Akkermans & Partners Pensioen Netwerken

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Akkermans & Partners Pensioen Netwerken"

Transcriptie

1 Akkermans & Partners Pensioen Netwerken PensioenKaravaan Accountants & Belastingadviseurs Najaar 2015

2 Inhoudsopgave syllabus PensioenKaravaan Accountants & Belastingadviseurs 1. DGA Eigen Beheer 1.1 Brief Wiebes pensioen in eigen beheer Jurisprudentie DGA 2.1 Vraag & Antwoord : Onderbreking vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw na ontslag Vraag & Antwoord : Aanvang vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw direct na beëindigen dienstbetrekking Vraag & Antwoord : Uitspraak Rechtbank Gelderland niet als richtsnoer voor belasten bovenmatig deel pensioenaanspraak Handreiking tijdelijke pensioenknip 2015 (versie 24 juli 2015) Vraag & Antwoord : Waardering verplichting partnerpensioen in eigen beheer na echtscheiding Jurisprudentie pensioen & echtscheiding 3.1 Gerechtshof s-hertogenbosch; Verdeling pensioenrechten bij scheiding in maandelijkse termijnen en vordering indexatie Gerechtshof Amsterdam Verdeling huwelijksgoederengemeenschap exclusief stamrecht Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden; Beroep op pensioenverweer niet mogelijk Gerechtshof s-hertogenbosch; Afhandeling echtscheiding: man en vrouw dienen elk afzonderlijk zorg te dragen voor de formaliteiten betreffende hun eigen pensioen Pensioenknip 4.1 Concept Wetsvoorstel Variabele Pensioenuitkeringen Initiatief wetsvoorstel Lodders Hoofdlijnennotitie 5.1 Hoofdlijnen toekomstbestendig pensioenstelsel Wet Pensioencommunicatie Kamerstukken Eindverslag Memorie van antwoord Voorlopig verslag Gewijzigd voorstel van wet Brief regering Toezegging inzake het wetsvoorstel pensioencommunicatie Kamerbrief inwerkingtreding wet Pensioencommunicatie Staatsblad 193 Wet Pensioencommunicatie Staatsblad 259 Besluit uitvoering Pensioenwet Staatsblad 260 Besluit vaststelling tijdstip inwerkingtreding Schematisch overzicht inwerkingtreding Wet Pensioencommunicatie Rapport AFM Digitale Pensioencommunicatie 255 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

3 PensioenKaravaan Najaar 2015 Jaargang 23! Mr. Theo Gommer MPLA Inhoud PensioenAkkoord/Wet VAP 2/Witteveen 2015 Brief Wiebes: DGA en pensioen in eigen beheer? jurisprudentie DGA / V&A s pensioen & echtscheiding Pensioenknip Hoofdlijnennotitie Klijnsma pensioencommunicatie Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 1

4 Witteveen 2015 AOW per 2021 Witteveenkader: 67/1,875%; (EL: 1,657%) let op indexatie excedenten (let op compensatie) NP boven ,-(AOP wel) let op franchise NP middelloon/bp-2018 risicopremies kunnen lager! DGA Oudedagsbestemmingsreserve(OBR) of Oudedagssparen eigen beheer (OEB) per 2016 (2017), eigen beheer afschaffen omzetting bestaande voorziening o.b.v. fiscale grondslagen vrije keus? Overgangsregime 5 jaar o.b.v. commerciële voorziening? Afkoop tegen 80%? (ex-)partner moet tekenen verzekerd pensioen blijft, idem (bancaire) lijfrente Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 2

5 Oudedagsbestemmingsreserve(1) vast % loon (max minus AOW-franchise) per jaar kiezen, inhaal is niet mogelijk geen oprenting, geen verplichting omzetting in lijfrente; 20 jaar + de jaren voor de AOW-datum per jaar wordt er 1/20, 1/19, 1/18 uitgekeerd etc., dan wel oprenting vanuit eigen beheer of het mag afgestort worden bij overlijden gaan de resterende termijnen naar de partner/erfgenamen Oudedagsbestemmingsreserve(2) sanctie: naast vrijval Vpb 40% revisierente DGA hoofdelijk aansprakelijk dividendtoets over de afgelopen 7 jaar, als het geld er t.z.t. niet is dotatie cumuleert met lijfrente-aftrek extern en een pensioenregeling (beroepspensioenregeling) voor een nabestaandenlijfrente voor pensioendatum moet/kan een externe verzekering gesloten, ook deze cumuleert de Wet VPS (echtscheiding) is niet van toepassing Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 3

6 Oudedagssparen eigen beheer(1) soort beschikbare lijfrente-premieregeling vast % of (nieuwe) staffel per jaar kiezen, inhaal is niet mogelijk oprenting met de marktrente (U-rendement) lijfrente 20 jaar + de jaren voor de AOW-datum per jaar wordt er 1/20, 1/19, 1/18 uitgekeerd etc. vanuit eigen beheer of verzekeren bij overlijden gaan de resterende termijnen naar de partner/erfgenamen, ook bij overlijden voor pensioendatum moet een lijfrente gaan lopen Oudedagssparen eigen beheer(2) sanctie: aanspraak progressief belast + 20% revisierente dividendtoets het moment van dividend uitkeren cumuleert met lijfrente-aftrek extern en een pensioenregeling (beroepspensioenregeling) voor nabestaandenlijfrente voor pensioendatum moet/kan een externe verzekering gesloten, ook deze cumuleert de Wet VPS (echtscheiding) is niet van toepassing Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 4

7 Oudedagssparen eigen beheer(3), voorbeeld DGA, 50 jaar, partner 48 jaar opgebouwd OP (67): , NP fiscale voorziening: commerciële voorziening: (RJ-voorziening: ) na omzetting: OP: nodig voor NP Advisering advies omzetting in OEB afspraken DGA/(ex)Partner gevolgen NP vastlegging + OEB-overeenkomst toekomstige opbouw? DIA: DGA InkomensAdvies! Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 5

8 Jurisprudentie DGA /V&A V&A : Onderbreking vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw na ontslag V&A : Aanvang vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw direct na beëindigen dienstbetrekking V&A : Uitspraak Rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2013:4262) niet richtsnoer voor belasten bovenmatig deel pensioenaanspraak Handreiking tijdelijke pensioenknip 2015 (versie juli 2015) Vraag & Antwoord : Waardering verplichting partnerpensioen in eigen beheer na echtscheiding. Jurisprudentie pensioen & echtscheiding Gerechtshof Den Bosch: ECLI:NL:GHSHE:2015:613 Afspraak over verdeling van het pensioen na echtscheiding d.m.v. maandelijkse betalingen Hof Amsterdam: ECLI:NL:GHAMS:2015:740 Verdeling huwelijksgoederengemeenschap exclusief stamrecht Hof Arnhem-Leeuwarden: ECLI:NL:GHARL:2015:2644 Beroep op pensioenverweer niet mogelijk Hof s-hertogenbosch: ECLI:NL:GHSHE:2015:1523 Afhandeling echtscheiding: man en vrouw dienen elk afzonderlijk zorg te dragen voor de formaliteiten betreffende hun eigen pensioen + belastinglatentie Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 6

9 Pensioenknip Pensioenknip tot 2017, maximaal 2 jaar (initiatief) Wetsvoorstel Lodders: Wet uitbetaling pensioen in pensioeneenheden, individueel wetsvoorstel Klijnsma: Wet variabele pensioenuitkering collectief toedelingsmechanisme t.b.v. beleggingen/langleven per toedelingskring ook door PPI (DGA kan niet naar PPI!) conclusie: doorbeleggen na pensioendatum kan (weer) Hoofdlijnennotitie afschaffen doorsneepremie overgangsregime, 100 miljard afschaffen verplichtstelling individueel DC met vrijwillige risicodeling (doorbeleggen na pensioendatum) lumpsum-mogelijkheden, aflossing/betaling hypotheek pensioenplicht tot ,- positie ZZP-ers: ZZP-pensioenfonds Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 7

10 Wet Pensioencommunicatie per 1 juli 2015 werkgever primair verantwoordelijk pensioen vervangt startbrief digitaal individueel inzicht, overzicht, keuzemogelijkheden, consequenties correct, evenwicht, duidelijk life event -gedreven werkgeverschecklist Vervolg? Vult u het evaluatieformulier voor ons in? En wilt u uitgenodigd worden voor de (kosteloze) DIA-workshops? Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 8

11 Verder? Voor advies, (software)ondersteuning en kennis: Akkermans & Partners Legal & Advice, Software & Knowledge: Voor pensioenadvocatuur: Gommer & Partners Pensioen Advocaten: Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 9

12 > Retouradres Postbus EE Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG Directie Directe Belastingen Korte Voorhout CW Den Haag Postbus EE Den Haag Ons kenmerk DB/2014/208M Datum 2 juni 2014 Betreft Schriftelijk overleg over de brief van de Staatssecretaris van Financiën d.d. 6 december 2013 over Pensioen in eigen beheer, ontklemming fiscale oudedagsreserves en stakingslijfrenten en verruiming kleine afkoopregeling lijfrenten Uw brief (kenmerk) 2014D05718 Bijlagen 1 Geachte voorzitter, Hierbij bied ik u aan de reactie op het verslag van een schriftelijk overleg over de brief van mijn ambtsvoorganger van 6 december 2013 over Pensioen in eigen beheer, ontklemming fiscale oudedagsreserves en stakingslijfrenten en verruiming kleine afkoopregeling lijfrenten. 1 Hoogachtend, de Staatssecretaris van Financiën Eric Wiebes 1 Kamerstukken II 2013/14, , nr. 75. Pagina 1 van 17 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

13 Maatregelen op het gebied van het pensioen in eigen beheer Inleiding Pensioen in eigen beheer kent in zijn huidige vormgeving enkele knelpunten. Deze zijn uitgebreid beschreven in de brief van 6 december In de kern komt het erop neer dat het verschil tussen de fiscale en commerciële waardering van de pensioenverplichtingen tot een complexiteit leidt, die zowel voor de directeurgrootaandeelhouder als voor de Belastingdienst op z n zachtst gezegd niet optimaal is. Dit leidt tot onduidelijkheden bij een aantal situaties, zoals bij de vraag of er dividend kan worden uitgekeerd of bij een echtscheiding. Hier zit niemand op te wachten. De Kamervragen die gesteld zijn naar aanleiding van de brief van 6 december 2013, geven er blijk van dat er brede behoefte is aan een oplossing van deze problematiek. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M Voordat ik overga tot de beantwoording van de gestelde vragen, schets ik eerst op hoofdlijnen wat in mijn gedachten de stand van zaken is met betrekking tot het vereenvoudigen van het pensioen in eigen beheer. Hierbij geef ik gelijk aan dat het vinden van een pasklare oplossing geen sinecure is en dat ik op dit moment nog geen pasklare oplossing heb. Pensioen in eigen beheer speelt zich namelijk af in twee werelden, de fiscale en de civielrechtelijke. Elk van deze werelden kent om moverende redenen haar eigen spelregels, wat tot grote verschillen in waardering van het pensioen kan leiden. Om tot een zinvolle vereenvoudiging te komen zal de nodige stuurmanskunst en tijd nodig zijn. Zoals ik al aangaf is het denkwerk nog niet klaar. Toch wil ik niet langer wachten met de beantwoording van deze Kamervragen, al was het maar omdat u als Kamer op een gegeven moment recht hebt op een antwoord op de gestelde vragen. Daarnaast is het ook niet zo, dat er helemaal niets te melden valt. De beantwoording geeft mij de gelegenheid u mee te nemen in de stappen die ik tot nu toe heb gezet in dit denkproces. Ook wil ik nog eens expliciet de uitgangspunten en randvoorwaarden vermelden, waaraan een oplossing mijns inziens moet voldoen. De verschillende varianten worden langs deze meetlat gelegd. Dit leidt voor dit moment tot de conclusie dat enkele varianten niet haalbaar zijn, of niet tot de noodzakelijke vereenvoudiging leiden. Twee varianten bieden perspectief, maar verdienen nog wel verdere doordenking en uitwerking. Hierover later meer, nu eerst de uitgangspunten en randvoorwaarden. Er is eigenlijk maar één uitgangspunt: een aanpassing van de regeling voor pensioen in eigen beheer is alleen zinvol als de regelgeving structureel eenvoudiger en begrijpelijker wordt voor zowel de directeur-grootaandeelhouder als de Belastingdienst. We moeten als het even kan af van de ingewikkelde verschillen tussen de fiscale en civiele waarderingsregels bij het eigen beheer. Hierbij geldt wel een aantal randvoorwaarden. In de eerste plaats vind ik het van belang dat de door de directeur-grootaandeelhouder ingelegde middelen beschikbaar kunnen blijven voor (de financiering van) de eigen onderneming. Verder moet het mogelijk blijven dat iets geregeld kan worden voor de (potentiële) nabestaanden. Ten slotte moet een aanpassing budgettair haalbaar zijn. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 2 van 17

14 In de brief van 6 december 2013 zijn al drie oplossingsrichtingen geschetst, namelijk: 1. De fiscale waardering van de pensioenverplichting vindt plaats op commerciële grondslagen. 2. De fiscale pensioenverplichting vormt het uitgangspunt voor de herrekening van de pensioenaanspraken (afstempelen). 3. Er wordt een geheel nieuw systeem ingevoerd: een fiscale reserve in eigen beheer voor de oude dag. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M In het overleg wordt door een aantal fracties een vierde variant aangedragen, namelijk een beschikbarepremieregeling met een vast oprentingspercentage. Voor wat betreft de conclusies ten aanzien van de oplossingsvarianten uit de brief van 6 december 2013 is weinig veranderd. Variant 1 valt af omdat deze budgettair niet haalbaar is. Variant 2 is een incidentele aanpassing met grote juridische bezwaren en maakt de regeling bovendien voor de langere termijn niet eenvoudiger. Variant 3, de fiscale reserve voor pensioen, biedt objectief de meeste aanknopingspunten voor een echte vereenvoudiging en voldoet mijns inziens tevens aan alle genoemde randvoorwaarden. Ik werk momenteel aan een verdere uitwerking van deze variant. Bij de vierde variant de beschikbarepremieregeling met een vast oprentingspercentage heb ik mijn twijfels of dit werkelijk tot een vereenvoudiging kan leiden; in ieder geval niet in de voorgestelde vorm. Een beschikbarepremieregeling met een vast oprentingspercentage is sowieso een contradictio in terminis. Intrinsiek aan beschikbarepremieregelingen is namelijk dat de premie weliswaar vast staat, maar het rendement onzeker is. Als het rendement wordt vastgesteld op een bepaald niveau, dan is er in feite weer sprake van een gegarandeerde toezegging, waardoor in wezen geen sprake meer is van een definedcontributionregeling maar van een definedbenefitregeling. Hiermee loop je alsnog het risico dat deze aanspraak voor de jaarrekening op commerciële grondslagen gewaardeerd zal moeten worden. Vanwege de eenvoud van het achterliggende principe van deze voorgestelde variant, ben ik wel bereid om te onderzoeken of een nieuw regime, waarin oprenting met een vast percentage een belangrijk ingrediënt is, kans van slagen heeft. De beoogde fiscale eenvoud kan echter tot civiele complicaties leiden vanwege de mogelijke eis tot commerciële waardering. 2 In de beantwoording ga ik ook in op de reacties van VNO-NCW en MKB-Nederland, de Samenwerkende Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten (SRA) en het Register Belastingadviseurs (RB), waarnaar verschillende fracties vragen. Ook ga ik in op het interim-rapport van de Werkgroep Ondernemerspensioen. 3 2 Hoge Raad 9 april 2010, nr. 08/03645, BNB 2010/ Zie interim-rapport Het ondernemerspensioen. Een reactie op brief van de Staatssecretaris van Financiën 6 december 2013 van de Werkgroep Ondernemerspensioen op Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 3 van 17

15 Bij de beantwoording van de vragen houd ik zo veel mogelijk de volgorde van de vragen van de fracties aan. Waar mogelijk cluster ik samenhangende vragen per onderwerp. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M Waarde in het economische verkeer: commerciële waardering van de pensioenverplichting De leden van de fractie van de VVD vragen waarom de Belastingdienst het U- rendement voorschrijft voor de commerciële waardering van de pensioenverplichting in eigen beheer. Ook de leden van de fractie van het CDA vragen hiernaar. Zij vragen tevens hoe aangekeken wordt tegen waardering op basis van hoogwaardige bedrijfsobligaties. De leden van de fractie van 50PLUS vragen om te reageren op de opmerkingen van het RB op dit punt. Het RB wijst eveneens op de rekenrente en noemt aanpassing hiervan een quick win. Allereerst merk ik op dat het een misverstand is dat de Belastingdienst voorschrijft dat voor het bepalen van de commerciële waarde van een pensioenverplichting moet worden uitgegaan van het U-rendement. Het op artikel 13, vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 gebaseerde artikel 3.12, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 bepaalt dat de waarde van een aanspraak om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen, wordt gesteld op de bedragen die bij een derde worden gestort of, voor zover geen stortingen worden verricht, zouden moeten worden gestort om de aanspraak te dekken. In de jurisprudentie is daarnaast meerdere keren beslist dat voor de waarde van een in eigen beheer verzekerd pensioen kan worden uitgegaan van de koopsom die zou zijn overeengekomen tussen zakelijk handelende partijen, zoals het geval is bij overdracht van verplichtingen aan een verzekeringsmaatschappij. 4 In de uitvoeringspraktijk volgt de Belastingdienst deze waarderingsregels. De waarde van een in eigen beheer verzekerd pensioen kan dan ook het beste vastgesteld worden aan de hand van offertes voor een vergelijkbaar product van professionele verzekeringsmaatschappijen. Omdat er in de praktijk in veel situaties geen offertes van verzekeringsmaatschappijen voor vergelijkbare producten beschikbaar zijn, heeft de Belastingdienst op basis van een analyse van een aantal verzekeringspolissen het rekenmodel van de Benaderde Marktwaarde 5 ontwikkeld. De einduitkomst van het rekenmodel is een benadering van de koopsom die bij een onafhankelijke verzekeringsmaatschappij gestort zou moeten worden om de pensioenverplichting onder te brengen. In het rekenmodel wordt voor het rendement uitgegaan van een rekenrente die gelijk is aan het op de berekeningsdatum geldende U-rendement plus 0,5%-punt. Het model wordt aangepast indien de ontwikkelingen in de door verzekeringsmaatschappijen gehanteerde tarieven daar aanleiding toe geven. Niet het rekenmodel van de Belastingdienst, maar de tarieven van professionele verzekeringsmaatschappijen bepalen dus de waarde van de pensioenverplichting. Het aanpassen van de rekengrondslagen van het rekenmodel om andere redenen dan een ontwikkeling in 4 Zie o.a. Hoge Raad 14 april 2006, nr (ECLI:NL:HR:2006:AW1747) inzake de zakelijkheid van de overdrachtswaarde van een in eigen beheer gehouden pensioen en Hoge Raad 24 oktober 2003, nr (ECLI:NL:HR:2003:AI0411) inzake de omvang van de onttrekking bij de overdracht van een pensioen- of lijfrenteverplichting. 5 De huidige rekengrondslagen van het rekenmodel van de Benaderde Marktwaarde zijn opgenomen in het door het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst op gepubliceerde Vraag & Antwoord Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 4 van 17

16 de tarieven van de verzekeringsmaatschappijen zou tot gevolg hebben dat ingegrepen wordt in het uitgangspunt van jurisprudentie en fiscale regelgeving dat kan worden uitgegaan van de tarieven die professionele verzekeraars voor het verzekeren van dergelijke producten hanteren. Bovendien zou dit het waarderingsprobleem niet oplossen, maar maakt dit het verschil tussen de fiscale en commerciële waardering slechts kleiner. Als dat terugbrengen van het waarderingsverschil zou gebeuren op basis van een hogere rekenrente, zou de directeur-grootaandeelhouder zich ten onrechte rijk rekenen. Een waardebepaling van de pensioenverplichting op basis van hoogwaardige bedrijfsobligaties ligt om dezelfde redenen niet voor de hand. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M Omvang problematiek De leden van de fractie van de VVD hebben geluiden opgevangen dat veel pensioentoezeggingen in eigen beheer zijn bevroren en dat nog nauwelijks nieuwe toezeggingen worden gedaan. Zij vragen of ik deze observatie deel. Bij de Belastingdienst komen veel vragen binnen over de gevolgen van het al dan niet tijdelijk stopzetten van de opbouw van pensioen in eigen beheer en de gevolgen voor het reeds opgebouwde pensioen. Advieskantoren geven ook aan dat een substantieel deel van hun klanten is gestopt of wil stoppen met pensioenopbouw in eigen beheer. Genoemde leden vragen zich af of de problematiek ten aanzien van pensioen in eigen beheer zich voornamelijk beperkt tot bestaande voorzieningen en dat daarom bepaalde oplossingen eerder aanvaardbaar zijn. Met het uitsluitend stopzetten van de toekomstige pensioenopbouw wordt de waarderingsproblematiek ten aanzien van pensioenen in eigen beheer niet opgelost. De reeds opgebouwde voorzieningen moeten nog steeds jaarlijks actuarieel worden gewaardeerd en worden aangepast aan toekomstige wijzigingen en omstandigheden en ook eventuele toegezegde indexaties moeten worden nagekomen. Daarmee blijft het verschil tussen de fiscale en de commerciële waarde alsmede de problematiek die daarmee samenhangt voor de opgebouwde voorziening bestaan. Dezelfde problematiek speelt binnen het huidige systeem ook voor toekomstige voorzieningen. De leden van de fractie van de VVD vragen ook naar de totale waarde van de pensioenvoorzieningen in eigen beheer, op basis van de fiscale en commerciële waarde. Deze leden vragen bovendien hoeveel bv s door de voorgeschreven commerciële waarderingswijze geen dividend kunnen uitkeren. De leden van de fractie van de PvdA vragen welk percentage van de directeurengrootaandeelhouders in 2014 geen dividend mag uitkeren, en welk percentage directeuren-grootaandeelhouders bij variant 3 dividend kan uitkeren ten opzichte van de huidige situatie. Ook de leden van de fractie van 50PLUS en de leden van de fractie van de fractie van het CDA vragen in hoeveel ondernemingen de waarderingswijze van de pensioenvoorziening in eigen beheer tot een probleem leidt. Verder vragen de leden van de fractie van het CDA zich af hoeveel directeuren-grootaandeelhouders last hebben van de in de brief van 6 december 2013 genoemde knelpunten. Voor de bepaling van de totale waarde van de pensioenvoorzieningen in eigen beheer op basis van fiscale waarde is gebruikgemaakt van de informatie over deze Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 5 van 17

17 voorzieningen van eind Alle directeuren-grootaandeelhouders samen hadden op basis van cijfers uit 2009 een pensioenvoorziening in eigen beheer van circa 31 miljard op basis van de fiscale waarde. De totale pensioenvoorziening op basis van de commerciële waarde bedroeg circa 73 miljard. 6 In 2009 waren er circa bv s met een pensioenvoorziening in eigen beheer. Bij circa (28%) daarvan waren de gecumuleerde winstreserves 7 negatief en deze verkeerden dus al in onderdekking als slechts de fiscale waarde in aanmerking wordt genomen. De overige ruim bv s met een pensioenvoorziening in eigen beheer hadden een positieve gecumuleerde winstreserve, wanneer de fiscale waarde van de pensioenvoorziening in eigen beheer in aanmerking werd genomen. Bij een commerciële waardering van de pensioenvoorziening in eigen beheer was bovenop deze bv s bij circa bv s (31% van de bv s met een pensioenvoorziening in eigen beheer) sprake van onderdekking. Als alle pensioenvoorzieningen in eigen beheer zouden worden omgezet in een fiscale reserve ter hoogte van de fiscale waarde van de pensioenverplichting, kunnen deze circa bv s wel weer dividend uitkeren. Dat is een toename ten opzichte van de huidige situatie van circa 75%. Dit kan overigens pas na een wetswijziging. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M Beschikbarepremieregeling Bij de omzetting van de bestaande pensioentoezegging op basis van eindloon of middelloon naar een eveneens in eigen beheer uitgevoerde toezegging op basis van een beschikbare premie doet zich een probleem voor met het vaststellen van de met de in te leggen premies te behalen rendementen. De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen zich af of dit op te lossen is met het voorschrijven van een rendementspercentage. Ook de SRA wijst hierop en stelt een vast rendementspercentage voor van 4. De leden van de fracties van de PvdA, het CDA en 50PLUS vragen ook naar de uitvoering van de beschikbarepremieregeling in eigen beheer. De Werkgroep Ondernemerspensioen stelt eveneens een beschikbarepremieregeling voor. De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat er weinig ondernemers zijn die pensioen in eigen beheer opbouwen op basis van een beschikbarepremieregeling vanwege de strikte regels die de Belastingdienst eraan verbindt. Momenteel bouwen inderdaad weinig ondernemers pensioen in eigen beheer waarbij gebruik wordt gemaakt van een beschikbarepremieregeling op. Om de regeling als beschikbarepremieregeling aan te merken, is het namelijk noodzakelijk dat de rendementen aan de aanwending van de premies kunnen worden toegerekend. In de praktijk betekent dit dat de directeur-grootaandeelhouder die een pensioen in eigen beheer wil opbouwen op basis van een beschikbarepremieregeling, werkt met gesepareerde beleggingen. Het gevolg en tevens een belangrijk nadeel van deze werkwijze is dat de aan te houden gesepareerde beleggingen niet meer beschikbaar zijn voor het drijven van de onderneming. Het uitvoeren van een beschikbarepremieregeling in eigen beheer is mede daardoor in veel gevallen uitvoeringstechnisch vrijwel ondoenlijk. Kenmerk van een 6 Bij de raming van de commerciële waarde van de pensioenvoorziening is uitgegaan van een rente van 2%, een jaarlijkse indexatie na pensioeningangsdatum van 2% en een leeftijdscorrectie van vijf jaar. 7 Bij de bepaling van de gecumuleerde winstreserves op commerciële basis is verondersteld dat van de bedragen aan leningen aan de directeur-grootaandeelhouder zelf 50% niet kan worden opgeëist. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 6 van 17

18 beschikbarepremieregeling is dat de werkgever met het beschikbaar stellen van de pensioenpremie definitief is bevrijd van de verplichtingen die voortvloeien uit de met de werknemer gesloten pensioenovereenkomst. Na het beschikbaar stellen van de beschikbare premie door de werkgever komt het beleggingsrisico volledig voor rekening van de werknemer. Een onafhankelijke uitvoerder van een beschikbarepremieregeling zal niet meer rendementen toevoegen dan de daadwerkelijk met het beleggen van de ingelegde beschikbare premies behaalde rendementen. Ook bij een in eigen beheer uitgevoerde beschikbarepremieregeling moet voorkomen worden dat rendementen die niet met het beleggen van de beschikbare premies zijn behaald, worden toegevoegd aan de ingelegde premies. In dat geval zou de bv uit eigen middelen extra bijdragen toevoegen waardoor schuldeisers zouden kunnen worden benadeeld. Ook moet worden voorkomen dat te weinig rendement wordt toegerekend aan de beschikbarepremieregeling waardoor de loonbelastingclaim op oneigenlijke wijze zou worden verkleind. Om te kunnen vaststellen welk rendement is behaald met de ingelegde premies, moet duidelijk zijn waarin de premies zijn belegd en hoe hoog het rendement van die beleggingen is. Een mogelijkheid is dat de pensioenuitvoerder voor de ingelegde beschikbare premies afzonderlijk geadministreerde, gesepareerde beleggingen aanhoudt. Alleen dan is duidelijk wat het met de belegging van de ingelegde premies behaalde rendement is. Zoals hiervoor reeds beschreven, is een belangrijk nadeel hiervan dat de gelden niet meer beschikbaar zijn voor de onderneming. Indien geen gebruik wordt gemaakt van gesepareerde beleggingen, moet elke belegging van de beschikbare premie plaatsvinden tegen de waarde in het economische verkeer van de onderneming. Het beleggen van de beschikbare premies in de onderneming van de pensioenuitvoerder zal echter tot onoverkomelijke uitvoeringsproblemen leiden. De omvang van het feitelijk behaalde beleggingsrendement is dan immers niet te bepalen, omdat niet duidelijk is in welke middelen de ingelegde beschikbare premies zijn belegd. De door de pensioenuitvoerder behaalde totale bedrijfswinst kan niet volledig worden aangemerkt als een met de belegging van de premies behaald rendement. De totale bedrijfswinst bestaat namelijk naast een vergoeding voor het geïnvesteerde vermogen uit met de bedrijfsuitoefening behaalde winst. Deze laatste winst is niet behaald met het beleggen van de beschikbare premies, maar met het uitoefenen van het bedrijf. Deze winst kan als zodanig niet als rendement aan de beschikbare premies worden toegevoegd. Welk deel van de bedrijfswinst wel aan de premies is toe te rekenen, is niet of nauwelijks vast te stellen. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M Zoals ook is aangegeven in de brief van 6 december 2013 lijkt het beleggen van de beschikbare premies in de onderneming van de vennootschap vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid alleen toepasbaar indien een jaarlijkse oprenting van de premies met een vast percentage wordt voorgeschreven. Een dergelijke vaste oprenting kent echter ook weer eigen problemen. Het vaste oprentingspercentage kan afwijken van het door de vennootschap daadwerkelijk behaalde rendement. Indien het werkelijk behaalde rendement lager is dan het bij te schrijven vaste rendement zal dit leiden tot een verlies voor de vennootschap en daarmee ook tot een potentiële benadeling van crediteuren. In situaties waarin onduidelijk is of daadwerkelijk binnen de onderneming het voorgeschreven rendement wordt behaald, is het eveneens de vraag wat een vast percentage betekent voor de Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 7 van 17

19 waardering van de pensioenaanspraken en de mogelijkheid om dividenden uit te keren. Door het toevoegen van een vast rendement is feitelijk geen sprake meer van een beschikbarepremieregeling maar van een definedbenefitregeling met een nominale uitkeringsgarantie. Ook voor de kwalificatie van de regeling in de sfeer van de loonbelasting levert het hanteren van een vaste oprenting problemen op. Indien het bij te schrijven vaste rendement hoger is dan het daadwerkelijk behaalde rendement, wordt er voor rekening van de werkgever/vennootschap een extra premie aan de pensioenpot toegevoegd. Indien deze premie niet binnen de fiscale grenzen past, zal dit tot gevolg hebben dat de regeling fiscaal onzuiver wordt. De totale waarde van de pensioenaanspraak wordt dan direct in de belastingheffing betrokken waarbij eveneens revisierente in rekening wordt gebracht. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M In een situatie van extern eigen beheer 8 vormen toevoegingen van rendementen die niet feitelijk met het beleggen van de beschikbare premies zijn behaald, onttrekkingen ten koste van crediteuren. De directeur-grootaandeelhouder heeft namelijk alleen in zijn positie als aandeelhouder dit voordeel kunnen verkrijgen. Dit zou niet het geval geweest zijn bij onafhankelijke derden. Een externe, onafhankelijke pensioenuitvoerder is slechts bereid om een rendementsgarantie te geven indien de ingelegde premies worden belegd in specifieke aangewezen beleggingen en er een grote mate van zekerheid bestaat dat deze beleggingen ten minste het gegarandeerde rendement opleveren. Een rendementsgarantie zal dus beperkingen opleveren ten aanzien van de beleggingsmogelijkheden van de ingelegde beschikbare premies. In de bv s van directeuren-grootaandeelhouders zal in veel gevallen geen sprake zijn van deze mate van zekerheid, waardoor het niet past binnen het systeem van de beschikbarepremieregeling om de gelden in de onderneming van de eigen bv te beleggen. Al met al maakt een vast oprentingspercentage de beschikbarepremieregeling voor het pensioen in eigen beheer niet eenvoudiger. De leden van de fractie van het CDA vragen in dit kader naar de waarborgen voor partners en kinderen, bijvoorbeeld een nabestaandenvoorziening. Een waarborg binnen een beschikbarepremieregeling kan slechts tot op bepaalde hoogte gegeven worden indien met de ingelegde premies beleggingen worden aangekocht die een vast rendement garanderen. Zoals hiervoor aangegeven, is dit fiscaal voor in de onderneming van de vennootschap belegde premies naar mijn oordeel geen begaanbare weg. Bovendien is het de vraag of een nabestaandenvoorziening bij pensioen in eigen beheer kort na het toezeggen wel reëel is. Het is namelijk maar de vraag of er voldoende vermogen is om dat risico af te dekken. In het navolgende wordt hier nog verder op ingegaan. Tevens vragen deze leden of de Hoge Raad ook invulling heeft gegeven aan een in eigen beheer uit te voeren beschikbarepremieregeling. Tot op heden heeft de Hoge Raad zich nog niet uitgelaten over een pensioen op basis van een beschikbarepremieregeling in eigen beheer. 8 Extern eigen beheer houdt in dat het pensioen wordt opgebouwd bij een ander (concern)lichaam dan de werkmaatschappij. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 8 van 17

20 Het probleem ten aanzien van de voor dividenduitkeringen beschikbare ruimte wordt met een beschikbarepremieregeling die een vaste jaarlijkse oprenting kent overigens niet opgelost. Feitelijk is dan immers sprake van een gegarandeerde toezegging, waardoor in wezen geen sprake meer is van een definedcontributionregeling maar van een definedbenefitregeling. Het gevolg hiervan is dat de ruimte voor dividenduitkeringen zal moeten worden bepaald door deze toezegging contant te maken tegen de marktrente. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M Waardering nabestaandenpensioen De leden van de fracties van de VVD, het CDA en 50PLUS vragen om te reageren op het voorstel van het RB om voor de waardering van het nabestaandenpensioen uit te gaan van de koopsom voor een externe verzekering in plaats van het bedrag waarmee een direct ingaand nabestaandenpensioen gefinancierd kan worden. Dit zou het verschil tussen de fiscale en de commerciële waardering van de pensioenverplichting verkleinen. In de tarieven van professionele verzekeringsmaatschappijen wordt rekening gehouden met de statistische kansen op vooroverlijden. Indien een verzekerde eerder overlijdt dan op basis van de statistische kans werd verwacht, kan een professionele verzekeringsmaatschappij nog steeds aan haar uitkeringsverplichtingen voldoen door gebruik te maken van de compenserende werking binnen het grote aantal uitgevoerde verzekeringsovereenkomsten. Hiervoor gelden bovendien liquiditeits- en solvabiliteitseisen. Een vennootschap die slechts één pensioenovereenkomst uitvoert, kan geen gebruik maken van deze compenserende werking. Deze vennootschap moet er dus op een andere manier voor zorgen dat er voldoende vermogen is op het moment dat het verzekerde risico zich voordoet. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het bepalen van de ruimte voor een dividenduitkering en in dat geval kan dus niet worden volstaan met het aanhouden van een vermogen ter grootte van de koopsom die aan een professionele verzekeringsmaatschappij betaald zou moeten worden voor het onderbrengen van de uit de pensioenovereenkomst voortvloeiende verplichting. Het opvolgen van de aanbeveling van het RB zou betekenen dat vermogen dat nodig is voor de dekking van het partner- en/of wezenpensioen in geval van vooroverlijden met een dividenduitkering aan de vennootschap wordt onttrokken, wat ertoe kan leiden dat de partner en/of kinderen onverzorgd achterblijven. De door het RB geschetste inperking van de dividendruimte kan overigens worden voorkomen door het risico van vooroverlijden te herverzekeren bij een professionele verzekeraar. Hiermee wordt bovendien voorkomen dat de partner en/of kinderen in geval van vooroverlijden onverzorgd achterblijven. Budgettaire effecten De leden van de fractie van D66 vragen om een meerjarig inzicht in de budgettaire effecten van de huidige regelingen voor pensioen in eigen beheer en van de drie geschetste oplossingsrichtingen. De leden van de fracties van de VVD en de PvdA vragen naar de budgettaire effecten van variant 2, onderscheidenlijk variant 3. Bij de berekening van de budgettaire effecten van de drie geschetste oplossingsrichtingen is ervan uitgegaan dat deze in 2015 ingaan. De kaseffecten zijn in tabel 1 weergegeven. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 9 van 17

21 Tabel 1: budgettaire effecten oplossingsrichtingen pensioen in eigen beheer (in miljarden, + = verbetering EMU-saldo) Budgettair beslag pensioen in eigen beheer 0,2 0,3 0,2 Variant 1: commerciële waarde uitgangspunt -0,8-0,5-0,5 Variant 2: eenmalige afstempelmogelijkheid -0,1-0,1-0,1 Variant 3: omzetten in fiscale reserve 0,0 0,0 0,0 1 Bedragen afgerond op 0,1 miljard ( ) vanwege de relatief grote onzekerheidsmarge rond de budgettaire gevolgen van deze varianten. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M De leden van de fractie van 50PLUS vragen een nadere toelichting op het budgettaire beslag van variant 1, dat is geraamd op 10 miljard waarvan 950 miljoen in het eerste jaar. De leden vragen bovendien naar de spreiding van dit budgettaire beslag in de tijd, en vragen of er scenario s mogelijk zijn waarbij dit budgettaire beslag lager uit kan vallen. Verder vragen de leden een reactie op de bevindingen van de SRA met betrekking tot het geraamde budgettaire beslag. In de brief van 6 december 2013 is melding gemaakt van een totaal budgettair beslag van 10 miljard. Daarbij was het uitgangspunt dat de tienjaarsrente die op dit moment circa 2% bedraagt, ook in de toekomst op dit lage niveau zal blijven. Hoe de rente zich op de lange termijn zal ontwikkelen is onzeker. In het geval dat wordt uitgegaan van een hogere rente valt het budgettaire beslag lager uit dan in de brief van 6 december In de raming zoals weergegeven in tabel 1 is uitgegaan van een rente van 4% op termijn. In het jaar van invoering wordt een grote pensioenlast genomen, omdat de pensioenverplichting op commerciële waarde wordt berekend. Deze last zal niet voor alle ondernemingen meteen verrekenbaar zijn. Daardoor blijft de derving van vennootschapsbelasting in het jaar van invoering beperkt tot circa 0,8 miljard. Het niet meteen verrekenbare deel wordt in latere jaren verrekend. Daar komt bij dat naast de eenmalige pensioenlast jaarlijks een hogere pensioenlast wordt genomen dan bij de huidige waardering. Ook dit zorgt voor een derving van vennootschapsbelasting. Tabel 1 geeft de geraamde derving in de eerste drie jaren. Ook in de jaren daarna zorgt de hogere pensioenlast voor een derving van vennootschapsbelasting en dividend- /inkomstenbelasting. Op lange termijn staan daar in de fase waarin het pensioen wordt uitgekeerd hogere winsten tegenover. De pensioenuitkering kan nu volledig uit de pensioenverplichting worden betaald en hoeft niet meer vanuit de winst van de bv te worden aangevuld. Dat zorgt voor hogere winsten, een hogere afdracht van vennootschapsbelasting, hogere dividenduitkeringen en een hogere afdracht van dividend-/inkomstenbelasting. Daardoor wordt de budgettaire derving die zich op de korte termijn voordoet op de lange termijn bijna gemitigeerd. De negatieve budgettaire effecten in de eerste jaren zijn echter niet te voorkomen gegeven de forse toename van de pensioenlasten in die jaren. De SRA meent in haar schriftelijk commentaar dat het geraamde budgettaire effect van 10 miljard te hoog is. Verder stelt de SRA dat een budgettair effect van 10 miljard impliceert dat het MKB nu voor hetzelfde bedrag wordt benadeeld. Ten slotte stelt de SRA dat er wellicht geen sprake is van een budgettaire derving, en Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 10 van 17

22 dat op dit moment de aftrek in de vennootschapsbelasting naar de verre toekomst wordt verschoven. Zoals hierboven reeds is beschreven, was het geraamde budgettaire effect van 10 miljard van variant 1 gebaseerd op de veronderstelling dat de tienjaarsrente in de toekomst altijd 2% zal zijn. De raming van het budgettaire effect komt lager uit bij een hogere rente, maar is bij een percentage van bijvoorbeeld 4% nog altijd aanzienlijk. Variant 1 gaat gepaard met een substantiële budgettaire derving op de korte termijn, maar deze wordt bij benadering gecompenseerd door extra budgettaire opbrengsten op lange termijn. Dat betekent dat het MKB op dit moment niet benadeeld wordt: tegenover een nadeel op de korte termijn staat een ongeveer even groot voordeel op de lange termijn. In de huidige situatie wordt de aftrek in de vennootschapsbelasting naar de toekomst verschoven. Deze verschuiving vervalt voor een groot deel bij variant 1. Hoewel tegenover de forse budgettaire derving in de eerste jaren opbrengsten in latere jaren staan, wil dat niet zeggen dat ik deze oplossingsrichting verantwoord vind. Daarvoor is de budgettaire derving in de beginjaren te groot. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M Waardering pensioenverplichting voor dividenduitkering De leden van de fractie van de VVD vragen mij inhoudelijk te reageren op de conclusie en oplossingen zoals voorgesteld door VNO-NCW en MKB-Nederland in de brief van 10 februari De leden van de fractie van 50PLUS vragen mij daarnaast te reageren op het signaal van VNO-NCW en MKB-Nederland dat de getroffen groep ondernemers relatief klein is. Zij stellen dat het pensioen in eigen beheer slechts voor een beperkt deel van de directeuren-grootaandeelhouders tot echte problemen leidt. Hierbij focussen zij zich echter alleen op het punt dat geen of minder dividenduitkeringen kunnen worden gedaan in 2014 door de commerciële waardering van de pensioenverplichting. Dit doet niets af aan de overige knelpunten van het pensioen in eigen beheer. VNO-NCW en MKB-Nederland wijzen erop dat het kleine en middelgrote ondernemingen op basis van de Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) is toegestaan om de pensioenverplichting op de commerciële balans voor de fiscale waarde voor de vennootschapsbelasting op te nemen. Inmiddels hebben zich echter enige ontwikkelingen voorgedaan met betrekking tot de betreffende Richtlijnen. De RJ heeft besloten dat de waardering van de pensioenverplichting in eigen beheer volgens de fiscale grondslagen voortaan alleen nog wordt toegestaan als dit niet leidt tot belangrijke verschillen ten opzichte van het toepassen van de grondslagen van de Richtlijnen. Wel heeft de RJ benadrukt dat dit géén invloed heeft op de bestaande wettelijke mogelijkheid voor kleine rechtspersonen om vrijwillig - alle - fiscale waarderingsgrondslagen toe te passen in de jaarrekening. 9 Volgens VNO-NCW en MKB-Nederland is het onbegrijpelijk dat in een situatie waarbij een (klein) deel van het fiscale vermogen als dividend wordt uitgekeerd en tegelijkertijd de uiteindelijke pensioendatum nog lang niet in zicht is, de gehele pensioenvoorziening commercieel geherwaardeerd moet worden om fiscale afrekening te voorkomen. Zij doen de suggestie om goed te keuren dat bij 9 Raad voor de Jaarverslaggeving, RJ-Uiting : Pensioenvoorziening directeuren-grootaandeelhouder. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 11 van 17

