkelijk vegetatief uit. Aangezien ze vroeg in het seizoen en in rap tempo uitbreiden en een dicht bladerdak vormen, worden inheemse planten overgroeid (Groot & Oldenburger, 2011). Zeker op lichte, open plekken, zoals de beekdalen, groeien de duizendknopen hard en wordt inheemse vegetatie die afhankelijk is van zonnige plekken overschaduwd. Bij hele dichte duizendknoopvegetaties kan dit zelfs resulteren in onstabiliteit van oevers van watergangen, dijken en taluds. Daarnaast is gebleken dat de duizendknopen zorgen voor een verminderde biomassa aan ongewervelden (Gerber et al., 2008), doordat geschikt leefgebied afneemt. Ook de Chinese bruidsluier groeit snel, waardoor hij inheemse soorten beschaduwd en overgroeit (INBO et al., 2018). Specifiekere informatie over zijn ecologische impact is niet bekend. Gezien de invasiviteit van de andere duizendknopen en de overeenkomsten tussen die Tabel VII.2.3: Beoordeling ecologische impact duizendknopen. De duizendknopen zijn bij deze beoordeling gelijk getrokken. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemisch-fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MA duizendknopen en de Chinese bruidssluier, wordt de ecologische impact voor de zekerheid hetzelfde beoordeeld. Verder onderzoek zou moeten uitwijzen of dit terecht is. De ecologische impact van de duizendknopen is samengevat in tabel VII.2.3. MA MA MA Problematisch Pagina 98

101 Beheer van de duizendknopen De mogelijkheid tot vegetatieve vermeerdering vanuit beschadigde planten en overgebleven wortelstokken maakt dat het lastig is om de duizendknopen te controleren en te bestrijden. Verkeerd beheer heeft in de 20 ste eeuw gezorgd voor een explosieve toename van de duizendknopen in Nederland en in Europa (Groot & Oldenburger, 2011). Ondanks de aanwezige kennis over wat wel en niet te doen bij het bestrijden van de duizendknopen, wordt veel duizendknoop nog steeds verkeerd en onzorgvuldig bestreden (Tijsma et al., 2018). Toch zijn er een aantal beheersmaatregelen mogelijk (tabel VII.2.4)(Groot & Oldenburger, 2011), maar het effect van deze beheersmaatregelen is afhankelijk van de zorgvuldigheid waarmee ze worden uitgevoerd. Daarnaast blijft het beheersen van duizendknopen moeilijk en intensief, waardoor de beheersbaarheid als laag beoordeeld wordt. Toch is het na een succesvolle bestrijding van de duizendknopen nog maar de vraag of de inheemse vegetatie terug komt. Tabel VII.2.4: Samenvatting beheersmaatregelen voor het controleren of bestrijden van de duizendknopen. Beheersmaatregel: Effect: - Maaien Het regelmatig wegmaaien van de duizendknopen wordt afgeraden. Het maaien zorgt niet voor verwijdering van de duizendknopen op de standplaats. Indien het regelmatig maaien wordt stopgezet, komen de duizendknopen onverminderd hard terug. Daarnaast kan het maaisel zelf kan uitgroeien tot nieuwe individuen indien. - Beschaduwen Het effect beschaduwen van duizendknopen met flexibel, niet-licht doorlatend materiaal is wisselend door de wijze van toepassing. Het is effectief wanneer één aansluitend groot stuk worteldoek of dik landbouwplastic wordt gebruikt dat wordt uitgespreid tot minimaal 2 meter van de rand van de populatie. Verder moet het plastic worden afgedekt door minimaal 30 cm grond. Hierbij moet wel worden opgelet voor messcherpe oude stengels die het plastic kunnen door prikken. Bij voorkeur wordt voorafgaand aan het afdekken eerst een seizoen twee keer gemaaid om de populatie af te zwakken. De afdekking dient 3 tot 5 groeiseizoenen te blijven liggen. Deze beheersmaatregel is voornamelijk geschikt voor grote populaties op open plekken met weinig obstakels. - Uit- en afgraven Het uit- en afgraven van standplaatsen van de duizendknopen en het opvullen met schone grond is effectief indien goed uitgevoerd. De grond moet tot minimaal 3 m diepte en 1,5 m vanaf de rand van de populatie worden afgegraven. Daarnaast moet zorgvuldig worden omgegaan met de afgegraven grond. Deze beheersmaatregel is zeer arbeidsintensief. - Begrazen Jonge scheuten kunnen worden gegeten door schapen, geiten, runderen, paarden en varkens, maar prefereren de soort niet. Begrazing helpt niet tegen oudere individuen. Daarnaast lopen scheuten weer uit als de begrazing stopt. - Chemisch Chemische bestrijding is effectief, maar het kan lang duren voordat dit effect te zien is. Daarnaast is het de vraag of deze manier van bestrijden gewild is in een natuurgebied. - Biologisch De duizendknopen hebben in hun oorspronkelijke verspreidingsgebied natuurlijke vijanden. Experimenten zijn gedaan om te kijken of één van deze natuurlijke vijanden veilig naar Europa kan worden gehaald ter bestrijding van de duizendknopen. Echter, de vraag is of dit werkt en of het verstandig is om meer exoten te introduceren om andere exoten tegen te gaan. Pagina 99

102 VII.2.3 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Bonte gele dovenetel (Lamiastrum galeobdolon subsp. argenteum) Samenvatting risicoanalyse bonte gele dovenetel De bonte gele dovenetel is een onbekende invasieve exoot. Hij is in staat om half-open en beschaduwde habitats in vlug tempo te bedekken, waardoor hij inheemse soorten kan wegconcurreren. Daarnaast bestaat een vermoeden dat hij een concurreert met de inheemse gele dovenetel. Over het beheersen van de bonte gele dovenetel is weinig bekend. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact Beheersbaarheid Gevestigde populatie Gevestigde populatie Problematisch Laag Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep D Algemene omschrijving bonte gele dovenetel De bonte gele dovennetel (Lamium galeobdolon subspecies argentatum) (figuur VII.2.7) is een kruidachtige plant met kruipende stengels (INBO Figuur VII.2.7: De bonte gele dovenetel (INBO et al., 2018). et al., 2018) die groeit in grote groepen (BIJ12 et al., 2018a). De onderste bladeren zijn lang gesteeld en rondachtig tot langwerpig (BIJ12 et al., 2018a). De bladvoet is afgeknot of iets hardvormig, stomp en dubbel gekarteld. De bovenste bladeren aan de zijstengels zijn kruisgewijs tegenoverstaand, eirond tot langwerpig, spits, gekarteld-gezaagde rand en bont gekleurd, witte of zilverachtige vaak aaneengesloten vlekken (BIJ12 et al., 2018a; INBO et al., 2018; Meijden, 2005). De tweelippige gele bloemen worden 1,5 tot 2,5 cm groot en staan in schijnkransen in de bladoksels van de bovenste bloemen (BIJ12 et al., 2018a; INBO et al., 2018). De bonte gele dovenetel blijft voor het grootste gedeelte van het jaar groen en bloeit in april-juni (INBO et al., 2018). Herkomst en habitat bonte gele dovenetel De bonte gele dovenetel is afkomstig uit Midden-Europa (BIJ12 et al., 2018a). Hij heeft een voorkeur voor half beschaduwde en beschaduwde standplaatsen op matig droge tot vochtige en matig voedselarme tot matig voedselrijke bodem. Vaak zijn dit zuurdere gronden. Bonte gele dovenetel in Europa De bonte gele dovenetel is inheems voor Midden-Europa. Hij is naar andere Europese landen geëxporteerd als tuinplant (BIJ12 et al., 2018a). Tegenwoordig is hij algemeen in Polen, Zweden en Rusland (Meijden, 2005). Verder wordt hij als ingeburgerd beschouwd in België en Nederland (BIJ12 et al., 2018a; INBO et al., 2018). Aangezien hij geïmporteerd is als tuinplant, wordt de bonte gele dovenetel in dit onderzoek als exoot beschouwd. Het is onbekend of deze soort op eigen kracht richting Nederland had kunnen komen. Als dit het geval is, zou de bonte gele dovenetel niet als uitheems of exoot moeten worden beschouwd, maar als inheems. Bonte gele dovenetel in Nederland In Nederland is de bonte gele dovenetel een verwilderde tuinplant (BIJ12 et al., 2018a). Hij is ingeburgerd tussen 1950 en 1974 en komt inmiddels in heel Nederland voor. De meningen over de invasiviteit van de bonte gele dovenetel verschillen. In Nederland wordt de bonte gele dovenetel over het algemeen niet gezien als bedreiging of invasieve exoot, waardoor er ook weinig literatuur te vin- Pagina 100

103 den is over zijn invasiviteit. Toch zijn er enkele beherende instanties in België die de bonte gele dovenetel wel als invasief en schadelijk voor de natuur beschouwen (INBO et al., 2018; Opstaele, 2015). Bonte gele dovenetel in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De bonte gele dovenetel is aanwezig in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux (BIJ12 et al., 2018a). De meeste beheerders waren zich er niet van bewust dat de bonte gele dovenetel een exoot is en dat hij ook invasief kan zijn (beheerders, pers. comm., 2018). Hij is dus nog niet onder de aandacht van de beheerders als probleemsoort. Ecologische impact bonte gele dovenetel De bonte gele dovenetel is in staat om lokaal half open en beschaduwde habitats in een rap tempo te bedekken (INBO et al., 2018; Opstaele, 2015). Hierdoor kan hij andere soorten aanwezig in de kruidlaag wegconcurreren. Hij vestigt zich vaak in een nieuw gebied vanuit tuinen die aan bossen grenzen of vanuit tuinafval. Daarnaast is introductie een belangrijke bron van verspreiding. Verder vermoedde één van de beheerders dat de bonte gele dovenetel een bedreiging vormt voor de inheemse gele dovenetel (Lamiastrum galeobdolon subsp. galeobdolon)(beheerders, pers. comm., communicatie, 2018). Samenvattend wordt de ecologische impact beoordeeld als problematisch (tabel 2.5). Beheer van de bonte gele dovenetel De status van de bonte gele dovenetel is gevestigd. Dat betekent dat het controleren en terugdringen van aantallen de belangrijkste maatregelen zijn. Over specifieke methoden voor het beheersen van de bonte gele dovenetel is weinig bekend. Het individueel uit de grond trekken van exemplaren lijkt het effectiefst (INBO et al., Tabel VII.2.5: Beoordeling ecologische impact bonte gele dovenetel. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemisch-fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MR 2018). Door deze beheersmaatregel in het voorjaar uit te voeren, wordt zoveel mogelijk van het wortelstelsel mee uit de grond getrokken. Het maaien van de bonte gele dovenetel wordt afgeraden, aangezien dat zorgt voor een sterke horizontale verspreiding en dichtere begroeiing (INBO et al., 2018). Verder kunnen chemische en biologische bestrijding overwogen worden als andere beheersmaatregelen geen optie zijn. Daarnaast heeft beheersing geen zin als de bron van verspreiding aanwezig blijft. Het is dus ook belangrijk om verdere verspreiding van deze soort door introductie uit tuinen of bewust inzaaien te voorkomen. Kortom, de bonte gele dovenetel wordt beoordeeld als slecht beheersbaar door de afwezigheid van informatie over effectieve beheersmaatregelen en de arbeidsintensiviteit van beheersmaatregelen die mogelijk kunnen werken. MR Problematisch Pagina 101

104 VII.2.4 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Pontische rododendron (Rhododendron ponticum) Samenvatting risicoanalyse Pontische rododendron De Pontische rododendron is gevestigd in het Natura gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. De ecologische impact van de soort is problematisch en valt onder prioriteitsgroep D. Een bosvegetatie kan verdrongen worden doordat de rododendron de ondergroei gaat domineren. Bestrijding is moeilijk maar door goede monitoring kunnen jongen planten voor de zaadproductie worden verwijderd. Status in Nederland Status gebied Ecologische impact Beheersbaarheid Risicobeoordeling landelijk Risicobeoordeling gebied Gevestigde populatie Gevestigde populatie Problematisch Laag Prioriteitsgroep D Figuur VII.2.8: Pontische rododendron (INBO et al., 2018). Algemene omschrijving Pontische rododendron De Pontische rododendron (Rhododendron ponticum) (Figuur VII.2.8) is een groenblijvende heester uit de Heifamilie (Ericaceae). De glanzende bladeren zijn elliptisch en tot 25 cm lang. De struik kan wel tot vier meter hoog worden met roze/paarse bloemen die in mei en juni bloeien. De bloemen zijn vijftallig en het kroonblad draagt een gevlekt honingmerk. De Pontische rododendron produceert pas na 12 jaar zaad. De zaden kunnen door de wind tientallen meters worden verspreid waarna ze één jaar kiemkrachtig zijn. Bovendien is er ook sprake van vegetatieve vermeerdering door beworteling (INBO et al., 2018; Leoni Tijsma & Beringen, n.d.; Leonie Tijsma, n.d.). Herkomst en habitat Pontische rododendron De Pontische rododendron komt oorspronkelijk uit Zuid-Europa en Zuidwest-Azië. Bij voorkeur groeit deze struik op vochtige bodems in een mild en vochtig klimaat. De heester is het vaakst te zien in bossen, struwelen, langs spoorwegen, heide en waterkanten. De rododendron gedijt het beste op voedselarme, venige, humusrijke bodems. De ontkieming gebeurt meestal op onbegroeide bodems (INBO et al., 2018; Leoni Tijsma & Beringen, n.d.; Leonie Tijsma, n.d.). Pontische rododendron in Europa De plant is in de 18 e eeuw geïntroduceerd in Noordwest-Europa waar deze vooral werd aangeplant op landgoederen voor sier. De heester is in 1763 in Brittannië geïntroduceerd. Deze is gaan verwilderen en is nu een van de beruchtste invasieve exoten aan de westelijke kustgebieden (Leoni Tijsma & Beringen, n.d.; Leonie Tijsma, n.d.) Pontische rododendron in Nederland De Pontische rododendron is naar Nederland gebracht als siergewas en aangeplant in tuinen en landgoederen. Verder komt deze ook voor op de Pleistocene zandgronden en de binnenduinrand. De plant is nog steeds te koop in verschillende tuincentra (INBO et al., 2018; Leoni Tijsma & Beringen, n.d.; Leonie Tijsma, n.d.) Pontische rododendron in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux In het Natura 2000-gebied het Leenderbos, Groote Heide en de Plateaux komt de Pontische rododendron in gevestigde populaties voor. Voornamelijk in het Leenderbos en aan de grens van landgoederen. Pagina 102

105 Ecologische impact Pontische rododendron In een grote diversiteit aan habitats kan de soort zich in standhouden maar vormt vooral een probleem in zure bossen. Een bosvegetatie kan verdrongen worden doordat de rododendron de ondergroei gaat domineren. Door het permanente bladerdek dat wordt gevormd is de kieming van andere boomsoorten nagenoeg onmogelijk. Daarbij wordt de oppervlakte die beschikbaar is voor broedvogels in open bossen zoals de boomleeuwerik en de nachtzwaluw vermindert (Provincie Noord-Brabant, persoonlijke communicatie, 2018). Bovendien is de soort een gastheer voor Phytophthora ramorum en P. kernoviae, schimmelziektes die ook inheemse soorten zoals eiken en beuk kunnen aantasten (Groot & Oldenburger, 2011; Leewis et al., 2013; Leoni Tijsma & Beringen, n.d.; Leonie Tijsma, n.d.). Samenvattend wordt de ecologische impact van de rododendron op problematisch beoordeeld (tabel VII.2.6). Tabel VII.2.6: Beoordeling van de ecologische impact Pontische rododendron. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MR Beheer van Pontische rododendron De bestrijding van de Pontische rododendron is erg moeilijk. Door de giftigheid en dikke bladeren is begrazing geen optie en het gebruik van herbicide wordt bemoeilijkt door de waslaag op het blad. Mechanische verwijdering is arbeidsintensief omdat alle takken handmatig moeten worden verwijderd. Echter is het wel belangrijk om te beseffen dat de rododendron pas na 12 jaar zaad produceert. Hierdoor kan de plant bij een ongewenste, nieuwe vestiging vrij makkelijk worden bestreden door jonge planten uit de grond te trekken. Monitoring van de Pontische rododendron is hierdoor wel noodzakelijk. De beheersbaarheid van jonge exemplaren is dus hoog. Maar voor verdere overwoekering is het van belang eerst de oude exemplaren te verwijderen omdat deze meer zaad produceren en gemiddeld over een langere afstand worden verspreid. Tot slot is nazorg belangrijk doordat de bodem wordt verstoord bij bestrijding waardoor de ontkieming van veel zaden wordt gestimuleerd (de Groot & Oldenburger, 2011; Leewis et al., 2013). Doordat oude exemplaren moeilijk te bestrijden zijn wordt de beheersbaarheid beoordeeld als laag. MO MO MR MI Problematisch Pagina 103

106 VII.2.5 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Hemelboom (Ailanthus altissima) Samenvatting risicoanalyse hemelboom De hemelboom heeft zich in Nederland voornamelijk in de stedelijke gebieden gevestigd. Deze boomsoort heeft ook de potentie om zich in de Nederlandse natuur te vestigen, waar deze soort ecologische schade aan kan richten. Dit doet hij doordat hij met inheemse soorten concurreert om licht en ruimte. Ook produceert de hemelboom een allelopatische stof die een sterke negatieve invloed heeft op de omliggende planten. Uiteindelijk leiden beide effecten tot een afname van de biodiversiteit. In het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux is een waarneming van de hemelboom bekend. Wanneer deze zich verder verspreid kan deze soort veel schade aanrichten aan de biodiversiteit. Daarom wordt geadviseerd deze boom hier te verwijderen. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Gevestigd, uit de hand lopende populatie Gevestigde populatie Problematisch Laag Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep Algemene beschrijving Hemelboom De hemelboom (Ailanthus altissima) (figuur VII.2.9) behoort tot de hemelboomfamilie (Sim aroubaceae) en de orde tweezaadlobbige planten (Sapindales). De hemelboom is een boom die tot 30 meter hoog kan worden. De bast is glad en heeft lengtestrepen. De boom heeft bladeren tussen de 40 en 60 cm lang, die opgedeeld zijn in 9 tot 25 deelbladeren (Nederlandse Voedsel- en Warenauthoriteit, 2018a). Deze deelbladeren zijn kaal, oneven geveerd en hebben een ei- of lancentvorm, waarbij de bladeren een lengte tussen de 7 en 15 cm kunnen krijgen. De bladeren zijn in het groeiseizoen dieprood en verkleuren later in het seizoen naar groen aan de bovenzijde en bleek aan de onderzijde. De boom bloeit tussen juni en juli, waarbij het witte bloemen produceert tussen de 5 en 8 mm groot. De bloemen zijn vaak vijftallig. De bloemen zijn vrouwelijk of mannelijk. De hemelboom vormt gevleugelde, roodbruine nootjes tussen de 3 en 5 cm lang. De boom kenmerkt zich tevens om zijn sterke wortelgroei. Bij zaailingen van twee jaar oud zijn in New York wortels tot wel 2 meter lang gemeten. De wortels zijn weinig vertakt en verspreid (de Groot & Oldenburger, 2011). Habitat en verspreiding van de hemelboom D Figuur VII.2.9: De hemelboom (Heemers, 2013). Pagina 104

107 De hemelboom komt van oorsprong uit Taiwan en Japan. Op het gebied van habitatselectie kan de hemelboom op alle natuurlijke en niet natuurlijke biotopen groeien. Echter groeit deze boom niet in moerasgebieden. De boom groeit op alle bodemtypen (de Groot & Oldenburger, 2011). De hemelboom komt buiten zijn natuurlijk verspreidingsgebied het meeste voor in stedelijke gebieden, omdat de hemelboom warme en verstoorde gebieden prefereert. Zo wordt de hemelboom vaak waargenomen op braak liggende terreinen, parken, wegbermen, enzovoorts. De hemelboom wordt zelden waargenomen in koelere kustgebieden of gebergten (I Kowarik & Böcker, 1984). Op het gebied van klimaat is de soort zeer temperatuurafhankelijk als het gaat om overlevingskansen, voortplanting en groei. Dit omdat de knoppen in de boom alleen uitkomen onder hoge temperaturen. Het groeiseizoen begint voor de hemelboom vrij laat in het voorjaar, en groeit door tot laat in de herfst (Ingo Kowarik & Säumel, 2007). De hemelboom plant zich voort via zaden en worteluitlopers. Hierdoor is voortplanting in een hoog tempo mogelijk. Een volwassen boom kan jaarlijks zaden produceren. Tabel VII.2.7: Beoordeling ecologische impact hemelboom. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MR Problematisch Introductie en verspreiding van de hemelboom in Europa en Nederland In Europa wordt de hemelboom gezien als een van de gevaarlijke exoot. De hemelboom wordt in veel landen binnen Europa waargenomen (Boer, 2012). In Noord-Amerika wordt de hemelboom ook als zeer invasief beschouwd (Sladonja, Sušek, & Guillermic, 2015). De hemelboom is waarschijnlijk al voor 1800 in Nederland geplant, echter zijn de eerste wilde zaailingen waargenomen in Sindsdien neemt de verspreiding van deze boom door Nederland sterk toe. De hemelboom wordt momenteel in Nederland als zeer algemeen beschouwd in stedelijke gebieden. Ook wordt deze boom in de Nederlandse natuur waargenomen. Zo blijkt deze boom zeer problematisch te zijn in gebieden nabij de Waal (de Groot & Oldenburger, 2011). Snelle verspreiding door de Nederlandse natuur wordt in de toekomst verwacht (Boer, 2012). De hemelboom in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Op basis van NDFF-data is er een waarneming van de hemelboom gedaan op de Leenderheide in De wandelroutes die tijdens de planteninventarisaties gelopen zijn passeerde deze locatie niet. Er is derhalve niet vastgesteld of deze boom nog aanwezig was. Potentiële verspreiding van zaden en worteluitlopers kan leiden tot meer hemelbomen in het gebied. Het bestrijden van deze boom wordt noodzakelijk geacht. Ecologische impact van de hemelboom De hemelboom veroorzaakt ecologische schade doordat deze een sterke concurrent vormt voor inheemse soorten op het gebied van licht en ruimte. De soort groeit snel en vormt dichte struwelen. Zaailingen groeien tot één meter per jaar en kunnen bijna alle inheemse boomsoorten voorbij groeien en overschaduwen. Naast het overschaduwend effect produceert deze boom ook een allelopatische stof. Deze stof wordt uitgescheiden via de wortels. Op planten die nabij de hemelboom groeien heeft deze stof een sterke negatieve invloed op de kieming en groei (Heisey, 1996; Tsao, Romanchuk, Peterson, & Coats, 2002). Op locaties waar de hemelboom groeit neemt het aantal en de verspreiding van onderliggende plantensoorten af. Op locaties waar de hemelboom heerst zijn onderliggende kruidenlagen vaak verdwenen. Uiteindelijk leidt de overschaduwing en de productie van de allelopa- MR MR Pagina 105

108 tische stof tot een afname van de biodiversiteit. (Burch & Zedaker, 2003). De hemelboom wordt als problematisch beoordeeld (tabel VII.2.7). Beheer van de hemelboom Het omzagen of ringen van hemelbomen heeft een averechts effect. Het leidt tot de aanleg van nieuwe stam- en worteluitlopers, waardoor het aantal en dichtheid hemelbomen toeneemt. Deze maatregelen hebben in voorgaand onderzoek geleid tot een toename hemelbomen van 60% (Meloche & Murphy, 2006). Uit onderzoek van Ditomaso & Kyser (2007) blijkt omzagen ook geen effectieve bestrijdingsmethode. Het uittrekken van jonge zaailingen blijkt verspreiding en vergroting van het oppervlak hemelbomen te stoppen, alleen is uittrekken arbeidsintensief en kunnen blijvende wortels weer nieuwe bomen vormen (Meloche & Murphy, 2006). Het toepassen van glyfosaat op de stobben van de hemelboom blijkt een effectieve maatregel. Het middel blijkt effectief het aantal jonge en volwassen bomen met 92% te kunnen verminderen (DiTomaso & Kyser, 2007). Het toepassen van een EZject systeem met glyfosaat capsules blijkt tevens effectief (Meloche & Murphy, 2006). Wel moet in acht genomen worden dat de toepassing van glyfosaat kan leiden tot ecologische schade aan omliggende flora en fauna. Een biologische bestrijdingsmethode is het toepassen van de donzige korstzwam (Cylindrobasidium laeve). Deze schimmel blijkt het aantal hemelbomen met 80% te kunnen reduceren (de Groot & Oldenburger, 2011). Over deze methode is verder weinig bekend en toepassing in een natuurlijke situatie moet nader worden onderzocht. De hemelboom wordt hedendaags nog aangeplant in steden, waardoor verspreiding van de hemelboom goed in de gaten moet worden gehouden. Dit vergroot momenteel de verspreidingskansen van deze soort door Nederland (de Groot & Oldenburger, 2011). Verder is de boom lastig te bestrijden, doordat hij veel zaden en worteluitlopers produceert. Er wordt geadviseerd om de hemelboom in het Natura 2000-gebied snel te bestrijden, voordat deze zich in het gebied verder verspreid. Samenvattend wordt de hemelboom beoordeeld met een lage beheersbaarheid. Pagina 106

109 VII.2.6 Canadese kornoelje (Cornus sericea L.) Samenvatting risicoanalyse Canadese kornoelje De Canadese kornoelje heeft zich in Nederland gevestigd, maar er zijn geen gevallen bekend waarbij deze soort zich invasief gedraagt. In extensief beheerde gebieden, waar de Canadese kornoelje niet verwijderd wordt, kan hij zich wel invasief gaan gedragen. Hij vormt dichte plantenmassa s, waarbij inheemse planten worden weggeconcurreerd en de biodiversiteit afneemt. Het geheel uitgraven van planten lijkt de best mogelijke oplossing. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Voorkomend, gevestigd Voorkomend, niet gevestigd problematisch hoog Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep B Algemene omschrijving van de Canadese kornoelje De Canadese kornoelje (Cornus sericea L.) (figuur VII.2.10) is een houtachtige loofstruik. De stengels van de struiken zijn rood. De bladeren zijn ongetand, overstaand en worden tussen de 5 en 10 cm lang. De onderzijden van de bladeren zijn licht blauw/groen. De plant vormt crème witte bloemen, die samen schermvormige clusters voorkomen. De plant bloeit tussen april en juli, waarbij na de bloei witte bessen ontstaan. De struik wordt tussen de 1,5 en 4 m hoog. De plant wordt bestoven door insecten en zaden worden verspreid door vogels (Charles-Dominique, Edelin, & Bouchard, 2009). De plant verliest s winters zijn bladeren. Er zijn ook cultivars met gele takken van de Canadese kornoelje bekend (Nederlandse Voedsel- en Warenauthoriteit, 2018b). Figuur VII.2.10: Canadese kornoelje (van Heerden, 2018). Herkomst en Habitat van de Canadese kornoelje De Canadese kornoelje is van oorsprong afkomstig vanuit Noord-Amerika (Charles-Dominique et al., 2009). De Canadese kornoelje heeft een brede habitatsvoorkeur en leeft in vochtige, voedselrijke, open en beboste gebieden. Deze plant vermeerdert zich in moerassen, laaggelegen weilanden, draslanden, oeverzones en overstromingsgebieden (Charles-Dominique et al., 2009; Nederlandse Voedsel- en Warenauthoriteit, 2018b). De Canadese kornoelje in Europa en Nederland De soort is in de 18 e eeuw als sierstruik naar Europa gehaald. In West-Europa wordt de soort gekweekt en verkocht, waarbij de planten in parken en tuinen worden aangeplant. De eerste waarne- Pagina 107

110 ming van de Canadese kornoelje in Nederland was in Hedendaags wordt de soort als gevestigd beschouwd. Deze plant komt voornamelijk voor in stedelijke gebieden, waarbij de soort zich verspreid heeft vanuit de tuinen van particulieren. Ook wordt deze plant in de natuur waargenomen. Verspreiding vindt plaats via bessen die gegeten worden door vogels, uitlopers en afgelegde takken. Ook kunnen ze zich verspreiden als afgebroken takken via een waterstroom naar een andere locatie worden gebracht (Nederlandse Voedsel- en Warenauthoriteit, 2018b). Canadese kornoelje in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Op basis van informatie uit de Floron Verspreidingsatlas (2018) is de Canadese kornoelje ook waargenomen in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Tijdens het veldwerk is deze plant niet waargenomen, omdat de geschikte locaties voor de Canadese kornoelje niet geheel zijn onderzocht. Als er geen beheer wordt toegepast kunnen exemplaren zich binnen vijf jaar introduceren en vestigen. Ecologische impact van het Canadese kornoelje Door vegetatieve vermeerdering via uitlopers en afgelegde takken kan de Canadese kornoelje snel dichte struwelen vormen. Deze struwelen hebben een gesloten bladerdak, waardoor lichtinval voor onderliggende planten wordt geblokkeerd. De struwelen van de Canadese kornoelje kunnen een dichtheid bereiken van stengels per hectare. Doordat er concurrentie om ruimte en licht ontstaat verdwijnt de ondergroei en kan er een monocultuur ontstaan. Uiteindelijk leidt dit tot een afname van de biodiversiteit. Ook wordt de groei van jonge bomen belemmerd, waardoor successie wordt geremd (Charles- Dominique et al., 2009; Converse & Eckardt, n.d.). In de nattere, beboste beekdalen van het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux kan deze soort zich goed vestigen en ontwikkelen. In Nederland zijn geen gevallen bekend waarbij de Canadese kornoelje zich invasief gedraagt en daarbij ecologische schade veroorzaakt. Bij achterstallig beheer wordt verwacht dat deze plant zich invasief gaat gedragen, doordat deze de kans krijgt om zich verder uit te breiden (Nederlandse Voedsel- en Warenauthoriteit, 2018b). Samenvattend wordt het Canadese kornoelje beoordeeld als problematisch (tabel VII.2.8). Tabel VII.2.8: Beoordeling ecologische impact Canadese kornoelje. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MR Beheer van het Canadese kornoelje Het snoeien of kappen van planten heeft geen positief effect op het voorkomen van verspreiding of op bestrijding, omdat de planten zich verspreiden via de wortels. Om de Canadese kornoelje te bestrijden is het uitgraven en uitsteken van de planten de beste manier. Het is hierbij van belang dat de wortels zoveel mogelijk worden uitgegraven en verwijderd, zodat de opkomst van nieuwe planten wordt tegengegaan. Ook moeten takkenresten worden opgeruimd, omdat hieruit nieuwe planten kunnen groeien (Janssen & Siebel, 2015). Uitgraven van grote aantallen is wel arbeidsintensief. Het toepassen van de herbicide glyfosaat blijkt effectief te zijn als bestrijdingsmiddel tegen het geslacht Kornoeljes (Cornus) (Converse & Eckardt, n.d.). Het toepassen van 20% glyfosaat op de wortelstobben na het kappen van de planten blijkt het meest effectief, in verhouding tot de impact op het milieu (Converse & Eckardt, n.d.; Janssen & Siebel, 2015). Begrazing houdt verspreiding van de Canadese kornoelje mogelijk tegen, maar de effectiviteit van deze maatregel is niet bekend (Janssen & Siebel, 2015; Middleton, 2002). De Canadese kornoelje wordt beoordeeld met een hoge beheersbaarheid. MR Problematisch Pagina 108

111 VII.2.7 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum) Samenvatting risicoanalyse reuzenberenklauw De reuzenberenklauw vestigt zich graag in vochtige, voedselrijke en verstoorde gebieden. Het is een sterke concurrent om licht en ruimte, en kan veel kiemkrachtige zaden verspreiden waardoor hij zich snel uitbreidt. De plant komt al vroeg in het voorjaar op, waardoor inheemse soorten overwoekerd worden. Ook produceert hij furocoumarinen, die bij mensen (en in mindere mate bij dieren) ernstige brandwonden kunnen veroorzaken. Voor de reuzenberenklauw zijn er een aantal effectieve beheersmaatregelen bekend, maar deze zijn zeer arbeidsintensief en moeten meerdere jaren worden herhaald. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep Gevestigd, uit de hand lopende populatie Gevestigde populatie Problematisch Laag Algemene beschrijving reuzenberenklauw De reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum)(figuur VII.2.11) hoort tot de familie schermbloemigen (Apiaceae). Het is D Figuur VII.2.11: Reuzenberenklauw (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017b). een overstaande plant die tot 4 meter groot kan worden (Groot & Oldenburger, 2011). Het groeipunt van de reuzenberenklauw ligt 20 cm ondergronds. Onder dit groeipunt bevindt zich een penwortel die 60 cm lang kan worden. De plant vormt bladrozetten, die tot 3 meter breed kunnen worden (Voogd & Hagen, 2005). De bladeren zijn hooguit één meter lang, en zijn scherp getand. Aan de onderkant van de bladeren bevinden zich lange, stevige haren. De stengel is hol, paars gevlekt, behaard en wordt tussen de 5 en 10 centimeter dik. In de bloeimaanden juni/juli vormt de plant bloemenschermen met witte bloemen. De bloemenschermen kunnen tot 50 cm breed worden, waarbij er tussen de 30 en 150 bloemstralen worden gevormd. Bevruchting vindt plaats via kruis- en zelfbestuiving. De zaden rijpen tot augustus waarna de plant afsterft. De verspreiding van de reuzenberenklauw vindt enkel plaats door verspreiding van zaden. Deze worden door de wind een aantal meters van de plant geblazen, maar verspreiding over langere afstanden ontstaat vaak via waterlopen (Groot & Oldenburger, 2011). De plant kan vijf jaar achter elkaar groeien uit dezelfde penwortel (Voogd & Hagen, 2005). De reuzenberenklauw lijkt veel op de inheemse berenklauw (Heracleum sphondylium), echter wordt deze niet groter dan 1,5 m en bevat de stengel geen paarse vlekken. Herkomst en habitat van de reuzenberenklauw De reuzenberenklauw komt voornamelijk voor op vochtige, humeuze gronden. De bodem moet over het algemeen nat en voedselrijk zijn, en vaak onder invloed van verstoring staan. De grootte van de plant wordt gereguleerd door de voedselrijkdom van de bodem. De plant staat het liefst in de volle zon. In de schaduw komen de bloemen namelijk niet tot bloei (Groot & Oldenburger, 2011). Ze bevinden zich daarom niet in dichte bossen, maar wel in open bossen of aan bosranden. In en rondom stedelijke gebieden komt de reuzenberenklauw vaak voor in stadsparken, braakliggende terreinen, volkstuinen en spoor- en wegbermen (Voogd & Hagen, 2005). In de natuur vestigt deze soort zich langs wandelpaden, watergangen en alluviale bossen. De reuzenberenklauw komt niet voor in habi- Pagina 109

112 tats met een zure bodem (Pyšek & Pyšek, 1995). De reuzenberenklauw komt van oorsprong voor in de heuvels van de Kaukasus. Hier groeit hij langs rivieren, bosranden en op grasvelden. De reuzenberenklauw is naar Europa gehaald als sierplant, waarbij de eerste verwilderde planten in 1828 in Groot Brittannië zijn waargenomen. De reuzenberenklauw komt momenteel in heel Europa voor, enkel niet in de zuidelijke landen met een droog en warm klimaat (Groot & Oldenburger, 2011). Introductie en verspreiding van de reuzenberenklauw in Europa en Nederland De reuzenberenklauw is naar Nederland geïmporteerd als sierplant in de 19 e eeuw. Deze plant was in veel tuincentra te koop. De reuzenberenklauw komt nu wijdverspreid in Europa voor (Groot & Oldenburger, 2011). De eerste waarneming van de reuzenberenklauw in de Nederlandse natuur was in De grootste uitbereiding van deze plant door Nederland deed zich voor na De reuzenberenklauw wordt in Nederland nu als zeer algemeen beschouwd en komt verspreid over heel Nederland voor (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017e). Sinds augustus 2017 staat de reuzenberenklauw op de Unielijst van invasieve exoten en mag de soort niet meer worden verhandeld. Reuzenberenklauw in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Op basis van de NDFF-data blijkt dat de reuzenberenklauw in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux voorkomt. Hier zijn twaalf waarnemingen bekend. Potentieel verspreidingsgebied bevindt zich aan de oevers van de beekdalen, aan de randen van vochtige (alluviale) bossen en langs de wandelpaden. De reuzenberenklauw vestigt zich snel, en vanuit de waarnemingen in het gebied wordt verwacht dat deze plant zich zonder beheer snel kan gaan uitbreiden. Tijdens het veldwerk zijn geen waarnemingen van de reuzenberenklauw gedaan, echter wordt de kans zeer groot geschat dat deze wel in het gebied aanwezig en gevestigd is. Ecologisch impact van de reuzenberenklauw De reuzenberenklauw gedraagt zich zeer dominant door zijn snelle groei en kiemkrachtige zaden. De reuzenberenklauw komt vroeg in het voorjaar op, wanneer de ontkieming van inheemse plantensoorten nog niet begonnen is. Als de plant opkomt vormt deze grote bladrozetten, die andere kiemplantjes overschaduwen. Doordat de reuzenberenklauw veel kiemkrachtige zaden produceert, kan vanuit één bloeiende plant het jaar er op een dichte vegetatie ontstaan. In deze vegetaties wordt de lichtinval door het bladoppervlak met 80% gereduceerd. Uiteindelijk zorgen deze dichte plantenmassa s voor een afname van de inheemse vegetatie (Nielsen et al., 2005). Naast de ecologische schade die de plant aanricht produceert de reuzenberenklauw ook furocoumarinen. Dit zijn stoffen die zich in de sappen van de plant bevinden. Als deze sappen in contact komen met de menselijke huid, kunnen brandblaren ontstaan wanneer hier ultraviolette licht op valt. Deze sappen kunnen worden overgebracht via de haren op de bladeren en stengel en via beschadigingen aan de plant (Nielsen et al., 2005). Voornamelijk mensen zijn gevoelig voor furocoumarinen, voor dieren is deze stof beperkt giftig (Groot & Oldenburger, 2011). Samenvattend wordt de reuzenberenklauw beoordeeld als problematisch (tabel VII.2.9). Tabel VII.2.9: Beoordeling ecologische impact reuzenberenklauw. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MR Problematisch Beheer van de reuzenberenklauw Er zijn verschillende beheersmaatregelen bekend om de reuzenberenklauw te kunnen bestrijden. Bestrijding is mogelijk met uitsteken, begrazing, maaien, biologische bestrijding of chemische bestrij- MI MR Pagina 110

113 ding. Om effectief te bestrijden is het van belang dat de plant al bij de eerste waarnemingen worden verwijderd, want na dat de reuzenberenklauw zich heeft verspreid is bestrijding zeer intensief. Uitsteken Uit voorgaand onderzoek blijkt dat wanneer de reuzenberenklauw onder de wortelhals wordt afgesneden, de plant uiteindelijk helemaal afsterft. De wortelhals is het groeipunt van de plant, en bevindt zich ondergronds op een diepte tussen de 15 en 30 cm. Het beste is om dit in het vroege voorjaar te doen, en dit in de zomer nogmaals te herhalen op planten die in het voorjaar nog niet waren opgekomen. Het is van belang dat zaden niet per ongeluk verspreid worden wanneer de planten in de zomer worden verwijderd. De zaden kunnen tot 7 jaar kiemkrachtig zijn, waardoor nazorg 4 tot 7 jaar na bestrijding noodzakelijk is. Hoe ouder de populatie, hoe groter de potentiële zaadbank en hoe langer de nazorg (Groot & Oldenburger, 2011). Deze methode is zeer doeltreffend, maar tevens zeer arbeidsintensief. Uit onderzoek van Nielsen et al. (2005) is deze methode alleen aan te raden wanneer de populatie reuzenberenklauwen niet groter is dan 200 planten. Maaien Het maaien en afvoeren van reuzenberenklauwen kan toegepast worden wanneer de populatie planten te groot is om deze uit te steken. Met eenmalig maaien wordt de groei van de berenklauw geremd, maar bloei en zaadproductie kan hiermee niet worden tegengegaan. Wanneer de plant gemaaid wordt produceert deze nieuwe stengels waarin zogenaamde noodbloemen groeien. Om tot een succes te komen moet er daarom minimaal vijfmaal per jaar worden gemaaid, waarbij de eerste maaibeurt plaats moet vinden in eind april/begin mei. Dit moet ieder jaar herhaald worden totdat de populatie ten gronde is gebracht. Alleen op deze manier kan voorkomen worden dat er geen zaden kunnen worden geproduceerd en dat er geen wortelreserves worden opgebouwd (Groot & Oldenburger, 2011). Gezien deze methode zeer intensief is en het vele maaien mogelijk ook schade aanricht aan het ecosysteem wordt de haalbaarheid van deze methode betwijfeld. Begrazing Intensieve begrazing blijkt effectief voor de bestrijding van grote populaties reuzenberenklauwen (Andersen & Calov, 1996; Nielsen et al., 2005). Geschikte grazers zijn schapen en geiten, omdat zij deze planten prefereren boven grassen en zeggesoorten vanwege het hoge eiwitgehalte (Caffrey, 2001). Runderen en varkens zijn ook geschikt (Groot & Oldenburger, 2011). Uit onderzoek van Andersen & Calov (1996) in Denemarken bleek dat twee jaar na begrazing met schapen het aantal planten sterk was teruggedrongen. Na vijf jaar was de populatie uitgeroeid en zijn er geen levensvatbare zaden meer aangetroffen. Ter bestrijding wordt een dichtheid van vijf schapen geadviseerd (Andersen & Calov, 1996), om te voorkomen dat inheemse vegetatie beschadigd raakt. De dieren kunnen het beste vroeg in het groeiseizoen worden ingezet, zo rond eind mei/begin juli. De schapen zullen de plant niet direct eten, omdat ze deze nog niet gewend zijn. Uiteindelijk verkiezen ze de reuzenberenklauw boven andere planten (Nielsen et al., 2005). Schapen zijn licht gevoelig voor de furocoumarinen, waardoor er naast slijmachtige membranen blaren en ontstekingen kunnen ontstaan. Schapen met een gepigmenteerde huid en een dichte vacht zijn minder gevoelig. Het begrazen met zwarte schapen heeft de voorkeur. Het voordeel van begrazing is dat het minder arbeidsintensief is in verhouding met andere methode (Nielsen et al., 2005). Biologische bestrijding De Wageningen Universiteit heeft een middel biologisch middel ontwikkelt om de reuzenberenklauw te kunnen bestrijden. Het bedrijf Plant Biocontrol International heeft het middel doorontwikkeld als Biobeer. Het middel bevat de veel voorkomende schimmel Sclerotina sclerotiorum. Het middel wordt op de bladeren gespoten, waarna de schimmel de plant infecteert. Het middel heeft een inwerkingsperiode van twee jaar. Het eerste jaar komt een verzwakte plant op en het tweede jaar niet. De Pagina 111