23 tussentijdse dividenduitkeringen de pensioenvoorziening niet geherwaardeerd hoeft te worden op basis van commerciële regels. Dit zou leiden tot een aantasting van het pensioen, een mogelijke benadeling van schuldeisers en een aantasting van een verleende fiscale faciliteit. Het toekennen van een pensioen betekent dat vanuit de bv bewust levenslange verplichtingen worden aangegaan en rechten worden toegekend om te voorzien in een oudedagsvoorziening. In het algemeen wordt dit pensioen van de directeur-grootaandeelhouder opgebouwd met toepassing van de fiscale omkeerregel. Het doen van tussentijdse dividenduitkeringen ten koste van deze pensioenverplichtingen betekent dat de pensioenverplichting wordt aangetast. Dit is een vorm van voortijdige afkoop en is in strijd met de eerdere bewuste keuze. In een pensioenregeling die fiscaal wordt gefaciliteerd is ook expliciet opgenomen dat de aanspraken ingevolge de regeling niet afgekocht kunnen worden. Indien voortijdig wordt beschikt over (een deel van) de in eigen beheer opgebouwde inkomensvoorziening voor de oude dag, wordt geen uitvoering gegeven aan de doelstelling van de pensioenregeling als inkomensvoorziening voor de oude dag. De eerder voor de pensioenopbouw verleende fiscale faciliteit van de omkeerregel blijkt dan onterecht te zijn verleend en wordt in dat geval teruggenomen door de totale pensioenaanspraak direct in de belastingheffing te betrekken en revisierente in rekening te brengen. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M Een eventuele fiscale tegemoetkoming ten aanzien van het in de vennootschap resterende vermogen na een dividenduitkering biedt overigens geen oplossing voor de uitkeringstest die een bestuurder civielrechtelijk moet uitvoeren voorafgaand aan een dividenduitkering. Een eventuele fiscale tegemoetkoming zou crediteuren namelijk kunnen benadelen omdat er na een dividenduitkering onvoldoende vermogen kan zijn om zowel de pensioenverplichting als de schulden aan crediteuren te voldoen. Voor de uitkeringstest zal de bestuurder rekening moeten houden met de werkelijke waarde van de pensioenverplichting. Een fiscale tegemoetkoming zal geen invloed hebben op de voor de uitkeringstest in aanmerking te nemen werkelijke waarde van de pensioenverplichtingen. De civielrechtelijke verplichting wordt immers niet minder door de wijze waarop deze voor de belastingheffing wordt gewaardeerd. Vervangen pensioen in eigen beheer door een fiscale reserve De leden van de fractie van de VVD vragen in hoeverre een nieuw stelsel zoals geschetst in variant 3 voor bestaande directeuren-grootaandeelhouders en de waardering van hun pensioen in eigen beheer een oplossing biedt. Het beschreven systeem in variant 3 komt erop neer dat de directeurgrootaandeelhouder de mogelijkheid wordt geboden om met jaarlijkse dotaties voor de oude dag een reserve op te bouwen zonder heffing van vennootschapsbelasting. Bestaande pensioenen in eigen beheer kunnen in die variant op basis van de fiscale waarde worden omgezet in een reserve. In de gevallen waarin ook een nabestaandenpensioen is toegezegd, is daarvoor toestemming van de partner nodig. De koppeling met de loonbelasting wordt losgelaten en de complexiteit van de verschillende berekeningen van de fiscale waarde voor de vennootschapsbelasting en de commerciële waarde voor de loonbelasting wordt gereduceerd. Dit maakt bijvoorbeeld de dividenduitkeringstoets voor de directeur-grootaandeelhouder veel eenvoudiger. Ook voor de Belastingdienst betekent dit een aanzienlijke vereenvoudiging. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 12 van 17

24 Daarnaast blijven de gelden beschikbaar binnen de onderneming. Budgettair gezien is deze variant eveneens haalbaar. De leden van de fractie van de PvdA vragen naar de administratieve lasten die gemoeid zijn met extracomptabele jaaroverschrijdende overzichten die in geval van het toestaan van inhaaldotaties noodzakelijk zijn. Indien inhaaldotaties worden toegestaan, moeten deze extracomptabel worden bijgehouden en geadministreerd. Hierdoor stijgen de administratieve lasten voor directeuren-grootaandeelhouders. Bovendien zijn de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst hiervan groot. De Belastingdienst is namelijk in grote mate geautomatiseerd, maar de inhaalreserves moeten handmatig worden bijgehouden en geadministreerd. Dit vergt extra inzet van menskracht. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M De leden van de fractie van de PvdA vragen tevens naar de verschillen tussen directeuren-grootaandeelhouders, IB-ondernemers en werknemers in loondienst. Zij vragen wat de gevolgen zijn van het wegnemen van de mogelijkheden om pensioen in de zin van de loonbelasting op te bouwen. In de huidige situatie heeft de directeur-grootaandeelhouder een uitzonderlijke en hybride positie op het gebied van pensioenopbouw. Voor de loonbelasting is de directeur-grootaandeelhouder een reguliere werknemer. Een reguliere werknemer heeft echter niet de mogelijkheid om in eigen beheer een pensioen op te bouwen. Met de mogelijkheid om het pensioen in eigen beheer op te bouwen, wordt meer aangesloten bij het ondernemerschap. Wordt de directeur-grootaandeelhouder op het gebied van pensioenopbouw gezien als vergelijkbaar met een IB-ondernemer, dan ligt een pensioen in eigen beheer in de vorm van een fiscale reserve voor de hand. Het verschil tussen een directeur-grootaandeelhouder en een werknemer in loondienst wordt daarmee vergelijkbaar met het huidige verschil tussen een werknemer en een IB-ondernemer. Het verschil tussen een werknemer in loondienst en een IB-ondernemer blijft gelijk aan de huidige situatie. Wordt de directeur-grootaandeelhouder op dit gebied gelijkgesteld aan een werknemer, dan ligt het voor de hand om geen mogelijkheid te bieden een pensioen in eigen beheer op te bouwen. De directeur-grootaandeelhouder kan in dat geval, net als een gewone werknemer, aansluiten bij de externe mogelijkheden van pensioenopbouw. De leden van de fractie van de PvdA zijn kritisch over het voorstel de aanspraak van de partner op de verdeling van de reserve te doen vervallen. Ook de SRA wijst hierop en de leden van de fractie van 50PLUS vragen om hierop te reageren. De leden van de fractie van de PvdA vragen zich tevens af waarom bij variant 3 niet kan worden geregeld dat wel degelijk sprake is van een arbeidsrechtelijke pensioenaanspraak zodat bij echtscheiding de partner aanspraak kan maken op (directe) verdeling van de reserve. Voorts vragen deze leden waarop de aanname is gebaseerd dat een echtscheiding de continuïteit van de onderneming in gevaar kan brengen. Voor de heffing van vennootschapsbelasting is de waardering van de pensioenverplichting lager dan volgens de commerciële normen. Op het moment dat de pensioenrechten van de partner bij echtscheiding tegen de commerciële waarde moeten worden ondergebracht bij een externe verzekeraar, kan dit leiden tot onaangename verrassingen. Doordat geld nodig is voor de afstorting bij een Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 13 van 17

25 externe verzekeraar kan de continuïteit van de onderneming in gevaar komen. Bij variant 3 wordt de gedachtegang dat een pensioenopbouw plaatsvindt bij de onderneming losgelaten. Er wordt een reserve opgebouwd, die op het tijdstip dat bijvoorbeeld de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt, wordt aangewend om een voorziening voor de oude dag mee te verwerven. Het staat de directeurgrootaandeelhouder bij variant 3 vrij om voor de partner een voorziening bij een verzekeringsmaatschappij op te bouwen. Daarmee is voor de partner sprake van een pensioenaanspraak zodat de partner daar bij echtscheiding recht op heeft. Dit betekent echter wel dat deze gelden niet beschikbaar blijven voor de onderneming. Ook kan de directeur-grootaandeelhouder afspraken maken over het betrekken van de waarde van de reserve in de boedelverdeling bij echtscheiding. Het betreft dan echter geen arbeidsrechtelijke pensioenaanspraak. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M Daarnaast vragen de leden van de fractie van de PvdA naar de contouren van het overgangsrecht bij variant 3. Zoals aangegeven in de brief van 6 december 2013, zal bezien worden op welke wijze met overgangsrecht ervoor kan worden gezorgd dat huidige rechten op zo soepel mogelijke wijze kunnen worden omgezet in een reserve. Hierbij moet er rekening mee worden gehouden dat de partner moet meetekenen voor de omzetting. Hiertoe kan de partner niet worden verplicht. Bij voorkeur zal ook voor reeds opgebouwde pensioenrechten tegemoet worden gekomen aan de gesignaleerde knelpunten. Indien voor deze variant wordt gekozen, zal dit overgangsrecht verder worden uitgewerkt. De leden van de fractie van de PvdA vragen ook met welke tarieven de huidige reserves te maken krijgen als wordt geopteerd voor variant 3. Tevens vragen ze hoe wordt omgegaan met bijvoorbeeld faillissement of echtscheiding. Indien de huidige fiscale voorziening fiscaal geruisloos wordt ondergebracht in de nieuwe fiscale reserve voor de oude dag, levert dit geen additionele druk op voor de heffing van vennootschapsbelasting of loonbelasting. Op het tijdstip dat de directeur-grootaandeelhouder bijvoorbeeld de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, valt de reserve vrij en kan deze worden aangewend voor de verwerving van een lijfrente. Als de reserve daar niet voor wordt aangewend, valt deze vrij ten bate van de winst. De vrijvalwinst zal in de heffing van vennootschapsbelasting worden betrokken tegen het normale tarief en er zal geregeld worden dat revisierente in rekening wordt gebracht. Ingeval de directeur-grootaandeelhouder niet tot de aankoop van een lijfrente overgaat omdat bijvoorbeeld de vennootschap zich in een verliessituatie bevindt, de SRA wijst hierop en de leden van de fractie van 50PLUS vragen hiernaar, kan de reserve vrijvallen voor zover nodig om de verliezen te dekken. Is er geen sprake van bijvoorbeeld een verliessituatie of faillissement, dan zal de voorziening eveneens vrijvallen maar wordt tevens revisierente berekend. Dit kan ook het geval zijn indien de onmogelijkheid om tot aankoop van een lijfrente over te gaan is veroorzaakt door eerdere onttrekkingen. De revisierente bedraagt momenteel in principe 20%. Echtscheiding heeft in beginsel geen invloed op de hoogte van de reserve. Wel zou geregeld kunnen worden dat een deel van de reserve in echtscheidingsgevallen kan worden gebruikt voor de aankoop van een lijfrente voor de ex-partner. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 14 van 17

26 Tevens vragen genoemde leden wat de uitvoeringskosten en administratieve lasten zullen zijn van variant 3 en in hoeverre over de genoemde varianten overleg is gevoerd met belanghebbenden. Ook de leden van de fractie van D66 vragen naar de uitvoeringskosten en administratieve lasten. Variant 3 kan, afhankelijk van het overgangsrecht, leiden tot een structurele besparing bij de Belastingdienst van 6 miljoen per jaar als gevolg van het wegvallen van een groot deel van de fiscale toezichtsactiviteiten. De administratieve lasten binnen de vennootschapsbelasting die verband houden met de huidige regeling bedragen circa 12 miljoen. De varianten 1 en 2 leiden niet tot een noemenswaardig effect voor de administratieve lasten. Variant 3 leidt tot een verlichting van de administratieve lasten met circa 8 miljoen. Over de genoemde varianten is overleg gevoerd met verschillende belangenorganisaties. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M De leden van de fractie van het CDA vragen in te gaan op de kritiek die uit de fiscale praktijk op de FOR in de inkomstenbelasting 10 wordt geuit. Ook het RB, de SRA en de Werkgroep Ondernemerspensioen wijzen hierop en de leden van de fractie van 50PLUS vragen ernaar. Een belangrijk kritiekpunt is dat de FOR voornamelijk wordt gebruikt voor belastinguitstel en niet voor het bedingen van een lijfrente. In variant 3 wordt revisierente in rekening gebracht als de reserve uiteindelijk niet wordt aangewend voor een lijfrente. Gebruik voor alleen belastinguitstel is daardoor minder waarschijnlijk. Een ander kritiekpunt is dat bij de FOR geen sprake is van inkomenszekerheid. Dit geldt echter ook voor het huidige pensioen in eigen beheer. Juridisch gezien is bij een pensioen in eigen beheer dan wel sprake van een aanspraak, maar of deze aanspraak kan worden geëffectueerd is evenzeer als bij een reserve afhankelijk van het succes van de onderneming. Zoals hierboven beschreven kan ook meer aangesloten worden bij de mogelijkheden voor een reguliere werknemer, die een zekerder pensioen opleveren. In dat geval ligt zowel afschaffing van de FOR als het pensioen in eigen beheer in de rede. In de brief van 6 december 2013 is beschreven dat de dotatie aan de pensioenreserve slechts kan plaatsvinden ingeval de vennootschap winst maakt. De leden van de fracties van het CDA en 50PLUS vragen daarnaar en VNO-NCW en MKB-Nederland wijzen daarop. Door de winst als dotatiegrondslag te nemen, leidt de dotatie feitelijk tot aftrekbare lasten die bij uitkering leiden tot belastbaar inkomen. Hierdoor wordt voorkomen dat de aftrek leidt tot niet-verrekenbare verliezen terwijl later wel heffing van vennootschapsbelasting plaatsvindt. De vormgeving van de pensioenreserve staat echter nog niet vast. De directeur-grootaandeelhouder kan mogelijk zelf beslissen of hij in een jaar wel of niet wenst te doteren en daarbij rekening houden met de mogelijkheden om de verliezen te verrekenen. Wel wordt de dotatie beperkt tot een bepaald plafond en een bepaald percentage. De leden van de fractie van D66 vragen om een aantal voorbeeldsituaties te schetsen. Zij willen cijfermatig inzicht in de effecten op het te bereiken pensioen en de te behalen fiscale voordelen. Zij vragen hoe dit uitwerkt voor een bedrijf dat 10 Zie de fiscale oudedagsreserve in artikel 3.67 e.v. van de Wet inkomstenbelasting Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 15 van 17

27 wisselende winsten maakt, een bedrijf dat langdurig geen winst maakt en een bedrijf dat veel winst maakt. De effecten op het te bereiken pensioen en de te behalen fiscale voordelen bij variant 3 zijn echter dusdanig afhankelijk van de uitwerking van deze variant, van de hoogte en ontwikkeling van jaar op jaar van zowel de winst als het (gebruikelijk) loon en van andere variabelen, dat het op dit moment niet mogelijk is om een goed beeld te geven van de effecten op het te bereiken pensioen en de te behalen fiscale voordelen. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M Combinatie van variant 1 en 2 De leden van de fractie van de PvdA vragen om een uitwerking van de combinatie van variant 1 en 2. Ook de leden van de fracties van het CDA en 50PLUS vragen naar deze combinatie. Het RB stelt een dergelijke combinatie voor en geeft daarbij een eigen uitleg aan de gevolgen. Het RB geeft aan dat deze combinatie een lager budgettair beslag tot gevolg heeft dan variant 1. In de voorgestelde combinatie worden de opgebouwde pensioenaanspraken in eerste aanleg herrekend op basis van de fiscale pensioenverplichting. Vervolgens vindt de waardering van de verplichting voor het herrekende pensioen op de balans plaats op commerciële grondslagen. Vervolgens kan echter weer een verhoging plaatsvinden van de pensioentoezegging op commerciële grondslagen. Fiscaal wordt dit vanaf de afstempeling namelijk gevolgd. Budgettair gezien levert deze combinatie dus geen voordeel op. Bovendien is een complexe berekening nodig van de toezeggingen die de bv heeft gedaan. De civielrechtelijke toekomstige verplichtingen moeten immers worden verlaagd. Het afzien van de pensioenverplichting betekent dat de facto binnen de fiscale faciliteit van de omkeerregel in de loonbelasting wel premieaftrek heeft plaatsgevonden, maar dat loonheffing over de uitkeringen achterwege blijft. Binnen de huidige wetgeving zou daarom het gevolg zijn dat de omkeerregel terug wordt genomen (de pensioenaanspraak wordt belast) en dat revisierente verschuldigd is. Zou de wetgeving worden aangepast om de combinatie mogelijk te maken dan resteert de vraag hoe bepaald wordt in hoeverre de fiscale faciliteit van de omkeerregel onbenut is gebleven en later mag worden ingehaald. Dit is uitvoeringstechnisch zeer ingewikkeld. Een ander gevolg van deze combinatie van variant 1 en 2 is dat bij vennootschappen waar geen sprake is van onderdekking de waardering ook zal dienen plaats te vinden op commerciële grondslagen. Anders ontstaat er een verschil in waardering tussen vennootschappen die wel in onderdekking verkeren en vennootschappen waarbij dit niet het geval is. Dit betekent dat vennootschappen met een commercieel voldoende vermogen om de pensioenverplichting na te komen direct over kunnen gaan naar de commerciële waarderingswijze voor fiscale doeleinden. Dat heeft uiteraard voor de vennootschappen waar geen sprake is van onderdekking een inhaaldotatie aan de (fiscale) pensioenverplichting tot gevolg. Zoals in de brief van 6 december 2013 aangegeven is dit niet acceptabel. Daarnaast zal in de toekomst sprake zijn van lager dan geraamde belastinginkomsten, aangezien na de pensioeningangsdatum door de afstempeling lagere pensioenuitkeringen zullen worden gedaan. Al met al voldoet deze combinatie van variant 1 en 2 niet aan de randvoorwaarde dat de oplossing budgettair haalbaar moet zijn. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 16 van 17

28 Rol van de overheid De leden van de fractie van D66 vragen om een meer fundamentele reflectie te geven op de rol van de overheid als het gaat om (fiscale) pensioenvoorzieningen voor een directeur-grootaandeelhouder en de rechtvaardiging daarvan. De leden van de fractie van de PvdA vragen of kan worden toegelicht waarom het wenselijk is dat de uitgestelde belastingclaim op de pensioenreserve ter beschikking blijft voor de onderneming van de directeur-grootaandeelhouder, aangezien er niet voor wordt gekozen het huidige pensioen in eigen beheer af te schaffen. Voor reguliere werknemers gelden fiscale faciliteiten voor de pensioenopbouw om hen te stimuleren pensioen op te bouwen. Voor een directeur-grootaandeelhouder is pensioenopbouw eveneens belangrijk. In wezen hoeft daar geen aparte fiscale voorziening voor te worden getroffen. De directeur-grootaandeelhouder kan namelijk net als een reguliere werknemer extern pensioen opbouwen buiten de eigen onderneming. Een gevolg hiervan is dat de gelden dan niet meer beschikbaar zijn voor de onderneming in de bv. Dit vormt de rechtvaardiging voor het faciliteren van pensioen in eigen beheer. Indien echter geen pensioen in eigen beheer zou worden gefaciliteerd, kan de directeur-grootaandeelhouder zelf kiezen om wel of niet een pensioenaanspraak op te bouwen en daarmee ook om wel of niet te kunnen beschikken over de gelden binnen de onderneming. In de praktijk wordt het pensioen in eigen beheer bovendien vaak aangetast. Bij een externe verzekeraar is sprake van meer zekerheid. Pensioen in eigen beheer kent dus voor- en nadelen, nog naast de complexe regelgeving die deze pensioenvorm met zich brengt. Directie Directe Belastingen Ons kenmerk DB/2014/208M De leden van de fractie van D66 vragen ook om dit af te zetten tegen de optie om (een deel van) het budget te gebruiken voor directe belastingverlagingen voor directeuren-grootaandeelhouders. In tabel 1 zijn de budgettaire effecten van de verschillende varianten opgenomen. Eventuele budgettaire opbrengsten kunnen voor verschillende doeleinden ingezet worden. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Pagina Knowlegde 17 van 17

29 Artikel 18g Wet op de loonbelasting 1964 Artikel 18g, eerste lid, Wet op de loonbelasting 1964 juncto artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 Onderbreking vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw na ontslag (Vraag & Antwoord d.d ) Vraag Is het mogelijk om de vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw na ontslag als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 te onderbreken en op een later moment weer voort te zetten? Antwoord Nee. De vrijwillige voortzetting dient ononderbroken plaats te vinden. Dit volgt uit de voorwaarden van het besluit 'Pensioenen; niet op het loon ingehouden pensioenbijdragen; voorwaarden voor vrijwillige voortzetting van pensioenopbouw tot 10 jaar na ontslag' (besluit van 27 april 2012, nr. BLKB2012/157M, Stcrt. 2012, nr. 9044). Het is niet mogelijk om de vrijwillige voortzetting te onderbreken en op een later moment weer voort te zetten. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

30 Artikel 18g Wet op de loonbelasting 1964 Artikel 18g, eerste lid, Wet op de loonbelasting 1964 juncto artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 Aanvang vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw direct na beëindigen dienstbetrekking (Vraag & Antwoord d.d ) Vraag Dient de vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw na ontslag als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB) direct aan te sluiten op het beëindigen van de dienstbetrekking? Antwoord Ja. De periode van vrijwillige voortzetting van artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, UBLB moet direct aansluiten op het beëindigen van de dienstbetrekking. De mogelijkheid van vrijwillige voortzetting kan niet pas op een later moment gebruikt worden. Bij het introduceren per 1 januari 2001 van de fiscale faciliteit voor vrijwillige voortzetting van een pensioenregeling na ontslag (Besluit van 20 december 2000 tot aanpassing van enige uitvoeringsbesluiten, Stb. 2000, 640) is in de toelichting op de wijziging van artikel 10a UBLB aangegeven dat de regeling beoogt om ex-werknemers alleen gedurende een periode van ten hoogste drie jaar direct volgend op de beëindiging van de dienstbetrekking in de gelegenheid te stellen om de deelname aan de pensioenregeling voort te zetten. Bovendien ligt in het gebruik van de term voortzetting al begrepen dat feitelijke aanwending van de mogelijkheid direct moet aansluiten op het beëindigde dienstverband. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

31 Artikel 19b Wet op de loonbelasting 1964 Artikel 19b, eerste lid, Wet op de loonbelasting 1964 Uitspraak Rechtbank Gelderland van 5 november 2013, nr. 2011/3084 (ECLI:NL:RBGEL:2013:4262) niet als richtsnoer voor belasten bovenmatig deel pensioenaanspraak (Vraag & Antwoord d.d ) Vraag Rechtbank Gelderland heeft op 5 november 2013 uitspraak gedaan in een procedure waarbij in geschil was of een bestaande pensioenregeling op tijd was aangepast aan de met ingang van 1 juni 1999 in werking getreden Wet fiscale behandeling van pensioenen (Rechtbank Gelderland, 5 november 2013, nr. 2011/3084 (ECLI:NL:RBGEL:2013:4262)). Na geconcludeerd te hebben dat de regeling niet tijdig is aangepast, oordeelt de rechtbank dat niet de hele pensioenaanspraak moet worden belast maar slechts het bovenmatige deel van de aanspraak. De uitspraak van de rechtbank wijkt af van het standpunt van de Belastingdienst dat ingeval van bovenmatigheid of een oneigenlijke handeling de waarde van de volledige pensioenaanspraak op grond van artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 direct in de belastingheffing moet worden betrokken. Is de uitspraak van Rechtbank Gelderland voor de Belastingdienst aanleiding om dit standpunt te herzien? Antwoord Nee, de uitspraak van Rechtbank Gelderland van 5 november 2013, nr. 2011/3084 (ECLI:NL:RBGEL:2013:4262) heeft niet tot gevolg dat de Belastingdienst haar standpunt met betrekking tot de toepassing van artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 ingeval van bovenmatigheid of een oneigenlijke handeling herziet. De uitspraak van Rechtbank Gelderland zal niet als richtsnoer dienen voor de toepassing van artikel 19b Wet op de loonbelasting Het voorgaande is ook kenbaar gemaakt in de toelichting van de Staatssecretaris van Financiën van 4 december 2013, nr. DGB , naar aanleiding van de uitspraak van Rechtbank Gelderland, 5 november 2013, nr. 11/3084. Toelichting De rechtbank is van oordeel dat in de situatie, waarbij de onzuiverheid van de pensioenregeling niet te wijten is aan een actieve handeling van belanghebbende maar het gevolg is van het niet tijdig aanpassen van de pensioenregeling aan het nieuwe pensioenregime, een redelijke aan doel en strekking beantwoordende uitlegging van de wet meebrengt dat alleen loon- en inkomstenbelasting wordt geheven over het bovenmatig deel van een pensioenaanspraak. Vanwege het ontbreken van een materieel belang zal de inspecteur geen hoger beroep instellen tegen de uitspraak van Rechtbank Gelderland. Om andere dan in de uitspraak genoemde redenen heeft de inspecteur toegezegd de aanslag te zullen vernietigen. Uit het feit dat geen hoger beroep wordt ingesteld mag echter niet worden afgeleid dat de Belastingdienst het standpunt van Rechtbank Gelderland deelt ten aanzien van de partiële toepassing van artikel 19b van de Wet op de loonbelasting In de wet en wetsgeschiedenis is geen aanknopingspunt te vinden dat bij overschrijding van de wettelijke grenzen slechts het bovenmatig deel van de aanspraak wordt belast. Ook de Hoge Raad is hierover duidelijk in het arrest van 16 september 1981, nr (ECLI:NL:HR:1981:AW9809): dat de taak van de rechter in belastingzaken slechts meebrengt te beoordelen of de aan de beide directeuren van belanghebbende toegekende aanspraken berusten op een pensioenregeling zoals bedoeld in artikel 11, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet; dat een ontkennende beantwoording van deze vraag medebrengt dat die aanspraken in haar geheel tot het loon behoren. Dit standpunt is door de Advocaat Generaal mr. Van Ballegooijen toegelicht in zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 19 september 2008, nr. 07/ (ECLI:NL:HR:2008:BD3162): Het uitgangspunt dat pensioenaanspraken niet gesplitst mogen worden in een belast en een onbelast gedeelte, moet naar mijn oordeel worden gezien tegen de achtergrond van het in de Wet LB 1964 neergelegde pensioenregime. De strekking daarvan is om pensioenregelingen aan zodanige voorwaarden te onderwerpen, dat zij in hun geheel beschouwd tot een resultaat leiden dat in voldoende mate in overeenstemming is met de maatschappelijke opvattingen terzake. Een pensioenregeling kan, in diezelfde lijn, slechts 'zuiver' of 'onzuiver' zijn, waardoor de aanspraak die recht geeft op uitkeringen ingevolge een dergelijke regeling hetzij tot het loon behoort, hetzij vrijgesteld is. De samenhang in de pensioendefinitie wordt onderstreept door artikel 19b Wet LB Krachtens dat artikel behoort een pensioen- of een VUT-aanspraak in zijn geheel tot het loon indien deze niet langer als zodanig is aan te merken. Ook lijkt de uitspraak van Rechtbank Gelderland niet in overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2012, nr. 11/01418 (ECLI:NL:HR:2012:BW4753). In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat ondanks dat de belanghebbende ook daar geen rechtstreekse handelingen had verricht ten aanzien van de pensioenaanspraak, de aanspraak toch voor het geheel als inkomen uit vroegere dienstbetrekking moest worden aangemerkt. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

32 CENTRAAL AANSPREEKPUNT PENSIOENEN HANDREIKING TIJDELIJKE PENSIOENKNIP 2015 (versie 24 juli 2015) 1. Inleiding Bij zuivere premieovereenkomsten wordt de beschikbaar gestelde premie belegd tot de ingang van de pensioenuitkeringen (pensioendatum). Daardoor is onzeker tot welk kapitaal deze premies aangroeien. Het beleggingsrisico komt tot de pensioendatum voor rekening van de werknemer. Het risico dat de beleggingen vlak voor de pensioendatum minder waard worden, met als gevolg een lagere pensioenuitkering (conversierisico), kan op twee manieren worden tegengegaan. In de eerste plaats door de beleggingen al voor de pensioendatum om te zetten in een aanspraak op een kapitaal of een uitkering. In de tweede plaats kan het conversierisico worden beperkt door zodanig te beleggen, dat het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum nadert. In artikel 52 van de Pensioenwet (PW) is bepaald dat bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid moet worden belegd conform dit «life cycle»-principe. Naast de waarde van de beleggingen is ook de rentestand van belang voor de omvang van het in te kopen pensioen. De rentestand is immers één van de bepalende factoren voor het tarief waarmee het pensioenkapitaal kan worden omgezet in een pensioenuitkering. Dit speelt niet alleen bij premieovereenkomsten maar ook bij kapitaalovereenkomsten. In beide gevallen is op pensioendatum een (eind)kapitaal beschikbaar waarmee op dat moment tegen het dan geldende tarief een pensioenuitkering wordt ingekocht. Gezien de voortdurende lage rentestand kan bij de werknemers die nu met pensioen gaan de behoefte bestaan om de inkoop van een deel van de pensioenuitkering naar de toekomst te verschuiven. Op dit moment is het wetsvoorstel van de Wet variabele pensioenuitkering in voorbereiding. In het kader van dit wetsvoorstel wordt bezien in hoeverre het mogelijk is om de werknemer de keuze te bieden het in een premieovereenkomst of een kapitaalovereenkomst opgebouwde pensioen na de pensioendatum mee te laten bewegen met het beleggingsresultaat en de ontwikkeling van de levensverwachting. Door het wegvallen van de garanties van de pensioenuitvoerder kan een groter deel van het vermogen in zakelijke waarden worden belegd en kunnen dergelijke beleggingen ook na de pensioendatum worden voortgezet. Dit maakt het mogelijk over het opgebouwde vermogen een hoger beleggingsrendement te behalen en daarmee een hoger verwacht pensioenresultaat te realiseren. Tegenover een hoger verwacht rendement staan echter ook hogere risico s voor de werknemer. De mogelijkheid om na de pensioendatum in zakelijke waarden te beleggen, maakt het pensioen minder afhankelijk van de actuele marktrente op de pensioendatum. De invoering van de Wet variabele pensioenuitkering is niet op korte termijn te realiseren. Daarom is besloten om de pensioenknip van artikel 2, negende lid, van de PW en artikel 2, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB) en de artikelen 3a tot en met 3d van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling tijdelijk weer mogelijk te maken. De ingangsdatum van de direct ingaande tijdelijke pensioenuitkering moet vóór 1 januari 2017 liggen en de duur van de tijdelijke pensioenuitkering bedraagt ten hoogste twee jaar. 2. Algemeen Onder de hierna opgenomen voorwaarden is een pensioenknip mogelijk binnen de grenzen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). De voorwaarden zijn mede gebaseerd op de artikelen 3a tot en met 3d van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Bij een pensioenknip volgt een eventueel partnerpensioen de voor het ouderdomspensioen gemaakte keuze. Dit heeft een splitsing in de dekking voor het partnerpensioen tot gevolg. In geval van vooroverlijden van de werknemer hebben ook (ex-)partners met een (bijzonder) partnerpensioen de mogelijkheid om een pensioenknip toe te passen. Dit geldt ook voor ex-partners met een geconverteerd pensioenrecht. Een directeur-grootaandeelhouder die voor de toepassing van de PW niet wordt aangemerkt als een werknemer kan ook gebruikmaken van de pensioenknip. Er moet wel sprake zijn van een premieovereenkomst of een kapitaalovereenkomst die zou voldoen aan de eisen van de PW indien die wet daarop van toepassing zou zijn. De pensioenknip kan ook worden toegepast indien de premieovereenkomst of de kapitaalovereenkomst van een directeur-grootaandeelhouder is verzekerd bij een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet LB (eigen beheer). Indien er in de hierna gestelde voorwaarden wordt verwezen naar een bepaling van of op basis van de PW, geldt voor de directeur-grootaandeelhouder dat die op overeenkomstige wijze moet worden toegepast. 1 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

33 In artikel 18, vijfde lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet is overgangsrecht opgenomen voor C-polissen in de zin van artikel 2, vierde lid, onderdeel c, van de Pensioen- en spaarfondsenwet waarop na 1 januari 2007 geen verwerving van pensioen meer plaatsvindt. Voor deze C-polissen blijft de Pensioen- en spaarfondsenwet van toepassing. De pensioenknip kan ook worden toegepast voor een C-polis die voldoet aan de voorwaarden van artikel 18, vijfde lid, van de Invoeringsen aanpassingswet Pensioenwet. Er moet wel sprake zijn van een premieovereenkomst of een kapitaalovereenkomst die zou voldoen aan de eisen van de PW indien die wet daarop van toepassing zou zijn. Indien er in de hierna gestelde voorwaarden wordt verwezen naar een bepaling van of op basis van de PW, geldt dat die op overeenkomstige wijze moet worden toegepast voor de betreffende C-polis. Na het invoeren van de maatregelen uit het momenteel in voorbereiding zijnde wetsvoorstel van de Wet variabele pensioenuitkering zal worden bezien of en op welke punten deze handreiking moet worden aangepast. 3. Voorwaarden pensioenknip 1. Het pensioen is verzekerd door middel van een kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst in de zin van artikel 1 van de PW. 2. Het op de pensioendatum beschikbaar komende kapitaal wordt gesplitst in een deel dat wordt aangewend voor aankoop van een direct ingaande tijdelijke pensioenuitkering en een deel dat later wordt aangewend voor de aankoop van een, direct op de tijdelijke pensioenuitkering aansluitende, levenslange pensioenuitkering. 3. De ingangsdatum van de direct ingaande tijdelijke pensioenuitkering ligt vóór 1 januari De duur van de direct ingaande tijdelijke pensioenuitkering bedraagt ten hoogste twee jaar. 5. a. De hoogte van de direct ingaande tijdelijke pensioenuitkering wordt vastgesteld op de hoogte die een levenslange uitkering op de pensioendatum zou hebben. b. Als het op de pensioendatum beschikbaar komende kapitaal mede dient ter dekking van een opgebouwd partnerpensioen, wordt tijdens de uitkeringsperiode van de tijdelijke pensioenuitkering een tijdelijk partnerpensioen verzekerd. Bij de aankoop van de levenslange pensioenuitkering die direct aansluit op de tijdelijke pensioenuitkering, wordt rekening gehouden met het partnerpensioen. c. De pensioenuitkering volgt de normale indexatie die in de pensioenregeling is opgenomen. d. Bij het vaststellen van de hoogte van de direct ingaande tijdelijke pensioenuitkering mag rekening worden gehouden met een variatie in de hoogte van de uitkeringen. De variatie wordt zodanig vastgesteld dat de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75 percent van de hoogste uitkering. Voor het vaststellen van de toelaatbare hoogte van de variatie moet worden uitgegaan van de hoogte die een levenslange uitkering op de pensioendatum zou hebben. Het is niet mogelijk om de omvang van de direct op de tijdelijke pensioenuitkering aansluitende, levenslange pensioenuitkering te variëren. Artikel 18d, eerste lid, onderdeel b, van de Wet LB eist immers dat de mate van variatie ten laatste op de ingangsdatum van het pensioen wordt vastgesteld. 6. De pensioenuitvoerder belegt het na aankoop van de tijdelijke uitkering resterende kapitaal zodanig dat het risicoprofiel van de beleggingen gelijk blijft of lager wordt dan voor de aankoop van de tijdelijke uitkering. 7. Anders dan in uitzonderlijke gevallen van restbegunstiging, mag de gesplitste aankoop van een pensioenuitkering niet tot gevolg hebben dat uit de pensioenverzekering uitkeringen kunnen voortvloeien ten gunste van andere gerechtigden dan die zijn genoemd in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, 1º tot en met 3º, van de Wet LB. 2 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

34 Artikelen 18d, 18h en 19b Wet op de loonbelasting 1964, artikelen 3.25 en 3.29 Wet IB 2001 en artikel 8 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 Artikelen 18d, eerste en tweede lid, 18h en 19b, eerste en derde lid, Wet op de loonbelasting 1964, artikelen 3.25 en 3.29 Wet IB 2001 en artikel 8, zesde lid, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 Waardering verplichting partnerpensioen in eigen beheer na echtscheiding (Vraag en Antwoord d.d ) Inleiding Op grond van artikel 3a, tweede lid, van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding krijgt de ex-partner van een DGA bij het beëindigen van het huwelijk of geregistreerd partnerschap een aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Partijen hebben de mogelijkheid om in de huwelijkse voorwaarden of in een met het oog op de scheiding gesloten en schriftelijke vastgelegde overeenkomst af te wijken van deze bepaling van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Artikel 19b, derde lid, van de Wet LB regelt dat dergelijke afwijkende afspraken met betrekking tot het bijzonder partnerpensioen zonder fiscale gevolgen gemaakt kunnen worden. In de praktijk komt het regelmatig voor dat de DGA en de ex-partner in het kader van echtscheiding schriftelijk overeenkomen dat de ex-partner geen aanspraak krijgt op een bijzonder partnerpensioen. In dat geval blijft de DGA gerechtigd tot de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen. Een dergelijke toedeling van de aanspraak op partnerpensioen aan de DGA is ook mogelijk indien er geen sprake is van een aanwijsbare (volgende) partner die in aanmerking kan komen voor de uitkeringen van het partnerpensioen. In de periode waarin de partnerpensioenaanspraak werd opgebouwd was wel sprake van een kwalificerende, aanwijsbare partner. Daarmee werd voldaan de voorwaarden van artikel 18h van de Wet LB juncto artikel 10c, onderdeel d, van het UBLB. Het is niet mogelijk om de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen in het kader van de echtscheiding zonder fiscale gevolgen geheel of gedeeltelijk prijs te geven. Ook bij echtscheiding geldt dat prijsgeven van een in eigen beheer verzekerde aanspraak op (partner-)pensioen zonder fiscale gevolgen alleen mogelijk is indien en voor zover de aanspraak niet voor verwezenlijking vatbaar is (artikel 19b, eerste lid, onderdeel c, van de Wet LB) dan wel op het ingangstijdstip van het pensioen in verband met de vermogenspositie van de verzekeraar (artikel 19b, achtste lid, van de Wet LB). Uit het voorgaande volgt dat de BV waar de aanspraak op partnerpensioen is verzekerd niet wordt bevrijd van de verplichting tot het uitkeren van het partnerpensioen door de tussen de DGA en de ex-partner overeengekomen verdeling van de aanspraak. De BV zal deze verplichting voor het bepalen van de fiscale jaarwinst op grond van goed koopmansgebruik en met inachtneming van artikel 3.29 Wet IB 2001 en artikel 8, zesde lid, van de Wet Vpb op de fiscale balans moeten waarderen. Vraag Hoe vindt de waardering van een in eigen beheer gehouden verplichting voor het uitkeren van een partnerpensioen plaats indien er geen aanwijsbare partner is die in aanmerking komt voor de uitkeringen van het partnerpensioen? Antwoord Het ontbreken van een aanwijsbare (volgende) partner die in aanmerking kan komen voor de uitkeringen van het partnerpensioen levert problemen op voor het waarderen van de verplichting van de BV tot het uitkeren van een partnerpensioen. Er is immers geen partner die als maatstaf kan dienen voor de waardering van die partnerpensioenverplichting. In de praktijk wordt in dergelijke situaties veelal de aanspraak op partnerpensioen (al dan niet tijdelijk) omgezet in een aanspraak op hoger ouderdomspensioen. Op het moment dat er weer een (voor partnerpensioen kwalificerende) partner is, kan het extra ouderdomspensioen door middel van ruil weer worden gebruikt voor een partnerpensioen ten behoeve van de nieuwe partner. Het is ook mogelijk om - zolang geen sprake is van een aanwijsbare partner - in de hiervoor beschreven situaties de partnerpensioenverplichting op de fiscale balans te waarderen op basis van een fictieve partner met de geboortedatum en het geslacht van de ex-partner. Vanaf het moment dat er weer een partner is die aanspraak kan maken op de uitkeringen van het partnerpensioen, moet de waardering van het partnerpensioenverplichting weer plaatsvinden aan de hand van de gegevens van die partner. Indien uiterlijk op de pensioeningangsdatum nog geen sprake is van een voor het partnerpensioen kwalificerende partner, zal de DGA de aanspraak op partnerpensioen alsnog moeten uitruilen in een hogere aanspraak op ouderdomspensioen. Voor deze uitruil zal voor het partnerpensioen moeten worden uitgegaan van een waarde die is gebaseerd op een fictieve partner met de geboortedatum en het geslacht van de ex-partner. Zonder een tijdige uitruil naar het ouderdomspensioen ziet de DGA feitelijk af van de aanspraak op partnerpensioen. Indien geen sprake is van prijsgeven van pensioen als bedoeld in artikel 19b, eerste lid, onderdeel c, van de Wet LB of artikel 19b, achtste lid, van Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

35 de Wet LB, wordt de waarde van de pensioenaanspraak in dat geval op grond van artikel 19b van de Wet LB direct volledig in de belastingheffing betrokken en is de DGA revisierente verschuldigd. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

36 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 1 van ECLI:NL:GHSHE:2015:613 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Gerechtshof 's-hertogenbosch HD _01 Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:7719 Personen- en familierecht Verbintenissenrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Afspraak over verdeling van het pensioen na echtscheiding door middel van maandelijkse betalingen. Gedrag van partijen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Afdeling civiel recht zaaknummer HD /01 arrest van 24 februari 2015 in de zaak van [de man], wonende te [woonplaats], appellant, hierna aan te duiden als [appellant], advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven, tegen [de vrouw], wonende te [woonplaats], Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

37 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 2 van geïntimeerde, hierna aan te duiden als [geïntimeerde], advocaat: mr. I.E. van Galen te Eindhoven, op het bij exploot van dagvaarding van 19 februari 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost Brabant van 20 november 2013, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser. 1 Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/254181/ HA ZA ) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. 2Het geding in hoger beroep Het verloop van de procedure blijkt uit: de dagvaarding in hoger beroep; de memorie van grieven; de memorie van antwoord; Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. 3 De beoordeling 3.1. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten. a. [appellant] en [geïntimeerde] zijn op [datum 1] 1959 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. b. Bij vonnis van 7 maart 1986 is de echtscheiding uitgesproken. Inschrijving in de registers van de burgerlijke stand heeft plaatsgevonden op 7 april Op [datum 2] 1999 is [appellant] 65 jaar oud geworden in verband waarmee [appellant] een brief heeft ontvangen van Philips Pensioenfonds. In deze brief is het volgende vermeld: In navolging van uw bezoek van 17 maart jl. hebben wij de volgende berekeningen gemaakt uitgaande van de echtscheidingsdatum ( ) De helft van de vervangende waarde van het ouderdomspensioen verminderd met de helft van de vervangende waarde van het nabestaandenpensioen bedraagt f ,92 en zou verrekend kunnen worden bij de boedelscheiding. Deze afkoopsom kan ook vervangen worden door een gelijkwaardig stuk ouderdomspensioen, dat vanaf het bereiken van de pensioendatum en uiterlijk totdat een van de ex-echtelieden komt te overlijden, wordt doorgegeven aan de ex-echtgenote. Dit gelijkwaardig stuk ouderdomspensioen hebben wij becijferd op f.1.704,45 per jaar ofwel f.142,04 per maand.( ). Met ingang van 1 juli 2000 heeft [appellant] maandelijks een bedrag van f.142,04 en vanaf 1 januari ,45 betaald en wel tot 1 september Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

38 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 3 van In de procedure bij de rechtbank vordert [geïntimeerde] in conventie een verklaring voor recht inhoudende dat zij aanspraak kan maken op de periodiek geïndexeerde waarde van het verdeelde pensioen. Zij vordert tevens dat [appellant] wordt veroordeeld, op straffe van een dwangsom, tot het verstrekken van alle informatie die nodig is om de indexering van het pensioen van 1 januari 2000 tot en met heden te kunnen bepalen. Voorts vordert zij dat [appellant] wordt veroordeeld om maandelijks aan haar uit te keren het gedeelte van de pensioenuitkering waar zij recht op heeft. Tot slot vordert zij veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van 708,95, te vermeerderen met de van toepassing zijnde indexering, alsmede de wettelijke rente Aan deze vordering heeft [geïntimeerde], kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij recht heeft op de helft van het door [appellant] tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen. Gelet op de jarenlange maandelijkse betaling door [appellant], hebben partijen gekozen voor een uitgestelde betaling en niet voor een directe betaling ineens door middel van een afkoopsom. [geïntimeerde] stelt dat zij daarnaast recht heeft op indexatie van de maandtermijnen [appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. In reconventie vordert [appellant] voor zover in hoger beroep nog van belang een verklaring voor recht erop neer komende dat de door partijen opgebouwde pensioenen niet gedeeld behoeven te worden. Dientengevolge dient [geïntimeerde] veroordeeld te worden tot terugbetaling van een bedrag van primair 8.250,98, subsidiair 4.856,03 aan [appellant]. Aan zijn vorderingen legt [appellant] het volgende ten grondslag: Partijen hebben bij het einde van het huwelijk afgesproken dat de pensioenen niet verdeeld zouden worden. De door [appellant] betaalde bedragen zijn dan ook onverschuldigd betaald. Subsidiair stelt [appellant] zich op het standpunt dat partijen zijn overeengekomen dat hij de door Philips Pensioenfonds berekende afkoopsom in termijnen zou betalen. [appellant] heeft daardoor te veel betaald en het te veel betaalde bedrag dient [geïntimeerde] terug te betalen. Tegen de vorderingen in reconventie heeft [geïntimeerde] gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer zal in het hierna volgende aan de orde komen In het tussenvonnis van 30 januari 2013 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast In het eindvonnis van 20 november 2013 heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en de vorderingen van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft [appellant] in conventie in de proceskosten veroordeeld en de proceskosten in reconventie gecompenseerd [appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Hierna zal bij de bespreking van de grieven blijken in hoeverre de vorderingen van [appellant] toewijsbaar zijn Het hof zal in het hierna volgende de grieven en het verweer van [geïntimeerde] bespreken. Afspraak met betrekking tot de verdeling dan wel verrekening van de door partijen opgebouwde pensioenen De grieven één tot en met drie lenen zich voor gezamenlijke bespreking. In zijn eerste grief betoogt [appellant] dat partijen met betrekking tot de verdeling van de ontbonden gemeenschap hebben afgesproken dat aan ieder der partijen de pensioenrechten zouden worden toebedeeld die hij of zij zou hebben opgebouwd. In de tweede grief stelt [appellant] dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] in verband met het pensioen een afkoopsom ten bedrage van f ,92 zou voldoen, te betalen in maandelijkse termijnen. In de derde grief stelt [appellant] dat partijen hebben afgesproken dat [appellant] een derde van zijn pensioen zou afstaan aan [geïntimeerde]. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

39 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 4 van [appellant] voert aan dat het feit dat hij tijdens de comparitie van partijen anders heeft verklaard hem niet mag worden tegengeworpen, daar hij toen volkomen in de war was en geestelijk niet bekwaam. Ook de brief van 2 februari 2012 mag hem niet worden tegengeworpen. Die brief is door een adviseur opgesteld in reactie op de sommatie zijdens [geïntimeerde]. Ook ten tijde van het opstellen van de brief had [appellant] hersenproblemen en wist hij derhalve niet meer wat er exact was afgesproken. De rechtbank is ten onrechte aan het bewijsaanbod van [appellant] voorbij gegaan. In zijn tweede grief betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte is voorbij gegaan aan zijn subsidiaire stelling dat partijen zijn overeengekomen dat hij de afkoopsom ad f ,92 ( 3.394,76) in termijnen zou voldoen en dat sprake is van een onverschuldigde betaling nu [appellant] meer dan voormeld bedrag heeft voldaan. Volgens [appellant] had de rechtbank niet van het vermoeden dan wel de veronderstelling dat het niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] akkoord zou zijn met een betaling in 52 maandelijkse termijnen, mogen uitgaan. Ook uit het feit dat [appellant] na 52 termijnen nog door is gegaan met betalingen mag niet worden afgeleid dat de afspraak als door [appellant] gesteld, niet is gemaakt. De rechtbank verliest daarbij uit het oog dat [appellant] heeft aangegeven dat hij de weg kwijt was en dat daardoor de betalingen zijn blijven doorlopen. Voor zover al waarde wordt gehecht aan hetgeen [appellant] ter comparitie heeft verklaard, had dan ook met de mededeling van [appellant] rekening moeten worden gehouden dat partijen waren overeengekomen dat een derde van het pensioen aan [geïntimeerde] zou worden uitgekeerd. [geïntimeerde] heeft de door [appellant] (in zijn eerste grief ) gestelde afspraak betwist. Zij heeft voorts gesteld dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het pensioen wel verrekend moest worden op grond van de uitlatingen van [appellant] ter comparitie, de brief van 2 februari 2012 en het feit dat [appellant] een lange periode maandelijkse betalingen heeft gedaan. [geïntimeerde] betwist dat [appellant] tijdens de comparitie heeft gezegd dat partijen waren overeengekomen dat [geïntimeerde] recht had op een derde van het pensioen. Het hof overweegt als volgt: Op de eerste plaats is van belang de brief d.d. 2 februari 2012 van [appellant] aan de echtgenoot van [geïntimeerde]. [appellant] schrijft: Er is overeengekomen op 28 maart 2000 dat het nabestaanden-pensioen is vastgesteld op 7.468,- of te wel 142,04 per maand met ingang van juli Uit het proces-verbaal van de op 28 oktober 2013 gehouden comparitie van partijen blijkt dat [geïntimeerde] het volgende heeft verklaard: Het klopt dat er een gesprek is geweest toen mijn ex-partner de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Bij dit gesprek was niemand aanwezig. Ik weet niet welke afspraken er zijn gemaakt. Ik weet ook niet waarom mijn ex-partner mij 142 gulden per maand ging betalen. Ik heb hier nooit om gevraagd. U vraagt mijn huidige echtgenoot de heer [X.] hoe het volgens hem gelopen is. Ik hoor hem verklaren dat mijn ex- partner mij nooit alimentatie heeft betaald en dat is afgesproken dat hij mij elke maand een bepaald bedrag zou betalen als pensioen tot het moment dat een van ons tweeën zou komen te overlijden. Niet dat hij mij 1/3 van het pensioen in termijnen zou betalen. Mijn ex-partner had een brief opgesteld maar die hebben wij nooit ondertekend. Het klopt wat mijn huidige echtgenoot verklaart. Zo is het gegaan. [appellant] heeft het volgende heeft verklaard: ( )Ik hoor mijn huidige echtgenote verklaren dat ik destijds naar mijn ex-partner ben gegaan en dat is afgesproken dat ik 1/3 van mijn pensioen aan mijn ex-partner zou betalen. Dit bedrag zou niet in een keer maar in termijnen worden betaald. Ik hoor mijn huidige echtgenote verklaren dat zij daarbij niet aanwezig was, maar dat ze dat zo van mij heeft gehoord. Het klopt wat mijn huidige echtgenote heeft verklaard. Er was niemand bij toen we deze afspraak maakten.( ) Bij de boedelscheiding is niets afgesproken of verrekend.( )In de brief (van Philips Pensioenfonds, toevoeging hof) staat dat de afkoopsom kan worden vervangen door een gelijkwaardig stuk ouderdomspensioen dat moet worden betaald tot het moment dat een van ons beiden komt te overlijden. U vraagt mij welke keuze mijn expartner en ik hebben gemaakt: betaling van de afkoopsom, betaling van het maandelijks bedrag of Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

40 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 5 van betaling van de afkoopsom in termijnen. Ik antwoord u daarop dat wij niets hebben afgesproken. Ik heb het maandelijks bedrag betaald en zal dat tot in het oneindige moeten doen. ( ) Zij (de huidige echtgenote toevoeging hof) is boos naar huis, omdat ik net verklaard heb dat is afgesproken dat ik het maandelijkse bedrag zou betalen, totdat een van ons zou komen te overlijden. Dit klopt niet volgens haar. Ik heb dit ook niet zo gezegd, toch? U vraagt mij wat er dan is afgesproken. Ik moet u zeggen dat ik mij dat eigenlijk niet meer kan herinneren. Het is al lang gelden en bovendien heb ik ernstige gezondheidsproblemen.( ) Uit de zittingsaantekeningen van de comparitierechter blijkt voorts dat [appellant] ter comparitie heeft verklaard dat partijen bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap niets hebben afgesproken over de verdeling van het door [appellant] of [geïntimeerde] opgebouwde pensioen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat partijen ten tijde van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap niet met elkaar hebben afgesproken dat aan ieder zou worden toebedeeld wat [appellant] zelf aan pensioen had opgebouwd. Partijen hebben beiden verklaard dat zij op dat moment niets hebben afgesproken over de verdeling van het pensioen. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat partijen toen [appellant] de pensioengerechtigde leeftijd bereikte wel afspraken hebben gemaakt over een betaling door [appellant] aan [geïntimeerde] ter zake van zijn pensioen in die zin dat partijen het eens waren dat [geïntimeerde] recht had op een deel van het pensioen van [appellant]. Dit blijkt niet alleen uit hetgeen partijen ter comparitie hebben verklaard maar ook uit de brief van 2 februari Niet duidelijk is geworden of partijen daadwerkelijk afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop betaling van het pensioen zou plaatsvinden. Uit de verklaring van [appellant] ter comparitie ik heb het maandelijks bedrag betaald en zal dat tot in het oneindige moeten doen ; het feitelijk gedrag van [appellant], te weten betaling van een bedrag van f. 142,04 (later 64,45) gedurende een periode van bijna elf jaar waarmee [geïntimeerde] heeft ingestemd, nu zij hiertegen nimmer heeft geprotesteerd, leidt het hof af dat tussen partijen stilzwijgend is overeengekomen dat [appellant] een gelijkwaardig stuk ouderdomspensioen ten bedrage van f. 142,04 per maand zoals bedoeld in de brief van Philips Pensioenfonds van 28 maart 2000 zou betalen en dat partijen derhalve geen afkoop van het pensioen in maandelijkse termijnen zijn overeengekomen dan wel betaling door [appellant] van een derde van zijn pensioen aan [geïntimeerde], zoals door [appellant] gesteld. Derhalve heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.5 en 4.6. terecht en op goede gronden geoordeeld dat [appellant] de stelling van [geïntimeerde] - dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] [geïntimeerde] maandelijks een bedrag zou betalen ter zake een gelijkwaardig ouderdomspensioen totdat één van hen zou komen te overlijden onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Het hof neemt de motivering van de rechtbank dan ook over Het door [appellant] in hoger beroep gedane, ongespecificeerde, bewijsaanbod van zijn, door [geïntimeerde] weersproken, stelling dat partijen hebben afgesproken dat aan ieder der partijen zouden worden toebedeeld de pensioenrechten welke hij of zij zou hebben opgebouwd dan wel dat partijen zouden hebben afgesproken dat [appellant] de afkoopsom ad f ,92 in termijnen zou voldoen dan wel dat [appellant] een derde van zijn pensioen aan [geïntimeerde] zou betalen, passeert het hof dan ook. Ten slotte overweegt het hof dat aan de stelling van [appellant] dat aan zijn verklaring ter comparitie en aan de brief d.d. 2 februari 2012 geen waarde mag worden gehecht omdat hij tijdens de comparitie en ten tijde van het opstellen van de brief in de war dan wel geestelijk niet bekwaam was, door [appellant] op geen enkele wijze wordt onderbouwd. Op grond van het hiervoor overwogene falen de eerste drie grieven van [appellant]. Indexering In zijn vierde grief voert [appellant] aan dat [geïntimeerde] haar indexeringsaanspraken niet dan wel niet tijdig aan [appellant] kenbaar heeft gemaakt. [appellant] heeft er dan ook geen rekening mee kunnen houden. Gelet op de slechte financiële positie van [appellant] kan Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

41 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 6 van [geïntimeerde] in redelijkheid geen aanspraak maken op de indexering, dan wel is sprake van misbruik van recht door [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft hiertegenover gesteld dat het feit dat zij pas in een laat stadium aanspraak maakt op de indexering niet maakt dat een dergelijk verzoek in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. Evenmin is sprake van misbruik van recht, nu aan de vereisten voor een beroep daarop niet is voldaan. Het hof overweegt als volgt: De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 6 oktober 2006 LJN AW6163, overwogen dat, nu [appellant] de volledige geïndexeerde pensioenuitkering ontvangt, hij gehouden is de indexering over dat deel van het pensioen dat aan [geïntimeerde] toekomt af te dragen. Niet valt in te zien waarom zulks in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dan wel dat zulks misbruik van recht oplevert. Proceskosten In de vijfde grief stelt [appellant] dat hij ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld en dat een compensatie van proceskosten op zijn plaats was geweest. Het hof constateert dat [appellant] blijkens de toelichting op de grief een volledige compensatie van proceskosten wenst en anderzijds in het petitum vordert dat [geïntimeerde] in de proceskosten, zowel die van de eerste aanleg als die in hoger beroep wordt veroordeeld. [geïntimeerde] heeft verzocht [appellant] in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als in hoger beroep te veroordelen. Het hof stelt vast dat de rechtbank de proceskosten heeft gecompenseerd met uitzondering van de kosten in verband met de comparitie op 21 juni Het hof is van oordeel dat een compensatie van proceskosten op zijn plaats is, gelet op het feit dat het een procedure tussen ex-echtelieden betreft, met uitzondering van de kosten in verband met de comparitie op 21 juni Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het op de weg van de raadsman van [appellant] had gelegen de rechtbank tijdig in kennis te stellen van het feit dat [appellant] wegens medische redenen de comparitie niet kon bijwonen. 4 De uitspraak Het hof: bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 20 november 2013; compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen door mrs. W.Th.M. Raab, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 februari Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

42 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 7 van griffier rolraadsheer Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

43 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 1 van ECLI:NL:GHAMS:2015:740 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Gerechtshof Amsterdam Zaaknummer en Rechtsgebieden Personen- en familierecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Afwijking van verdeling bij helfte van in huwelijksgoederengemeenschap aanwezige aanspraak op stamrecht. Vindplaatsen Rechtspraak.nl PFR-Updates.nl Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht) Uitspraak: 3 maart 2015 Zaaknummers: /01 en /01 Zaaknummer eerste aanleg: C/15/ / FA RK en C/15/ / FA RK in de zaak in hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente], appellante, advocaat: mr. M.A. Stammes te Hoofddorp, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

44 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 2 van geïntimeerde, advocaat: mr. A.J.F. Manders te Haarlem. 1 Het geding in hoger beroep 1.1. Partijen worden hierna wederom de vrouw en de man genoemd Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn deelbeschikking van 8 januari 2015, waarin de vrouw niet-ontvankelijk is verklaard in haar hoger beroep tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding. 2 Nadere beoordeling van het hoger beroep 4.1. Partijen zijn [in] [1988] in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij hebben drie dochters [A], [B] en [C]. [A] is meerderjarig en studeert, [B] is jongmeerderjarig en [C] is minderjarig. [B] en [C] wonen bij de vrouw in de voormalige echtelijke woning aan het [adres] te [plaats] (hierna: de woning), die partijen in eigendom toebehoort. [A] woont op zichzelf. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking makelaar [D] van [X] NVM Makelaars te [plaats] aangewezen voor de verkoop van de woning en heeft bepaald dat partijen zich met betrekking tot de vraagprijs en de verkoopprijs dienen te houden aan de aanwijzingen van deze makelaar. Krachtens de bestreden beschikking heeft de vrouw het recht de woning te blijven bewonen tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. Omdat de vrouw hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitgesproken echtscheiding was deze ten tijde van de mondelinge behandeling door het hof nog niet ingeschreven en is er ook nog geen aanvang gemaakt met de verkoop van de woning. Nu het hof bij beschikking van 8 januari 2015 de vrouw niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep tegen de uitgesproken echtscheiding, gaat het hof bij het nemen van zijn beschikking ervan uit dat de echtscheiding op korte termijn zal worden ingeschreven c.q. inmiddels is ingeschreven en dat de woning daadwerkelijk te koop zal worden gezet. De vrouw heeft immers haar hoger beroep niet gericht tegen de bepaling dat de woning verkocht dient te worden Met betrekking tot de financiële situatie van partijen geldt het navolgende. De arbeidsovereenkomst van de man bij [X] Nederland B.V. is in september 2008 ontbonden. De man ontving een ontbindings/ontslagvergoeding van ,-. Dit bedrag is gestort in de door de man opgerichte besloten vennootschap [X] Holding B.V. (hierna: de holding). Met deze besloten vennootschap heeft de man een stamrechtovereenkomst gesloten (hierna: het stamrecht). Vervolgens heeft de man een eigen onderneming opgezet die zich richt op werving en selectie, een eenmanszaak onder de naam De arrangeur, h.o.d.n. Hawkeye. Tot 2012 heeft de man inkomsten uit deze eenmanszaak kunnen genereren. Wegens teruglopende inkomsten is hij in 2012 voor bepaalde tijd elders in loondienst getreden. Zijn inkomen bedroeg in die periode ,- bruto. Deze arbeidsovereenkomst is na ommekomst van zes maanden niet verlengd. Gelet op het arbeidsverleden van de man heeft de man hierna drie maanden een uitkering krachtens de Werkloosheidswet ontvangen. Omdat de man daarna geen inkomen meer genoot zijn partijen gaan lenen van de holding uit het stamrecht teneinde in de kosten van het levensonderhoud van het gezin te kunnen voorzien. Ondertussen solliciteert de man, maar tot op heden is hij er niet in geslaagd een baan in loondienst te vinden. In februari 2013 heeft de man de woning verlaten en is hij elders gaan wonen. De vrouw is in 2011 ziek geworden. Tot augustus 2013 heeft zij een ziektewetuitkering genoten. Vanaf eind augustus 2013 ontvangt zij een loongerelateeerde WIA-uitkering van circa 1.080,- netto per maand. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

45 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 3 van De volgende financiële omstandigheden zijn niet, dan wel onvoldoende bestreden en strekken het hof tot uitgangspunt. Partijen hebben blijkens de bestreden beschikking afgesproken dat zij ieder de helft van de kosten van de studie en het levensonderhoud van [A] voor hun rekening nemen. De man betaalt een bedrag van omstreeks 184,- per maand. Dat de man zijn aandeel in de bijdrage voor de oudste dochter daarmee niet voldoet zoals de vrouw in haar zesde grief stelt, heeft de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting door de man niet, althans onvoldoende aangetoond, zodat het hof hierna van betaling door de man van dit bedrag zal uitgaan. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man zowel voor [B] als voor [C] 350,- per maand dient bij te dragen, aan welke verplichting de man voldoet. Het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man aan haar een bijdrage van 2.500,- in haar levensonderhoud dient te betalen is afgewezen en zal hierna aan de orde komen omdat de vrouw tegen die afwijzing hoger beroep heeft ingesteld. Bij het bepalen van de draagkracht van de man is de rechtbank ervan uitgegaan dat de man maandelijks de hypotheekrente van de woning ad 571,- per maand voldoet en de forfaitaire eigenaarslasten van 95,- per maand. Ter zitting van het hof is gebleken dat de man in afwijking daarvan maandelijks een bedrag van 1.000,- tot 1.200,- aan de vrouw voldoet. Van dit bedrag betaalt de vrouw de hypotheekrente, de eigenaarslasten, de aan de hypotheek gekoppelde verzekering en overige lasten verbonden aan de woning In hoger beroep strijden partijen over de verdeling van de aanspraken ingevolge het stamrecht met daaraan gekoppeld de waarde van de aandelen in [X] Holding B.V. en over de afwijzing van de door de vrouw verzochte bijdrage in haar levensonderhoud. De rechtbank heeft beslist dat de aanspraken die voortvloeien uit het stamrecht voor zover deze worden geëffectueerd na datum ontbinding huwelijk aan de man zijn verknocht en niet in de te verdelen gemeenschap vallen. De waarde van de aandelen in de holding zijn aan de man toegedeeld tegen een waarde van ,-. De rechtbank is bij de beoordeling van de draagkracht van de man uitgegaan van een bruto inkomen uit het stamrecht van ,- op jaarbasis en heeft overwogen dat de man, mede gelet op alle in aanmerking te nemen lasten, geen draagkracht heeft om naast de bijdragen voor de kinderen van partijen en de gehele hypotheekrente, aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud te verschaffen De vrouw stelt in haar grieven III en IV dat het stamrecht niet verknocht is aan de man, dat de aandelen in de holding tegen een te laag bedrag aan de man zijn toegedeeld en dat de aandelen op de peildatum (2 juli 2013, datum indiening verzoek tot echtscheiding) ,- waard zijn. Voorts stelt zij in grief II dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verlies aan inkomen de man niet verweten kan worden en dat hem ten onrechte geen verdiencapaciteit is toegekend en in grief V dat de rechtbank vooruitlopend op de verkoop van de echtelijke woning reeds vooralsdan een bijdrage in haar levensonderhoud had moeten vaststellen. Het hof zal deze grieven hierna bespreken De vrouw stelt dat bij de berekening van de draagkracht van de man uitgegaan dient te worden van een verdiencapaciteit van 6.000,- bruto per maand. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de man met de door hem overgelegde stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ondanks de vele sollicitaties op dit moment nog steeds geen baan heeft en derhalve geen inkomsten uit arbeid en dat hem het verlies van zijn baan niet kan worden verweten. De vrouw heeft vele vacatures overgelegd waarop de man had kunnen solliciteren, doch met het overleggen van die vacatures heeft de vrouw niet aangetoond dat de man een van de door haar bedoelde banen had kunnen krijgen. Evenmin heeft zij tegenover de gemotiveerde betwisting door de man aangetoond, dat de man bewust geen werk zoekt. Ook het feit dat de man een goede opleiding heeft genoten, betekent niet dat in de huidige economische omstandigheden het voor de man gemakkelijk is om een baan te vinden waarbij de man 6.000,- bruto per maand verdient. Evenals de rechtbank gaat het hof er hierna vanuit dat de man momenteel geen inkomsten uit arbeid geniet. De tweede grief van de vrouw faalt In de stamrechtovereenkomst van 4 november 2008 tussen de holding en de man is onder meer overeengekomen: Artikel 1 1. De vennootschap verbindt zich om een levenslange dan wel tijdelijke periodieke uitkering ten gunste van ondergetekende sub 2 (hof: de man) uit te keren, welke periodieke uitkering uiterlijk in zal gaan zodra ondergetekende sub 2 de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, dan wel op een eerder, nader met de vennootschap overeen te komen tijdstip en gedurende een nader overeen te komen looptijd. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

46 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 4 van De man stelt dat het antwoord op de vraag of van verknochtheid sprake is, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van het goed, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Omdat de aanspraken uit de stamrechtovereenkomst strekken tot vervanging van het inkomen dat de man bij voortzetting van de dienstbetrekking zou hebben genoten, leidt dit ertoe dat het stamrecht aan de man is verknocht. Subsidiair stelt de man, is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid het stamrecht in de verdeling te betrekken, althans dit voor een hoger bedrag dan ,- in de verdeling te betrekken Het hof overweegt als volgt. De man is blijkens de stamrechtovereenkomst volledig vrij zowel de ingangsdatum als de hoogte van de periodieke uitkering zelf te bepalen. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat partijen ten tijde van de ontvangst van de ontslagvergoeding de bedoeling hadden om dit bedrag te benutten voor ouderdomspensioen. Die bedoeling vindt zijn bevestiging in artikel 1 van de stamrechtovereenkomst waarin is vermeld dat de periodieke uitkeringen uiterlijk in zullen gaan zodra de man de leeftijd van 65 jaar bereikt. Voorts is de volgende toelichting van de man onbestreden gebleven. Eerst toen de eenmanszaak die de man in 2008 heeft opgezet onvoldoende inkomsten genereerde en het tijdelijk dienstverband dat de man daarna aanging en de daarmee samenhangende WW-uitkering eindigden, is de man geld gaan lenen van de holding en heeft hij dusdoende gebruik gemaakt van het in de holding beschikbare kapitaal. Hoewel de man op grond van de stamrechtovereenkomst met de holding overeen had kunnen komen dat de periodieke uitkeringen op een eerder tijdstip, te weten vanaf het moment dat hij geen inkomen meer genoot, zouden ingaan, heeft hij daarvoor niet gekozen en heeft hij gekozen voor een leenconstructie. Enerzijds vanwege de fiscale consequenties die uitkering van het stamrecht op dat moment met zich mee zou brengen, anderzijds, zoals de man ter zitting van het hof heeft verklaard, omdat de man nog steeds hoopt de lening aan de holding te kunnen terugbetalen. Onder die omstandigheden kunnen naar het oordeel van het hof de opnames uit het stamrecht niet worden beschouwd als vervanging van inkomen dat de man bij voortzetting van de dienstbetrekking zou hebben genoten, en is er geen sprake van verknochtheid Het voorgaande brengt in principe mee dat de aanspraken ingevolge het stamrecht in de verdeling dienen te worden betrokken nu partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en partijen op grond daarvan een gelijk aandeel hebben in de ontbonden gemeenschap. Het tijdstip van de ontbinding van de gemeenschap is ingeval van echtscheiding de datum waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend, 2 juli Voor het bepalen van de peildatum voor het vaststellen van de samenstelling en de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap kan niet van dit tijdstip worden afgeweken zoals de man ter zitting van het hof heeft betoogd, ook niet op grond van de redelijkheid en billijkheid. Onder uitzonderlijke omstandigheden is het echter wel mogelijk om af te wijken van de verdeling bij helfte, wanneer het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens de andere beroept op een verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap. Het hof is van oordeel dat de vrouw zich in de onderhavige zaak jegens de man niet kan beroepen op verdeling bij helfte van de aanspraken ingevolge het stamrecht, gelet op navolgende uitzonderlijke feiten en omstandigheden Indien het stamrecht per de peildatum in de verdeling wordt betrokken, heeft dit de liquidatie van de holding tot gevolg, nu gesteld noch gebleken is dat de man naast het stamrecht andere toereikende financiële middelen bezit om enig bedrag aan de vrouw te voldoen. De accountant van de man heeft berekend welke de fiscale consequenties zijn bij liquidatie van de holding in Deze berekening is door de man overgelegd bij het verweerschrift in hoger beroep. De vrouw heeft deze berekening niet bestreden. Voor de vrouw zou dit betekenen dat bij liquidatie in 2015 aan haar een bedrag zou toekomen van ,-. Bij de berekening van dit bedrag is echter geen rekening gehouden met het feit dat de man maandelijks vanaf de peildatum tot heden vanuit de lening uit het stamrecht niet alleen in zijn eigen levensonderhoud voorziet, maar tevens de maandelijkse bijdrage voor de kinderen betaalt (in totaal 884,- per maand), alsmede een bedrag van 1.000,- à 1.200,-per maand op de en/of rekening, zodat daarvan de vaste eigenaarslasten van de woning en de overige gebruikerslasten kunnen worden voldaan. Bovendien heeft de man ter zitting van het hof toegezegd dat hij vooralsnog tot aan de verkoop van de woning die door de rechtbank is bevolen, zal doorgaan met de maandelijkse overboeking naar de en/of rekening vanuit het stamrecht. Daarmee staat vast dat de vrouw vanaf de peildatum tot de verkoop van de woning niet bijdraagt aan de voor de woning verschuldigde vaste Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

47 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 5 van eigenaarslasten, terwijl zij daarvoor als mede-eigenaar wel voor de helft draagplichtig is. Omdat de vrouw de woning bewoont is zij en niet de man draagplichtig voor de overige aan de woning verbonden lasten zoals Ziggo, nutsvoorzieningen en overige gebruikerslasten. Bij liquidatie van de holding dient de vrouw alsnog haar aandeel in voornoemde lasten met de man te verrekenen, waardoor het bedrag dat de vrouw feitelijk zou ontvangen aanzienlijk lager zou zijn dan hiervoor overwogen en zoals ook door de accountant van de man berekend. Daar komt bij dat in de bestreden beschikking de draagkracht van de man door de rechtbank is berekend op ,- op jaarbasis op te nemen vanuit het stamrecht. Wanneer de holding wordt geliquideerd en er zou met de vrouw per peildatum moeten worden afgerekend, is er feitelijk vanaf de peildatum geen stamrechtvoorziening meer, had de man vanaf de peildatum geen bedragen kunnen opnemen uit het stamrecht en kan de man in de toekomst er evenmin nog gelden uit opnemen. De consequentie daarvan is dat met terugwerkende kracht tot de datum van verdeling de man onvoldoende draagkracht heeft gehad om de opgelegde bijdrage voor de kinderen van partijen te betalen zodat aannemelijk is dat deze bijdragen in een procedure met terugwerkende kracht tot 2 juli 2013 op nihil gesteld zullen worden. Voorts kan de man de maandelijkse lasten van de woning niet langer voldoen, hetgeen tot executoriale verkoop door de hypotheekverstrekker aanleiding kan geven nu het inkomen van de vrouw naar het zich laat aanzien ontoereikend is om de aan de woning verbonden lasten te betalen, naast het voorzien in eigen levensonderhoud en dat van de kinderen Een globale rekensom laat het volgende beeld zien. De man heeft vanaf 2 juli 2013 gemiddeld maandelijks ten behoeve van de vrouw en de kinderen 1.984,- per maand ( 884,- voor de kinderen en 1.000,- tot 1.200,- voor de lasten van de woning) geleend uit het stamrecht, derhalve tot en met februari 2015 een bedrag van omstreeks ,-, los van hetgeen hij aan eigen levensonderhoud heeft uitgegeven. Omdat de woning ten tijde van de zitting van het hof nog niet te koop stond en aannemelijk is dat het nog wel enige tijd zal duren alvorens de woning zal zijn verkocht en geleverd aan een derde, zal het hiervoor genoemde bedrag oplopen gelet op de toezegging van de man door te zullen gaan met betalen van de lasten van de woning zolang deze niet is verkocht, waardoor tegen de tijd dat de woning zal zijn verkocht het aandeel van de vrouw in het stamrecht grotendeels, zo niet volledig, zal zijn opgesoupeerd. Gelet op al het voorgaande acht het hof het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de vrouw aanspraak maakt op de verdeling bij helfte van de aanspraken ingevolge het stamrecht per peildatum en daarbij geen rekening houdt met de betalingen uit het stamrecht die maken dat de vrouw sinds de peildatum in de woning heeft kunnen wonen en voorlopig met de kinderen van partijen in de woning kan blijven wonen, noch met de bijdragen die zij voor de kinderen ontvangt en die de man betaalt uit het stamrecht. Voornoemde omstandigheden geven het hof aanleiding in afwijking van de verdeling bij helfte de aanspraken ingevolge het stamrecht aan de man toe te delen, zonder verrekening met de vrouw per peildatum zoals door de vrouw verzocht. Dat partijen tijdens het huwelijk hebben ingeteerd op hun spaartegoeden kan niet tot een ander oordeel leiden. De derde grief heeft aldus geen succes. Deze beslissing heeft tot gevolg dat de beslissing van de rechtbank omtrent de per peildatum te verrekenen waarde van de aandelen in de holding zal worden bekrachtigd. Tegenover de in de holding aanwezige gelden staan de aanspraken op het stamrecht. De beslissing over het stamrecht bij de bespreking van grief III heeft niet tot gevolg dat de aanspraken worden meegenomen bij de waardering van de aandelen op de wijze die de vrouw lijkt te bepleiten. Tegenover het door de man overgelegde accountantsrapport heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat de waarde van de aandelen meer bedraagt dan ,-. De vrouw heeft niet aangetoond dat de man in de holding werkzaamheden verricht De vijfde en zesde grief van de vrouw lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Hiervoor onder 4.6 heeft het hof reeds overwogen dat voor het hof uitgangspunt is dat de man thans geen inkomen uit arbeid of andere bronnen geniet. De vrouw betoogt dat nu de echtelijke woning op korte termijn zal worden verkocht, het hof reeds nu de draagkracht van de man dient te bepalen voor de periode daarna en vooralsdan een bijdrage in haar levensonderhoud dient vast te stellen uitgaande van een bruto inkomen van 6.000,- per maand. Het hof volgt de vrouw daarin niet. Vaststelling van een toekomstige bijdrage in het levensonderhoud is slechts mogelijk indien er sprake is van een toekomstige voldoende zekere gebeurtenis en daarvan is in dit geval geen sprake. De termijn waarop de woning zal worden verkocht is onzeker. De man heeft ter zitting van het hof meegedeeld dat hij, nu Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

48 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 6 van hij er tot op heden niet in is geslaagd een baan in loondienst te vinden, voornemens is met zijn nieuwe partner een broodjeszaak te beginnen teneinde op die wijze in zijn toekomstig levensonderhoud te voorzien. Of de man daarin succesvol zal zijn en welk inkomen hij in de toekomst zal genereren is thans nog te onzeker om reeds nu een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen. De grieven V en VI falen dan ook Al het voorgaande heeft tot gevolg dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd, zij het deels op andere gronden. 5 Beslissing Het hof: bekrachtigt de beschikking waarvan beroep. Deze beschikking is gegeven door mr. G.B.C.M. van der Reep, mr. G.J. Driessen-Poortvliet en C.G. Kleene- Eijk in tegenwoordigheid van mr. E.C.C. Deen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 maart Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

49 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 1 van ECLI:NL:GHARL:2015:2644 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rechtsgebieden Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Personen- en familierecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Echtscheiding, partneralimentatie, dividenduitkering en voorziening bij vooroverlijden man. Vindplaatsen Rechtspraak.nl PFR-Updates.nl Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN locatie Leeuwarden afdeling civiel recht zaaknummer gerechtshof /01 (zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/126821/FA RK ) beschikking van de familiekamer van 7 april 2015 inzake [verzoekster], wonende te [A], verzoekster in het hoger beroep, verder te noemen: de vrouw, advocaat: mr. L.A.M.G. Wellen, kantoorhoudend te 's-gravenhage, Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

50 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 2 van tegen [verweerder], wonende te [B], verweerder in het hoger beroep, verder te noemen: de man, advocaat: mr. T. de Rouwe, kantoorhoudend te Haarlem. 1Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 februari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. 2Het geding in hoger beroep 2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit: - het beroepschrift van de vrouw tevens houdende wijziging van het verzoek, ingekomen op 12 mei 2014; - het verweerschrift van de man, ingekomen op 25 juli 2014; - een brief van 7 oktober 2014 zonder bijbehorend journaalbericht van mr. De Rouwe met bijlagen; - een journaalbericht van 13 oktober 2014 van mr. Wellen met bijlagen; - een journaalbericht van 17 oktober 2014 van mr. De Rouwe met bijlagen; - het proces-verbaal van de zitting van 2 december 2013 van eerste aanleg. 2.2 Het journaalbericht van 17 oktober 2014 van mr. De Rouwe met als bijlagen recente salarisspecificaties van de man is bij het hof ingekomen op 20 oktober 2014, en daarmee met overschrijding van de in artikel van het procesreglement verzoekschriftprocedure familiezaken gerechtshoven genoemde uiterste termijn van tien dagen voor de zitting. Ter zitting heeft mr. Wellen aangegeven geen bezwaar te hebben tegen kennisname van de bijlagen, recente salarisspecificaties van de man. Gelet hierop en gelet op de aard en de omvang van de stukken heeft het hof, in het licht van de eisen van een goede procesorde, de inhoud van deze stukken in de beoordeling betrokken. 2.3 De mondelinge behandeling heeft op 23 oktober 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben mede het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen. Het hof heeft partijen, op verzoek van mr. Wellen, een verdubbeling van de spreektijd en de omvang van de eventuele pleitnotities toegekend. Gebleken is dat de pleitaantekeningen van mr. De Rouwe ook deze omvang overstijgen. Het hof heeft deze niettemin geaccepteerd, omdat deze pleitaantekeningen tevens een reactie behelzen op de stukken die mr. Wellen eerst bij journaalbericht van 13 oktober 2014, op de laatste dag van de hiervoor genoemde tiendagentermijn, heeft ingediend. 3De vaststaande feiten Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

51 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 3 van Partijen zijn [in] 1992 op huwelijksvoorwaarden - inhoudende koude uitsluiting - in het huwelijk getreden. Bij beschikking van 12 februari 2014 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is nog niet ingeschreven, omdat het hoger beroep van de vrouw zich mede richt tegen de echtscheiding. 3.2 De man en de vrouw zijn de ouders van [de meerderjarige1], geboren [in] 1993, en [de meerderjarige2], geboren [in] Beide kinderen zijn inmiddels meerderjarig. [de meerderjarige1] woont bij de vrouw. [de meerderjarige2] woont bij de man. De man heeft tot 9 maart 2014, de datum waarop [de meerderjarige1] 21 jaar is geworden, een bedrag van 750,- per maand aan haar betaald als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie. De man betaalt nog immer 750,- per maand aan [de meerderjarige2] als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie. 3.3 De man heeft in juli 2012 de echtelijke woning in [B] verlaten waardoor de samenleving tussen partijen is verbroken. Bij beschikking van 19 juni 2013, gegeven in het kader van voorlopige voorzieningen, heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het gebruiksrecht van de voormalige echtelijke woning in [B] met ingang van 1 augustus 2013 aan de man toegekend - de man is met ingang van die datum ook weer in de echtelijke woning gaan wonen - en is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud bepaald op 6.000,- per maand. 3.4 Bij beschikking van 12 februari 2014 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover hier aan de orde, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand wederom bepaald op 6.000,- per maand. 4De omvang van het geschil 4.1 De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 12 februari Haar eerste grief richt zich tegen de uitgesproken echtscheiding. De vier andere grieven betreffen de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en richten zich op de behoefte van de vrouw, haar behoeftigheid en de draagkracht van de man. 4.2 De vrouw heeft het hof verzocht (onder I.) om de beslissing op het verzoek van de man de echtscheiding uit te spreken aan te houden tot de man een voorziening heeft getroffen als bedoeld in artikel 1:153 lid 1 BW, die ten opzichte van beide partijen billijk is te achten en de termijn te bepalen waarbinnen deze voorziening gerealiseerd dient te zijn. Met betrekking tot de omvang van de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud heeft de vrouw verzocht (onder II.) deze te bepalen op ,- per maand althans op een zodanig bedrag als het hof redelijk en billijk mocht achten. 4.3 De man heeft de grieven van de vrouw bestreden en heeft verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep althans haar verzoeken af te wijzen. 5 De motivering van de beslissing DE ECHTSCHEIDING 5.1 Tussen partijen is in geschil of de echtscheiding kan worden uitgesproken. 5.2 Het hof stelt in deze voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het huwelijk duurzaam ontwricht is. De vrouw heeft zich in hoger beroep alsnog verzet tegen het uitspreken van de echtscheiding met een beroep op het zogeheten pensioenverweer als bedoeld in artikel 1:153 lid 2 BW. Zij heeft gesteld Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

52 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 4 van dat de echtscheiding pas kan worden uitgesproken wanneer een toereikende voorziening is getroffen voor de bestaande en ten gevolge van de scheiding wegvallende pensioenrechten voor de vrouw. 5.3 De man heeft hiertegen aangevoerd dat ook de vrouw in eerste aanleg zelfstandig heeft verzocht de echtscheiding uit te spreken. Naar zijn mening staat in die situatie voor de vrouw geen hoger beroep tegen de echtscheiding open (en een vermindering van haar verzoek op dat punt in hoger beroep) en kan zij evenmin een beroep doen op het pensioenverweer. 5.4 Bij uitspraak van 4 juni 1999, NJ 1999/535, heeft de Hoge Raad geoordeeld (in een geval waarin op gemeenschappelijk verzoek de echtscheiding was uitgesproken) dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven om aan een partij wier verzoek tot echtscheiding door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken omdat deze partij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien. Dit oordeel moet als bestendige lijn in de jurisprudentie worden gezien en in een dergelijk geval ontbreekt het belang bij het verzoek in hoger beroep. 5.5 Uit de stukken van eerste aanleg blijkt dat de man en de vrouw ieder voor zich afzonderlijk de rechtbank hebben verzocht de echtscheiding tussen hen beiden uit te spreken. De rechtbank heeft vervolgens de echtscheiding uitgesproken. Daarmee is het verzoek van de beide partijen toegewezen. Hieraan doet niet af dat in de echtscheidingsbeschikking in de overwegingen alleen het verzoek tot echtscheiding van de man wordt genoemd. Op grond van de hiervoor genoemde bestendige lijn in de jurisprudentie staat voor de vrouw geen hoger beroep open tegen de echtscheiding. Dat betekent ook dat de vrouw in hoger beroep niet de mogelijkheid heeft om haar verzoek tot het uitspreken van de echtscheiding alsnog in te trekken en tegen het inleidend verzoek van de man alsnog het pensioenverweer in stelling te brengen. 5.6 Het hof komt aldus tot het oordeel dat de vrouw in de onderhavige situatie geen beroep toekomt op het pensioenverweer als bedoeld in artikel 1:153 lid 2 BW. De verdere stellingen van partijen ten aanzien van de uitleg van artikel 9 van huwelijkse voorwaarden en de pensioenbrief alsmede de onderlinge samenhang daarvan, behoeven geen nadere bespreking. Deze stellingen betreffen in de kern genomen de vraag naar het bestaan en/of de omvang van de pensioenrechten van de vrouw die door echtscheiding zullen wegvallen en zien daarmee op het al dan niet slagen van het pensioenverweer. 5.7 Het hof zal beslissen dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep voor zover het de echtscheiding betreft. DE ALIMENTATIE 5.8 Tussen partijen is in geschil de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Partijen hebben in hoger beroep zowel de behoefte van de vrouw aan een bijdrage als de draagkracht van de man aan de orde gesteld. de behoefte van de vrouw 5.9 Tussen partijen is in geschil op welk bedrag de behoefte van de vrouw, mede gelet op de welstand tijdens het huwelijk, dient te worden vastgesteld en in hoeverre zij door eigen inkomsten in deze behoefte kan voorzien De vrouw meent dat bij het vaststellen van haar behoefte niet alleen rekening moet worden gehouden met inkomen uit arbeid van de man, maar ook met het gemiddelde van de dividenduitkering van ruim ,- die de man tijdens het huwelijk heeft ontvangen. Volgens haar hebben partijen mede door de aan de man toegekende en uitbetaalde dividenden in luxe geleefd. Zij heeft ter onderbouwing daarvan onder meer gewezen op de woningen van partijen, het wagenpark, de vakanties, de paarden en een boot. De vrouw berekent haar behoefte aan de hand van het inkomen van de man op een bedrag van bruto ,- per maand en deze komt volgens haar overeen met het zogeheten behoefte-overzicht dat zij in eerste aanleg als productie 18 bij haar verweerschrift tevens zelfstandig tegenverzoek heeft overgelegd. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

53 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 5 van De man stelt de behoefte van de vrouw op basis van het (consumptieve) uitgavenpatroon van partijen tijdens het huwelijk op bruto 6.000,- per maand. Hij wijst er op dat partijen uitsluitend van zijn inkomen uit arbeid hebben geleefd en niet van opnamen in rekening-courant dan wel van de incidentele dividenduitkeringen. Van een uitzonderlijk luxe leven of bovenmatige welstand tijdens het huwelijk is volgens de man geen sprake geweest. Hij heeft de door de vrouw opgestelde behoeftelijst weersproken. De man meent, in de kern genomen, dat de vrouw door het verhogen van haar behoefte - en daarmee de door haar verzochte alimentatie - pogingen doet om, in strijd met de huwelijkse voorwaarden, alsnog een deel van zijn privévermogen te verkrijgen Het hof stelt voorop dat de hoogte van behoefte van de vrouw mede is gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven geven immers een aanwijzing voor het niveau waarop de onderhoudsgerechtigde na de beëindiging van het huwelijk wat de kosten van levensonderhoud betreft in redelijkheid aanspraak kan maken. Ook (de mogelijkheid van) vermogensvorming zal in beginsel - afhankelijk van de omstandigheden - kunnen bijdragen tot het oordeel dat echtelieden in een bepaalde welstand hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de onderhoudsgerechtigde redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door de rechter op vorenbedoelde wijze is vastgesteld De man is directeur enig aandeelhouder van de besloten vennootschap [C] BV die op haar beurt bestuurder en enig aandeelhouder is van de besloten vennootschap [D] BV en bestuurder en groot aandeelhouder (95,01%) is van de besloten vennootschap [E] BV. Tot 1 april 2014 was de man in dienst bij [E] BV. Met ingang van 1 april 2014 is de man in dienst getreden bij [C] BV Tussen partijen is niet in geschil dat het inkomen van de man tijdens de laatste jaren van het huwelijk ,- bruto per maand heeft bedragen, neerkomende op een bedrag van gemiddeld 7.364,14 netto per maand. Evenmin is tussen partijen in geschil dat op grond van dat gemiddelde inkomen voor de behoefte van de kinderen kan worden uitgegaan van een bedrag van 750,- per kind per maand De strijd tussen partijen betreft met name de vraag of en in hoeverre de dividenduitkeringen die de man als aandeelhouder tijdens het huwelijk heeft ontvangen hebben bijgedragen aan de welstand van partijen tijdens het huwelijk Tussen partijen is niet in geschil dat de man de navolgende dividenduitkeringen heeft ontvangen: in 1998 en 2000 telkens een bedrag van f ,- in 2007 een bedrag van ,- en in 2011 een bedrag van ruim ,-. Evenmin is in geschil dat de in 2007 en 2011 ontvangen uitkeringen, zijnde een totaal bedrag van meer dan 6 miljoen euro, zijn aangewend voor de bouw en financiering van de woning in [B] en de inrichting van deze woning en de bijbehorende tuin. Tussen partijen is tot slot niet in geschil is dat zij niet van de dividenduitkering hebben geleefd, in de reguliere zin van het woord Het hof volgt de man niet in zijn visie dat de aankoop van de grond (in 2006) en de bouw van de woning in [B] (aangevangen in 2007) alsmede de inrichting van deze woning en tuin - een kapitaal landhuis met paardenstal, zwembad en vijver, met een woz-waarde van meer dan 2 miljoen euro - enkel als een (her)belegging van privégelden van de man dienen te worden beschouwd en daarom, mede gezien de inhoud van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden, buiten de beoordeling van de welstand dienen te blijven. Partijen zijn begin 2009 in deze woning gaan wonen en aldus hebben zij, tot het vertrek van de man in juli 2012, gedurende ongeveer drie jaren gezamenlijk en als gezin het woongenot van deze woning met alle toebehoren gehad. Dit woongenot is deel gaan uitmaken van de welstand van partijen waarbij het hof aantekent dat ook de eerdere woning van Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