114 schimmel zou het aantal reuzenberenklauwen met 80% kunnen verminderen (Voogd & Hagen, 2005). Echter zijn de resultaten in andere onderzoeken verdeeld. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden heeft geen toelating uitgegeven voor verkoop op de markt. Of dit middel in de toekomst nog te koop gaat zijn is niet bekend. Chemische bestrijding Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat de reuzenberenklauw gevoelig is voor de herbicide glyfosaat. Behandeling in het voorjaar blijkt te leiden tot een sterfte van 100% (de Groot & Oldenburger, 2011). Het aanbrengen van glyfosaat kan via het inspuiten in de stengel of na het aanbrengen van dit middel op stobben na maaien. Het toepassen van glyfosaat kan leiden tot schade aan inheemse flora en fauna. Wanneer de reuzenberenklauw in meerdere aantallen aanwezig is moet het beheer meerdere jaren worden herhaald. Volgens Nielsen et al. (2005) is het noodzakelijk om de braakliggende delen na verwijdering van de reuzenberenklauw opnieuw in te zaaien met zaden van inheemse vegetatie uit de omgeving. Dit verminderd de kans dat de reuzenberenklauw opnieuw opkomt, omdat de grassen concurreren met de zaden van de reuzenberenklauw. Samenvattend wordt de beheersbaarheid van de reuzenberenklauw beoordeeld als laag. Pagina 112

115 VII.2.8 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Alsemambrosia (Ambrosia artemisiifolia) Samenvatting risicoanalyse alsemambrosia De alsemambrosia komt wel voor in het gebied maar is niet gevestigd. De ecologische impact is laag en valt onder prioriteitsgroep A. Ondanks dat de ecologische impact gering is kan de plant wel stoffen afscheiden die de groei van andere planten belemmert. De soort is het meest effectief te bestrijden door middel van handmatige verwijdering. Status in Nederland Status gebied Ecologische impact Beheersbaarheid Risicobeoordeling landelijk Risicobeoordeling gebied Voorkomend, niet gevestigd Voorkomend, niet gevestigd Laag Hoog Prioriteitsgroep A Figuur VII.2.12: Alsemambrosia (INBO et al., 2018). Algemene beschrijving alsemambrosia De alsemambrosia (figuur VII.2.12) is een éénjarige plant die wel 2,5 meter hoog kan worden met dubbelgeveerde, behaarde bladeren. De plant bloeit in augustus, september en oktober met onopvallende bloemen. De mannelijke hoofdjes zitten bovenaan de aar en hangen naar beneden (INBO et al., 2018; Leewis et al., 2013). Herkomst en habitat alsemambrosia Alsemambrosia komt oorspronkelijk uit het zuidoosten van de Verenigde Staten. De alsemambrosia stelt geen hoge vereisten aan de groeiplaats. De soort koloniseert op landbouwgrond, wegkanten en ruderaal terrein. Wel heeft de plant warmte, licht en een voedselrijke bodem nodig. De zaden kunnen alleen ontkiemen in verstoorde grond zoals omgewerkte bermen en bouwterreinen maar ontkieming komt ook voor langs rivieroevers en bij havens (INBO et al., 2018; Leewis et al., 2013). Alsemambrosia in Nederland De plant is voor het eerst in Nederland aangetroffen in Door de invoer van hooi is de soort in Nederland terechtgekomen maar de laatste jaren komt de alsemambrosia ook door de invoer van vogelvoer in Nederland. Nu is de soort vrij algemeen in heel Nederland maar heeft zich niet gevestigd (BIJ12 et al., 2018a; Flora van Nederland, 2018; INBO et al., 2018; Leewis et al., 2013). Alsemambrosia in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De alsemambrosia is waargenomen in het Natura 2000-gebied maar komt hier niet in grote aantallen voor. Dit is te verklaren doordat de zaden van de alsemambrosia niet ontkiemen als er gras aanwezig is. Hierdoor kan de populatiegroei zijn tegengehouden in het Natura 2000-gebied (INBO et al., 2018; Leewis et al., 2013). Ecologische impact Alsemambrosia De grootste impact die de alsemambrosia heeft is de productie van stuifmeel in een periode (eind augustus tot oktober) waarin weinig andere allergene planten bloeien. Hierdoor wordt het hooikoortsseizoen verlengd. Deze allergene pollen kunnen bij mensen een dusdanig heftige allergie reactie opwekken dat ziekenhuisopname noodzakelijk is. De alsemambrosia heeft daarentegen niet een grote ecologische impact. Wel scheidt de plant een stof af die de groei van andere planten zou kunnen Pagina 113

116 belemmeren. Bovendien is de plant (voorlopig) nog niet in staat rijpe zaden te vormen. De alsemambrosia staat op de Unielijst wegens de impact op de volksgezondheid (INBO et al., 2018; Leewis et al., 2013). Om die reden is de ecologische impact van de alsemambrosia beoordeeld als laag (tabel VII.2.10). Beheer van alsemambrosia Zoals hierboven vernoemd is kan de alsemambrosia voorkomen op natuurterreinen. Bij de aanwezigheid van een klein aantal planten is de meest effectieve methode het handmatig uittrekken van de planten inclusief wortel. Om zaadzetting te voorkomen kan er ook gemaaid worden maar wanneer dit gebeurt op het verkeerde moment (beste tijd is begin september) kan de plant alsnog teruggroeien (Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2012). Tabel VII.2.10: Beoordeling ecologische impact alsemambrosia. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MI Laag Pagina 114

117 VII.2.9 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Trosbosbes (Vaccinium corymbosum) Samenvatting risicoanalyse trosbosbes De trosbosbes is een vruchtdragende plant die een hoogte van 4 meter kan bereiken. De soort heeft een voorkeur voor natte zure bodems en komt dus vaak voor op vochtige heiden en hoogveen. Hier kan de soort veel nadelige effecten hebben op de bijzondere soorten planten en dieren die hier leven. Het verwijderen van de soort gaat lastig omdat de soort sterk kan opgroeien uit de wortels en de locaties waar de soort staat is vaak slecht bereikbaar met machines. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Gevestigde populatie Niet voorkomend Problematisch Laag Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep D Figuur VII.2.13: Trosbosbes. Aangepast uit (Nederlandse Voedsel- en Algemenen omschrijving van de trosbosbes De trosbosbes (Vaccinium corymbosum) (figuur VII.2.13), ook wel blauwe bes genoemd is een tweeslachtige planten soort die een hoogte van 4 meter kan bereiken. Omdat de trosbosbes een soortencomplex vormt kunnen de kenmerken variëren (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017g). De bloemen hebben een witte tot licht roze kleur en staan in de oksels van de bladeren of aan het einde van de stengels. Ze zijn urn vormig en zijn samengesteld in trossen. Aan de houtige stengels zitten bladeren van ongeveer 4 tot 8 cm. De bladeren zijn eivormig en spits met een donkere kleur aan de bovenkant van het blad en aan de onderkant een lichtere kleur. De randen zijn gaaf tot gezaagd en aan de bovenkant heeft het blad behaarden nerven, de onderkant kan zowel kaal als behaard zijn (Floron, 2018). De bessen hebben een blauwe buitenkant en een kleurloze binnenkant en kunnen tot wel 2 cm groot worden. Ze hebben een zoete smaak en zijn eetbaar. De oogsttijd van deze bessen is van eind juni tot oktober (Beijerink. & Pelkwijk, 1915). Hierdoor worden de bessen ook gegeten door vogels en zo verder verspreid. Maar voornamelijk verspreidt de plant zich vegetatief door uitlopers. Herkomst en habitat trosbosbes De trosbosbes heeft een voorkeur voor zonnige tot licht beschaduwde locaties met een voedselarme, vochtige tot natte zure bodem. De plant groeit in hoogveenmoerassen, bossen en bosranden, natte heide en langs hoogveenvennen. De soort komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika voornamelijk bij de grens tussen de Verenigde Staten en Canada (Adema, 1986). Trosbosbes in Nederland De soort is naar Nederland gebracht voor de bessenkweek, vanuit hier is deze soort gaan verwilderen. Sinds 1923 is de soort binnen ons land op beperkte schaal in de natuur te vinden (Adema, 1986). De trosbosbes is tussen 1925 en 1949 ingeburgerd. De soort is zeldzaam in Drenthe en zeer zeldzaam in de Kempen en Gelderland. De soort komt niet veel voor in Nederland en heeft zich gevestigd in een paar heidegebieden en hoogveengebieden (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017g). Pagina 115

118 Trosbosbes in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Omdat de soort heel zeldzaam is in de Kempen en het Natura 2000-gebied hier binnen ligt wordt de trosbosbes niet verwacht binnen het gebied. Deze soort kan hier wel voor komen door de verspreiding door vogels. De soort zal dan voorkomen op natte zure gronden zoals op de vochtige heiden en op het hoogveen. Tabel VII.2.11: Beoordeling ecologische impact trosbosbes. Ecologische impact van de trosbosbes De trosbosbes kan in een aantal jaren uitgroeien tot een hoge stuik en zo een dicht stuikgewas vormen. Categorie Waardoor hij met competitie inheemse soorten zal verdringen. Ook waardplanten van insectensoorten kunnen Predatie Competitie hierdoor verdwijnen. Doordat de trosbosbes veel water Hybridisatie gebruik door verdamping kan er verdroging ontstaan Overdracht van ziekten en van het habitat. Een daling van de hoeveelheid veenmos plagen op inheemse soorten het gevolg zijn waardoor er minder stikstof door deze Parasitisme soort opgenomen zal worden. Hierdoor zal meer stikstof Toxiciteit overblijven voor andere ongewenste soorten op deze Bio-verarming habitatstypes. Ook deze ongewenste soorten zullen Herbivorie Chemische fysiologische of verdroging veroorzaken waarna het allemaal bergafwaarts gaat met de habitattypen zoals natte heide en structurele impact Interactie met andere invasieve exoten hoogveen. Deze habitattypes bevatten veel bijzondere planten- en diersoorten. Hierdoor heeft de trosbosbes Beoordeling ecologische negatieve effecten op de biodiversiteit en ecosysteemdiensten (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, impact 2017g). De beoordeling wordt als problematisch aanschouwd (tabel VII.2.11). Beoordeling MR Beheer van de trosbosbes Trosbosbes is zeer lastig te bestrijden omdat de plant krachtig kan terug groeien vanuit de stam of wortels na dat deze is afgezaagd. Daarbij is het mechanisch verwijderen van de plant vaak onmogelijk door dat de zware machines niet over het natte terrein kunnen. Een andere mogelijkheid is het gebruik maken van glyfosaat maar het toepassen van dit soort gifstoffen is niet gewenst in natuurgebieden. Preventie van vestiging van de soort in belangrijk. Omdat de soort voornamelijk vanuit kwekerijen komt moeten deze stuikgewassen afgeschermd worden voor vogels zodat deze dieren de bessen en zaden niet naar natuurgebieden kunnen brengen. Ook is het verstandig om de soort uit tuinen in de buurt van natuurgebieden te verwijderen. Door een duurzame verhoging van de waterstand kan de vestiging in natuurgebieden beperkt worden. omdat de zaden van de trosbosbes acht tot vijftien jaar kiemkrachtig blijven, is het belangrijk dat na bestrijding van de soort de locaties nog voor een lange periode van vijftien jaar worden gecondoleerd en jongen planten meteen worden verwijdert (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017g). De beheersbaarheid van de trosbosbes wordt als laag beoordeeld. MA MA Problematisch Pagina 116

119 VII.2.10 Spireasoorten (Spiraea) Samenvatting risicoanalyse spireasoorten Alle drie de invasieve spireasoorten doen het goed op zonnige plekken en zijn pionier soorten. De soorten vertonen gelijkenis met elkaar maar zijn aan de hand van de bladeren goed uit elkaar te houden. Door de sterke vegetatieve vermeerdering kunnen deze planten gebieden overnemen en inheemse soorten weg concurreren. Bij het beheren van deze soorten is het belangrijk dat de plantenresten worden verwijderd omdat de soort hier weer uit kan opgroeien. Douglasspirea Theeboompje Bastaard spirea Status in Nederland: Gevestigde populatie Gevestigde populatie Gevestigde populatie Status gebied: Gevestigde populatie Gevestigde populatie Gevestigde populatie Ecologische impact: Problematisch Middelgroot Middelgroot Beheersbaarheid: Hoog Hoog Hoog Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep B A A Algemenen beschrijving van de douglasspirea (Spiraea douglasii) De plant krijgt roze bloemen met lage meeldraden in een eindstandige, langwerpige pluim (figuur VII.2.14). De bladeren zijn langwerpig en spits met gezaagde top, aan de onderzijde is het blad behaard. De kelkbladeren zijn teruggeslagen. De bloeiperiode is van juli tot september waarin de plant een hoogte van anderhalve meter kan bereiken. De douglasspirea is voor het eerst in het wild waargenomen in België in het jaar 1885 (INBO et al., 2018; SoortenBank.nl, n.d.-a). Algemenen beschrijving van het theeboompje (Spiraea salicifolia) Het theeboompje (figuur VII.2.15) heeft ook de bloemen in een eindstandige, langwerpige pluim maar hebben een witte tot rozige kleur ook met lange meeldraden. De bladeren zijn langwerpig en spits, zijn enkel tot dubbel getand en aan de onderkant zijn de bladeren kaal. De kelkbladeren van het theeboompje zijn rechtopstaand. De plant kan een lengte van 2 meter bereiken en bloeit in de periode van juni tot augustus (Exoten, n.d.; SoortenBank.nl, n.d.-b). Algemenen beschrijving van de theeboompje x douglasspirea (Spiraea x billardii) De theeboompje x douglasspirea ook wel bastaardspirea genoemd is een kruising van de Witte spirea (Spiraea alba) en Douglasspirea. Deze hybride plant zicht voort door middel van vegetatieve vermeerdering en kan zo gehele gebieden overnemen waardoor inheemse soorten niet meer kunnen voortkomen. De plant heeft intermediaire kenmerken en sinds het einde van de jaren 80 verspreid over Nederland waargenomen. De bloemen van de plant staan in een eindstandige pluim en hebben een paarse kleur met korte meeldraden of een roze kleur met lange meeldraden. De bladeren zijn lancetvormig, zijn fijn getand en niet behaard. De bloeitijd is in de periode van juli tot september (Exoten, n.d.; Floron verspreidingsatlas, 2018; Invasive Alien Species in Belgium, n.d.). Figuur VII.2.14: douglasspirea SoortenBank.nl, n.d. Figuur VII.2.15: theeboompje. SoortenBank.nl, n.d. Pagina 117

120 Oorsprong en habitat van de spireasoorten Douglasspirea komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika en heeft een voorkeur voor zandige of lemige bodems die een fluctuerende waterstand hebben (INBO et al., 2018; SoortenBank.nl, n.d.-a). Het theeboompje komt oorspronkelijk voor in Midden-Europa tot Azië en komt veelvoudig voor in bermen en bosranden. De bastaardspirea is gekweekt in Noord-Amerika en is onvruchtbaar. Deze exoot heeft een voorkeur voor bosranden, natte graslanden, langs oevers en in moerassen. Spirea soorten in Nederland en Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De douglasspirea, het theeboompje en de bastaardspirea komen alle drie voor in Nederland en het Natura 2000-gebied. Ook komen de soorten hier voor doordat ze verwilderd zijn als tuinplanten. De soorten groeien snel op verschillende plaatsen maar voornamelijk in de buurt van water. Ecologische schade van de spireasoorten Alle invasieve spireasoorten zijn als tuinplanten geïntroduceerd en vandaar uit (onder andere door tuin afval) in het wild terecht gekomen (Floron verspreidingsatlas, 2018). De spirea soorten kunnen een dichte massa vormen doordat ze zich snel kunnen uitbreiden door middel van wortelstokken. Hierdoor krijgen inheemse soorten geen ruimte meer om te groeien, waardoor ze dus soorten verdringen. Douglasspirea is echter de enige soort waarvan bekend is dat deze vruchtbare zaden kan produceren. Doordat deze soort ook chemische stoffen kan produceren en de droge scheuten van alle spirea soorten erg brandbaar zijn ontstaat een verhoogde kans op brandgevaar. Al met al geven deze invasieve planten veel problematiek wanneer ze in grote getallen voorkomen (Exoten, n.d.; INBO et al., 2018). De ecologische impact wordt voor alle drie de soorten als problematisch geclassificeerd (tabel VII.2.12). Tabel VII.2.12: Beoordeling ecologische impact Spireasoorten. Categorie Beoordeling Douglasspirea Beoordeling theeboompje Beoordeling bastaardspirea Competitie MO MO MO Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit MI MI MI Bio-verarming MO MO MO Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact MO MO MO Interactie met andere invasieve exoten MO MO MO Beoordeling ecologische impact Problematisch Problematisch Problematisch Beheer van de spireasoorten De bestrijdingsmaatregelen tegen de spireasoorten zijn maaien, uittrekken of afgraven. Bij maaien moet herhaling plaats vinden om het beheer effectief te maken. Het maaien moet minstens twee keer per jaar gebeuren en de plantenresten moeten worden verwijderd. Met uittrekken bij kleine aantallen of afgraven bij grote aantallen is het belangrijk dat de wortelstokken goed verwijderd worden. De wortelstokken gaat tot ca 30 cm diep de grond in. De plantenresten worden ter plekke op een zeil gedroogd. Nacontrole is belangrijk omdat deze soorten gemakkelijk kunnen opgroeien uit wortels of stekken. Daarnaast is het voorkomen van verdere verspreiding door tuinafval ook belangrijk (INBO et al., 2018). Pagina 118

121 VII.2.11 Reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera) Samenvatting risicoanalyse reuzenbalsemien De reuzenbalsemien is een eenjarige plant met geurige bloemen die wijdverspreid voorkomt door heel Nederland. De plant houdt van een vochtig klimaat en is dus veel te vinden langs beken en rivieren. Daar kan deze soort de oevers compleet overnemen waardoor inheemse soorten verdrongen worden. In de winter sterft de plant af waardoor de oevers kaal en kwetsbaar voor erosie achterblijven. Het afmaaien van de soort op het moment dat de plant bloemen heeft voorkomt hergroei en zaadafzetting. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Gevestigd Gevestigd Problematisch Hoog Prioriteitsgroep B Figuur VII.2.16: Reuzenbalsemien (Soortenbank, 2018) Algemenen omschrijving van de reuzenbalsemien De reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera) (figuur VII.2.16) in een eenjarig kruid die een hoogte van 2,5 meter kan bereiken. De bloemen hebben een zoete geur, staan in pluimen en hebben een witte tot roze of paarse kleur. Die bloemen zijn maximaal 4 cm lang en zijn tweezijdig symmetrisch. De kelk is van deze bloem gespoord en de vruchten zijn openspringende doosvruchten, die het zaad als ze rijp genoeg zijn weg schieten. De bladeren zijn in een krans van 3, tegenoverstaand of enkelvoudig gesteld. Ze hebben een schijflangwerpige vorm die is toegespitst en ze zijn scherp gezaagd met rode punten op de tanden. De stengels zijn vaak roodachtig van kleur en zijn verdikt bij de knoppen. De stengels zijn doorschijnend, geribbeld en bevatten geen haren (Flora van Nederland, 2018; Floron verspreidingsatlas, 2018; Leewis et al., 2013). Herkomst en habitat Oorspronkelijk komt de rezenbalsemien uit de westelijke Himalaya. De soort is erg tolerant qua bodem omdat deze plant zowel op een venige bodem als op een minerale bodem kan voorkomen en het niet uitmaakt of het voedselrijk of voedselarm is. De zaden moeten voor de kieming eerst een koude winter hebben doorstaan en dan in het voorjaar een open plek belanden om te groeien. De balsemien kan goed in schaduw voorkomen en met een warme zomer en een hoge luchtvochtigheid doet deze soort het goed. Daarom wordt deze soort voornamelijk gevonden in riviergebieden maar ook in stedelijk gebied. De plant kan echt slecht tegen vorst en zal dan ook afsterven (Flora van Nederland, 2018; Floron verspreidingsatlas, 2018). Reuzenbalsemien in Europa en Nederland Net als door heel Europa komt de reuzenbalsemien ook door Nederland wijdverspreid voor in grote aantallen. In 1839 is in Engeland de reuzenbalsemien voor het eerst geïntroduceerd en in 1902 is de soort in Nederland ingevoerd als siergewas en nectarbron voor bijen waarna hij snel in de natuur was te vinden. Vanaf 1930 in de balsemien in Nederland gaan verwilderen en is ingeburgerd geraakt (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017d). Reuzenbalsemien in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De reuzenbalsemien is in Nederland is 61 Natura 2000-gebieden gemeld. Waaronder ook het Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. De soort komt wijdverspreid voor. Voornamelijk langs de oe- Pagina 119

122 vers van de beken staan grote aantallen van deze soort waardoor de oevers compleet worden overwoekerd met deze grote geurende plant (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017d). Ecologische schade van de reuzenbalsemien Doordat de reuzenbalsemien het in Nederland zo goed doet kan hij op plekken inheemse planten verdringen. Doordat de soort concurreert om ruimte, nutriënten en licht. Alleen soorten die in het voorjaar/voorzomer al zaad loslaten hebben geen concurrentie met de reuzenbalsemien. Door de sterke geur van de balsemien worden insecten die bestuiven naar deze plant toe getrokken waardoor inheemse soorten minder worden bezocht en dit kan een verlaagde fitness/zaadproductie bij deze planten tot gevolgen hebben. Doordat de reuzenbalsemien hele oevers van waterlopen kunnen overnemen, blijven deze in de winter kaal achter na het afsterven van de plant door vorst. Dit kan erosie van de oevers tot gevolgen hebben waardoor er een grote kans op een overstroming is (Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2018a) De ecologische impact als problematisch beschouwd (tabel VII.2.13). Tabel VII.2.13: Beoordeling ecologische impact reuzenbalsemien. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MO Beheer van de reuzenbalsemien De reuzenbalsemien staat op de Unielijst wat betekent dat het beheren van de soort verplicht is. Maaien is de beste manier om de reuzenbalsemien te beheren. Het is dan belangrijk om de planten af te maaien in de periode van bloei. Als de planten te vroeg worden afgemaaid zal hergroei optreden en te laat zorgt voor zaad afzetting. Het is ook mogelijk om de planten chemische te bestrijden (Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2018a). De beheersbaarheid is als laag geclassificeerd. MO MA Problematisch Pagina 120

123 VII.2.12 Amerikaanse eik (Quercus rubra) Samenvatting risicoanalyse Amerikaanse eik De Amerikaanse eik beschikt als zaailing over een snelle jeugdgroei en vormt een dicht bladerdek. In grote aantallen oudere bomen vormen ze een bladerdek dat zeer weinig licht doorlaat. Ook wordt in de herfst slecht afbreekbare bladopslag gevormd. Uiteindelijk heeft dit een negatieve invloed op de onderliggende plantengroei. Bossen met deze uitheemse eiken zijn daarom vaak zeer homogeen. Bestrijding kan plaatsvinden door bomen om te zagen of te ringen. Ringen heeft hierbij voorkeur. Zaailingen kunnen het beste gerooid worden. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Gevestigd, uit de hand lopende populatie Gevestigd, uit de hand lopende populatie Problematisch Hoog Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep B Algemene beschrijving Amerikaanse eik De Amerikaanse eik (Quercus rubra) (figuur VII.2.17 en VII.2.18) behoort tot de napjesdragersfamilie (Fagaceae). Het is een loofboom met lange rechte stam en een grijze schors. De boom heeft een brede, afgeplatte kroon. De bladeren zijn donkergroen en glimmend, met een grof getande bladrand. Halverwege is het blad ingesneden. De lobben zijn aan weerszijden spits en genaald. De inheemse zomereik (Quercus robur) heeft in tegenstelling tot de Amerikaanse eik ronde lobben. De boom produceert brede, bruine eikels, die twee jaar rijpen. De boom wordt maximaal 25 m hoog (Soortenbank, n.d.). Figuur VII.2.17: Amerikaanse eik (Bomenwijzer, 2011). Figuur VII.2.18: Amerikaanse eik (Pixabay, n.d.-b). Herkomst en Habitat van de Amerikaanse eik De Amerikaanse eik komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika. De eik is wereldwijd aangeplant voor de bosbouw. Het habitat van de boom bestaat uit een droge tot vochtige, vrij voedselarme tot matig voedselrijke zandbodems. De boom groeit niet of nauwelijks op kalkrijke (klei)gronden (Soortenbank, n.d.). De Amerikaanse eik in Europa en Nederland De Amerikaanse eik is ook naar Europa gehaald voor de bosbouw. De boom groeit snel, en het hout is breed toepasbaar. De Amerikaanse eik wordt in Nederland al sinds 1800 op grote schaal aangeplant. Momenteel komt deze boomsoort talrijk voor in het oosten en zuiden van Nederland (Floron verspreidingsatlas, 2018). Hierbij is hij, waar hij destijds aangeplant is, in grote aantallen aanwezig. Pagina 121

124 De Amerikaanse eik in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De Amerikaanse eik is tijdens de veldinventarisaties veelvuldig waargenomen in het gebied. Ook in de NDFF-data zijn veel waarnemingen bekend. De Amerikaanse eik is destijds door bosbouwers in het gebied aangeplant, en wordt momenteel gezien als probleemsoort (R. van der Burg, pers. comm., 2018). Ecologische impact De Amerikaanse eik concurreert om licht met andere inheemse vegetatie. De eik vertoont een snelle jeugdgroei en vormt een dicht bladerdek. Uit onderzoek van Woziwoda et al. (2013) is gebleken dat de Amerikaanse eik de ondergroei van vaatplanten negatief beïnvloedt. De oorzaak hiervan is dat de lichtdoorval door het bladerdek van de eik verminderd wordt. Wanneer meerdere Amerikaanse eiken samen een dicht bladerdek vormen neemt ook het aantal schaduwplanten af. De bladeren van de boom zijn slecht afbreekbaar en in de herfst wordt een dikke strooisel laag gevormd. Uiteindelijk verzuurt de bodem langzaam. Mogelijk neemt de plantenrijkdom hierdoor verder af, echter is er geen studie uitgevoerd die dit nader onderzoekt. Bossen waar de Amerikaanse eik domineert hebben een zeer lage diversiteit in vaatplanten, en zijn zeer homogeen (Woziwoda, Kopec, & Witkowski, 2013). De Amerikaanse eik is als problematisch beoordeeld (tabel VII.2.14). Tabel VII.2.14: Beoordeling ecologische impact Amerikaanse eik. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MR Beheer van de Amerikaanse eik De meest geschikt maatregel is om grote bomen te ringen. Het ringen kan het beste uitgevoerd worden in mei. Het ringen van grote bomen zorgt niet dat de boom direct afsterft. Het omzagen van eiken is een mogelijke oplossing, alleen lopen de boomstobben weer opnieuw uit. Deze moeten herhaaldelijk verwijderd worden. Om zaailingen te verwijderen kan oprooien een oplossing zijn. Hierbij worden planten uit de grond getrokken. Amerikaanse eik wortelt diep, maar hiervoor bestaat wel geschikt materiaal. Begrazing kan ook worden toegepast om zaailingen te verwijderen, echter wordt er dan ook schade aangericht aan inheemse soorten (Oosterbaan, Olsthoorn, & Berg, 2003). De beheersbaarheid van de Amerikaanse eik is hoog. MR MO Problematisch Pagina 122

125 VII.2.13 Cyperussoorten (Ceraceae) Samenvatting risicoanalyse cyperussoorten Er zijn in Nederland drie invasieve cyperussoorten die zich door middel van vegetatieve vermeerdering voortplanten. Hierdoor kunnen ze in gunstige omstandigheden hele gebieden overwoekeren en inheemse soorten verdrijven. De soorten vormen ook een bedreiging voor de akkerbouw. Bestrijding van de soorten is lastig omdat de plant opnieuw groeit uit overgebleven wortels of knolletjes. Knolcyperus Rood cypergras Bleek cypergras Status in Nederland: Gevestigde populatie Gevestigde populatie Gevestigde populatie Status gebied: Gevestigde populatie Niet voorkomend Gevestigde populatie Ecologische impact: Middelhoog Middelhoog Middelhoog Beheersbaarheid: Laag Laag Laag Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep C C C Algemene omschrijving van de knolcyperus (Cyperus esculentus L.) De Knolcyperus (Cyperus esculentus L.) (figuur VII.2.19) behoort tot de familie van de cyperaceae en krijgt een maximale lengte van 90 cm. Deze eenjarige plant bloeit in de periode van juli tot oktober. De bloemen van de knolcyperus zijn tweeslachtig waarbij de bloemen drie meeldraden hebben. De plant vormt zelden zaad maar als hij het doet is dit een eenzadige dopvrucht/nootje. De knolletjes die de plant vormt hebben een grote van ongeveer 1 cm. De stengels van deze cyperus soort zijn scherp driekantig met glanzende bladeren. De bladeren zijn maximaal 1 cm breed en versmallen plotseling in een grootvormige top. De plan staat op open zonnige plekken, met voedselrijke bodem en een droge tot vochtige omgeving. Hij heeft een bodem voorkeur voor zand maar kan op vele verschillende gronden staan. De plant is schaduwtolerant en kan groeien op natte en droge gronden. De oorsprong van de plant is onduidelijk maar hij is tussen 1950 en 1974 in Nederland ingeburgerd. De plant en knollen kunnen gebruikt worden voor consumptie, maken van een drankje genaamd Horchata (in zuid Europa), voor de cosmetische industrie en vroeger werden de knolletjes aangewend als medicijn (Floron verspreidingsatlas, 2018; Leewis et al., 2013). Algemene beschrijving van rood cypergras (Cyperus longus L.) Rood cypergras (figuur VII.2.20) kan een lengte van een 0,5 meter tot 1,2 meter bereiken. De plant heeft een roodbruine kleur met tweeslachtige bloemen en bloeit in de periode van juli tot oktober. De soort staat op vochtige tot natte plaatsen en kan goed tegen overstromingen. Op zonnige plekken met een basenrijke, zandige en lemige bodems die matig stikstofrijk zijn gedijt deze plant goed. Daarom komt hij vaak voor in moerassen, langs voedselrijke poelen, vijvers, sloten en rivierovers. Rood cypergras vermeerderd zich snel door middel van wortelstokken. Gedroogd geven de wortelstokken een zoete geur af waardoor deze plant word gebruikt voor parfums en vroeger ook voor meditatie. (Floron verspreidingsatlas, 2018; Nederlands Soortenregister, n.d.) Algemene beschrijving van bleek cypergras (Cyperus eragrostis Lam.) Bleek cypergras (figuur VII.2.21) staat op modderige plekken of soms tussen verhardingen waar hij een lengte tussen de 20 en 80 cm kan krijgen. Hij gedijt het beste op warme zonnige locaties waar de grond verstoord en nat is. De groeiplek staat meestal in de winter onderwater. De plant krijgt enkelzadige dopvruchten/nootjes maar in Nederland vormt hij geen zaden, de bloeitijd is van juli tot oktober. De bloemen van de plant zijn tweeslachtig, waarbij de bloeitakken zowel onvertakt al vertakt kunnen zijn. De kleine bloemen met lange schutbladeren staat parapluvormig. De kleine kafjes Pagina 123

126 die de bloemen dragen zijn bleekgroen tot strokleurig. De bladeren van het bleek cypergras zijn grasachtig en zijn in drie rijen boven elkaar ingeplant, de bladbasis heeft zwakke roodbruine strepen. De bladeren zitten aan een stompe driekantige stengel op een manier dat de plant kleine pollen vormt. Dit gras komt oorspronkelijk uit subtropische gebieden uit Amerika (Floron verspreidingsatlas, 2018; Soortenregister, n.d.-a; Verloove, n.d.). Cyperussoorten in Nederland In Nederland komt de knolcyperus voornamelijk voor in aardappel- en maisakkers en in de lelieteelt. Langs waterkanten of droogvallende rivieroevers gedijt deze plant ook goed. De eerste melding in Nederland dateert in het jaar 1975 en de soort neemt toe in gebieden met een gematigd klimaat (Floron verspreidingsatlas, 2018). Rood cypergras komt in Nederland op verscheidende plaatsen voor ten gevolgen van tuinafval en verwilderde exemplaren. Mogelijk kan er ook een aanvoer van populaties uit het buitenland zijn door middel van vogels. Oorspronkelijk komt deze soort uit Europa en is sinds 1977 onopzettelijk in Nederland geïntroduceerd door middel van tuinbouw en sierdoeleinden (Floron verspreidingsatlas, 2018). Bleek cypergras is in 1913 in Nederland geïntroduceerd door tuinbouw, sierdoeleinden en zaadcontaminatie (Floron verspreidingsatlas, 2018). Cyperussoorten in Natura 2000-geibied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Uit de verspreidingsatlas blijkt dat zowel de knolcyperus als het bleek cypergras in het Natura gebied voorkomen. Van rood cypergras zijn er nog geen waarnemingen gedaan. Maar omdat het habitat van deze soort ook voorkomt binnen het gebied, wordt wel verwacht dat deze soort er komt als er geen maatregelen worden genomen. Ecologische schade cyperussoorten De drie cyperussoorten veroorzaken allemaal verlies in biodiversiteit doordat ze zich sterk kunnen vermenigvuldigen en zo gebieden kunnen overwoekeren. Hierdoor zullen inheemse soorten worden weg geconcurreerd. De knolcyperus kan zich zeer invasief gedragen, doordat hij concurreert met verbouwde gewassen zoals aardappels en mais voor licht, water en voedselstoffen. Bovendien is deze plant zeer moeilijk te verwijderen. De groei van de plant is zo snel dat bij gunstige omstandigheden één knol in een seizoen wel 500 nieuwe knollen kunnen vormen (Rotteveel, 1993). Alle drie de soorten zijn op ecologische impact als middelhoog beoordeeld (tabel VII.2.15). Tabel VII.2.15: Beoordeling van de ecologische impact van knolcyperus, rood cypergras en bleek cypergras. Categorie Beoordeling knol cyperus Beoordeling rood cypergras Beoordeling bleek cypergras Competitie MO MO MO Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming MO MO MO Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Middelhoog Middelhoog Middelhoog Pagina 124

127 Beheer van de cyperussoorten De cyperussoorten zijn erg lastig te bestrijden. Het beste resultaat voor de akkerbouw geeft het toepassen van gewasrotatie en het land aftedekken/ beschaduwen, een toepassing van herbiciden is geeft ook een gewenst resultaat tegen de knolcyperus (Leewis et al., 2013). Om verdere verspreiding te voorkomen is het belangrijk dat besmette akkers/locaties worden gemeld en dat machines die worden gebruikt op dit land worden schoon gemaakt (Rotteveel, 1993). Voor in de natuur is afdekken en afgraven een manier om van de soort af te komen. Geconcludeerd kan worden dat de beheersbaarheid van deze soort laag is. Pagina 125

128 VII.2.14 Spiranthes cernua 'Chadds Ford' odorata (L.) Rich. Wegens gebrek aan informatie is voor deze invasieve exoot geen risicoanalyse gemaakt. De beschikbare informatie is hieronder weergegeven. Algemene beschrijving Spiranthes cernua 'Chadds Ford' odorata (L.) Rich. De exoot is een kruising tussen een geknikte schroeforchis x welriekende moeras schroef orchis. De soort komt in toenemende populatie voor in het Leenderbos gelegen in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux (Staatsbosbeheer, Persoonlijk communicatie). De welriekende moerasschroeforchis komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika. Ze zijn geïntroduceerd in Nederland door de verkoop van deze orchis of cultivars ervan. De welriekende moerasschroeforchis groeit in natte heide (Meijrink, 2015). De soort werd in 2012 ontdekt in het Soerendonkse Goor en breidde zich daarna uit. Dit zijn Amerikaanse gekweekte varianten die zeer agressief zijn. De natte heide in het Natura 2000-gebied wordt op dit moment volledig dichtgegroeid. Staatsbosbeheer is bezig met bestrijding, in 2017 zijn nog een paar duizend orchideeën uitgestoken. Staatsbosbeheer heeft de opdracht vanuit het ministerie gekregen om het te bestrijden omdat deze in een vochtige heide staat en zeer invasief is. Deze planten zitten tot wel 30 cm diep in de bodem, ze worden ongeveer 40 cm hoog en momenteel zijn er ongeveer 3000 exemplaren in het gebied (Staatsbosbeheer, Persoonlijke communicatie). Pagina 126

129 VII.3 VII.3.1 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Invasieve water- en oeverplanten Watercrassula (Crassula helmsii) Samenvatting risicoanalyse watercrassula Watercrassula komt voor in het Natura 2000-gebied en is vrij algemeen in Nederland. De plant heeft een problematische impact en valt in prioriteitsgroep D. Watercrassula vormt vooral een gevaar voor zwak gebufferde vennen omdat de exoot alle karakteristieke soorten wegconcurreert. Groeiomstandigheden moeten lang ongunstig zijn zodat de plant kan afsterven en andere soorten uit zaad terug kunnen komen. Status in Nederland Status gebied Ecologische impact Beheersbaarheid Risicobeoordeling landelijk Uit de hand lopende populatie Uit de hand lopende populatie Problematisch Laag Risicobeoordeling gebied Prioriteitsgroep D Figuur VII.3.1: Watercrassula (INBO et al., 2018). Algemene omschrijving watercrassula Watercrassula (figuur VII.3.1) is een oever- en waterplant die cm hoog kan worden. De plant heeft een ronde stengel met vlezige, tegenoverstaande bladeren van ongeveer 1 cm lang. De bloemetjes zijn wit tot licht roze en bloeien van juli tot september. De plant kan doorgroeien in de winter tenzij het vriest. Het is niet bekend of de zaden kiemkrachtig zijn (EPPO Bulletin, 2007; INBO et al., 2018). Herkomst en habitat watercrassula De watercrassula komt van oorsprong uit Australië en Nieuw-Zeeland. De watercrassula komt vooral voor bij oevers en ondiepe wateren. De plant bevindt zich vaak in matig tot zure, stikstofrijke poelen en vennen waar deze kan gaan domineren (EPPO Bulletin, 2007; INBO et al., 2018) Watercrassula in Europa Watercrassula komt voor in een groot deel van Europa en vormt sinds 1950 een groot probleem in het continent (Siebel & Valkenburg, 2015; Torensma, 2017). De exoot bereikte Europa via de handel is waterplanten. De plant werd veel verkocht als sier- en zuurstofplant voor tuinvijvers en aquaria maar wordt nu bij de 100 ergste invasieve exoten van Europa gerekend (DAISI) (Invasive Alien Species in Europe, 2008; van der loop & Nijssen, n.d.). Watercrassula in Nederland In 2000 is de watercrassula flink in aantal toegenomen en ondanks het verbod op verkoop in 2011 sinds 2013 in alle provincies te vinden (Leewis et al., 2013; Loop & Nijssen, n.d.). De soort verspreidt zich namelijk, ondanks dat nog geen zaadzetting bekend is in Nederland, snel via kleine fragmenten en overwinteringsknoppen (Siebel & Valkenburg, 2015). Watercrassula is met name aanwezig op hogere zandgronden en in het duingebied (Leewis et al., 2013). Pagina 127

130 Watercrassula in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Watercrassula komt in behoorlijke aantallen gevestigd voor in het Natura 2000-gebied, voornamelijk in De Plateaux (Waterschap de Dommel 2018, persoonlijke communicatie). Net zoals in andere natuurgebieden is watercrassula ook in het Natura 2000-gebied een toenemend probleem (Siebel & Valkenburg, 2015). Ecologische impact watercrassula Watercrassula kan in oevers en ondiepe wateren dusdanig dichte vegetaties vormen dat de biodiversiteit ernstig wordt beïnvloed. Uit onderzoek is zelfs gebleken dat bij elke tien procent toename van deze soort vijf procent van de inheemse vegetatie afneemt. Indirect heeft dit ook negatieve gevolgen voor waterfauna (Siebel & Valkenburg, 2015; Torensma, 2017). Watercrassula vormt een gevaar voor één van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, namelijk de kwaliteit van zwak gebufferde vennen (H3130). Watercrassula vormt hier een probleem omdat de karakteristieke soorten weggeconcurreerd worden (Siebel & Valkenburg, 2015).De ecologische impact van watercrassula is problematisch (tabel VII.3.1). Tabel VII.3.1: Beoordeling ecologische impact watercrassula Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MA Beheer van watercrassula Bestrijding van een dominante populatie watercrassula is erg moeilijk zonder de habitats te beschadigen (INBO et al., 2018).Methoden die normaal bij andere planten wel zouden werken zoals maaien of het gebruik van herbiciden zijn niet effectief bij de watercrassula. Zelfs nieuwe methoden zoals het afdekken met folie en het kleuren van water om fotosynthese te stoppen werken niet. Watercrassula kan namelijk uitdroging, hitte en kou overleven (Loop & Nijssen, n.d.). Het inzetten van natuurlijke vijanden is ook niet mogelijk. Oevers en vennen waar niet meer bestreden kan worden (bijvoorbeeld doordat bestrijding het habitat te ernstig beschadigd) is het toelaten van successie naar wilgenbos vaak nog de enige optie. Doordat watercrassula zich zo snel kan verspreiden via kleine plantendeeltjes, is het van belang dat verspreiding zo veel mogelijk wordt voorkomen. Zo is bekendheid bij vrijwilligers en terreinwerkers over de problemen rondom watercrassula cruciaal zodat geen besmette laarzen, netten et cetera met onbesmette vennen in aanraking komen. Ook is bekendheid belangrijk zodat terreinwerkers de soort vroeg kunnen herkennen. Zorgvuldig moeten deze planten verwijderd worden met grond en al. Groeiomstandigheden moeten lang ongunstig zijn zodat watercrassula kan afsterven en andere soorten uit zaad terug kunnen komen (EPPO Bulletin, 2007; Siebel & Valkenburg, 2015). MR MR Problematisch Pagina 128

131 VII.3.2 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Waterhyacint (Eichhornia crassipes) Samenvatting risicoanalyse waterhyacint De waterhyacint komt niet voor in het Natura 2000-gebied. De soort wordt niet binnen nu en vijf jaar gevestigd verwacht in Nederland vanwege het klimaat. De waterhyacint kan in grote aantallen een problematische, ecologische impact veroorzaken maar valt door een hoge beheersbaarheid in prioriteitsgroep B. Status in Nederland Status gebied Ecologische impact Beheersbaarheid Risicobeoordeling landelijk Wel voorkomend, niet gevestigd Niet voorkomend, niet gevestigd Problematisch Hoog Risicobeoordeling gebied Prioriteitsgroep B Figuur VII.3.2 Waterhyacint (Q-bank, n.d.) Algemene omschrijving waterhyacint Waterhyacint (figuur VII.3.2) is een drijvende zoetwaterplant met bladstelen die aan de basis zijn opgezwollen en een lengte van 6-30 cm hebben. De glimmende, ronde bladeren zijn zichtbaar boven het wateroppervlak. De bloemen hebben een lilablauwe kleur en bloeien in juni en juli. Het bovenste bloemblad heeft een gele vlek (INBO et al., 2018; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016n). Herkomst en habitat waterhyacint Waterhyacint is afkomstig uit het Amazonegebied in Zuid-Amerika. Waterhyacint gedijt in stilstaand of langzaam stromend water en is ongevoelig voor sterke peilfluctuaties. In voedselrijk, zonnig water groeit de waterhyacint het beste met een optimum temperatuur van graden Celsius (BIJ12, 2018; Comprehensive databases on regulated plant rests, n.d.; INBO et al., 2018; Leewis et al., 2013). Waterhyacint in Europa Vroeger is de waterhyacint in Europa geïmporteerd voor de handel in aquariumplanten, nu is er een importverbod van kracht gegaan. Gevestigde populaties van waterhyacint komen alleen in Spanje, Portugal en Italië voor. Sinds de plaatsing van de exoot op de Unielijst in 2016 is de kans op introductie sterk verminderd. Ook is de kans op vestiging in andere delen van Europa gering doordat de waterhyacint afsterft bij een langere periode met een temperatuur onder de 5 graden Celsius (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016n). Waterhyacint in Nederland De eerste waarneming in de Nederlandse natuur was in Het klimaat in Nederland is niet geschikt voor de waterhyacint en sterft af in de winter. Zolang Nederland nog periodes van vorst heeft zal de soort zich niet vestigen en alleen voorkomen als gevolg van introductie (Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016n). Waterhyacint in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De waterhyacint komt niet voor in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. De verwachting bestaat niet dat deze soort zich binnen nu en vijf jaar gaat vestigen. Deze verwachting komt voort uit het feit dat het Nederlandse klimaat niet geschikt is en omdat de waterhyacint vooral voorkomt in stedelijk gebied omdat de wateren daar voedselrijk zijn (Waterschap de Dommel, Persoonlijke communicatie) (Leewis et al., 2013). Pagina 129

132 Ecologische impact waterhyacint In de tropen wordt de waterhyacint beschouwd als een van de meest schadelijke invasieve waterplanten. De waterhyacint kan snel grote, drijvende vegetaties vormen. Door deze tapijten sterft de onderwatervegetatie en fauna door een gebrek aan licht en zuurstof. In stedelijk gebied kan de waterhyacint s zomers lokaal overlast veroorzaken (Comprehensive databases on regulated plant rests, n.d.; Leewis et al., 2013). Ondanks dat de waterhyacint in Nederland niet snel een probleem zal vormen zorgt de exoot wel voor een problematische ecologische impact wanneer deze gevestigd en talrijk is (tabel VII.3.2). Beheer van waterhyacint Bestrijding is zelden nodig omdat de plant niet Tabel VII.3.2: Beoordeling ecologische impact waterhyacint Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MA overwintert in Nederland. Wanneer de soort geïntroduceerd is kan deze makkelijk mechanisch worden verwijderd (Leewis et al., 2013). Omdat er momenteel geen beheer plaats hoeft te vinden, is de soort beoordeeld met een hoge beheersbaarheid. MR MR Problematisch Pagina 130

133 VII.3.3 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Grote waternavel (Hydrocotyle ranunculoides) Samenvatting risicoanalyse grote waternavel De grote waternavel komt voor in het Natura 2000-gebied en is wijdverspreid in Nederland. De plant heeft een problematische impact en valt in prioriteitsgroep D. Door de dichte matten die de oeverplant vormt worden andere inheemse soorten verdrongen. Status in Nederland Status gebied Ecologische impact Beheersbaarheid Risicobeoordeling landelijk Risicobeoordeling gebied Uit de hand lopende populatie Uit de hand lopende populatie Problematisch Laag Prioriteitsgroep D Figuur VII.3.3: Grote waternavel (Floron verspreidingsatlas, 2018). Algemene omschrijving grote waternavel De grote waternavel (figuur VII.3.3) is een tot 40 cm hoge plant. Deze waterplant heeft een kruipende of drijvende stengel met breed niervormige bladeren met onopvallende bloemen. De grote waternavel kan worden verward met de gewone waternavel (Hydrocotyle vulgaris) maar bij deze zijn de bladeren cirkelrond. Door vegetatieve vermeerdering kunnen planten grote drijftillen vormen. Een kleine stukje stengel kan, nadat deze is weggedreven, binnen een week tijd een nieuwe plantje worden (Leewis et al., 2013; Odé, n.d.; Zonderwijk, 2008). Herkomst en habitat grote waternavel De grote waternavel komt van oorsprong uit Zuid-Amerika en het zuiden van de Verenigde Staten (Michielsen). De plant groeit in moerassen, in het water en aan de waterkant van onder andere kleine kanalen en brede sloten. De vereiste zijn zoet, voedselrijk water op warme, zonnige plaatsen (BIJ12 et al, 2018). Grote waternavel in Europa De grote waternavel komt voor in Nederland, België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje, Portugal, Verenigd Koninkrijk en Ierland. De grote waternavel kan zich in een groot deel van Europa vestigen, maar waarschijnlijk niet in het noorden en oosten van Europa vanwege de strenge winters. De grote waternavel staat sinds augustus 2016 op de Unielijst (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016g). Grote waternavel in Nederland De Grote waternavel werd sinds de jaren 70 tot in de jaren 90 in tuin- en vijvercentra in Nederland verkocht. In Nederland is de soort voor het eerst in 1994 waargenomen in een watergang in Utrecht. De grote waternavel is wijdverspreid in Nederland. Grote waternavel komt ook in beperkte mate voor in Natura 2000-gebieden (Pot, 2000). Grote waternavel in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De grote waternavel komt voor in het gebied maar zelden in de Dommel doordat er een goede stroming en fluctuatie is (Waterschap de Dommel, Persoonlijke communicatie). Pagina 131

134 Ecologische impact grote waternavel De grote waternavel wortelt in de oever en kan het hele wateroppervlak gaan bedekken door snel dichte, drijvende vegetaties te vormen. Hierdoor worden alle inheemse planten verdreven en daarbovenop leiden de dichte matten tot een grote daling in de hoeveelheid licht en zuurstof in het water. Voor inheemse waterfauna is dit heel schadelijk (Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016g). Om die redenen is de ecologische impact van grote waternavel als problematisch beoordeeld (tabel VII.3.3). Beheer van grote waternavel Om verspreiding van de grote waternavel tegen te gaan moeten machines altijd gecontroleerd worden op resten voordat deze naar het volgende gebied gaat. In kleine watergangen kunnen de planten er worden uitgetrokken maar dit is arbeidsintensief en het is essentieel dat het wortelstelsel verwijderd wordt (Leewis et al., 2013). Tabel VII.3.3: Beoordeling ecologische impact grote waternavel. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MA MA MR Problematisch Pagina 132

135 VII.3.4 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Waterteunisbloemen (Ludwigia grandiflora en Ludwigia peploides) Samenvatting risicoanalyse waterteunisbloemen De waterteunisbloem en de kleine waterteunisbloem kunnen zich na introductie in voedselrijke wateren explosief vermeerderen. Hierdoor worden inheemse waterplanten verdrongen. Ook zorgen beide soorten voor een drastische afname van het zuurstofgehalte in het water, waardoor macrofauna, vissen en amfibieën afnemen. Een effectieve maatregel is het verwijderen van de planten met de hand. Dit is arbeidsintensief, maar op termijn succesvol. In het Natura 2000-gebied komen beide soorten niet voor, en worden binnen vijf jaar ook niet verwacht. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Gevestigd populatie Niet voorkomend Problematisch Hoog Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep Geen risico B Algemene beschrijving waterteunisbloemen De waterteunisbloem (Ludwigia grandiflora) (figuur VII.3.4) en de kleine waterteunisbloem (Ludwigia peploides) (figuur VII.3.5) behoren beiden tot de teunisbloemfamilie (Onagraceae). Beide soorten vormen gele bloemen. De plant komt 0,1 tot 0,4 m boven het wateroppervlak uit, waarbij stengels van drie meter lang gevormd kunnen worden. Een kenmerkend verschil tussen beide is dat de kleine waterteunisbloem kleinere kroonbladeren (7-17 mm) heeft dan de waterteunisbloem (15-25 mm). Het blad van de bloeiende takken is van de kleine waterbloem tussen de 3 en 6 cm groot, terwijl deze bij de waterteunisbloem 6 tot 12 cm groot zijn. Deze zijn ook langs de bladsteel aflopend. Van de waterteunisbloem zijn de steunbladeren driehoekig, dun en plat, terwijl deze bij de kleine variant rond, ovaal en opgezwollen zijn (Leewis et al., 2013). Beide waterteunissoorten hebben wortels waarmee ze zich in de bodem kunnen verankeren en wortels waarmee ze zuurstof kunnen opnemen (Jansen, 2015). Een groot verschil is dat de kleine waterteunisbloem zichzelf kan bestuiven. De waterteunisbloem kan dit niet (Leewis et al., 2013). Beide soorten kunnen zichzelf vegetatief vermeerderen, waarbij afgebroken stengels uit kunnen groeien tot nieuwe planten. Figuur VII.3.4: Waterteunisbloem (Beheer Commissie Wateren Almere, n.d.). Figuur VII.3.5: Kleine waterteunisbloem (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016i) Pagina 133

136 Herkomst en habitat van de waterteunisbloemen Beide soorten worden als inheems gezien in Zuid-Afrika. Beide soorten groeien in moerassen, voornamelijk op en nabij de oevers. Beide soorten groeien in zoet, voedselrijk, stromend of stilstaand water. De soort wordt voornamelijk aangetroffen in beken, sloten, kanalen en vaarten. De soort wordt niet aangetroffen in wateren dieper dan 3 m (Beringen & Valkenburg, 2014). Waterteunisbloemen in Europa en Nederland Beide soorten zijn naar Europa gehaald als vijverplant. De waterteunisbloem was al in de 19 de eeuw in Europa aanwezig. Ook in Nederland werd de soort veel verkocht in tuincentra. De eerste verwilderde exemplaren van de waterteunisbloemen zijn in het jaar 2000 waargenomen. De kleine waterteunisbloem is in 2006 voor het eerst gesignaleerd in Lelystad, Flevoland. Planten zijn waarschijnlijk in natuurlijke wateren terechtgekomen door het weggooien van overbodige planten. Vanaf 2010 mochten beide soorten volgens het convenant waterplanten in Nederland niet meer worden verkocht. Beide planten zijn in 2016 op de Unielijst geplaatst. De waterteunisbloem wordt in Nederland als gevestigd beschouwd en komt verspreid over het land voor (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016o). De kleine waterteunisbloem zeer beperkt voor in Nederland (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016i). Waterteunisbloemen in Natura 2000-gebied het Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De waterteunisbloem blijkt een probleem vormen in de beneden-dommel. Dit deel is benedenstrooms. Op basis van kaartmateriaal, evenals persoonlijke communicatie, wordt de waterteunisbloem daarom niet binnen vijf jaar verwacht (BIJ12 et al., 2018a). De kleine waterteunisbloem bevindt zich maar op een paar plaatsen in Nederland (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016i), en wordt daarom ook niet binnen vijf jaar in het gebied verwacht. Ecologische impact waterteunisbloemen Ecologische impact ontstaat doordat de beide soorten zich explosief kunnen vermeerderen. De kleine waterteunisbloem kan tot 50 gram biomassa per vierkante meter per dag vastleggen (Rejmánková, 1992). Er ontstaan dichte matten in een zeer korte tijd, waarbij inheemse waterplanten worden verdrongen. Voor respiratie halen beide soorten zeer veel zuurstof op uit het water, maar laten het geproduceerde zuurstof tijdens de fotosynthese los in de atmosfeer. Hierdoor daalt de zuurstofrijkheid in stilstaande wateren drastisch. Dit heeft een negatieve invloed op vissen, amfibieën en macrofauna (Beringen & Valkenburg, 2014). De aanwezigheid van de waterteunisbloem in grote aantallen leidt tot een significante afname van inheemse waterplanten en macrofauna (Stiers, Crohain, Josens, & Triest, 2011). De dichte matten vormen daarnaast ook een versperring van watergangen (Beringen & Valkenburg, 2014). Beide soorten kunnen geslachtelijk met elkaar voortplanten, waardoor waterteunisbloemen ook zaden kunnen produceren als hier alleen een eenslachtige plant van aan- Tabel VII.3.4: Beoordeling ecologische impact waterteunisbloem en de kleine waterteunisbloem. Categorie Beoordeling waterteunisbloem Beoordeling kleine waterteunisbloem Competitie MR MR Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming MO MO Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact MR MR Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Problematisch Problematisch Pagina 134

137 wezig is (Ruaux, Greulich, Haury, & Berton, 2009). Samenvattend wordt de ecologische impact van beide soorten beoordeeld als problematisch (tabel VII.3.4). Beheer van de waterteunisbloemen Ter bestrijding van beide waterteunisbloemen worden mechanische maatregelen het meeste toegepast. Hierbij worden planten uit het water verwijderd en wordt de oever afgegraven. Ook het handmatig verwijderen van planten is een goede optie. Het handmatig verwijderen werkt het best wanneer overwinterde delen van de planten beginnen uit te lopen. Met de hand kunnen de stengels gevolgd worden, waarbij de planten in een geheel verwijderd kunnen worden. Soms moeten wortels worden uitgegraven. Het is van belang dat de planten niet versnipperen tijdens het verwijderen. De locaties moeten twee tot zes weken na bestrijding opnieuw worden gecontroleerd. Dit moet plaatsvinden totdat er geen planten meer aanwezig zijn (Brugmans, Reenen, & Samuels, 2015). Gezien nieuwe planten kunnen opkomen uit achtergebleven plantenresten is de soort moeilijk te bestrijden en is het werk arbeidsintensief. Echter kunnen met deze maatregelen wel beide teunisbloemen bestreden worden. Geconcludeerd kan worden dat de beheersbaarheid van beide soorten hoog is. Pagina 135

138 VII.3.5 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Verspreidbladige waterpest (Lagarosiphon major) Samenvatting risicoanalyse verspreidbladige waterpest De verspreidbladige waterpest komt oorspronkelijk uit Afrika waar hij via de handel in vijverplanten is geïntroduceerd in Europa en Nederland. De soort lijkt veel op andere soorten waterpest maar is goed te onderscheiden doordat deze soort zijn bladeren niet in een krans heeft staan. De soort kan veel ecologische schade aanrichten doordat hij de ph van het water verhoogd. Tegenwoordig is er een verbod op de handel van deze soort en moet hij verwijderd worden uit de natuur. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Gevestigde populatie Niet voorkomend Problematisch Hoog Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep B Figuur VII.3.6: Verspreidbladige waterpest. Aangepast uit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016m). Algemenen beschrijving van de verspreidbladige waterpest De verspreidbladige (figuur VII.3.6) waterpest wortelt in de bodem onder water. De breekbare stengels groeien naar het wateroppervlak waarnaar ze parallel aan het wateroppervlak vertakken. De lengte kan variëren van enkele decimeters tot meters. De bladeren staan verspreid en zijn lijnvormig met een lengte van 5 tot 20 mm (INBO et al., 2018). In Nederland komt alleen de vrouwelijke variant van de soort voor. De bloeitijd is van juli tot de herfst maar buiten zijn oorspronkelijke verspreidingsgebied plant deze soort zich alleen vegetatief voor. De beste manier op de verspreidbladige waterpest te onderscheiden van de smalle waterpest, brede waterpest en de Egeria is door te kijken naar de bladeren. Bij verspreidbladige waterpest staan de bladeren niet in een krans maar verspreid over de stengel terwijl bij de andere soorten de bladeren wel in een krans staan (BIJ12 et al., 2018a). Herkomst en habitat Oorspronkelijk komt de verspreidbladige waterpest uit Afrika. De soort heeft een voorkeur voor stilstaande tot langzaam stromende, heldere wateren. Het water kan zowel voedselrijk als voedselarm zijn met een voorkeur voor zonnige locaties. Het liefst staat de plant op een zand of slibbodem met een diepte van drie meter, de maximale diepte gaat tot 6 meter (Valkenburg, 2011). Dit kunnen vijvers, sloten, beken en kanalen zijn (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016m). Verspreidbladige waterpest in Europa Verspreidbladige waterpest is in Europa geïntroduceerd door middel van handel in waterplanten voor aquarium en vijvers. Vanuit hier zijn de planten in de natuur terecht gekomen doordat overtollige planten door mensen zijn weggegooid in openbare wateren. De soort heeft zich al in elf lidstaten van de Europese unie gevestigd. Naar verwachting zullen dit er meer worden. Doordat de planten makkelijk afbreken zijn en kunnen vanuit de stekjes weer volledige planten hergroeien. Hierdoor kan er onopzettelijke verspreiding plaats vinden door bijvoorbeeld vaartuigen (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016m). Verspreidbladige waterpest in Nederland Ook in Nederland is de soort door middel van handel in waterplanten geïntroduceerd en door lozing van overtollige planten in de natuur terecht gekomen. In Nederland is de verspreidbladige waterpest voor het eerst in de natuur waargenomen in 2003 in Soest en in 2005 in de buurt van Drenthe. Daar- Pagina 136

139 na is de soort verspreid door het land waargenomen, vooral in stedelijk gebied (BIJ12 et al., 2018a; Soortenregister, n.d.-b). Verspreidbladige waterpest in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De verspreidbladige waterpest is nog niet in het Natura 2000-gebied waargenomen. De soort is wel al aangetroffen in de buurt van Eindhoven, verdere verspreiding van uit deze populatie val voornamelijk stoom afwaarts gebeuren. Kans op vestiging is wel aanwezig in het gebied omdat de soort ook binnen het gebied uitgezet kan worden zowel bewust als on bewust (BIJ12 et al., 2018a). Ecologische schade verspreidbladige waterpest Verspreidbladige waterpest kan in gebieden met milde winters (zoals in Nederland) grote nadelige gevolgen hebben voor inheemse planten en dieren. De soort neemt koolstof op in de vorm van bicarbonaat, waardoor kleine afgesloten wateren heel base worden en de ph kan oplopen tot boven de tien. Hierdoor zal er geen CO 2 meer in het water aanwezig zijn waar de verspreidbladige waterpest goed tegen kan maar inheemse soorten niet. Inheemse planten en dieren zullen sterven wanneer het water voor langere periode een te hoge ph heeft. Ook kan de plant de scheepsvaart en recreatief gebruik van het water belemmeren omdat bij sterke groei de watergangen verstopt kunnen raken (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016m). De ecologische impact is met problematisch beoordeeld (tabel VII.3.5). Tabel VII.3.5: Beoordeling ecologische impact verspreidbladige waterpest Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MI Beheer van de verspreidbladige waterpest Omdat de soort op de Unielijst staat is het verplicht om maatregelen uit te voeren tegen de verspreidbladige waterpest. Hierdoor is ook verboden om deze plant nog te verhandelen. Hierdoor zal verdere verspreiding door nieuw lozingen van mensen verminderd worden. Nog is het belangrijk om duidelijk te maken bij de maatschappij wat de gevolgen zijn van lozingen in de natuur van tuin/vijver afval. Een bestrijdingsmaatregel tegen verspreidbladige waterpest is om de soort te verwijderen uit besmette wateren. Dit kan zowel mechanisch bij grote populaties als handmatig bij kleine populaties gebeuren. Belangrijk is dat fragmentatie wordt tegengehouden om verdere verspreiding en hergroei te voorkomen (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016m). Het droog leggen van de wateren waarin verspreidbladige waterpest zich bevindt is de beste maatregel dit zorgt er voor dat de plant uitdroogt of in de winter doodvriest (INBO et al., 2018). De beheersbaarheid van de verspreidbladige waterpest is hoog. MA MA Problematisch Pagina 137

140 VII.3.6 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Ongelijkbladig vederkruid (Myriophyllum hterophyllum) Samenvatting risicoanalyse ongelijkbladig vederkruid Ongelijkbladig vederkruid is een soort waarbij de bladeren boven water verschillen met de bladeren onderwater. Deze soort komt in Nederland echter maar zelden tot bloei en boven het wateroppervlak. Hierdoor is deze soort makkelijk te verwarren met inheemse vederkruid soorten en wordt dit ook vaak gedaan. Ongelijkbladig vederkruid kan grote massa s vormen waardoor inheemse soorten worden weg geconcurreerd. Het zorgvuldig verwijderen van de soort is noodzakelijk om verdere verspreiding te voorkomen. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Gevestigde populatie Gevestigde populatie Middelhoog Laag Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep C Figuur VII.3.7: Ongelijkbladig vederkruid. Aangepast uit (Nederlandse Voedselen Warenautoriteit, 2017c). Algemenen omschrijving van ongelijkbladig vederkruid Ongelijkbladig vederkruid (figuur VII.3.7) is een ondergedoken waterplant waarvan alleen de bloeiwijze boven water komt. De bladeren zijn boven water glanzend getand en erg verschillend onderwater. Onderwater lijken de stengels enigszins op vossenstaarten doordat de veervormige bladeren in kransen dicht op elkaar staan. De soort kan makkelijk verward worden met andere vederkruiden. De beste manier om deze soort hiervan te onderscheiden is aan de getande en ongedeelde bladeren boven water en de zeer dichte spruiten onderwater (Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017c). Herkomst en habitat ongelijkbladig vederkruid Deze waterplant heeft een habitat voorkeur voor voedselrijke, langzaam stromende tot stilstaande wateren. De soort gedijt goed in rivieren, moerassen en meren. Op gebieden die tijdelijk kunnen droogvallen en modderige oevers ontwikkelt een landvorm van de plant met geveerd blad. In de winter blijft de plant aanwezig onder het wateroppervlak. Dit vederkruid komt oorspronkelijk het zuidoosten van Noord-Amerika en is ondertussen door heel Noord-Amerika te vinden (INBO et al., 2018; Leewis et al., 2013). Ongelijkbladig vederkruid in Europa Ongelijkbladig vederkruid is in Europa geïntroduceerd door de handel in waterplanten. De soort is per ongeluk ingevoerd omdat hij verward werd met een andere vederkruid soort. In Europa zijn al acht lidstaten waar ongelijkbladig verkruid zich heeft gevestigd (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017c). Ongelijkbladig vederkruid in Nederland In 2004 is de eerste melding in Nederland gemaakt van ongelijkbladig vederkruid. De soort komt verspreid in Nederland voor in met name in stedelijk gebied en op zandgronden (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017c). De soort is ook in Nederland via de handel in waterplanten in het land gekomen en was erg populair als snelgroeiende zuurstofplant. Door de lozing van overtollige vijverplanten is deze soort in de natuur terecht gekomen en via de verbonden watersystemen is de soort snel verspreid door Nederland. Pagina 138

141 Ongelijkbladig vederkruid in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Ongelijk bladig vederkruid komt voor in het Natura 2000-gebied, echter zit deze soort voornamelijk in de rivieren en blijft daardoor ondergedoken. Hierdoor is deze soort moeilijk te herkennen en wordt snel verward met andere vederkruid soorten. Waarschijnlijk komt er meer ongelijkwaardig vederkruid in het gebied voor dan nu bekend is (Floron, 2018). Ecologische schade ongelijkbladig vederkruid De soort kan dichte vegetaties vormen waardoor inheemse planten verdrongen worden en de doorstroming van het water belemmerd wordt. Dit vormt een probleem voor het recreatie gebruik en pleziervaart van deze wateren (Nederlandse Voedselen Warenautoriteit, 2017c). Vooral in stedelijk gebied komt deze soort veel voor. Hier kan de exoot grote problematiek veroorzaken. Ook inheemse vissoorten zullen worden verdrongen door deze invasieve exoot. Omdat de soort in de winter groen blijft heeft deze soort in de winter een voorsprong. Na het afsterven van de planten zal de voedselrijkdom van het water toenemen en het zuurstofgehalte zal dalen. Ondanks dat deze soort zich nog niet lang geleden heeft gevestigd in Nederland neemt de soort snel toe door de verspreiding van stengelfragmenten. Omdat de soort zelden tot bloei komt is hij lastig te herkennen en wordt vaak aangezien als een andere niet invasieve soort (INBO et al., 2018; Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017c). De ecologische impact van is middelhoog (tabel VII.3.6). Tabel VII.3.6: Beoordeling ecologische impact ongelijkbladig vederkruid. Categorie Beoordeling Competitie MO Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming MO Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact MO Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Middelhoog Beheer Ongelijkbladig vederkruid staat op de Unielijst waardoor het beheer van deze invasieve soort verplicht is. Bij ongelijkbladig vederkruid is het belangrijk dat de planten volledig worden verwijderd uit wateren en dat er geen stukken van de plant verder drijven of achterblijven. Het is ook heel belangrijk dat de wortelstokken van de plant volledig worden verwijderd om te voorkomen dat de plant weer opnieuw zal groeien. Na het verwijderen van de soort moeten nacontroles plaatsvinden en nieuwen planten moeten weer verwijdert worden (Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017c). Bij een lage besmetting heeft de voorkeur om de soort met de hand te verwijderen omdat dit preciezer is dan machinaal en er geen fragmentatie mag plaats vinden (INBO et al., 2018). Ook is er een verbod op de verkoop van deze soort zodat er geen nieuwe lozing zal ontstaan. De beheersbaarheid is als laag beoordeeld. Pagina 139

142 VII.3.7 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Parelvederkruid (Myriophyllum aquaticum) Samenvatting risicoanalyse parelvederkruid Parelvederkruid is een waterplant die wortelt op de overgang van water naar land. De soort kan in voedselrijke ondiepe poelen dikken matten vormen waardoor inheemse flora en fauna van het water verdreven worden. de soort komt al wijd verspreid voor in Europa en Nederland en staat daardoor ook op de Unielijst. De beste beheersmaatregel voor parelvederkruid is het verwijderen van de soort uit besmetten wateren. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep Gevestigd Gevestigd Middelhoog Laag C Figuur VII.3.8: Parelvederkruid. Aangepast uit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016k) Algemenen omschrijving van parelvederkruid De bladeren zijn veervormig en staan in een krans (figuur VII.3.8). De bladeren bovenwater hebben een blauw waslaagje en onderwater zijn de bladeren wijd uitstaand. De stengels van de parelvederkruid is boven water groen en onderwater rood. De plant groeit zo snel mogelijk naar het oppervlak van het water waar hij 50 cm boven het wateroppervlak kan groeien. Tot tegenstelling met andere vederkruiden heeft de parelvederkruid vaak 6 bladeren in één krans waarbij andere vederkruiden er vaak 4/5 hebben. De vermeerdering van de plant gebeurt parallel aan het wateroppervlak. Op de oude stengels groeien nieuwe rechtopstaande zijtakken waardoor ze geleidelijk onderwater komen en hun blad verliezen. In de winter functioneren de oude stengels als wortels waaruit in de lente nieuwe stengels ontstaan (INBO et al., 2018; Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016k). Herkomst en habitat parelvederkruid Parelvederkruid is een waterplant met een voorkeur heeft om op de overgang van land naar water te wortelen maar gedijt ook goed in ondiepe wateren. De habitat voorkeur van deze plant zijn voedselrijke wateren die nauwelijks tot niet stromen. Parelvederkruid komt oorspronkelijk uit Zuid-Amerika (Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016k). Parelvederkruid in Europa Parelvederkruid komt al verspreid voor door heel Europa. De soort is waargenomen in tien landen binnen Europa en wordt verwacht om in nog meer lidstaten te vestigen (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016k). Parelvederkruid in Nederland Parelvederkruid is in 1990 voor het eerst in Nederland gemeld. Ondertussen is deze soort al wijdverspreid door heel het land te vinden. De waterplant is naar Nederland gebracht via de handel, de planten waren vanwege de sierwaarde erg geliefd in vijvers en aquarium. Deze soort is in de natuur terecht gekomen door het lozen van overtollige waterplanten (Floron verspreidingsatlas, 2018; Leewis et al., 2013). Pagina 140

143 Parelvederkruid in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Het is bekend bij beheerders dat parelvederkruid aanwezig is in het Natura 2000-gebied. Zo komt de soort op verschillende locaties voor in het Dommel dal en waarschijnlijk dus ook in de Dommel zelf. (J. Van Kessel, 2012) Ecologische schade van parelvederkruid Parelvederkruid kan zich zo sterk vermeerderen dat het dicht vegetaties vormt wat een tapijt op het water is. Dit heeft negatieve gevolgen voor de doorstroming van het water en de scheepsvaart. Andere watervegetatie zal afsteven door een tekort aan licht en zo worden weggeconcurreerd. Ook zal er een sterfte in de vispopulatie zijn door een afnamen van de zuurstofgehalte van het water. De verspreiding van het parelvederkruid is door heel Nederland met een vergroot aantal in stedelijk gebied. Na een periode met strenge vorst kan een populatie sterk verminderd worden, maar dit kan na een goede zomer weer volledig aangroeien (INBO et al., 2018; Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016k). Samenvattend is de ecologische impact middelhoog (tabel VII.3.7). Tabel VII.3.7: Beoordeling ecologische impact parelvederkruid. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MO Beheer van parelvederkruid Omdat de parelvederkruid op de unielijst staan is het verplicht deze soort te beheren. Het gebruikelijkste beheer voor de parelvederkruid is om de soort uit besmetten water te verwijderen. hierbij is het belangrijk dat de soort volledig wordt verwijdert en de wortelstelsel mee wordt verwijderd. Ook is er een verbod om de soort te verkopen om verdere verspreiding door vijverafval te voorkomen (INBO et al., 2018; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016k). De beheersbaarheid van parelvederkruis is als laag geclassificeerd. MO MO Middelhoog Pagina 141

144 VII.3.8 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Grote vlotvaren (Salvinia molesta) Samenvatting risicoanalyse grote vlotvaren de grote vlotvaren is een sierlijke drijfplant die veel verkocht wordt als vijverplant. Door de snelle groei van deze planten wordt al snel overtollige planten in openbare wateren gedumpt. Hier vormt deze soort dikke matten dat veel nadelige gevolgen heeft voor het leven onderwater. Doordat de soort niet tegen strenge winters kan is beheer van de soort vaak niet nodig. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Wel voorkomend, niet gevestigd Niet voorkomend Problematisch Hoog Risicobeoordeling gebied: Figuur VII.3.9: Grote vlotvaren. Prioriteitsgroep B Aangepast uit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, Algemenen omschrijving van de grote vlotvaren 2016b). De grote vlotvaren (figuur VII.3.9) is een drijvende waterplant die een grote van 4 tot 35 cm kunnen krijgen. De grootte van de bladeren is afhankelijk van de temperatuur en de voedselrijkdom. De verspreidde bladeren zijn lang gerekt, rond en duidelijk behaard. De plant vormt geen bloemen maar plant zich voort door middel van sporen. De soort kan worden verward met de Europese kleine vlotvaren (Salvinia natans). De soort is te herkennen doordat de volwassen grote vlotvaren samengevouwen bladeren heeft en de haren aan het uiteinde vergroeid zijn. De kleine vlotvaren heeft gespreide bladeren en geen volgroeide haren (Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016b). Herkomst en habitat De grote vlotvaren heeft een optimale ph tussen de 6 en 8 en een optimale temperatuur van 20 tot 30 o C. Onder deze omstandigheden kan deze plant in korte tijd stilstaande voedselrijke wateren volledig bedekken, maar kan koude winters niet overleven. Oorspronkelijk komt deze soort uit het zuidoosten van Brazilië en Argentinië. Tegenwoordig komt de soort in bijna alle gebieden met een tropisch klimaat voor (Floron, 2018; Mitch, 2017). Grote vlotvaren in Nederland In Nederland is de soort voor het eerst gemeld in 1911 nadat hij is ingevoerd in de handel van waterplanten voor de sierwaarde. De soort is in de natuur terecht gekomen door lozing van overbodige planten. In de zomermaanden gedijt de soort in stedelijke gebieden goed. Omdat de soort in de winter afsterft, komt deze soort voor uit steeds nieuwe lozingen van vijverafval door mensen (Floron verspreidingsatlas, 2018; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016b). Grote vlotvaren in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De grote vlotvaren is ooit wel waargenomen in het Natura 2000-gebied, maar omdat deze soort niet tegen vorst kan is deze na een strenge winter verdwenen. De kans dat de soort weer opnieuw wordt uitgezet is aanwezig, maar deze kans is klein omdat er nabij het Natura 2000-gebied geen steden liggen. Pagina 142

145 Ecologische schade van de grote vlotvaren Met een warm klimaat en voedselrijk water kan deze soort in korte tijd een grote drijvende massa vormen. Dit heeft een veel nadelige gevolgen voor de scheepsvaart en de visvangst. Onderwatervegetatie zal afsterven door een tekort aan zonlicht en door een gebrek aan zuurstof zullen ook vissen sterven. Ook zal er veel waterverlies ontstaan door verdamping door de planten. De grote vlotvaren veroorzaakt dus veel ecologische, economische en sociale problematiek. Wateren met een tapijt van grote vlotvaren is een goede broedplek voor malariamuggen (Leewis et al., 2013; Mitch, 2017; Nederlandse Voedselen Warenautoriteit, 2016b). De ecologische impact is als problematisch gekenmerkt (tabel VII.3.8). Tabel VII.3.8: Beoordeling ecologische impact grote vlotvaren Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MA Beheer van de vlotvaren Omdat de soort niet winterhard is en Nederland regelmatig periodes van vorst kent overleeft de soort de winter niet. Het voorkomen van de soort komt doordat het herhaalde introducties plaats vindt. Mechanisch beheer is de beste oplossing voor het verwijderen van de drijvende planten als het te massaal toe neemt in korte tijd of na een zachte winter(leewis et al., 2013). De soort mag nog steeds verkocht worden maar er moet een waarschuwing op het etiket staat. Toch is het noodzakelijk dat het duidelijker moet worden dat deze soorten bij overtal in de vijver in de container moeten worden gegooid en niet in de natuur worden uitgezet (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016b). Geconcludeerd kan worden dat de beheersbaarheid van deze soort hoog is. MR MR Problematisch Pagina 143

146 VII.3.9 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Alligatorkruid (Alternanthera philoxeroides) Samenvatting risicoanalyse alligatorkruid Alligatorkruid komt nauwelijks voor in Europa en komt niet voor in Nederland. De verwachting bestaat niet dat deze binnen nu en vijf jaar in Nederland vestigt. In ondiepe wateren kan alligatorkruid dichte matten vormen die de inheemse flora en fauna ernstig benadelen. Om die reden heeft de soort een problematische ecologische impact. Status in Nederland Status gebied Ecologische impact Beheersbaarheid Risicobeoordeling landelijk Risicobeoordeling gebied Niet voorkomend Niet voorkomend Problematisch Hoog Geen risico Geen risico Prioriteitsgroep B Algemene omschrijving alligatorkruid Figuur VII.3.10: Alligatorkruid (Q-bank, n.d.) Alligatorkruid (figuur VII.3.10) is een meerjarige oeveren waterplant. De plant steekt tot wel 40 cm boven het wateroppervlakte uit. De bladeren zijn donkergroen en tegenoverstaand, de bloemen zijn wit en bolvormig. De plant vermeerdert zich doordat kleine plantendelen zoals stengelknopen kunnen uitgroeien tot nieuwe planten. In Europa wordt nauwelijks kiemkrachtig zaad geproduceerd (EPPO Bulletin, 2016; INBO et al., 2018). Herkomst en habitat alligatorkruid Alligatorkruid komt van oorsprong uit Zuid-Amerika. De plant groeit op het vasteland maar ook als drijvende plant in water en oevers. Vooral in ondiepe wateren, moerassen en natte bossen kan alligatorkruid snel grote oppervlaktes bedekken. De exoot gedijt in zowel voedselrijke als voedselarme omstandigheden en kan perioden van droogte overleven (EPPO Bulletin, 2016; INBO et al., 2018; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017a). Alligatorkruid in Europa Italië en Frankrijk zijn de enige landen van Europa waar alligatorkruid zich heeft gevestigd. In Frankrijk werd de soort voor het eerst waargenomen in 1971, vermoedelijk geïmporteerd als aquariumplant. De verwachting bestaat dat alligatorkruid zich ook kan gaan vestigen in Griekenland, Portugal en Spanje. Waarschijnlijk komt alligatorkruid in Europa doordat deze onopzettelijk mee reist met producten zoals potplanten. Alligatorkruid staat sinds augustus 2017 op de Unielijst van invasieve exoten (EPPO Bulletin, 2016; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017a). Alligatorkruid in Nederland Alligatorkruid komt niet voor in Nederland. Het klimaat in Nederland is te koud voor de soort om zich te vestigen. Het is niet onmogelijk dat het alligatorkruid door klimaatverandering in Nederland terecht zal komen. Dit wordt niet binnen nu en vijf jaar verwacht (EPPO Bulletin, 2016; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017a) Alligatorkruid in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Zoals hierboven is vermeld wordt het alligatorkruid binnen nu en vijf jaar niet gevestigd verwacht in Nederland en dus ook niet in het Natura 2000-gebied. Pagina 144

147 Ecologische impact alligatorkruid De groeisnelheid van alligatorkruid is hoog. Vooral in langzaam stromende wateren kan de exoot dichte matten vormen. Door een gebrek aan licht daalt het zuurstofgehalte in het water. Dat resulteert in een flinke achteruitgang van de inheemse flora en fauna (INBO et al., 2018; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017a). Om die reden is de ecologische impact van alligatorkruid beoordeeld als problematisch (tabel VII.3.9). Beheer van alligatorkruid De bestrijding van alligatorkruid is in Nederland niet nodig. De soort komt nog niet voor in Nederland. Bij aanwezigheid dient de soort direct te worden aangepakt door de plant mechanisch te verwijderen. Het is hierbij belangrijk dat de wortelstokken ook worden meegenomen (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017a). De beheersbaarheid van het alligatorkruid wordt beoordeeld als hoog. Tabel VII.3.9: Beoordeling ecologische impact alligatorkruid Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MA MR MR Problematisch Pagina 145

148 VII.3.10 Grote kroosvaren (Azolla filiculoides Lam.) Samenvatting risicoanalyse grote kroosvaren De grote kroosvaren is een eenjarige drijvende waterplant die in voedselrijke wateren dikken matten kan vormen. De groen plant krijg door stres een rode kleur, dit gebeurt vaak in de herfst. Door de dikken matten die deze soort op het vormt is leven hieronder al snel niet meer mogelijk door een gebrek aan zonlicht en zuurstof. Grote kroosvaren sterft elke winter af waardoor stikstofconcentraties in het water toenemen. Het weg scheppen van de soort is echter een tijdelijke oplossing omdat de soort weer snel zal groeien uit achter gebleven planten. Doordat de soort nog steeds te koop is worden er elk jaar weer nieuw planten uitgezet als lozing van overtollige vijverplanten. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep Uit de hand lopende populatie Gevestigd, maar in kleine aantallen Problematisch Laag D Figuur VII.3.11: Grote kroosvaren. Aangepast uit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016a) Algemene omschrijving van de grote kroosvaren De grote kroosvaren (figuur VII.3.11) is een eenjarig drijvende waterplant met een doorsneden van vijf cm en een geschubd uiterlijk. De drijvende waterplant heeft een groenen kleur maar deze kleur verandert in rood op het moment dat de plant stres ondervind (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016a). Een voorbeeld van een stress factor is de koude temperatuur in de herfst. In de herfst vormt de kroosvaten rode matten op het water (Floron, 2018). De vertakte horizontale stengels dragen bladeren die boven het water uitsteken. De grote kroosvaren vertoond veel gelijkenis met de kleine kroosvaren (Azolla cristata). De kleine kroosvaren heeft een doorsnede van anderhalve centimeter maar is al sinds 1920 niet meer in Nederland aangetroffen. Herkomst en habitat grote kroosvaren De grote kroosvaren heeft een voorkeur voor zonnige, stilstaande, voedselrijke wateren met een neutrale ph. De wateren zijn vaak ondiep en hebben een klei of laagveen bodem. De soort komt voornamelijk voor op zoet water maar kan ook tegen zwak brak water. De soort komt voornamelijk voor in sloten en kanalen waar hij goed profiteert van waterverontreiniging. De grote kroosvaren komt oorspronkelijk uit Amerika in gebieden met een warm klimaat. Tegenwoordig komt de soort wijdverspreid voor over heel de wereld (Floron verspreidingsatlas, 2018; Hussner, 2010). Grote kroosvaren in Nederland De soort is in Nederland vrij algemeen is het westen en midden van het land, voornamelijk nabij rivieren. Aan de Duitse en Belgische grens is deze soort een stuk zeldzamer (Floron, 2018). de soort wordt nog steeds in Nederland verkocht als vijverplant. Door handel is deze soort ook geïntroduceerd in Nederland en andere landen (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016a). De grote kroosvaren wordt voornamelijk geïntroduceerd door uitzet van overtollige planten. Grote kroosvaren in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De grote kroosvaren komt voor in het Natura 2000-gebied, dit is bekend bij de beheerder van de besmette wateren. Omdat de soort in dit deel van het land vrij zeldzaam is moet verdere verspreiding van de soort voorkomen worden. De verspreiding van de soort zal ook gemakkelijk gaan doordat Pagina 146

149 er maar een klein deel van de plant nodig is om daarna uit te groeien tot matten. Vogels kunnen al deze soort al makkelijk verspreiden doordat de tussen de veren kan blijven zitten (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016a). Ecologische schade Doordat de grote kroosvaren snel vegetatief kan vermeerderen en zo dichte matten kan vormen krijgt het leven onder deze matten geen zonlicht meer. Doordat de grote vlotvaren veel zuurstof verbruik, en het geproduceerde zuurstof loslaat in de atmosfeer ontstaat er een zuurstofgebrek in het water. Hierdoor zal de flora en fauna in de wateren snel sterven. De stuwen zullen verstopt raken door deze platensoort waardoor doorstroming en recreatieve functies van het water worden verhindert. Op het moment dat de matten van deze plant in de winter afsterft komt er veel stikstof vrij in het water (Valkenburg, 2011). Tussen de schubben van de grote kroosvaren zit blauwalg die stikstof uit de lucht beschikbaar maken voor de grote kroosvaren (Hussner, 2010; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016a). Samenvattend wordt de ecologische impact beoordeeld als problematisch (tabel VII.3.10). Tabel VII.3.10: Beoordeling ecologische impact grote kroosvaren. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MA Problematisch Beheer De bestrijdingsmethode van de grote kroosvaren is het zelfde als die voor de inheemse kroosvaren. Hierbij worden de blijvende planten handmatig bij kleine populaties en mechanisch bij grote populaties uit het water geschept. Echter zullen er altijd exemplaren van deze kleine los drijvende planten achter blijven. Van daaruit zullen de planten weer sterk gaan vermeerderen en opnieuw dikken matten gaan vormen. Een andere manier van bestrijding is het beschaduwen van de besmetten wateren, hierdoor krijgt de grote kroos varen niet genoeg licht, maar helaas geld ook voor inheemse waterplanten. De grote kroosvaren heeft een uitheemse natuurlijke vijand, het kroosvarensnuittorretje/azollakever (Stenopelmus rufinasus). Deze tor eet de grote kroos varen en is al sinds de 20 ste eeuw aanwezig in Noordwest-Europa. Toch blijft de belangrijkste beheersmaatregel het voorkomen van nieuwe uitzettingen. Hiervoor moet de problematiek die de grote kroos varen geeft duidelijk gemaakt worden zodat mensen overtollige planten in de containers doen en niet meer uitzetten in openbare wateren (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016a). De beheersbaarheid van de grote kroosvaren is als laag geclassificeerd. MR MR Pagina 147