54 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 6 van partijen in [F] een riante woning is geweest met een waarde van ,- (verkoopprijs in 2010) met - gezien de op de woning rustende hypothecaire lening - geringe woonlasten Uit de stukken en de daarop gegeven toelichting is verder gebleken dat de man - ook in de periode vóór uit zijn privévermogen aanzienlijke uitgaven heeft gedaan ten behoeve van voertuigen die (de leden van) het gezin ter beschikking hebben gestaan en die aldus hebben bijgedragen aan de welstand van partijen tijdens het huwelijk: zo hebben man, vrouw en kinderen de beschikking gehad over auto's uit de hogere prijsklasse, hebben zij enige tijd de beschikking gehad over een jacht/boot en beschikte de man over een Harley Davidson en een Yamaha. Daarbij heeft het hof ook laten meewegen dat de aanzienlijke kosten van de hobby van de man racen - grotendeels als kosten van de zaak in aanmerking zijn genomen. Verder heeft de man een aantal jaren een auto van de zaak ter beschikking gehad waaraan weliswaar een fiscale bijtelling verbonden is geweest, met een drukkend effect op het netto-inkomen van de man, maar waartegenover heeft gestaan dat partijen deze auto verder kosteloos ten behoeve van het gezin hebben kunnen gebruiken. Al deze uitgaven versterken het oordeel van het hof dat partijen al vele jaren in een aanzienlijke betere welstand hebben geleefd dan enkel uit het inkomen van de man uit arbeid kan worden afgeleid Omdat het inkomen uit arbeid in onvoldoende mate de welstand van partijen tijdens het huwelijk weerspiegelt, acht het hof het niet juist om, zoals de man heeft gedaan, de behoefte van de vrouw enkel af te leiden van het (gemiddelde) inkomen uit arbeid van de man en de daaruit voldane consumptieve bestedingen. Bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw dient ook in aanmerking te worden genomen de uitgaven ten behoeve van de gezinsleden die uit het (verdere) privévermogen van de man zijn betaald alsmede die als zakelijke kosten zijn verantwoord in de jaarcijfers van de ondernemingen die mede bepalend zijn geweest voor de welstand die partijen tijdens het huwelijk hebben genoten Alles in ogenschouw nemende, acht het hof het redelijk om de behoefte van de vrouw vast te stellen op een bedrag van 7.500,- netto per maand waarbij het hof ook acht heeft geslagen op de behoeftelijst die de vrouw in eerste aanleg heeft overgelegd welke lijst het hof passend vindt bij de welstand van partijen gedurende het huwelijk, daarbij ook rekening houdend met de ten behoeve van het gezin gedane uitgaven uit privévermogen en/of de als zakelijke kosten verantwoorde uitgaven. Het hof ziet anders dan de man - geen reden om volledig aan deze lijst voorbij te gaan omdat de vrouw de opgenomen uitgaven niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. Aannemelijk is dat de alimentatiebijdrage van 6.000,- bruto per maand (neerkomende op 3.500,- netto per maand) die de vrouw tot op heden heeft ontvangen (ook tezamen met de gelden die de vrouw van haar dochter heeft geleend) niet toereikend is geweest om haar uitgaven en daarmee het peil van haar levensstandaard op te trekken naar dat van de welstand tijdens het huwelijk Het hof zal voorts, overeenkomstig het verzoek van de vrouw, rekening houden met de behoefte van de vrouw aan een voorziening in haar levensonderhoud voor het geval van vooroverlijden van de man als bedoeld in artikel 1:157 lid 2 BW en haar behoefte aan het treffen van een aanvullende pensioenvoorziening. Het hof zal deze behoefte in redelijkheid stellen op een bedrag van 250,- per maand. Het hof onderkent dat deze voorziening leidt tot een verzwaring van de bestaande onderhoudsplicht, maar in dit geval acht het hof dat redelijk. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de vrouw bij overlijden van de man, waardoor diens onderhoudsplicht eindigt, geen aanspraak kan maken op enig (bijzonder) nabestaandenpensioen, terwijl het hof hiervoor heeft geconstateerd dat de huwelijksgerelateerde behoefte aanzienlijk is zonder dat de verwachting bestaat is dat de vrouw - ook wanneer zij daartoe de inspanningen verricht die van haar gevergd mogen worden, zoals hierna nader aan de orde zal komen - redelijkerwijs in staat zal zijn om in substantiële mate in deze behoefte te voorzien. Ook acht het hof het redelijk dat de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld enige aanvullende pensioenvoorziening voor zichzelf op te bouwen De man heeft verder gesteld dat de vrouw bij een hogere behoefte dan 6.000,- bruto per maand in staat moet worden geacht om voor het meerdere in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Gezien de vastgestelde behoefte van 7.750,- netto per maand, ligt derhalve thans de vraag voor of en in hoeverre de vrouw redelijkerwijs in staat kan worden geacht geheel of gedeeltelijk in de hiervoor berekende (meerdere) behoefte kan voorzien. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

55 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 7 van Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw op dit moment geen eigen inkomsten heeft. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij zich vanaf het moment van uiteengaan van partijen tot op heden daartoe ook niet heeft ingespannen. Het hof is het eens met de man dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij zich inspant om haar verdiencapaciteit zo goed mogelijk te benutten waarbij het hof evenwel onderkent dat haar mogelijkheden op de huidige arbeidsmarkt beperkt zijn, gezien haar leeftijd (zij is thans 51 jaar oud), haar beperkte opleidingsniveau (zij heeft een kappersopleiding) en de omstandigheid dat de zij al geruime tijd (meer dan twintig jaar) niet meer aan het arbeidsproces heeft deelgenomen. Dit neemt echter niet weg dat de vrouw zich naar behoren dient in te spannen om zich opnieuw een positie op de arbeidsmarkt te verwerven en zij dient daartoe de nodige activiteiten te ontplooien zoals sollicitaties en/of bij- of herscholingstrajecten. Tot op heden heeft zij zich, zoals zij ter zitting heeft verklaard, daartoe niet ingespannen, hetgeen niet acceptabel is Anders dan de man, acht het hof tegen de hiervoor geschetste mogelijkheden niet aannemelijk dat de vrouw op dit moment dan wel binnen afzienbare tijd in staat zal zijn in zodanige mate in haar eigen behoefte te voorzien dat de aanvullende alimentatiebijdrage van de man kan worden vastgesteld op 6.000,- per maand. Het hof acht wel aannemelijk dat de vrouw, indien zij het komende jaar ook daartoe de nodige inspanningen verricht, een eigen inkomen zal kunnen verdienen op bijstandsniveau. Het hof zal daarom voor de periode vanaf 1 januari 2016 uitgaan van eigen inkomsten van 950,- netto per maand. Deze eigen inkomsten verminderen de behoefte aan een bijdrage van de man Tot 1 januari 2016 heeft de vrouw behoefte aan een bijdrage van de man van 7.750,- netto per maand neerkomende op een bijdrage van ,- bruto per maand, waarbij rekening is gehouden met de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet die de vrouw op aanslag verschuldigd zal worden. Vanaf 1 januari 2016 daalt de behoefte aan een bijdrage van de man tot 6.800,- netto per maand, neerkomende op een bedrag van ,- bruto per maand rekening houdend met genoemde premie. de draagkracht van de man 5.26 Tussen partijen is in geschil in hoeverre de man, gezien zijn draagkracht, kan bijdragen in de hiervoor vastgestelde behoefte van de vrouw. Daarbij strijden partijen over het inkomen van de man waarbij de (on)mogelijkheid van verdere dividenduitkeringen centraal staat, en over de wijze waarop rekening moet worden gehouden met de bijdrage van de man van 750,- per maand in de kosten van levensonderhoud en studie van [de meerderjarige2] en [de meerderjarige1]. het inkomen 5.27 De vrouw stelt dat voor de draagkracht van de man niet alleen zijn werkelijke inkomen maar ook het in redelijkheid te verwerven inkomen bepalend is. Zij meent dat ook rekening moet worden gehouden met mogelijke toekomstige dividenduitkeringen die de man aan zichzelf zal kunnen toekennen, gezien de financiële situatie van de onderneming. Het specifieke doel van het dividend in 2007 en 2011 (de bouw en financiering van de nieuwe woning in [B]) is volgens haar onvoldoende reden om de mogelijkheid van toekomstig dividend buiten beschouwing te laten. Volgens de vrouw is, naast het gebruikelijke inkomen van de man van ruim ,- een dividenduitkering van ,- per jaar voldoende om de verzochte alimentatie te kunnen voldoen De man stelt zijn inkomen over de laatste jaren op gemiddeld ,- bruto per jaar uitgaande van de jaaropgaven - in ,- in ,- en in ,- - telkens gecorrigeerd met de fiscale bijtelling voor de auto. De verlaging van het inkomen per 1 januari 2012 is volgens de man het gevolg van de (bedrijfs)economische situatie en niet het gevolg van de scheidingsperikelen. Hij wijst er voorts op dat hij per 1 april 2014 niet meer in dienst is bij [E] BV en niet meer de feitelijke zeggenschap heeft, als een eerste stap in zijn terugtrekken uit het bedrijf. Hij is nu in dienst bij [C] BV tegen een inkomen van ,- bruto per jaar Het hof zal voor het inkomen van de man uit arbeid uitgaan van het bedrag van ,- dat de rechtbank, in navolging van de vrouw, als gemiddeld gecorrigeerd inkomen over de jaren 2011 tot en met 2013 in aanmerking heeft genomen. Ook in hoger beroep heeft de man tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende onderbouwd dat de verlaging van zijn inkomen in Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

56 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 8 van dan wel 2014 is ingegeven door een bedrijfseconomische noodzaak. Uit de (geconsolideerde) jaarstukken van 2013, uitgebracht 13 augustus 2014, blijkt dat de jaaromzet in 2013 licht is gestegen ten opzichte van 2012 en de winst (na belastingen) is toegenomen van ,- tot ,-. Ook uit het tot de jaarstukken behorende jaarverslag, opgesteld door de man als directeur, wordt in positieve zin teruggekeken op de financiële gang van zaken binnen de vennootschap in 2013 en vooruitgekeken naar Ook de omstandigheid dat de man sinds 1 april 2014 kennelijk niet meer in dienst is bij [E] BV maar bij [C] BV rechtvaardigt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet een daling van het inkomen van de man tot ,- bruto per jaar. Gesteld noch gebleken is dat taken en verantwoordelijkheden van de man binnen de onderneming zijn gewijzigd, te meer nu ter zitting naar voren is gekomen dat de man nog immer zijn werkzaamheden binnen [E] BV verricht. De stellingen van de man dat de wijziging een eerste stap is in zijn terugtreden uit het bedrijf en dat hij hierdoor niet meer de feitelijke zeggenschap heeft binnen het bedrijf - wat daar verder ook van zij in het licht van zijn onveranderde werkzaamheden en zijn positie binnen de vennootschappen - zijn niet aannemelijk geworden Resteert de vraag of de man zichzelf als DGA in redelijkheid meer inkomen kan toekennen dan het hiervoor genoemde inkomen van gemiddeld ,- bijvoorbeeld door salarisverhoging, tantième of dividenduitkering. Partijen hebben ter onderbouwing van zijn/haar standpunt betreffende een mogelijke dividenduitkering in het licht van de financiële situatie van de ondernemingen van de man, uitgebreide brieven en rapporten van deskundigen in de procedure gebracht Uit de financiële stukken van de onderneming blijkt dat de onderneming een uitstekende vermogenspositie heeft en structureel winstgevend is. Uit de overgelegde jaarstukken 2009 tot en met 2013 blijkt dat de onderneming van de man in die jaren steeds winstgevend is geweest: in 2013 heeft de winst na belastingen ,- bedragen, in ,- in ,- in ,- in ,- in ,- en in ,-. In 2013 is de winst (na belastingen) van ,- toegevoegd aan de overige reserves die daarmee is gestegen tot een bedrag van , Ter onderbouwing van zijn stelling dat door de bedrijfseconomische situatie van de ondernemingen geen jaarlijkse dividenduitkeringen mogelijk zijn zonder dat de continuïteit van de vennootschappen gevaar loopt, heeft de man een brief overgelegd van 3 oktober 2014 van de door hem ingeschakelde deskundige, mr. [G]. In deze brief wordt in het bijzonder gewezen op de negatieve kasstroom binnen de onderneming in de jaren 2011 tot en met een bedrag van ,- in 2013, ,- in 2012 en ,- in en wordt de verwachting uitgesproken dat door afname van het resultaat en geplande investeringen ook de toekomstige kasstromen negatief zullen zijn Uit de opstelling van de kasstroomoverzichten in deze brief van 3 oktober 2014 blijkt dat in de genoemde jaren niet de operationele activiteiten maar de financieringsactiviteiten van de onderneming de negatieve kasstroom hebben opgeleverd en dat deze voornamelijk het gevolg is van aflossing van de schulden aan kredietinstellingen. De door de vrouw ingeschakelde deskundige, de heer [H], heeft in zijn brief van 13 oktober 2014 terecht opgemerkt dat in het financieringskasstroomoverzicht de mutatie van de rekening-courantschuld aan de bank is meegenomen - de aflossing waar de deskundige van de man over spreekt - waar deze mutatie gebruikelijk geen onderdeel maar uitkomst is van het kasstroomoverzicht. Het hof volgt in deze de visie van de deskundige van de vrouw dat deze mutatie - aflossing - moet worden gezien als besteding van de (liquide) kasstroom. Verder heeft de deskundige van de vrouw inzichtelijk gemaakt welke negatieve invloed de incidentele dividenduitkering in ten behoeve van de aflossing van de door de ondernemingen aan de man verstrekte hypothecaire lening ten behoeve van de (bouw van de) woning in [B] - heeft gehad op de kasstroomoverzichten in de jaren 2011 en Correctie van de opstelling van het kasstroomoverzicht van 3 oktober 2014 op deze punten betekent dat over de genoemde jaren geen sprake is geweest van een negatieve maar van een substantieel positieve kasstroom, en wel van zodanige omvang dat deze toereikend zou zijn geweest voor een dividenduitkering ter grootte van de door de vrouw verzochte aanvullende - boven de door de man aangeboden 6.000,- per maand uitstijgende - alimentatie Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

57 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 9 van De verwachting van de door de man ingeschakelde deskundige dat het resultaat van de ondernemingen, de kasstroom operationele activiteiten, de komende jaren zal afnemen wordt niet nader geconcretiseerd en onderbouwd. De algemene verwijzing naar de economische crisis, het aflopen van een rentekorting en de dollar/euro koers acht het hof hiervoor niet toereikend in het licht van de hiervoor genoemde structurele winstgevendheid van de ondernemingen en de in het jaarverslag opgenomen opmerkingen van de directie over het jaar 2013 en de verwachtingen voor Als verdere argumenten tegen de mogelijkheid van (gedeeltelijke) uitkering van het resultaat van de vennootschap in de vorm van dividend, heeft de man onder meer gewezen op de bedrijfseconomische noodzaak om reserves aan te houden ter dekking van het toegenomen debiteurenrisico nu de verzekeringsmaatschappij voor een aantal afnemers de verzekering heeft beëindigd en voor investeringen in de inmiddels 15 jaar oude huisvesting van de onderneming. Deze bezwaren tegen (gedeeltelijke) uitkering van het resultaat van de vennootschap in de vorm van dividend, zijn evenwel algemeen van aard en niet nader geconcretiseerd en met bescheiden onderbouwd bijvoorbeeld door overlegging van de beëindigde verzekeringspolissen respectievelijk onderhoud/renovatie/investeringsrapporten met offertes. Daarbij merkt het hof op dat in het jaarverslag niet wordt gesproken over deze risico's en investeringen terwijl in de jaarstukken evenmin een (afwijkende) voorziening dubieuze debiteren is opgenomen, doch wel blijkt te worden gereserveerd voor investeringen in de huisvesting Ook de stelling van de man dat bij de kredietverstrekking door de bank contractueel is vastgelegd dat uitkering van dividend slechts mogelijk is wanneer aan bepaalde solvabiliteitseisen en interest coverage rates wordt voldaan - en dat schending daarvan zal leiden tot bestuurdersaansprakelijkheid van de man - is algemeen gebleven en niet nader geconcretiseerd door benoeming van de specifieke contractuele verplichtingen en het overleggen van een op de daarop toegesneden berekening met toelichting. In het licht van het aanwezige eigen vermogen en de winstcapaciteit van de ondernemingen en in het bijzonder de hiervoor genoemde gecorrigeerde positieve kasstroom, heeft de man - ook bij een commerciële waardering van de pensioenverplichtingen - evenmin aannemelijk gemaakt dat bij de - voor alimentatie - benodigde dividenduitkering de vennootschap(pen) niet kan (kunnen) voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden, zoals bedoeld in de uitkeringstoets opgenomen in artikel 2:216 BW Het hof onderkent dat het in het belang van de man noch de vrouw is wanneer de man zich een salaris dan wel een dividenduitkering moet toekennen die een te zware financiële last voor de ondernemingen betekent. Alles in aanmerking nemende acht het hof voldoende aannemelijk dat de man zichzelf een dividenduitkering kan toekennen van ,- per jaar zonder dat de continuïteit van de ondernemingen in gevaar komt. Gezien zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw zoals deze voortvloeit uit artikel 1:157 BW acht het hof de man hiertoe ook gehouden. de woonlasten 5.39 Uitgaande van de opstelling van de man bij brief van 7 oktober 2014 zal het hof ten aanzien van de woonlasten rekening houden met de gemeentelijke belastingen en de waterschapheffingen, voor zover deze betrekking hebben op de eigenaarslasten, alsmede de kosten van de opstalverzekering en de reservering voor enig (schilder)onderhoud van de woning. Het hof zal geen rekening houden met de kosten van de nutsvoorzieningen, de schoonmaak van de woning en het onderhoud van de tuin. De kosten daarvan dient de man te betalen uit zijn vrije ruimte De totale kosten verbonden aan de woning kunnen naar het oordeel van het hof worden gesteld op een bedrag van ruim ,- per jaar ofwel 1.000,- per maand. De man woont samen met een verdienende partner die de helft van deze woonlasten voor haar rekening dient te nemen. Het hof zal dan ook ter zake van de woonlasten van de man een bedrag van 500,- per maand in aanmerking nemen. de ziektekosten Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

58 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 10 van Het hof zal met betrekking tot de ziektekosten een bedrag van 155,- per maand in aanmerking nemen. Het hof tekent hierbij aan dat ook rekening wordt gehouden met de inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringswet die de man als DGA op aanslag verschuldigd is. de bijdrage voor [de meerderjarige2] en [de meerderjarige1] 5.42 Het bestaan van en voldoen aan de onderhoudsverplichting van de man jegens [de meerderjarige2] dient niet, zoals de vrouw betoogt, in de vorm van de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder in aanmerking te worden genomen. De bijdrage van 750,- per maand die de man voor [de meerderjarige2] betaalt, dient zoals gebruikelijk in mindering te worden gebracht op de beschikbare draagkrachtruimte. Wat betreft de bijdrage ten behoeve ven [de meerderjarige1] staat vast de man sinds mei 2013 geen bijdrage meer betaalt, zodat het hof daarmee - gezien de ingangsdatum - geen rekening zal houden. De draagkracht van de man 5.43 Het hof heeft naar de tarieven van 2015 een berekening gemaakt van de draagkracht van de man op basis van een inkomen van ,- en een dividenduitkering van ,-. Daaruit blijkt dat de man bij die inkomsten aan de vrouw een bijdrage kan betalen van ,- per maand. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening wordt aan deze beschikking gehecht Deze bijdrage van ,- per maand overstijgt niet de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de zijde van de man, zoals deze hiervoor is berekend op ,- bruto per maand tot 1 januari 2016 en op ,- bruto per maand vanaf die datum. Het hof zal de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie daarom vaststellen op de bijdrage die hij op grond van zijn draagkracht aan de vrouw kan voldoen. 6De slotsom 6.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven ten dele. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als na te melden. 6.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn. 7De beslissing Het gerechtshof: verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover het betreft de echtscheiding die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 februari 2014 heeft uitgesproken; vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 februari 2014, voor zover het de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende: bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

59 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 11 van levensonderhoud ,-bruto per maand dient te voldoen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van het geding in hoger beroep; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Garos, voorzitter, mr. G. Jonkman en mr. I.A. Vermeulen, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 7 april 2015 in bijzijn van de griffier. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

60 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 1 van ECLI:NL:GHSHE:2015:1523 Instantie Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer F _01 Rechtsgebieden Personen- en familierecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Verrekening Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak GERECHTSHOF 's-hertogenbosch Afdeling civiel recht Uitspraak: 23 april 2015 Zaaknummer: F /01 Zaaknummer eerste aanleg: C/01/ / FA RK _2 in de zaak in hoger beroep van: [de man], wonende te [woonplaats], appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel, hierna te noemen: de man, advocaat: mr. C.W.L. van de Merbel, tegen Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

61 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 2 van [de vrouw], wonende te [woonplaats], verweerster in principaal appel, appellante in incidenteel appel, hierna te noemen: de vrouw, advocaat: mr. J.W. Weehuizen. 1 Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 januari Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 april 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen op die onderdelen waartegen hij heeft gegriefd en opnieuw rechtdoende: - te bepalen dat de man aan de vrouw inzake de verrekening van de huwelijkse voorwaarden een totaalbedrag van ,35 verschuldigd is, onder de bepaling dat de door de man bij Avéro onder nummer [pensioenpolisnummer 1] opgebouwde pensioenrechten niet dienen te worden verevend; - dan wel te bepalen dat de man aan de vrouw inzake de verrekening van de huwelijkse voorwaarden een totaalbedrag van ,96 verschuldigd is, onder de bepaling dat de door de man bij Avéro onder nummer [pensioenpolisnummer 1] opgebouwde pensioenrechten dienen te worden verevend Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 juni 2014, heeft de vrouw naar het hof begrijpt verzocht de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen. Tevens heeft de vrouw incidenteel appel ingesteld en naar het hof begrijpt verzocht voormelde beschikking te vernietigen op die onderdelen waartegen zij heeft gegriefd en in zoverre opnieuw rechtdoende te bepalen met inachtname van hetgeen zij in haar verweerschrift naar voren heeft gebracht Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 16 juli 2014, heeft de man verzocht tot verwerping van de incidenteel opgeworpen grieven van de vrouw De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 maart Bij die gelegenheid zijn gehoord: - - de man, bijgestaan door mr. Van de Merbel; de vrouw, bijgestaan door mr. Weehuizen Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - - de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 6 maart 2015; de brief van de advocaat van de man d.d. 16 maart De beoordeling Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

62 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 3 van In het principaal en incidenteel appel 3.1. Partijen zijn op 7 mei 1986 te [huwelijksplaats] op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd De huwelijkse voorwaarden houden onder meer het volgende in: ( ) EIGENDOM Artikel 1. Tussen de echtgenoten zal geen enkele gemeenschap van goederen of van inkomsten bestaan. ( ) PERIODIEKE VERREKENING. Artikel De echtgenoten zijn verplicht jaarlijks binnen drie maanden na afloop van een kalenderjaar datgene wat van hun inkomsten onverteerd is gebleven bijeen te voegen en bij helfte te verdelen. 2. Als onverteerd in de zin van het vorige lid wordt tevens aangemerkt al hetgeen in het betreffende kalenderjaar door belegging of herbelegging van inkomsten werd verkregen. De desbetreffende goederen worden in de verrekening betrokken voor hun waarde aan het einde van het desbetreffende kalenderjaar. 3. In de verrekening als in lid 1 bedoeld wordt ook betrokken al hetgeen van inkomsten werd verteerd, voor zover deze vertering niet aan beide echtgenoten gelijkelijk ten goede is gekomen. 4. Ter zake van de jaarlijkse verrekening kan de ene echtgenoot van de andere een nauwkeurige opgave vorderen van het in het desbetreffende jaar door deze genoten inkomen en van de wijze waarop dit is besteed of verteerd. 5. De verrekening geschiedt in geld; de desbetreffende vordering is onmiddellijk opeisbaar. 6. Vorderingen ter zake van verrekening vervallen niet door tijdsverloop. 7. In alle gevallen waarin gewichtige redenen zich verzetten tegen prompte uitkering in contanten van hetgeen op grond van de verrekening verschuldigd is, is de gerechtigde partij gehouden mede te werken aan het treffen van een redelijke betalingsregeling waarbij de belangen van beide partijen in acht worden genomen. 8. Over de periode waarin partijen niet samenwonen en zulks in overwegende mate te wijten is aan het onredelijke gedrag van één van hen, zal geen verrekening plaatsvinden over een periode gedurende welke partijen gescheiden leven van tafel en bed, indien over die periode de verrekening zou leiden tot een betaling aan de onredelijke partij. ( ) 3.2. Tussen partijen staat vast dat zij nimmer uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding, alsmede dat alsnog verrekend moet worden Bij beschikking van 11 januari 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 1 mei 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand Bij de bestreden beschikking van 21 januari 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang: - de wijze van verdeling gelast van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen zoals overwogen in paragraaf 2.11 tot en met 2.16 van die beschikking; - bepaald dat de man inzake de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden van partijen aan de vrouw een bedrag van ,37 dient te voldoen; - bepaald dat de man zorg draagt voor de formaliteiten om te komen tot verevening van zijn pensioen en dat de vrouw zorg draagt voor de formaliteiten voor de verevening van haar pensioen; - het meer of anders verzochte afgewezen. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

63 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 4 van Partijen kunnen zich op onderdelen met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen De man heeft in zijn principaal appel vier grieven gericht tegen de beschikking waarvan beroep. De vrouw heeft in haar incidenteel appel acht grieven gericht tegen de bestreden beschikking. De grieven van partijen zien op de volgende onderwerpen: - Boedelbeschrijving (grief 1 incidenteel appel); - Teruggave Essent (grief 6 incidenteel appel); - Volvo V70 met kenteken [kentekennummer] (grief 1 principaal appel); - [Holding] Holding BV (grief 2 principaal appel, grief 2 incidenteel appel); - Belastinglatentie kapitaalverzekeringen (grief 3 incidenteel appel); - Lijfrente ASR, polisnummer [polisnummer] (grief 4 incidenteel appel); - Pensioen (grief 3 principaal appel, grief 5 incidenteel appel); - Verrekeningsvordering (grief 4 principaal appel); - Wettelijke rente (grief 7 incidenteel appel); - De uitvoerbaarverklaring bij voorraad (grief 8 incidenteel appel) Het hof zal de onderwerpen hierna en in de hierboven weergegeven volgorde bespreken Boedelbeschrijving (grief 1 incidenteel appel) Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar eerste grief in incidenteel appel ter zake van de boedelbeschrijving ingetrokken zodat deze geen verdere bespreking behoeft Teruggave Essent (grief 6 incidenteel appel) Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar zesde grief in incidenteel appel ter zake van de teruggave Essent ingetrokken zodat deze geen verdere bespreking behoeft Volvo V70 met kenteken [kentekennummer] (grief 1 principaal appel) Onder rov heeft de rechtbank ter zake de Volvo V70 het volgende opgenomen: Partijen zijn in onderling overleg tot overeenstemming gekomen. De man betaalt aan de vrouw een bedrag van 1.000,00 wat betreft de verrekening van de waarde van deze auto De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij aan de vrouw ter zake van de verrekening van de waarde van de Volvo V70 een bedrag van 1.000,- dient te voldoen. Daartoe voert de man het volgende aan. Op zich is juist dat partijen in onderling overleg ter zake de verrekening van de waarde van de auto zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw een bedrag van 1.000,- zal voldoen, maar de rechtbank is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de man dit bedrag (tezamen met andere bedragen, na verrekening en conform de gemaakte afspraken) reeds op of omstreeks 19 maart 2013 aan de vrouw had voldaan, zodat de rechtbank ten onrechte dit bedrag nogmaals heeft opgenomen in het door de man aan de vrouw te betalen bedrag van ,37. Het voorgaande brengt met zich mee dat het door de man aan de vrouw nog te betalen bedrag, zoals overwogen in rov en beslist in beslissing 3.2 dient te worden verminderd met 1.000, De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat de man ter zake de verrekening van de waarde van de Volvo een bedrag van 1.000,- aan haar behoort te voldoen Het hof overweegt als volgt. Ter zitting in hoger beroep heeft de man uitgelegd wat tijdens een tussen partijen in maart 2013 gehouden viergesprek is afgesproken. De man stelt dat partijen een regeling hadden getroffen ten aanzien van de aandelen Hapimag, de achterstallige alimentatie, de door de vrouw aan de man te betalen proceskosten in verband met een eerder gevoerd kortgeding en de Volvo V70 die voor een bedrag van 2.000,- in de verrekening zou worden betrokken. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

64 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 5 van De getroffen regeling heeft er toe geleid dat de man op 14 maart 2013 een bedrag van 805,58 aan de vrouw heeft betaald. Door de vrouw is niet weersproken dat hiervoor genoemde bestanddelen zijn betrokken in een regeling, zij het dat de vrouw daarnaar gevraagd heeft verklaard niet zeker te weten of de man daadwerkelijk voormeld bedrag van 805,58 aan haar heeft betaald. Nu partijen met betrekking tot de Volvo V70 in maart 2013 afzonderlijke afspraken hebben gemaakt, dient de Volvo V70 niet opnieuw in de afwikkeling te worden betrokken. Dit leidt tot de conclusie dat de grief van de man slaagt [Holding] Holding BV (grief 2 principaal appel, grief 2 incidenteel appel) Ter zake van de ondernemingen van de man heeft de rechtbank onder het kopje De ondernemingen van de man het volgende overwogen: Vast staat dat de man enig aandeelhouder is van de onderneming [Holding] Holding BV. Uit de door de man overgelegde jaarstukken blijkt dat [Holding] Holding BV deelnemingen heeft in vier ondernemingen, te weten: % in [Holding]& Partners Organisatie Advies BV; 66,66% in [Benelux] Benelux BV; 33,33% in [Europe] Europe BV; 20% in [Germany] Germany GMBH. Door de vrouw is nog een aantal andere ondernemingen genoemd waarin de man, dan wel [Holding] Holding BV, volgens haar deelnemingen heeft. De man ontkent dat sprake is van andere deelnemingen dan hiervoor genoemd De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde jaarstukken vanaf 2009 niet blijkt van andere deelnemingen dan hiervoor genoemd. De inhoud van de jaarstukken is door de vrouw niet betwist. Voorts is door de man naar het oordeel van de rechtbank ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat de naam [Benelux/Europe/Germany] is gekoppeld aan een aantal franchise-ondernemingen in Europa, waarbij de onderneming [Publishing] Publishing de franchisegever is. Tussen de verschillende ondernemingen is enkel sprake van een handelsrelatie wat betreft inkoop en verkoop van producten Op grond van het voorgaande komt de waarde van de onderneming [Holding] Holding BV voor verrekening in aanmerking. De afzonderlijke waardering van de deelnemingen in verwerkt in de jaarstukken van de holding. Door de man is ter bepaling van de waarde voorgesteld om uit te gaan van de boekhoudkundige intrinsieke waarde, waarmee de vrouw heeft ingestemd Door de man zijn de tussentijdse cijfers per peildatum, 28 juni 2012, van de onderneming [Holding] Holding BV overgelegd. Uit die cijfers blijkt dat per 28 juni 2012 sprake is van een wettelijke reserve van 9.938,00. De winst per 28 juni 2012 bedraagt ,04. Uit de overgelegde jaarstukken blijkt dat de winst normaliter wordt toegevoegd aan de reserves. Wel dient naar het oordeel van de rechtbank rekening te worden gehouden met de verschuldigde vennootschapsbelasting van 20% over de winst, zijnde 3.739,00. Aan de reserves wordt derhalve een bedrag van ,04 toegevoegd. Het totaal bedrag aan reserves per 28 juni 2012 komt daarmee op ,04. De boekhoudkundige intrinsieke waarde kan vervolgens worden bepaald door de bezittingen van de onderneming te verminderen met de schulden, na verwerking van de berekende vennootschapsbelasting. Het eigen vermogen bedraagt alsdan ,04, wat overeenkomt Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

65 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 6 van met het kapitaal en de aanwezige reserves. Aan de vrouw komt derhalve een bedrag van ,02 toe De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man aan de vrouw ter zake van de verrekening van de waarde van de aandelen van de man in [Holding] Holding BV aan de vrouw een bedrag van ,02 dient te voldoen. Daartoe voert de man het volgende aan. Tussen partijen is in confesso dat de waarde van de aandelen van de man in [Holding] Holding BV gesteld dient te worden op de boekhoudkundige intrinsieke waarde van de aandelen. Terecht overweegt de rechtbank in rov dat de boekhoudkundige intrinsieke waarde van de aandelen gelijk is aan de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden. Het ontgaat de man echter hoe de rechtbank hieraan uitvoering heeft gegeven en hoe de rechtbank de bedragen in rov heeft vastgesteld. Deze bedragen zijn in het licht van de door de man in eerste aanleg en in hoger beroep in het geding gebrachte balans en verlies & winstrekening per peildatum 28 juni 2012 onjuist nu daaruit onder meer blijkt dat de wettelijke reserve, de winst na belastingen, alsmede het eigen vermogen negatief zijn. Volgens de man dient dan ook te worden vastgesteld dat de vrouw aan de man ter zake van de verrekening van de waarde van de aandelen van de man in [Holding] Holding BV dient te voldoen een bedrag van 2.425,-. Het is onbegrijpelijk hoe de rechtbank heeft kunnen vaststellen dat aan de vrouw ter zake van de verrekening van de waarde van de aandelen van de man in [Holding] Holding BV een bedrag toekomt van , De vrouw heeft de grief van de man bestreden. Zij is primair van mening dat de man vermogensbestanddelen versluiert en relevante financiële informatie achterhoudt en het inzicht in de financiële situatie van zijn ondernemingen ([Holding] Holding BV en de door die holding middels aandelenbezit gehouden dochtermaatschappijen) belemmert, waarbij naar haar mening aan de orde is dat de waarde van de genoemde holding, in acht genomen de waarde van de dochterondernemingen aanzienlijk hoger is dan door de rechtbank bepaald. In haar incidenteel appel stelt de vrouw dan ook dat de rechtbank ten onrechte niet de waarde van [Holding] Holding BV, inclusief de waarde van de deelnemingen daarvan in vier dochtermaatschappijen, door een onafhankelijke deskundige heeft laten onderzoeken en vaststellen. De vrouw is van mening dat dit alsnog moet gebeuren waarbij de te benoemen deskundige aan de hand van de door de man ter beschikking te stellen volledige boekhouding over de laatste vijf jaren, de waarde van de aandelen van de holding, mede aan de hand van de waarde van de door de holding gehouden dochterondernemingen, dient te bepalen Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft overwogen dat partijen het eens zijn over de wijze van waardering van de onderneming van de man, [Holding] Holding BV, namelijk op basis van de boekhoudkundige intrinsieke waarde. Dit uitgangspunt is in hoger beroep niet door partijen bestreden, zodat ook het hof hiervan uit gaat. De boekhoudkundige intrinsieke waarde dient te worden bepaald door de op de peildatum, te weten 28 juni 2012, aanwezige bezittingen van de onderneming te verminderen met de schulden, na verwerking van de berekende vennootschapsbelasting. De man heeft een balans/winst- en verliesrekening overgelegd over de periode van 1 januari 2012 tot en met voornoemde peildatum van 28 juni Daaruit blijkt dat op 28 juni 2012 sprake is van een negatief eigen vermogen van 4.850,-. De vrouw betwist de juistheid van de balans. Het hof constateert dat de vrouw deze betwisting op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Het hof gaat daarom aan deze betwisting voorbij, te meer nu de man ook jaarstukken van voorgaande jaren heeft overgelegd en daaruit niet blijkt van substantiële afwijkingen ten opzichte van de balans/winst- en verliesrekening per 28 juni Dit maakt ook dat het hof onvoldoende aanleiding ziet om de door de man in het geding gebrachte balans/winst- en verliesrekening over 2012 te laten controleren door een deskundige, zoals de vrouw heeft verzocht. Nu per peildatum 28 juni 2012 het vermogen van de onderneming negatief is gebleken, kan van verrekening van enig positief saldo geen sprake zijn. De man heeft gesteld dat het negatieve vermogen van de onderneming in de verrekening zou moeten worden betrokken nu partijen dit onderling zouden hebben afgesproken. De vrouw heeft het bestaan van deze afspraak betwist. Bewijs van de stelling van de man ontbreekt, zodat het hof aan de stelling van de man voorbij gaat. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

66 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 7 van Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grief van de man gedeeltelijk slaagt en de grief van de vrouw in incidenteel appel faalt Belastinglatentie kapitaalverzekeringen (grief 3 incidenteel appel) Ter zake van de verrekening van meerdere aan de man toebehorende kapitaalverzekeringen heeft de rechtbank als volgt overwogen: Tussen partijen is niet in geschil dat rekening moet worden gehouden met een belastinglatentie. Zij verschillen van mening over de hoogte daarvan. De man stelt een latentie van 52%. De vrouw meent dat in redelijkheid rekening kan worden gehouden met een latentie van 20%. De rechtbank overweegt dat bij het bepalen van een belastinglatentie rekening moet worden gehouden met de belastingdruk op het moment dat de verzekering (fictief) te gelde wordt gemaakt, derhalve per 28 juni De door de man overgelegde berekening van zijn fiscalist is door de vrouw niet betwist. De rechtbank houdt rekening met een belastinglatentie van 52% De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat rekening gehouden dient te worden met een belastinglatentie van 52%. De vrouw is van mening dat moet worden uitgaan van een belastinglatentie van 20%, zijnde de gemiddelde belastingdruk die rust op het inkomen van de man De man heeft de grief van de vrouw bestreden. Naar de mening van de man heeft de rechtbank, gezien het gegeven dat zijn inkomen belast wordt met inkomstenbelasting van 52%, terecht rekening gehouden met een belastinglatentie van 52%. De man betwist dan ook dat zijn gemiddelde belastingdruk 20% zou bedragen Het hof overweegt als volgt. Ter bepaling van de waarde van de tussen partijen te verrekenen kapitaalverzekeringen heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen de afkoopwaarde van de betreffende polissen per de peildatum van 28 juni Het hof stelt vast dat partijen daartegen niet hebben gegriefd, zodat dit ook voor het hof het uitgangspunt is. Tussen partijen is verder niet in geschil dat rekening moet worden gehouden met een belastinglatentie. Zij verschillen echter van mening over de hoogte daarvan. Gelet op de bestaande jurisprudentie op dit punt (zie onder meer HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3462) dient in onderhavige situatie uitgegaan te worden van de actuele belastingdruk van de man en de vrouw. Dit betekent dat, gelet op zijn inkomen blijkend uit de door de man overgelegde balans/winst- en verliesrekening per 28 juni 2012, alsmede gelet op de waarde van de te verrekenen polissen, de belastingdruk moet worden vastgesteld op 52%. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat grief 3 van de vrouw in incidenteel appel faalt Belastinglatentie lijfrente ASR, polisnummer [polisnummer] (grief 4 incidenteel appel) In rov heeft de rechtbank ter zake van de lijfrente ASR, polisnummer [polisnummer] ten name van de vrouw het volgende opgenomen: Ter zitting is namens de vrouw akkoord gegaan met een waarde van ,76. Deze waarde komt voor verrekening in aanmerking. De man komt derhalve een bedrag van ,38 toe De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte geen belastinglatentie heeft aangenomen bij de lijfrente ASR onder polisnummer [polisnummer]. Uitgaande van een belastinglatentie van 52% komt de belastingdruk uit op ,12 zodat een bedrag van ,64 tussen partijen verrekend dient te worden en niet een bedrag van ,76 zoals door de rechtbank is aangenomen. In deze situatie komt de man hoogstens een bedrag van 8.732,82 toe De man heeft de grief van de vrouw bestreden. De vrouw heeft in eerste aanleg niet gesteld dat bij de verrekening van de waarde van de ASR-polis rekening gehouden moet worden met Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

67 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 8 van een belastinglatentie. Nu dat evenmin anderszins is gebleken, heeft de rechtbank terecht en op juiste gronden bij de bepaling van de te verrekenen waarde geen rekening gehouden met een belastinglatentie. Ook thans maakt de vrouw niet aannemelijk dat te zijner tijd inkomstenbelasting verschuldigd zal zijn over de door ASR onder de polis uit te keren bedragen. Indien mocht komen vast te staan dat wel rekening gehouden moet worden met een belastinglatentie, betwist de man het door de vrouw gestelde percentage van 52%. Het totale inkomen van de vrouw, zelfs indien dit vermeerderd zou worden met een fictieve uitkering onder de verzekering, zou in 2012 het inkomen behorende bij de 42% schijf niet overstijgen, zodat de in acht te nemen belastinglatentie alsdan niet meer dan 42% kan bedragen Het hof overweegt als volgt. De grief van de vrouw faalt. Uit de door de vrouw bij brief van haar raadsman d.d. 6 maart 2015 toegezonden stukken blijkt niet dat de premies van de onderhavige lijfrenteverzekering door haar als aftrekpost voor de inkomstenbelasting zijn opgevoerd en dat de uitkering te zijner tijd zal worden belast. Door de vrouw is dan ook niet aangetoond dat rekening gehouden moet worden met belastinglatentie bij de waardebepaling van de polis Pensioen (grief 3 principaal appel, grief 5 incidenteel appel) Ter zake het pensioen heeft de rechtbank onder het kopje Pensioen het volgende overwogen: Tussen partijen is niet langer in geschil dat de pensioenpolissen moeten worden verevend overeenkomstig de Wet Verevening Pensioenrechten na Scheiding. Uit de overgelegde stukken en het debat ter zitting blijkt dat de navolgende pensioenen voor verevening in aanmerking komen: - Nationale Nederlanden, nummer [pensioenpolisnummer 2]; - Stichting Ondernemingspensioenfonds KPN, nummer [pensioenpolisnummer 3]; - ABP Pensioen, nummer [pensioenpolisnummer 4]; - ABP Pensioen, nummer [pensioenpolisnummer 5]; - ABP Pensioen, nummer [pensioenpolisnummer 6]; - Avero DGA Pensioen, nummer [pensioenpolisnummer 1]; - Royal Nederland, nummer [pensioenpolisnummer 7] Door de vrouw is per brief van 11 november 2013 een opgave gedaan van haar pensioenen. Daaruit blijkt één pensioen bij ABP onder nummer [pensioenpolisnummer 8] Partijen twisten over de vraag wie zorg moet dragen voor het invullen van de benodigde formulieren om tot verevening te komen. De rechtbank is van oordeel dat de man voor de formaliteiten dient zorg te dragen om te komen tot verevening van zijn pensioenen en dat de vrouw moet zorg dragen voor de benodigde formaliteiten om te komen tot verevening van haar pensioen en zal dienovereenkomstig beslissen De man stelt dat de rechtbank ten onrechte in rov en in de beslissing onder 3.2 heeft overwogen dat de door de man opgebouwde pensioenrechten bij Avero DGA Pensioen onder nummer [pensioenpolisnummer 9] verrekend dienen te worden. Voorts heeft de rechtbank in rov en in de beslissing onder 3.3 ten onrechte overwogen dat de door de man opgebouwde pensioenrechten bij Avero DGA Pensioen onder nummer [pensioenpolisnummer 1] voor verevening in aanmerking komen en dat de man zorg dient te dragen voor de formaliteiten om te komen tot verevening van deze pensioenrechten. Daartoe voert de man het volgende aan. Partijen hebben in eerste aanleg deze pensioenrechten zowel als te verrekenen vermogen als te verevenen pensioenrechten opgevoerd. Bij de uitvoering van de bestreden beschikking is echter gebleken dat de door de rechtbank in rov met nummer [pensioenpolisnummer 9][eindcijfer 1] benoemde pensioenrechten onder dat nummer niet bestaan, maar dat deze pensioenrechten bekend zijn onder nummer [pensioenpolisnummer 1][eindcijfer 2] (welk nummer is genoemd door de rechtbank in rov ). Het gaat feitelijk om één te verevenen pensioen. Vanwege deze vergissing van partijen heeft de rechtbank bepaald dat hetzelfde pensioen én verrekend én verevend moet worden. De waarde van het enige bij Avero opgebouwde pensioen onder nummer [pensioenpolisnummer 1] is inmiddels verrekend en door de man aan de vrouw betaald op de Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