150 VII.3.11 Smalle waterpest (Lepomis gibbosus) Samenvatting risico smalle waterpest De smalle waterpest verstikt bij dominante aanwezigheid inheemse vegetatie. Ook macrofauna wordt nadelig beïnvloedt. Volgens beheerders is de smalle waterpest is gevestigd in het Natura gebied. Deze soort komt voornamelijk voor in het Soerendonks Goor en de Dommel. De ecologische impact is problematisch en valt onder prioriteitsgroep D. Status in Nederland Status gebied Ecologische impact Beheersbaarheid Risicobeoordeling landelijk Risicobeoordeling gebied Gevestigd Gevestigd Problematisch Laag Prioriteitsgroep D Figuur VII.3.12: Smalle waterpest (van Heerden, 2018). Algemene omschrijving smalle waterpest De smalle waterpest (figuur VII.3.12) is een ondergedoken waterplant. De soort wortelt in de waterbodem en vormt vertakte stengels van 4 meter lang. Nieuwe wortels kunnen zich gaan vormen op elk vertakkingspunt. De bladeren staan in kransen en zijn ongeveer 2 tot 4 mm groot. De randen van de bladeren zijn enigszins gebogen. De mannelijke bloemen stijgen naar het wateroppervlak en gaan daar open. Deze vrij zwemmende bloemen zorgen ze voor bestuiving. De plant bloeit in de periode mei tot en met augustus met kleine witte bloemen (BIJ12 et al., 2018a; INBO et al., 2018; Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017f). Herkomst en habitat smalle waterpest Van oorsprong komt de smalle waterpest uit Noord-Amerika. De exoot komt voor in kanalen, sloten en plassen met stilstaand tot zwak stromend water. De plant prefereert vooral bicarbonaatrijk, vervuild water. Smalle waterpest is vooral dominant in ondiep, voedselrijk water. In grote, diepe wateren bevindt de smalle waterpest zich alleen aan de kant (INBO et al., 2018; Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017f). Smalle waterpest in Europa Door de handel in waterplanten is de smalle waterpest geïntroduceerd. Smalle waterpest is gevestigd in veel landen in Europa. Smalle waterpest staat sinds augustus 2017 op de Unielijst (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017f). Smalle waterpest in Nederland De soort is voor het eerst in 1941 waargenomen in Nederland en komt nu wijdverspreid voor. De exoot is eenslachtig, alleen vrouwelijke planten komen voor in Nederland (Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017f). Smalle waterpest in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Volgens de beheerders komt de smalle waterpest voor in het Natura 2000-gebied (Beheerders, pers.comm., 2018). Vooral in het Soerendonks Goor en de Dommel. Ecologische impact smalle waterpest Bij dominante aanwezigheid verstikt de zeer competitieve exoot de inheemse watervegetatie. Doordat lichtdoorstroming wordt belemmerd en plaatselijk zuurstofgebrek ontstaat door het sterven van de oorspronkelijke waterplanten wordt ook de macrofauna ernstig beïnvloed. Door het afsterven van Pagina 148

151 inheemse planten komen er meer voedingsstoffen in het water met algenbloei tot gevolg. Bovendien kan de smalle waterpest zware metalen uit de bodem opnemen en in het water terecht laten komen. Om die redenen is de ecologische impact van de smalle waterpest problematisch (tabel VII.3.11)(INBO et al., 2018; Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017f). Tabel VII.3.11: Beoordeling ecologische impact smalle waterpest. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MA Beheer van smalle waterpest Aangezien de smalle waterpest op de Unielijst staat mag de plant niet worden verkocht. Dit resulteert in nieuwe kruisingen die wél verkocht mogen worden, en op die manier komen er steeds meer kruisingen bij. Op dit moment wordt door Waterschap de Dommel met maaien uit het water gehaald zodat waterweegbree (Alisma) de concurrentiestrijd kan aangaan met smalle waterpest (M. Scheepens, pers. comm., 2018). Doordat het stikstof gehalte in Natura 2000-gebieden nog steeds te hoog is kunnen vooral exotische waterplanten snel groeien (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, & Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, 2017). Hierdoor is de bestrijding van smalle waterpest erg moeilijk, en is de beheersbaarheid met laag beoordeeld. Bij het verwijderen van planten moet fragmentatie zoveel mogelijk worden voorkomen (Leewis et al., 2013). MA MO Problematisch Pagina 149

152 VII.4 VII.4.1 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Invasieve zoogdieren Chinese muntjak (Muntiacus reevesi) Samenvatting risico Chinese muntjak De aanwezigheid van de Chinese muntjak in Nederland, en specifieker in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux is waarschijnlijk, maar een gevestigde populatie is niet aanwezig. De kans op vestiging in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux hoger in vergelijking met het landelijke risico, aangezien vrij levende exemplaren mogelijk kunnen migreren vanuit België. De ecologische schade bij kleine dichtheden zal meevallen. Een gevestigde populatie met zeer hoge dichtheden zal wel hoge ecologische schade met zich mee brengen. Preventie is de belangrijkste beheersmaatregel tegen deze invasieve exoot. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Voorkomend, niet gevestigd Voorkomend, niet gevestigd Middelhoog Hoog Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep A Figuur VII.4.1: Een mannelijk exemplaar van de Chinese muntjak (aangepast vanuit: NNSS, 2009). Algemene omschrijving van de Chinese muntjak De Chinese muntjak (Muntiacus reevesi) (figuur VII.4.1) is een hertachtige behorende tot de muntjaks (Muntiacus). Hij heeft een schouderhoogte van 43 tot 52 cm, een kop-romplengte van 80 tot 90 cm en een gewicht van 9 tot 18 kg (Hollander, 2013). De vacht is donker roodbruin tot kastanjebruin van kleur (Hollander, 2013; NNSS, 2009). In het wild worden Chinese muntjaks gemiddeld 10 jaar (Hollander, 2013). Het gewei van de man bestaat uit een enkel naar achteren gerichte stang van 6 tot 8 cm. Vrouwtjes bezitten geen gewei. De mannetjes bezitten ook twee op slagtanden lijkende hoektanden. De Chinese muntjaks kunnen zich jaarrond voortplanten (Hollander, 2013). De Chinese muntjak kan een primitief geluid voortbrengen, waardoor hij ook bekend staat als het blaffend hert (Yahner, 1980). De Chinese muntjak is een opportunist en wordt geclassificeerd als een concentrate selector : hij eist hoge kwaliteit voedsel dat snel kan worden verteerd (Hollander, 2013). Het dieet van de Chinese muntjak bestaat voornamelijk uit bladeren van struiken, boomschors, vruchten en noten wat in het voorjaar wordt aangevuld met grassen en kruiden (Hollander, 2013). Hun water halen ze uit hun voedsel, waardoor de aanwezigheid van drinkwater is niet van belang is. Herkomst en habitat van de Chinese muntjak De muntjaks waren 15 miljoen jaar geleden inheems voor Europa (Hollander, 2013; Smith-Jones, 2004), maar sinds circa 2 miljoen jaar worden fossielen van muntjaks alleen nog maar in Azië gevonden. Ze zijn nu alleen nog inheems voor Azië (Smith-Jones, 2004). De Chinese muntjak komt uit Oost- China en Taiwan (Hollander, 2013; Mccullough et al., 2000) waar ze tussen de winter sneeuwgrens en intensieve landbouw gebieden in dichtbegroeide tropische bossen in het berggebied leven (Mccullough et al., 2000). Het microklimaat van de dichtbegroeide tropische bossen beschermd ze tegen klimaatveranderingen. De overige bekende informatie over het habitat, de leefwijze en het Pagina 150

153 voedsel van de Chinese muntjak is afkomstig van Chapman, een Engelse onderzoeker die de opmars van de Chinese muntjak in Engeland in kaart heeft gebracht. Introductie en verspreiding van de Chinese muntjak in Europa Vanaf de 19 e eeuw zijn verschillende hertensoorten, waaronder de Chinese muntjak, gehouden (zowel particulier als in dierentuinen), verhandeld en geïntroduceerd in Europa (Hollander, 2013). De eerste introductie van de Chinese muntjak vond plaats in Engeland in 1893 (Chapman et al., 1994). In de jaren daarna zijn er meerdere pogingen tot uitzetten gedaan en zijn meerdere exemplaren ontsnapt, met definitieve vestiging als gevolg. De Chinese muntjak werd eerst niet gezien als schadelijk of invasief. Echter, de toenemende zachte winters in Engeland laten vanaf de jaren tachtig zien hoe invasief de Chinese muntjak is. Soms is de Chinese muntjak lokaal algemener dan de inheemse ree (Capreolus capreolus). Toch is de opmars van de Chinese muntjaks in Engeland lang onopgemerkt gebleven (Chapman et al., 1994; Hollander, 2013). Dit komt onder andere door hun grote aanpassingsvermogen (Hollander, 2013; Yahner, 1980). Wanneer de Chinese muntjak opgemerkt wordt, is de kans op een aanwezige gevestigde populatie groot. De toename van Chinese muntjaks kan worden afgeleid van de toenemende aantal verkeersincidenten en afschot van individuen. Ook in Frankrijk zijn er sinds 1890 pogingen tot introductie gedaan. Verder worden er Chinese muntjaks waargenomen in Ierland, Noord-Ierland, België en Nederland. Echter, er is geen bewijs dat de Chinese muntjak in één van deze landen is gevestigd (Smith-Jones, 2004). Wel komen in deze landen enkele vrij levende exemplaren voor. Waarschijnlijk zijn dit ontsnapte of bewust uitgezette exemplaren (Twisk et al., 2010). De invasiviteit van de Chinese Muntjak in Engeland was de aanleiding om hem op te nemen in de EUverordening 1143/2014. Chinese muntjak in Nederland Het exacte aantal Chinese muntjaks in Nederland is onbekend. Het aantal vrij levende Chinese Muntjaks wordt geschat op ongeveer honderd dieren (Hollander, 2016). De enkele waarnemingen van Chinese muntjaks op de Veluwe, in Provincie Noord-Brabant en in Oost-Zeeuws-Vlaanderen zijn bevestigd als hoogstwaarschijnlijk (nakomelingen van) ontsnapte exemplaren of opzettelijk uitgezette exemplaren (Hollander, 2013). De mogelijk natuurlijke predators vossen, dassen en katten zijn wijdverspreid in Nederland (BIJ12 et al., 2018). Echter, volwassen muntjaks zijn te groot en worden niet gepredeerd. Het verlies van kalfjes (tot 2 maanden) door predatie kan wel oplopen tot 47% (Harris et al., 1995). Hierdoor kan de aanwezigheid van predatoren de vestiging van een populatie niet tegen gaan als het aantal volwassen muntjaks toeneemt. Echter, definitieve vestiging van de Chinese muntjak in de grote aantallen zoals in Engeland is in Nederland niet te verwachten (Hollander, 2013). Vanwege de EU-verordening worden er geen (volwassen) dieren gehouden in Nederland dus er is geen aanvoer van nieuwe exemplaren. De migratie van vrij levende exemplaren uit buurlanden blijft wel een risico. Chinese muntjak in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Het verspreidingsonderzoek van Hollander (2016) laat zien dat er een reële kans is op het voorkomen van de Chinese Muntjak in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Echter, bewijzen van een gevestigde populatie zijn er niet. Ook beheerders hebben recent geen Chinese muntjaks waargenomen (beheerders, pers. comm., 2018). Wel is er een verhoogde kans op het voorkomen van de Chinese muntjak in het onderzoeksgebied, vanwege mogelijke migratie van vrij levende exemplaren uit België (Hollander, 2013). Pagina 151

154 Ecologische impact van de Chinese muntjak De Chinese muntjak concurreert met de inheemse ree, vanwege overeenkomsten in voedsel en habitat. Verwacht wordt dat de reeënpopulatie niet zal verdwijnen door de komst van de Chinese muntjak, maar lokaal kan de impact groot zijn (Hollander, 2013). Verder is er in Engeland voornamelijk schade aan de bodemflora aangetoond (Chapman et al., 1994; Hollander, 2013). Dit zou betekenen dat soortenrijkere en kruidenrijkere bossen kunnen leiden onder de opmars van de Chinese muntjak. Als laatste is in Engeland aangetoond dat bepaalde broedvogels, waaronder de nachtegaal, achteruit zijn gegaan door de komst van de Chinese muntjak. Echter, al deze effecten zijn waarschijnlijk pas echt merkbaar op het moment dat de populatie net zulke grote aantallen bereikt als in Engeland (Hollander, 2013). Uiteindelijk is de ecologische impact beoordeeld als middelhoog (tabel VII.4.1). Tabel VII.4.1: Beoordeling ecologische impact van de Chinese muntjak. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemisch-fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MR Beheer van de Chinese muntjak Preventie is momenteel de beste beheersmaatregel tegen de opmars van de Chinese muntjak. Dit zal zich moeten focussen op het tegengaan van het definitief vestigen van een populatie. Het is belangrijk dat de maatschappij, met nadruk op beheerders, alert zijn op de aanwezigheid van de Chinese muntjak. Verder is het belangrijk om ontsnapping van en illegale handel in Chinese muntjaks tegen te gaan. Als laatste is voorlichting over de risico s van de aanwezigheid van de Chinese muntjak in een gebied een goed middel om de maatschappij bewust te maken van het effect van de Chinese muntjak op de inheemse natuur. Hierbij zal specifiek aandacht moeten worden besteed aan de zogeheten knuffelfactor van de Chinese muntjak. Op het moment dat de Chinese muntjak zich toch gevestigd heeft, is afschot of levend vangen het beste middel om de populatie te verwijderen uit een gebied (Hollander, 2013). Hierbij is belangrijk dat er adequaat wordt opgetreden om te voorkomen dat de omvang van de populatie zo groot wordt als in Engeland. Mochten de populatie aantallen toch uit de hand lopen, kan isolatie van de populatie door een degelijke afrastering verdere verspreiding tegen gaan. Toch wordt aangeraden om vestiging van de Chinese muntjak te voorkomen. Aangezien preventiemaatregelen gemakkelijk uit te voeren zijn en de effectiviteit van deze maatregelen hoog is, wordt de beheerbaarheid ingeschat als hoog. MO MI Middelhoog Pagina 152

155 VII.4.2 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Wasbeer (Procyon lotor) Samenvatting risico wasbeer De aanwezigheid van de wasbeer in Nederland, en specifieker in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux is zeer waarschijnlijk. Echter, een gevestigde populatie is niet aanwezig. Het tegengaan van de migratie van de wasbeer uit Duitsland is niet realistisch, waardoor toekomstige vestiging van de wasbeer in Nederland zeer waarschijnlijk is. Bovendien bevindt het onderzoeksgebied zich in de risicozone. De ecologische impact van de wasbeer is nog onzeker, maar verwacht wordt dat hij een impact heeft op broedvogels door predatie op eieren. Daarnaast is het een drager van meerdere ziektes. Het beheer zal zich voornamelijk moeten richten op controle van populatiedichtheden door middel van anticonceptie of het verwijderen van wasberen door vangst of afschot. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Voorkomend, niet gevestigd Voorkomend, niet gevestigd Problematisch Laag Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep D Figuur VII.4.2: De wasbeer (Procyon lotor) (aangepast vanuit: Lammertsma et al., 2008). Algemene omschrijving van de wasbeer De wasbeer (Procyon lotor) (figuur VII.4.2) behoort tot de familie van de kleine beren of wasbeerachtigen (Procyonidae). Een volwassen dier heeft een schouderhoogte van ca. 35 cm, kan inclusief staart 70 tot 85 cm lang worden en weegt meestal tussen de 5 tot 10 kg (Lammertsma et al., 2008). Ze hebben een langharige, s-winters weelderige vacht die variabel is van kleur. Ze zijn overwegend veel grijstinten met soms rossige tinten. De haarpunten zijn meestal donker peper- en zoutkleurig en de staart bevat vier tot zeven zwarte ringen (Twisk et al., 2010). Wasberen hebben een spitse snuit, zwart gezichtsmasker en wit omzoomde oren. Verder hebben ze vijf vingerachtige tenen aan hun voeten, waardoor ze in staat zijn voorwerpen te breken of te openen en in bomen te klimmen. Een wasbeervrouwtje werpt meestal één keer per jaar 2 tot 4 jongen (Lammertsma et al., 2008). Na ca. 2 maanden verlaten de jongen het nest. Het dispersievermogen van de jonge wasberen kan oplopen tot 45 km vanaf de geboorteplek. Een wasbeer wordt in de vrije natuur meestal niet ouder dan 10 jaar (Lammertsma et al., 2008). Wasberen zijn opportunisten en alleseters: kleine zoogdieren, insecten, slakken, amfibieën, kreeften, mosselen, vissen, regenwormen, vruchten, granen, maïs, noten/zaden eieren, kleine vogels en inhoud van kliko s (Lammertsma et al., 2008). Incidenteel eten ze ook grotere zoogdieren zoals een konijn. Gemiddeld bestaat het voedsel van een wasbeer voor 1/3 uit plantaardig materiaal, 1/3 uit ongewervelden en 1/3 uit gewervelden. Herkomst en habitat van de wasbeer De wasbeer komt oorspronkelijk uit Noord Amerika. Ze hebben een voorkeur voor waterrijk met veel oude eiken (Lammertsma et al., 2008), maar komen over het algemeen voor in alle loofbossen met genoeg voedsel en nestplaatsen. Ook in stedelijk gebied gedijt de wasbeer goed (Lammertsma et al., 2008). Zowel holle bomen als gebouwen en holen van vossen, konijnen en dassen worden gebruikt als nestplaats. De dichtheden van wasberen verschillen per habitat, maar kunnen in stedelijk gebied Pagina 153

156 oplopen tot 250 wasberen per 100 ha (Lammertsma et al., 2008). In natuurlijk gebied lopen dichtheden op tot 50 wasberen per 100 ha. Introductie en verspreiding van de wasbeer in Europa De wasbeer is als pelsdier naar Europa gehaald (Lammers, 2017a). Daarnaast wordt de wasbeer gehouden als huisdier. Hij is in 1930 uitgezet in Duitsland, in 1936 uitgezet in Rusland en in 1954 uitgezet in Wit-Rusland (Bartoszewicz et al., 2008). Ook zijn in verschillende landen meerdere exemplaren ontsnapt uit beerfokkerijen (Grift et al., 2016; Lammers, 2017; Montizaan & Bekker, 2015). De succesvol gevestigde populatie wasberen in Duitsland is lang gezien als de originele populatie wasberen in Europa (Bartoszewicz et al., 2008; M. L. Fischer et al., 2015; Grift et al., 2016; Lammers, 2017a; Lammertsma et al., 2008; Montizaan & Bekker, 2015). Echter, Fischer et al. (2015) hebben aangetoond dat er, ten gevolgen van ontsnapte exemplaren, waarschijnlijk meerdere populaties wasberen succesvol waren gevestigd in verschillende Europese landen. Deze populaties zijn voornamelijk gelokaliseerd in midden Europa, maar lijkt zich uit te breiden in westelijke richting (Twisk et al., 2010). Overige landen waarin de wasbeer is waargenomen zijn: Polen, België, Nederland, Frankrijk, Oostenrijk, Zwitserland en Tsjechië. De hoog oplopende dichtheden en de overlast veroorzaakt door de wasbeer in steden was de reden om de wasbeer op te nemen in de EU-verordening 1143/2014. Wasbeer in Nederland Nederland is in zijn algemeenheid erg geschikt voor de wasbeer (Lammertsma et al., 2008), maar bevat (nog) geen gevestigde populatie (Grift et al., 2016). Er worden wel regelmatig wasberen waargenomen, en er heeft recent voortplanting van wasberen in Nederland plaatsgevonden (Montizaan & Bekker, 2015). Het aantal waarnemingen neemt in Nederland wel af sinds de wasbeer is opgenomen in de Unielijst (Lammertsma et al., 2008). De verwachting is dan ook dat de wasbeer zich zal vestigen in Nederland. Toch wordt snelle kolonisatie niet verwacht, gezien de verspreidingssnelheid in Duitsland van de afgelopen 30 jaar (ca. 10 km per jaar)(lammertsma et al., 2008). De grensgebieden met Duitsland en België worden wel beschouwd als risicozones (Grift et al., 2016). Wasbeer in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux behoord tot de aangegeven risicozone. Er zijn meerdere waarnemingen gedaan van wasberen (BIJ12 et al., 2018; beheerders, pers. comm., 2018). Hierbij ging het om enkele waarnemingen verspreid over een langere periode, waardoor het hier waarschijnlijk om individuen en geen gevestigde populatie ging. Deze wasberen zijn, indien teruggevonden, afgeschoten door jagers. Ecologische impact van de wasbeer Weinig is bekend over de invloed van de wasbeer op de inheemse Europese flora en fauna (Lammertsma et al., 2008). De verwachtte schade van de wasbeer is vooral gebaseerd op het dieet en opportunistische foerageergedrag. Zo zouden eieren en nestjongen van vogels tijdens het broedseizoen gegeten kunnen worden. Door het klimen zwemgedrag van de wasbeer lopen de normaal gesproken veilige eiland- en boombroeders ook gevaar. Echter, andere onderzoeken laten ook het co-existeren zien van zogende wasberen en broedende vogels zien (Lammertsma et al., 2008). Toch kan het effect van een wasbeer lokaal groot zijn, doordat hij extra predatiedruk op zeldzame, doel- of rode lijst soorten kan leveren. Verder kan de wasbeer drager zijn van meerdere ziekten, zoals de wasbeerspoelworm of wasbeerrondworm (Bay- Tabel VII.4.2: Beoordeling ecologische impact wasbeer. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemisch-fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MR MO MO MI MI Problematisch Pagina 154

157 lisascaris procyonis)(lammertsma et al., 2008). In Nederland is 54% van de wasberen geïnfecteerd. In Duitsland liggen de infectiepercentages hoger (Montizaan & Bekker, 2015). Veel inheemse dieren, waaronder huisdieren, vossen en de mens kunnen drager zijn van de wasbeerspoelworm (Sorvillo et al., 2002). Echter, slechts een klein percentage van de dragers raakt daadwerkelijk geïnfecteerd, vaak na het binnenkrijgen van geïnfecteerd materiaal. Vooral jonge dieren en kinderen zijn een risicogroep voor besmetting (Sorvillo et al., 2002). Na introductie van de ziekte zorgt het uitroeien van de wasbeerpopulatie niet meer tegen het voorkomen van de wasbeerspoelworm (Lammertsma et al., 2008). Echter, nieuwe uitbraken kunnen wel voorkomen door het terugdringen van de wasbeer populaties. Ook zijn er in de jaren 70 twintig vrij levende wasberen aangetoond die besmet waren met rabiës (Lammertsma et al., 2008). Besmette wasberen zullen geen direct gevaar vormen, aangezien ze waarschijnlijk wegkruipen in holtes en geen verhoogd agressief gedrag vertonen (Lammertsma et al., 2008). In Nederland is de ziekte onder controle. Enkel vleermuizen zijn nog drager van rabiës (De Rosa et al., 2013). Echter, in het verleden is gebleken dat er altijd dreiging is van een nieuwe uitbraak. De komst van besmette wasberen kan dus indirect een gevaar vormen voor het aantal besmettingsgevallen met rabiës. Echter, vanwege het lage aantal besmette wasberen is de kans hierop is zeer klein. Samenvattend is de ecologische impact beoordeeld als problematisch (tabel VII.4.2). Beheer van de wasbeer Het is niet realistisch om te proberen Nederland wasbeer vrij te houden vanwege de constante aanvoer van wasberen uit Duitsland. Daarnaast is gebleken dat een wasbeerpopulatie niet gevoelig is voor uitroeien door middel van controle van aantallen (Lammertsma et al., 2008). Het controleren van aantallen is daardoor het beste beheerplan, waarbij het belangrijk is om de hoge populatiedichtheden aanwezig in Duitsland te voorkomen. Lammertsma et al. (2008) stellen twee beheermethoden voor: anticonceptiemiddelen en afschot of vangst. Bij het gebruik van anticonceptiemiddelen zullen de wasberen gevangen moeten worden, waarna ze hormoonagonisten of immunocontraceptie toegediend krijgen. Beide middelen maken de wasbeer onvruchtbaar en moeten herhaaldelijk worden toegediend om effectief te blijven. Echter, de indirecte effecten van deze anticonceptiemiddelen op andere inheemse soorten in het milieu zijn niet bekend. Bij afschot of vangst worden de wasberen uit een gebied verwijderd. Dit is waarschijnlijk de makkelijkste manier om de aantallen te controleren. Echter, bij deze beheersmaatregel moet er wel rekening worden gehouden met herhaaldelijke en terugkomende kosten. Samenvattend is de wasbeer een lage beheersbaarheid toegekend. Pagina 155

158 VII.4.3 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Amerikaanse nerts (Neovison vison) Samenvatting risico Amerikaanse nerts De aanwezigheid van wilde Amerikaanse nertsen in Nederland en in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux is zeer waarschijnlijk. Echter bevat Nederland geen gevestigde populaties. De kans op vestiging van de Amerikaanse nerts is onwaarschijnlijk. De voornaamste bron, de pelsdierhouderijen, gaan vanaf 2024 verdwijnen in Nederland. Daarnaast kan een uitbraak redelijk simpel tegen worden gegaan door preventiemaatregelen. Mocht er wel een uitbraak van de Amerikaanse nerts plaats vinden, dan is hij vrij goed te beheersen. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact Beheersbaarheid Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Voorkomend, niet gevestigd Voorkomend, niet gevestigd Middeloog Hoog Prioriteitsgroep A Figuur VII.4.3: Foto van de Amerikaanse nerts (aangepast vanuit: Dekker, 2013). Algemene omschrijving van de Amerikaanse nerts De Amerikaanse nerts (Neovison vison of Mustela vison) (figuur VII.4.3) is een roofdier dat behoort tot de marterachtigen (Mustelidae). Een volwassen mannelijk exemplaar wordt gemiddeld 39 cm en heeft een staart van gemiddeld 18 cm (Twisk et al., 2010). De poten zijn ten opzichte van het lijft vrij kort (European Environment Agency, 2012). Het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke exemplaren is aanzienlijk: een mannelijk exemplaar weegt gemiddeld g ten opzichte van een vrouwelijk exemplaar dat gemiddeld 610 g weegt (Twisk et al., 2010). De vachtkleur kan varrieëren van wit of grijs tot grijsbruin, donkerbruin en zwart (Branquart, 2013; European Environment Agency, 2012). Meestal zijn wilde exemplaren donker bruin (European Environment Agency, 2012). Een Amerikaanse nerts is een solitair levend dier en krijgt in een wilde populatie één nest per jaar van 4 tot 6 jongen (Dekker, 2013). Nestverlaters hebben een dispersievermogen tot 30 km. Ze worden 3 tot 4 jaar oud (Branquart, 2013). De Amerikaanse nerts is ongeveer even groot als de inheemse bunzing (Mustela putorius) en is soms moeilijk te onderscheiden van de inheemse bunzing (Mustela putorius) en hermelijn (Mustela erminea)(dekker, 2013). Amerikaanse nertsen zijn voornamelijk s-nachts actief. Het is een goede zwemmer en duiker. De Amerikaanse nerts is een opportunist, waardoor zijn dieet seizoensafhankelijk is (Branquart, 2013). Het dieet bestaat onder andere uit: muskusrat, andere zoogdieren zoals knaagdieren en spitsmuizen, vis, vogels, eieren, kreeften en amfibieen (Twisk et al., 2010). Kevers en wormen kunnen incidentieel ook gegeten worden. Herkomst en habitat van de Amerikaanse nerts De Amerikaanse nerts komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika, waar hij een voorkeur heeft voor semi-aquatische habitats, waaronder meren, langzaam stromende rivieren, beken, kustgebieden en moerassen (Branquart, 2013; Melero et al., 2008; Yamaguchi et al., 2003). Daarnaast houden ze van brede, onregelmatige en gevarieerde oeverzones met voldoende oeverbegroeiing en dichte boomen struiklagen. In zijn oorspronkelijke leefgebied heeft de Amerikaanse nerts een territorium van 5 Pagina 156

159 tot 11 km, maar in Europa is dit beduidend kleiner, namelijk 2 tot 7 km (Melero et al., 2008). De Amerikaanse nerts kan een variatie van klimaten aan (Branquart, 2013). Introductie en verspreiding van de Amerikaanse nerts in Europa De Amerikaanse nerts is sinds 1920 geïmporteerd in Europa als pelsdier (Lammers, 2017a). Sindsdien zijn op meerdere plaatsen in Europa exemplaren ontsnapt of bewust uitgezet. Momenteel zijn er vastgestelde gevestigde populaties in Oostenrijk, Wit Rusland, Duitsland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Tsjechië, Denemarken, Finland, Griekenland, IJsland, Italië, Litouwen, Noorwegen, Polen en Spanje (Bonesi & Palazon, 2007; Branquart, 2013). Veel van deze vastgestelde populaties zijn gecentreerd rondom pelsdierfokkerijen. Onbekend is in hoeverre deze populaties met elkaar in contact staan en wat de omvang is van deze populaties. Verder zijn er regelmatige waarnemingen van vrij levende Amerikaanse nertsen in België, Ierland, Nederland, Letland, Luxemburg, Portugal, Slowakije en Slovenië (Bonesi & Palazon, 2007; Branquart, 2013; Dekker, 2013). Ondanks het wijdverspreide voorkomen van de Amerikaanse nerts en de vastgestelde ecologische schade is hij niet opgenomen in de EU-verordening 1143/2014. Dit komt waarschijnlijk door de economische waarde van de pelsdierfokkerijen. Amerikaanse nerts in Nederland Ook in Nederland is een relatie gevonden tussen het voorkomen van vrij levende Amerikaanse nertsen en de pelsdierfokkerijen, waardoor vermoed wordt dat pelsdierfokkerijen de bron zijn van de wilde Amerikaanse nertsen (Dekker, 2013). Aanwijzingen voor een gevestigde populatie zijn er niet, aangezien bewezen is dat vrij levende Amerikaanse nertsen relatief kort in het wild leefden en er geen regelmatige signalen van voortplanting in het wild zijn (Dekker, 2013). Vanwege de groeiende weerstand tegen de bontproductie en de aangetoonde misstanden in de pelsdierensector is op 15 januari 2013 de Wet verbod pelsdierhouderij ingegaan (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, 2018). Deze wet is definitief rechtsgeldig verklaard op 16 december Momenteel geldt een overgangsregeling. Vanaf 1 januari 2024 is het verbod op pelsdierhouderijen definitief. Verwacht wordt dat de Amerikaanse nerts uit de Nederlandse natuur gaat verdwijnen op het moment dat de pelsdierhouderijen definitief gesloten zijn (Lammers, 2017b). Amerikaanse nerts in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux In Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux zijn meerdere waarnemingen van Amerikaanse nertsen gedaan (BIJ12 et al., 2018a; Dekker, 2013). De meest recente waarneming is gedaan door een beheerder in februari 2018 (M. de Bijl, pers. comm., 2018). De voornaamste dreiging komt van de nabijgelegen pelsdierhouderijen. Momenteel zijn er zes pelsdierhouderijen binnen 50 km vanaf het gebied waarvan bekend is dat ze nog actief zijn. Ze zijn gelegen in de gemeenten: Deurne, Egchel, Lierop, Grashoek, Mariahout en Beek en Donkel. Een aantal van deze pelsdierhouderijen liggen dichterbij, ongeveer op 30 km afstand. Dit is precies het dispersievermogen van een nestverlater. Een ontsnapt exemplaar heeft dus de mogelijkheid om het gebied te bereiken. Ecologische impact van de Amerikaanse nerts Meerdere onderzoeken hebben aangetoond dat de Amerikaanse nerts een negatief effect heeft op de vogelstand, het aantal kleine zoogdieren, kreeften, amfibieën en kreeftachtigen (Banks et al., 2008; Branquart, 2013; Craik, 1997; Dekker, 2013; Fischer et al., 2009). Vanwege zijn zwem en duikcapaciteiten zijn ook moeilijk bereikbare soorten op eilanden zijn niet veilig. Meestal is het effect lokaal, maar de aanwezigheid van een extra predator kan een negatief effect hebben op de aanwezigheid van zeldzame of kwetsbare soorten. Daarnaast vertoont het dieet van de Amerikaanse nerts overeenkomsten met de bunzing (Hammershøj et al., 2004). Toch lijkt de bunzing niet te leiden onder de aanwezigheid van de Amerikaanse nerts. Dit heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met het gevarieerde dieet van beide soorten. Verder concurreert de Amerikaanse nerts met de inheemse otter (Lutra lutra), maar onderzoek wijst uit dat de otter deze strijdt wint (Bonesi et al., 2004). Sa- Pagina 157

160 menvattend wordt de ecologische impact van de Amerikaanse nerts beoordeeld als middelhoog (tabel VII.4.3). Beheer van de Amerikaanse nerts Aangezien de Amerikaanse nerts niet is gevestigd, maar wel voorkomt in Nederland en in het Natura 2000-gebied zal het beheer zich voornamelijk moeten Tabel VII.4.3: Beoordeling ecologische impact Amerikaanse nerts. richten op het voorkomen van nieuwe vrij levende exemplaren en vestiging van de Amerikaanse nerts. Het verbieden van de bron, de pelsdierhouderijen, was een goed Competitie MI Categorie Beoordeling begin. Echter, de pelsdierhouderijen sluiten pas definitief Predatie MR in Tot dan is het belangrijk om ontsnapping en uitzetting door dieractivisten te voorkomen. Toch zal ont- Overdracht van ziekten en Hybridisatie snapping of uitzetting ook een dreiging blijven na 2024, plagen op inheemse soorten aangezien de wet Verbod pelsdierhouderijen toestaat dat Parasitisme MI huisdiereigenaren de Amerikaanse nerts als huisdier houden. Toxiciteit MI Ondanks dat is de kans op vestiging na 2024 klein. Bio-verarming MR Mocht er toch een uitbraak van wilde Amerikaanse nertsen Herbivorie komen, is jacht de effectiefste beheersmaatregel voor Chemisch-fysiologische of het tegen gaan van vestiging (Bonesi & Palazon, 2007). structurele impact Samenvattend wordt de beheersbaarheid van de Amerikaanse nerts beoordeeld als hoog. Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische Middelhoog impact Pagina 158

161 VII.4.4 Uitheemse eekhoorns (Sciuridae) In Nederland worden 38 uitheemse eekhoornsoorten gehouden en verhandeld, maar niet alle uitheemse eekhoorns vormen een risico voor de inheemse natuur. Hierdoor worden maar zes uitheemse eekhoorns beoordeeld in dit onderzoek, namelijk: grijze eekhoorn (Sciurus carolinensis), Amerikaanse voseekhoorn (Sciurus niger), Siberische grondeekhoorn (Tamias sibiricus), Pallas eekhoorn (Callosciurus erythraeus), Amerikaanse rode eekhoorn (Tamiasciurus hudsonicus) en Japanse eekhoorn (Sciurus lis). Samenvatting risico uitheemse eekhoorns Van de 38 soorten uitheemse eekhoorns aanwezig in Nederland, zijn er een aantal waargenomen in het wild en maar twee soorten zijn gevestigd in kleine lokale populaties. Toch is er weinig bekend over het voorkomen, de ecologische impact en de beheersbaarheid van uitheemse eekhoorns. Over het algemeen vormen uitheemse eekhoorns een bedreiging voor de inheemse rode eekhoorn. Ook kunnen ze druk uitoefenen op vogelpopulaties in jaren met voedselschaarste en kunnen ze de bast van bomen strippen. Bij de uitheemse eekhoorns zullen preventie en eliminatie de beste beheersmethoden zijn. Voor de twee gevestigde populaties zullen isolatie en terugdringen van aantallen het belangrijkst zijn. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact Grijze eekhoorn Voorkomend, niet gevestigd Niet voorkomend, niet gevestigd Amerikaanse voseekhoorn Niet voorkomend, niet gevestigd Niet voorkomend, niet gevestigd Siberische grondeekhoorn Voorkomend, gevestigd Mogelijk aanwezig, niet gevestigd Pallas eekhoorn Voorkomend, gevestigd Voorkomend, niet gevestigd Amerikaanse rode eekhoorn Voorkomend, niet gevestigd Voorkomend, niet gevestigd Problematisch Middelhoog Laag Problematisch Laag Laag Beheersbaarheid Laag Laag Laag Laag Laag Laag Risicobeoordeling landelijk: Japanse eekhoorn Voorkomend, niet gevestigd Niet voorkomend, niet gevestigd Risicobeoordeling gebied: Geen risico Geen risico Geen risico Prioriteitsgroep D C C D C C Algemene omschrijving, herkomst en habitat uitheemse eekhoorns De familie van de eekhoorns (Sciuridae) kan opgedeeld worden in boomen grondeekhoorns (Vilmar Dijkstra & Dekker, 2008). Deze indeling geeft niet aan waar ze leven (in bomen of op de grond), maar waar ze voornamelijk foerageren. Eekhoorns zijn omnivoren opportunisten, maar hebben de voorkeur voor plantaardig materiaal. De habitat- en voedselvoorkeuren van eekhoornsoorten kunnen veel overeenkomsten vertonen. Vermoed wordt dat de zomerperiode de meest moeilijke periode van overleven is, aangezien het voedselaanbod voor de eekhoorns dan het minst is. Natuurlijke predators zijn marterachtigen, kleine beren (bijvoorbeeld de wasbeer), katachtigen (bijvoorbeeld wilde katten en huiskatten), hondachtigen (bijvoorbeeld wolven en vossen), opossums en roofvogels Figuur VII.4.4: De inheemse rode eekhoorn (Thorington et al., Pagina 159

162 (Thorington et al., 2012a, 2012b). Vijf van de zes uitheemse eekhoorns zijn gemakkelijk te onderscheiden van de inheemse rode eekhoorn (Sciurus vulgaris)(figuur VII.4.4) door de afwezigheid van oorpluimen (Leewis et al., 2013; Twisk et al., 2010). Kortom, alle in Nederland gespotte eekhoorns zonder oorpluim zijn uitheems/exotisch. Grijze eekhoorn (Sciurus carolinensis) De grijze eekhoorn (Sciurus carolinensis)(figuur VII.4.5) wordt gemiddeld 26 cm en heeft een pluizige staart van gemiddeld 22 cm (Twisk et al., 2010). Het gewicht van de grijze eekhoorn kan sterk variëren: 300 tot 700 g (Thorington et al., 2012b). Er is geen duidelijk verschil tussen mannetjes en vrouwtjes. De grijze eekhoorn is groter dan de inheemse rode eekhoorn (Sciurus vulgaris). Hij heeft een grijze vacht, gelige/witte buik en oren zonder pluim (Leewis et al., 2013). Hij lijkt het meest op de uitheemse Pallas eekhoorn (Callosciurus erythraeus). De grijze wordt maximaal 9 jaar (Vilmar Dijkstra & Dekker, 2008). Hij kan zich voortplanten vanaf zijn tweede levensjaar en krijgt 1 tot 2 worpen per jaar met een grootte van 2 tot 3 jongen. De grijze eekhoorn komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika waar hij vijf ondersoorten kent (Thorington et al., 2012b). Hij leeft voornamelijk in loofbossen en gemengde bossen met dichte ondergroei, parken, tuinen en stedelijk gebied (Leewis et al., 2013) en is overdag actief (zomers 3-8 uur, s-winters 1-4 uur per etmaal)(twisk et al., 2010). De grijze eekhoorn nestelt in bomen, struiken, boomholten en muren van huizen. Zijn dieet bestaat voornamelijk uitplantaardig materiaal, waarbij zaden het meest favoriet zijn (Thorington et al., 2012b). Daarnaast eet hij ook fruit, scheuten, bloemen, schimmels en soms dierlijk materiaal, zoals ongewervelden, vogeleieren en nestelingen (Thorington et al., 2012b; Twisk et al., 2010). Grijze eekhoorns komen over het algemeen niet in hoge dichtheden voor (ong. 2 per hectare)(twisk et al., 2010). Amerikaanse voseekhoorn (Sciurus niger) De Amerikaanse voseekhoorn (Sciurus niger) (figuur VII.4.6) wordt gemiddeld 32 cm en heeft een staart van gemiddeld 27 cm (Thorington et al., 2012b). Het gewicht van de Amerikaanse voseekhoorn kan sterk variëren: 507 tot 1361 g. Er is geen duidelijk verschil tussen mannetjes en vrouwtjes. De kleur van de vacht kan variëren van voskleurig met een vaal gele tot oranje glans, waarbij de buik rossig wit tot kaneelkleurig is of voskleurig tot grijs of zwart met een crème witte neus, oren en voeten, waarbij de buik wit tot lichtbruin is (Thorington et al., 2012b). In het wild worden mannelijke Amerikaanse voseekhoorns gemiddeld 8 jaar en vrouwtjes 13 jaar oud. Ze kunnen zich voortplanten vanaf hun eerste levensjaar en krijgen één worpen per jaar met een gemiddelde grootte van 2 tot 3 jongen (max. 7 jongen). De Amerikaanse voseekhoorn komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika waar hij tien ondersoorten kent (Thorington et al., 2012b). Hij heeft een voorkeur voor open hardhouten bosgebieden en savanne landschappen als habitat. Daarnaast is hij ook te vinden in naaldbossen en beboste moerasgebieden (Thorington et al., 2012b). Het dieet van de Amerikaanse voseekhoorn bestaat voornamelijk uit zaden, maar ze eten ook fruit, Pagina 160 Figuur VII.4.5: De grijze eekhoorn (Thorington et al., 2012b). Figuur VII.4.6: Amerikaanse voseekhoorn (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016c).

163 knoppen, bloemen, schimmels, kruiden en sporadisch dierlijk materiaal, zoals insecten, vogeleieren, nestelingen en vis. Siberische grondeekhoorn (Tamias sibiricus) De Siberische grondeekhoorn (Tamias sibiricus)(figuur VII.4.7) is een kleine eekhoorn. De grootte verschilt per geslacht: een vrouwtje wordt gemiddeld iets groter dan een mannetje, namelijk 15 cm met een staart van 11 cm en een gewicht van 96 g ten opzichte van 14 cm met een staart van 11 cm en een gewicht van 93 g (Thorington et al., 2012c). De Siberische grondeekhoorn is geel-bruinig van kleur en heeft vijf dorsale zwart witte strepen op zijn vacht (twee aan elke zijde en één over zijn rug). Hij komt oorspronkelijk uit Noord-Europa en midden tot noord Azië waar hij negen ondersoorten kent (Thorington et al., 2012c). Zijn habitat bestaat uit noordelijke naaldbossen. Zijn dieet bestaat bijna compleet uit zaden, zoals de dennenappels die veel te vinden zijn in naaldbossen. Indien nodig kan hij zich ook voeden met dierlijk materiaal, zoals insecten, vogeleieren, nestlingen en weekdieren. Pallas eekhoorn (Callosciurus erythraeus) De Pallas eekhoorn (Callosciurus erythraeus) (figuur VII.4.8) is een grijsbruine of olijfbruine eekhoorn met bruinrode of roodbruine buik en korte, ronde oren zonder pluimen (Leewis et al., 2013; Thorington et al., 2012b). Vrouwelijke exemplaren worden gemiddeld 21,7 cm met een massa van 375 g en mannelijke exemplaren 22,7 cm met een massa van 359 g (Thorington et al., 2012b). De staart van de Pallas eekhoorn is lang, vrouwtjes 21,7 cm en mannetjes 20,5 cm (Thorington et al., 2012b), en grijs (Leewis et al., 2013). De Pallas eekhoorn lijkt het meest op de exotische grijze eekhoorn. Daarnaast is hij in België verward met de Chinese rotseekhoorn (Sciurotamias davidianus)(thorington et al., 2012c). Jaarlijks kan een Pallas eekhoorn 1 tot 3 worpen krijgen met een grootte van 1 tot 2 jongen (Vilmar Dijkstra & Dekker, 2008). De Pallas eekhoorn komt oorspronkelijk uit zuidoost Azië en noordelijk Maleisië waar hij 25 ondersoorten kent (Thorington et al., 2012b). Hij leeft daar in oerbossen en productiebossen, zowel subtropisch als loof- en naaldbossen, bij een hoogte van 200 tot 3000 m (Vilmar Dijkstra & Dekker, 2008; Thorington et al., 2012b; Twisk et al., 2010). De Pallas eekhoorn past zijn dieet gemakkelijk aan (Thorington et al., 2012b). In Japan eten ze veel camelia bloemen, bayberry vruchten, zaden van naaldbomen, andere planten en insecten. In China eten ze nog vogeleieren en jonge vogels en in Maleisie eten ze voornamelijk insecten en zetmeelrijk plantmateriaal. Het dieet kan daarom vergelijkbaar zijn met de inheemse rode eekhoorn (Vilmar Dijkstra & Dekker, 2008). Ook de nestelplekken verschillen afhankelijk van het habitat van hoog in de bomen tot holtes tussen de wortels van bomen. Figuur VII.4.7: Siberische grondeekhoorn (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016l). Figuur VII.4.8: Pallas' eekhoorn (Thorington et al., 2012b). Pagina 161

164 Amerikaanse rode eekhoorn (Tamiasciurus hudsonicus) De Amerikaanse rode eekhoorn (Tamiasciurus hudsonicus) (figuur VII.4.9) is een kleine eekhoorn met een roodachtige, roestbruine of olijfgrijze rug, witte buik en witte oogring en een rode middenstreep op de rugzijde (Thorington et al., 2012b). De staartharen hebben geel- tot roestachtige punten met een zwarte band. De vrouwelijke exemplaren worden gemiddeld 19 cm lang, met een staart van 12 cm en een gewicht van 21 g. Mannelijke exemplaren worden 18 cm lang, met een staart van 13 cm en een gewicht van 19 g. Een vrouwelijke Amerikaanse eekhoorn kan twee worpen per jaar krijgen met een grootte van 3 tot 5 jongen als er genoeg voedsel in het habitat aanwezig is. Ze worden in het wild maximaal 10 jaar oud. Hij is in de lente en zomer de hele dag actief en s-winters alleen gedurende de middag. De Amerikaanse rode eekhoorn komt oorspronkelijk uit het noorden van Noord-Amerika en in de bergen van de westkust van de Verenigde Staten waar hij 25 ondersoorten kent (Thorington et al., 2012b). Hun habitat bestaat voornamelijk uit noordelijke naaldbossen met een overvloed aan naaldboomzaden, dicht aaneengesloten bladerdak en met koel en vochtige klimaat wat schimmelgroei en kegelopslag bevorderd. Verder kan de Amerikaanse rode eekhoorn ook voorkomen in gemengde bossen, heggen, parken en hardhouten bossen met enkele verspreide naaldbomen. De Amerikaanse rode eekhoorn is een opportunist die voornamelijk zaden van coniferen, eik, okkernoot, beuk, walnoot, Amerikaanse tulpenboom, plataan en esdoorn eet, maar indien nodig ook ander voedsel kunnen eten, zoals boomknoppen en bloemen, vers fruit, boomsap, bast, insecten en ander dierlijk materiaal (Thorington et al., 2012b). Deze eekhoorn verzamelt voedsel tussen omgevallen boomstammen in de buurt van grote bomen. Japanse eekhoorn (Sciurus lis) Figuur VII.4.9: Amerikaanse rode eekhoorn (Thorington et al., 2012b). De Japanse eekhoorn of Japanse rode eekhoorn (Sciurus lis) (figuur VII.4.10) heeft op de rugzijde een bruine vacht met een duidelijk rode gloed, een witte buik en vaak een zichtbare vaal witte tot gele oogring (Thorington et al., 2012b). De Figuur VII.4.10: Japanse eekhoorn staart heeft dezelfde bruin met rode kleur, maar kan witte tot gele punten bevatten. De wintervacht is grijzer op de rugzijde en staart dan de zomervacht. Bij de Japanse eekhoorn is geen duidelijk verschil tussen de mannelijke en vrouwelijke exemplaren. Ze worden tussen de 16 en 22 cm groot, hebben een staartlengte van 13 tot 17 cm en een gewicht van 250 tot 310 g (Thorington et al., 2012b). Een worp van de Japanse eekhoorns heeft een grootte van twee tot zes jongen. De Japanse eekhoorn komt oorspronkelijk uit Japan en heeft geen ondersoorten (Thorington et al., 2012b). Ze leven in zowel oer- als naaldbossen, gemengde bossen en stadsbossen. Japanse eekhoorns zijn voornamelijk herbivoren die zich voeden met zaden, knoppen, bloemen en fruit van bomen. Indien nodig kan hij zich ook voeden met insecten en bovengrondse schimmels. De natuurlijke vijanden van de Japanse eekhoorn zijn marterachtigen, vossen, katten, honden, roofvogels en kraaien. Pagina 162

165 Uitheemse eekhoorns in Europa Alle eekhoorns zijn als huisdier geïmporteerd in Europa. Meerdere exemplaren van verschillende eekhoorns zijn ontsnapt of bewust uitgezet als eigenaren ze niet meer als huisdier wilden. Van de hierboven beschreven eekhoorns heeft de Grijze eekhoorn zich al gevestigd in Engeland, Wales, Schotland, Ierland en Italië (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016f; Twisk et al., 2010), heeft de Pallas eekhoorn zich gevestigd in Nederland, België, Frankrijk en Italië (Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016j) en zijn er al kleine populaties aanwezig van de Siberische grondeekhoorn in Nederland, Duitsland, België, Italië, Zwitserland, Oostenrijk en Frankrijk (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016l; Twisk et al., 2010). Toch lijkt de Siberische grondeekhoorn zich ook op natuurlijke wijze naar Noord-Europa uit te breiden. Aangezien de grijze eekhoorn, Pallas eekhoorn en Siberische grondeekhoorn zich in meerdere landen binnen Europa kunnen vestigen en een bedreiging vormen voor de inheemse Europese eekhoorns, zijn deze drie soorten opgenomen in de EU-verordening 1143/2014. Ook de Amerikaanse voseekhoorn is opgenomen op de Unielijst. De Amerikaanse rode eekhoorn en de Japanse eekhoorn staan niet vermeld op de Unielijst. Uitheemse eekhoorns in Nederland Nederland is over het algemeen goed geschikt voor uitheemse eekhoorns, aangezien hier zowel naald als loof- en gemengde bossen aanwezig zijn. Ook de vele Nederlandse parken zijn geschikt voor vestiging. Verder zorgt de combinatie van opportunisme en het gematigde klimaat in Nederland ervoor dat de meeste eekhoorns zowel de zomers als winters kunnen overleven. Sinds 1990 zijn er waarnemingen van 12 soorten uitheemse eekhoorns in Nederland gedaan: Pallas eekhoorn, Prevost eekhoor, Kaukaseekhoorn, grijze eekhoorn, Japanse eekhoorn, dorsalis eekhoorn, Siberische grondeekhoorn, Amerikaanse grondeekhoorn, Amerikaanse grondeekhoorn, Amerikaanse rode eekhoorn, Chinese boomeekhoorn, Amerikaanse voseekhoorn en Japanse eekhoorn (BIJ12 et al., 2018a; Vilmar Dijkstra & Dekker, 2008). Echter, specificaties van de waarnemingen ontbreken, waardoor een aantal waarnemingen ook kleurvariaties van de inheemse rode eekhoorn kunnen zijn. Eekhoorns in Nederland worden over het algemeen enkel of per paar gehouden (Vilmar Dijkstra & Dekker, 2008). Het ontsnappen van eekhoorns bij dierenhouders, waarbij dan gemiddeld één of twee exemplaren ontsnappen, vormt over het algemeen geen probleem. Het grote dispersievermogen van de eekhoorns maakt de kans klein is dat uitheemse eekhoorn paartjes vormen in het wild. Hierdoor zal geen vestiging plaatsvinden en zullen de eekhoorns tijdelijk aanwezig zijn in de natuur. Echter, als eekhoorns bij handelaren ontsnappen, ontsnappen ze vaak in grotere aantallen. Hierbij is de kans wel groot dat ze paren vormen, zich gaan voortplanten en vestigen. Uitheemse eekhoorns in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Er is weinig bekend over de aanwezigheid van uitheemse eekhoorns in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Ook tijdens dit onderzoek zijn er geen waarnemingen van eekhoorns gedaan. Wel zijn er waarnemingen bekend van de Amerikaanse rode eekhoorn, maar specificaties ontbreken. Verder zijn er niet ver van het gebied vandaan meerdere waarnemingen van de Pallas eekhoorn en Siberische grondeekhoorn gedaan (BIJ12 et al., 2018a). Kortom, het vermoeden is dat er enkele uitheemse eekhoorns aanwezig zijn in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Ecologische impact uitheemse eekhoorns De exacte ecologische impact en invasiviteit van veel uitheemse eekhoorns is nog onduidelijk. Toch zijn er vermoedens dat uitheemse eekhoorns de volgende ecologische schade kunnen veroorzaken (tabel VII.4.4) (Vilmar Dijkstra & Dekker, 2008). Pagina 163

166 Tabel VII.4.4: Algemene ecologische schadepatronen veroorzaakt door eekhoorns. Ecologische schade - Strippen van bomen Toelichting Alle boom bewonende eekhoorns strippen de bast en schors van bomen. In kleine aantallen zal de schade aan bomen beperkt blijven. Echter, deze schade kan benoemingswaardig worden als één of meerdere van de uitheemse eekhoorns invasief wordt en in grote aantallen gaat voorkomen. - Drager ziekten Van een aantal uitheemse eekhoorns wordt vermoed dat ze drager kunnen zijn van ziekten, waaronder pokkenvirus, Lyme, Hanta en het West-Nile virus. Het importeren van uitheemse eekhoorns kan betekenen dat uitheemse ziekten worden geïntroduceerd in Nederland. - Concurreren met de inheemse rode eekhoorn - Negatief effect op de vogelstand Aangezien alle eekhoorns opportunisten zijn, kan het dieet van de eekhoorns overeenkomen met het dieet van de inheemse rode eekhoorn. Daarnaast is weinig bekend over de interactie tussen de uitheemse rode eekhoorn. Uitheemse eekhoorns die groter of agressiever zijn dan de inheemse rode eekhoorn kunnen de inheemse rode eekhoorn wegconcurreren. Aangezien veel uitheemse eekhoorns ook (kunnen) prederen op vogeleieren of nestelingen kunnen (grond) broedende vogel leiden onder een populatie van uitheemse eekhoorns. Zeldzame en bijzondere vogels kunnen hierdoor lokaal verdwijnen. Naast deze algemene impacts hebben Dijkstra & Dekker (2008) ook onderscheid gemaakt in ecologische schadepatroon tussen verschillende eekhoorns (tabel VII.4.5). Tabel VII.4.5: Ecologische schadepatronen per eekhoornsoort. Uitheemse Kans op Kans op Ecologische impact eekhoorn vestiging verspreiding Grijze eekhoorn Hoog Matig Hoog, verspreidingsgebied komt volledig overeen met inheemse rode eekhoorn Japanse eekhoorn Hoog X Laag, geen verwachtte impact op de inheemse rode eekhoorn. Echter, kan wel overleven in het complete verspreidingsgebied van de inheemse rode eekhoorn Amerikaanse voseekhoorn Matig Matig Matig, wordt als hoog ingeschat, maar het verspreidingsgebied zal gedeeltelijk overeenkomen met de inheemse rode eekhoorn. Hierdoor zal de impact lager zijn Pallas eekhoorn Hoog Zeer klein Hoog, verspreidingsgebied komt volledig overeen met de inheemse rode eekhoorn Siberische grondeekhoorn Zeer groot Matig, kan zich wel vestigen in het complete verspreidingsgebied van de inheemse rode eekhoorn Amerikaanse rode eekhoorn X X Niet opgenomen in deze risicoanalyse Opvallend is dat al deze risicoanalyses gebaseerd zijn op de impact die de eekhoorns hebben op de inheemse rode eekhoorn en dat de eventuele impact op de vogelstand buiten beschouwing is gehouden. Ondanks ontbrekende informatie over de ecologische impact van de eekhoorns, wordt in dit onderzoek de volgende inschatting gemaakt: grijze eekhoorn = problematisch, Japanse eekhoorns = laag, Amerikaanse voseekhoorn = middelhoog, Pallas eekhoorn = problematisch, Siberische grondeekhoorn = laag en Amerikaanse rode eekhoorn = laag (tabel VII.4.6). Pagina 164

167 Categorie Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Tabel VII.4.6: Ecologische impact beoordelingen per eekhoornsoort. Beoordeling Grijze eekhoorn Beoordeling Japanse eekhoorn Beoordeling Amerikaanse voseekhoorn Beoordeling Pallas eekhoorn Beoordeling Siberische grondeekhoorn Beheer van uitheemse eekhoorns De grijze eekhoorn, de Japanse eekhoorn en Amerikaanse rode eekhoorn zijn wel voorkomend in Nederland, maar niet gevestigd. Voor deze eekhoornsoorten zullen preventie en eliminatie maatregelen het meest toepasbaar zijn. De Pallas eekhoorn had zich gevestigd bij Weert en de Siberische grondeekhoorn bij Tilburg (BIJ12 et al., 2018a; Vilmar Dijkstra & Dekker, 2008). De Pallas eekhoorns in Weert zijn destijds weggevangen (V Dijkstra, 2013)Voor deze populaties zal controle van aantallen, isoleren van de populaties, terugdringen van aantallen en uiteindelijke eliminatie de beste opties zijn voor het beheersen van deze soorten. Echter, weinig is bekend over het consequent monitoren en beheersen van eekhoorns. Toch doet Hoop et al. (2016) een aantal voorstellen voor het beheersen van eekhoornsoorten gebaseerd op beheersmaatregelen voor diverse grondeekhoorns: anticonceptie, rodenticiden of vergassen, het verwijderen van nesten en het vangen van individuen. Deze beheersmaatregelen zijn allemaal behoorlijk arbeidsintensief, maar lokaal zijn deze maatregelen effectief genoeg om de populatieomvang terug te dringen en soorten eventueel te elimineren. Nationaal gezien zal het effect minder zijn. Toch wordt de beheersbaarheid van uitheemse eekhoorns laag ingeschat, vanwege het gebrek aan informatie en onderzoek. Beoordeling Amerikaanse rode eekhoorn Competitie MR MO MR MR MO MO Predatie MI Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten MA MI MO Parasitisme MO Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie MI MI MI MI MI MI Chemisch-fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Problematisch Laag Middelhoog Problematisch Laag Laag Pagina 165

168 VII.4.5 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Wasbeerhond (Nyctereutes procyonoides) Samenvatting risicoanalyse wasbeerhond De wasbeerhond is een hondachtige die qua dieet overeenkomsten vertoont met de vos en de das. De soort komt oorspronkelijk uit Azië en is in Europa geïntroduceerd voor zijn bont. Vanuit daar zijn ontsnapte en uitgezette exemplaren zich gaan verspreiden door Europa waar ze veel problematiek kunnen vormen voor de inheemse natuur. Afschot is de beste bestrijdingsmethode maar dit moet in grote getale gebeuren om dit effectief te laten zijn. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Gevestigd Niet voorkomend problematisch Laag Prioriteitsgroep C Figuur VII.4.11: Wasbeerhond (Nyctereutes procyonoides). Aangepast uit: (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2018b). Algemene omschrijving van de wasbeerhond De wasbeerhond (Nyctereutes procyonoides) (figuur VII.4.11) behoort tot de familie van de hondachtigen (Canidae). Ondanks zijn naam is deze exoot niet verwant aan de wasbeer (Procyon lotor). Het dier heeft een gedrongen lijf met korte poten met een vergelijkbare grootte van een vos en een gewicht tussen de 5 en 8 kg. Het dier heeft zwart-witte tekeningen op hun brede kop en de bakkebaarden. De vacht van de wasbeerhond is langharig en heeft een beige-bruinachtige kleur met zwarte vlekken. De dikke staart is niet geringd maar heeft een geleidelijke donkere kleur (De Zoogdiervereniging, n.d.). Herkomst en Habitat van de wasbeerhond De wasbeerhond komt oorspronkelijk uit oost-azië en is in Europa en deels in Rusland geïntroduceerd voor zijn bont. Vanuit hier zijn in de jaren 30 in Oost-Europa exemplaren ontsnap en verwilderd. In de 20 ste eeuw zijn in Rusland verschillende wasbeerhonden uitgezet, vanaf hier is het dier zich gaan verspreiden door de rest van Europa (Helle & Kauhala, 1991). De wasbeerhond heeft een habitat voorkeur van vochtige bossen met een dichte ondergroei in de buurt van rivierdalen. Echter kunnen ze verschillende habitattypen van bossen tot steden tot agrarisch gebied bezettten (Kauhala & Auttila, 2010). In de periode van december tot april houdt de wasbeerhond een winterrust. Wasbeerhond in Nederland De wasbeerhond rukt snel op in Duitsland en via de Duitse grens komt hij Nederland binnen. In 1981 is er in Nederland de eerste waarneming van de wasbeerhond gedaan. De soort word sindsdien steeds vaker waargenomen en in 2012 is de eerste voortplanting in het wild geconstateerd (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2018c). Wasbeerhond in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Er zijn nog geen waarneming gedaan van de wasbeerhond in het Natura 2000-gebied. Dit geeft daarentegen geen zekerheid dat deze soort zich hier ook niet bevindt. Omdat de soort aan het oprukken is vanuit Duitsland en de soort ook een Nederland goed kan overleven kan de waasbeerhond binnen een aantal jaren ook in het gebied worden verwacht. Pagina 166

169 Ecologische schade van de wasbeerhond De wasbeerhond is een omnivoor en zoekt zijn voedsel voornamelijk langs oevers. Hierdoor kan hij problemen opleveren voor amfibieën, vissen, knaagdieren en op de grond broedende vogels (Kauhala, 2004). Door een gelijk dieet vormt de wasbeerhond ook een concurrent voor de vos en das (Kowalczyk et al., 2008). Door een overeenkomstig dieet zal de wasbeerhond niet meer schade aan fauna geven dan de vos of das. Echter is de uitbreiding en verspreiding van deze soort zo groot dat deze in landen als Finland het meest voorkomende roofdier is geworden (Kauhala & Kowalczyk, 2011). Wanneer deze rover massaal voorkomt zal de impact op de inheemse fauna problematiek geven. De wasbeerhond kan ook zoönoses en parasieten hebben. Zo is bekend dat dit dier vossenlintworm, Trichinella en rabiës kan verspreiden (Deplazes et al., 2004; Holmala & Kauhala, 2006; Oivanen et al., 2002; Romig et al., 2006). Een deel van deze parasieten en ziektes kunnen ook gevaarlijk zijn voor mensen (Eckert et al., 2000). De ecologische impact is problematisch (tabel VII.4.7) Tabel VII.4.7: Beoordeling ecologische impact wasbeerhond. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MR MO Beheer van de wasbeerhond Omdat de wasbeerhond op de Unielijst staan is het verplicht om beheersmaatregelen uit te voeren tegen deze soort. In veel Oost-Europese landen en Noord-Europese landen is het toegestaan om wasbeerhonden het hele jaar rond af te schieten. Er wordt ook geprobeerd om de dieren te vangen. Echter blijkt dat alleen jonge dieren worden gevangen door middel van vallen (J. L. Mulder, 2011). De jacht op wasbeerhonden is in Duitsland vele malen hoger om de populatie onder controle te houden. In een onderzoek van Mulder (2011) worden er twee maatregelen tegen wasbeerhonden in Nederland genoemd. De eerste is op lokale schaal jagen in gebieden waar ze probleem veroorzaken en buiten de maanden van verspreiding en voortplanting. De tweede maatregel is gebieden afbakenen zodat de wasbeerhond daar niet kunnen prederen. Het gaat hier om gebieden met kolonies broedvogels of vijvers met zeldzame amfibieën. De beheersbaarheid van de wasbeerhond is hoog. MO MI MI Problematisch Pagina 167

170 VII.5 VII.5.1 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Invasieve vogels Ganzen (Anserinae) Samenvatting risicoanalyse ganzen De Nijlgans en grote Canadese gans komen wijdverspreid voor in het Natura 2000-gebied. De ganzen zijn beoordeeld met een problematische impact en een prioriteitsgroep D. De exoten hebben onder andere door eutrofiëring als gevolg van bemesting een negatieve invloed op de instandhoudingsdoelstellingen. Bestrijding is mogelijk door afschot en het schudden van eieren. Status in Nederland Status gebied Uit de hand lopende populatie Uit de hand lopende populatie Ecologische impact Beheersbaarheid Risicobeoordeling landelijk Problematisch Laag Risicobeoordeling gebied Prioriteitsgroep D Algemene omschrijving grote Canadese gans De grote Canadese gans (figuur VII.5.1.) heeft drie ondersoorten; B. c. interior, B. c. parvipes en B. c. canadensis. Voornamelijk de laatstgenoemde ondersoort is in Groot- Brittanië en Noordwest-Europa gevestigd (Lemaire & Wiersma, 2011). De Canadese gans is cm groot en heeft door de zwarte hals en kop een opvallende witte halsvlek. Door de intraspecifieke kruisingen komen echter ook tussenvormen voor (Lemaire & Wiersma, 2011; Vogelbescherming, n.d.-a). De vogel broedt van half maart/begin april tot mei. In een tijdsspanne van ongeveer 9 dagen worden 4 tot 7 eieren gelegd. De Canadese gans is Figuur VII.5.1: Boven is de Nijlgans en onder is de grote Canadese gans (Vogelbescherming, n.d.) grotendeels vegetarisch en vindt zijn dieet meestal op akkers waar ze oogstresten zoeken. Toch zijn er waarnemingen waarbij de Canadese gans eieren en jongen van sterns (Sternidae) eet (Vogelbescherming, n.d.-a) Algemene omschrijving Nijlgans De Nijlgans (figuur VII.5.1) is familie van eenden (Anatidae), in deze familie hoort de Nijlgans bij de onderfamilie halfganzen (Tandorniae). Hij wordt ook slechts maximaal 75 centimeter groot. Nijlganzen zijn bruin gekleurd met roodbruine bovendelen. Op de borst zit een donkere vlek en tot slot heeft de Nijlgans een donkere vlek rondom het oog. De vleugels zijn zwart en hebben een groot wit vlak met een spanwijdte van circa 150 centimeter. De kleine ganzen kunnen het hele jaar broeden maar doen dit meestal van eind maart tot eind mei. Met een of twee broedsel per jaar wordt het nest fel verdedigd waarna er 6 tot 9 eieren uitkomen. De nesten bevinden zich meestal in boomholtes bij het water. Echter broeden Nijlganzen soms ook in oude nesten van bijvoorbeeld ooievaars (Vogelbescherming, n.d.-b). Nijlganzen foerageren lopend en zwemmend naar waterplanten, grassen en kruiden maar ook oogstresten (Sovon, 2018; Vogelbescherming, n.d.-b). Pagina 168

171 Herkomst en habitat ganzen De Nijlgans en de grote Canadese gans kunnen in een groot aantal leefgebieden voorkomen; weidegebieden, meren, vennen en veenmoerassen et cetera. De Nijlgans wordt soms zelfs broedend aangetroffen diep in het bos in de oude nesten van roofvogels. De enige eis die beide ganzen stellen is dat er water in de buurt is. Een groot verschil tussen de ganzen is dat de Nijlgans van oorsprong uit Afrika komt en de grote Canadese gans uit Noord-Amerika en Canada (Sovon, 2018; Vogelbescherming, n.d.-a, n.d.-b). Ganzen in Europa De Nijlgans komt wijdverspreid voor in West-Europa in landen als Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, België en Nederland en in Afrika beneden de Sahara (Vogelbescherming, n.d.-b). In sommige landen komt de Nijlgans wel voor maar is deze nog niet gevestigd, echter is de Nijlgans wel in staat om zich te vestigen in alle EU-lidstaten. De Nijlgans sinds augustus 2017 op de Unielijst (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017b). In heel Noordwest-Europa zijn verwilderde grote Canadese ganzen te vinden. In landen zoals Ierland, Engeland, de Benelux, Duitsland en Scandinavië. Ganzen in Nederland De Nijlgans en grote Canadese gans zijn wijdverspreid aanwezig in Nederland, de hoogste dichtheden zijn te vinden in de lager gelegen van Nederland en langs de grote rivieren (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2017b) Ganzen in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Wijdverspreid over heel het gebied komt de Nijlgans en de grote Canadese gans voor. Vooral in buurt van de vennen zijn de uitheemse ganzen waargenomen. Ecologische impact Ganzen Tabel VII.5.1: Beoordeling ecologische impact Nijlgans en grote Canadese gans Eutrofiëring is een van de grootste knelpunten bij de realisatie van de Natura 2000 doelstellingen in zwakgebufferde- en zure vennen. Eutrofiëring als gevolg van Competitie MR Categorie Beoordeling bemesting is een van de negatieve effecten van ganzen. Predatie Grotere soorten zoals de grote Canadese gans kunnen Hybridisatie MI tot wel een halve kilo per dag ontlasten. Wanneer een Overdracht van ziekten en kleine waterplas weinig tot een circulatie en doorspoeling heeft, zijn 100 ganzen genoeg om de vennen te ver- Parasitisme plagen op inheemse soorten rijken (Cooper & Keefe, 1997). Ook hebben de ganzen Toxiciteit mechanische effecten op de vegetatie door begrazing. Bio-verarming MR Herbivorie MR Ook komt hybridisatie en concurrentie om voedsel en Chemische fysiologische of ruimte voor met inheemse soorten (Lemaire & Wiersma, MA structurele impact 2011). De invasieve ganzen zijn beoordeeld met een Interactie met andere invasieve problematische impact (tabel VII.5.1). MI exoten Beheer van Ganzen Bestrijding van de ganzen ter preventie van verdere Beoordeling ecologische impact Problematisch voortplanting kan worden verwezenlijkt door het schudden of prikken van de eieren. Volwassen ganzen kunnen door middel van afschot worden bestreden (INBO et al., 2018). Pagina 169

172 VII.5.2 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Heilige ibis (Threskiornis aethiopicus) Samenvatting risicoanalyse heilige ibis De heilige ibis komt niet voor in het Natura 2000-gebied. De ecologische impact van de soort is laag en valt onder prioriteitsgroep A. De heilige ibis kan met andere broedvogels concurreren om nestplaatsen maar is effectief te bestrijden door middel van afschot. Status in Nederland Status gebied Ecologische impact Beheersbaarheid Risicobeoordeling landelijk Wel voorkomend, niet gevestigd Niet voorkomend, niet gevestigd Laag Hoog Risicobeoordeling gebied Prioriteitsgroep A Figuur VII.5.2: Heilige ibis (Sovon, 2018). Algemene omschrijving heilige ibis De heilige ibis (figuur VII.5.2) is een grote vogel met een lengte van maximaal 90 cm. Het verenkleed is wit maar de hals en de naar beneden gekromde snavel is zwart. De jongen hebben een bruine kop. Het dieet van de heilige ibis bestaat voornamelijk uit ongewervelden zoals insecten en spinnen. Daarbij eet de exoot ook amfibieën, reptielen, vissen en jonge vogels. Soms verorbert de heilige ibis ook huishoudelijk afval wanneer deze foerageert op stortplaatsen. De vogel is geslachtsrijp vanaf vijf jaar en legt twee of drie eieren per legsel. De heilige ibis bereikt een leeftijd van maximaal 21 jaar (Hoop et al., 2016; Leewis et al., 2013). Herkomst en habitat heilige ibis Oorspronkelijk komt de heilige ibis uit Afrika. De vogel komt in groepen voor in verschillende biotopen zoals weilanden en andere agrarische gronden nabij waterpartijen. De heilige ibis wordt ook waargenomen op stortplaatsen en in rietvegetaties. De broedplaatsen zijn vooral opstanden van bomen zoals de wilg (Hoop et al., 2016; Leewis et al., 2013). Heilige ibis in Europa De heilige ibis is aanwezig in België, Frankrijk, Italië, Nederland,Spanje en Scandinavië. De populaties in Europa komen vaak voort uit ontsnapte exemplaren uit collecties zoals dierentuinen. In Scandinavië is de vogel ook uitgezet voor de jacht. De heilige ibis staat sinds augustus 2016 op de Unielijst (Hoop et al., 2016; Leewis et al., 2013; Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016h). Heilige ibis in Nederland Sinds 2009 heeft de heilige ibis niet meer in Nederland gebroed. Na het verdwijnen van de broedpopulatie als gevolg van terugvangst worden geen grote aantallen van de heilige ibis meer gezien in Nederland (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016h). Heilige ibis in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux In de jaren zijn maximaal tien heilige ibissen in het gebied gezien, bij het Soerendonks Goor en de Malpie (Sovon, 2018) De heilig ibis komt op dit moment niet meer voor in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux en ondanks dat de heilige ibis door natuurlijke verspreiding vanuit Frankrijk naar Nederland kan komen, wordt niet verwacht dat de heilige ibis zich gaat vestigen binnen nu en vijf jaar. Pagina 170

173 Ecologische impact heilige ibis In Frankrijk is predatie op kolonievormende kustvogels waargenomen. Doordat de heilige ibis op dezelfde plekken Tabel VII.5.2: Beoordeling ecologische heilige ibis. als andere kwetsbare vogels broedt kan verdringing van nestplaatsen voorkomen. De ecologische impact echter niet zo hoog als voorheen werd gedacht omdat er nauwelijks concurrentie om broedplaatsen plaats hoeft te vinden (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016h). Om die reden is de ecologische impact van de heilige ibis als laag beoordeeld (tabel VII.5.2). Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Beoordeling MI MO MI MI Beheer van heilige ibis De heilige ibis is effectief te bestrijden door middel van afschot (Leewis et al., 2013). Er is om die reden een hoge beheersbaarheid toegekend. Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact MI MI Laag Pagina 171

174 VII.6 VII.6.1 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Invasieve vissen Aziatische modderkruiper (Misgurnus anguillicaudatus) Samenvatting risicoanalyse Aziatische modderkruiper De Aziatische modderkruiper vormt een gevaar voor de grote en kleine modderkruiper omdat hij zich hiermee kan hybridiseren. Verder predeert deze vis op macroinvertebraten, veroorzaakt hij bioturbatie en kan hij mogelijk visparasieten overbrengen. De ecologische gevolgen hiervan wordt niet hoog ingeschat. De Aziatische modderkruiper bevindt zich momenteel alleen in de Tungelroyse beken, die 20 km ten westen liggen van het Natura 2000-gebied. Er is een kans dat deze soort binnen vijf jaar het Natura 2000-gebied bereikt. Het bestrijden van de eerste Aziatische modderkruipers is zeer arbeidsintensief, waarbij succes niet is gegarandeerd. Het bestrijden van een gevestigde populatie is wordt nagenoeg als onhaalbaar geschat. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Aanwezig, gevestigd Niet aanwezig Middelhoog Laag Prioriteitsgroep C Algemene beschrijving van de Aziatische modderkruiper De Aziatische modderkruiper (Misgurnus anguillicaudatus) (figuur VII.6.1), ook wel de Chinese modderkruiper genoemd, toont veel overeenkomsten met de inheemse grote modderkruiper (Misgurnus fossilis). De Aziatische modderkruiper is familie van de Modderkruipers (Cobitidae) en behoort tot de Karperachtigen (Cypriniformes). De Aziatische modderkruiper heeft een egaal, olijfkleurig lichaam met een gemarmerd tot gespikkeld patroon. In tegenstelling tot de grote modderkruiper heeft hij geen duidelijke lengtestrepen (RAVON, 2018a). De Aziatische modderkruiper komt voor in stilstaande tot zwak stromende wateren (Froese, 2018) en is qua habitatselectie zeer opportunistisch (Binnendijk et al., 2017). Hij leeft in modderige bodems, waarbij hij zich ingraaft in sediment of in bladafval. De Aziatische modderkruiper kan overleven in watertemperaturen tussen de 2 en 30 C o (Simon et al., 2006). In Duitsland blijken ze waargenomen te zijn in wateren die gevoed worden door kwelwater (Freyhof & Korte, 2005). De Aziatische modderkruiper kan in wateren overleven met zeer lage zuurstofconcentraties (Spikmans et al., 2010). Het dieet van de modderkruiper bestaat uit wormen, insecten(larven), kleine schaaldieren en andere aquatische bodemorganismen (Froese, 2018; Simon et al., 2006). De vis komt van nature voor in Siberië (stroomgebied Tugur en Amoer), Sachalin, Korea, Japan, Zuid-China en Noord-Vietnam (Spikmans et al., 2010). Figuur VII.6.1: Aziatische modderkruiper Pagina 172

175 Introductie en verspreiding in Europa en Nederland In Europa zijn waarnemingen van de Aziatische modderkruiper bekend in Duitsland (Freyhof & Korte, 2005), Italië en Spanje (Franch et al., 2008). Het blijkt de vis een hoog kolonisatievermogen vertoont. De vis is via de aquariumindustrie naar Nederland gehaald. De vis is in Nederland geïntroduceerd als aas in de vissport (Fabre, 2008). Binnen Nederland zijn in de Tungelroyse beken in 2012 de eerste exemplaren van de Aziatische modderkruiper aangetroffen (Kessel et al., 2013). Aziatische modderkruiper in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De wateren waar de Aziatische modderkruiper in voorkomt bevinden zich circa 20 km ten zuidoosten van het Natura 2000-gebied. Het waterstelsel is onder andere aangesloten op het kanaal Wessem- Nederweert. Verdere verspreiding wordt in de toekomst verwacht door migratie via kanalen, die uiteindelijk uitmonden op beeksystemen en kanalen in het onderzoeksgebied. Waterschap De Dommel heeft als eens gemonitord naar deze soort in het gebied, echter is deze hier nog niet aangetroffen. Ook zij verwacht migratie van de Aziatischte modderkruiper naar het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux (M. Schepers, pers. comm., 2018). Uit voorgaand onderzoek blijkt dat de Aziatische modderkruiper een dispersievermogen heeft van 2 tot 7 km per jaar (Binnendijk et al., 2017). Mogelijk bereikt de Aziatische modderkruiper het Natura 2000-gebied al binnen vijf jaar tijd. De Aziatische modderkruiper kan in veel verschillende wateren in Nederland voorkomen. Verkoop van de Aziatische modderkruiper is niet toegestaan (Spikmans et al., 2010) Ecologische impact van de Aziatische modderkruiper De ecologische impact Aziatische modderkruiper is onder te verdelen in een aantal problemen. De Aziatische modderkruiper kan zich hybridiseren met de inheemse kleine- en grote modderkruiper. Hieruit blijken zwakke en onvruchtbare nakomelingen voort te komen (Nam et al., 2004). Het produceren van onvruchtbare nakomelingen kan de populatie kleine modderkruipers (Cobitis taenia) in het Natura 2000-gebied doen afnemen. De grote modderkruiper komt in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux niet voor. Uit onderzoek van Keller & Lake (2007) blijkt dat aanwezigheid van de Aziatische modderkruiper leidt tot een significante afname van macro-invertebraten. Verder werd de aanwezigheid van Aziatische modderkruiper geassocieerd met verhoogde ammonia, nitraat en nitriet gehalten door bioturbatie. De ecologische impact in een natuurlijke situatie is echter niet nader onderzocht (Keller & Lake, 2007). Verwacht wordt dat kleine populaties geen groot gevaar zullen vormen op basis van chemische en fysiologische impact. De Aziatische modderkruiper oefent geen predatiedruk uit op aanwezige inheemse vissoorten (Binnendijk et al., 2017). In Australië blijkt de Aziatische modderkruiper een vector te vormen voor schadelijke visparasieten (Dove & Ernst, 1998). Het ecologische effect hiervan is niet bekend, maar exemplaren uitgezet vanuit aquaria kunnen hierdoor mogelijk parasieten meenemen. Er wordt niet verwacht dat de aanwezigheid van de Aziatische modderkruiper in de toekomst grote risico s vormt voor instandhoudingsdoelstellingen en habitatrichtlijnen van het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. De Aziatische modderkruiper kan echter wel invloed hebben op de waterkwaliteit en macroinvertebraten in diverse wateren. Samenvattend wordt de ecologische impact van de Aziatische modderkruiper beoordeeld als middelhoog (tabel VII.6.1). Beheer van de Aziatische modderkruiper Tabel VII.6.1: Beoordeling ecologische impact van de Aziatische modderkruiper. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemisch-fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MO MO MI MI MI Middelhoog Pagina 173

176 In de Tungelroyse beken zijn gedurende drie jaar beheersmaatregelen uitgevoerd om de populatie Aziatische modderkruipers te bestrijden. Waterschap Peel en Maasvallei is in 2013 begonnen met het actief wegvangen van Aziatische modderkruipers. Verwacht werd dat deze jonge, kleine populatie op deze manier bestreden kon worden. Door elektrisch te vissen en te vissen met schepnetten gedurende drie dagen per jaar werd er getracht de populatie uit te roeien. Dit bleek onsuccesvol, omdat niet genoeg exemplaren verwijderd konden worden en daardoor populatie stand hield (Binnendijk et al., 2017). In het algemeen blijken deze methoden wel geschikt voor het beheersen van deze soorten (Ward, O neill, & Ka apu-lyons, 2015), maar waarschijnlijk is de intensiviteit hier niet hoog genoeg geweest. Door Waterschap Peel en Maasvallei is overwogen om andere bestrijdingsmethoden toe te passen, zoals het bestrijden met het biologische bestrijdingsmiddel rotenol, het uitzetten van onvruchtbare exemplaren, het droogleggen van leefgebieden en het isoleren van populaties. Deze methoden bleken op grond van financiële, praktische, ecologische en/of juridische redenen onuitvoerbaar (Binnendijk et al., 2017). Het wegvangen van exemplaren wanneer de populatie zich nog niet gevestigd heeft is mogelijk, maar positief effect is niet verzekerd. Geadviseerd wordt om frequenter te vissen, dan drie maal per jaar. Deze maatregel is van korte termijn, omdat de bron van de soort niet verwijderd wordt. Na een gevestigde populatie is bestrijding en beheersing nagenoeg onhaalbaar. Kortom, de Aziatische modderkruiper wordt beoordeeld met een lage beheersbaarheid. Pagina 174

177 VII.6.2 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Blauwband (Pseudorasbora parva) Samenvatting risicoanalyse blauwband De blauwband is tijdens de visinventarisaties waargenomen in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Hierbij wordt verwacht dat in het gebied gevestigde populaties bestaan, die mogelijk de parasiet S.destruens bij zich dragen. Voor het Natura 2000-gebied kan de blauwband een groot gevaar vormen voor de bittervoorn, die hier een belangrijke Habitatrichtlijnsoort is. Verdere verspreiding door het gebied wordt in de toekomst verwacht, waarbij de ecologische schade zal toenemen. Daarnaast is het niet duidelijk of beheers- en eliminatiemaatregelen toepasbaar zijn, omdat de blauwband zich zeer waarschijnlijk al in het gebied gevestigd heeft. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Gevestigd, uit de hand lopende populatie Gevestigd, uit de hand lopende populatie Problematisch Laag Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep D Figuur VII.6.2: De blauwband (Herder, n.d.). Algemene omschrijving De blauwband (Pseudorasbora parva) (figuur VII.6.2) behoort tot de familie echte karpers (Cyprinidae) en orde karperachtigen (Cypriniformes). Het voorste deel van het lichaam van de blauwband is hoger dan het achterste deel. De bek is bovenstandig, en er bevindt zich een duidelijke blauwe band van de kop tot de staart. Deze is vooral goed zichtbaar bij jonge exemplaren. De blauwband wordt hooguit 10 cm lang. De vis is omnivoor, en zijn dieet bestaat uit zoöplankton en muggenlarven (Spikmans et al., 2010) maar blijkt ook viseitjes te eten (Pollux & Korosi, 2006). Blauwband in Europa De blauwband komt van oorsprong voor in zuidoost Azië (Beyer, Copp, & Gozlan, 2007). De blauwband is in Europa voor het eerst in 1960 in Roemenië waargenomen. De blauwband komt nu in grote delen van Europa voor (Pollux & Korosi, 2006). De blauwband is zeer generalistisch, en komt in verschillende wateren voor. De soort wordt als rheofiel beschouwd en kan ver stroomopwaarts migreren in rivieren en beken. Naast stromende wateren kan hij ook in stilstaande wateren leven, waar de grootste dichtheden worden bereikt (Beyer et al., 2007; Pollux & Korosi, 2006). In stilstaande wateren komt de blauwband meestal voor in kleinere plassen en zelden in de littorale zone van grotere meren. In Roemenië is gebleken dat de soort veel voorkomt in vijvers van viskwekerijen en in plassen verbonden aan rivieren (Spikmans et al., 2010). In tegenstelling tot inheemse vissen, kan de blauwband overleven onder extreme omstandigheden. Hij kan leven in lage waterstanden, lage zuurstofconcentraties en in verontreinigd water met veel algenbloei. Verder kan de blauwband overleven in water met een temperatuur hoger dan 30 o C. Klimatologische omstandigheden in Midden- en West- Europa zijn vergelijkbaar met deze van het natuurlijke verspreidingsgebied van de blauwband (Spikmans et al., 2010). Blauwband in Nederland De blauwband is voor het eerst in Nederland uitgezet in het Maasstroomgebied. Dit komt door het herhaaldelijk uitzetten van onzuiver forellenbroed in de jaren negentig. Volgens onderzoek van Pollux & Korosi (2006) bleek de Maas met zijn zijbeken een belangrijke verspreidingsroute te zijn. Wateren in uiterwaarden bevatten hier de hoogste dichtheden. De blauwband is in Nederland gevestigd Pagina 175

178 en komt het meeste voor in wateren in het zuiden van Nederland. Bekend is dat deze zich ook gevestigd heeft in de Rijn. Actuele verspreiding door Nederland wordt verwacht via rivieren met vertakte wateren, kleine plassen, langzaam stromende wateren en beken (Spikmans et al., 2010). De huidige verspreiding van de blauwband in Europa en Nederland is te relateren aan de opportunistische leefwijze van deze vissoort. Zoals eerder beschreven kan hij overleven onder extreme omstandigheden. Verder is de generatiewisseling van de blauwband snel, en heeft deze vis meerdere keren per jaar broed, waarbij de adulten broedzorg verlenen (Pollux & Korosi, 2006; Rosecchi, Crivelli, & Catsadorakis, 1993). Door deze pionierskenmerken wordt verwacht dat de blauwband zich snel door ongekoloniseerde delen van Nederland zal verspreiden. Veel wateren voldoen aan de habitatseisen van de blauwband (Spikmans et al., 2010). Blauwband in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Op basis van meerdere verspreidingskaarten komt de blauwband in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux voor (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016e; Spikmans et al., 2013). Deze zijn waarschijnlijk in de rivier de Dommel waargenomen, is hier echter geen accurate informatie van bekend. Tijdens de veldinventarisaties is een exemplaar van de blauwband waargenomen in het Natura 2000-gebied. Deze blauwband is aangetroffen in de vennen gelegen op De Plateaux. Verdere verspreiding vanuit de Dommel naar bereikbare wateren wordt in de toekomst verwacht. Ecologisch impact van de blauwband Het ecologische impact van de blauwband omvat predatie op kuit en vislarven van inheemse vissoorten (Pollux & Korosi 2006), concurrentie om voedsel en de verspreiding van parasieten. Voedselconcurrentie en predatie op eitjes blijkt te zorgen voor een verminderd reproductiesucces van karperachtigen. Voedselconcurrentie ontstaat hier doordat aantallen zoöplankton en zoöbenthos afnemen. Hetzelfde effect is waargenomen in onderzoek naar voedselconcurrentie tussen blauwbanden en de overleving van juveniele barbelen (Barbus barbus) (Musil, Adámek, & Baranyi, 2007). De blauwband blijkt een gevaar te vormen voor inheemse vissoorten, omdat hij een belangrijke vector vormt voor de visparasiet Sphaerothecum destruens. S.destruens is een eencellige eukaryoot. De blauwband draagt S.destruens bij zich, zonder dat deze vis er zelf nadeel van ondervindt. De aanwezigheid van besmette blauwbanden kan leiden tot besmetting van andere vissoorten. Wanneer de parasiet een vatbare gastheer infecteert, veroorzaakt dit ontstekingen door cel sterfte in organen (Andreou, Gozlan, & Paley, 2009). Vatbare vissoorten zijn het vetje (Leucaspius delineatus), brasem (Abramis brama), Europese karper (Cyprinus carpio), bittervoorn (Rhodeus amarus), zalm (Salmo Salar) en de Chinookzalm (Oncorhynchus tshawytscha) (Spikmans et al., 2013). Uit onderzoek van Gozlan, St-Hilaire, Feist, Martin, & Kent (2005) is gebleken dat populaties vetjes die in contact komen met blauwbanden met S.destruens gedurende drie jaar sterk afnemen, waarna de populatie vetjes verdwijnt. Onder laboratoriumcondities bleken de vetjes significant minder eitjes te leggen en was de mortaliteit hoger, wanneer blauwbanden besmet met S.destruens aanwezig waren. Watertemperaturen van ±4 O C blijken een gunstige rol spelen in de voortplanting (Andreou et al., 2009). Uit onderzoek is gebleken dat populaties blauwbanden in beken aangesloten op de Maas voor circa 70% besmet zijn met S.destruens (Spikmans et al., 2013). Als de aanwezige blauwbanden in het Natura 2000-gebied Leen- Tabel VII.6.2: Beoordeling ecologische impact blauwband. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MO MO MA MO MI Problematisch Pagina 176