68 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 9 van wijze als bepaald in rov van de bestreden beschikking. De man meent dientengevolge dat er niet (nogmaals) verevend moet worden De vrouw heeft de grief van de man bestreden. De vrouw bestrijdt het standpunt van de man dat de onder rov genoemde levensverzekering Avero Achmea met polisnummer [pensioenpolisnummer 9] en het Avero DGA Pensioen onder nummer [pensioenpolisnummer 1] één en dezelfde financiële voorziening betreffen. In haar incidenteel appel stelt de vrouw dat de man in gebreke is gebleven om aan de beslissing van de rechtbank dat hij voor de formaliteiten dient zorg te dragen om te komen tot verevening van zijn pensioenen gehoor te geven. Om die reden verzoekt de vrouw het hof te bepalen dat de man deze veroordeling dient na te komen op straffe van een dwangsom van 250,- per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft om aan de veroordeling uitvoering te geven Het hof overweegt als volgt. Partijen verschillen van mening of de op naam van de man gestelde polis van Avéro Achmea met polisnummer [pensioenpolisnummer 9][eindcijfer 1] die in de verrekening is betrokken, dezelfde polis is als de polis die is betrokken in de verevening van de pensioenrechten, maar dan met polisnummer [pensioenpolisnummer 1][eindcijfer 2]. Weliswaar is er door de man in eerste aanleg een van Avéro Achmea overgelegd waarin melding wordt gemaakt van een polis met nummer [pensioenpolisnummer 9][eindcijfer 1] (zie bijlage 8 onder productie 2 bij het verweerschrift tegen (nadere) aanvullende verzoeken tevens verzoekschrift inhoudende aanvullende verzoeken, welke in hoger beroep als productie 11 is overgelegd). Uit de door de man in hoger beroep onder productie 19 overgelegde van Avéro Achmea van 17 april 2014 blijkt echter dat polis [pensioenpolisnummer 9][eindcijfer 1] een niet bestaand polisnummer is en dat de man alleen een actieve, premiebetalende pensioenverzekering heeft bij Avéro Achmea met polisnummer [pensioenpolisnummer 1] [eindcijfer 2]. Gelet hierop, alsook op het feit dat de polisnummers nagenoeg gelijk zijn, houdt het hof het ervoor dat aan de zijde van Avéro sprake is geweest van een vergissing en dat uitsluitend en alleen sprake is van de voor pensioenverevening in aanmerking komende pensioenverzekering met polisnummer [pensioenpolisnummer 1][eindcijfer 2]. In zoverre slaagt dus grief 3 van de man in principaal appel. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat de verevening van deze pensioenverzekering al is geregeld en met betrekking tot de andere voor verevening in aanmerking komende pensioenen heeft de vrouw aangegeven met de betreffende pensioenmaatschappijen in overleg te zijn. Derhalve heeft de vrouw geen belang meer bij bespreking van haar vijfde grief in incidenteel appel Verrekeningsvordering (grief 4 principaal appel) Onder het kopje Verrekening heeft de rechtbank het volgende overwogen: Op grond van hetgeen hiervoor onder 2.18 tot en met 2.35 is overwogen en geoordeeld dient de man aan de vrouw in totaal een bedrag van ,27 te voldoen. De vrouw dient in totaal een bedrag van ,90 aan de man te voldoen Nu op grond van het verrekenbeding over en weer opeisbare vorderingen ontstaan, worden beide vorderingen met elkaar verrekend tot aan hun gemeenschappelijke beloop, zodat de man aan de vrouw een bedrag van ,37 dient te voldoen De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man inzake de verrekening van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw een bedrag van ,37 dient te voldoen nu uit hetgeen de man in zijn grieven heeft aangevoerd volgt dat de man aan de vrouw dient te voldoen een totaalbedrag van , De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de door de man voorgestane grieven niet tot een wijziging van de berekening van de verrekening van de rechtbank kunnen leiden Syllabus Het PensioenKaravaan hof overweegt als Najaar volgt van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

69 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 10 van Het hiervoor onder rov , en overwogene brengt mee dat de door de rechtbank becijferde verrekenvordering van de vrouw op de man dient te worden gecorrigeerd. Derhalve dient de man aan de vrouw niet een bedrag van in totaal ,27 te voldoen, maar een bedrag van ,96. Gelet op de verrekenvordering van de man op de vrouw, die de rechtbank heeft becijferd op een bedrag van ,90 en waarvan de hoogte in hoger beroep ongewijzigd is gebleven, dient de man aan de vrouw een bedrag van ,06 te voldoen Wettelijke rente (grief 7 incidenteel appel) De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man met ingang van 21 januari 2014, zijnde de dag waarop de bestreden beschikking is gewezen, over het per saldo door hem aan haar te betalen bedrag de wettelijke rente verschuldigd is. Derhalve verzoekt de vrouw aldus te bepalen De man heeft de stelling van de vrouw betwist en is van mening dat er geen termen aanwezig zijn om aan de wens van de vrouw invulling te geven Het hof overweegt als volgt. Gelet op het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2011, LJN BU6591, dat naar het oordeel van het hof in onderhavige zaak toepassing vindt omdat de betalingsverplichting van de man toe te rekenen valt aan te verrekenen vermogen, zal het hof het verzoek van de vrouw toewijzen in die zin, dat het door de man aan de vrouw te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente sedert 21 januari 2014, zijnde de door de vrouw verzochte ingangsdatum, welke later is gelegen dan het tijdstip waarop de vordering van de vrouw feitelijk is ontstaan Het hof zal de veroordeling van de man uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Bij haar achtste grief heeft de vrouw verder geen belang. 4 De beslissing Het hof: op het principaal en incidenteel appel: vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 januari 2014, doch uitsluitend en alleen voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de man inzake de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden van partijen aan de vrouw een bedrag van ,37 dient te voldoen en voorts voor zover het betreft de beslissingen met betrekking tot: Avero Achmea, polisnummer [pensioenpolisnummer 9] (rov. 2.20), een auto Volvo V70, kenteken [kentekennummer] (rov. 2.32) en de ondernemingen van de man (rov. 2.33), en in zoverre opnieuw rechtdoende: bepaalt dat de man inzake de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden van partijen aan de vrouw een bedrag van ,06 dient te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente sedert 21 januari 2014 tot de dag der voldoening; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

70 Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 11 van bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. N.J.M. van Etten, G.J. Vossestein en H.J. Witkamp en is in het openbaar uitgesproken op 23 april Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

71 Voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2016) Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om enige wijzigingen in de wetgeving op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te brengen; Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I. ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd: A Aan artikel 7, zesde lid, onderdeel b, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van subonderdeel 4 door ; of een subonderdeel toegevoegd, luidende: 5. de verzekerde aantoont dat het kind een bij ministeriële regeling te bepalen school bezoekt waarbij de afstand tussen het woonadres van de verzekerde of het woonadres van de ander tot wiens huishouden het kind laatstelijk behoorde en de dichtstbijzijnde school waar het onderwijs wordt aangeboden meer bedraagt dan een bij ministeriële regeling te bepalen aantal kilometers, met dien verstande dat de afstandseis niet geldt als het kind verplicht is gedurende het schooljaar meer dan drie nachten per kalenderweek op een aan de school gelieerde locatie te overnachten. B In artikel 14, derde lid, vervalt de laatste zin. C In artikel 17h, vierde lid, wordt, eerste vervangen door:, eerste lid. D In artikel 25 vervallen het derde en vierde lid. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

72 ARTIKEL II. ALGEMENE NABESTAANDENWET De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het derde lid wordt eerste of tweede vervangen door: eerste, tweede of vijfde. 2. Het zevende lid, onderdeel d, komt te luiden: d. de persoon: 1. die onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 kan bestaan en bij aanvang van dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering; 2. die onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en bij aanvang van dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die tegemoetkoming; 3. die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt; 4. die een vergelijkbaar soort onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld onder 1 tot en met 3 volgt buiten Nederland, waarbij voor onder 1 en 2 geldt dat hij bij aanvang van dat onderwijs jonger dan 30 jaar is of in de maand van aanvang de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt. B In artikel 29a, zesde lid, vervalt, de halfwees ten behoeve van wie de tegemoetkoming wordt ontvangen en wordt, de halfwees of vervangen door: of. C In de artikelen 39, tweede en vijfde lid, en 68, tweede lid, vervalt, halfwezenuitkering. D In artikel 67, negende lid, wordt blijven de artikelen 17, tweede lid, en 25, tweede lid vervangen door: blijft artikel 17, derde lid. ARTIKEL III. ALGEMENE OUDERDOMSWET De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1, eerste lid, worden de onderdelen vanaf het als tweede onderdeel g geletterde onderdeel g tot en met j verletterd tot onderdelen h tot en met k. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 2

73 B In artikel 17c, zesde lid, vervalt, halfwezenuitkering,. C In artikel 64b, tweede lid, wordt Artikel 8, tweede en derde lid vervangen door: Artikel 8, tweede tot en met vierde lid. D In artikel 64e wordt Wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met wijziging van de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering over een achterliggende periode (Stb. PM) telkens vervangen door: Wet van 26 november 2014 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met wijziging van de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering over een achterliggende periode en wijziging van de Participatiewet in verband met wijziging van de berekening en de periodieke aanpassing van de bijstandsnormen voor pensioengerechtigden (Stb. 2014, 502). ARTIKEL IV. ARBEIDSOMSTANDIGHEDENWET De Arbeidsomstandighedenwet wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 14, vijfde lid, en artikel 29a, derde lid, vervalt of, bij het ontbreken daarvan, het sociaalfiscaalnummer. B In artikel 24, zesde lid, vervalt of, bij het ontbreken daarvan, het sociaalfiscaalnummer,. ARTIKEL V. ARBEIDSTIJDENWET De Arbeidstijdenwet wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 7:2, tweede lid, wordt na 8:3a, eerste lid, ingevoegd: 8:8, eerste lid,. B In artikel 8:7, derde lid, vervalt of, bij het ontbreken daarvan, het sociaalfiscaalnummer. ARTIKEL VI. BOEK 7 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd: Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 3

74 A In artikel 668, derde lid, wordt na de tweede zin een zin ingevoegd, luidende: De vergoeding is verschuldigd vanaf een maand na de dag waarop de verplichting op grond van lid 1 is ontstaan. B Artikel 669, vierde lid, komt te luiden: 4. Tenzij schriftelijk anders is overeengekomen, kan de werkgever de arbeidsovereenkomst, die is aangegaan voor het bereiken van een tussen partijen overeengekomen leeftijd waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, of, indien geen andere leeftijd is overeengekomen, de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd, eveneens opzeggen in verband met of na het bereiken van de tussen partijen overeengekomen leeftijd waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, of, indien geen andere leeftijd is overeengekomen, de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd. C In artikel 669, vierde lid, wordt aangegaan vervangen door: ingegaan. D Artikel 671a wordt als volgt gewijzigd: 1. In het vijfde lid vervalt aan het slot van onderdeel b en. 2. Aan het vijfde lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ; en een onderdeel toegevoegd, luidende: d. de arbeidsrelatie met personen die op basis van een arbeidsovereenkomst op de arbeidsplaatsen die vervallen werkzaam zijn en de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd hebben bereikt, heeft beëindigd. 3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 11. De toestemming, bedoeld in lid 1 of lid 2, wordt niet verleend als een opzegverbod als bedoeld in artikel 670, leden 1 tot en met 4 en 10, of een met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbaar opzegverbod in een ander wettelijk voorschrift geldt, tenzij redelijkerwijs mag worden verwacht dat het opzegverbod niet meer geldt binnen vier weken na de dagtekening van de beslissing op het verzoek. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de toestemming, bedoeld in artikel 671, lid 1, onderdeel h. E Aan artikel 671b, vierde lid, wordt toegevoegd:, tenzij het overleggen van deze verklaring in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd. F Artikel 673, zevende lid, onderdeel b, komt te luiden: b. geschiedt in verband met of na het bereiken van een bij of krachtens wet vastgestelde of tussen partijen overeengekomen leeftijd waarop de Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 4

75 arbeidsovereenkomst eindigt, of, indien geen andere leeftijd geldt, de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd; of. G Artikel 673a, tweede lid, komt te luiden: 2. Lid 1 is niet van toepassing op de werkgever die minder dan 25 werknemers in dienst had in de tweede helft van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar: a. waarin voor de werknemer, bedoeld in lid 1, een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 671a, of een verzoek om ontbinding als bedoeld in artikel 671b is ingediend; of b. indien voor de beëindiging van een arbeidsovereenkomst een verzoek als bedoeld in onderdeel a, niet is vereist, waarin de arbeidsovereenkomst is opgezegd of van rechtswege eindigt en niet wordt voortgezet. H Artikel 673d, eerste lid, komt te luiden: 1. In afwijking van artikel 673, lid 2, kunnen onder bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te bepalen voorwaarden voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst maanden die gelegen zijn voor 1 mei 2013 buiten beschouwing worden gelaten, indien de arbeidsovereenkomst is geëindigd of niet is voortgezet wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 669, lid 3, onderdeel a, die het gevolg zijn van een slechte financiële situatie van de werkgever, die minder dan 25 werknemers in dienst had in de tweede helft van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar: a. waarin het verzoek om toestemming, bedoeld in artikel 671a, of het verzoek om ontbinding, bedoeld in artikel 671b, wordt ingediend; of b. indien voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een verzoek als bedoeld in onderdeel a, niet is vereist, waarin de arbeidsovereenkomst is opgezegd of van rechtswege eindigt en niet wordt voortgezet. I In artikel 677, zevende lid, wordt na bedoeld in lid 1 ingevoegd: of in lid 4, laatste zin. J In artikel 682, eerste lid, onderdelen a en b, wordt na artikel 669, ingevoegd: lid 1 of. K In artikel 682a, aanhef, wordt onderdelen c en d vervangen door: onderdelen d en e. L Artikel 686a, vierde lid, onderdeel a, komt te luiden: a. twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek op grond van de artikelen 672, lid 9, 677, 681, lid 1, onderdelen a, b en c, en 682, leden 1, 2 en 3, betreft;. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 5

76 ARTIKEL VII. KADERWET SZW-SUBSIDIES De Kaderwet SZW-subsidies wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3, tweede lid, vervalt onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot het tweede, derde en vierde lid. B In artikel 9 wordt artikel 3, derde lid vervangen door: artikel 3, tweede lid. ARTIKEL VIII. PARTICIPATIEWET De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 6, eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd: 1. een uitkering of arbeidsondersteuning wordt vervangen door: arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of een uitkering. 2. dan wel op grond van een regeling wordt vervangen door: dan wel een uitkering op grond van een regeling. B In artikel 7, eerste lid, vervalt onderdeel d, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt. C In artikel 9a, elfde lid, wordt een opleiding, als bedoeld in artikel , tweede lid, onder a, vervangen door: een opleiding in de beroepsopleidende leerweg als bedoeld in artikel 7.2.2, tweede lid,. D In artikel 13, tweede lid, onderdeel c, onder 1, wordt Wet op de studiefinanciering 2000 vervangen door: Wet studiefinanciering E Na artikel 19 wordt in hoofdstuk 3, paragraaf 2, een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 19a Kostendelende medebewoner 1. In deze paragraaf wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet: a. de echtgenoot van belanghebbende is; Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 6

77 b. op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende, in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft; c. op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger; of 1. onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 kan bestaan en bij aanvang van dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering; 2. onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en bij aanvang van dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die tegemoetkoming; 3. een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt; 4. een vergelijkbaar soort onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld onder 1 tot en met 3 volgt buiten Nederland, waarbij voor onder 1 en 2 geldt dat hij bij aanvang van dat onderwijs jonger dan 30 jaar is of in de maand van aanvang de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt. 2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen b en c, legt de belanghebbende op verzoek van het college de schriftelijke overeenkomst over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling. F Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid, onderdeel c, vervalt die niet met een of meer andere meerderjarige personen dan de echtgenoot in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, en en wordt na 21 jaar of ouder ingevoegd:, zonder kostendelende medebewoners. 2. Het derde lid vervalt. G Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel a wordt die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft vervangen door: zonder kostendelende medebewoners. 2. In onderdeel b vervalt die niet met een andere meerderjarige persoon dan de echtgenoot in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, en en wordt na pensioengerechtigde leeftijd ingevoegd:, zonder kostendelende medebewoners. H Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel a wordt die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft vervangen door: zonder kostendelende medebewoners. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 7

78 2. In onderdeel b vervalt die niet met een andere meerderjarige persoon dan de echtgenoot in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, en en wordt na hebben bereikt ingevoegd:, zonder kostendelende medebewoners. 3. In onderdeel c vervalt die niet met een andere meerderjarige persoon dan de echtgenoot in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, en en wordt na nog niet heeft bereikt ingevoegd:, zonder kostendelende medebewoners. I Artikel 22a komt te luiden: Artikel 22a Kostendelersnorm 1. Indien de belanghebbende van 21 jaar of ouder een of meer kostendelende medebewoners heeft, is de norm per kalendermaand voor de belanghebbende: Hierbij staat: A voor het aantal kostendelende medebewoners plus de belanghebbende en zijn echtgenoot van 21 jaar of ouder indien hij gehuwd is; en B voor de norm, bedoeld in artikel: a. 21, onderdeel b, indien de belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is; b. 22, onderdeel c, indien de belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is en zijn echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt; c. 22, onderdeel b, indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. 2. De norm voor gehuwden, op wie het eerste lid van toepassing is, is gelijk aan de som van de normen, bedoeld in dat lid, die voor ieder van de rechthebbende echtgenoten afzonderlijk van toepassing is. 3. Voor rechthebbende gehuwden, waarvan een echtgenoot 18, 19 of 20 jaar is en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder is, met een of meer kostendelende medebewoners, is de norm per kalendermaand: a. indien ze een of meer ten laste komende kinderen hebben: 512,65 plus de op basis van dit artikel van toepassing zijnde norm voor de echtgenoot van 21 jaar of ouder, b. indien ze geen ten laste komende kinderen hebben: 237,61 plus de op basis van dit artikel van toepassing zijnde norm voor de echtgenoot van 21 jaar of ouder. J Na artikel 22a wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 22b Afwijking normen In afwijking van deze paragraaf is voor belanghebbenden de norm per kalendermaand, indien het betreft: a. gehuwden met een of meer ten laste komende kinderen die naast de echtgenoot nog met een of meer andere meerderjarige personen die op grond van artikel 22a tot het eerste lid van dat artikel worden gerekend in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, en waarvan een echtgenoot 18, 19 of 20 jaar is en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder: Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 8

79 1. van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015: 511,68 plus de op basis van artikel 22a van toepassing zijnde norm voor de echtgenoot van 21 jaar of ouder, 2. van 1 juli 2015 tot 1 januari 2016: 512,65 plus de op basis van artikel 22a van toepassing zijnde norm voor de echtgenoot van 21 jaar of ouder; b. een alleenstaande die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, maar waarbij geen van die meerderjarige personen op grond van artikel 22a tot het eerste lid van dat artikel worden gerekend: 1. van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015: 1.077,63, 2. van 1 juli 2015 tot 1 januari 2016: 1.079, Dit artikel vervalt met ingang van 1 juli K Artikel 24 komt te luiden: Artikel 24 Afwijking norm gehuwden Voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft is voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien: a. de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft; dan wel b. de rechthebbende echtgenoot jonger dan 21 jaar is. L Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid vervalt onderdeel w, onder verlettering van de onderdelen x tot en met z tot onderdelen w tot en met y. 2. In het vijfde lid wordt onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vierde en vijfde lid vervangen door: onder vernummering van het zesde, zevende en achtste lid tot vierde, vijfde en zesde lid. M In artikel 33, vierde lid, vervalt, eerste tot en met derde lid. N Het opschrift van paragraaf 4.1 komt te luiden: 4.1 Aanvullende inkomensondersteuning O Artikel 36a vervalt. P Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt na 21 ingevoegd:, 22a, derde lid,. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 9

80 2. In het vierde lid wordt vierde lid vervangen door: zesde lid. Q Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres in de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente. 2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot tweede tot en met vijfde lid. 3. In het vierde lid (nieuw) wordt derde lid vervangen door: tweede lid. 4. In het vijfde lid (nieuwe) wordt vijfde lid vervangen door: vierde lid. R In artikel 46, tweede lid, wordt en de koopkrachttegemoetkoming, bedoeld in artikel 36a, zijn vervangen door: is. S Artikel 47a, tweede lid, vervalt, onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid. T Artikel 47b wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid vervalt. 2. De aanduiding 1. voor het eerste lid vervalt. U In artikel 47c, negende lid, wordt de zinsnede nadat het zesde lid toepassing heeft gevonden vervangen door: nadat het achtste lid toepassing heeft gevonden. V Artikel 53a wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid wordt aantal meerderjarige personen vervangen door: aantal kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a. 2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd: a. In de aanhef wordt aantal meerderjarige personen vervangen door: aantal kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a. b. In onderdeel a wordt de in artikel 22a, tweede lid, bedoelde rekennorm vervangen door: de in artikel 22a, eerste lid, bedoelde norm. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 10

81 W Aan artikel 60c wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering. X Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het opschrift wordt Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet vervangen door: Toetsingscommissie vangnet Participatiewet. 2. In het eerste en tweede lid wordt toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet vervangen door: toetsingscommissie vangnet Participatiewet. Y Artikel 74 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 74 Vangnetuitkering 2. In het eerste lid wordt het toekennen van algemene bijstand, uitkeringen of inkomensvoorzieningen als bedoeld in artikel 69, eerste lid vervangen door het toekennen van algemene bijstand, loonkostensubsidies of uitkeringen als bedoeld in artikel 69, eerste lid en wordt een incidentele of meerjarige aanvullende uitkering vervangen door: een vangnetuitkering. 3. In het tweede lid wordt aanvullende uitkeringen vervangen door: vangnetuitkeringen. 4. In het derde lid wordt toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet vervangen door: toetsingscommissie vangnet Participatiewet. 5. In het vierde lid wordt een meerjarige aanvullende uitkering vervangen door: een vangnetuitkering. 6. Het vijfde lid komt te luiden: 5. Onze Minister kan een vangnetuitkering verminderen, intrekken of weigeren indien: a. hij het college een aanwijzing heeft gegeven als bedoeld in artikel 76, eerste lid; of b. het college in strijd handelt met een wettelijk voorschrift dat betrekking heeft op de vangnetuitkering of met een voorwaarde die aan het besluit tot verlening van een vangnetuitkering is verbonden. 7. Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel a wordt aanvullende uitkering vervangen door: vangnetuitkering. b. In onderdeel d wordt toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet vervangen door: toetsingscommissie vangnet Participatiewet. 8. In het zevende lid vervalt en de termijn waarbinnen op dat verzoek wordt beslist. Z In artikel 75, onderdeel c, wordt de incidentele aanvullende uitkering en de meerjarige aanvullende uitkering vervangen door: de vangnetuitkering. Aa Aan hoofdstuk 7A wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende: Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 11

82 Artikel 78# 1. Op de persoon die op de dag voor inwerkingtreding van artikel IX, onderdeel B, van de Verzamelwet SZW 2016, recht heeft op algemene bijstand: a. blijven de artikelen 20 tot en met 22a, 24, 33, vierde lid, en 53a, tweede en derde lid, zoals die luidden op die dag van toepassing; en b. is artikel 19a niet van toepassing; gedurende zes maanden na de datum van inwerkingtreding voor zover toepassing van dit artikel tot een hoger bedrag aan algemene bijstand leidt. 2. Indien het netto minimumloon wijzigt met ingang van 1 januari 2016, worden bij de toepassing van het eerste lid, de normen, genoemd in de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde artikelen 20 tot en met 22a, toegepast, zoals ze zouden luiden na herziening met het percentage van deze wijziging. ARTIKEL IX. TOESLAGENWET De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 5, vierde lid, komt te luiden: 4. Indien de uitkering op grond van de Werkloosheidswet is verminderd omdat de betrokkene in een kalenderweek minder beschikbaar voor arbeid is dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek, en er een inkomen als bedoeld in artikel 1b, vijfde lid, van de Werkloosheidswet, is berekend, wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen de uitkering op grond van de Werkloosheidswet in aanmerking genomen alsof die vermindering niet heeft plaatsgevonden. B Na artikel 44d wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 44e 1. Artikel 5, vierde lid, zoals dit luidde op 30 juni 2015, blijft van toepassing op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 1 juli Het eerste lid is niet van toepassing op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, die op grond van artikel 130z, tweede lid, of artikel 130aa, eerste lid, van de Werkloosheidswet is omgezet. ARTIKEL X. WERKLOOSHEIDSWET De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1b wordt als volgt gewijzigd: 1. In het vijfde lid wordt na C voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag ingevoegd:, dan wel voor de uitkering, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, zonder de maximering, bedoeld in artikel 64, vierde en zevende lid, gedeeld door 21,75 als de uitkering betrekking heeft Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 12

83 op een periode die aanvangt op de eerste dag en eindigt op de laatste dag van een kalendermaand, dan wel gedeeld door het aantal dagen, bedoeld in artikel 64, zevende lid. 2. In het zesde lid vervalt en hoofdstuk IV. B In artikel 20, eerste lid, onderdeel c, wordt na de werknemer ingevoegd: niet meer werkloos is omdat hij. C Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd: 1. Onder vernummering van het tweede tot en met zevende lid tot het derde tot en met achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende: 2. Een uitkering die onverschuldigd aan de werkgever is betaald, wordt door het UWV van de werkgever teruggevorderd, indien de werknemer recht heeft op loon over de uren waarop de onverschuldigd betaalde uitkering betrekking had. 2. In het vierde en vijfde lid (nieuw) wordt tweede lid vervangen door: derde lid. D In artikel 36a, eerste lid, wordt eerste lid vervangen door: eerste en tweede lid. E Artikel 42b, eerste lid, komt te luiden: 1. Indien het recht op uitkering is geëindigd en vervolgens een nieuw recht op uitkering is ontstaan, zonder dat aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdeel a of b, wordt voldaan, dan wordt de duur van dat nieuwe recht verlengd met: a. de resterende duur van het beëindigde recht, indien de werknemer over ten minste drie maanden een uitkering heeft ontvangen op grond van dat beëindigde recht; b. de duur van het beëindigde recht waarop drie maanden in mindering worden gebracht, indien de werknemer over minder dan drie maanden een uitkering heeft ontvangen op grond van dat beëindigde recht. F In artikel 42d, eerste lid, wordt de zinsnede zou hebben bestaan op grond van artikel 42, tweede lid vervangen door: zou hebben bestaan op grond van artikel 42, zesde lid. G Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, aanhef, wordt Het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk omvat: vervangen door: Het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk wordt per kalendermaand berekend en omvat:. 2. In het vierde lid wordt na bedraagt de uitkering per kalendermaand ingevoegd:, zonder verrekening van inkomen als bedoeld in artikel 65,. 3. Het zevende en achtste lid komen te luiden: Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 13

84 7. Indien het loon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, betrekking heeft op een periode die niet aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand of niet op de laatste dag van een kalendermaand eindigt, bedraagt de uitkering in die kalendermaand, zonder verrekening van inkomen als bedoeld in artikel 65, ten hoogste 100/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, vermenigvuldigd met 21,75 maal het verschil tussen enerzijds het totale aantal dagen in die kalendermaand en anderzijds het aantal dagen in die kalendermaand voordat voornoemde periode is aangevangen of nadat voornoemde periode is geëindigd, gedeeld door het totaal aantal dagen in die kalendermaand. Bij het bepalen van het aantal dagen in een kalendermaand worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten. 8. Indien de vakantiebijslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, betrekking heeft op een periode die niet aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand of niet op de laatste dag van een kalendermaand eindigt, bedraagt de uitkering in die kalendermaand, zonder verrekening van inkomen als bedoeld in artikel 65, ten hoogste 100/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, vermenigvuldigd met 21,75 maal het verschil tussen enerzijds het totale aantal dagen in die kalendermaand en anderzijds het aantal dagen in die kalendermaand voordat voornoemde periode is aangevangen of nadat voornoemde periode is geëindigd, gedeeld door het totaal aantal dagen in die kalendermaand. Bij het bepalen van het aantal dagen in een kalendermaand worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten. 4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 10. Indien de werkgever over de periode als bedoeld in het eerste lid, loon, vakantiegeld of vakantiebijslag aan de werknemer heeft betaald dan wel een bedrag in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan een derde heeft betaald, wordt dat inkomensbestanddeel toegerekend aan een periode voorafgaand aan voornoemde periode, indien de werknemer of die derde over die voorafgaande periode een vordering tot betaling van dat inkomensbestanddeel heeft op de werkgever. H Artikel 65 komt te luiden: Artikel Indien de verplichting tot betaling van het loon, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, door het UWV is overgenomen en de werknemer geniet inkomen in een kalendermaand, wordt de op grond van artikel 64, eerste lid, onderdeel b, vierde of zevende lid, vastgestelde uitkering vermenigvuldigd met de uitkomst van (A-B)/A. Hierbij staat: A voor de uitkering per kalendermaand indien die niet zou zijn gemaximeerd op grond van artikel 64, vierde of zevende lid; en B voor het inkomen in een kalendermaand. 2. Indien de berekening, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een negatief bedrag, wordt de uitkering op nihil gesteld. I In artikel 68, eerste lid, wordt na 19, eerste lid, onderdelen e tot en met m, derde lid, vijfde lid en zevende tot en met tiende lid, ingevoegd: 20, eerste lid, onderdeel c,. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 14

85 J Artikel 130cc, eerste lid, komt te luiden: 1. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor de inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid, blijven van toepassing op een recht op uitkering op grond van hoofdstuk IV indien de dag vanaf welke een werkgever verkeert in een toestand als bedoeld in artikel 61 is gelegen voor de dag van inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdelen V, X en Y, van de Wet werk en zekerheid. K Aan hoofdstuk XB wordt een artikel toegevoegd, luidende: Artikel 130ee Artikel 42b, eerste lid, vindt geen toepassing voor zover het eerdere recht was geëindigd op grond van artikel 20, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, zoals dat luidde op de dag voor de datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid in werking is getreden en op grond van artikel 21, zoals dat luidde op de dag voor die inwerkingtreding, geen herleving zou plaatsvinden wegens het overschrijden van de in laatstgenoemd artikel bedoelde termijnen. L Aan artikel 130r wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. Voor zover de uitkering, bedoeld in artikel 61a, betrekking heeft op de periode voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van de onderdelen V, X en Y van artikel XXVI van Wet werk en zekerheid, heeft de maximering, bedoeld in artikel 61a, eerste lid, geen plaats. ARTIKEL XI. WET ALGEMENE WEDUWEN- EN WEZENVERZEKERING BES In artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES wordt artikel 349 vervangen door: artikel 394. ARTIKEL XII. WET ALLOCATIE ARBEIDSKRACHTEN DOOR INTERMEDIAIRS De Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 14a, derde lid, vervalt of, bij het ontbreken daarvan, het sociaalfiscaalnummer. B Artikel 14b wordt als volgt gewijzigd: 1. Onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot het vierde tot en met achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende: 3. De Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek kosteloos aan een Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 15

86 erkende certificerende instelling gegevens aangaande een verklaring toepasselijke wetgeving als bedoeld in artikel 34, derde lid, onderdeel c, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen waarvan is gebleken dat deze verklaring onterecht dan wel onjuist is afgegeven ten behoeve van een bij een onderneming of rechtspersoon werkzame persoon. 2. In het vierde en vijfde lid (nieuw) wordt het eerste en tweede lid vervangen door: het eerste tot en met derde lid. 3. In het zevende lid (nieuw) wordt het eerste of tweede lid vervangen door: het eerste, tweede, of derde lid. 4. In het achtste lid (nieuw) wordt het zesde lid vervangen door: het zevende lid. ARTIKEL XIII. WET ARBEID EN ZORG De Wet arbeid en zorg wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3:1a wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt tijdens het bevallingsverlof vervangen door: op de dag van de bevalling dan wel tijdens het bevallingsverlof. 2. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Artikel 3:1, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op het opnemen van het resterende bevallingsverlof, met dien verstande dat in plaats van vrouwelijke werknemer telkens wordt gelezen: partner. 3. Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot zevende en achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende: 6. Indien het verzoek, bedoeld in het vijfde lid, niet tijdig wordt gedaan, wordt de vergoeding van het op grond van het eerste of vierde lid voldane loon uitsluitend toegekend voor zover het tijdvak waarover dit loon in rekening wordt gebracht, valt in het jaar voorafgaand aan de datum van het verzoek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de werkgever afwijken van de eerste zin. B Artikel 3:8 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid, eerste zin, wordt na vermoedelijke datum van bevalling, ingevoegd: of tien weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft,. 2. In het tweede lid, tweede zin, wordt na vermoedelijke datum van bevalling ingevoegd: of uiterlijk acht weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft. C Artikel 3:18 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid wordt gedurende tenminste zestien weken vervangen door: gedurende ten minste zestien weken. 2. In het derde lid, eerste zin, wordt na vermoedelijke datum van bevalling, ingevoegd: of tien weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft,. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 16

87 3. In het derde lid, tweede zin, wordt na vermoedelijke datum van bevalling ingevoegd: of uiterlijk acht weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft. D Artikel 3:26 vervalt. E Artikel 6:6, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. In de eerste zin wordt zwaarwegende vervangen door: zwaarwegend. 2. In de derde zin wordt derde zin vervangen door: tweede zin. ARTIKEL XIV. WET ARBEID VREEMDELINGEN De Wet arbeid vreemdelingen wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer. 2. In het tweede lid vervalt of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer,. B In artikel 17d wordt artikel 17b, eerste lid, vervangen door: de artikelen 17b, eerste lid, en 19g, eerste lid,. ARTIKEL XV. WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING ZELFSTANDIGEN De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het zevende lid wordt vernummerd tot het zesde lid. 2. In het zesde lid (nieuw) wordt zesde lid vervangen door: vijfde lid. B In artikel 58, zevende lid, wordt na bepaald wat onder inkomen ingevoegd: en loon. C Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd: 1. Onder vernummering van het tweede tot en met zevende lid tot het derde tot en met achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende: 2. De uitkering die onverschuldigd aan de werkgever is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de werkgever teruggevorderd, indien de werkgever de uitkering op grond van artikel 629, vijfde lid, van Boek 7 van het Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 17

88 Burgerlijk Wetboek in mindering heeft kunnen brengen op het loon. 2. In het vierde en vijfde lid (nieuw) wordt tweede lid vervangen door: derde lid. D In artikel 64, eerste lid, wordt eerste lid vervangen door: eerste en tweede lid. ARTIKEL XVI. WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVOORZIENING JONGGEHANDICAPTEN De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1a:12, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel i wordt na 3:47 ingevoegd:, 3:47a. 2. Onder verlettering van de onderdelen j en k tot k en l wordt een onderdeel ingevoegd, luidende: j. ter zake van herziening of intrekking: artikel 3:18;. B In artikel 3:19, achtste lid, wordt vierde lid vervangen door: vijfde lid. C In artikel 3:48, achtste lid, wordt na bepaald wat onder inkomen ingevoegd: en loon. D Artikel 3:56 wordt als volgt gewijzigd: 1. Onder vernummering van het tweede tot en met zevende lid tot het derde tot en met achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende: 2. De uitkering die onverschuldigd aan de werkgever is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de werkgever teruggevorderd, indien de werkgever de uitkering op grond van artikel 629, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in mindering heeft kunnen brengen op het loon. 2. In het vierde en vijfde lid (nieuw) wordt tweede lid vervangen door: derde lid. E In artikel 3:57, eerste lid, wordt eerste lid vervangen door: eerste en tweede lid. F Aan hoofdstuk 3, afdeling 5, wordt een artikel toegevoegd, luidende: Artikel 3:73a De artikelen 3:63, 3:66, 3:69 en 3:73 zijn niet van toepassing op de jonggehandicapte die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 3:8a, eerste lid. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 18

89 G In artikel 6:6 wordt na op grond van ingevoegd: artikel 2:22 en. ARTIKEL XVII. WET FINANCIERING SOCIALE VERZEKERINGEN De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 4, onderdeel c, wordt bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet langdurige zorg vervangen door: bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet langdurige zorg. B Artikel 38b wordt als volgt gewijzigd: 1. Voor de tekst wordt de aanduiding 1. geplaatst. 2. In het eerste lid (nieuw) wordt verstaan onder: 1. een arbeidsbeperkte vervangen door: verstaan onder een arbeidsbeperkte. 3. In het tweede lid wordt deze afdeling vervangen door: deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen. 4. In het vierde lid wordt vóór verloonde uren ingevoegd: In deze paragraaf en in artikel 122n en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder. 5. In het vijfde lid wordt vóór de beschikking ingevoegd: In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder. C In artikel 38f, tweede lid, wordt in de variabelen A, B en C arbeidsbeperkten vervangen door: arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38b, eerste lid. D Aan artikel 40, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, kan een model worden gegeven dat wordt gehanteerd voor de garantie, bedoeld in de eerste zin. E In artikel 43 wordt artikel 40, aanhef en eerste lid, onderdeel b vervangen door: artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel b. F In de artikelen 48a, eerste lid, onderdeel a, en 51, derde lid, wordt Wet werk en bijstand vervangen door: Participatiewet. G Artikel 49, derde lid, wordt als volgt gewijzigd: Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 19

90 1. In de aanhef wordt artikel 3.1 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen vervangen door: artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. 2. In onderdeel 2 wordt dertien weken vervangen door: elf weken. H In artikel 113a wordt derde lid vervangen door: tweede lid. ARTIKEL XVIII. WET FLEXIBEL WERKEN Artikel 2 van de Wet flexibel werken, wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt drie maanden vervangen door: zes maanden. 2. Het twaalfde lid komt te luiden: 12. Indien de werkgever niet een maand voor het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing op het verzoek heeft beslist, wordt de arbeidsduur, de arbeidsplaats of de werktijd aangepast overeenkomstig het verzoek van de werknemer. Indien sprake is van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in het derde lid, beslist de werkgever in afwijking van het bepaalde in de eerste zin binnen vijf werkdagen op het verzoek van de werknemer. ARTIKEL XIX. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, aanhef, vervalt en het negende lid. 2. Het achtste lid, onderdeel d, komt te luiden: d. de persoon: 1. die onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 kan bestaan en bij aanvang van dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering; 2. die onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en bij aanvang van dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die tegemoetkoming; 3. die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt; 4. die een vergelijkbaar soort onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld onder 1 tot en met 3 volgt buiten Nederland, waarbij voor onder 1 en 2 geldt dat hij bij aanvang van dat onderwijs jonger dan 30 jaar is of in de maand van aanvang de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt. 3. Het tiende lid vervalt onder vernummering van het elfde tot het tiende lid. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 20

91 B Aan 29a wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering. C In artikel 63e, tweede lid, wordt negende lid vervangen door: elfde lid. D De artikelen 63h en 63i komen te luiden: Artikel 63h Ten aanzien van de persoon wiens eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 1 juli 2015 blijft artikel 5, vijfde lid, van toepassing zoals dat luidde na de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten en voor de inwerkingtreding van artikel XIX, onderdeel A, van de Verzamelwet SZW Artikel 63i Ten aanzien van de persoon wiens recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan voor 1 juli 2015 blijft artikel 5, vijfde lid, van toepassing zoals dat luidde na de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten en voor de inwerkingtreding van artikel XIX, onderdeel A, van de Verzamelwet SZW ARTIKEL XX. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het zevende lid vervalt, onder vernummering van het achtste tot en met het tiende tot het zevende tot en met het negende lid. 2. Het zevende lid (nieuw), onderdeel d, komt te luiden: d. de persoon: 1. die onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 kan bestaan en bij aanvang van dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering; 2. die onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en bij aanvang van dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die tegemoetkoming; 3. die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 21

92 volgt; 4. die een vergelijkbaar soort onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld onder 1 tot en met 3 volgt buiten Nederland, waarbij voor onder 1 en 2 geldt dat hij bij aanvang van dat onderwijs jonger dan 30 jaar is of in de maand van aanvang de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt. 3. In het achtste lid (nieuw) wordt het achtste lid, onderdeel b of onderdeel c, vervangen door: het zevende lid, onderdeel b of onderdeel c,. B Aan 29a wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering. ARTIKEL XXI. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE WERKLOZEN De Wet inkomensvoorziening oudere werklozen wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdeel a vervangen door: aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdeel a of b. 2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdelen a en b vervangen door: aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdeel a of b. B In artikel 35a, eerste lid, vervalt onderdeel c, onder verlettering van de onderdelen d tot en met f tot c tot en met e. ARTIKEL XXII. WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1.9, eerste lid, wordt bij het begin van het kalenderjaar bij ministeriële regeling gewijzigd vervangen door: bij het begin van het kalenderjaar bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gewijzigd. B Artikel 1.57b, vierde lid, onderdeel c, komt te luiden: c. het aantal en de aard van de door hem behandelde klachten per locatie;. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 22

93 C Artikel 1.57c wordt als volgt gewijzigd: Onder vernummering van het derde en vierde tot vierde en vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende: 3. De geschillencommissie, bedoeld in het eerste lid, informeert het college dat een houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau is aangesloten of niet meer is aangesloten bij de geschillencommissie. Het college verwerkt de gegevens, bedoeld in de eerste zin, in het register kinderopvang. D In artikel 1.66a, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2, wordt willen vervangen door: wil. E In artikel 1.81, eerste lid, wordt het register kinderopvang vervangen door: in het register kinderopvang. F Artikel 2.13a, vierde lid, onderdeel c, komt te luiden: c. het aantal en de aard van de door hem behandelde klachten per locatie;. G Artikel 2.13b wordt als volgt gewijzigd: Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende: 3. De geschillencommissie, bedoeld in het eerste lid, informeert het college dat een houder is aangesloten of niet meer is aangesloten bij de geschillencommissie. Het college verwerkt de gegevens, bedoeld in de eerste zin, in het register peuterspeelzaalwerk. H In artikel 2.24a, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2, wordt willen vervangen door: wil. I In artikel 2.28a, eerste lid, wordt het register peuterspeelzaalwerk vervangen door: in het register peuterspeelzaalwerk. ARTIKEL XXIII. WET MAATREGELEN WET WERK EN BIJSTAND EN ENKELE ANDERE WETTEN De Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten wordt als volgt gewijzigd: Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 23

94 A Het in artikel VI, onderdeel A, onder 3, voorgestelde negende lid, onderdeel d, komt te luiden: d. de persoon: 1. die onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 kan bestaan en bij aanvang van dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering; 2. die onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en bij aanvang van dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die tegemoetkoming; 3. die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt; 4. die een vergelijkbaar soort onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld onder 1 tot en met 3 volgt buiten Nederland, waarbij voor onder 1 en 2 geldt dat hij bij aanvang van dat onderwijs jonger dan 30 jaar is of in de maand van aanvang de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt. B Het in artikel IX, onderdeel A, onder 2, voorgestelde zevende lid, onderdeel d, komt te luiden: d. de persoon: 1. die onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 kan bestaan en bij aanvang van dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering; 2. die onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en bij aanvang van dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die tegemoetkoming; 3. die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt; 4. die een vergelijkbaar soort onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld onder 1 tot en met 3 volgt buiten Nederland, waarbij voor onder 1 en 2 geldt dat hij bij aanvang van dat onderwijs jonger dan 30 jaar is of in de maand van aanvang de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt. ARTIKEL XXIV. WET MINIMUMLOON EN MINIMUMVAKANTIEBIJSLAG De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 18p wordt in het vijfde lid na artikel 7, ingevoegd: 7a, 13,. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 24

95 B In artikel 18q wordt en 18n, eerste lid, vervangen door: 18n, eerste lid, en 18pa, eerste lid,. ARTIKEL XXV. WET ONGEVALLENVERZEKERING BES In artikel 5, vijfde lid, van de Wet ongevallenverzekering BES wordt vijfdaagse werkweek vervangen door: werkweek van vijf dagen of minder. ARTIKEL XXVI. WET OP DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 13, eerste lid, wordt na Deze wet ingevoegd:, met uitzondering van artikel 44,. B In artikel 44, achtste lid, wordt na bepaald wat onder inkomen ingevoegd: en loon. C Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd: 1. Onder vernummering van het tweede tot en met zevende lid tot het derde tot en met achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende: 2. De uitkering die onverschuldigd aan de werkgever is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de werkgever teruggevorderd, indien de werkgever de uitkering op grond van artikel 629, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in mindering heeft kunnen brengen op het loon. 2. In het vierde en vijfde lid (nieuw) wordt tweede lid vervangen door: derde lid. D In artikel 57a, eerste lid, wordt eerste lid vervangen door: eerste en tweede lid. ARTIKEL XXVII. WET OP HET KINDGEBONDEN BUDGET De Wet op het kindgebonden budget wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt en het bedrag van het gezamenlijke toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 2, zevende lid,. 2. In het derde lid wordt, zesde en zevende vervangen door: en zesde. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 25

96 B Artikel 7 vervalt. ARTIKEL XXVIII. WET STRUCTUUR UITVOERINGSORGANISATIE WERK EN INKOMEN De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1, eerste lid, onderdeel e, komt te luiden: e. Inspectie SZW: de Inspectie SZW, voor zover belast met de taken, genoemd in hoofdstuk 7;. B Artikel 30a, derde lid, onderdeel f, komt te luiden: f. ten aanzien van de jonggehandicapte die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. C Artikel 32, derde lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel a vervalt of. 2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door ; of wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: c. de vraag of de werknemer bij regelmaat de bedongen arbeid niet kan verrichten als gevolg van ziekte of gebreken van de werknemer, die niet het gevolg zijn van onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden, of het aannemelijk is dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan worden verricht, en of herplaatsing van de werknemer in een andere passende functie, al dan niet met behulp van scholing, niet tot de mogelijkheden behoort. D Artikel 36 vervalt. E Artikel 37 komt te luiden: Artikel 37. Taken Inspectie SZW op het gebied van werk en inkomen 1. De Inspectie SZW is belast met het toezicht op de doeltreffendheid van de uitvoering van de bij of krachtens deze wet of enige andere wet aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank opgedragen taken. 2. De Inspectie SZW is belast met het toezicht op de wijze waarop het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank, en de Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 26