179 derbos, Groote Heide en De Plateaux afkomstig zijn van deze populatie uit de Maas en de Dommel, dan worden dezelfde besmettingsgraden hier verwacht. Het vetje en de bittervoorn zijn beide rode lijstsoorten in Nederland, en voor het Natura 2000-gebied is de bittervoorn aangewezen als Habitatrichtlijnsoort. Voor het Natura 2000-gebied geldt dat verdere verspreiding in het gebied een gevaar kan vormen voor de instandhouding van de bittervoorn. Verdere verspreiding van de blauwband door Nederland kan zorgen voor verdere achteruitgang van beide rode lijstsoorten. Samenvattend wordt de ecologische impact van de blauwband beoordeeld als problematisch (tabel VII.6.2). Beheer van de blauwband Om de beheers- en eliminatiemaatregelen tegen de blauwband effectief te laten plaatsvinden moet dit gebeuren in het stadium waarbij de omvang en de verspreiding van de populatie nog beperkt is (Hoop et al., 2016). Bestrijdingsmethoden blijken alleen toepasbaar wanneer er geen kans op herkolonisatie is en de populatie blauwbanden zich bevindt in een geïsoleerde waterpartij (Spikmans et al., 2010) Maatregelen als drooglegging en het gebruik van pisciciden blijken effectief in het elimineren en het verkleinen van populaties. Deze maatregelen zijn echter alleen toepasbaar op lokale schaal (Hoop et al., 2016). Uit onderzoek bleek het piscicidenmiddel Rotenon een geschikt middel te zijn om blauwbanden te elimineren, maar in natuurgebieden is het om ecologische redenen niet toepasbaar. Mogelijk is drooglegging een optie, maar hierbij wordt ook ecologische schade aangericht doordat inheemse aquatische soorten in gevaar komen (Devisscher et al., 2012). Het wegvangen van blauwbanden is zeer intensief en in veel gevallen waarschijnlijk niet doeltreffend, omdat populaties in stand kunnen blijven wanneer er een paar vissen over blijven, of het contact met de verspreidingsbron blijft (Hoop et al., 2015). Er kan geconcludeerd worden dat de beheersbaarheid van de blauwband beoordeeld kan worden met een lage beheersbaarheid. Pagina 177

180 VII.6.3 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Zonnebaars (Lepomis gibbosus) Samenvatting risicoanalyse zonnebaars De zonnebaars is gevestigd in het Natura gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. De ecologische impact van de zonnebaars is problematisch en valt onder prioriteitsgroep D. Twee habitatrichtlijnsoorten, de kamsalamander (Triturus cristatus), en de gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) worden bedreigd door de zonnebaars door de predatie van eieren en juvenielen. Het beheer zal zich vooral moeten richten op brongerichte maatregelen om verdere introductie van de soort tegen te gaan. Status in Nederland Status gebied Ecologische impact Beheersbaarheid Risicobeoordeling landelijk Risicobeoordeling gebied Uit de hand lopende populatie Uit de hand lopende populatie Problematisch Laag Prioriteitsgroep D Figuur VII.6.3: Een mannelijk exemplaar van de zonnebaars (Ravon, 2018). Algemene omschrijving zonnebaars De zonnebaars (figuur VII.6.3) heeft een zijdelings afgeplat lichaam. Het lichaam is, vooral bij mannetjes in de paaitijd, kleurrijk. De exotische vis is bedekt oranje en blauwe vlekken en kan in Nederland maximaal 16 centimeter lang worden (Jeroen van Delft et al., 2013; Kleef, n.d.; Leewis et al., 2013). De vis paait bij een watertemperatuur boven 16 o C. Het mannetje maakt een kuil in een ondiepe, zonnige oeverzone waar hij de vrouwtjes heen lokt. Hij bewaakt de eitjes tot ze uitkomen. De vis voedt zich met eieren en larven van amfibieën en macrofauna (Delft et al., 2013; Ravon, 2018; Soes et al., 2010). Herkomst en habitat zonnebaars Oorspronkelijk komt de vis uit Noord-Amerika. De zonnebaars komt in zowel stromende wateren als in stilstaande wateren voor. Voortplanting treedt in stromende wateren nauwelijks op. Daarentegen kan de soort zich goed voortplanten in stilstaande wateren (Jeroen van Delft et al., 2013) Zonnebaars in Europa Al vanaf het einde van de 19 e eeuw is de zonnebaars als sier- en sportvis wereldwijd verscheept. Dit heeft als gevolg dat de soort nu wijdverspreid door Europa voorkomt. In heel Europa wordt de soort beschouwd als een exoot met problematische impact op de inheemse natuur (Delft et al., 2013; Jackson et al., 2016). Zonnebaars in Nederland Deze populaire aquariumvis is al ongeveer 125 jaar in de Nederlandse wateren aanwezig (Jeroen van Delft et al., 2013; Kleef, n.d.). De laatste tien jaar is de soort in aantal aan het toenemen door onder andere de uitbreiding van tuincentra. Door de snelle voortplanting hebben vijver eigenaren vaak te veel zonnebaarzen waardoor het overschot aan zonnebaarzen wordt uitgezet in natuurwateren. Mede hierdoor komt de zonnebaars nu in alle provincies voor (Gordon H Copp et al., 2017; Jeroen van Delft et al., 2013; Kleef, n.d.). Pagina 178

181 Zonnebaars in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Deze roofvis komt ook voor in diverse habitattypen van het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux (Dienst Landelijk Gebied & Staatsbosbeheer, 2017). De invasieve exoot is vooral in langzaam stromende tot stilstaande wateren zoals amfibieënpoelen en vennen aanwezig (Ravon, 2018; Van Kleef, n.d.). Ecologische impact zonnebaars Belangrijk om te realiseren is dat ernstige schade pas optreedt wanneer de zonnebaars in hoge dichtheden aanwezig is (Jeroen van Delft et al., 2013). Indien talrijk aanwezig, is de zonnebaars een grote probleemsoort in Nederland (Soes et al., 2010). De zonnebaars is namelijk een bedreiging voor inheemse soorten door de concurrentie om voedsel en predatie van eieren en juvenielen (Almeida, Merino-Aguirre, Vilizzi, & Copp, 2014; Soes et al., 2010). De zonnebaars is zo invasief, dat het aantal ongewervelden in een poel met meer dan 80% daalt als de zonnebaars veelvoudig aanwezig is (Jeroen van Delft et al., 2013; Kleef, n.d.). De aanwezigheid van de zonnebaars brengt de Habitatrichtlijnensoorten voor Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux in gevaar. In de jaren 90 zijn in het Dommeldal bij de Plateaux een groot aantal poelen aangelegd. De poelen die af en toe in contact staan met de beek, zijn ondertussen bewoond door de zonnebaars (Jeroen van Delft et al., 2013; Dienst Landelijk Gebied & Staatsbosbeheer, 2017). Twee Habitatrichtlijnsoorten van dit gebied, de kamsalamander (Triturus cristatus) en de gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis), worden bedreigd door de zonnebaars. Uit verschillende onderzoeken is namelijk gebleken dat wanneer de zonnebaars een poel koloniseert, Tabel VII.6.3: Beoordeling ecologische impact zonnebaars. de witsnuitlibel en de kamsalamander verdwijnen. Bovendien heeft de zonnebaars ook een negatieve Categorie Beoordeling impact op andere kwetsbare soorten zoals de heikikker (Rana arvalis) en knoflookpad (Pelobates Predatie MA Competitie fuscus), beiden soorten die ook in het Natura Hybridisatie Overdracht van ziekten en 2000-gebied voorkomen. Daarnaast kan de zonnebaars zorgen voor een toename van de watertroe- plagen op inheemse soorten Parasitisme belheid en de concentraties fosfor en stikstof Toxiciteit (Jeroen van Delft et al., 2013). Het zijn vooral de Bio-verarming MA zwakgebufferde vennen, zure vennen en vochtige Herbivorie heiden die bedreigd worden door de zonnebaars. Chemische fysiologische of Samenvattend wordt de ecologische impact van de structurele impact zonnebaars als problematisch beoordeeld (tabel Interactie met andere invasieve VII.6.3). exoten Beheer van zonnebaars De meest effectieve manier om het groeiende Beoordeling ecologische impact Problematisch aantal zonnebaarzen tegen te gaan is om brongerichte beheersmaatregelen uit te voeren. Uit onderzoek is gebleken dat opzettelijke introductie de belangrijkste oorzaak van zonnebaars invasies is. Daarbij worden meer zonnebaarzen uitgezet in poelen dichtbij infrastructuur (G. H. Copp, Wesley, & Vilizzi, 2005; Kleef, Velde, Leuven, & Esselink, 2008). Hierdoor is het beter om de poelen en vennen ver weg van infrastructuur voorrang te geven bij beheers- en herstelmaatregelen omdat de zonnebaars nog steeds wordt uitgezet doordat de maatschappij niet of nauwelijks op de hoogte is van de ecologische impact. Publieke bekendheid en erkenning voor de impact van de zonnebaars is een goede maatregel om introductie van zonnebaars tegen te gaan. Het is bekend dat invasieve exoten zich snel vermeerderen door onder andere het gebrek aan natuurlijke vijanden (Lowe, Browne, Boudjelas, & De, 2000). Een beheersmaatregel om het aantal zonnebaarzen onder controle te houden kan het introduceren van een predator zijn, zoals de snoek (Esox lucius). Door de aanwezigheid van een andere predator zal de zonnebaars minder jagen en voortplanten (Jeroen van Delft et al., 2013). Een neveneffect zou kunnen zijn dat de snoek dezelfde impact gaat hebben als de zonnebaars. Pagina 179

182 Maar uit eerdere studies blijkt dat sommige vennen, ondanks de aanwezigheid van de snoek, alsnog een rijke macrofaunagemeenschap hebben. De neveneffecten op ongewervelden zijn aanzienlijk kleiner dan de effecten van de zonnebaars op de species (Brouwer et al., n.d.). Kortom kan de beheersbaarheid van de zonnebaars beoordeeld worden met een lage beheersbaarheid. Pagina 180

183 VII.6.4 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Amerikaanse hondsvis (Umbra pygmaea) Samenvatting risicoanalyse Amerikaanse hondsvis De Amerikaanse hondsvis is een kleine vissoort afkomstig van Noord-Amerika. De soort heeft een brede tolerantie in habitat eisen en komt voornamelijk voor in wateren waar andere vissen afwezig zijn. De soort komt voornamelijk voor in Brabant en ook in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. De soort kan een bedreiging vormen voor de macrofauna en amfibieën larven. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep Gevestigde populatie Gevestigde populatie Laag Hoog A Figuur VII.6.4: De Amerikaanse hondsvis (foto M. Hidding). Algemene omschrijving van de Amerikaanse hondsvis De Amerikaanse hondsvis (Umbra pygmaea) (figuur VII.6.4) behoort tot de familie van de hondsvissen (Umbridae). De vis wordt tussen de 3 en 14 cm groot (Verreycken et al., 2010). De vis heeft een langgerekt, bijna rond lichaam met een stompe kop en een bovenstandige bek. De exoot heeft een groen- tot roodbruine kleur met donkere vlekken. Aan de buik heeft de Amerikaanse hondsvis drie paar vinnen, de rugvin staat ver naar achter en de staartvin is rond (RAVON, 2018a). Het dieet van de Amerikaanse hondsvis bestaat uit: watervlooien, waterpissenbedden, mosselkreeftjes, muggen larven, libellenlarven, keverlarven, andere insecten en schaaldieren (Declerck et al., 2002). De larven van amfibieën kunnen ook gegeten worden door deze invasieve exoot (Chalcraft & Resetarits, 2003; Vooren, 1972). Herkomst en habitat van de Amerikaanse hondsvis Oorspronkelijk komt de Amerikaanse hondsvis uit Noord-Amerika. De Amerikaanse hondsvis heeft een voorkeur voor wateren waar andere vissoorten afwezig zijn (Leuven & Oyen, 1987). Hij komt het meeste voor in traag stromende of stilstaande wateren, met een modderige bodem en veel vegetatie groei zoals in moerassen of kleine poelen (Panek & Weis, 2013). Echter heeft deze invasieve exoot een brede tolerantie waardoor hij in verschillende habitattypen kan voorkomen (Emmerik, 2003; Verreycken et al., 2010). De soort kan goed tegen grote schommelingen in watertemperatuur, een lage ph, een laag zuurstofgehalte en zelfs tegen tijdelijke droogval van zijn leefgebied (Emmerik, 2003; Verreycken et al., 2010). Introductie en verspreiding in Nederland In 1920 is de soort in Europa geïntroduceerd in Duitsland, België, Nederland, Frankrijk, Polen en Denenmarken. Echter zit de kern en de grootste verspreiding van deze soort in het zuidelijke deel van Nederland (Limburg en Noord-Brabant) en het Noordelijke deel van België (Antwerpen en Limburg) (Verreycken et al., 2010). De Amerikaanse hondsvis werd voor het eerst in Nederland geïntroduceerd vanuit de visteelt (Hartog & Bonga, 1990; Verreycken et al., 2010). De Amerikaanse hondsvis komt niet in heel Nederland voor. De soort komt voornamelijk voor in Noord-Brabant en Limburg en sinds een paar jaar is hij enkele keren waargenomen in het zuidoosten. Pagina 181

184 Amerikaanse hondsvis in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De verspreiding in Nederland heeft waarschijnlijk plaatsgevonden vanuit de voormalige Heidemij viskwekerij te Valkenswaard. Dit is nabij het Natura 2000-gebied waardoor deze soort voorkomt binnen het gebied. Dit blijkt ook uit Nederlandse verspreidingskaarten van deze soort (RAVON, 2018a; Schiphouwer et al., 2014) en uit de gesprekken met verschillende beheerders. Ecologische impact Amerikaanse hondsvis Omdat de Amerikaanse hondsvis predeert op amfibieën larven en insecten larven kan dit vele problemen veroorzaken (Chalcraft & Resetarits, 2003; Vooren, 1972). In het Natura 2000-gebied het Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux zijn er belangrijke soorten amfibieën zijn zoals de kamsalamander (Triturus cristatus), knoflookpad (Pelobates fuscus), heikikken (Rana arvalis) en de boomkikker (Hyla arborea). Bedreigde insecten zoals de gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) lopen ook risico. Wanneer de Amerikaanse hondsvis in een grote dichtheid voorkomt in een watermassa waar deze bedreigde soorten in voortplanten kan dit nadelige gevolgen hebben voor deze organismen. Ook in andere gebieden waar de Amerikaanse hondsvis voorkomt zal hij een bedreiging vormen voor de biodiversiteit in de wateren. Stilstaande wateren waar geen inheemse vissoorten in (kunnen) leven zijn uitstekende broedplekken voor muggen. Hierdoor kunnen in gebieden met veel van dit soort wateren muggenplagen worden voorkomen. Wanneer er een Amerikaanse hondsvis zich bevind in dit soort wateren zal het voortplantingen succes van de muggen afnemen. Er is geen informatie bekend dat de Amerikaanse hondsvis effect heeft op het functioneren van een ecosysteem, modificatie op nutriënten kringloop, fysieke modificatie van de habitat of modificatie van natuurlijke successie (Schiphouwer et al., Tabel VII.6.4: Beoordeling ecologische impact Amerikaanse hondsvis. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MO 2014). Samenvattend is de ecologische impact van de Amerikaanse hondsvis beoordeeld als laag (tabel VII.6.4). Beheer van de Amerikaanse hondsvis Natuurlijke verspreiding van de soort is moeilijk te voorkomen. Echter komt de meeste overlast van een massaal voorkomen in geïsoleerde wateren. Er kan doelbewust een eliminatie methode worden toegepast om deze soort uit deze wateren te verwijderen. Er is internationaal geen informatie beschikbaar over geschikte eliminatie methoden. Een mogelijke methode is het introduceren van roofvissen, echter leeft de Amerikaanse hondsvis vaak in watermassa s die ongeschikt zijn voor andere vissoorten. Bij droogleggen van vennen moet er rekening worden gehouden met het feit dat de Amerikaanse hondsvis tegen een periode van droogte kan (Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN), n.d.). Omdat de Amerikaanse hondsvis niet meer wordt gebruikt in de viskwekerij en ook niet wordt verkocht als aquarium vis, zal er weinig tot geen verdere verspreiding door mensen zijn. Deze exoot bevindt zich voornamelijk in Nederland en geeft alleen problematiek wanneer hij massaal in wateren voorkomt. Aan te raden is wanneer deze soort zich bevindt in een voortplantingsplek van bijzondere soorten, dit water voor een langere tijd droog te leggen buiten het paarseizoen van amfibieën en insecten. De beheersbaarheid van de Amerikaanse hondsvis is hoog. MI Laag Pagina 182

185 VII.6.5 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Uitheemse grondels (Proterorhinu en Percottus) Samenvatting risicoanalyse uitheemse grondelsoorten Er zijn verschillende exotische grondel soorten in Nederland bijvoorbeeld de marmergrondel. Een soort zoals de Amoergrondel komt nog niet voor in Nederland maar vormt wel een grote bedreiging wanneer hij Nederland zal komen via de rivieren. Door de concurrentie met inheemse vissoorten en/of een dieet dat bestaat uit inheemse soorten zorgt voor een negatieve ecologische impact van deze soorten. Hierdoor is het belangrijk dat verdere verspreiding en vestiging van deze soorten voorkomen wordt. Marmergrondel Amoergrondel Status in Nederland: Gevestigd Niet gevestigd Status gebied: Gevestigd Niet gevestigd Ecologische impact: Laag Middelhoog Beheersbaarheid: Laag Laag Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep C C De voornaamste invasieve grondelsoorten zijn de Amoergrondel (Percottus glenii) en de marmergrondel (Proterorhinus semilunaris). Echter zijn er meer exotische grondelsoorten zoals de zwartbekgrondel (Neogobius melanostomus), kesslers grondel (Neogobius kessleri), Pontische stroomgrondel (Neogobius fluviatilis), Witvingrondel (Romanogobio belingi) en de Naakthalsgrondel (Neogobius gymnotrachelus). Omdat de Amoergrondel en marmergrondel de meeste problematiek (kunnen) geven in Nederland zullen deze soorten worden uitgewerkt. Algemene beschrijving van de marmergrondel De marmergrondel (figuur VII.6.5) heeft en maximale lengte van 11,5 cm. De borstvinnen zijn tot een zuignap vergroeid. De buisvormige neusopeningen zijn kenmerkend voor deze grondelsoort net als de marmertekeningen die vrij duidelijk zichtbaar zijn. De kleur van de vis is rood-bruin tot geel-bruin of soms bruingrijs afhankelijk van de bodemkleur van waar de vis leeft. Deze exoot heeft zes tot acht harde vinstralen in de voorste rugvin en 14 tot 18 zachte in de achterste rugvin (RAVON, 2018a). Algemene beschrijving van de Amoergrondel De Amoergrondel (figuur VII.6.6) heeft een maximale lengte van 25 cm en behoort tot de baarsachtigen. Bij deze grondel zijn de borstvinnen niet vergroeit tot een zuignap. De vis heeft in het algemeen een grote kop en is over het hele lichaam lichtbruin gekleurd met lichte en donkere vlekken. De voorste rug vin heeft zes tot acht harde stekels en de achterste vin heeft negen tot elf zachte stralen Figuur 6.5: Amoergrondel. Aangepast uit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016d) Figuur VII.6.6: Marmergrondel ( foto A. van Boven). Pagina 183

186 (RAVON, 2018a). Herkomst en Habitat van de marmergrondel Oorspronkelijk komt de marmergrondel uit het oostelijke deel van de Egeïsche zee en het Pontische gebied rond de Zwarte Zee. Vanuit hier is deze exoot in rivieren terecht gekomen en heeft zich vanuit daar makkelijk kunnen verspreiden. Deze exoot is een bodemvis en heeft een voorkeur aan wateren met veel planten. De vis kan in verschillende wateren voor komen. Zo maakt de stroomsnelheid of de grote van het water geen verschil, maar hij heeft wel een temperatuur tolerantie tussen de 4 en 27 graden Celsius (Leuven et al., 2008). De actuele verspreiding van de marmergrondel is voornamelijk is het rivierengebied of kleine wateren zoals geïsoleerde poelen en kleine rivieren (Spikmans et al., 2010). Herkomst en habitat van de Amoergrondel De Amoergrondel is oorspronkelijk van de Amoer-regio in Oost-Rusland, Noordoost-China en Noord- Korea (Popa et al., 2006). De vis was een populair aquarium dier, werd gebruikt als aasvis in de hengelsport en er zijn verschillende exemplaren uitgezet in vijvers. Dit gebeurde voornamelijk in Rusland, maar vanuit hier heeft deze exoot zich goed kunnen verspreiden (Jurajda et al., 2006; Reshetnikov, 2004). De Amoergrondel stelt geen vaste eisen aan zijn leefgebied maar heeft een voorkeur voor stilstaande wateren en veenmoerassen met veel vegetatie (Hegedisˇ et al., 2007; Terlecki & Pałka, 2012). Deze exoot heeft een brede tolerantie, zo kan de soort tegen vele schommelingen in temperatuur, zuurstofdalingen van het water, droogval maar deze vis kan ook tegen bevriezing (Jurajda et al., 2006; Terlecki & Pałka, 2012). Introductie en verspreiding van uitheemse grondels De marmergrondel werd voor het eerst in Nederland in de Waal waargenomen (2002). Vanuit daar heeft deze exoot zich kunnen verspreiden naar verschillende watertypes (Spikmans et al., 2010). De Amoergrondel is nog niet waargenomen in Nederland (Spikmans et al., 2010). De Amoergrondel komt wel al voor in negen Europese landen waaronder Duitsland. Vanuit hier kan hij Nederland op eigen kracht bereiken via de Donau (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, 2016d). Ecologische schade van uitheemse grondels Het dieet van de marmergrondel bestaat voornamelijk uit macrofauna waar hij gedurende de nacht op jaagt (Adámek et al., 2007). Er is niet bekend of deze exoot ook op vissen predeert. De marmergrondel kan een mogelijke concurrent zijn van verschillende inheemse vissoorten (donderpad en bermpje) door een overeenkomstig dieet. Er zijn een aantal parasieten en ziektes bekend die zijn aangetroffen bij de marmergrondel. Echter worden deze met name aangetroffen bij de vissen die leven bij de Zwarte Zee en er zijn geen effecten bekend van deze parasieten en ziektes in plekken waar deze soort invasief voor komt (Spikmans et al., 2010). De Amoergrondel is een roofvis en zijn dieet bestaat voornamelijk uit ongewervelden, kikkervisjes en andere vissen. Van andere vissoorten kan de Amoergrondel het kuit, de juveniele en kleine vissoorten opeten. Hierdoor kan Tabel VII.6.5: Beoordeling ecologische impact van de marmergronden en de Amoergrondel. Categorie Beoordeling marmergrondel Beoordeling Amoergrondel Competitie MO MO Predatie MI MO Hybridisatie Overdracht van ziekten en MI plagen op inheemse soorten Parasitisme MI Toxiciteit Bio-verarming MI Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Laag Middelhoog Pagina 184

187 de vestiging van een grote populatie Amoergrondels er voor zorgen dan voortplantingssucces van verschillende vissoorten afneemt wat uiteindelijk kan leiden toe een afnamen in vispopulaties (Jurajda et al., 2006). Ook kan deze exoot massaal in een watermassa voorkomen waardoor hij andere vissoorten verdringt (Jurajda et al., 2006). Ook zal een aanwezigheid van deze soort er voor zorgen dat de biodiversiteit van de macrofauna minder wordt en het voortplantingssucces van amfibieën zal afnemen (Reshetnikov, 2003). Hierdoor zal de Amoergrondel is het Natura 2000-gebied het Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux grote schade kunnen aan brengen wanneer hij voor komt is wateren waar soorten zoals de kamsalamander (Triturus cristatus), knoflookpad (Pelobates fuscus), heikikken (Rana arvalis) en de boomkikker (Hyla arborea) en de gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) zich voortplanten. Het is bekend dat de Amoergrondel verschillende parasieten kan hebben. De meest voorkomende soort is de Gyrodactylus percottii, echter is deze platworm ook aangetroffen op Europese vissoorten. Samenvattend wordt de ecologische impact van marmergronden beoordeeld als laag en de Amoergrondel beoordeeld als middelhoog (tabel VII.6.5). Beheer van uitheemse grondels In het onderzoek van RAVON geven ze voor alle grondelsoorten maatregelen. Voor alle grondels is het belangrijk dat vestiging wordt voorkomen en dat de verspreiding gemonitord moet worden in verband tot aanwezigheid van inheemse soorten. Bij de Amoergrondel, Kesslers grondel, Pontische stroomgrondel, zwartbekgrondel, witvingrondel en naakthalsgrondel zijn er nog twee extra maatregelen. Bij deze soorten is het ook belangrijk dat de verspreiding naar regionale wateren wordt voorkomen en dat de effecten op inheemse soorten worden vermindert (Spikmans et al., 2010). Daarnaast is het ook belangrijk dat de handel en kweek voor vissport van deze soorten wordt gestopt. De beheersbaarheid van de marmergrondel en de Amoergrondel worden laag beoordeeld. Pagina 185

188 VII.7 VII.7.1 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Invasieve amfibieën en reptielen Lettersierschildpadden (Trachemys scripta) Samenvatting risicoanalyse lettersierschildpadden Schildpadden die in de Nederlandse natuur worden uitgezet, kunnen zich door het koude klimaat niet voortplanten. Echter wordt aangenomen dat dit door klimaatverandering in de toekomst wel kan gaan plaatsvinden. Verwacht wordt dat het zomerklimaat voor 2050 warm genoeg is voor succesvolle voortplanting en de opbouw van populaties. In hoeverre de schilpadden zich zullen vestigen is niet bekend, maar ze kunnen na vestiging ecologische schade aanrichten aan de inheemse flora en fauna. Vooral zeldzame amfibiesoorten blijken een gevaar te lopen, zoals de kamsalamander. Wegvangen met fuiken blijkt een mogelijke bestrijdingsmethode, maar dit erg arbeidsintensief. Roodwangschildpad Geelwangschildpad Geelbuikschildpad Status in Nederland: Aanwezig, niet gevestigd Aanwezig, niet gevestigd Aanwezig, niet gevestigd Status gebied: Aanwezig, niet gevestigd Aanwezig, niet gevestigd Aanwezig, niet gevestigd Ecologische impact: problematisch problematisch problematisch Beheersbaarheid: hoog hoog hoog Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep B B B Algemene omschrijving, herkomst en habitat uitheemse lettersierschildpadden Voor de Nederlandse natuur vormen de roodwangschildpad (Trachemys scripta elegans), de geelwangschildpad (Trachemys scripta troostii) en de geelbuikschildpad (Trachemys scripta scripta) het grootste aandeel van de invasieve schildpadden. In Nederland komen van nature geen inheemse zoetwaterschildpadden voor, omdat het klimaat hier te koud is. Voor de hierboven genoemde schildpadden geldt dat deze wel in Nederlandse wateren kunnen leven, maar zich door het klimaat niet succesvol kunnen voortplanten. Schildpadden in Nederland voeden zich voornamelijk met macrofauna, eitjes, kikkervisjes, juveniele vissen en amfibieën van (water)planten (Bugter et al., 2011). Invasieve zoetwaterschildpadden hebben komen van oorsprong voor in een breed scala aan zoetwateren. Ze hebben een voorkeur voor zachte bodems en met weelderige plantenvegetatie. Ter overwintering is helder, zuurstofrijkwater noodzakelijk. Voor de schildpadden is het belangrijk dat ze een plaats hebben om te zonnen. Ze kunnen voorkomen in langzaam stromende wateren, meren, draslanden en vijvers. Het voorkomen van de schildpadden is het meest afhankelijk van de locaties waar ze worden uitgezet. In Nederland worden de meeste schildpadden aangetroffen in stadswateren (Bugter et al., 2011). Hieronder is een beschrijving van de drie schildpaddensoorten weergegeven: Roodwangschildpad De roodwangschildpad (figuur VII.7.1) wordt tot 30 cm lang en is het gemakkelijkst te herkennen aan zijn rode vlek aan beide zijden achter de ogen van de kop. Het buikschild is geel, met op ieder een donkerbruine vlek. Bij oudere exemplaren is dit grotendeels donkerder gekleurd. Bij juvenielen is dit buikschild vaak groen. De roodwangschildpad is inheems in het noorden van de Verenigde Staten (J. van Delft & Struijk, n.d.). Pagina 186

189 Geelwangschildpad De geelwangschildpad (figuur VII.7.2) wordt tot 20 cm groot, en lijkt betreft uiterlijke kenmerken veel op de roodwangschildpad. Echter is de koptekening van deze schildpad enkel geel (J. van Delft & Struijk, n.d.). De geelwangschildpad is destijds geïmporteerd vanuit de Verenigde Staten. Geelbuikschildpad De geelbuikschildpad (figuur VII.7.3) wordt maximaal 30 cm groot. Hij lijkt op de geelwangschildpad, echter heeft hij op zijn kop een brede gele dwarsband die meerdere lengtestrepen verbindt. Het bovenste deel van het schild heeft een uniforme donkere kleur met gelige strepen. Het buikschild is in tegenstelling tot de andere schildpadden niet donker van kleur. De schildpad is inheems in het zuidoosten van de Verenigde Staten (J. van Delft & Struijk, n.d.). Figuur VII.7.1: Roodwangschildpad (Van Delft & Struijk, n.d.) Figuur VII.7.2: Geelwangschildpad (Van Delft & Struijk, n.d.) Introductie en verspreiding van lettersierschildpadden in Europa en Nederland De roodwangschildpad was voor 1997 de meest verhandelde schildpad in Europa en Nederland. Door omstandigheden mocht de schildpad in 1997 niet meer worden geïmporteerd, en werd enkel nog op zeer kleine schaal gekweekt. Door het importverbod in 1997 zijn er wel ondersoorten naar Europa gebracht, waaronder de geelwangschildpad en de geelbuikschildpad. Deze werden geïmporteerd naar Nederland door de aquariumhandel. Alle drie de schildpaddensoorten zijn in 2016 op de EU verordeningslijst exoten gezet. Schildpadden worden verspreid over het land waargenomen maar er is geen sprake van voortplanting nog vestiging. Schildpadden die in de natuur waargenomen worden zijn ontsnapt of bewust uitgezet (RAVON Verspreidingsatlas, 2018). Ecologische impact lettersierschildpadden In andere landen worden invasieve zoetwaterschildpadden als zeer schadelijk beschouwd. De roodwangschildpad wordt wereldwijd als meest invasieve schildpad gezien. Dit komt omdat invasieve schildpadden sterk zijn in de concurrentie met inheemse schildpadden. Gezien er geen inheemse schildpadden in Nederland bestaan, is dit niet aan de orde. Wel blijken invasieve zoetwaterschildpadden veel te prederen op kikkervisjes en salamanderlarven. Voor Nederland geldt dat invasie van de schildpadden kan leiden tot een bedreiging voor zeldzame amfibieën, zoals de knoflookpad, kamsalamander en boomkikker. Naast het feit dat er schildpadden in risico vormen voor de instandhouding van zeldzame amfibiepopulaties, zijn ze omnivoor en eten ze ook andere insecten, visjes en (water)planten. Daarnaast zorgen ze voor bioturbatie (Bugter et al., 2011). Het ecologische gevolg van deze activiteiten is echter niet bekend. Schildpadden die vanuit aquaria los worden gelaten in natuurlijke wateren, kunnen een gevaar vormen doordat ze kunnen functioneren als vec- Figuur VII.7.3: Geelbuikschildpad (Van Delft & Struijk, n.d.). Tabel VII.7.1: Beoordeling ecologische impact roodwangschildpad, geelwangschildpad en de geelbuikschildpad. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische, fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MR MO MR MO MI Problematisch Pagina 187

190 tor voor een brede selectie aan ziekten en parasieten (Verneau et al., 2011). In de praktijk zijn hier geen voorbeelden van bekend. De totale ecologische impact van schildpadden zal in de toekomst, wanneer de schildpadden zich vestigen, niet meevallen. Volgens onderzoek van Bugter et al. (2011) moet de verwachte schade als aanzienlijk worden beschouwd. Uiteindelijk zijn de schildpadden met een problematische ecologische impact beoordeeld (tabel VII.7.1). De schade van invasieve zoetwaterschildpadden valt in Nederland momenteel mee, omdat de aantallen laag zijn en er geen gevestigde populaties bestaan. Op basis van de huidige klimaatverandering zullen delen van Nederland in de toekomst geschikt worden als voortplantingshabitat voor invasieve zoetwaterschildpadden. Volgens voorspellingen zullen temperatuurstijgingen in zomers nog voor 2050 mogelijk kunnen zorgen voor een geschikt voortplantingsklimaat. Op deze wijze kunnen gevestigde populaties ontstaan, waardoor aantallen vermeerderen, en schildpadden verspreiden naar nieuwe habitats. De schildpadden hebben tevens een opportunistische overlevingsstrategie, echter verloopt de reproductie van schildpadden langzaam, en wordt er een sterke predatie op eieren van schildpadden verwacht (Bugter et al., 2011). Hoever en hoe snel de soort zich in de toekomst gaat vestigen in Nederland en het onderzoeksgebied is niet bekend. Gezien de schildpadden hedendaags niet meer verkocht worden is de kans klein dat rond 2050 nog exemplaren worden uitgezet. Beheersmaatregelen van lettersierschildpadden Een geschikte methode om schildpadden te vangen is het uitzetten van vallen, waarbij de vallen voorzien worden van een lokmiddel. De vallen tonen veel overeenkomst met muskusrattenvallen. Voor het vangen van schildpadden is het meest geschikte lokmiddel meerval- of karper resten (Hygnstrom, Timm, & Larson, 1994). In gebieden met hoge dichtheden schildpadden moeten de vallen twee tot drie keer per dag worden gecheckt. Bijvangst wordt verwacht, echter wordt dit probleem niet hoog ingeschat. Voor Nederland geldt dat deze taak mogelijk gecombineerd uitgevoerd kan worden door muskusrattenvangers. Op deze wijze kunnen (populaties) schildpadden weg worden gevangen, echter is de arbeidsintensiteit van deze maatregel zeer hoog (Bugter et al., 2011). Er kan geconcludeerd worden dat de beheersbaarheid van de schildpadden beoordeeld kan worden als hoog. Pagina 188

191 VII.7.2 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Amerikaanse stierkikker (Lithobates catesbeianus/rana catesbeiana) Samenvatting risicoanalyse Amerikaanse stierkikker In het verleden zijn er enkele waarnemingen van de Amerikaanse stierkikker in Nederland gedaan. Door het snelle uitroeien van deze exemplaren is hij momenteel niet meer aanwezig. Het onderzoeksgebied vormt wel een risicogebied voor mogelijke vestiging van deze soort. De ecologische impact van deze soort is problematisch, vanwege de extra competitie- en predatiedruk die de Amerikaanse stierkikker levert voor andere inheemse amfibiesoorten. Daarnaast vertoont hij nog een duidelijke interactie met andere invasieve exoten, zoals de zonnebaars, en kan hij ziekten met zich meedragen en overbrengen. De beheersbaarheid van de soort wordt als hoog beoordeeld, omdat het momenteel vooral neerkomt op preventie en vroegtijdige detectie. Indien de Amerikaanse stierkikker zich vestigt, kan deze beoordeling veranderen naar laag. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact Beheersbaarheid Niet voorkomend Niet voorkomend Problematisch Hoog Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep B Algemene omschrijving Amerikaanse stierkikker Amerikaanse stierkikker (Lithobates catesbeianus/rana catesbeiana) (figuur VII.7.4) behoort tot de familie van de echte kikkers (Ranidae)(Devisscher et al., 2012). Een volwassen stierkikker wordt 10 tot 20 cm groot, tussen de 4 en 17 cm lang en weegt gemiddeld 500 g. De metamorfen worden tussen de 7 en 10 cm. Over het algemeen is de Amerikaanse stierkikker groter dan de inheemse kikkers. De grote van de Amerikaanse stierkikker geeft echter geen uitsluitsel bij de determinatie, aangezien de Europese meerkikker (Pelophylax ridibindus) in uitzonderlijke gevallen net zo groot kan worden. De rug van de Amerikaanse stierkikker is olijfgroen tot bruin, ongevlekt of met een onregelmatig donker vlekkenpatroon (Devisscher et al., 2012). De buik en keel van de Amerikaanse stierkikker zijn vuilwit en grijs gevlekt. Tijdens de voortplantingsperiode (mei-juni) kleuren de geslachtsrijpe mannelijke exemplaren geel. Verder hebben alleen de achterpoten zwemvliezen. De kwaakblaas van de Amerikaanse stierkikker enkelvoudig, in tegenstelling tot de inheemse kikkers die gepaarde kwaakblazen hebben. Een ander verschillend kenmerk zijn de ontbrekende huidplooien op de flanken (C in figuur VII.7.4) en de ontbrekende de groene streep op de rug (D in figuur VII.7.4). Juist kenmerkend voor de Amerikaanse stierkikker is het enorme trommelvlies (A in figuur VII.7.4), die duidelijk is aangeboord door een huidplooi beginnend aan het oog en doorlopend tot aan de voorpoot (B in figuur VII.7.4). Het geslacht is te bepalen aan de hand van de grootte van het trommelvlies: bij mannelijke exemplaren is het trommelvlies groter dan het oog en bij vrouwelijke exemplaren is het trommelvlies van dezelfde grootte als het oog. Naast de onderscheidende uiterlijke kenmerken is ook het geluid van een geslachtsrijp mannetje onderscheidend. Het geluid wordt omschreven als het geluid van een stier op drie kilometer afstand en wordt door vogelaars nog wel eens verward met het geluid van een roerdomp (Devisscher et al., 2012). Pagina 189

192 De Amerikaanse stierkikker is een opportunist en een zicht-hinderlaag jager. Ze camoufleren zichzelf, springen met open mond, waarna hij zijn vlezige en klevende tong gebruikt om de prooi te pakken. Hij eet alles wat hij aankan: ongewervelden, kleine visjes, jongere stierkikkers en andere amfibieën. Kleine prooien worden in één keer doorgeslikt, grotere prooien worden eerst verdronken. De grootte van de prooi is afhankelijk van de grootte van de kikker. De larven van de Amerikaanse stierkikker zijn omnivoren. Ze eten zowel algen als dierlijk voedsel, zoals: insectenlarven, slakken, etc.. Figuur VII.7.4: Vrouwelijk exemplaar van de Amerikaanse stierkikker. A) Groot trommelvlies, B) Huidplooi achter het trommelvlies vanaf het oor tot de voorpoot, C) ontbrekende laterale huidplooi en D) ontbrekende groene rugstreep (Foto Jan van der Voort, aangepast uit: Zijn natuurlijke vijanden bestaan uit: vissen, slangen, schildpadden, katten, stinkdieren, haviken, reigers en andere roofvogels en roofdieren. Zij prefereren voornamelijk de larven. Herkomst en habitat Amerikaanse stierkikker De Amerikaanse stierkikker komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika, waar hij voorkomt van de oostkust tot het midden van het continent. Verder is hij aan de westkust op veel plekken geïntroduceerd. Door hun grote aanpassingsvermogen en ecologische amplitude (Adriaens et al., 2013; Devisscher et al., 2012), komen ze voor in diverse habitats en wateren: traag stromende rivieren, meren, moerassen, vijvers en poelen (Clarkson & DeVos, 1986; Devisscher et al., 2012). Hij heeft een voorkeur voor troebel water met een hoge bedekkingsgraad van water- en oeverplanten. Daarnaast prefereren ze een hoge watertemperatuur en voedselrijkere voortplantingswateren. De eerste twee jaar heeft de Amerikaanse stierkikker permanent water nodig om zich te ontwikkelen van larve tot metamorf (Pearl et al., 2004). De poelen moeten voorzien zijn van een sliblaag die de kikker beschermd tegen uitdroging of bevriezing. De lengte van de water dragende periode bepaald de overlevingskans van de larven. Volwassen exemplaren komen zomers ook voor in droogvallende poelen. Daarnaast komt de Amerikaanse stierkikker alleen voor in regio s waarin de temperatuur gemakkelijk boven de 20 C uitkomt en nooit onder de -20 C daalt. Hij gaat namelijk in winterslaap als de temperatuur lager daalt dan 15 C. Ze houden hun winterslaap in een permanent waterlichaam, waarmee ze zich ingraven in de sliblaag of verstoppen onder rotsen. In het originele verspreidingsgebied van de Amerikaanse stierkikker delen zij permanente wateren met andere voor Nederland invasieve exoten, zoals de zonnebaars. Predatoren vinden zowel de larven als adulten niet lekker en zullen niet kiezen voor het prederen op Amerikaanse stierkikker wanneer ander voedsel, zoals macro-invertebraten, aanwezig is. Amerikaanse stierkikker in Europa De Amerikaanse stierkikker is geïntroduceerd in Europa voor economische overwegingen. De stierkikker werd gekweekt vanwege de kikkerbillen. Later is hij ook als huis-, sier- en proefdier gebruikt. Daarnaast zijn levende larven voor lange tijd geïmporteerd voor de kweek van de stierkikkers of als recreatief visaas en zijn ze onopzettelijk mee getransporteerd met ladingen vis (Devisscher et al., 2012; Ficetola et al., 2008; Jooris, 2005). Waarschijnlijk is hij door ontsnapping of opzettelijke uitzetting in de natuur terecht gekomen (Devisscher et al., 2012). Introductie van de Amerikaanse stierkikker is alleen succesvol als er meermaals opeenvolgende introducties plaatsvinden (Ficetola et al., 2008). Pagina 190

193 De Amerikaanse stierkikker is in een aantal Europese landen geïntroduceerd: Italië (jaren 30), Frankrijk (1968), Duitsland (1934), België (1992), Griekenland (sinds 2000) en Groot-Brittannië (begin 20ste eeuw)(devisscher et al., 2012). Door ontsnapping of verplaatsing is hij ook waargenomen in: Spanje, Denemarken, Kroatië, Oostenrijk, Finland, Ierland, Luxemburg, Portugal, Zweden en Nederland. De combinatie van mogelijke economische schade, grote ecologische schade en invasiviteit heeft ervoor gezorgd dat de Amerikaanse stierkikker is opgenomen op de Unielijst. Amerikaanse stierkikker in Nederland De Amerikaanse stierkikker komt momenteel niet voor in Nederland. Wel zijn er eerdere waarnemingen van deze soort gedaan (Devisscher et al., 2012), maar deze exemplaren zijn na vondst meteen uitgeroeid. Amerikaanse stierkikker in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De Amerikaanse stierkikker komt ook in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux niet voor. Dit is echter wel een risicogebied voor de vestiging van deze soort. De Amerikaanse stierkikker is momenteel net over de grens van België gevestigd. Migratie vanuit die gebieden is dus mogelijk. Ecologische impact Amerikaanse stierkikker De Amerikaanse stierkikker concurreert met inheemse amfibieën. De aanwezigheid van stierkikkerlarven zorgt voor een verminderde overlevingskans van inheemse amfibielarven en van een verminderd gewicht bij metamorfen (Devisscher et al., 2012). Daarnaast zijn inheemse amfibieën en andere inheemse soorten, inclusief terrestrische soorten zoals reptielen, vaker slachtoffer van predatie door de Amerikaanse stierkikker. Daarnaast is er ook een interactie aanwezig tussen de Amerikaanse stierkikker en andere invasieve exoten. Zoals al eerder is aangegeven, wordt er op de Amerikaanse stierkikker weinig gepredeerd (Devisscher et al., 2012; Smith et al., 2008). Door de afwezigheid van natuurlijke predatoren, zoals de inheemse snoek (Esox lucius) en de baars (Perca fluviatilis), kunnen zijn aantallen sterk toenemen. Indien andere invasieve exoten aanwezig zijn, kan de Amerikaanse stierkikker indirect de veroorzaakte predatiedruk voor andere invasieve exoten op de inheemse macro-invertebraten verhogen. De afname macro-invertebraten zorgt weer voor afname in de algehele predatiedruk, waardoor er weer een toename van stierkikker larven zal ontstaan. Kortom, indirect zorgt de aanwezigheid van de Amerikaanse stierkikker voor een toename in aantallen van andere invasieve exoten, maar heeft de stierkikker zelf ook baat bij de aanwezigheid andere invasieve exoten zoals bijvoorbeeld de zonnebaars (Adriaens et al., 2013; Devisscher et al., 2012). Verder is de Amerikaanse stierkikker een belangrijke vector van amfibieziekten, zoals chytridiomycose (een schimmelziekte), ranavirose (een ranavirus) en red leg sydroom (een bacteriële infectie) (Densmore & Green, 2007). Deze ziektebeelden zorgen vaak voor grote sterfte onder amfibiepopulaties. Ook kan hij parasieten met zich meedragen die het meestal niet overleven in het nieuwe habitat. De ecologische impact is als problematisch beoordeeld (tabel VII.7.2). Beheer van de Amerikaanse stierkikker Het beheer van de Amerikaanse stierkikker zal voornamelijk bestaan uit preventiemaatregelen, zoals voorlichting en vroegtijdige detectie. Het vroegtijdig detec- Tabel VII.7.2: Beoordeling ecologische impact Amerikaanse stierkikker. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MO MR MR MI MA MA Problematisch Pagina 191

194 teren van de Amerikaanse stierkikker kan door middel van zes methoden (Devisscher et al., 2012): 1. Environmental-DNA detectie 2. (amfibieën)fuiken plaatsen 3. Monitoring door middel van rondlopen langs een waterpartij en luisteren naar het iep -geluid, gemaakt door wegspringende juveniele en subadulte stierkikkers (april-oktober) 4. Monitoring door middel van het luisteren naar de paringsroep (april-augustus) 5. Actief zoeken naar larven 6. Monitoring door middel van het met een verrekijken zoeken naar adulte op de oevers van waterpartijen Mocht de Amerikaanse stierkikker wel waargenomen worden in Nederland, zullen de exemplaren meteen moeten worden uitgeroeid of onschadelijk moeten worden gemaakt. Mogelijke methoden hiervoor kunnen zijn: - Wegvangen met fuiken en/of vallen - Droogzetten van waterpartijen - Dempen van waterpartijen - Elektrisch afvissen Aangezien de Amerikaanse stierkikker nog niet voorkomend is in Nederland en er meerdere methoden zijn om de komst van de Amerikaanse stierkikker waar te nemen en te elimineren, wordt de beheersbaarheid beoordeeld als hoog. Mocht de Amerikaanse stierkikker zich wel vestigen in Nederland, kan het zijn dat de beheersbaarheid veranderd naar laag. Pagina 192

195 VII.8 VII.8.1 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Invasieve geleedpotigen Aziatische hoornaar (Vespa velutina) Samenvatting risico Aziatische hoornaar De Aziatische hoornaar is momenteel niet aanwezig in Nederland, maar zijn snelle opkomst en het eerst gevonden nest in september 2017 suggereert dat de vestiging van deze soort in de nabije toekomst waarschijnlijk is. Aangezien hij predeert op bijen wordt verwacht dat de honingbijen problematisch gaan leiden onder de komst van de Aziatische hoornaar. Zolang de Aziatische hoornaar incidenteel in Nederland is en er adequaat wordt gehandeld in het vernietigen van exemplaren en nesten, is de beheersbaarheid van de soort hoog. Echter, als de soort zich definitief vestigt, zal de beheersbaarheid van deze soort veranderen naar laag. Het tegen gaan van vestiging is daarom van cruciaal belang. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact Beheersbaarheid Niet voorkomend Niet voorkomend Laag Hoog Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Figuur VII.8.1: De Aziatische hoornaar, ook wel geelpotige hoornaar genoemd (Rome et al., n.d.). Prioriteitsgroep B Algemene omschrijving Aziatische hoornaar De Aziatische hoornaar (Vespa velutina)(figuur VII.8.1), ook wel geelpotige hoornaar genoemd, is familie van de hoornaars (Vespa) en wordt omschreven als een opportunistische generalist (Cornelissen et al., 2018). De Aziatische hoornaar is voornamelijk zwart, met een brede oranje band op het achterlijf en smalle gele band op het eerste segment van het achterlijf (Rome et al., n.d.; Smit et al., 2018). Zijn vooraangezicht is oranje en de uiteinden van zijn poten zijn geel. Ze worden tussen de 17 en 32 mm groot: koninginnen maximaal 32 mm en werksters 17 tot 24 mm (Rome et al., n.d.; Smit et al., 2018). De Aziatische hoornaar kan verward worden met de Aziatische reuzenhoornaar (Vespa mandarinia Smith), maar deze soort is veel groter, heeft een bredere kop, is geliger van kleur en komt niet in Europa voor (Smit et al., 2018). Verder kunnen werksters en koninginnen nog verward worden met de gewone hoornaar (Vespa crabro Linnaeus) en koninginnen van de middelste wesp (Dolichovespula media Retzius). De Aziatische hoornaar is niet agressief, tenzij hun nest wordt verstoord. Hun steek is pijnlijk, maar niet levensbedreigend. De Aziatische hoornaar bouwt twee keer per seizoen een nest vrij hangend nest aan een boom: de koningin bouwt een klein nest in het voorjaar en later in het seizoen verhuisd de volledige kolonie naar het definitieve nest (Smit et al., 2018). De nesten worden gebouwd van geknaagd hout en zijn compleet omgeven door een laag glad bouwmateriaal. De definitieve nesten worden maximaal 80 cm hoog, met een gemiddelde van 40 tot 60 cm. Het voedsel dat aan de larven wordt gevoerd bestaat uit vliegen en sociale Hymenoptera, vliesvleugeligen, zoals honingbijen en wespen (Cornelissen et al., 2018; Smit et al., 2018). De werksters zelf halen hun voedsel uit boomwonden, bloemen (nectar) of rottend fruit (Smit et al., 2017). De nieuwe koninginnen verschijnen in oktober, waarna in de herfst de werksters, mannetjes en oude koningin sterven. Herkomst en habitat Aziatische hoornaar De Aziatische hoornaar komt oorspronkelijk uit Azië waar hij wijdverspreid is en twaalf ondersoorten kent (Perrard et al., 2014; Smit et al., 2017; Smit et al., 2018). Over de habitatvoorkeuren van de Azi- Pagina 193

196 atische hoornaar is weinig bekend. In Zuid-Korea worden nesten vooral gevonden op open plekken met struikgewas en bomen of onder (dak)randen van gebouwen (Choi et al., 2012; Nakamura & Sonthichai, 2004). Verder valt te verwachten dat de Aziatische hoornaar nesten bouwt in de buurt van voedselbronnen, zoals boomgaarden met vruchten, bloemenweiden en bijen- en wespenkolonies. Aziatische hoornaar in Europa In 2004 is de Aziatische hoornaar voor het eerst aangetroffen in Frankrijk (Smit et al., 2018; Villemant et al., 2006). Waarschijnlijk waren overwinterende koninginnen meegelift in kartonnen dozen me aardewerk, afkomstig uit Azië. Sindsdien breidt de Aziatische hoornaar zich uit in Europa en al snel volgden waarnemingen vanuit andere landen: 2010 in Spanje (Castro & Pagola-Carte, 2010), 2012 in Portugal (Grosso-silva & Maia, 2012) en Italië (Demichelis et al., 2014), 2014 in Duitsland (Witt, 2015), 2016 in Engeland (Smit et al., 2018), 2017 in Zwitserland (Smit et al., 2018) en in Nederland en België (Smit et al., 2018; Smit et al., 2017). Vanwege de snelle opmars van de Aziatische hoornaar in Europa en de verwachte economische en ecologische schade is de Aziatische hoornaar sinds 2014 opgenomen in de EU-verordening 1143/2014. Aziatische hoornaar in Nederland De Aziatische hoornaar is recent voor het eerst waargenomen in Nederland, namelijk 17 september 2017 in Dreischor (Smit et al., 2017). Het ging hierbij oom een gesignaleerde werkster. Nader onderzoek gaf aan dat er al tientallen werksters aan het rondvliegen waren. In opdracht van de provincie Zeeland en de NVWA is het nest na zijn vondst vernietigd. De activiteit van de werksters en het ontbreken van de mannetjes maakt het waarschijnlijk dat er nog geen nieuwe koninginnen waren uitgevlogen, waardoor de verdere vestiging van de Aziatische hoornaar in Nederland is tegengehouden (Smit et al., 2017). Er zijn nog geen waarnemingen van de Aziatische hoornaar in 2018 bekend. Hoewel gehoopt wordt dat dit zo blijft, valt wel te verwachten dat er mogelijk nieuwe exemplaren afkomstig uit België een nest gaan bouwen in Nederland. Aziatische hoornaar in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Er zijn geen waarnemingen bekend van de Aziatische hoornaar in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide. Verder wordt niet verwacht dat dit Natura 2000-gebied een risicogebied voor de vestiging van de Aziatische hoornaar vormt, ondanks dat het gebied grenst aan België. De reden hiervoor is dat de eerste vestiging van de Aziatische hoornaar waarschijnlijk in steden of bij fruitboomgaarden zal plaatsvinden (Cornelissen et al., 2018). Wel wordt verwacht dat als de Aziatische hoornaar zich gaat vestigen in Nederland, hij ook gaat voorkomen in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Ecologische impact Aziatische hoornaar De Aziatische hoornaar jaagt actief op eiwitrijk voedsel, waarbij honingbijen prominent op het menu staan (Cornelissen et al., 2018; Monceau et al., 2014). Daarnaast jaagt de Aziatische hoornaar op wespen, hommels en vliegen. Er wordt gevreesd voor de impact die de Aziatische hoornaar kan hebben op de bijenpopulaties en natuurlijke bestuiving afkomstig van de bijenpopulaties. Echter, de grote van de impact is niet bekend door de afwezigheid van data (Cornelissen et al., 2018). Bijen hebben wel afweermechanismen, maar niet bekend is of deze voldoen- Tabel VII.8.1: Beoordeling ecologische impact Aziatische hoornaar. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemisch-fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MO Laag Pagina 194

197 de werken om bestand te zijn tegen de predatiedruk van de Aziatische hoornaar. Ondanks de afwezigheid van informatie wordt de impact van de Aziatische hoornaar op de natuur laag ingeschat. De honingbijenpopulaties in Nederland zijn voornamelijk gehouden populaties in bijenkasten en deze zijn over het algemeen niet aanwezig in natuurgebieden. Aangezien wel bekend is dat bijenpopulaties in bijenkasten geprefereert worden door de Aziatische hoornaar wordt niet verwacht dat natuurlijke bestuivers in een natuurgebied, zoals wilde bijen, wespen en hommels zullen wle getroffen worden, zullen uitsterven. Samenvattend wordt de ecologische impact van de Aziatische hoornaar ingeschat als laag (tabel VII.8.1). Beheersbaarheid Aziatische hoornaar Aangezien de Aziatische hoornaar niet aanwezig is in Nederland komt het beheersen van de soort neer op preventie. Daarnaast moet vanuit wettelijke verplichting gevonden exemplaren en nesten worden geëlimineerd. Vroege detectie door goede monitoring is daarom cruciaal. Dit kan door het controleren van bijvangst en door medewerking van de deskundigen en maatschappij. Echter, al eerder is gebleken dat de algemene kennis over deze soort in de maatschappij ontbreekt. Indien exemplaren en/of nesten worden gevonden, zal onmiddellijke bestrijding moeten worden ingezet. Als definitieve vestiging toch plaats gaat vinden, zullen de bijenkolonies moeten worden beschermd, mogelijk door aanpassingen in bijenkasten. Aangezien informeren en monitoren vrij gemakkelijk uit te voeren beheersmaatregelen zijn en de bestrijding bij vroege detectie vrij eenduidig zijn, wordt de beheersbaarheid als hoog beoordeelt. Mochten deze maatregelen niet voldoende worden uitgevoerd met definitieve vestiging van de Aziatische hoornaar als gevolg, veranderd de beheersbaarheid van de soort wel naar laag. Echter, dat stadium is nog niet bereikt. Pagina 195

198 VII.8.2 Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Exotische kreeften (Orconectes) Samenvatting risicoanalyse invasieve kreeftensoorten Invasieve kreeftensoorten kunnen een grote ecologische impact hebben om hun leefgebied. Voornamelijk planten worden in grote aantallen beschadigd door knipgedrag. Ook veroorzaken ze bioturbatie door verplaatsing of graafgedrag waardoor de voedselrijkdom in het water toeneemt. Het oppervlakte waterplanten neemt hierdoor drastisch af. Ook prederen de kreeften op kleine vissen, eieren van vissen en amfibieën en kunnen uitheemse kreeften drager zijn van de kreeftenpest. Een groot deel van de invasieve kreeften heeft zich in Nederland al gevestigd, waarbij de gevlekte Amerikaanse rivierkreeft in het Natura 2000-gebied het Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux is waargenomen. Bestrijding van populaties uitheemse kreeften is zeer lastig, en maatregelen om populaties te verkleinen zijn kostbaar, arbeidsintensief en zijn van korte duur. Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft Uit de hand lopende populatie Uit de hand lopende populatie Geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft Gevestigde populatie Rode Amerikaanse rivierkreeft Uit de hand lopende populatie Californische rivierkreeft Gevestigde populatie Marmerkreeft Aanwezig, niet gevestigd Niet aanwezig Niet aanwezig Niet aanwezig Niet aanwezig Problematisch Problematisch Problematisch Problematisch Problematisch Beheersbaarheid Laag Laag Laag Laag Laag Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Geen risico Geen risico Geen risico Prioriteitsgroep D D D D D Algemene beschrijving in Europa, Nederland en het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux In Nederland komen vijf invasieve kreeftensoorten voor. Het betreft hier de gevlekte Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes limosus), de geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes virilis), de rode Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus clarkii), de Californische rivierkreeft (Pacifastacus leniusculus) en de marmerkreeft (Procambarus sp.). Deze kreeftensoorten komen voor in zoete wateren. Het voedingspatroon komt voor alle kreeftensoorten overeen. Ze hebben een generalistisch, wijd verspreid dieet dat bestaat uit (water)planten, plantenresten, detritus, plantenwortels en hout. Verder kunnen ze prederen op slakken, mosselen, bloedzuigers, vlokreeften, wormen, kikkervisjes en andere insecten. Dode of zieke amfibieën en vissen worden regelmatig gegeten als aas (Alderman, Holdich, & Reeve, 1990; Soes & Koese, 2010). Op basis van habitatvoorkeur bevinden zich verschillen tussen kreeftensoorten. De meeste kreeftensoorten komen voor in rivieren, kanalen, beken en meren. Echter bevinden zich tussen sommige soorten verschillen. De meeste kreeftensoorten zijn s nachts actief. Hieronder zijn per kreeftensoort een aantal specifieke kenmerken genoemd. Pagina 196

199 Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft De gevlekte Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes limosus) is te herkennen aan de stekels op de wangen en rode vlekken op het achterlijf (figuur VII.8.2). De uiteinden van de scharen zijn hebben een oranje-zwarte punt. De maximale lichaamslengte zonder scharen bedraagt 12 cm. De gevlekte Amerikaanse rivierkreeft is inheems in de Verenigde Staten. Deze soort is in Nederland voor het eerst waargenomen in 1968, in het plaatsje Jeker te Limburg. De kreeft werd destijds gekweekt ter consumptie, waarbij exemplaren uitgezet zijn of zijn ontsnapt. De gevlekte Amerikaanse rivierkreeft komt voor in een breed scala aan habitats. Deze kreeft heeft een voorkeur voor grote, voedselrijke wateren met veel dynamiek, zoals rivieren, kanalen, petgaten en zandwinplassen. De brede habitatselectie overlapt veel met deze van de Europese rivierkreeft. De gevlekte Amerikaanse rivierkreeft komt voor in wateren met een ph van hoger dan 5,5 (Soes & Koese, 2010). De gevlekte Amerikaanse rivierkreeft komt wijdverspreid in Europa en Nederland voor, waar- rivierkreeft (Koese, 2010). Figuur VII.8.2: Geknobbelde Amerikaanse onder deze waargenomen is tijdens de inventarisaties in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux (Couperus, 2015). Geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft De geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft is te herkennen aan de grote knobbels op zijn scharen (figuur VII.8.3). In verhouding met andere uitheemse kreeften zijn de scharen vrij groot. Deze rivierkreeft wordt maximaal 13 cm groot. De geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft wordt gevonden rivieren, meren, beken en vijvers. In zijn originele habitat komt hij voor in stromende wateren met stenig substraat, maar komt ook voor in stilstaande of traag stromende wateren. Daarnaast blijkt dat deze kreeft voorkomt op modderige, zandige of ziltige bodems, waarbij hij zacht substraat prefereert. Daarnaast komt hij voor in diepe, plant begroeide meren (Soes & Koese, 2010). De wateren mogen geen ph hebben die lager is dan 5,8 (Holdich, 2002). De geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft is inheems in Noord Amerika en is in Europa terecht gekomen als kweeksoort voor consumptie (Ahern, England, & Ellis, 2008). De geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft komt momenteel voor in Engeland en Nederland. De eerste waarneming van de geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft in Nederland was in Waarschijnlijk is Figuur VII.8.3: Geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft (Koese, 2010). deze soort hier uitgezet of ontsnapt uit tuinvijvers of aquaria De geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft komt voornamelijk voor in het midden van Nederland, in de omgeving van Utrecht. De geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft hedendaags niet verwacht in Natura 2000-gebied het Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux, en ook niet binnen vijf jaar. Wel wordt verspreiding in de toekomst door heel Nederland verwacht, doordat veel wateren in Nederland voldoen aan de habitatseisen van deze soort (Soes & Koese, 2010). Pagina 197

200 Rode Amerikaanse rivierkreeft De rode Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus clarkii) is te herkennen aan zijn roodachtige pantser met rode knobbels op zijn scharen (figuur VII.8.4). Deze kreeft wordt tussen de 5,5 en 12 cm groot. De rode Amerikaanse rivierkreeft komt veel voor in draslanden. Dit zijn gebieden die permanent of bijna permanent onderwater staan door kwelwater. De kreeft komt ook voor in beken, rivieren, langzaam stromende wateren, meren, irrigatiekanalen en rijstvelden. De rode Amerikaanse rivierkreeft groeit en reproduceert snel, is bestand tegen extreme omstandigheden en is resistent tegen veel ziektes. De rode Amerikaanse rivierkreeft komt van oorsprong uit noordoost Mexico en het zuiden van de USA. In Europa is deze kreeft voor het eerst geïntroduceerd in Spanje in In Nederland werd deze soort voor het eerst waargenomen in De soort komt verspreid over Nederland voor, waarbij de meeste stabiele populaties gevestigd zijn in het westen van het land. Snelle verspreiding door heel Nederland wordt in de nabije toekomst verwacht. De rode Amerikaanse rivierkreeft verplaatst zich ook makkelijk over het land (Soes & Koese, 2010). Nederland en Duitsland vormen de noordgrens van de verspreiding van de rode Amerikaanse rivierkreeft, omdat het noordelijkere klimaat te koud is. De rode Amerikaanse rivierkreeft is in Nederland terechtgekomen door de aquariumhandel, waarbij exemplaren door particulieren zijn uitgezet. Ook wordt deze soort veelvuldig gekweekt ter consumptie, waarbij levende exemplaren zijn uitgezet of ontsnapt (Couperus, 2015). Volgens deskundigen zijn er rode Amerikaanse rivierkreeften waargenomen nabij Schijndel (B. Koese, pers. comm., 2018). Gezien deze kreeft per dag veel kilometers kan afleggen wordt verwacht dat deze mogelijk binnen vijf jaar in het natuurgebied kan worden aangetroffen. Californische rivierkreeft De Californische rivierkreeft (Pacifastacus leniusculus) beschikt over twee kenmerkende witte plekken op zijn scharen (figuur VII.8.5). De scharen zijn aan de onderkant rood. Het schild van deze kreeft is zeer glad, met twee stekels achter het oog. De kreeft wordt maximaal circa 12 cm groot (Van Wielink, Spijkers, & Samuels, 2010). De Californische rivierkreeft is afkomstig vanuit Noord-Amerika, en vertoond veel habitat overlap met de gevlekte Amerikaanse rivierkreeft. De Californische rivierkreeft is in 1959 in Europa uitgezet als alternatieve soort voor de Europese rivierkreeft. De kreeft is tussen 1960 en 1980 op deze wijze door Europa verspreid. In 2004 is de eerste waarneming van deze kreeft gedaan, in het plaatsje Dinkel nabij Enschede. Momenteel bevindt zich hier één van de gevestigde populaties. Een tweede populatie bevindt zich nabij Tilburg. In de toekomst wordt de Californische rivierkreeft op meerdere locaties verwacht, omdat veel wateren in Nederland voldoen aan de habitatselectie van deze soort. De kreeft Figuur VII.8.4 Rode Amerikaanse rivierkreeft (Koese, 2010). Figuur VII.8.5: Californische rivierkreeft (Koese, 2010). verspreidt zich echter langzaam. De rivierkreeft is in Nederland waarschijnlijk in Nederland uitgezet met verontreinigd visbestand, gezien de kreeft nauwelijks verhandeld wordt of tuinvijvers en aquaria Pagina 198

201 gehouden wordt (Soes & Koese, 2010). In het onderzoeksgebied wordt de kreeft niet binnen vijf jaar verwacht. Marmerkreeft De marmerkreeft (figuur VII.8.6). is goed te herkennen aan zijn bruine en zwarte spikkels op zijn pantser, die samen een marmerachtige tekening vormen. De marmerkreeft is een kweekvorm van de Everglades-moeraskreeft (Procambarus fallax), en invasieve populaties bestaan enkel uit zelf reproducerende vrouwtjes. Van de marmerkreeft is bekend dat deze leeft in langzaam tot stilstaande wateren, waarbij deze in tijdelijke droogvallende wateren kan overleven. De marmerkreeft is momenteel waargenomen in Duitsland, Italië en Nederland. In Nederland is de eerste waarneming gedaan in 2004 in Dordrecht. Sindsdien worden er sporadisch meldingen gedaan, maar er is nergens sprake van een gevestigde populatie. De marmerkreeft werd in Duitsland verkocht in dierenwinkels e marmerkreeft werd destijds te koop aangeboden in de aquariumhandel. Hierdoor wordt verspreiding en uitzetting van de marmerkreeft verwacht van particuliere aquariumhouders (Soes & Koese, 2010). Er zijn geen waarnemingen van Figuur VII.8.6. Marmerkreeft (Koese, 2010). de marmerkreeft bekend in Natura 2000-gebied Leenderbos, de Groote Heide en De Plateaux, en worden binnen vijf jaar ook niet verwacht. Ecologisch impact invasieve kreeften Wanneer uitheemse kreeftensoorten uitgezet worden kunnen zij een grote impact hebben op een ecosysteem, doordat zij op een aantal manieren schade aanrichten. De grootste schade die uitheemse kreeften veroorzaken is bij waterplanten, die kapot gemaakt worden doordat de kreeft deze planten knipt of consumeert. Het knipgedrag vindt niet altijd plaats ten behoeve van consumptie (Soes & Koese, 2010). De kreeften veroorzaken ook bioturbatie van het substraat, waarbij sediment in het water vrij komt en het water vertroebelt. Bioturbatie heeft een negatieve invloed op waterplanten, doordat de voedselrijkheid toeneemt en er minder lichtinval is. Het knipgedrag en de watervertroebeling leiden tot een afname van de heterogeniteit onder waterplanten (Feminella & Resh, 1989; Rodríguez, Bécares, Fernández-aláez, & Fernández-aláez, 2005) en een afname van waterinvertebraten (Nystrom, Bronmark, & Graneli, 1996; Rodríguez et al., 2005). Verder blijken uitheemse kreeftensoorten te prederen op eieren en larven van vissen en amfibieën. De rode Amerikaanse rivierkreeft kan het oppervlakte waterplanten met 99% reduceren, waarbij een afname van waterinvertebraten soorten waargenomen is van tot 71% (Rodríguez et al., 2005). Ook is een daling van amfibiesoorten waargenomen tot 83%. Van andere kreeften wordt een vergelijkbaar effect op het ecosysteem verwacht. De vijf genoemde kreeftensoorten in deze risicoanalyse vormen een belangrijke vector van de waterschimmel Aphanomyces astaci. Deze waterschimmel veroorzaakt de kreeftenpest, die geleid heeft tot de verdwijning van de inheemse Europese rivierkreeft (Astacus astacus). De uitheemse kreeftensoorten zijn voor deze ziekte immuun (Alderman, Holdich, & Reeve, 1990; Couperus, 2015; Soes & Koese, 2010). De ecologische impact wordt voor de kreeftensoorten met problematisch beoordeeld (tabel VII.8.2). De verwachting is dat de kreeften in het onderzoeksgebied een gevaar vormen voor de stromende beekdalen. De vennen, poelen en plassen stromen niet en zijn in veel gevallen te zuur of te voedselarm. Doordat ze voornamelijk in de beekdalen voorkomen vormen ze naar verwachting een gevaar voor het habitattype H326A beken en rivieren met waterplanten. Dit habitattype is opgenomen in de instandhoudingsdoelstellingen. Pagina 199

202 Tabel VII.8.2: Beoordeling ecologische impact exotische kreeften. Categorie Beheer van kreeften Het bestrijden of beheersen van populaties kan op verschillende manieren plaatsvinden. Fysieke barrières Uit voorgaand onderzoek blijken fysieke barrières zoals dammen, hekken, roosters, schermen en dammen niet succesvol zijn in het tegengaan van de verspreiding van kreeften. Veel kreeften kunnen zich namelijk over land verplaatsen. Daarnaast zijn deze maatregelen duur, nemen ze veel tijd in beslag. Met deze methoden is bestrijden niet mogelijk (Soes & Koese, 2010). Ontwateren Het ontwateren van gesloten waterpartijen is een betwijfelachtige beheersmaatregel. Tijdens droogtestress kunnen kreeften zich ingraven, waardoor ze lange droogteperioden kunnen overleven (Soes & Koese, 2010). Uit het verleden blijkt dat drie maanden na drainage nog Californische rivierkreeften zijn aangetroffen (Hyatt, 2004). Sterfte door droogte kan populaties verkleinen, maar populaties uitroeien met deze methode is bijna onhaalbaar (Peay, 2001). Wegvangen met fuiken Beoordeling Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft Beoordeling Geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft Beoordeling rode Amerikaanse rivierkreeft Beoordeling Californische rivierkreeft Beoordeling Marmerkreeft Competitie Predatie MO MO MO MO MO Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten MR MR MR MR MR Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming MR MR MR MR MO Herbivorie MR MR MR MR MR Chemische fysiologische of structurele MO MO MO MO MO impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Problematisch Problematisch Problematisch Problematisch Problematisch Het toepassen van fuiken blijkt niet effectief te zijn in het bestrijden van kreeftenpopulaties. Wel kunnen ze worden toegepast om kreeftenpopulaties te verkleinen, wanneer het wegvangen met fuiken herhaaldelijk wordt uitgevoerd (Hyatt, 2004). Voor het wegvangen met fuiken is de keuze van de fuik heel belangrijk, omdat kleine kreeften de mazen van de fuik kunnen passeren. Vaak worden alleen exemplaren tussen de 40 en 80 mm gevangen. Voor het optimale vangeffect worden aalfuiken aangeraden (Soes & Koese, 2010). Een nadeel van het wegvangen van grotere, volwassen kreeften is dat de predatie van grote kreeften op juveniele kreeften wordt weggenomen, waardoor populaties weer snel kunnen terugkomen. Wegvangen met fuiken is enkel voor korte termijn, omdat na een paar broedseizoenen de populatie zich weer kan herstellen tot zijn oorspronkelijke grootte (Hyatt, 2004). Pagina 200

203 Biologische bestrijding Een aantal verschillende vissen blijken van nature te prederen op inheemse kreeften. Vissen die in Nederlandse beekwateren voorkomen die prederen op deze kreeften zijn de baars, de snoek en de paling. De baars predeert op kreeften in koudere, diepere wateren, en is daarom minder geschikt voor predatie op ondiepe, snel opwarmende beken of sloten. De snoek is een andere soort die predeert op kreeften, alleen zijn de dichtheden voor optimale predatie in wateren vaak te klein door territoriaal gedrag (Boerkamp, Gylstra, Emmerik, Heuts, & Ottburg, 2012). Op basis van onderzoek van Aquiloni et al. (2010) kan de paling mogelijk kreeftenpopulaties verkleinen. Uit ander onderzoek is gebleken dat palingen de populaties rode Amerikaanse rivierkreeften reduceert tot wel 10% van de oorspronkelijke populatiegrootte (Frutiger et al., 1999). Positieve effecten van predatie door de paling op invasieve kreeftensoorten is in het onderzoek van A. Boerkamp et al. (2012) niet waargenomen. Bovendien komt de paling in de Nederlandse wateren niet veelvuldig meer voor. Of het uitzetten van natuurlijke predatoren werkt op het indammen van populaties in Nederland is niet bekend. Chemische bestrijding Chemische bestrijding lijkt de meest effectieve manier om invasieve kreeftenpopulaties te verwijderen. Het middel Betamax Vet met als actieve stof cypermethrine blijkt populaties Californische rivierkreeften geheel te kunnen bestrijden. Bovendien kost deze methode weinig arbeid. Het middel is effectief in lage dosis, breekt snel af, en accumuleert niet in de voedselketen. Echter zijn vissen en macroinvertebraten ook gevoelig voor het middel (Sandodden & Johnsen, 2010). Uit deze opsomming blijkt dat methoden om kreeftenpopulaties in de praktijk te bestrijden zeer lastig is. Het toepassen van bestrijdingsmethoden is daarom niet rendabel. Methoden om populaties te verkleinen kosten vaak veel arbeid. Biologische bestrijding biedt mogelijk een uitkomst, echter zijn de resultaten uit verschillende onderzoeken verdeeld. Het toepassen van bestrijdingsmaatregelen of maatregelen om populaties te verkleinen moet goed worden overwogen. Daarnaast lijken uitheemse kreeftensoorten de niche van de verdwenen inheemse Europese rivierkreeft in te nemen (M. Schepers, pers. comm., 2018), waardoor bepaalde ecosysteem diensten vervuld blijven worden. De beheersbaarheid is uiteindelijk met laag beoordeeld. Pagina 201

204 VII.8.3 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Japanse kever (Popillia japonica) Samenvatting risicoanalyse Japanse kever De Japanse kever is een zeer ernstige exoot die nog niet in Nederland is waargenomen. De soort verricht veer schade aan 300 verschillende planten, dit zijn voornamelijk planten soorten die gebruikt worden in de fruitteelt en akkerbouw. De soort is sinds 3 jaar in Europa waargenomen waardoor strengere controles op de grenzen moet plaats vinden om zo verspreiding naar Nederland zo lang mogelijk tegen te gaan. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep Niet aanwezig Niet aanwezig Middelhoog Laag C Algemenen omschrijving van de Japanse kever De Japanse kever (figuur VII.8.7) van ongeveer 8 tot 11 millimeter lijkt erg veel op de inheemse rozekever (Phylloperta horticola) en kleine julikever(anomala dubia). Kenmerkend van de Japanse kever zijn de witte haarborstels aan de zijkant van het lichaam. Figuur VII.8.7: foto van de Japanse kever. Aangepast uit (Van Vliet et al., 2015) Herkomst en Habitat Het is bekend dat de Japanse kever op 300 plantensoorten wordt aangetroffen. De voorkeur van de soort gaat uit naar, appel, druif, berk, linde, gras, mais, kers, tomaat en roos. Het Nederlandse klimaat is geschikt om voor de Japanse kever te overleven. Japanse kever in Europa In 2015 is de eerste melding van de Japanse kever gemaakt in Italië. Sinds de vorige eeuw is de soort al aangetroffen in de verenigde staten waar de schade van deze plaagsoort zo groot was dat er vele maatregelen zijn genomen om verspreiding naar Europa te voorkomen. Doordat Nederland veel handel doet met Italië wordt deze soort al snel verwacht in Nederland (Vliet, Vlug, & Hellingman, 2015). Japanse kever in Nederland en het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux De Japanse kever is nog niet aangetroffen in Nederland, maar door de waarnemingen in Italië is het waarschijnlijk dat deze soort in de komende jaren ook in Nederland zal komen. De komst van de Japanse kever uit Italië wordt vergroot doordat er geen grenscontroles zijn binnen Europa en door Nederlandse vakantiegangers die elk jaar naar Italië gaan. De soort zal voornamelijk schade aanrichten in de fruitteelt en de akkerbouw, maar ook wilde planten zullen schade ondervinden (Van Vliet et al., 2015). Ecologische schade Japanse kever De schade die de soort aanricht is kenmerkend, omdat de kever alleen de zachte delen van het op eet en de nerven laat zitten. Het is ook bekend dat de soort bloemen eet en er zijn meldingen van vraat aan vruchten. De larven van de kevers kunnen grote schade aanbrengen aan graslanden omdat ze de wortels van de grassoorten consumeren. De kevers eten gezamenlijk en massaal omdat ze feromonen produceren die soortgenoten aantrekt (Vliet et al., 2015). De ecologische impact is als middelhoog beoordeeld (tabel VII.8.3). Pagina 202

205 Beheer van de Japanse kever Aanscherpen van de controles op de handel van planten tussen Europese landen is nodig, zodat een exemplaar van de soort snel wordt waargenomen en vernietigd kan worden. De mannelijke kevers worden aangetrokken door het sexferomoon wat al lokmiddel kan dienen voor insecten vallen. In de fruitteelt en akkerbouw zal er na komst van deze soort hoogstwaarschijnlijk insecticiden gebruikt worden om de schade van de soort te beperken. De beheersbaarheid van de Japanse kever is laag. Tabel VII.8.3: Beoordeling ecologische impact Japanse kever. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling MO MR Middelhoog Pagina 203

206 VII.8.4 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Aziatisch lieveheersbeestje (Harmonia axyridis) Samenvatting risicoanalyse Aziatisch lieveheersbeestje Het Aziatisch lieveheersbeestje komt in talrijke aantallen gevestigd voor in het Natura gebied. Door competitie om voedsel en predatie wordt vooral het zevenstippelig lieveheersbeestje negatief beïnvloed. Het Aziatisch lieveheersbeestje heeft om die reden een middelhoge, ecologische impact. De beheersbaarheid is laag. Status in Nederland Status gebied Ecologische impact Beheersbaarheid Risicobeoordeling landelijk Risicobeoordeling gebied Gevestigde populatie Gevestigde populatie Middelhoog Laag Prioriteitsgroep C Figuur VII.8.8: Het meest voorkomende kleurpatroon van het Aziatisch lieveheersbeestje in Nederland (Heijerman, n.d.). Algemene omschrijving Aziatisch lieveheersbeestje Aziatisch lieveheersbeestje (figuur VII.8.8) is relatief groot vergeleken met andere lieveheersbeestjes. Aziatische lieveheersbeestjes hebben gemiddelde lengte van 6,8 mm. Het kleurpatroon van het dekschild varieert van oranjegeel tot rood met zwarte vlekken of zwart met oranjerode vlekken. Het Aziatisch lieveheersbeestje met oranjebruine dekschilden met ieder negen zwarte vlekken is tot nu toe het meest waargenomen in Nederland. Een plooi op het achtereinde van de dekschilden is karakteristiek voor deze exoot. Het lieveheersbeestje eet bladluizen en larven van kevers en inheemse lieveheersbeestjes (Cuppen, Heijerman, Wielink, & Loomans, 2004; Leewis et al., 2013; Scharroo, 2013). Herkomst en habitat Aziatisch lieveheersbeestje De oorsprong van het Aziatisch lieveheersbeestje ligt in het oostelijk deel van Azië. De invasieve exoot is vooral te vinden in stedelijk gebied. Aziatisch lieveheersbeestje in Europa parken en maisvelden. Maar ook gaat de voorkeur uit naar bomen en struiken en soms kruidenvegetaties Rond 1990 kwam het Aziatisch lieveheersbeestje naar Europa. In eerste instantie als biologische bestrijder van bladluizen. Maar doordat de kever snel weg vliegt, zijn ze zich gaan verspreiden buiten de tuinbouwpercelen. Sinds 2002 is het Aziatisch lieveheersbeestje gevestigd in dertien Europese landen (Brown et al., 2007; Scharroo, 2013). Aziatisch lieveheersbeestje in Nederland Met succes is het Aziatische lieveheersbeestje in 1994 ingevoerd als bestrijders van bladluizen in kassen. In 2002 zijn voor het eerst exemplaren buiten de kassen gevonden. Nu is de exoot op veel plaatsen het meest voorkomende lieveheersbeestje, alhoewel de aantallen wel stabieler zijn geworden sinds het verbod op uitzetting als bestrijders in 2005 (Leewis et al., 2013). Aziatisch lieveheersbeestje in Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Het Aziatisch lieveheersbeestje is talrijk aanwezig en gevestigd in het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux (J. Smits, pers. comm., 2018). Pagina 204

207 Ecologische impact Aziatisch lieveheersbeestje Tabel VII.8.4: Beoordeling ecologische impact Aziatisch lieveheersbeestje Het Aziatisch lieveheersbeestje zorgt vooral voor overlast in stedelijk gebied; In grote aantallen worden kevers Categorie Beoordeling waargenomen op beschadigd en rot fruit, wat tijdens de Competitie verwerking ervan kan leiden tot smaakbederf. Ook kan de Predatie MO kever zelfs een plaag worden en voor overlast zorgen in Hybridisatie huizen. Belangrijker voor deze studie is de ecologische Overdracht van ziekten en schade die het lieveheersbeestje kan veroorzaken. Omdat plagen op inheemse soorten de kever ook vlindereitjes en keverlarven opeet kan het Parasitisme MO lieveheersbeestje een bedreiging zijn voor sommige inheemse insectensoorten. De soort verdringt vooral het Bio-verarming Toxiciteit zevenstippelig lieveheersbeestje door predatie en competitie om voedsel (Coccinella septempunctata) (J. Smits, Chemische fysiologische of Herbivorie pers. comm.,2018). In 2013 is zelfs ontdekt dat de exoot structurele impact een parasiet (eencellige schimmel) bij zich draagt die Europese lieveheersbeestjes doodt (Cuppen et al., 2004; Dier sieve exoten Interactie met andere inva- en Natuur, 2018; Leewis et al., 2013; S. Mulder, 2008; Beoordeling ecologische Middelhoog Loop et al., 2016). Samenvattend wordt de ecologische impact impact van het Aziatisch lieveheerbeestje beoordeeld als middelhoog (tabel VII.8.4). Beheer van Aziatisch lieveheersbeestje Aangezien het Aziatisch lieveheersbeestje in grote aantallen voorkomt en het gebruik van chemische middelen niet werkt, is bestrijding lastig. De Wageningen Universiteit is samen met de Plantenziektekundige Dienst een grootschalig onderzoek gestart naar natuurlijke vijanden voor uitheemse soorten. Hier zijn nog geen duidelijke conclusies van bekend (Raak-van den Berg, De Lange, & Van Lenteren, 2012). De beheersbaarheid wordt als laag geclassificeerd. Pagina 205

208 VII.8.5 Orientus ishidae Wegens gebrek aan informatie is voor deze invasieve exoot geen risicoanalyse gemaakt. Beschikbare informatie is hieronder weergegeven. Bekend over de Orientus ishidae Orientus ishidae is een dwergcicaden met een karakteristiek mozaïek patroon op de vleugel (figuur VII.8.9). De orientus ishidae komt van oorsprong uit het oostelijk deel van Azië. Er wordt verwacht dat deze door de handel in planten in Europa is gekomen, waarbij eerste waarneming was in 1998 in Italië. De orientus ishidae verspreidt zich snel en draagt potentieel de ziekte Flavescence dorée, die schadelijk is in wijngaarden (Guglielmino, 2005; Malenovský & Lauterer, 2010). Figuur VII.8.9: Volwassen Orientus ishidae (Britisch bugs, n.d.) Pagina 206

209 VII.8.6 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Aziatische boktor (Anoplophora glabripennis) Samenvatting risicoanalyse Aziatische boktor De Aziatische boktor, evenals zijn nauwe verwant de Oost-Aziatische boktor, kunnen zorgen voor grootschalige schade aan loofbomen. Destijds zijn er Nederland een aantal exemplaren aangetroffen, en deze zijn succesvol bestreden. Momenteel worden komen beide soorten niet in Nederland voor. Status in Nederland: Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Prioriteitsgroep Niet aanwezig Niet aanwezig problematisch hoog Geen risico Geen risico B Algemene beschrijving Aziatische boktor De Aziatische boktor (Anoplophora glabripennis) (figuur VII.8.10) behoort tot de familie boktorren (Cerambicidae). De Oost- Aziatische boktor (Anoplophora chinensis) (figuur VII.8.11) is nauw verwant aan de Aziatische boktor, en ze vertonen op het gebied van afkomst, habitatselectie, ecologische schade, enzovoorts veel overeenkomsten. De Aziatische boktor heeft een zwarte, glanzende dekschilden met witte vlekken. De tor heeft een langwerpig lichaam en wordt tussen de 17 en 39 mm lang. De antennen zijn langer dan het lichaam. De Aziatische boktor legt zijn eitjes in de bast van loofbomen, waarna de uitgekomen larven gaten maken in het hout. De larven maken ovaalvormige boorgaten. In het voorjaar ontwikkelen de larven zich tot torren, die een uitvlieggat uitknagen. De torren gaan dan vliegend opzoek naar nieuwe bomen (Wessels-Berk, Heijerman, & Noordijk, 2017) De gaten van de Oost-Aziatische boktor zitten voornamelijk in de voet van de boom, terwijl deze van de Aziatische boktor hoger in de boom zitten (Gaag et al., 2010). Herkomst en habitat van de Aziatische boktor De Aziatische boktor is inheems in Azië, waar de soort voornamelijk voorkomt in China en Korea. De Aziatische boktor heeft een voorkeur voor esdoornsoorten, maar in het buitenland vormen Figuur VII.8.10: Aziatische boktor (Wessels-Berk et al., 2017). Figuur VII.8.11: Oost- Aziatische boktor (Wessels-Berk et al., 2017). deze een groot probleem voor citrusbomen. Naar schatting kent de Aziatische boktor 70 gastheersoorten. Aziatische boktor in Europa en Nederland De Aziatische boktor is in meerdere gevallen waargenomen in Europa. De boktorren worden geïmporteerd vanuit Azië, waar ze zich schuil houden in bomen en gekapt loofhout. Onder de huidige Nederlandse klimaatcondities wordt verwacht dat de levenscyclus van de Aziatische boktor drie jaar duurt. De eerste exemplaren zijn aangetroffen in Verder zijn er een aantal gevallen bekend waarbij deze boktorren zijn aangetroffen in geïmporteerde bomen. Dit vond plaats in Italië, Kroatië en Nederland. In Nederland zijn de eerste Aziatische boktorren waargenomen in Westland (2007). In Japanse esdoorns zijn 21 boorgaten aangetroffen. In de omgeving zijn alle bomen en struiken Pagina 207