97 colleges van burgemeester en wethouders bij de uitvoering van de aan hen opgedragen taken samenwerken als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 10a. 3. De Inspectie SZW is belast met het toezicht op de wijze waarop de colleges van burgemeester en wethouders gezamenlijk bijdragen aan het behalen van de doelen op het terrein van werk en inkomen. F Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. De Inspectie SZW stelt eens per vier jaar vóór 1 juli een meerjarig toezichtsplan en jaarlijks vóór 1 juli een plan van werkzaamheden vast. 2. In het tweede en derde lid wordt de Inspectie Werk en Inkomen vervangen door: de Inspectie SZW. G Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste, tweede en derde lid wordt Inspectie Werk en Inkomen telkens vervangen door: Inspectie SZW. 2. In het eerste lid vervalt, nadat daarover met Onze Minister is overlegd. H In artikel 40, eerste en tweede lid, wordt Inspectie Werk en Inkomen vervangen door: Inspectie SZW. I In artikel 41 wordt de Inspectie Werk en Inkomen vervangen door de Inspectie SZW en vervallen de rechtmatigheid en doelmatigheid van en en rechtspersonen. J Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en de colleges van burgemeester en wethouders verstrekken op verzoek, kosteloos, aan de Inspectie SZW alle gegevens en inlichtingen en verlenen de Inspectie SZW op verzoek toegang tot en inzage in gegevens en bescheiden die voor de uitoefening van haar taak, bedoeld in hoofdstuk 7, noodzakelijk zijn. 2. Het tweede en vierde lid vervallen onder vernummering van het derde tot het tweede lid. 3. In het tweede lid (nieuw) wordt Inspectie Werk en Inkomen vervangen door Inspectie SZW en wordt eerste en tweede lid vervangen door: eerste lid. K De artikelen 43 en 44 vervallen. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 27

98 L In artikel 54 wordt Inspectie Werk en Inkomen telkens vervangen door: Inspectie SZW. M Aan artikel 73, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Het burgerservicenummer kan bij de verwerking van gegevens tevens worden gebruikt door een financiële onderneming als bedoeld in onderdeel b, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de overeenkomsten, genoemd in de onderdelen a en b. N In artikel 77 wordt Inspectie Werk en Inkomen vervangen door: Inspectie SZW. O In artikel 84, eerste lid, wordt 36, zesde lid vervangen door 36, zevende lid, wordt 33, zesde lid vervangen door 33, zevende lid, wordt 77, zesde lid vervangen door 77, zevende lid, wordt 57, zesde lid vervangen door 57, zevende lid, wordt 63, zesde lid vervangen door 63, zevende lid en wordt 3:56, zesde lid vervangen door: 3:56, zevende lid. ARTIKEL XXIX. WET STUDIEVOORSCHOT HOGER ONDERWIJS Artikel II van de Wet studievoorschot hoger onderwijs komt te luiden: ARTIKEL II. WIJZIGING ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET Aan artikel 7aa van de Algemene Kinderbijslagwet wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen 15, tweede lid, onderdeel b, en 25, eerste lid, wordt een reisvoorziening voor de deelnemer als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, tweede volzin, van de Wet studiefinanciering 2000 niet beschouwd als studiefinanciering in de zin van die wet. ARTIKEL XXX. WET UITVOERING WETTEN VOOR VERZETSDEELNEMERS EN OORLOGSGETROFFENEN In artikel 2, derde lid, van de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen wordt In afwijking van artikel 36, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen vervangen door: In afwijking van artikel 37, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. ARTIKEL XXXI. WET VEREENVOUDIGING REGELINGEN UWV Artikel I, onderdeel N, van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. In het eerste, derde en vijfde lid wordt na door de werknemer ingevoegd: of door de werkgever, bedoeld in artikel 18, eerste lid,. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 28

99 2. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende: 2. In het vierde lid wordt na aan de werknemer ingevoegd: of door de werkgever, bedoeld in artikel 18, eerste lid,. ARTIKEL XXXII. WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1 wordt in de definitie van eigenrisicodrager artikel 40, aanhef en eerste lid, onderdeel b vervangen door: artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel b. B In artikel 26 wordt het vijfde lid vernummerd tot vierde lid. C In artikel 42, vijfde lid, wordt na is opgesteld op grond ingevoegd: van. D Artikel 61, tweede lid, komt als volgt te luiden: 2. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering komt overeen met de hoogte van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien de verzekerde ten minste een inkomen verdient dat gelijk is aan zijn overblijvende verdiencapaciteit, bedoeld in het derde lid, of indien voor hem geen inkomenseis als bedoeld in artikel 60 geldt. E Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd: 1. Onder vernummering van het tweede tot en met zevende lid tot het derde tot en met achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende: 2. De uitkering die onverschuldigd aan de werkgever is betaald, wordt door het UWV van de werkgever teruggevorderd, indien de werkgever de uitkering op grond van artikel 629, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in mindering heeft kunnen brengen op het loon. 2. In het vierde en vijfde lid (nieuw) wordt tweede lid vervangen door: derde lid. F In artikel 78, eerste lid, wordt eerste lid vervangen door: eerste en tweede lid. G Artikel 83, tweede lid, tweede zin, vervalt. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 29

100 ARTIKEL XXXIII. WET ZIEKTEVERZEKERING BES Artikel 5 van de Wet ziekteverzekering BES wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt artikel 1614ca Burgerlijk Wetboek BES vervangen door: artikel 1614ca van het Burgerlijk Wetboek BES Boek 7a. 2. In het vierde lid, onderdeel a, wordt vijfdaagse werkweek vervangen door: werkweek van vijf dagen of minder. ARTIKEL XXXIV. ZIEKTEWET De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd: A In de artikelen 1, eerste lid, onderdeel h, en 63b, eerste en tweede lid, wordt artikel 40, aanhef en eerste lid, onderdeel a vervangen door: artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel a. B In artikel 29, elfde lid, wordt onderdeel g vervangen door: onderdeel e of g. C In artikel 29b, eerste lid, onderdeel b, onder 2, wordt dertien weken vervangen door: elf weken. D In artikel 30a, eerste lid, onderdeel c, wordt na artikel ingevoegd: 28,. E Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd: 1. Onder vernummering van het tweede tot en met zevende lid tot het derde tot en met achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende: 2. Het ziekengeld dat onverschuldigd aan de werkgever is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de werkgever teruggevorderd, indien de werkgever het ziekengeld op grond van artikel 629, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in mindering heeft kunnen brengen op het loon. 2. In het vierde en vijfde lid (nieuw) wordt tweede lid vervangen door: derde lid. F In artikel 33a, eerste lid, wordt eerste lid vervangen door: eerste en tweede lid. G Aan artikel 46 wordt een lid toegevoegd, luidende: 6. In afwijking van het vijfde lid wordt, voor degene die uitsluitend verzekerd is geweest op grond van artikel 8, onderdeel a, indien artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onderdeel Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 30

101 b, van toepassing is geweest, als ongeschikt tot werken aangemerkt de ongeschiktheid, bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onderdeel b. H Artikel 102, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. Artikel 29, zevende lid, zoals dat luidde wordt vervangen door: De artikelen 15 en 16 en de daarop berustende bepalingen en artikel 29, zevende lid, zoals deze luidden. 2. blijft wordt vervangen door: blijven. 3. uitkering van vervalt. ARTIKEL XXXV. EENMALIGE AANPASSING BEDRAGEN 1. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan de bedragen, genoemd in artikel VIII, onderdeel I, van deze wet eenmalig aanpassen na de datum van inwerkingtreding van dat artikelonderdeel. 2. Dit artikel vervalt zes maanden na de inwerkingtreding van het artikelonderdeel, genoemd in het eerste lid. ARTIKEL XXXVI. INWERKINGTREDING De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. In dat besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 12 van de Wet raadgevend referendum. ARTIKEL XXXVII. CITEERTITEL Deze wet wordt aangehaald als: Verzamelwet SZW Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 31

102 MEMORIE VAN TOELICHTING I. ALGEMEEN 1. Inleiding Dit wetsvoorstel wijzigt een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De wijzigingen betreffen de arbeidswetgeving, de socialezekerheidswetgeving en wetgeving rondom de structuur van de uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Het wetsvoorstel behelst onder andere wijzigingen die voortvloeien uit door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale verzekeringsbank (SVB) aangedragen knelpunten in de uitvoering. Hiernaast zijn wijzigingen opgenomen die voortvloeien uit de Wet werk en zekerheid (Wwz) 1. Het gaat hierbij om tekstuele aanpassingen, technische verbeteringen en verheldering van bepaalde punten. Tot slot dienen enkele voorstellen ter verduidelijking en nadere invulling van eerder gemaakte beleidskeuzes en het herstellen van omissies. De voorgestelde wijzigingen bevatten geen substantiële beleidswijzigingen. Het wetsvoorstel behelst derhalve alleen zogenoemd «klein beleid». Hiermee voldoet het wetsvoorstel aan de drie criteria die de regering in de brief van 20 juli 2011 heeft gesteld aan verzamelwetgeving, namelijk onderlinge samenhang, geen omvangrijke en complexe onderdelen en geen politiek omstreden inhoud 2. Het wetsvoorstel heeft geen substantiële financiële consequenties. De financiële consequenties van de verschillende onderwerpen worden nader beschreven in de toelichting. De kleine beleidsmatige wijzigingen worden hieronder kort per onderwerp toegelicht. In het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting wordt nader ingegaan op de verschillende wijzigingsvoorstellen. 2. Klein beleid 2.1 Aanpassen Algemene kinderbijslagwet (AKW) Deze wijziging stelt voor om de bevoegdheid van de SVB om met meer dan 1 jaar terugwerkende kracht kinderbijslag toe te kennen, te laten vervallen. De reden daarvoor is dat de uitvoeringskosten in geen verhouding staan tot het aantal personen dat op dit moment voordeel heeft van deze bepaling. Het gaat om circa 150 onderzoeken en enkele tientallen bezwaarzaken per jaar, terwijl slechts in een beperkt aantal gevallen langer dan een jaar met terugwerkende kracht wordt uitbetaald. Dat hangt samen met het gegeven dat de beleidsregel van de SVB met betrekking tot het netto inkomen in het geval van de AKW bijna nooit kan worden toegepast omdat de AKW alleen voorziet in een bescheiden tegemoetkoming in de kosten van kinderen. De wijziging levert behalve een vereenvoudiging ook een kleine besparing op de uitvoeringskosten op. Door het kleine aantal toekenningen is de besparing op de uitkeringslasten verwaarloosbaar. 2.2 Kostendelersnorm en studenten Met de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten geldt sinds 1 januari 2015 de kostendelersnorm in de Participatiewet en sinds 1 juli 2015 de kostendelersnorm in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere 1 Kamerstukken II 2013/14, , nr Kamerstukken I 2010/11, VI, M. 32 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

103 en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en Algemene nabestaandenwet (Anw). De uitzondering van studenten, die betrekking heeft op beroepsonderwijs en onderwijs waarvoor aanspraak kan bestaan op studiefinanciering en Wet tegemoetkoming schoolgaande kinderen, wordt aangaande nationaliteit en studeren in het buitenland middels dit wetsvoorstel verduidelijkt. De wetgever heeft met de uitzondering bedoeld dat de nationaliteit van de student bij de uitzondering voor studenten niet van belang is; ook studenten die op grond van hun nationaliteit geen aanspraak maken op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage schoolkosten (WTOS), kunnen onder de uitzondering vallen. Tevens volgt uit artikel 5 van de Verordening 883/2004 dat de student die een vergelijkbare opleiding volgt in het buitenland dient te worden uitgezonderd van de kostendelersnorm. Dit betekent dat bijvoorbeeld de Nederlandse student die studeert in Spanje en inwoont bij zijn Nederlandse ouder in Spanje, waarbij de ouder een Anwgerechtigde is, onder de uitzondering op de kostendelersnorm valt, ervan uitgaande dat voldaan is aan de voorwaarden. Deze wetswijziging is geen beleidswijziging, maar een verduidelijking van de wettekst. Tevens was het leeftijdscriterium niet in alle wetten juist opgenomen. Deze omissie wordt hiermee hersteld. 2.3 Begrip kleine werkgever In de artikelen 7:673a en 7:673d van het Burgerlijk Wetboek (BW), zoals deze artikelen met ingang van 1 juli 2015 luiden, is geregeld wat onder een kleine werkgever wordt verstaan. Daarbij is het aantal werknemers dat in dienst is in de tweede helft van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt bepalend. Doordat voor de ene werknemer een langere opzegtermijn kan gelden dan voor de andere werknemer, kan het zich voordoen dat de arbeidsovereenkomst van een aantal werknemers net voor het einde van een kalenderjaar eindigt, terwijl de arbeidsovereenkomsten van andere werknemers in het volgende kalenderjaar eindigt, terwijl de ontslagprocedure van alle werknemers gelijktijdig is gestart. Dat leidt tot onwenselijke uitkomsten. Voorts kan dit ertoe leiden dat bijvoorbeeld de rechter naar het nog lopende kalenderjaar moet beoordelen of sprake is van een kleine werkgever of niet. Om deze redenen wordt voorgesteld om waar mogelijk het moment waarop het verzoek om toestemming of ontbinding is gedaan bepalend te laten zijn voor de berekening van het aantal werknemers dat bepalend is voor de vraag of het een kleine werkgever betreft. Als de arbeidsovereenkomst eindigt zonder dat een verzoek om toestemming of ontbinding nodig is, blijft het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt bepalend. 2.4 Aanpassen vangnetbepalingen Participatiewet Gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Participatiewet per 1 januari 2015 is voor de verdeling van de macrobudget over de individuele gemeenten een nieuw verdeelmodel van kracht geworden, aangeduid als het multiniveau-model. Met de invoering van het nieuwe verdeelmodel is, door aanpassingen in de lagere regelgeving 3, tevens de uitwerking van de aanvullende uitkeringen gewijzigd. De incidentele en de meerjarige aanvullende uitkering zijn komen te vervallen, met inachtneming van bijbehorend overgangsrecht, en hiervoor is één geïntegreerd vangnet in de plaats gekomen. Vanwege het tijdelijke karakter van de nieuwe vangnetuitkering voor 2015 is de invoering ervan geregeld door wijziging van het Besluit Participatiewet en de Regeling 3 Stb. 2014, 537, Stcrt. 2014, en Stcrt. 2015, Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

104 Participatiewet, IOAW en IOAZ, zonder wijziging van de Participatiewet zelf. Vanaf 2016 zal het nieuwe vangnet een meer definitief karakter krijgen. De ontwikkelingen daartoe zijn reeds in gang gezet, in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Divosa, de Raad voor de financiële verhoudingen en de toetsingscommissie vangnet Participatiewet (voorheen: de toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet). Nu de vangnetuitkering een meer definitief karakter krijgt is het wenselijk ook de Participatiewet aan te passen op de voornoemde ontwikkelingen, waarbij de wijzigingen vooral technisch van aard zijn. De hoofdkenmerken van de wettelijke regeling blijven ongewijzigd, hetgeen het volgende betekent: gemeenten kunnen onder voorwaarden een verzoek tot een vangnetuitkering indienen bij de toetsingscommissie vangnet Participatiewet, die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister) adviseert over de te nemen beslissing. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb) zullen bedoelde voorwaarden worden vastgesteld, als ook de termijnen die van belang zijn voor de indiening en afwikkeling van de verzoeken; ook het nieuwe vangnet is gebaseerd op intergemeentelijke solidariteit, zodat jaarlijks bij wet wordt vastgesteld welk bedrag, vanuit het landelijk beschikbare budget, besteed kan worden aan de vangnetuitkeringen; bepaalde omstandigheden kunnen gevolgen hebben voor het recht op vangnetuitkering, zoals bijvoorbeeld een gegeven aanwijzing of de vaststelling dat de gemeente opgelegde verplichtingen niet is nagekomen; de inhoudelijke uitwerking van het vangnet geschiedt bij of krachtens amvb. De keuze om de inhoudelijke uitwerking van het vangnet bij of krachtens amvb te regelen, zoals ook het geval was voor de incidentele en de meerjarige aanvullende uitkering, houdt verband met enerzijds het karakter van de bepalingen, en anderzijds met het gegeven dat sprake zal zijn van een ontwikkeltraject, waarbij het nodig kan zijn om snel in te spelen op actuele vraagstukken. Om de rechtszekerheid voor gemeenten voldoende te waarborgen, zullen de belangrijkste inhoudelijke bepalingen van het vangnet bij amvb geregeld worden. 2.5 Kostendelersnorm Participatiewet Sinds 1 januari 2015 is door inwerkingtreding van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten (Wet WWB maatregelen 4 ) de kostendelersnorm in de Participatiewet doorgevoerd. In dit wetsvoorstel worden enkele technische wijzigingen van deze kostendelersnorm in de Participatiewet voorgesteld. Dit om de kostendelersnormsystematiek in de wet te vereenvoudigen en omdat er uit signalen van de uitvoering is gebleken dat de huidige kostendelersnorm in de Participatiewet per abuis enkele onjuistheden bevat. Hierdoor ontvangt een kleine doelgroep een onjuist bedrag aan uitkering; waarbij voor een deel van de doelgroep sprake is van een onbedoeld te hoge uitkering en voor een ander deel een onbedoeld te lage uitkering. Dit betreft totaal naar verwachting enkele tientallen tot maximaal tweehonderd huishoudens, die bestaan uit verschillende groepen. De betreffende omissies spelen overigens niet bij de andere wetten waar de kostendelersnorm is of nog wordt ingevoerd. Vandaar dat alleen de Participatiewet op dit gebied wordt aangepast. 4 Kamerstukken I 2013/14, , nr. A. 34 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

105 Sinds de invoering van de kostendelersnormsystematiek wordt in de Participatiewet voor de hoogte van de bijstandsuitkering rekening gehouden met het aantal personen dat hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. Hoe meer personen van 21 jaar of ouder in dezelfde woning hoofdverblijf hebben, hoe groter de schaalvoordelen en hoe lager de uitkering van de belanghebbende is. Hierbij zijn studenten, commerciële relaties en personen jonger dan 21 jaar uitgezonderd bij de berekening van de kostendelersnorm. De belangrijkste wijziging in dit wetsvoorstel is dat de kostendelersnorm niet langer van toepassing is op belanghebbenden die met medebewoners hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, maar waarvan alle medebewoners op grond van het huidige artikel 22a zijn uitgezonderd van de kostendelersnorm (studenten, personen jonger dan 21 jaar en personen met een commerciële relatie). In plaats van dat de norm van belanghebbende wordt berekend op basis van de kostendelersnormsystematiek (artikel 22a van de Participatiewet), wordt de norm vastgesteld op basis van de basisnormen (artikel 20, 21, 22 of 24 van de Participatiewet). De kostendelersnorm op basis van artikel 22a geldt voortaan alleen als er kostendelende medebewoners zijn. Ter verduidelijking een voorbeeld: de norm van een alleenstaande die hoofdverblijf heeft met een medebewoner die daar woont op basis van een commerciële relatie, wordt niet meer berekend op basis van artikel 22a (commerciële relatie is uitgezonderd), maar op basis van de basisnorm voor alleenstaanden. Materieel heeft deze wijziging in dit voorbeeld geen effect (in beide situaties krijgt belanghebbende 70% van de toepasselijke bijstandsnorm). Ook in andere situaties heeft deze wijziging geen effect, behalve in twee gevallen die nader worden beschreven in paragraaf en 2.5.2b. Dit waren onbedoelde omissies en worden door deze wijziging van de systematiek hersteld. Er wordt dan ook geen wijziging van het principe van de kostendelersnorm beoogd. Wel wordt door deze wijziging de kostendelersnorm meer consistent, want de kostendelersnorm is alleen nog van toepassing als er sprake is van kostendelende medebewoners Omissie alleenstaanden met AIO De aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) voorziet in een inkomensaanvulling in de vorm van algemene bijstand voor pensioengerechtigde personen met een onvolledige uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en onvoldoende aanvullende middelen. Bij de vaststelling van de AIO-normen, zoals geregeld in artikel 37a van de Participatiewet, wordt ook rekening gehouden met het fiscale voordeel dat de ouderenkortingen bieden. Gehuwden hebben namelijk recht op de ouderenkorting (artikel 8.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001) en alleenstaanden hebben naast deze ouderenkorting ook nog recht op de alleenstaande ouderenkorting (artikel 8.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001). Hierdoor is op grond van artikel 22 de basisnorm voor alleenstaanden in de pensioengerechtigde leeftijd op dit moment circa 73% van de norm voor gehuwden. Logischerwijs zou dit ook moeten gelden voor alleenstaanden met medebewoners waar geen kosten mee gedeeld kunnen worden. Echter, op dit moment is per abuis geregeld dat een alleenstaande in de pensioengerechtigde leeftijd met medebewoners waar geen kosten mee gedeeld kunnen worden toch onder de kostendelersnorm valt en daarmee 70% van de gehuwdennorm ontvangt. Uit overleg met de SVB is gebleken dat de SVB reeds met ingang van 1 januari 2015 uit gaat van de systematiek zoals deze is beoogd, namelijk dat een uitkeringsgerechtigde zonder kostendelende medebewoners een uitkering ontvangt op grond van artikel 22 en niet op grond van de kostendelersnorm. Daarop is de SVB verzocht hier mee door te gaan, ervan uitgaande dat deze omissie met dit wetsvoorstel wordt hersteld. Dit 35 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

106 betekent dat de betreffende groep materieel geen gevolgen ondervindt van de gemaakte omissie en van de voorgestelde wetswijziging Omissies jonge gehuwden De huidige systematiek kent twee omissies indien jonge gehuwden, waarvan één echtgenoot jonger is dan 21 jaar en één echtgenoot 21 jaar of ouder is, met medebewoners hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Onderstaande tabel toont de bedragen die de gehuwden krijgen op basis van de huidige wetssystematiek. Daarin valt op dat: 1. Op basis van artikel 20 krijgen jonge gehuwden met ten laste komende kinderen een hogere norm dan jonge gehuwden zonder ten laste komende kinderen. Op het moment dat deze gehuwden onder de kostendelersnorm vallen verdwijnt deze hogere norm. 2. Jonge gehuwden met medebewoners die allen zijn uitgezonderd van de kostendelersnorm krijgen een hogere norm dan gehuwden die niet onder de kostendelersnorm vallen. Tabel : Normen voor jonge gehuwden waarvan één partner jonger is dan 21 jaar en één partner 21 jaar en ouder op basis van de huidige systematiek Aantal kostendelende medebewoners (exclusief partner) Gehuwden zonder kind Gehuwden met kind Volgens art , ,24 Volgens art. 22a , , ,20 925, ,52 833, ,68 787, ,18 760,18 De wijze waarop deze omissies worden opgelost wordt hieronder toegelicht a Omissie jonge gehuwden met ten laste komende kinderen In de huidige kostendelersnorm (artikel 22a) wordt abusievelijk geen verschil gemaakt in de norm voor gehuwden, waarvan één echtgenoot jonger is dan 21 jaar en één echtgenoot 21 jaar of ouder is, tussen de situaties met of zonder een of meer ten laste komende kinderen. In de huidige basisnormen voor jongeren (artikel 20) wordt dit onderscheid wel gemaakt. Door deze omissie krijgen gehuwden waarvan één echtgenoot jonger is dan 21 jaar en één echtgenoot 21 jaar of ouder is met medebewoners én een of meer ten laste komende kinderen evenveel als in een vergelijkbare situatie zonder ten laste komende kinderen. De voorgestelde wijziging herstelt deze omissie door de norm voor gehuwden waarvan één echtgenoot jonger is dan 21 jaar en één echtgenoot 21 jaar of ouder is met medebewoners én een of meer ten laste komende kinderen te verhogen (zie artikel 22a, derde lid). Gemeenten en de SVB zijn formeel reeds verzocht te anticiperen op deze wijziging en de omissie aangaande alleenstaanden en AIO 5 Deze norm en de normen die in de rest van de toelichting worden genoemd zijn zoals die gelden per 1 juli Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

107 (paragraaf 2.5.1). Hierover is op 5 juni 2015 een brief gestuurd aan gemeenten, de SVB en aan de Tweede Kamer en Eerste Kamer 6. Reden voor het verzoek tot anticiperen is dat de wijzigingen een reparatie betreffen van een omissie, de voorgestelde wijzigingen in de Verzamelwet een begunstigende werking hebben voor de belanghebbenden en de vereiste wetswijzigingen tijd in beslag nemen. Tegelijkertijd is er in het wetsvoorstel met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015 een artikel ingevoegd (artikel 22b) waarin de juiste normhoogte voor het jaar 2015 voor die twee doelgroepen wordt vastgesteld (zie ook de artikelsgewijze toelichting). Dit heeft tot gevolg dat de personen die tot deze twee doelgroepen behoren met terugwerkende kracht recht hebben op de normhoogte zoals die in dit nieuwe artikel is vastgesteld. Materieel betreft het een zeer kleine groep die vóór 1 juli 2015 recht heeft op een hogere bijstandsnorm, namelijk jonge gehuwden met ten laste komende kinderen en meetellende medebewoners die na 31 december 2014 een bijstandsuitkering hebben aangevraagd. Het grootste deel van de groep betreft het zittend bestand en is pas per 1 juli 2015, na verstrijken van het overgangsrecht, onder de kostendelersnorm komen te vallen b Omissie jonge gehuwden met medebewoners die allen zijn uitgezonderd Gehuwden waarvan één echtgenoot jonger is dan 21 jaar en één echtgenoot 21 jaar of ouder is, met medebewoners die allen zijn uitgezonderd van de kostendelersnorm krijgen abusievelijk een hogere norm op basis van de kostendelersnorm dan in de vergelijkbare situatie dat deze gehuwden geen medebewoners hebben. Oorzaak van dit verschil is dat in de basisjongerennormen (artikel 20), evenals in de andere basisnormen, rekening wordt gehouden dat beide gehuwden kosten met elkaar kunnen delen. Daarentegen is door invoering van amendement Heerma 7 bij Wet maatregelen WWB geregeld dat in meerpersoonshuishoudens, personen jonger dan 21 jaar niet meetellen voor de kostendelersnorm. Ook niet als de persoon jonger dan 21 jaar gehuwd is met een belanghebbende die onder de kostendelersnorm valt. Hierdoor ontstaat een verschil in normhoogte in twee vergelijkbare situaties. Logischerwijs zou voor alle jonge gehuwden die geen (kostendelende) medebewoners hebben, de gehuwdennorm volgens de jongerennorm moeten gelden en niet de systematiek van de kostendelersnorm. Dit wetsvoorstel regelt dat jongeren die geen kostendelende medebewoners hebben, onder de voor hen toepasbare basisnormen voor jongeren (artikel 20) blijven vallen en niet onder de kostendelersnormsystematiek. Het herstel van deze omissie is vergelijkbaar met de wijze waarop de omissie genoemd in paragraaf wordt opgelost; door te regelen dat de norm voor personen die medebewoners hebben die allen onder de uitzondering op de kostendelersnorm vallen, wordt vastgesteld op grond van de basisnormen. Gelijktijdig is overgangsrecht van zes maanden geregeld voor gehuwden zonder ten laste komende kinderen, zodat deze mensen tijd hebben om aan de nieuwe lagere inkomenssituatie te wennen. De nieuwe normen voor jonge paren na herstel van beide omissies zijn in tabel opgenomen. Door het verschil in systematiek van de jongerennormen en de kostendelersnorm, zoals eerder beschreven, blijft de normhoogte gelijk in specifiek die situatie dat bij de gehuwden (waarvan één partner jonger dan 21 jaar en één partner 21 jaar of ouder) één kostendelende medebewoner komt inwonen en men onder de 6 kamerstukken II 2014/15, 2015d21476 verzamelbrief gemeenten , paragraaf Kamerstukken II 2013/14, , nr Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

108 kostendelersnorm komt te vallen. De kostendelersnorm heeft een uitzondering voor personen jonger dan 21 jaar, waardoor de partner jonger dan 21 jaar niet langer meer meetelt. Bij twee of meer kostendelende medebewoners daalt de norm wel. Tabel : Normen jonge gehuwden waarvan één partner jonger is dan 21 jaar en één partner 21 jaar en ouder na verbeteren van de omissies Aantal kostendelende medebewoners (exclusief partner) Gehuwden zonder kind Gehuwden met kind Volgens art , ,24 Volgens art. 22a 0 925, , , , , , , , , , Niet-rechthebbende partner Tevens dient middels dit wetsvoorstel een omissie in artikel 24 te worden gecorrigeerd. Artikel 24 betreft de norm voor de rechthebbende echtgenoot, in het geval dat de partner geen recht op algemene bijstand heeft. Met deze norm wordt voorkomen dat indirect tevens bijstand wordt verleend aan de niet-rechthebbende partner. Per abuis was de norm nog niet in overeenstemming gebracht met het principe van de kostendelersnorm, ondanks dat dit wel al in de memorie van toelichting 8 van de Wet WWB maatregelen was aangegeven. Ook was de huidige wettekst onduidelijk, omdat twee artikelen van toepassing konden zijn. Met deze wijziging krijgt de rechthebbende gehuwde in plaats van een alleenstaandennorm van 70% een norm van 50% van de gehuwdennorm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd. Dit geldt ook voor gehuwden waarvan de partner studeert en daardoor niet rechthebbend is. Het principe dat gehuwden samen één bijstandssubject vormen, er sprake is van zorg voor elkaar en men bij uitstek de kosten kan delen, prevaleert boven de uitzondering van studenten die met de kostendelersnorm is geïntroduceerd. Dit principe geldt ook als sprake is van gehuwden met een studerende partner en kostendelende medebewoners. Dit wordt in de wet verduidelijkt doordat de partner van 21 jaar en ouder altijd meetelt voor de hoogte van de bijstand gehuwde, ook in de situatie dat de partner studeert. De individuele situatie van gehuwden met een niet-rechthebbende partner kan onderling sterk verschillen. Een niet-rechthebbende partner kan bijvoorbeeld de partner zijn die aanspraak heeft op een voorliggende voorziening, die langdurig in het buitenland verblijft, geniet van onbetaald verlof of de verplichtingen op grond van de Participatiewet niet wil nakomen (indien de partner jonger dan 27 jaar is). Tevens kan een situatie ontstaan van duurzaam gescheiden leven. Dit maakt dat bij toepassing van artikel 24 altijd goed gekeken moet worden naar de individuele situatie. Indien nodig heeft het college op basis van artikel 18 de mogelijkheid om in individuele gevallen de algemene bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen 8 Zie ook Kamerstukken II 2013/14, , nr. 3, blz. 6 7, Kamerstukken II 2013/14, , nr Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

109 van de belanghebbende. Voorts is van belang dat artikel 32, derde lid bepaalt dat het inkomen van de partner zonder bijstandsrecht relevant kan zijn voor het recht op en de hoogte van de bijstandsuitkering van de rechthebbende echtgenoot. Indien de wijziging van artikel 24 leidt tot een lagere uitkering voor de belanghebbende, is hiervoor overgangsrecht van zes maanden geregeld. De budgettaire gevolgen van de wijzigingen van de kostendelersnorm in de Participatiewet zijn nihil, aangezien het hier een reparatie van wetstechnische omissies betreft. Daar het een onbedoeld effect betreft, was dit niet in de oorspronkelijke berekeningen betrokken. De oorspronkelijk bedoelde situatie wordt hiermee dus hersteld. 2.6 Gegevensuitwisseling tussen de SVB en de Stichting normering arbeid (SNA) Dit betreft een wijziging in de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). In het kader van het bepalen van de vraag of personen sociaal verzekerd zijn in Nederland, of in het buitenland, wisselt de SVB gegevens uit met sociale zekerheidsinstellingen in het buitenland. De SNA doet een melding aan de SVB wanneer zij vermoedt dat de buitenlandse sociale zekerheidsinstelling ten onrechte heeft verklaard dat een in Nederland werkzame persoon niet onder het Nederlandse sociaalverzekeringsstelsel valt, maar sociaal verzekerd is in het buitenland. Onderhavige wijziging maakt het mogelijk dat wanneer de SVB na onderzoek - concludeert dat een verklaring daadwerkelijk onterecht is afgegeven, zij dit aan de SNA terugkoppelt. De SNA neemt dit gegeven vervolgens mee in het certificeringproces van de betrokken onderneming of rechtspersoon. In het kader van de noodzakelijkheids- en proportionaliteitsvereiste van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt naast de verklaring toepasselijke sociale verzekeringswetgeving als bedoeld in artikel 34, derde lid, onderdeel c, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) waarvan is gebleken dat deze onterecht danwel onjuist is afgegeven, slechts de naam en vestigingsplaats van de betrokken onderneming of rechtspersoon aan de certificerende instelling verstrekt, zodat deze dit kan betrekken bij de controle van het afgegeven certificaat. 2.7 Terugvordering door het UWV Er wordt voorzien in een wijziging van enkele terugvorderingsbepalingen in de Werkloosheidswet (WW), Wet arbeid en zorg (WAZO), Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de Ziektewet (ZW). De reden hiervoor is gelegen in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), die ertoe strekt dat uitkeringen niet van de werkgever kunnen worden teruggevorderd, indien de betaling van de uitkering niet in juridische zin aan de werkgever zijn verricht. De onderdelen strekken tot het, in bepaalde omschreven situaties, mogelijk maken dat het UWV wel bij de eerder aangehaalde werkgever terug kan vorderen. Voor een verdere toelichting zij verwezen naar de artikelsgewijze toelichting. 2.8 Beëindigen organisatiegericht toezicht In artikel XXVIII, wordt de taak van de Inspectie SZW, beschreven in hoofdstuk 7 van de Wet SUWI, gewijzigd in verband met het toezicht op het UWV en de SVB. In het kader van de taakstelling Rutte II wordt voorgesteld ingaande 1 januari 2016 het 39 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

110 organisatiegerichte toezicht door de Inspectie SZW op de genoemde organisaties te beëindigen. Onder organisatiegericht toezicht valt het jaarlijkse onderzoek naar de jaarverantwoording van de SVB en het UWV en het toezichtonderzoek gericht op de interne bedrijfsvoering, waaronder risicobeheersing en interne verantwoording van de organisaties. Dit toezicht komt voort uit de ministeriële verantwoordelijkheid die de minister voor deze zelfstandige bestuursorganen (zbo's) draagt. Er heeft zich in recente jaren een vergaande verbetering van zowel de eigen verantwoording van de organisaties, inclusief de controle daarop door accountantsdiensten en auditingcommissies voorgedaan. Eveneens is de sturingscyclus tussen het departement en de zbo s verbeterd. Deze ontwikkelingen bieden de mogelijkheid het organisatiegerichte toezicht door de Inspectie SZW te beëindigen, terwijl de minister diens verantwoordelijkheid waar kan blijven maken. Het beëindigen van het organisatiegerichte toezicht laat verder onverlet dat de minister de Inspectie opdracht kan verlenen tot het instellen van onderzoek naar aspecten van interne bedrijfsvoering. Een dergelijke opdrachtverlening geschiedt met toepassing van artikel 39 van de Wet SUWI. Aangezien het beëindigen van het organisatiegericht toezicht gepaard gaat met het schrappen van de daarmee gemoeide formatie, kan zo n opdrachtverlening leiden tot een herprioritering van de in het jaarplan van de Inspectie voorgenomen toezichtonderzoeken. Het stelseltoezicht op het UWV, de SVB en de gemeenten en op de onderlinge samenwerking van deze organisaties blijft onverminderd bestaan. Daarbij richt de Inspectie SZW zich op de bijdragen die de uitvoering levert aan het behalen van de beleidsdoelen van het stelsel van werk en inkomen. Het toezicht is in de Wet SUWI opgedragen aan de Inspectie Werk en Inkomen (IWI). Per 1 januari 2012 is de IWI samen met de Arbeidsinspectie en de Sociale Inlichtingenen Opsporingsdienst (SIOD) opgegaan in de Inspectie SZW. Dit wetsvoorstel bevat ook de technische wijzigingen in de Wet SUWI die alleen verband houden met de vorming van de Inspectie SZW Beëindiging organisatiegericht toezicht op UWV en SVB De minister is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de socialezekerheidswetgeving door het UWV (waaronder begrepen Bureau keteninformatie werk en inkomen (BKWI) en de SVB. Mede door de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is vastgesteld hoe de verantwoordelijkheid- en bevoegdheidsverdeling is. De Kaderwet gaat daarbij met name in op de uitwerking en toepassing van de regels voor het financieel toezicht; de verantwoording over doel- en rechtmatigheid. Op grond van de Wet SUWI fungeert het toezicht tevens onder ministeriële verantwoordelijkheid bij een onder de minister ressorterende Inspectie. Het toezicht formuleert geen eigen normen, maar baseert zich op het normenkader SUWI-organisaties. Daarnaast wordt in de Wet SUWI de sturing en de sturingsrol geregeld. In het kader van sturing wordt de minister ook betrokken bij de totstandkoming van het programma van de toezichthouder. De Inspectie SZW houdt toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid, inclusief de doeltreffendheid van de uitvoering van wetten door het UWV en de SVB (artikel 37, eerste lid, Wet SUWI). Een deel van dit toezicht is organisatiegericht. Onder die noemer valt enerzijds het verantwoordingsgerichte onderzoek en anderzijds het 40 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

111 toezichtsonderzoek gericht op de interne bedrijfsvoering, waaronder risicobeheersing en interne verantwoording van de organisaties. Bij het verantwoordingsgerichte onderzoek wordt jaarlijks onderzoek gedaan naar de juistheid van de verantwoordingsinformatie van UWV en SVB. Dit onderzoek omvat ook de verantwoordingsinformatie over het BKWI als apart organisatieonderdeel van het UWV. Verder kijkt de Inspectie SZW bij de uitvoering van het verantwoordingsgerichte onderzoek naar de verantwoording van het UWV en de controle van de Auditdienst UWV op de onderwijsvoorzieningen. Hierover wordt separaat gerapporteerd aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ministerie van OCW). Bij het toezichtonderzoek gericht op de interne bedrijfsvoering gaat het in de praktijk met name om onderzoek op verzoek van de bewindspersonen. Voorbeelden daarvan zijn onderzoeken naar de risicobeheersing UWV, de ontwikkeling van de loonaangifteketen en de polisadministratie en het ICT-project SVB Tien, waarbij ook onderzoek is gedaan naar de interne sturing van de betrokken zbo s Toezicht op UWV en SVB Bij de herijking van de toezichtsrol door de IWI (nu onderdeel van de Inspectie SZW) in 2008/2009 is reeds besloten om de taken met betrekking tot de recht- en doelmatigheid van de uitvoering door het UWV en de SVB uit de toezichtsfeer te halen en deel uit te laten maken van de algemene financiële sturing- en verantwoordingsrelatie tussen van de minister en de twee zbo s. De Tweede Kamer is in maart 2011 hierover geïnformeerd 9. De Inspectie heeft de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het verantwoordingsgerichte onderzoek, waar dat mogelijk is, reeds aangepast aan dit principe. In de brief wordt onder meer gesproken over het voornemen de rechtmatigheidstoetsing aan te passen vanuit het oogpunt dat één toetsing genoeg moet zijn, de zogenaamde single audit-aanpak. Bij een dergelijke aanpak verantwoordt de Raad van Bestuur van het UWV en de SVB zich, met daarbij een oordeel van de interne accountant, richting bewindspersonen. Bij het UWV/BKWI en de SVB is thans ook sprake van een controleverklaring van een externe accountant. In het licht van de single auditgedachte, mede gelet op de uitgebreide voorschriften en de andere checks, is het verantwoordingsgerichte onderzoek niet langer noodzakelijk voor het verkrijgen van voldoende zekerheid. Dit wordt bevestigd door de bevindingen van de Inspectie SZW. Uit het jaarverslag 2013 van de Inspectie SZW blijkt dat de jaarverslagen en -rekeningen van de SUWI-organisaties de informatie verschaffen die op grond van de Wet SUWI wordt verlangd. Tevens blijkt dat de accountantscontrole en de daarbij behorende documentatie voldoet aan de eisen die in de Regeling SUWI worden gesteld. Beoogd is de hier voorgestelde wijziging van de Wet SUWI, waarbij het toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering niet meer de taak van de Inspectie is per 1 januari 2016 in werking te laten treden. Begin 2016 zal de Inspectie SZW voor de laatste keer het verantwoordingsgerichte onderzoek uitvoeren. Het betreft dan onderzoek over Kamerstukken II 2010/11, XV, nr Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

112 2.8.3 Onderzoek op verzoek blijft mogelijk Naarmate de bedrijfsvoering en het interne toezicht bij de zbo's op orde is, kan het externe toezicht terugtreden en zal er in beginsel ook minder behoefte zijn aan onderzoek op verzoek van bewindslieden. Om zijn verantwoordelijkheid voor het functioneren van de uitvoering door UWV en SVB waar te maken kan de minister de daarvoor benodigde informatie in eerste instantie halen uit de verantwoording van die organisaties over de bedrijfsvoering. Indien de minister daartoe aanleiding ziet kan hij nader onderzoek instellen naar bepaalde aspecten. Verder laat het beëindigen van het organisatiegerichte toezicht onverlet dat de minister de Inspectie SZW opdracht kan verlenen tot het instellen van onderzoek naar aspecten van bedrijfsvoering. Een dergelijke opdrachtverlening geschiedt met toepassing van artikel 39 van de Wet SUWI Toezicht op verstrekking onderwijsvoorzieningen Het UWV is door de Minister van OCW belast met de uitvoering van onderwijsvoorzieningen aan jongeren met een handicap (artikel 19a van de Wet overige OCW-subsidies). In het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap zijn regels gesteld over de financiering van deze taak en over de verantwoording door het UWV. Bij de uitvoering van het verantwoordingsgerichte onderzoek kijkt de Inspectie SZW specifiek naar de verantwoording van het UWV en de controle van de Auditdienst UWV op de uitvoering van deze taak. Hierover wordt separaat gerapporteerd aan de betrokken bewindspersoon van het Ministerie van OCW 10. Beëindiging van het verantwoordingsgerichte onderzoek betekent dat de Inspectie SZW het onderzoek naar verantwoording van het UWV en de controle van de Auditdienst UWV op de onderwijsvoorzieningen, alsmede de separate rapportage aan het Ministerie van OCW beëindigt. Ook voor dit deel van de verantwoording door het UWV geldt dat het verantwoordingsgerichte onderzoek door de Inspectie SZW niet langer nodig is voor het verkrijgen van voldoende zekerheid. Volstaan kan worden met de separate verantwoording door het UWV aan het Ministerie van OCW over de verstrekking van onderwijsvoorzieningen, de afgesproken auditrapportages daarover, alsmede de voorgeschreven accountantscontrole. 2.9 Doorbelasting loonaanvullingsuitkering aan eigenrisicodrager De persoon die recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk 7 van de Wet WIA (WGA-uitkering), die volledig arbeidsongeschikt is geweest, en vervolgens na herkeuring een resterende verdiencapaciteit van meer dan 20% heeft, krijgt gedurende 24 kalendermaanden een loonaanvullingsuitkering zonder dat hij aan de inkomenseis hoeft te voldoen. Daardoor valt hij niet direct terug op de lagere vervolguitkering en kan hij zich voorbereiden op terugkeer naar de arbeidsmarkt. Er is onduidelijkheid geconstateerd in de doorbelasting daarvan door verschillen tussen de publiek verzekerde en de eigenrisicodrager. De publiek verzekerde werkgever krijgt de uitkering doorbelast tot het niveau van de vervolguitkering en maximaal de werkelijk betaalde uitkering; de eigenrisicodrager krijgt 70% van het wettelijke minimumloon of het lagere dagloon doorbelast zonder dat rekening wordt gehouden met inkomen uit arbeid van de betrokkene. De bepaling over het verhaal bij de eigenrisicodrager wordt daarom gelijkgetrokken met de bepaling bij de publiek verzekerde. 10 Kamerstukken II 2007/08, , nr Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

113 3. Uitvoering Dit wetsvoorstel is door de Minister aan de toetsende instanties voorgelegd. Door het UWV, de SVB, de VNG, de Belastingdienst en de Inspectie SZW zijn toetsen uitgebracht. Tevens hebben gemeenten via het Uitvoeringspanel gemeenten en de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) advies uitgebracht. UWV Het UWV acht het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar. Wel wijzen zij voor een punt nog op een mogelijk risico. De incidentele uitvoeringskosten voor dit wetsvoorstel komen uit op 0,02 miljoen euro. Er zijn geen structurele uitvoeringskosten. SVB De SVB acht het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar op de beoogde datum van inwerkingtreden. Daarbij heeft de SVB wel enkele kanttekeningen gemaakt, deze zijn verwerkt in het wetsvoorstel. Belastingdienst Voor de Belastingdienst is het wetsvoorstel uitvoerbaar onder enkele voorwaarden met betrekking tot de modelgarantiebepaling bij eigenrisicodragers. Hierin kan worden meegegaan. Inspectie SZW De Inspectie SZW maakt enkele opmerkingen over wijzigingen in de wet SUWI met betrekking tot het beëindigen van organisatiegericht toezicht. Deze zijn verwerkt in het wetsvoorstel. Tot slot maakt de Inspectie een opmerking over overgangsbepalingen in de IOAW en vraagt verduidelijking. De toelichting is hierop aangepast. Uitvoeringspanel en VNG Het Uitvoeringspanel acht de voorgestelde wijzigingen uitvoerbaar. De VNG pleit voor wat betreft de wijze een compensatie van uitvoeringskosten voor gemeenten. Het is nog niet inzichtelijk waar het verzoek tot compensatie op is gebaseerd. Hierover zal nader worden gesproken met de VNG. Daarnaast gaat de VNG in op een aanpassing in de Participatiewet met betrekking tot een bijstandsuitkering aan daklozen. De artikelsgewijze toelichting is hierop aangevuld. Tot slot verzoekt de VNG een wetswijziging mee te nemen waarbij de koppeling tussen de vangnetuitkering en de aanwijzingsbevoegdheid van de minister van SZW losgelaten wordt. Dit voorstel past niet in dit wetsvoorstel en wordt niet meegenomen. 4. Administratieve lasten Slechts een klein aantal wijzigingen heeft gevolgen voor de administratieve lasten van burgers en/of bedrijven. Deze administratieve lastenverhoging of -vermindering is bij elk voorstel beperkt. 43 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

114 II. ARTIKELSGEWIJS ARTIKEL I. ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET (AKW) Onderdeel A (artikel 7 AKW) Met ingang van 1 januari 2015 zijn met de Wet hervorming kindregelingen de voorwaarden voor de dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen aangescherpt. Met dit wijzigingsvoorstel wordt voornamelijk bewerkstelligd dat ook dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen voor het kind van de verzekerde dat voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs voor de Rijn, binnen- en kustvaart volgt kan worden verkregen. Het gaat om een opleiding waarmee de gediplomeerde leerling zich kan laten registreren als bemanningslid. De leerling kan dit specifieke onderwijs alleen op deze scholen volgen. De regering stelt daarom voor de ouders van leerlingen die deze opleiding volgen en verder weg wonen dan de bij ministeriële regeling bepaalde afstand van 25 kilometer (zie artikel 2 van de Regeling dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen) ook in aanmerking te laten komen voor dubbele kinderbijslag als zij ook verder voldoen aan de voorwaarden voor kinderbijslag. Dit sluit aan bij de bepaling die is opgenomen in artikel 7, zesde lid, onderdeel b, onder 1, van de AKW waarmee ook de beroepsopleidingen en de scholen voor topsporters en toptalenten op het gebied van dans en muziek worden aangewezen. Omdat een aantal van de met dit wijzigingsvoorstel bedoelde scholen intern verblijf verplicht stelt, wordt verder voorgesteld om de afstandseis in die gevallen te laten vervallen. Zo kunnen ook ouders die dichter bij de school wonen en te maken krijgen met deze verplichting toch een beroep doen op de dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen. Omdat mogelijk nog andere scholen vergelijkbaar zijn, wordt voorgesteld deze scholen bij ministeriële regeling aan te wijzen. De regering stelt voor om aan deze bepaling terugwerkende kracht tot 1 oktober 2015 te verlenen. Deze ingangsdatum vloeit voort uit de kwartaalsystematiek van de kinderbijslag. Onderdeel B (artikel 14 AKW) Het recht op kinderbijslag kan in de regel niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de aanvraag om kinderbijslag. Dit is geregeld in artikel 14, derde lid, eerste volzin, van de AKW. In ditzelfde lid staat dat de SVB bevoegd is in bijzondere gevallen hiervan af te wijken. Volgens het beleid van de SVB is er sprake van een bijzonder geval: indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen; of indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op kinderbijslag én deze onbekendheid verschoonbaar was. De SVB maakt gebruik van deze bevoegdheid wanneer het van hardheid zou getuigen te volstaan met een terugwerkende kracht van één jaar. Hiervan zou sprake zijn wanneer het netto inkomen mede door het niet tijdig aanvragen van de kinderbijslag, onder de voor belanghebbende geldende minimumnorm is gedaald. Deze wijziging stelt voor om de bevoegdheid van de SVB om met meer dan 1 jaar terugwerkende kracht kinderbijslag toe te kennen, te laten vervallen. De reden daarvoor is dat de uitvoeringskosten in geen verhouding staan tot het aantal personen dat op dit moment voordeel heeft van deze bepaling. Het gaat om circa 150 onderzoeken en enige tientallen bezwaarzaken per jaar, terwijl slechts in een beperkt aantal gevallen langer dan een jaar met terugwerkende kracht wordt uitbetaald. Dat hangt samen met het gegeven dat de beleidsregel van de SVB met betrekking tot het netto inkomen in het geval van de AKW bijna nooit kan worden toegepast omdat de AKW alleen voorziet in 44 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

115 een bescheiden tegemoetkoming in de kosten van kinderen. De wijziging levert behalve een vereenvoudiging ook een kleine besparing van circa 0,02 miljoen op de uitvoeringskosten op. Door het kleine aantal toekenningen is de besparing op de uitkeringslasten verwaarloosbaar. Deze wijziging heeft ook een gevolg voor het kindgebonden budget; dit gevolg is zeer gering. Bij de toekenning van terugwerkende kracht langer dan een jaar kan er ook samenloop plaatsvinden met het kindgebonden budget. Er kan aanspraak worden gemaakt op kindgebonden budget indien de ouder recht heeft op kinderbijslag en indien aan de overige voorwaarden voor het kindgebonden budget wordt voldaan. Aanspraak op kindgebonden budget ontstaat met ingang van de maand volgend op de geboortemaand of de maand waarop het kind tot het huishouden gaat behoren. Het kindgebonden budget kent echter een beperkte terugwerkende kracht van maximaal 20 maanden. Dit is bepaald in artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Onderdeel C (artikel 17h AKW) In artikel 17h, vierde lid, staat een incomplete verwijzing naar artikel 17g, eerste lid. Dit onderdeel voorziet in het complementeren van deze verwijzing. Onderdeel D (artikel 25 AKW) In artikel 25, derde lid, van de AKW is bepaald dat indien in een tijdvak een tegemoetkoming volgens de WTOS is verleend, en er naderhand ten behoeve van dat kind recht op kinderbijslag wordt vastgesteld, de SVB bevoegd is de kinderbijslag, in plaats van aan degene aan wie kinderbijslag zou moeten worden betaald, zonder diens machtiging met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te verrekenen. Daarbij wordt in artikel 25, derde lid, van de AKW verwezen naar hoofdstuk 4 van de WTOS. Hoofdstuk 4 van de WTOS beperkt zich echter tot leerlingen boven de 18 jaar. Op de tegemoetkoming volgens hoofdstuk 4 van de WTOS kan aanspraak worden gemaakt vanaf de eerste dag van het kwartaal volgend op het kwartaal waarin de leerling de leeftijd van 18 jaar bereikt. Recht op kinderbijslag eindigt op de laatste dag van het kwartaal waarin het kind 18 jaar wordt. Er kan dus geen sprake zijn van samenloop tussen de WTOS en kinderbijslag. Artikel 25, derde lid, van de AKW, kan daarmee komen te vervallen. Op grond van artikel 25, vierde lid, van de AKW beschikt de SVB over de mogelijkheid om ten onrechte betaalde kinderbijslag op grond van de AKW te kunnen verrekenen met een tegemoetkoming op grond van artikel 3, eerste lid, juncto artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies. Het ging hier om de tegemoetkoming in het kader van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG). De TOG is echter per 1 januari 2015 afgeschaft. In plaats hiervan ontvangen ouders met een thuiswonend gehandicapt kind nu dubbele kinderbijslag. Het genoemde artikellid is hierdoor overbodig geworden en kan daarom komen te vervallen. ARTIKEL II. ALGEMENE NABESTAANDENWET (Anw) Onderdeel A, onder 1 (artikel 17 Anw) Artikel 17 van de Anw regelt de hoogte van de nabestaandenuitkering. Aan dit artikel zijn het vijfde tot en met zevende lid met de inwerkingtreding van de Wet WWB maatregelen toegevoegd. Doel van die wijziging was om de normsystematiek voor 45 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

116 mensen die met anderen hoofdverblijf hebben in dezelfde woning ook van toepassing te verklaren op de Anw 11. Artikel 17, derde lid, regelt het zogenaamde woonlandbeginsel met betrekking tot de nabestaandenuitkering. Op grond hiervan wordt de uitkering verlaagd met de zogenaamde woonlandfactor. In het derde lid is echter verzuimd een verwijzing op te nemen naar artikel 17, vijfde lid. Artikel 17, vijfde lid, bepaalt dat een nabestaande die met één of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, op een zodanig bedrag wordt gesteld dat de nettonabestaandenuitkering gelijk is aan 50% van het netto- minimumloon. De wetgever heeft met de Wet WWB maatregelen bedoeld om de nabestaandenuitkering waar de kostendelersnorm op van toepassing is, tevens het woonlandbeginsel op toe te passen. Uit de parlementaire behandeling is geen aanknopingspunt te vinden waarom het woonlandbeginsel niet toegepast zou moeten worden in een dergelijke situatie. Dit zou ook in tegenspraak zijn met het doel achter het woonlandbeginsel, waarbij de hoogte van een uitkering wordt afgestemd op het kostenniveau van het land waar de betrokkene woont. Wellicht ten overvloede wordt hier opgemerkt dat met betrekking tot Marokko, Bosnië-Herzegovina, Canada/Québec, India, Kosovo, Montenegro, Servië, Australië, Chili, Israël, Macedonië, Nieuw-Zeeland, Suriname en Zuid-Korea in verband met het geldende bilaterale socialezekerheidsverdrag voor de Anw vooralsnog een woonlandfactor van 100% geldt. 12 Met betrekking tot Turkije geldt hetzelfde in verband met het Associatieraadsbesluit. Dit onderdeel voorziet alsnog in deze verwijzing om mogelijke onduidelijkheid over de toepassing van het woonlandbeginsel te voorkomen. Door de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2017 kunnen betrokkenen zich op eventuele inkomenseffecten tijdig voorbereiden. Onderdeel A, onder 2 (artikel 17 Anw), artikel VIII, onderdeel E (artikel 19a, eerste lid Participatiewet), artikel XIX, onderdeel A, onder 2 (artikel 5 IOAW), artikel XX, onderdeel A, onder 2 (artikel 5 IOAZ) en artikel XXIII, onderdelen A en B (artikelen VI en IX Wet WWB maatregelen) In deze onderdelen wordt de uitzondering van studerenden op de kostendelersnorm in verschillende wetten verduidelijkt. Voor de TW en AOW geldt overigens dat de kostendelersnorm nog niet in werking is getreden en om die reden wordt dan ook de Wet maatregelen Wet werk en bijstand (waarin de kostendelersnorm wordt geïntroduceerd) aangepast zodat bij inwerkingtreding van de kostendelersnorm in de AOW en de TW deze wijzigingen ook meteen zijn doorgevoerd. De redenen om de definitie van de uitzondering met betrekking tot studenten aan te passen zijn als volgt. Ten eerste wordt de leesbaarheid bevorderd door een onderverdeling in subonderdelen te maken. Ten tweede was per abuis in de TW, Anw en de AOW met betrekking tot de studiefinanciering nog niet het leeftijdscriterium opgenomen (de zinsnede gelet op zijn leeftijd ). Dit was wel al geregeld in de Participatiewet, IOAW en IOAZ. Voorgesteld wordt om deze omissie te herstellen. Voorts wordt ook aan het subonderdeel waarin wordt verwezen naar de tegemoetkoming op grond van de WTOS (onderdeel d, onder 2) een leeftijdscriterium toegevoegd. Deze toevoeging is nodig omdat (net zoals bij de studiefinanciering) naast de voorwaarde inzake onderwijssoort de voorwaarde inzake leeftijd van belang is, inhoudende dat de 11 Zie Kamerstukken II 2013/14, , nr. 3, blz Zoals vermeldt in een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gestuurde brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2014/15, , nr. 17), waarin de gevolgen van enkele uitspraken van de CRvB van 9 mei 2014 en 12 december 2014 uiteen zijn gezet (ECLI:NL:CRVB:2014:1466 en ECLI:NL:CRVB:2014:4181). 46 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

117 studerende bij aanvang van de opleiding aan de voorwaarde met betrekking tot de leeftijd, bedoeld in artikel 2.3 van de WTOS moet voldoen. Deze omissie wordt hierbij hersteld en wordt in alle genoemde wetten opgenomen. Met betrekking tot de beroepsopleiding is dit criterium niet nodig omdat de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg geen leeftijdscriterium kent. Ten slotte is het van belang dat in de uitzondering voor studenten geen onderscheid wordt gemaakt tussen onderwijs in Nederland en vergelijkbaar onderwijs in het buitenland (zie ook paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting). Dit is bewerkstelligd door een vierde subonderdeel toe te voegen waarmee wordt geregeld dat de persoon die een vergelijkbaar soort onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in de eerste drie subonderdelen volgt buiten Nederland ook onder de uitzondering voor studenten op de kostendelersnorm valt. Ook voor deze uitzondering wordt een leeftijdscriterium opgenomen. Indien het vergelijkbaar onderwijs betreft als bedoeld onder 1 of 2 (studiefinanciering of WTOS) dan moet de student bij aanvang van het onderwijs jonger dan 30 jaar zijn of hij moet in de maand dat het onderwijs aanvangt 30 jaar zijn geworden. Dit is het leeftijdscriterium dat ook voor WTOS en studiefinanciering geldt. Omwille van de leesbaarheid is er voor gekozen om niet naar deze wetten te verwijzen maar een concrete leeftijd op te nemen. Bij de persoon die een vergelijkbare beroepsopleiding als bedoeld onder 3 buiten Nederland volgt wordt niet naar de leeftijd gekeken aangezien er voor deze opleidingen binnen Nederland ook geen leeftijdscriterium geldt. Onderdelen B en C (artikelen 29a, 39 en 68 Anw), en artikel III, onderdeel B (artikel 17c AOW) In de Wet vereenvoudiging regelingen SVB is onder meer de Anw gewijzigd, waarbij de halfwezenuitkering is geïntegreerd in de nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering als zelfstandige uitkering is opgehouden te bestaan. Verwijzingen naar de halfwezenuitkering zijn daarmee overbodig geworden. Desalniettemin is verzuimd om verwijzingen naar de halfwezenuitkering in de artikelen 29a, zesde lid, 39, tweede en vijfde lid, en 68, tweede lid, van de Anw, en 17c, zesde lid, van de AOW te schrappen. Deze onderdelen voorzien hier alsnog in. Dit betreft het herstel van redactionele fouten. Onderdeel D (artikel 67 Anw) In artikel 67, negende lid, van de Anw is, om te voorkomen dat de woonlandfactor tweemaal moet worden toegepast, vermeld dat artikelen 17, tweede lid, en artikel 25, tweede lid, van de Anw buiten toepassing blijven bij toepassing van artikel 67, negende lid. Artikel 25 van de Anw is echter per 1 januari 2013 komen te vervallen door de Wet vereenvoudigingen regelingen SVB, waardoor de verwijzing naar artikel 25, tweede lid, kan komen te vervallen. Daarnaast wordt in artikel 67, negende lid, verwezen naar artikel 17, tweede lid. Door de Wet hervorming kindregelingen is abusievelijk de verwijzing per 1 januari 2015 verschoven van het derde naar het tweede lid, terwijl een verwijzing naar artikel 17, derde lid, juist is. Er wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om deze onjuiste verwijzing te corrigeren. Om te zorgen dat de wijziging ook van toepassing is ten aanzien van de periode vanaf 1 januari 2015, wordt terugwerkende kracht verleend tot en met die datum. 47 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

118 ARTIKEL III. ALGEMENE OUDERDOMSWET (AOW) Onderdeel A (artikel 1 AOW) In artikel 1, eerste lid, van de AOW zijn twee onderdelen opgenomen die tot g geletterd zijn. Met deze voorgestelde wijziging wordt de alfabetisch rangschikking zodanig aangepast dat er geen dubbel geletterde onderdelen meer zijn. Onderdeel C (artikel 64b AOW) Dit betreft een technische wijziging. Per 1 januari 2015 is in artikel 8 van de AOW een nieuw derde lid toegevoegd. Abusievelijk is artikel 64b, tweede lid, hier niet op aangepast. Dit wordt met voorgestelde wijziging met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015 hersteld. Onderdeel D (artikel 64e AOW) Bij de invoering van artikel 64e van de AOW met de Wet van 26 november 2014 tot wijziging van de AOW in verband met wijziging van de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering over een achterliggende periode en wijziging van de Participatiewet in verband met wijziging van de berekening en de periodieke aanpassing van de bijstandsnormen voor pensioengerechtigden (Stb. 2014, 502), zijn abusievelijk niet de volledige naam van die wet en het nummer van het Staatsblad waarin deze wet is gepubliceerd opgenomen in artikel 64e. Met de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld. Omdat artikel 64e met ingang van 17 december 2014 met terugwerkende kracht tot en met 24 maart 2014 in werking is getreden, zal aan artikel III, onderdeel D, terugwerkende kracht worden verleend tot en met 24 maart ARTIKEL IV. ARBEIDSOMSTANDIGHEDENWET (Arbowet) Onderdelen A en B (artikelen 14, 24 en 29a Arbowet), artikel V, onderdeel B (artikel 8:7 Arbeidstijdenwet (Atw)), artikel XII, onderdeel A (artikel 14a Waadi), en artikel XIV, onderdeel A (artikel 16 Wav) De Aanpassingswet basisregistratie personen (Stb. 2013, 316) regelt naast de aanpassingen in wetgeving in verband met de overgang van gemeentelijke basisregistratie naar basisregistratie personen ook de aanpassing van bepalingen die het sociaal-fiscaalnummer (sofinummer) uit de Nederlandse wetgeving schrappen. De noodzaak voor het gebruiken van een sofinummer als identificerend nummer in contacten met overheidsorganisaties bestond na de invoering van het burgerservicenummer (BSN) uitsluitend nog voor niet-ingezetenen. Deze noodzaak is komen te vervallen met de invoering van de basisregistratie personen. De Wav, de Arbowet, de Atw en de Waadi bevatten nog voorschriften over het gebruiken van het BSN en het sofinummer die abusievelijk niet zijn geschrapt in de Aanpassingswet basisregistratie personen. Met de voorgestelde wijzigingen vervalt het gebruik van het sofinummer in de genoemde wetten alsnog. 48 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

119 ARTIKEL V. ARBEIDSTIJDENWET (Atw) Onderdeel A (artikel 7:2 Atw) artikel XIV, onderdeel B (artikel 17d Wav) en artikel XXIV, onderdeel B (artikel 18q Wml) Abusievelijk is met de Wet aanpak schijnconstructies niet in alle arbeidswetten geregeld dat besluiten ten aanzien van de openbaarmaking op grond van de verschillende arbeidswetten worden genomen namens de Minister. Deze omissie is met onderhavige wijzigingen hersteld voor de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), Wav en de Atw. In verband met de inwerkingtreding van de artikelen die zien op de openbaarmaking in de Wml (artikel 18pa) en de Wav (artikel 19g), met ingang van 1 juli 2015 worden deze wijzigingen in deze wetten met terugwerkende kracht per 1 juli 2015 doorgevoerd. ARTIKEL VI. BOEK 7 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK (BW) Onderdeel A (artikel 7:668 BW) In dit onderdeel wordt verduidelijkt dat de vergoeding die de werkgever verschuldigd is wegens het overschrijden of niet nakomen van de aanzegtermijn verschuldigd is vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst, ten aanzien waarvan de verplichting tot aanzeggen gold, van rechtswege eindigt of zou zijn geëindigd. Dat moment is gelegen op een maand na de dag waarop de verplichting om aan te zeggen is ontstaan. Op dat moment is namelijk pas definitief de hoogte van de vergoeding vast te stellen. Dit geldt ook als de werkgever de werknemer niet of niet tijdig heeft laten weten dat de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet. Onderdeel B (artikel 7:669 BW) In het vierde lid van artikel 7:669 BW is geregeld dat de arbeidsovereenkomst tegen of na de dag waarop de werknemer de AOW-leeftijd of een afwijkende pensioenleeftijd heeft bereikt kan worden opgezegd. Voorgesteld wordt om in dit lid twee wijzigingen aan te brengen. De eerste wijziging betreft de afwijkende pensioenleeftijd. Deze formulering leidt tot onduidelijkheid over de vraag wat onder afwijkende pensioenleeftijd moet worden verstaan, doordat het begrip lijkt te verwijzen naar het moment waarop recht op pensioen ontstaat. Dat is in veel gevallen geen eenduidig vast te stellen moment. Bedoeld is de leeftijd waarop arbeidsrechtelijk ontslag volgt wegens het bereiken van een bepaalde (pensioen)leeftijd. Die leeftijd zal veelal de AOW-leeftijd zijn, maar soms geldt er op grond een (collectieve of individuele) overeenkomst een andere (hogere of lagere) leeftijd waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. Een voorbeeld is de pensioenleeftijd van KLM-piloten, die op grond van de voor hen geldende cao lager ligt dan de AOW-gerechtigde leeftijd. Wanneer er dus op grond van een overeenkomst een lagere leeftijd dan de AOW-leeftijd geldt waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, kan de arbeidsovereenkomst reeds wegens het bereiken van die lagere leeftijd worden opgezegd op grond van het vierde lid van artikel 7:669 BW. Zoals in de memorie van toelichting bij de Wwz reeds is benadrukt, dient er voor een opzegging wegens het bereiken van een lagere leeftijd dan de AOW-leeftijd op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid wel een objectieve rechtvaardigingsgrond te worden 49 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

120 aangevoerd door de werkgever. Wanneer er op grond van een overeenkomst een hogere leeftijd dan de AOW-leeftijd geldt waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, dan kan de arbeidsovereenkomst pas wegens het bereiken van die hogere leeftijd worden opgezegd op grond van het vierde lid van artikel 7:669 BW. In dat geval zijn partijen namelijk bij aanvang van het dienstverband reeds uitgegaan van het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op een hogere leeftijd dan de AOW-leeftijd. De tweede wijziging heeft betrekking op tegen of na de dag. Deze formulering zou kunnen worden uitgelegd als inhoudende dat de arbeidsovereenkomst duurt tot en met de eerste dag waarop de werknemer de AOW-leeftijd of een andere leeftijd bereikt waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. Dat ligt niet voor de hand, en is bovendien ook niet in overeenstemming met de bestaande praktijk waarin de arbeidsovereenkomst duurt tot en met de laatste dag vóórdat de AOW-gerechtigde leeftijd of een andere leeftijd wordt bereikt waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. Om deze reden wordt voorgesteld uit te gaan van de opzegging van de arbeidsovereenkomst in verband met of na het bereiken van de AOW-leeftijd of de tussen partijen overeengekomen andere leeftijd. Daarmee wordt tevens aangesloten bij de formulering in artikel 7:673, zevende lid, onderdeel b, BW. Onderdeel C (artikel 7:669 BW) In artikel 7:669, vierde lid, BW is de term aangegaan gehanteerd, in plaats van ingegaan. Dit wordt hersteld. Zoals ook volgt uit de artikelsgewijze toelichting in de memorie van toelichting van de Wwz bij dit artikellid, is beoogd te regelen de opzegging van de arbeidsovereenkomst die reeds was ingegaan vóórdat de werknemer de AOWgerechtigde leeftijd of een tussen partijen overeengekomen andere leeftijd waarop de arbeidsovereenkomst eindigt heeft bereikt. Onderdeel D (artikel 7:671a BW) Onderdelen 1 en 2 Er wordt een onderdeel toegevoegd aan artikel 7:671a, vijfde lid, BW dat regelt dat de toestemming om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op te zeggen wegens bedrijfseconomische omstandigheden slechts verleend kan worden als de werkgever de arbeidsrelatie met personen die op grond van een arbeidsovereenkomst op de arbeidsplaatsen die vervallen werkzaam zijn en de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt heeft beëindigd. Uit het Ontslagbesluit vloeit momenteel al voort dat deze arbeidsrelaties eerst beëindigd moeten worden. Dit blijft ongewijzigd. Om te bewerkstelligen dat dit ook geldt indien gebruik is gemaakt van de in artikel 7:699, zesde lid, BW opgenomen mogelijkheid om bij cao af te wijken van het afspiegelingsbeginsel wordt deze voorwaarde opgenomen in artikel 7:671a, vijfde lid, BW. Onderdeel 3 Artikel 7:671b, tweede lid, BW, bepaalt dat de kantonrechter een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts kan inwilligen indien aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 7:669 is voldaan, en er geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift gelden. In lijn hiermee wordt opgenomen dat toestemming om een arbeidsovereenkomst op te zeggen niet wordt verleend als een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670, lid 1 tot en met 4 en 10, geldt, tenzij redelijkerwijs verwacht mag worden dat het opzegverbod binnen vier 50 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

121 weken na de dagtekening van de beslissing op het verzoek door UWV of de in artikel 7:671a, tweede lid, BW bedoelde van de werkgever onafhankelijke en onpartijdige commissie beslist op het verzoek, niet meer geldt. De termijn van vier weken sluit aan bij de termijn waarbinnen de werkgever gelet op de geldigheid van de toestemming op grond van artikel 7:671a, zesde lid, BW van de door UWV of cao-commissie gegeven toestemming gebruik zal moeten maken. Het is voor een werkgever niet zinvol om in een dergelijk geval waarin sprake is van een opzegverbod toch een verzoek om toestemming te doen. Als lopende de behandeling van het verzoek blijkt dat een opzegverbod geldt, ligt het voor de hand dat de werkgever het verzoek intrekt. Tot een afwijzing van een verzoek om toestemming omdat een opzegverbod van toepassing is, zal het in de praktijk dus niet vaak komen. Als bij een voorgenomen ontslag om bedrijfseconomische redenen sprake is van het toepassing zijn van het opzegverbod dat geldt tijdens ziekte, en geen toestemming zal worden verleend voor opzegging van de arbeidsovereenkomst van deze zieke werknemer, kan in plaats daarvan een andere werknemer voor ontslag worden voorgedragen. Dat eerstbedoelde werknemer ziek is en voorlopig zal blijven, zal de werkgever moeten aantonen, bijvoorbeeld aan de hand van een verklaring van de bedrijfsarts. Het UWV zal in de beschikking vermelden dat indien mocht blijken dat het opzegverbod na de beslissing op het verzoek voortduurt, de arbeidsovereenkomst bij de aanwezigheid van het opzegverbod niet kan worden opgezegd. Indien bij de behandeling van een verzoek om toestemming niet naar voren is gekomen dat er een opzegverbod van toepassing is, kan het zich voordoen dat UWV of de cao-commissie toestemming verleent, terwijl een opzegverbod van toepassing is. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst dan niet rechtsgeldig opzeggen met een beroep op de gegeven toestemming. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de toestemming die wordt verleend door de commissie, bedoeld in artikel 7:671, eerste lid, onderdeel h, BW. Onderdeel E (artikel 7:671b BW) Evenals is bepaald in het vijfde lid van artikel 671b, wordt ook in het vierde lid opgenomen dat het overleggen van een deskundigenoordeel niet verplicht is als dit in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd. Uit artikel 32a, eerste lid, van de Wet SUWI vloeit voort dat het UWV alleen een deskundigheidsoordeel geeft, als de werknemer bereid is zich daartoe te laten onderzoeken. Als de werknemer daar niet aan meewerkt, dan kan het overleggen van de verklaring niet van de werkgever worden verlangd Aan artikel 7:671b, vierde lid, BW, zoals dat met ingang van 1 juli 2015 luidt, wordt daarom een zinsnede toegevoegd waaruit dat blijkt. Onderdeel F (artikel 7:673 BW) In artikel 7:673, zevende lid, onderdeel b, BW is geregeld dat de transitievergoeding niet verschuldigd is als de arbeidsovereenkomst eindigt in verband met of na het bereiken van de AOW-leeftijd of een andere leeftijd waarop voor de werknemer recht op pensioen ontstaat. Ook in dit lid kan, net als bij het vierde lid van artikel 7:669 BW, onduidelijkheid bestaan over de vraag wat wordt verstaan onder een andere leeftijd waarop voor de werknemer recht op pensioen ontstaat. Bedoeld is de op grond van de wet of een tussen partijen overeengekomen leeftijd, anders dan de AOW-leeftijd, waarop arbeidsrechtelijk ontslag volgt wegens het bereiken van die leeftijd. Anders dan bij de voorgestelde wijziging van het vierde lid van artikel 7:669 BW wordt hier ook de situatie geregeld wanneer er bij of krachtens wet een van de AOW-leeftijd afwijkende ontslagleeftijd is vastgesteld. Als dat het geval is, wordt de betrokkene veelal van rechtswege ontslagen bij het bereiken van de bij of krachtens wet bepaalde leeftijd. 51 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

122 Deze toevoeging in artikel 7:673 leidt ertoe dat ook bij ontslag wegens het bereiken van die bij of krachtens wet bepaalde leeftijd geen transitievergoeding verschuldigd is. Wanneer er dus op grond van de wet of een overeenkomst een lagere leeftijd dan de AOW-leeftijd geldt waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, is reeds bij ontslag op die lagere leeftijd geen transitievergoeding verschuldigd. Wanneer er op grond van de wet of een overeenkomst een hogere leeftijd dan de AOW-leeftijd geldt waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, dan is pas bij ontslag wegens het bereiken van die hogere leeftijd geen transitievergoeding verschuldigd. In het voorgestelde onderdeel b is dit verduidelijkt. Onderdeel G (artikel 7:673a BW) en onderdeel H (artikel 7:673d BW) In de artikelen 7:673a en 7:673d BW (zoals deze met ingang van 1 juli 2015 luidt) is geregeld wat onder een kleine werkgever wordt verstaan. Daarbij is het aantal werknemers dat in dienst is in de tweede helft van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt bepalend. Doordat voor de ene werknemer een langere opzegtermijn kan gelden dan voor de andere werknemer, kan het zich voordoen dat de arbeidsovereenkomst van een aantal werknemers net voor het einde van een kalenderjaar eindigt, terwijl de arbeidsovereenkomsten van andere werknemers in het volgende kalenderjaar eindigen, terwijl de ontslagprocedure van alle werknemers gelijktijdig is gestart. Dat leidt tot onwenselijke uitkomsten. Voorts kan dit ertoe leiden dat naar het nog lopende kalenderjaar moet worden beoordeeld of sprake is van een kleine werkgever of niet. Om deze redenen wordt voorgesteld om waar mogelijk het moment waarop het verzoek om toestemming of ontbinding is gedaan bepalend te laten zijn voor de berekening van het aantal werknemers dat bepalend is voor de vraag of het een kleine werkgever betreft. Als de arbeidsovereenkomst eindigt zonder dat een verzoek om toestemming of ontbinding vereist is, is het moment van de opzegging, dan wel het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt en niet wordt voortgezet bepalend. Hiermee wordt tegelijkertijd verduidelijkt dat artikel 7:673d BW, zoals dat met ingang van 1 juli 2015 luidt, ook betrekking heeft op de werknemer wiens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet wordt voortgezet wegens de omstandigheden zoals die zijn omschreven in het desbetreffende artikel. Als aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7:673 BW, is voldaan bestaat immers ook bij het niet voorzetten van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd recht op een transitievergoeding. Onderdeel I (artikel 7:677 BW) In artikel 7:677, zevende lid, BW was verzuimd te regelen dat ook een beding, waarbij de bevoegdheid om op grond van de laatste zin van het vierde lid van dat artikel de kantonrechter te verzoeken de opzegging te vernietigen wordt uitgesloten of beperkt, nietig is. Voorgesteld wordt dat alsnog te regelen. Onderdeel J (artikel 7:682 BW) In artikel 7:682, eerste lid, onderdelen a en b, BW, zoals dat met ingang van 1 juli 2015 luidt, ontbreekt de verwijzing naar artikel 7:669, eerste lid, BW. Daardoor blijkt niet expliciet uit het artikel dat de kantonrechter ook de arbeidsovereenkomst kan herstellen of een vergoeding kan toekennen omdat herplaatsing mogelijk was. Dat was wel beoogd. Om dit te verduidelijken wordt voorgesteld de verwijzing naar artikel 7:669, eerste lid, BW alsnog toe te voegen aan artikel 7:682, eerste lid, onderdelen a en b, BW. 52 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

123 Onderdeel K (artikel 7:682a BW) In dit onderdeel wordt een onjuiste verwijzing gecorrigeerd. Onderdeel L (artikel 7:686a BW) Het eerste subonderdeel van artikel 7:686a, vierde lid, onderdeel a, BW, zoals dat met ingang van 1 juli 2015 luidt, ziet specifiek op verzoeken in verband met vergoedingen. Het tweede subonderdeel op alle verzoeken, waaronder ook vergoedingen. Mede als gevolg hiervan wordt in het eerste subonderdeel specifiek verwezen naar verzoeken in verband met vergoedingen op grond van artikel 7:677, vierde lid, BW terwijl in het tweede subonderdeel naar alle verzoeken op grond van artikel 7:677 BW wordt verwezen, waaronder ook verzoeken in verband met vergoedingen op grond van het vierde lid van dat artikel moeten worden begrepen. Om deze redenen wordt voorgesteld het onderscheid dat gemaakt is in de subonderdelen 1 en 2 niet meer te maken, en in plaats daarvan te spreken van verzoeken op grond van de genoemde artikelen. Door een eerdere aanpassing van de lettering in artikel 7:681, eerste lid, BW is per abuis in artikel 7:686a een verwijzing naar artikel 7:681, eerste lid, onderdeel c, BW komen te vervallen. Deze verwijzing is weer toegevoegd. ARTIKEL VII. KADERWET SZW-SUBSIDIES Onderdelen A en B (artikelen 3 en 9 Kaderwet SZW-subsidies) Artikel 3, tweede lid, van de Kaderwet SZW-subsdies vervalt, omdat daarin is geregeld dat voor het opleggen van niet doelgebonden verplichtingen een regeling bij amvb wordt vereist. SZW is in verband met de voorgenomen gezamenlijke uitvoering van subsidieregelingen van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), OCW en SZW voornemens de nadere regels op grond van de Kaderwet SZW-subsidies te harmoniseren met die van de Ministeries van VWS en van OCW. Omdat de Kaderwet VWS-subsidies en de Wet overige OCW-subsidies geen regeling bij amvb vereisen voor de mogelijkheid van het opleggen van niet doelgebonden verplichtingen, wordt de grondslag daarvoor in de Kaderwet SZW-subsidies in overeenstemming gebracht met de grondslag zoals die is geregeld in de Kaderwet VWS-subsidies en de Wet overige OCWsubsidies. Door het tweede lid te schrappen kunnen deze verplichtingen op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel e, worden geregeld bij of krachtens amvb of bij ministeriële regeling. In artikel 9 wordt een verwijzing naar het derde lid van artikel 3 in overeenstemming gebracht met de vernummerde overige leden van artikel 3. ARTIKEL VIII. PARTICIPATIEWET Onderdeel A (artikel 6 Participatiewet) In de begripsbepaling van niet-uitkeringsgerechtigde in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet staat het woord arbeidsondersteuning abusievelijk op een onjuiste plek. Door de huidige plaats lijkt het alsof het slaat op arbeidsondersteuning op grond van alle in dat onderdeel genoemde wetten. Dit is echter niet juist, het hoort slechts te slaan op arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. De wijziging corrigeert deze omissie. 53 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

124 Onderdelen B, L, onder 1, N, O, R, S en T (artikelen 7, 31, 36a, 46, 47a en 47b Participatiewet), artikel XIX, onderdeel A, onder 3 (artikel 5 IOAW) en artikel XX, onderdeel A, onder 3 (artikel 5 IOAZ) Met ingang van 18 oktober 2014 is de Wet koopkrachttegemoetkoming lage inkomens in werking getreden. Op grond van deze wet hebben personen met een laag inkomen recht gekregen op een eenmalige koopkrachttegemoetkoming in het jaar De uitvoering van deze koopkrachttegemoetkoming is voltooid. Daarom dienen de artikelen in de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die betrekking hebben op deze koopkrachttegemoetkoming te worden teruggebracht naar de staat waarin deze artikelen verkeerden vóór de inwerkingtreding van de Wet koopkrachttegemoetkoming lage inkomens. Artikel 36a, waarin de koopkrachttegemoetkoming was geregeld, vervalt. Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt het opschrift van paragraaf 4.1 in overeenstemming te brengen met de inhoud van deze paragraaf, die over meer handelt dan enkel over bijzondere bijstand. Onderdeel C (artikel 9a Participatiewet) Doordat artikel van de Wet educatie en beroepsonderwijs is gewijzigd, dient ook de verwijzing in artikel 9a van de Participatiewet naar dit artikel te worden aangepast. Onderdeel D (artikel 13 Participatiewet) Dit is het herstel van een technische omissie in de verwijzing in artikel 13 van de Participatiewet naar de citeertitel van de Wet studiefinanciering Onderdeel E (Artikel 19a Participatiewet) Zoals in paragraaf 2.5 van het algemeen deel van de memorie van toelichting is toegelicht, is de belangrijkste wijziging die in de kostendelersnorm wordt aangebracht dat de kostendelersnorm niet langer van toepassing is op belanghebbenden die met medebewoners hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, maar waarvan alle medebewoners op grond van het huidige artikel 22a zijn uitgezonderd van de kostendelersnorm. Dit is onder andere vormgegeven door aan het begin van paragraaf 3.2 van de Participatiewet een artikel in te voegen dat de definitie van kostendelende medebewoner bevat. Deze definitie is van belang om te bepalen of de norm van belanghebbende wordt vastgesteld op basis van het kostendelersnormartikel (artikel 22a) of op basis van de basisnormen in de artikelen 20 tot en met 22 en 24. Deze definitie is zo geformuleerd dat als een persoon onder een van de uitzonderingen van het huidige artikel 22a, vierde lid, valt, deze niet een kostendelende medebewoner is. Dat heeft tot gevolg dat als iemand medebewoners heeft, maar geen van allen is kostendelende medebewoner, artikel 22a niet van toepassing is. Dit verschilt van de huidige systematiek waarbij artikel 22a ook van toepassing is op de belanghebbende die medebewoners heeft die allen onder de uitzonderingen van het vierde lid van dat artikel vallen. Door de kostendelersnorm alleen van toepassing te laten zijn indien er sprake is van kostendelende medebewoners, worden de omissies voor de in de paragrafen en genoemde groepen hersteld. Aan de definitiebepaling is voorts de uitzondering uit het huidige artikel 22a, derde lid, onderdeel a, toegevoegd. Deze uitzondering betreft de echtgenoot van belanghebbende. Als gehuwden alleen met elkaar (dus zonder medebewoners) samenwonen vallen ze dus niet onder de reikwijdte van artikel 22a. Hiervoor is gekozen omdat er anders geen aparte gehuwdennormen meer zouden zijn (immers alle gehuwden zouden onder het bereik van artikel 22a vallen) terwijl deze aparte 54 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

125 gehuwdennormen wel nodig zijn om naar te kunnen verwijzen. Overigens telt de echtgenoot wel mee bij de berekening van de norm op basis van artikel 22a als er kostendelende medebewoners zijn, omdat met de echtgenoot kosten wordt gedeeld, net zoals het geval is bij de basisnormen voor gehuwden. Dit is vormgegeven door in het eerste lid van artikel 22a bij de definitie van A te bepalen dat naast de kostendelende medebewoners en belanghebbende zelf, ook de echtgenoot van belanghebbende meetelt. Dit betreft overigens alleen de echtgenoot van 21 jaar en ouder omdat jongeren tot 21 jaar zijn uitgezonderd van de kostendelersnorm (zie ook paragraaf van het algemeen deel van de memorie van toelichting). Verder is in het huidige derde lid, onderdeel a, een uitzondering gemaakt voor gehuwden waarvan een echtgenoot niet rechthebbend is. Indien deze gehuwden niet met andere medebewoners samenwonen, is de kostendelersnorm toch van toepassing. Deze uitzondering wordt nu geschrapt. Dit is in lijn met de keuze om de kostendelersnorm alleen van toepassing te laten zijn als er sprake is van kostendelende medebewoners. Daarnaast kan er tevens geen onduidelijkheid meer zijn of artikel 22a of artikel 24 in dat geval van toepassing is. Artikel 24 is van toepassing op de rechthebbende echtgenoot als er geen kostendelende medebewoners zijn. Indien er wel een of meer kostendelende medebewoners hoofdverblijf in dezelfde woning hebben, geldt artikel 22a. Onderdeel F (Artikel 20 Participatiewet) In artikel 20, eerste lid, onderdeel c, is de norm geregeld voor gehuwden waarvan één echtgenoot jonger dan 21 jaar is en de ander 21 jaar of ouder die geen medebewoners hebben. In het geval dat er wel medebewoners zijn is artikel 22a op dit moment van toepassing. Echter, zoals in de toelichting op artikel 19a is uitgelegd, wordt voorgesteld om de kostendelersnorm alleen van toepassing te verklaren als er samengewoond wordt met ten minste een kostendelende medebewoner. Om deze reden wordt meerderjarige personen vervangen door kostendelende medebewoners. Wellicht ten overvloede wordt nog gemeld dat de normen voor gehuwden jonger dan 21 jaar en de normen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders jonger dan 21 jaar niet hoeven te worden aangepast omdat de kostendelersnorm sowieso niet op hen van toepassing is aangezien zij jonger dan 21 jaar zijn. Het derde lid van artikel 20 vervalt. Voorgesteld wordt om deze norm op te nemen in artikel 22a, derde lid. Dit omdat het overzichtelijker is om alle normen waar (gedeeltelijk) de kostendelersnormsystematiek op van toepassing is in hetzelfde artikel onder te brengen. Onderdelen G en H (Artikelen 21 en 22 Participatiewet) In deze artikelen staan de normen voor de personen van 21 jaar en ouder die niet met één of meer meerderjarige personen samenwonen. Deze formulering wordt aangepast naar aanleiding van het voorstel om de kostendelersnormsystematiek alleen van toepassing te laten zijn op personen die ten minste met een kostendelende medebewoner samenwonen (zie ook de toelichting op artikel 19a). Onderdeel I (Artikel 22a Participatiewet) Voorgesteld wordt om de kostendelersnormsystematiek op een aantal punten aan te passen en te vereenvoudigen. 55 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

126 Eerste lid Het eerste lid wordt op een aantal punten aangepast. Ten eerste is in het eerste lid bepaald dat de kostendelersnormsystematiek alleen van toepassing is op de belanghebbende van 21 jaar of ouder. Dit is in het huidige artikel 22a nog als uitzondering in het derde lid geformuleerd. Door deze wijziging wordt de leesbaarheid van het artikel vergroot. Daarnaast wordt de term kostendelende medebewoner gebruikt in plaats van de huidige omschrijving van meerderjarige personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Deze term is gedefinieerd in het nieuwe artikel 19a (zie ook de toelichting op dat artikel). Verder wordt de definitie van A in de formule aangepast. Op dit moment worden tot A gerekend alle meerderjarige personen die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Daar worden dan in het huidige vierde lid uitzonderingen op gemaakt. Deze uitzonderingen worden echter nu vervat in de voorgestelde definitie van kostendelende medebewoner in artikel 19a. Om die reden wordt voorgesteld om in artikel 22a naar kostendelende medebewoner te verwijzen. Verder wordt voorgesteld om het huidige tweede lid op te nemen in het eerste lid in de definitie van B in de formule. Dit om de leesbaarheid te bevorderen. Verder is uit de rekennorm de verwijzing naar belanghebbende van 21 jaar of ouder vervallen omdat dit al als voorwaarde is geformuleerd voor de belanghebbende in de aanhef van het eerste lid. Tweede lid Het nieuwe tweede lid is het huidige zesde lid van artikel 22a. Het huidige tweede lid vervalt omdat de inhoud hiervan al is opgenomen in het nieuwe eerste lid van artikel 22a. Het huidige derde lid kan ook vervallen. In dit lid staan twee groepen op wie de kostendelersnormsystematiek niet van toepassing is. Dit betreft ten eerste de gehuwden die niet met andere meerderjarige personen samenwonen. Deze uitzondering is niet meer nodig nu in de definitie van kostendelende medebewoner de echtgenoot van belanghebbende wordt uitgesloten. Indien de belanghebbende dus alleen met zijn echtgenoot samenwoont, zijn er geen kostendelende medebewoners en is artikel 22a niet van toepassing. In het huidige derde lid is bepaald dat er op deze uitzondering een uitzondering bestaat. Dit betreft gehuwden waarvan één echtgenoot niet-rechthebbend is. Als deze gehuwden zonder andere medebewoners samenwonen is het huidige artikel 22a wel van toepassing. Dit wordt aangepast. Deze gehuwden zonder medebewoners vallen niet langer onder artikel 22a maar onder de reikwijdte van artikel 24 (dat ook wordt aangepast). Dit om meer consistentie en eenvoud aan te brengen in de kostendelersnormsystematiek. Als er alleen een echtpaar samenwoont zonder kostendelende medebewoners, is artikel 22a per definitie niet van toepassing, maar artikel 20, 21, 22 of 24. Ten tweede wordt in het huidige derde lid de belanghebbende jonger dan 21 jaar uitgesloten. Dit is niet meer nodig nu al in de aanhef van het eerste lid is bepaald dat de systematiek alleen van toepassing is op de belanghebbende van 21 jaar of ouder. Derde lid In het nieuwe derde lid van artikel 22a zijn de normen geregeld voor gehuwden waarvan één echtgenoot 21 jaar of ouder is en de ander jonger dan 21 jaar die samen wonen met één of meer kostendelende medebewoners. Deze norm staat op dit moment nog in het huidige artikel 20, derde lid. Om meer consistentie aan te brengen is gekozen om deze norm te verplaatsen naar artikel 22a, zodat alle normen waar (gedeeltelijk) de kostendelersnormsystematiek op van toepassing is in een artikel staan. De norm voor 56 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