210 verwijderd, waaruit bleek dat er nog een aantal bomen geïnfesteerd waren. In Boskoop zijn in 2009 exemplaren van de Oost-Aziatische boktorren waargenomen. In de omgeving zijn destijds alle bomen verwijderd. Op beide locaties heeft bestrijding succesvol plaatsgevonden (Gaag et al., 2010). In Europa zijn invasieve boktorsoorten gekenmerkt als quarantainesoorten, waarbij gecontroleerd wordt op geïmporteerd hout en waarbij maatregelen genomen worden als deze soort wordt gezien. Zolang goed gelet wordt op de introductie van invasieve boktorren binnen Nederland, wordt niet verwacht dat deze binnen vijf jaar hier voorkomen en zich vestigen. Aziatische boktor in Natura 2000-gebied het Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Op basis van gesprekken met terreinbeheerders is gebleken dat een terreinbeheerder verwacht dat deze soort in het natuurgebied aanwezig is. Echter, zijn er in Nederland naast de gevallen in Westland en Boskoop, geen Aziatische boktorren in Nederland meer opgedoken. Op basis van waarneming.nl blijken ook geen Aziatische boktorren in het Natura 2000-gebied te zijn waargenomen. Deze worden binnen vijf jaar hier ook niet verwacht. Ecologische impact van de Aziatische boktor De Aziatische boktor is zeer schadelijk voor loofbomen, omdat hij gaten in het hout maakt die de sapstroom verhinderen. De boom raakt hierdoor sterk verzwakt en kan uiteindelijk afsterven. In het inheemse leefgebied heeft de boktor miljoenen bomen gedood, waarbij enorme economische schade ontstaan is in de fruitteelt. In natuurgebieden wordt veel schade verwacht in loofbossen (Haack, Hérard, Sun, & Turgeon, 2010). De schade is dusdanig dat de ecologische impact problematisch wordt gezien (tabel VII.8.6). Beheer van de Aziatische boktor Momenteel vinden er in Nederland alleen preventiemaatregelen plaats. In Boskoop zijn destijds alle bomen en struiken in een radius van ongeveer 200 m geïnspecteerd op gaten. Bomen en struiken binnen 100 m zijn direct per kraan verwijderd. Uiteindelijk zijn Tabel VII.8.6: Beoordeling ecologische impact Aziatische boktor. Categorie Competitie Predatie Hybridisatie Overdracht van ziekten en plagen op inheemse soorten Parasitisme Toxiciteit Bio-verarming Herbivorie Chemische fysiologische of structurele impact Interactie met andere invasieve exoten Beoordeling ecologische impact Beoordeling er geen sporen van boktorren meer waargenomen. Bestrijding is zeer arbeidsintensief, en heel veel niet geïnfesteerde bomen worden verwijderd om het risico op vestiging zo klein mogelijk te houden. Ondanks de schade van deze methode zeer groot is, moet ten alle tijden voorkomen worden dat deze soort zich vestigt. De beheersbaarheid van de Aziatische boktor is met laag beoordeeld. MA Problematisch Pagina 208

211 VII.9 VII.9.1 Ecologische impact van invasieve exoten op Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Invasieve weekdieren Appelslak (Pomacea) Conclusie risicoanalyse De appelslak is een problematische exoot als het gaat over de consumptie van waterplanten. Verder blijkt de appelslak ook inheemse slakken te eten, evenals eitjes van slakken, amfibieën en vissen. Door consumptie van waterplanten blijken wateren voedselrijker te worden, waardoor fytoplankton gaat domineren. Naar de appelslak wordt in Nederland geïnventariseerd, maar op basis van huidige data zijn er geen exemplaren in Nederland aanwezig. Verder wordt de kans klein geacht dat de appelslak binnen vijf jaar in Nederland voorkomt. Status in Nederland: Niet voorkomend Status gebied: Ecologische impact: Beheersbaarheid: Risicobeoordeling landelijk: Risicobeoordeling gebied: Niet voorkomend Problematisch Hoog Geen risico Geen risico Prioriteitsgroep B Figuur VII.9.1: appelslakken (Gmelig Meyling & Lente, 2013). Figuur VII.9.2: Eieren appelslak (Gmelig Meyling & Lente, 2015). Algemene omschrijving appelslak Onder de naam appelslak (figuur VII.9.1)vallen verschillende soorten, waarvan twee soorten (Pomacea canaliculata en de Pomacea maculata) gezien worden als risicosoort voor Europa. Deze slakken behoren tot de familie Ampullariidae en het geslacht Pomacea. De appelslak wordt 5 tot 15 cm groot. De slakken kunnen een bruine, blauwe of groene schelp hebben, maar er zijn ook gele albino exemplaren. De slak zelf heeft een witte tot geelachtige kleur. De eieren van de appelslak hebben een kenmerkend roze kleur (figuur VII.9.2). Slakken zijn na 60 dagen geslachtsrijp. De slakken beschikken over een long en een kieuw. Door lucht in de longen op te nemen kunnen de slakken drijven. Het dieet van deze slak bestaat uit goed verteerbare vegetatie, algen, rottend plantmateriaal, detritus, maar ook andere slakken, eieren van slakken, amfibieën en vissen en aas van vis. In gevallen van zeer weinig voedsel kan kannibalisme plaatsvinden (Gmelig Meyling & Lente, 2013, 2015). Herkomst en habitat van de appelslak De appelslak komt van oorsprong uit Zuid-Afrika. De soort wordt wereldwijd geïmporteerd voor de aquariumhandel en de voedselkweek. De appelslak komt voor in zoete, rustig stromende tot stilstaande moerasgebieden met een rijke vegetatie. Dit wordt door de appelslak als optimaal gezien. Daarnaast kunnen de dieren overleven en voortplanten in kleine, troebele waterpartijen, die van tijd tot tijd droog kunnen vallen. Zuurstofarme en zeer voedselrijke wateren zijn voor de appelslak tevens geschikt. Appelslakken komen doorgaans niet voor in grote meren en kanalen, en in wateren met een sterke stroming. Wel kunnen ze voorkomen aan oevers van minder diepe en brede wateren. De appelslak legt zijn eitjes vaak op plantenstengels die boven water uit komen, maar ook worden eitjes gelegd op pontons en op flanken van boten (Gmelig Meyling & Lente, 2013, 2015). De appelslak in Europa en Nederland In Spanje zijn de eerste appelslakken aangetroffen in het wild aangetroffen in Deze appelslakken komen voor in de Elbo delta, waar ze zich in het gebied massaal hebben uitgebreid. Hier is de soort schadelijk voor inheemse flora en fauna, en worden rijstplantages door slakken aangetast Pagina 209

De EU-exotenverordening; wat betekent dat voor ons?

De EU-exotenverordening; wat betekent dat voor ons? De EU-exotenverordening; wat betekent dat voor ons? Wiebe Lammers NVWA j.w.lammers@nvwa.nl 8 maart 2018, Eindhoven Deze presentatie: EU-exotenverordening (1143/2014) De Unielijst Uitroeien en beheersen:

Nadere informatie

Aanpak Invasieve exoten. Henk Siebel mei 2014

Aanpak Invasieve exoten. Henk Siebel mei 2014 Aanpak Invasieve exoten Henk Siebel mei 2014 Aanpak probleem met invasieve exoten in bos- en natuurgebieden Waar hebben we het over? Welke strategie is de beste? Algemene opties Struiken, bomen en ruigtekruiden

Nadere informatie

EU-exotenverordening; wat betekent dit voor ons?

EU-exotenverordening; wat betekent dit voor ons? EU-exotenverordening; wat betekent dit voor ons? Wiebe Lammers NVWA j.w.lammers@nvwa.nl 8 februari 2018, Nijkerk Deze presentatie: EU-exotenverordening (1143/2014) De Unielijst Uitroeien en beheersen:

Nadere informatie

Bestrijding invasieve exotische planten, struiken en bomen

Bestrijding invasieve exotische planten, struiken en bomen Bestrijding invasieve exotische planten, struiken en bomen Laatste update: 26 november 2015 Reuzenbalsemien Trosbosbes (Foto s: Johan van Valkenburg) Waarom een advies over bestrijding? In toenemende mate

Nadere informatie

Chemievrij beheer groene ruimte Burgerparticipatie bij bestrijding invasieve exoten

Chemievrij beheer groene ruimte Burgerparticipatie bij bestrijding invasieve exoten Chemievrij beheer groene ruimte Burgerparticipatie bij bestrijding invasieve exoten Lodewijk van Kemenade Landschapsbeheer Flevoland Inhoud Invasieve exoten in de groene ruimte Wettelijke aspecten Samenwerking

Nadere informatie

Exoten. Inhoud. 8/12/ Roeselare. Bram D hondt Agentschap voor Natuur en Bos Regionaal Overleg Milieu Prov. West-Vlaanderen

Exoten. Inhoud. 8/12/ Roeselare. Bram D hondt Agentschap voor Natuur en Bos Regionaal Overleg Milieu Prov. West-Vlaanderen Exoten Bram D hondt Agentschap voor Natuur en Bos Regionaal Overleg Milieu Prov. West-Vlaanderen 2016-12-08 Inhoud Inleiding Aanpak Wetgeving Uitvoering 1 Inleiding exoten = invasieve, uitheemse soorten

Nadere informatie

Invasieve exoten in de tuin. KNPV Najaarsbijeenkomst, 22 november 2018

Invasieve exoten in de tuin. KNPV Najaarsbijeenkomst, 22 november 2018 Invasieve exoten in de tuin KNPV Najaarsbijeenkomst, 22 november 2018 In de media 2 Invasieve exoten (definitie) dieren, planten en micro-organismen die door menselijk handelen in een nieuw gebied terechtkomen

Nadere informatie

Plan van aanpak INVASIEVE EXOTEN Gelderland

Plan van aanpak INVASIEVE EXOTEN Gelderland Plan van aanpak INVASIEVE EXOTEN Gelderland Provincie Gelderland 11-12-2018 Inhoud 1. Inleiding... 2 2. Decentralisatie... 2 3. Verantwoordelijkheden... 3 4. Landelijk Masterplan... 3 5. Gelderse uitwerking...

Nadere informatie

Invasieve uitheemse planten in het beheer

Invasieve uitheemse planten in het beheer Invasieve uitheemse planten in het beheer Casper de Groot september 2011 Aanleiding project Keuze voor zes soorten: Japanse duizendknoop, reuzenberenklauw, reuzenbalsemien, Amerikaanse vogelkers, rododendron

Nadere informatie

Brabantbrede aanpak Exoten en plaagsoorten. 6 mei 2014 Bart Brugmans, waterschap Aa en Maas Amersfoort

Brabantbrede aanpak Exoten en plaagsoorten. 6 mei 2014 Bart Brugmans, waterschap Aa en Maas Amersfoort Brabantbrede aanpak Exoten en plaagsoorten 6 mei 2014 Bart Brugmans, waterschap Aa en Maas Amersfoort Aanleiding Brabantbrede samenwerking Interreg project Invasieve exoten (2009-2012) Partners o.a. Waterschap

Nadere informatie

Invasieve, uitheemse soorten. Bram D hondt Agentschap voor Natuur en Bos ANKONA-ontmoetingsdag

Invasieve, uitheemse soorten. Bram D hondt Agentschap voor Natuur en Bos ANKONA-ontmoetingsdag Invasieve, uitheemse soorten Bram D hondt Agentschap voor Natuur en Bos ANKONA-ontmoetingsdag 2017-02-03 Inhoud Inleiding Aanpak Wetgeving Uitvoering Inleiding exoten = invasieve, uitheemse soorten Invasieve,

Nadere informatie

invasieve exoten: beleid en wetgeving Peter Venema, provincie Drenthe

invasieve exoten: beleid en wetgeving Peter Venema, provincie Drenthe invasieve exoten: beleid en wetgeving Peter Venema, provincie Drenthe Verschillende schaalniveaus met verschillende stakeholders Wereldwijd (handel: WTO en COP biodiversiteitsverdrag Nagoya 2010) Europees

Nadere informatie

Lezing waterschap en exoten bestrijding

Lezing waterschap en exoten bestrijding Lezing waterschap en exoten bestrijding -Wie -Waarom -Wat -Hoe 20 mei 2017 Jeff Samuels, afd.kennis & Advies Samenwerken! Bestrijding van invasieve exoten vraagt om: Een gezamenlijke aanpak! Het maken

Nadere informatie

Gedragscode invasieve soorten ook voor de openbare groenvoorziening

Gedragscode invasieve soorten ook voor de openbare groenvoorziening Projet LIFE «Information & Communication» Gedragscode invasieve soorten ook voor de openbare groenvoorziening Heemers Leen (PCS) Solidago gigantea 1758 Cotoneaster horizontalis 1877 Aster lanceolatus 17ème

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 13687 7 maart 2018 Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 februari 2018, nr. WJZ/17141167,

Nadere informatie

Niet allemaal hetzelfde wiel uitvinden

Niet allemaal hetzelfde wiel uitvinden Rob Leuven - Professor invasiebiologie Niet allemaal hetzelfde wiel uitvinden Zorg voor structurele aanpak bestrijding invasieven en vooral voor bundeling van kennis Professor Rob Leuven ziet in de bestrijding

Nadere informatie

Exoten in terreinen van HZL. Lucien Calle, Ecologie en kwaliteitszorg HZL

Exoten in terreinen van HZL. Lucien Calle, Ecologie en kwaliteitszorg HZL Exoten in terreinen van HZL Lucien Calle, Ecologie en kwaliteitszorg HZL Soorten Hoeveel soorten aanwezig? Totaal > 500? Aanwezigheid, talrijkheid en effecten van de meeste soorten niet precies bekend

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 10 februari 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-014947 - gemeente Arnhem Activiteit : Herinrichting

Nadere informatie

Gedragscode invasieve planten in België

Gedragscode invasieve planten in België LIFE + Information & Communication Gedragscode invasieve planten in België Halford Mathieu (ULg GxABT) Mathys Catherine (CTH) Heemers Leen (PCS) Proefcentrum voor Sierteelt - Destelbergen 15 september

Nadere informatie

1nvexo. Interreg Vlaanderen Nederland. minder invasieve planten en dieren. Europese Unie Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

1nvexo. Interreg Vlaanderen Nederland. minder invasieve planten en dieren. Europese Unie Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling 1nvexo minder invasieve planten en dieren Interreg Vlaanderen Nederland Europa investeert in uw regio Europese Unie Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling Casus Grote waternavel en andere invasieve

Nadere informatie

Eindconclusies AlterIAS

Eindconclusies AlterIAS Eindconclusies AlterIAS Communicatie over invasieve planten en de Gedragscode invasieve planten in België Dorien Van Wesemael (PCS) AlterIAS-team Demonamiddag Groenvoorziening Destelbergen, 27/09/2013

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 16 januari 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-015534 - gemeente Ede Activiteit : Verbreding

Nadere informatie

Bijlage 1: Verspreidingskaarten en trendgrafieken Verspreidingsonderzoek Invasieve Vaatplanten 2017

Bijlage 1: Verspreidingskaarten en trendgrafieken Verspreidingsonderzoek Invasieve Vaatplanten 2017 Bijlage 1: Verspreidingskaarten en trendgrafieken Verspreidingsonderzoek Invasieve Vaatplanten De kaarten en trendgrafieken van de contractsoorten zijn gebaseerd op goedgekeurde gegevens uit de NDFF en

Nadere informatie

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur Aanvullend natuuronderzoek TATA tbv tijdelijke natuur 2017 Aanvullend natuuronderzoek TATA tbv tijdelijke natuur C. van den Tempel & V. Ronde 2017 Projectleider Afdeling Opdrachtgever Financiering Foto

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres Postbus 20401

Nadere informatie

Invasieve exoten binnen Noord-Brabant en hun effecten

Invasieve exoten binnen Noord-Brabant en hun effecten Invasieve exoten binnen Noord-Brabant en hun effecten In de afgelopen eeuw heeft de mens het Noordbrabantse landschap drastisch veranderd en daarmee ook de biodiversiteit. Veel inheemse soorten zijn achteruit

Nadere informatie

Opzet van de presentatie. Beleidscontext Team Invasieve Exoten Risicoanalyses Maatregelen Water gerelateerde projecten Juridische vragen Afsluiting

Opzet van de presentatie. Beleidscontext Team Invasieve Exoten Risicoanalyses Maatregelen Water gerelateerde projecten Juridische vragen Afsluiting Opzet van de presentatie Beleidscontext Team Invasieve Exoten Risicoanalyses Maatregelen Water gerelateerde projecten Juridische vragen Afsluiting 2 En wat doet het Team Invasieve Exoten? Wiebe TIE bestaat

Nadere informatie

Invasieve plantensoorten zijn in de laatste decennia sterk toegenomen in Nederland

Invasieve plantensoorten zijn in de laatste decennia sterk toegenomen in Nederland Invasieve plantensoorten zijn in de laatste decennia sterk toegenomen in Nederland Indicator 5 januari 2017 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met

Nadere informatie

6/4/2010. Beleidscyclus. Opzet van de presentatie. En wat doet het Team Invasieve Exoten? Wiebe TIE bestaat uit: José Tom. Team Invasieve Exoten

6/4/2010. Beleidscyclus. Opzet van de presentatie. En wat doet het Team Invasieve Exoten? Wiebe TIE bestaat uit: José Tom. Team Invasieve Exoten Opzet van de presentatie Beleidscontext Risicoanalyses Maatregelen Water gerelateerde projecten Juridische vragen Afsluiting 2 En wat doet het? Wiebe TIE bestaat uit: Biodiversiteitsverdrag (1992) (Convention

Nadere informatie

Wetenschappelijke namen

Wetenschappelijke namen Vraag advies aan uw groenvoorziener alvorens de soorten van deze lijst aan te planten. Deze planten kunnen in sommige natuurlijke habitats of onder bepaalde omstandigheden, inclusief in tuinen en parken,

Nadere informatie

De aanpak ervan is afhankelijk van de plaats en de mogelijkheden voor verspreiding. Onze aanpak verschilt naargelang de exoten voorkomen

De aanpak ervan is afhankelijk van de plaats en de mogelijkheden voor verspreiding. Onze aanpak verschilt naargelang de exoten voorkomen Beheerrichtlijn van de Stad Gent voor de aanpak van invasieve exotische planten Doelstelling Een aantal plantensoorten in het Gentse openbaar groen vormen een bedreiging voor de natuur of een gevaar voor

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 18 maart 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-012117 - gemeente Ermelo Activiteit : verbreden van het

Nadere informatie

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins Quickscan Spankerenseweg 20 Dieren februari 2011 Inhoudsopgave 1 Inleiding... 2 2 Gegevens plangebied... 2 3 Methode... 3 4 Resultaten... 3 4.1 Bureaustudie...

Nadere informatie

titel Opbouw Vis, exoten en KRW Visexoten en achtergrond MWTL 2008 Visexoten in Nederland Oorzaken

titel Opbouw Vis, exoten en KRW Visexoten en achtergrond MWTL 2008 Visexoten in Nederland Oorzaken Opbouw Vis, exoten en KRW visexoten- achtergrond en ecologie KRW-maatlatten en visexoten andere exoten (rivierkreeften) en vis signalering nieuwe visexoten Themadag exoten en de KRW 10 dec 09 Willie van

Nadere informatie

Studiedag Rivierkreeft: Exoot uit de sloot. Jeffrey Samuels

Studiedag Rivierkreeft: Exoot uit de sloot. Jeffrey Samuels Studiedag Rivierkreeft: Exoot uit de sloot Jeffrey Samuels 14-11-2018 Kreeftenproblematiek bij Waterschap Brabantse Delta Wat ga ik vertellen? Waar wij als WSBD tegen aanlopen als het om invasieve (uitheems)

Nadere informatie

Exoten in zoetwater: vissen

Exoten in zoetwater: vissen Indicator 7 juli 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het aantal soorten vissen dat zich

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 2 juni 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-017295 - gemeente Arnhem Activiteit : Aanpassingen van

Nadere informatie

Op 3 juni 2016 heb ik uw aanvraag ontvangen voor een ontheffing voor drie grijze eekhoorns. In deze brief stel ik u op de hoogte van mijn beslissing.

Op 3 juni 2016 heb ik uw aanvraag ontvangen voor een ontheffing voor drie grijze eekhoorns. In deze brief stel ik u op de hoogte van mijn beslissing. > Retouradres Postbus 19530, 2500 CM Den Haag Rijksdienst voor In Beslag Genomen Goederen B. Langeveld Prinses Beatrixlaan 2 2595 AL DEN HAAG Rijksdienst voor Postbus 19530, 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl

Nadere informatie

CONVENANT WATERPLANTEN. Partijen: A De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelend als bestuursorgaan, hierna LNV ;

CONVENANT WATERPLANTEN. Partijen: A De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelend als bestuursorgaan, hierna LNV ; CONVENANT WATERPLANTEN Partijen: A De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelend als bestuursorgaan, hierna LNV ; B De Unie van Waterschappen, te s Gravenhage, namens alle Waterschappen;

Nadere informatie

Een vegetatieopname maken 6 Een flora-inventarisatie uitvoeren 9 Een natuurtoets uitvoeren 11

Een vegetatieopname maken 6 Een flora-inventarisatie uitvoeren 9 Een natuurtoets uitvoeren 11 Inhoudsopgave 2inhoudsopgave A B C G Oriëntatie s Oriënteren op het onderzoeken van flora en fauna 4 Werkwijzer Een vegetatieopname maken 6 Een flora-inventarisatie uitvoeren 9 Een natuurtoets uitvoeren

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum : 8 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2010-005930- gemeente Harderwijk Activiteit : Uitbreiding

Nadere informatie

Communicatielijst (Bijlage II van de Gedragscode) Wetenschappelijke namen

Communicatielijst (Bijlage II van de Gedragscode) Wetenschappelijke namen Enkele vormen van de planten (cultivars, variëteiten, hybriden) van deze communicatielijst kunnen invasief worden in sommige natuurlijke habitats of onder bepaalde omstandigheden, en occasioneel ook in

Nadere informatie

Resultaten Quickscan, vissen en vleermuisonderzoek met betrekking tot de Flora- en Faunawet.

Resultaten Quickscan, vissen en vleermuisonderzoek met betrekking tot de Flora- en Faunawet. Aan Rob Knijn Van C. van den Tempel CC M. Witteveldt Datum 12 januari 2017 Betreft Flora- en faunagegevens Middenweg Zuid Project Herontwikkeling Middenweg Zuid Geachte heer Knijn, Beste Rob, In 2014 en

Nadere informatie

Visonderzoek Wogmeer 72

Visonderzoek Wogmeer 72 2016 Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks en adviesbureau G&G Advies Toetsing in het kader van de Flora en faunawet M. van Straaten 2016 Opdrachtgever Rho G&G advies 2016 Versie Datum Concept 7

Nadere informatie

Invasieve planten en de Gedragscode

Invasieve planten en de Gedragscode Projet LIFE «Information & Communication» AlterIAS als communicatieen sensibiliseringsproject Mariijke Dierickx (Proefcentrum voor Sierteelt) Wat kunnen WIJ doen? Solidago gigantea 1758 Cotoneaster horizontalis

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 11341 21 juli 2010 Convenant waterplanten 23 februari 2010 Nr. NLP/2010/1031 Partijen: A De Minister van Landbouw, Natuur

Nadere informatie

Veldbiologische Werken J.C. Knotters Kastanjeberg KA ROOSENDAAL. Datum 16 december 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Veldbiologische Werken J.C. Knotters Kastanjeberg KA ROOSENDAAL. Datum 16 december 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530, 2500 CM Den Haag Veldbiologische Werken J.C. Knotters Kastanjeberg 12 4708 KA ROOSENDAAL Postbus 19530, 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl

Nadere informatie

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons) Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk 14-16 (KuiperCompagnons) NATUUR Kader De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 3 december 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-014232 - gemeente Apeldoorn Activiteit : faunabeheer

Nadere informatie

Surveillance Muntjak Goirle

Surveillance Muntjak Goirle Surveillance Muntjak Goirle Onderzoek naar het voorkomen van de muntjak (Muntiacus reevesi) in Park Boschkens in Goirle R.M. Koelman Januari 2014 Rapport van de Zoogdiervereniging In opdracht van de Nederlandse

Nadere informatie

Nader onderzoek vissen polder t Hoekje

Nader onderzoek vissen polder t Hoekje Nader onderzoek vissen polder t Hoekje Auteur: Ir. T.F. Kroon Opdrachtgever: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Datum: 25-07-2013 Autorisator: Drs. E. Nat Status: Eindrapport Registratienummer:

Nadere informatie

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top,

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top, De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus 8029 6710 AA Ede Geldermalsen, 28 oktober 2015 betreft: project: referentie: behandeld door: bijlage(n): Toetsing herinrichting aan NNN en Natura-2000

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 25 maart 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-017295 - gemeente Arnhem Activiteit : Aanpassingen

Nadere informatie

Exoten in zoetwater: vissen

Exoten in zoetwater: vissen Indicator 23 september 2011 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het aantal soorten vissen

Nadere informatie

GEDRAGSCODE INVASIEVE PLANTEN

GEDRAGSCODE INVASIEVE PLANTEN GEDRAGSCODE INVASIEVE PLANTEN Resultaten & eerste lessen Dorien Van Wesemael AlterIAS-team Proefcentrum voor Sierteelt (PCS) Slotsymposium LIFE AlterIAS Gembloux, 25/09/2013 BOS & HOUT ENERGIE CHEMIE VISSERIJ

Nadere informatie

Perzische berenklauw Heracleum persicum

Perzische berenklauw Heracleum persicum Perzische berenklauw Heracleum persicum Algemene opmerkingen: Noot 1: De soorten Fallopia japonica, F. x bohemica en F. sachalinensis hebben veel overeenkomsten en deze soorten zijn in het verleden vaak

Nadere informatie

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode Natuurwaardenkaart Voor het inventariseren van de natuurwaarden van Heemstede zijn in het rapport Natuurwaardenkaart van Heemstede Waardering van

Nadere informatie

RISICO'S EN REGULERING VAN BIOLOGISCHE GEWASBESCHERMING. Patrick DE CLERCQ

RISICO'S EN REGULERING VAN BIOLOGISCHE GEWASBESCHERMING. Patrick DE CLERCQ RISICO'S EN REGULERING VAN BIOLOGISCHE GEWASBESCHERMING Patrick DE CLERCQ Laboratorium voor Agrozoölogie Vakgroep Gewasbescherming Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Universiteit Gent EXOTEN IN DE BIOLOGISCHE

Nadere informatie

Vereniging Natuurmonumenten J. Quik Slabroekseweg PX NISTELRODE. Datum 12 april 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Vereniging Natuurmonumenten J. Quik Slabroekseweg PX NISTELRODE. Datum 12 april 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530, 2500 CM Den Haag Vereniging Natuurmonumenten J. Quik Slabroekseweg 5 5388 PX NISTELRODE Postbus 19530, 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl

Nadere informatie

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede Een inventarisatie van beschermde flora en fauna Enschede 2 December 2010 Rapportnummer 0123 Projectnummer

Nadere informatie

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen Een inventarisatie van beschermde flora en fauna Haaksbergen 21 Mei 2014 Rapportnummer 031 Projectnummer 012 opdrachtgever Fam. Ten Dam Kolenbranderweg

Nadere informatie

Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet Café Restaurant Rijstal Venhof V.O.F., te Herkenbosch Zaaknummer:

Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet Café Restaurant Rijstal Venhof V.O.F., te Herkenbosch Zaaknummer: Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Vergunning Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 Café Restaurant Rijstal Venhof V.O.F., te Herkenbosch Zaaknummer: 2016-600903 Kenmerk: 2016/86141 d.d. 3

Nadere informatie

Omgaan met exoten. een controversiële en beladen discussie. Gerard Oostermeijer

Omgaan met exoten. een controversiële en beladen discussie. Gerard Oostermeijer Omgaan met exoten een controversiële en beladen discussie Gerard Oostermeijer Ecologische effecten van exoten Positief soortenrijkdom bloemenrijkdom grote hoeveelheden voedsel - nectar en stuifmeel voor

Nadere informatie

memo Actualisatie Flora- en faunaonderzoek in verband met nieuwe Wet natuurbescherming.

memo Actualisatie Flora- en faunaonderzoek in verband met nieuwe Wet natuurbescherming. memo aan: van: ons kenmerk: Gemeente Haaren SAB FRAN/VERK/100799.03 datum: 27 februari 2017 betreft: Actualisatie Flora- en faunaonderzoek in verband met nieuwe Wet natuurbescherming. INLEIDING In Esch

Nadere informatie

Lisette de Hoop Janneke van der Loop Jonathan Matthews Gerard van der Velde & Rob Leuven. 112 De Levende Natuur - jaargang nummer 4

Lisette de Hoop Janneke van der Loop Jonathan Matthews Gerard van der Velde & Rob Leuven. 112 De Levende Natuur - jaargang nummer 4 Europese regelgeving voor beheer van invasieve exoten In de Europese Unie (EU) neemt het aantal invasieve exoten snel toe. Speerpunt van Europese regelgeving is het terugdringen van ongewenste effecten

Nadere informatie

Eindrapportage verspreidingsonderzoek vaatplanten 2010 onderdeel invasieven

Eindrapportage verspreidingsonderzoek vaatplanten 2010 onderdeel invasieven Eindrapportage verspreidingsonderzoek vaatplanten 2010 onderdeel invasieven Baudewijn Odé, Wout van der Slikke & Ruud Beringen maart 2011 In opdracht van de Gegevensautoriteit Natuur en Team Invasieve

Nadere informatie

Plaag/risico analyses en habitatgebruik van exoten in de grote rivier

Plaag/risico analyses en habitatgebruik van exoten in de grote rivier Plaag/risico analyses en habitatgebruik van exoten in de grote rivier Frank Spikmans RAVON I.s.m: Nils van Kessel - Natuurbalans Inhoud presentatie Exotische vissen in Nederland Habitatgebruik & trendontwikkeling

Nadere informatie

lastige exotische invasieve water- en oeverplanten in de kleine stromende wateren

lastige exotische invasieve water- en oeverplanten in de kleine stromende wateren Invasieve exootplanten en KRW, in kleine wateren Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Voorbeelden Waterlichamen 3. Wanneer probleem en wanneer zegen Maarten Zonderwijk, ws Regge en Dinkel, dec 2009 4. Beheer

Nadere informatie

AMFIBIEËN EN REPTIELEN IN HET PLANGEBIED EN OMGEVING VAN DE UITBREIDINGSLOCATIE RENDAC TE SON

AMFIBIEËN EN REPTIELEN IN HET PLANGEBIED EN OMGEVING VAN DE UITBREIDINGSLOCATIE RENDAC TE SON AMFIBIEËN EN REPTIELEN IN HET PLANGEBIED EN OMGEVING VAN DE UITBREIDINGSLOCATIE RENDAC TE SON AMFIBIEËN EN REPTIELEN IN HET PLANGEBIED EN OMGEVING VAN DE UITBREIDINGSLOCATIE RENDAC TE SON juni 2007 In

Nadere informatie

Referentienummer Datum Kenmerk GM-0055696 16 februari 2012 313182

Referentienummer Datum Kenmerk GM-0055696 16 februari 2012 313182 Notitie Referentienummer Datum Kenmerk GM-0055696 16 februari 2012 313182 Betreft Actualisatie locatieonderzoek natuurwaarden 1 Aanleiding In 2007 is door Grontmij het Locatieonderzoek natuurwaarden Projectlocatiegebied

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum : 21 mei 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2013-018796 - gemeente Beekbergen Activiteit : Sloop en nieuwbouw vakantiewoningen

Nadere informatie

Inspraakwijzer beheerplannen Natura 2000 Drenthe

Inspraakwijzer beheerplannen Natura 2000 Drenthe Inspraakwijzer beheerplannen Natura 2000 Drenthe Waarom deze inspraakwijzer? Deze inspraakwijzer is geschreven als toelichting op de terinzagelegging van het ontwerp-beheerplan voor Natura 2000-gebied

Nadere informatie

Notitie Quickscan flora en fauna

Notitie Quickscan flora en fauna Notitie Quickscan flora en fauna De Uithof/ Kromhout te Utrecht Projectnummer: 5755.9 Datum: 5-5-2017 Projectleider: Opgesteld: Opdrachtgever: Universiteit Utrecht Universiteit Utrecht laat jaarlijks bomen

Nadere informatie

het Nederlandse invasieveexotenbeleid

het Nederlandse invasieveexotenbeleid ALV zoogdiervereniging VZZ 18 april 2009 het Nederlandse invasieveexotenbeleid Edo Knegtering (Directie Natuur, Landschap en Platteland i.o.) Exotenbeleid Nederlands exotenbeleid vroeger recent Nederlands

Nadere informatie

6 Flora- en fauna quickscan

6 Flora- en fauna quickscan 6 Flora- en fauna quickscan 6.1 Verantwoording 6.1.1 Literatuuronderzoek Om inzicht te krijgen in de actuele gegevens in het projectgebied zijn gegevens geraadpleegd via websites van onder andere de Vlinderstichting

Nadere informatie

Natuurbescherming VS Wet natuurbescherming. Aanpak exoten niet mogelijk Janneke van der Loop

Natuurbescherming VS Wet natuurbescherming. Aanpak exoten niet mogelijk Janneke van der Loop Natuurbescherming VS Wet natuurbescherming Aanpak exoten niet mogelijk Janneke van der Loop Overheidsadvies exoten Meld waarnemingen: Waarnemingen kunnen helpen deze schadelijke exoten snel op te sporen.

Nadere informatie

Hogeschool Van Hall Larenstein T.R. Huisman Agora CJ LEEUWARDEN. Datum 15 januari 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Hogeschool Van Hall Larenstein T.R. Huisman Agora CJ LEEUWARDEN. Datum 15 januari 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Hogeschool Van Hall Larenstein T.R. Huisman Agora 1 8934 CJ LEEUWARDEN Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl

Nadere informatie

nr. 820 van TINNE ROMBOUTS datum: 20 juli 2016 aan JOKE SCHAUVLIEGE Invasieve exoten - Bestrijding

nr. 820 van TINNE ROMBOUTS datum: 20 juli 2016 aan JOKE SCHAUVLIEGE Invasieve exoten - Bestrijding SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 820 van TINNE ROMBOUTS datum: 20 juli 2016 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW Invasieve exoten - Bestrijding Invasieve exotische dier- en plantensoorten

Nadere informatie

Staatsbosbeheer T. Muusse Hilweg MT WERKENDAM. Datum 7 augustus 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Staatsbosbeheer T. Muusse Hilweg MT WERKENDAM. Datum 7 augustus 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Staatsbosbeheer T. Muusse Hilweg 4 4251 MT WERKENDAM Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft Beslissing

Nadere informatie

Notitie. 1 Aanleiding

Notitie. 1 Aanleiding Aan Bart van Eck Onderwerp Advies over natuurwetgeving bij de inrichtingsplannen voor de waterberging de Ronde Hoep 1 Aanleiding De polder de Ronde Hoep is aangewezen voor calamiteitenberging in de deelstroomgebiedsvisie

Nadere informatie

Adviesrapport. N203 groot onderhoud (Nesdijk) Aanvullend Natuuronderzoek

Adviesrapport. N203 groot onderhoud (Nesdijk) Aanvullend Natuuronderzoek Adviesrapport N203 groot onderhoud (Nesdijk) Uitgebracht aan: Froukje Oostra Rapport opgesteld door: Nico Jonker Kwaliteitscontrole: Jur Hoefakker Vrijgegeven door: Bonnummer IGI: 12252 WBS code: 20.0248-002

Nadere informatie

Boheemse duizendknoop Fallopia x bohemica

Boheemse duizendknoop Fallopia x bohemica Boheemse duizendknoop Fallopia x bohemica Algemene opmerkingen: Noot 1: De soorten Fallopia japonica, F. x bohemica en F. sachalinensis hebben veel overeenkomsten en deze soorten zijn in het verleden vaak

Nadere informatie

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA QUICKSCAN FLORA EN FAUNA Behorende bij project: Oostkanaalweg 44, te Ter Aar Gemeente Nieuwkoop Opdrachtgever : Keijzer Dakbedekking b.v. Projectnummer : PS.2017.714 Datum : 21 augustus 2017 Niets uit

Nadere informatie

Opdrachtgever: Gemeente Bodegraven projectnummer:

Opdrachtgever: Gemeente Bodegraven projectnummer: Memo Opdrachtgever: Gemeente Bodegraven projectnummer: 035.00.03.00.00 Aan: Gemeente Bodegraven Van: Mevrouw drs. A.A. Schwab Onderwerp: Actualisatie natuurwaardenonderzoek Bodegraven-Oost Datum: 13-11-2013

Nadere informatie

De telformulieren 1 tot en met 5 kopiëren ten behoeve van de tellers.

De telformulieren 1 tot en met 5 kopiëren ten behoeve van de tellers. VOORJAARSTELLING 2012 TELFORMULIEREN De telformulieren 1 tot en met 5 kopiëren ten behoeve van de tellers. Inventarisatieformulier 6 en 7 kopiëren ten behoeve van de jachthouders in uw WBE. Voorjaarstelling

Nadere informatie

Notitie Flora- en faunaonderzoek Enter

Notitie Flora- en faunaonderzoek Enter Notitie Flora- en faunaonderzoek Enter Ff-onderzoek Wierdenseweg, Enter Datum: 19-9-2013 Opgesteld door: Vincent de Lenne Projectnummer: 6444 Aanleiding en doel Binnen het plangebied (zie bijlage 1) wordt

Nadere informatie

Werkzaamheden gemaal Emilia en gemaal Westland Quickscan flora- en faunawet

Werkzaamheden gemaal Emilia en gemaal Westland Quickscan flora- en faunawet BEM1605644 gemeente Steenbergen Behoort bij beschikking d.d. nr.(s) 28-11-2016 ZK16004958 Beleidsmedewerker Publiekszaken / vergunningen Werkzaamheden gemaal Emilia en gemaal Westland Quickscan flora-

Nadere informatie

Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard

Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard Notitie aanvullend onderzoek vissen - aanpassingen kruisingen N359 De provincie Fryslân

Nadere informatie

Toepassingsmogelijkheden van edna voor het opsporen van invasieve exoten. Jeroen van Delft & Jelger Herder Driebergen - Zeist, 14 juni 2017

Toepassingsmogelijkheden van edna voor het opsporen van invasieve exoten. Jeroen van Delft & Jelger Herder Driebergen - Zeist, 14 juni 2017 Toepassingsmogelijkheden van edna voor het opsporen van invasieve exoten Jeroen van Delft & Jelger Herder Driebergen - Zeist, 14 juni 2017 Wat is een exoot? Exoot = plant, dier, micro-organisme of schimmel

Nadere informatie

Bestrijding Invasieve wateren oeverplanten

Bestrijding Invasieve wateren oeverplanten Bestrijding Invasieve wateren oeverplanten wet- en regelgeving 2 mei 2014 Doel presentatie: Inzicht nieuwe/aankomende wet- en regelgeving m.b.t. aanpak invasieve water- en oeverplanten Inzicht nieuwe/aankomende

Nadere informatie

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 en zonder vogeldoelen Er zijn acht Natura 2000 en waarvoor geen vogeldoelen zijn geformuleerd, maar die wel binnen één van de helikopterlaagvliegen

Nadere informatie

Notitie flora en fauna

Notitie flora en fauna Notitie flora en fauna Titel/locatie Projectnummer: 6306 Datum: 11-6-2013 Opgesteld: Rosalie Heins Gemeente Baarn is voornemens om op de locatie van de huidige gemeentewerf een nieuwe brede school ontwikkelen.

Nadere informatie

Stichting Nationaal Klok & Peel museum Asten H. A. van der Loo Ostadestraat 23 5721 WC ASTEN

Stichting Nationaal Klok & Peel museum Asten H. A. van der Loo Ostadestraat 23 5721 WC ASTEN > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Stichting Nationaal Klok & Peel museum Asten H. A. van der Loo Ostadestraat 23 5721 WC ASTEN Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070

Nadere informatie

Japanse duizendknoop Fallopia japonica

Japanse duizendknoop Fallopia japonica panse duizendknoop Fallopia japonica Algemene opmerkingen: Noot 1: De soorten Fallopia japonica, F. x bohemica en F. sachalinensis hebben veel overeenkomsten en deze soorten zijn in het verleden vaak door

Nadere informatie

9Sommige stukken van beken en rivieren bieden nog extra charme, Prachtige oorspronkelijke stukken van beken

9Sommige stukken van beken en rivieren bieden nog extra charme, Prachtige oorspronkelijke stukken van beken Prachtige oorspronkelijke stukken van beken 9Sommige stukken van beken en rivieren bieden nog extra charme, doordat daar de werking van de elementen goed zichtbaar is, of omdat de sfeer er gewoonweg sprookjesachtig

Nadere informatie

Ik verleen u deze ontheffing voor de periode van 29 januari 2016 tot en met 28 januari 2021.

Ik verleen u deze ontheffing voor de periode van 29 januari 2016 tot en met 28 januari 2021. > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Staatsbosbeheer J. Heikens Kopstukken 36 9584 TG MUSSEL Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft Beslissing

Nadere informatie

Stedenbouwkundige voorschriften voor percelen in woonparkgebied

Stedenbouwkundige voorschriften voor percelen in woonparkgebied Stedenbouwkundige voorschriften voor percelen in woonparkgebied Algemene voorschriften 1. Indien voor de aanpalende eigendommen de achteruitbouwstrook vastligt, dient deze aangehouden te worden. 2. Bij

Nadere informatie

Kudzu Pueraria lobata

Kudzu Pueraria lobata Kudzu Pueraria lobata Algemene opmerkingen: Noot 1: De soorten Fallopia japonica, F. x bohemica en F. sachalinensis hebben veel overeenkomsten en deze soorten zijn in het verleden vaak door elkaar gehaald

Nadere informatie

Versie Maart Verslag Inventarisatie kansen roofvogels Zuidas- Zuidasdok Maart 2016

Versie Maart Verslag Inventarisatie kansen roofvogels Zuidas- Zuidasdok Maart 2016 Verslag Inventarisatie kansen roofvogels Zuidas- Zuidasdok 2 Inhoud 1. Aanleiding... 3 2. Inleiding en werkwijze... 3 3. Resultaten onderzoek... 5 4. Nader onderzoek... 7 Bijlage I. Kaart geïnventariseerde

Nadere informatie