127 deze gehuwden wordt berekend door de norm voor de echtgenoot van 21 jaar of ouder te berekenen op grond van artikel 22a en dit op te tellen bij het bedrag dat genoemd wordt in het vierde lid. Belangrijk verschil met het huidige derde lid is dat in het nieuwe derde lid van artikel 22a onderscheid gemaakt wordt tussen het al dan niet hebben van ten laste komende kinderen. Hiermee wordt de problematiek omtrent de normen van twee gehuwden, waarvan één echtgenoot jonger is dan 21 jaar en de ander 21 jaar of ouder is, tussen de situaties met of zonder kind, zoals beschreven in paragraaf van het algemene deel van de toelichting opgelost. Hierdoor krijgen gehuwden met ten laste komende kinderen waarvan één echtgenoot 21 jaar of ouder is en de ander jonger dan 21 jaar en kostendelende medebewoners (artikel 22, derde lid, onderdeel a) een hogere uitkering. Per brief zijn gemeenten verzocht te anticiperen op deze wijziging. Zie ook de toelichting op artikel 22b en paragraaf 2.5 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting. De norm voor de gehuwden zonder ten laste komende kinderen met kostendelende medebewoners blijft hetzelfde. Onderdeel J (Artikel 22b Participatiewet) Er wordt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015 een artikel ingevoegd (artikel 22b) waarin de juiste normhoogte voor het jaar 2015 voor de twee doelgroepen die een te lage uitkering ontvangen vastgesteld (zie voor nadere toelichting op deze twee doelgroepen in de paragrafen en van het algemeen deel van deze memorie van toelichting). Daarbij wordt gedifferentieerd tussen de norm zoals die had moeten luiden van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015 en 1 juli 2015 tot 1 januari Het onderscheid volgt uit de halfjaarlijkse indexering van de bijstandsnormen. De tekst van dit artikel gaat uit van de Participatiewet zoals die luidde in 2015 (er wordt dus nog niet met de vereenvoudigde kostendelersnormsystematiek gewerkt die in werking treedt per 1 januari 2016) omdat het een artikel betreft waaraan terugwerkende kracht wordt verleend tot en met 1 januari 2015 en omdat het artikel alleen van toepassing is in Dit heeft tot gevolg dat de personen die tot deze twee doelgroepen behoren met terugwerkende kracht recht hebben op de normhoogte zoals die in dit nieuwe artikel is vastgesteld. Vanaf 1 januari 2016 treedt met dit wetsvoorstel naar verwachting de nieuwe systematiek van de kostendelersnorm in werking en is dit artikel overbodig geworden. Om deze reden zou het artikel dan ook al met ingang van 1 januari 2016 kunnen vervallen. Echter, om redenen van leesbaarheid en duidelijkheid naar de uitvoering toe is besloten om het artikel pas met ingang van 1 juli 2016 te laten vervallen. Voor deze vormgeving van de terugwerkende kracht is gekozen omdat het hierdoor voor de uitvoering meteen duidelijk is wat de toe te passen norm is en voor welke groepen deze geldt. De terugwerkende kracht van dit artikel zal in het inwerkingtredingbesluit van dit wetsvoorstel worden geregeld. Onderdeel K (Artikel 24 Participatiewet) Artikel 24 wordt om twee redenen aangepast. Ten eerste om duidelijkheid te scheppen welk artikel van toepassing is als er sprake is van gehuwden waarvan een echtgenoot niet-rechthebbend is. In de huidige wettekst kan verwarring ontstaan of in die situatie artikel 22a of artikel 24 van toepassing is. Voorgesteld wordt dit nu duidelijker te regelen door de bepaling hierover in artikel 22a te schrappen (huidige derde lid, onderdeel a) en de tekst van artikel 24 aan te passen. Indien het gehuwden betreft waarvan de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is, die niet met één of meer 57 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

128 kostendelende medebewoners samenwonen is artikel 24 van toepassing. In het geval dat het gehuwden betreft, waarvan de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is, die wel met één of meer kostendelende medebewoners samenwonen, is artikel 22a van toepassing. Voor gehuwden waarvan de rechthebbende echtgenoot jonger dan 21 jaar is, is artikel 24 altijd van toepassing, ongeacht of ze samenwonen met kostendelende medebewoners. Dit omdat de norm van een persoon jonger dan 21 jaar nooit op basis van de kostendelersnormsystematiek (artikel 22a) wordt berekend. De tweede reden om artikel 24 te wijzigen is omdat per abuis artikel 24 nog niet is aangepast aan het principe van de kostendelersnorm, terwijl dit wel beoogd was bij invoering van de kostendelersnorm (zie ook paragraaf van het algemeen deel van de memorie van toelichting). 13 In dit artikel wordt nu aangesloten bij het principe van de kostendelersnorm door te regelen dat bij gehuwden waarvan een echtgenoot nietrechthebbend is (en zonder kostendelende medebewoners) de norm voor de rechthebbende gelijk is aan 50% van de gehuwdennorm. Daarbij wordt uitgegaan van de gehuwdennorm zoals die zou gelden als hij met een persoon van dezelfde leeftijd als hemzelf getrouwd zou zijn. Indien de rechthebbende echtgenoot bijvoorbeeld 20 jaar is en kinderen heeft, is op hem 50% van de jongerengehuwdennorm met ten laste komende kinderen van toepassing (artikel 20, tweede lid, onderdeel b). Verder blijft natuurlijk onverlet dat het college maatwerk kan leveren en op basis van artikel 18, eerste lid, in de individuele situatie de bijstand kan afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Onderdeel L, onder 2 (artikel 31 Participatiewet) Bij artikel IX, onderdeel H00a, van de Verzamelwet SZW 2015 is aan artikel 31 van de Participatiewet een achtste lid toegevoegd. Daarbij is verzuimd om tegelijkertijd het vijfde lid daarop aan te passen. Dit wordt nu gecorrigeerd. Onderdelen M en V (Artikelen 33 en 53a Participatiewet) Deze artikelen worden technisch aangepast naar aanleiding van de wijzigingen in de kostendelerssystematiek. Onderdeel P (artikel 38 Participatiewet) Onder 1 In artikel 38 wordt aan het eerste lid een verwijzing naar artikel 22a, derde lid, toegevoegd. Dit omdat de normen die worden genoemd in dat derde lid ook geïndexeerd dienen te worden. Onder 2 Dit betreft een technische wijziging. Abusievelijk is in artikel 38, vierde lid, verwezen naar artikel 31, vierde lid. Dit moet artikel 31, zesde lid, zijn. Onderdeel Q (Artikel 40 Participatiewet) Als gevolg van de Wet basisregistratie personen (Wet Brp) is gemeentelijke basisadministratie in artikel 40 van de Participatiewet vervangen door basisregistratie personen. Hierbij is abusievelijk over het hoofd gezien dat de bewoordingen niet is ingeschreven in artikel 40 zijn blijven staan. De Wet Brp kent de begrippen ingeschrevene, ingezetene en niet-ingezetene. Ingeschrevene is een ieder ten 13 Kamerstukken II 2013/14, , nr. 3, paragraaf Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

129 aanzien van wie een persoonslijst in de basisregistratie personen is opgenomen. Het gaat daarbij zowel om ingezetenen als niet-ingezetenen. Ingezetenen zijn ingeschreven met een adres (woonadres of briefadres) in Nederland die niet zijn overleden of geëmigreerd. Niet-ingezetenen zijn alle overige personen. Met deze wijziging wordt de wettekst in overeenstemming gebracht met de Wet Brp. Tevens zal het Besluit Participatiewet waar artikel 40, eerste lid naar verwijst, worden aangepast naar aanleiding van de wetswijziging WMO Het Besluit Participatiewet verwijst aangaande centrumgemeenten naar Besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit besluit is met de WMO 2015 per 1 januari 2015 komen te vervallen. Hierdoor dient in het Besluit Participatiewet de centrumgemeenten te worden opgenomen. Het tweede lid van artikel 40 kan komen te vervallen, omdat de aangifteplicht van een briefadres voortvloeit uit de Wet Brp. Onderdeel U (artikel 47c Participatiewet) In het redactioneel opnieuw ontworpen artikel 47c van de Participatiewet is een verwijzing naar een ander artikellid binnen datzelfde artikel onjuist vormgegeven. Met voorgestelde wijziging wordt dit hersteld. Onderdeel W (artikel 60c Participatiewet), artikel XIX, onderdeel B (artikel 29a IOAW), en artikel XX, onderdeel B (artikel 29a IOAZ) In de artikelen 60c van de Participatiewet, 29a van de IOAW en 29a van de IOAZ is geregeld dat door het college van burgemeester en wethouders geen medewerking wordt verleend aan een schuldregeling met betrekking tot een vordering als gevolg van overtreding van belanghebbende van de voor hem geldende inlichtingenverplichtingen en in verband hiermee een bestuurlijke boete is opgelegd of aangifte is gedaan van een strafbaar feit. Deze bepalingen zijn ingevoegd bij de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving die op 1 januari 2013 in werking is getreden. Voornoemde artikelen zijn overeenkomstig aan de regeling op dit punt in de socialezekerheidswetten. Bij de Wet van 4 december 2008 tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten teneinde de Sociale verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de mogelijkheid te geven om van terugvordering af te zien door medewerking aan voorstellen tot schuldregeling (Stb. 2008, 510) is in de desbetreffende uitkeringswetten expliciet de mogelijkheid van een buitengerechtelijke schuldregeling die leidt tot finale kwijting uitgesloten voor vorderingen die zijn ontstaan vanwege het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting en waarbij als gevolg van dit gedrag een boete is opgelegd of waarvan aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie (OM). In lijn met de regeling in de socialezekerheidswetten is aan voornoemde artikelen toegevoegd dat geen medewerking wordt verleend aan een schuldregeling ten aanzien van de desbetreffende vorderingen voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vorderingen. Deze toevoeging wordt voorgesteld om geen enkel misverstand te laten ontstaan en duidelijkheid te geven dat medewerking aan een schuldregeling ten aanzien van deze vorderingen wel mogelijk is wanneer de desbetreffende vordering niet voor het geheel of een deel wordt kwijtgescholden maar bijvoorbeeld tijdelijk wordt opgeschort of wanneer gedurende de schuldregeling gedeeltelijke betaling plaatsvindt en na afloop van de regeling het resterende bedrag 59 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

130 van de vordering dient te worden betaald 14. Gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering kan niet aan de orde zijn omdat in de artikelen 58 van de Participatiewet, 25 van de IOAW en 25 van de IOAZ is geregeld dat het college de kosten van bijstand of uitkering terugvordert wanneer de bijstand of uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag door betrokkene is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichtingen. Onderdeel X (artikel 73 Participatiewet) De naam van de toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet wordt aangepast aan de nieuwe situatie, waarin één geïntegreerd vangnet in de plaats is getreden van de incidentele en meerjarige aanvullende uitkering. Daarom krijgt de commissie in het vervolg de naam: toetsingscommissie vangnet Participatiewet. Onderdelen Y en Z (artikel 74 en 75 Participatiewet) In 2015 is het Besluit Participatiewet aangepast waardoor de meerjarige en de incidentele aanvullende uitkering zijn opgegaan in een tijdelijk nieuw vangnet. Artikel 74 en artikel 75 van de Participatiewet worden aangepast aan de nieuw gehanteerde terminologie. Nadere uitwerking van het vangnet vindt net als voorheen plaats in een amvb en een ministeriële regeling. Daarnaast is verduidelijkt dat in deze lagere regelgeving geen bepalingen worden opgenomen omtrent de termijn waarbinnen op een verzoek tot een vangnetuitkering wordt beslist, nu wordt aangesloten bij de redelijke termijn van de Awb. Onderdeel Aa (Artikel 78# Participatiewet) In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de wijzigingen die samenhangen met de kostendelersnormsystematiek voor de persoon die op de dag voor inwerkingtreding van die wijzigingen recht op algemene bijstand heeft, pas ingaan een half jaar na inwerkingtreding van de wijzigingen. Dit omdat deze wijzigingen voor bepaalde groepen een inkomensachteruitgang betekent en deze mensen de tijd moeten hebben zich hierop voor te bereiden. De regering acht een periode van zes maanden redelijk en billijk voor de desbetreffende personen om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie en (eventueel) aanpassingen te plegen in het uitgavenpatroon. Dit geldt echter alleen voor die personen wier uitkering door deze wijzigingen lager wordt en dus niet voor personen wier uitkering door de wijzigingen gelijk blijft of hoger wordt. Dit betekent in principe het volgende: a. Gehuwden (waarvan één jonger dan 21 jaar en één 21 jaar of ouder) zonder kinderen die met meer personen samenwonen, maar waarbij die medebewoners niet meetellen voor de huidige kostendelersnorm (bijv. commerciële relatie, student of jonger dan 21 jaar) vallen onder het overgangsrecht en houden gedurende zes maanden een hogere uitkering (zie ook paragraaf van het algemeen deel van de toelichting). b. De gehuwde waarvan de echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft, zonder kostendelende medebewoners, valt onder het overgangsrecht indien de gehuwde daardoor gedurende zes maanden een hogere uitkering houdt (zie ook paragraaf en de toelichting op artikel 24). In het tweede lid is bepaald dat bij de toepassing van de artikelen 20 tot en met 22a uit het eerste lid in het kader van het overgangsrecht, de normen die in die artikelen 14 Zie ook Kamerstukken II 2011/12, nr. 15, p. 4 en Kamerstukken II 2013/14, , nr. 474, p Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

131 genoemd worden, worden geïndexeerd. Gewoonlijk loopt de indexatie van bedragen uit de Participatiewet via artikel 38 van die wet. Echter, omdat in het eerste lid is bepaald dat de artikelen (en dus ook de bedragen die van die artikelen deel uitmaken) voor bepaalde personen blijven luidden zoals ze luidden op de dag voor inwerkingtreding, zouden de bedragen die in die artikelen genoemd worden niet meer geïndexeerd worden. Dit is opgelost door de indexatie apart in dit artikel te regelen. ARTIKEL IX. TOESLAGENWET (TW) Onderdeel A (artikel 5 TW) De voorgestelde wijziging in onderdeel A ziet op het opnieuw vaststellen van artikel 5, vierde lid, van de Toeslagenwet. Inhoudelijk wordt er geen wijziging beoogd. De voorgestelde wijziging past de terminologie van de bepaling aan op de terminologie van de WW zoals deze wordt gebruikt na inwerkingtreding van (onderdelen van) de Wwz. Dit komt doordat WW-uitkeringen niet meer gedeeltelijk kunnen eindigen. Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om te verhelderen in welke situatie er toepassing moet gegeven worden aan artikel 5, vierde lid, van de TW. Dit is met de inwerkingtreding van artikel 1b van de WW enkel het geval indien er een fictief inkomen wordt berekend als gevolg van het minder beschikbaar zijn om arbeid te verrichten als bedoeld in artikel 1b, vijfde lid, van de WW. Aan de voorgestelde wijziging zal terugwerkende kracht worden verleend tot 1 juli 2015, aangezien op dat moment artikel 1b van de WW in werking treedt. Onderdeel B (artikel 44e TW) Onderdeel B voorziet in het overgangsrecht. Voor de WW-uitkeringen die nog wel gedeeltelijk kunnen eindigen (dat zijn de WW-uitkeringen waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 1 juli 2015), geldt artikel 5, vierde lid, van de TW zoals dit luidde op 30 juni Tevens wordt in het tweede lid bepaald dat alleen aan het eerste lid toepassing wordt gegeven indien de WW-uitkering niet is omgezet. Een WW-uitkering waarvan de eerste werkloosheidsdag voor de inwerkingtreding van de Wwz lag, kan op grond van artikel 130z, tweede lid, of artikel 130aa, eerste lid, van de WW worden omgezet naar een uitkering op grond van de WW zoals die luidt na inwerkingtreding van de Wwz. Voor de omgezette WW-uitkeringen geldt daarmee het met deze wet opnieuw vast te stellen artikel 5, vierde lid, van de TW. ARTIKEL X. WERKLOOSHEIDSWET (WW) Onderdeel A (artikel 1b WW) In artikel 1b, vijfde lid, van de WW is geregeld dat een inkomen wordt toegerekend aan een werknemer die zijn hoedanigheid van werknemer verliest of heeft verloren, dan wel voor minder uren dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren beschikbaar is voor arbeid, het zogenaamde fictieve inkomen. Dit fictieve inkomen wordt berekend aan de hand van een formule. Deze formule luidt als volgt: (A + B) x C / D. Variabele C staat voor het ongemaximeerde dagloon. Dit is het dagloon voordat het eventueel wordt gemaximeerd op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Deze formule geldt ook voor een WW-uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW (de faillissementsuitkering). Die uitkering kent echter geen dagloon. Daarom betreft de variabele C de uitkering die door het UWV op grond van artikel 64, eerste lid, onderdeel b wordt berekend, of zou zijn berekend als de uitkering niet zou zijn 61 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

132 gemaximeerd op grond van artikel 64, vierde of zevende lid. Omdat deze uitkering per kalendermaand wordt berekend, dient zij te worden herleid tot een gemiddelde uitkering per dag. Dat geschiedt door de uitkering te delen door 21,75 als de uitkering betrekking heeft op een periode die is aangevangen op de eerste dag van een kalendermaand en is geëindigd op de laatste dag van die kalendermaand. In het andere geval wordt de uitkering gedeeld door het aantal dagen waarop de uitkering betrekking heeft, zoals dat is geregeld in artikel 64, zevende lid. Onderdeel B (artikel 20 WW) In artikel 20, eerste lid, onderdeel c, wordt verhelderd dat zolang een werknemer gedurende het recht op WW geen inkomen gaat verdienen meer dan 87,5% van het maandloon, hij werkloos is. Er zou onduidelijkheid kunnen rijzen over de vraag of een werknemer werkloos is als, gedurende de WW-uitkering, het oorspronkelijke arbeidsurenverlies van meer dan 5 uur een eis die in artikel 16 wordt gesteld voor het ontstaan van werkloosheid - niet langer voortduurt, maar er wel een inkomensverlies van ten minste 12,5% bestaat. Wanneer een werknemer niet als werkloos zou worden aangemerkt, zou hij nog wel recht op een uitkering blijven houden (ingevolge artikel 20, eerste lid, WW) maar op basis van de tekst van artikel 24 WW geen verplichting hebben om in dat geval naar andere of aanvullende passende arbeid om te zien. Die verplichtingen worden namelijk gekoppeld aan het werkloos zijn of blijven. Beoogd is derhalve dat een werknemer als werkloos wordt aangemerkt, zolang het inkomensverlies ten minste 12,5% van het maandloon bedraagt. Onderdelen C en D (artikelen 36 en 36a WW), artikel XV, onderdelen C en D (artikelen 63 en 64 WAZ), artikel XVI, onderdelen D en E (artikelen 3:56 en 3:57 Wajong), artikel XXVI, onderdelen C en D (artikelen 57 en 57a WAO), artikel XXVIII, onderdeel O (artikel 84 Wet SUWI), artikel XXXII, onderdelen E en F (artikel 77 en 78 Wet WIA) en artikel XXXIV, onderdelen E en F (artikelen 33 en 33a ZW) In zijn uitspraak van 11 juni 2014 heeft de CRvB bepaald 15 dat het UWV uitkeringen, in casu WW-uitkeringen, die onverschuldigd zijn betaald aan de werkgever van een werknemer, niet van die werkgever kan terugvorderen, indien een dergelijke betaling in juridische zin aan de betreffende werknemer zelf is gedaan. Dat laatste is het geval indien een werknemer zijn werkgever heeft gemachtigd om de uitkering namens de werknemer in ontvangst te nemen. De werkgever treedt hier slechts als doorgeefluik van de uitkering op. Deze uitspraak van de CRvB brengt administratieve lasten verzwaringen met zich voor alle betrokken partijen, met extra kosten van dien. Het UWV moet de onverschuldigd betaalde uitkering terugvorderen bij de werknemer in plaats van bij de werkgever. Omdat, zoals in de casus die bij de CRvB voorlag, het vaak gaat om veel werknemers tegelijk die hun werkgever hebben gemachtigd, moet het UWV de onverschuldigd betaalde uitkeringen bij iedere individuele werknemer apart terugvorderen in plaats van bij hun werkgever. De onverschuldigd betaalde uitkeringen moeten door de uitspraak dus bij veel meer partijen worden teruggevorderd door het UWV. Voorts is van belang, zie eveneens de casus die bij de CRvB voorlag, dat de werkgever vaak het loon onverminderd moet doorbetalen gedurende de periode dat een werknemer niet of minder heeft gewerkt, bijvoorbeeld vanwege werktijdverkorting. Indien een werknemer over diezelfde periode echter recht heeft op een WW-uitkering vanwege zijn 15 ECLI:NL:CRVB:2014: Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

133 arbeidsurenverlies bij die werkgever, mag de werkgever die uitkering in mindering brengen op het loon dat hij moet doorbetalen. Het financiële belang van de WWuitkering ligt in deze situatie dan ook bij de werkgever. Daarom wordt er in de praktijk meestal voor gekozen dat de werkgever het loon onverminderd doorbetaalt en dat het UWV met machtiging van de werknemer de uitkeringen aan de werkgever verstrekt. Deze uitkeringen hoeft de werkgever niet door te verstrekken aan de werknemer, want die uitkeringen mag hij in mindering brengen op het loon dat hij inmiddels onverminderd heeft doorbetaald. De uitspraak van de CRvB brengt voor de betrokken werknemers mee dat zij een loonvordering krijgen op hun werkgever, omdat het UWV de onverschuldigd betaalde WW-uitkeringen bij hen terugvordert, waardoor hun werkgever zoals althans achteraf blijkt deze ten onrechte op hun loon in mindering heeft gebracht. Dit betekent dus veel extra lasten voor werknemers, want zij moeten hun werkgever aanspreken om het achterstallige loon te betalen. Ook voor hun werkgever leidt dit tot veel extra lasten, want hij moet aan alle betreffende werknemers een bedrag betalen in plaats van één bedrag aan het UWV. De extra lasten voor werknemers en werkgevers kunnen, zoals de CRvB opmerkt, weliswaar worden verminderd indien werknemers hun loonvordering aan het UWV cederen indien deze tot terugvordering overgaat, maar ondoelmatig blijft dat wel. Immers, het UWV heeft de WW-uitkeringen aan de werkgever betaald en dat is degene bij wie het financiële belang van die uitkeringen ligt. Het zou dan ook veel doelmatiger zijn als het UWV de onverschuldigd betaalde uitkeringen bij de werkgever kan terugvorderen, dus zonder tussenkomst van de betrokken werknemers. Dit laatste wordt mogelijk gemaakt door het voorgestelde artikel 36, tweede lid, van de WW. Daarin wordt bepaald dat WW-uitkeringen die onverschuldigd aan de werkgever zijn betaald, door het UWV van die werkgever worden teruggevorderd, indien de werknemer recht heeft op loon over de uren waarop de onverschuldigd betaalde WWuitkering betrekking had. De strekking hiervan kan met een voorbeeld worden toegelicht. Stel dat een werknemer in een bepaalde kalenderweek maar 10 uur in plaats van 40 uur heeft gewerkt, bijvoorbeeld omdat er sprake was van vorst, en daarom recht heeft op een (artikel 18) WW-uitkering over de 30 verloren arbeidsuren. Neem voorts aan dat deze WW-uitkering door het UWV aan de werkgever wordt betaald, omdat de werknemer zijn werkgever heeft gemachtigd om de uitkering in ontvangst te nemen. Neem tot slot aan dat het UWV enige tijd later vaststelt dat deze WW-uitkering onverschuldigd is betaald. Omdat de werkgever het loon diende door te betalen over de 30 verloren arbeidsuren, dient het UWV de onverschuldigd betaalde WW-uitkering van die werkgever terug te vorderen. Overeenkomstige wijzigingen worden voorgesteld voor de terugvorderingsbepalingen in de ZW, de Wet WIA, WAO, WAZ en de Wajong. Daarbij wordt aangetekend dat de voorgestelde wijziging van de ZW eveneens geldt voor de Wazo (zie artikel 3:16, onderdeel m, van die wet). Ook bij uitkeringen op grond van deze wetten kan het zich voordoen dat ze aan de werkgever worden betaald en dat de werkgever de betreffende uitkering, geheel of gedeeltelijk, in mindering kan brengen op het loon dat hij moet doorbetalen bij ziekte (artikel 7:629, vijfde lid, van het BW). Indien later blijkt dat de uitkering onverschuldigd is betaald, dient het UWV de onverschuldigd betaalde uitkering van die werkgever terug te vorderen. 63 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

134 Door het doornummeren van enkele leden in de eerder aangehaalde wetten, lopen de verwijzingen van artikel 84 van de Wet SUWI niet meer. Artikel XXXI, onderdeel O voorziet in een correcte verwijzing. Onderdeel E (artikel 42b WW) Met de invoering van de Wwz is artikel 42b van de WW aangepast, omdat het WW-recht niet meer gedeeltelijk kan eindigen en artikel 42b, tweede lid, onderdeel b, ten eerste, van de WW niet meer spreekt over verlenging van de uitkeringsduur ( verlengde uitkering ), maar over de uitkeringsduur als zodanig. De aanpassing was bedoeld als een redactionele wijziging. Per abuis heeft het echter ook tot een inhoudelijke wijziging geleid. Met de onderhavige wijziging wordt dit laatste ongedaan gemaakt. Deze wijziging zal dan ook terugwerken tot en met 1 juli In artikel 42b van de WW wordt de duur van een nieuw recht op uitkering bepaald, indien niet aan de zogenaamde 4 uit 5-eis is voldaan. In het eerste lid, zoals dat luidde tot de inwerkingtreding van de Wwz, was de uitkeringsduur van het nieuwe recht gelijk aan drie maanden plus de resterende duur van de verlengde uitkering van het eerdere recht. Door de wijziging in de Wwz was de uitkeringsduur van het nieuwe recht slechts gelijk aan de resterende duur van het eerdere recht (met een minimum van drie maanden). Dit leidde per definitie tot een kortere uitkeringsduur van het nieuwe recht. In de onderhavige wijziging wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie dat een werknemer meer of minder dan drie maanden heeft verbruikt van het eerdere recht. In het eerste geval is de uitkeringsduur van het nieuwe recht gelijk aan drie maanden plus de resterende uitkeringsduur van het eerdere recht. Als een werknemer dus recht had op een uitkering van twaalf maanden en hij heeft daarvan vier maanden verbruikt, dan is de duur van het nieuwe recht drie plus acht, oftewel elf maanden. In het tweede geval is de uitkeringsduur van het nieuwe recht gelijk aan de uitkeringsduur (dus niet: resterende uitkeringsduur) van het eerdere recht. Als een werknemer dus recht had op een uitkering van twaalf maanden en hij heeft daarvan twee maanden verbruikt, dan is de duur van het nieuwe recht dus twaalf maanden. Onderdeel F (artikel 42d WW) In dit onderdeel wordt een onjuiste verwijzing gecorrigeerd. Onderdeel G (artikel 64 WW) Eerste lid Vanaf 1 juli 2015 wordt de WW-uitkering per kalendermaand berekend. Dit geldt per 1 januari 2016 ook voor een WW-uitkering op grond van hoofdstuk IV. In het vierde tot en met het zevende lid is dit al impliciet duidelijk. In die leden wordt de maximering van de uitkering en de berekening van de uitkering in een gebroken kalendermaand geregeld. Met de voorgestelde toevoeging aan het eerste lid, wordt expliciet bepaald dat de uitkering per kalendermaand wordt berekend. Vierde lid De WW-uitkering op grond van hoofdstuk IV is gemaximeerd. Dat betekent dat de uitkering per kalendermaand, niet hoger mag zijn dan anderhalf maal het maximumdagloon (artikel 17 Wfsv) maal 21,75. Daarbij gaat het om de uitkering 64 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

135 vóórdat eventuele inkomsten daarmee zijn verrekend op grond van artikel 65. Door de toevoeging zonder verrekening van inkomen als bedoeld in artikel 65 wordt dit verduidelijkt. Zevende en achtste lid De voorgestelde wijzigingen in het zevende en achtste lid zijn redactioneel van aard. Tiende lid Met de Wet wijziging WW-stelsel en ontslagrecht is op 1 oktober 2006 een tweede lid toegevoegd aan artikel 65 van de WW. Dit lid regelde dat indien de werkgever die in betalingsonmacht verkeerde een loonbetaling deed in de periode dat de werknemer op grond van hoofdstuk IV van de WW recht had op overname van loon door het UWV, deze loondoorbetaling kon worden toegerekend aan een periode voorafgaand aan de periode waarin recht op loonovername bestond, indien de werknemer ook in die voorafgaande periode een loonvordering had op de werkgever. Hetzelfde was analoog van toepassing op betalingen van vakantiegeld, vakantiebijslag en de bedragen die de werkgever in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is. Met de Wet van 6 december 2007 tot wijziging van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet teneinde enkele vereenvoudigingen te realiseren en een uitkering bij overlijden toe te voegen (Stb. 2007, 545) is dit tweede lid abusievelijk komen te vervallen. Met voorgestelde wijziging wordt dit lid opnieuw in hoofdstuk IV van de WW opgenomen. Onderdeel H en I (artikel 65 en 68 WW) Op grond van het artikel 65, eerste lid, zoals dat luidt vanaf de invoering van de Wwz, moeten eventuele inkomsten worden verrekend met zowel het overgenomen loon over ten hoogste de periode van 13 weken vooraangaand aan het einde van de dienstbetrekking als met het overgenomen loon over ten hoogste de opzegtermijn van 6 weken. De bedoeling was echter om alleen eventuele inkomsten gedurende de opzegtermijn te verrekenen met het overgenomen loon. De ratio daarvan is dat een werknemer pas nadat de dienstbetrekking is opgezegd, redelijkerwijs kan weten dat inkomsten zullen worden verrekend met de uitkering. In artikel 65, eerste lid, zoals dat luidt vanaf de invoering van de Wwz is met een formule aangegeven hoe eventueel inkomen moet worden verrekend met de uitkering. Deze formule gaat echter uit van het dagloon, dat wil zeggen het loon dat de werknemer gemiddeld per dag heeft verdiend in het jaar voorafgaande aan de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de werkgever kwam te verkeren in een toestand zoals bedoeld in artikel 61. Het loon dat door het UWV wordt overgenomen kan gemiddeld per dag echter hoger zijn. Als dat het geval is, wordt meer aan inkomen verrekend dan de betrokken werknemer heeft verdiend. Een eenvoudig voorbeeld ter illustratie. Stel dat het overgenomen loon gemiddeld per dag 150 bedraagt, maar dat het dagloon slechts 100 bedraagt. Als deze werknemer 100 per dag gaat verdienen, dan wordt zijn uitkering, op grond van de huidige systematiek, verlaagd van gemiddeld 150 per dag naar 0 per dag. Met andere woorden, het inkomen van 100 brengt een uitkeringsverlaging van 150 mee. Met de voorgestelde wijziging wordt voorkomen dat een hoger inkomen wordt verrekend dan de werknemer daadwerkelijk verdient. 65 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

136 De leden 2 en 3 van artikel 65, zoals dat luidt vanaf de invoering van de Wwz, kunnen vervallen. Het recht op uitkering omdat loon wordt overgenomen over de opzegtermijn, hoeft niet te eindigen. De periode waarover het loon wordt overgenomen is beperkt tot hooguit 6 weken. Als in die periode een (gebroken) kalendermaand ligt waarin de werknemer meer verdient dan het loon waarop hij recht heeft, dan bedraagt de uitkering 0. Het is dan overbodig om dat recht ook te doen eindigen. Bij de reguliere WWuitkering is dat wel van belang, omdat het recht op uitkering eindigt als iemand meer verdient dan 87,5% (dus niet 100%) van zijn maandloon en omdat het recht later kan herleven, waardoor de maximumdatum van de uitkering verschuift. Dat laatste is bij loonovername niet mogelijk; de periode waarover het loon wordt overgenomen ligt vast. Vanwege het laatste is de eindigingsgrond die in artikel 20, eerste lid (het recht op uitkering eindigt als een werknemer meer verdient dan 87,5% van zijn maandloon) niet van toepassing op een uitkering op grond van hoofdstuk IV WW en daarom opgenomen in de lijst met uitzonderingen in artikel 68. Onderdeel J (artikel 130cc WW) Deze wijziging in het overgangsrecht in verband met de Wwz voor een recht op uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW betreft een technische aanpassing. Met de wijziging wordt beoogd duidelijker tot uitdrukking te brengen dat voor de vraag of het overgangsrecht van toepassing is de datum van het intreden van de betalingsonmacht van de werkgever bepalend is. Onderdeel K (artikel 130ee WW) In het tweede lid van artikel 42b van de WW wordt verwezen naar een aantal eindigingsgronden en de daarbij behorende herlevingstermijnen. Na de inwerkingtreding van de onderdelen van de Wwz die zien op de introductie van inkomensverrekening wordt naar een beperkter aantal eindigingsgronden verwezen. Voor zover een eindigingsgrond zowel bestaat voor als na de inwerkingtreding van de onderdelen van de Wwz die zien op de introductie van inkomensverrekening, worden deze gronden niet meer in het zelfde artikelonderdeel genoemd. Dit artikel is daarom van belang in de situatie waarin het oude recht is beëindigd wegens een eindigingsgrond die na inwerkingtreding van de genoemde onderdelen in de Wwz niet langer bestaat en die dus niet wordt genoemd in artikel 42b of die weliswaar nog wel bestaat maar waarvoor de verwijzing in artikel 42b niet meer klopt. De Wwz voorziet ten onrechte niet in overgangsrecht op dit punt en zodoende wordt deze omissie hersteld. Onderdeel L (artikel 130r WW) In de Wwz is abusievelijk geen rekening gehouden met overgangsrecht voor een overlijdensuitkering zoals opgenomen in artikel 61a van de WW. Vanaf 1 januari 2016 wordt de faillissementsuitkering gemaximeerd, dit betekent ook dat de overlijdensuitkering moet worden gemaximeerd. Met deze wijziging wordt geregeld dat de overlijdensuitkering tussen het moment van overlijden (indien dit plaatsvindt voor 1 januari 2016) en 1 januari 2016 niet wordt gemaximeerd. ARTIKEL XI. WET ALGEMENE WEDUWEN- EN WEZENVERZEKERING (AWW BES) Artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de AWW BES verwijst naar artikel 349 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES. Deze verwijzing is onjuist en moet worden gewijzigd naar artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES, waarin wordt verwezen 66 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

137 naar de onderhoudsplicht zoals ook beschreven in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de AWW BES. Dit onderdeel voorziet hierin. ARTIKEL XII. WET ALLOCATIE ARBEIDSKRACHTEN DOOR INTERMEDIAIRS (Waadi) Onderdeel B (14b Waadi) De SVB is verantwoordelijk voor de verklaring toepasselijke sociale verzekeringswetgeving (de zogenoemde A1-verklaring) voor in Nederland werkzame werknemers en op grond van artikel 34, derde lid, onderdeel c, van de Wet SUWI verantwoordelijk voor de gegevensuitwisseling met het buitenland ten behoeve van de vaststelling van het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen, de volksverzekeringen of het verzekeringsplichtig zijn op grond van de Zorgverzekeringswet van die werknemers, voor zover dit voortvloeit uit internationaalrechtelijke voorschriften. Op grond hiervan krijgt de SVB informatie uit het buitenland over het gegeven dat de A1-verklaring al dan niet onterecht dan wel onjuist is afgegeven en dat de werkzame persoon in Nederland verzekerd dient te zijn op grond van de werknemersverzekeringen, de volkszekeringen of op grond van de Zorgverzekeringswet. De SNA die optreedt namens certificerende instellingen kan aan de SVB het vermoeden dat een A1-verklaring onterecht dan wel onjuist is afgegeven melden. Met de grondslag in het voorgestelde derde lid, kan de SVB op verzoek aan de SNA per individueel aangeleverde A1-verklaring terugkoppelen of die A1-verklaring daadwerkelijk onterecht dan wel onjuist is afgegeven voor door die onderneming in Nederland gedetacheerde werknemers. De SNA neemt dit gegeven mee in het certificeringproces van de betrokken onderneming of rechtspersoon als bedoeld in artikel 7a van de Waadi. In het kader van de noodzakelijkheids- en proportionaliteitsvereiste van de Wbp wordt door de SVB slechts de naam en vestigingsplaats van de betrokken onderneming of rechtspersoon aan de certificerende instelling verstrekt, zodat deze dit kan betrekken bij de controle van het afgegeven certificaat. ARTIKEL XIII. WET ARBEID EN ZORG (Wazo) Onderdeel A (Artikel 3:1a Wazo) Op grond van het huidige artikel 3:1a, eerste lid, heeft de partner van de vrouwelijke werknemer recht op het resterende bevallingsverlof, indien de vrouwelijke werknemer tijdens het bevallingsverlof overlijdt. Artikel 3:1, derde lid, bepaalt dat het bevallingsverlof ingaat op de dag na de bevalling. Indien de vrouw op de dag van de bevalling komt te overlijden, heeft de partner op grond van het huidige artikel 3:1a, eerste lid, formeel geen recht op het resterende bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer. Dit is niet de bedoeling en zo wordt het door het UWV ook niet toegepast. Het voorgestelde artikel 3:1a, eerste lid, herstelt de wetstechnische omissie door tijdens het bevallingsverlof te wijzigen in op de dag van de bevalling dan wel tijdens het bevallingsverlof. In artikel 3:1, zesde lid, is bepaald dat de vrouwelijke werknemer de werkgever kan verzoeken de resterende dagen van het bevallingsverlof, na de 42 e dag na de bevalling, flexibel op te nemen. Aangezien de bepalingen rondom de flexibele inzet van het bevallingsverlof niet zijn genoemd in artikel 3:1a, gelden deze bepalingen niet voor de partner die recht heeft op het resterende bevallingsverlof van de overleden vrouwelijke werknemer. Het voorgestelde artikel 3:1a, derde lid, herstelt deze omissie door te 67 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

138 regelen dat deze partner eveneens een verzoek kan doen, als bedoeld in artikel 3:1, zesde lid. Artikel 3:1a, vijfde lid, bepaalt dat de werkgever bij het UWV het loon in rekening kan brengen van de werknemer die in verband met het overlijden van de vrouwelijke partner, het resterende bevallingsverlof met behoud van loon heeft genoten. De werkgever kan deze declaratie binnen zes weken na afloop van het resterende bevallingsverlof indienen bij het UWV. Dit is geen fatale termijn. Om te voorkomen dat het UWV nog jaren later wordt geconfronteerd met declaratieverzoeken, wordt in het voorgestelde artikel 3:1a, zesde lid, op soortgelijke wijze als bij de artikelen 3:11, vierde lid, 3:12, derde lid en 3:22, tweede lid, bepaald dat wanneer de werkgever het voldane loon niet tijdig in rekening brengt, de vergoeding uitsluitend wordt toegekend voor zover het tijdvak waarover sprake was van het in rekening brengen van het voldane loon, valt in het jaar voorafgaand aan de datum van het declaratieverzoek. Het UWV heeft ruimte om in bijzondere gevallen hiervan ten gunste van de werkgever af te wijken. Onderdelen B en C (Artikelen 3:8 en 3:18 Wazo) De vrouwelijke werknemer die zwanger is van een meerling heeft op grond van artikel 3:1, tweede lid, het recht om vier weken langer zwangerschapsverlof op te nemen. Op grond van het huidige artikel 3:8 en artikel 3:18 geldt het meerlingenverlof niet voor de vrouwelijke gelijkgestelde respectievelijk de vrouwelijke zelfstandige. De voorgestelde wijzigingen van artikel 3:8, tweede lid, en artikel 3:18, derde lid, herstellen deze omissie door te regelen dat de vrouwelijke gelijkgestelde respectievelijk de vrouwelijke zelfstandige vanaf tien weken doch uiterlijk acht weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling recht heeft op uitkering in verband met zwangerschap. De uitbreiding van het zwangerschapsverlof in de Wazo voor vrouwen die zwanger zijn van een meerling is nog niet in werking getreden, omdat het UWV de werkprocessen hiervoor moet aanpassen (zie ook het koninklijk besluit van 17 december 2014, Stb. 566). Daartoe behoort ook de gelijkschakeling van gelijkgestelden en vrouwelijke zelfstandigen. De datum van inwerkingtreding wordt bepaald bij het koninklijk besluit behorende bij de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden. Onderdeel D (artikel 3:26 Wazo) In artikel 3:26 van de Wazo is geregeld dat uitkeringen en uitvoeringskosten op grond van de tweede paragraaf in afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de wet ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds komen. Het gaat daarbij om uitkeringen in verband met zwangerschap, bevalling, adoptie en pleegzorg voor zelfstandigen. In artikel 115, eerste lid, aanhef en de onderdelen c en r, van de Wfsv is daarin echter reeds voorzien. Om die reden kan artikel 3:26 van de Wazo vervallen. Onderdeel E (Artikel 6:6 Wazo) In dit onderdeel wordt het voorstel gedaan tot twee technische aanpassingen. In artikel 6:6, tweede lid, eerste zin, is abusievelijk het woord zwaarwegende opgenomen. Met de voorgestelde wijziging wordt dit veranderd in zwaarwegend. In het huidige artikel 6:6, tweede lid, derde zin, wordt de derde zin van het eerste lid van toepassing verklaard. Artikel 6:6, eerste lid, heeft echter geen derde zin. Bedoeld is om in artikel 6:6, tweede lid, de tweede zin van het eerste lid van toepassing te verklaren. Het voorgestelde artikel 6:6, tweede lid, herstelt deze omissie.. 68 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

139 ARTIKEL XV. WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING ZELFSTANDIGEN (WAZ) Onderdeel A (artikel 55 WAZ) Dit betreft een technische-redactionele wijziging. Onderdeel B (artikel 58), artikel XVI, onderdeel C (artikel 3:48 Wajong) en artikel XXVI, onderdeel B (artikel 44 WAO) In de artikelen 58, zevende lid, van de WAO, 3:48, achtste lid, van de Wajong en 44, achtste lid, van de WAO is een delegatiegrondslag opgenomen om bij ministeriële regeling nader te bepalen wat onder inkomen in de zin van die artikelen wordt verstaan. Met de Verzamelwet SZW 2015 is per 1 juli 2015 aan deze artikelen een nieuw tweede lid ingevoegd dat er voor zorgt dat het UWV bij de verrekening van het loon met de uitkering uit kan gaan van de gegevens uit de polisadministratie. Wat wordt verstaan onder dit loonbegrip zal tevens nader worden uitgewerkt in een ministeriële regeling. Dit wordt nu ook expliciet vermeld in de delegatiebepaling voor deze regeling. ARTIKEL XVI. WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVOORZIENING JONGGEHANDICAPTEN (Wajong) Onderdeel A, onder 1, (artikel 1a:12, eerste lid, onderdeel i, Wajong) Abusievelijk is bij de Invoeringswet Participatiewet artikel 3:47a van de Wajong niet van overeenkomstige toepassing verklaard met betrekking tot de jonggehandicapte en het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wet Wajong. Artikel 3:47a is met ingang van 1 januari 2014 ingevoegd in hoofdstuk 3 van de Wajong (en vergelijkbare bepalingen zijn tegelijkertijd opgenomen in de werknemersverzekeringen en de Toeslagenwet). 16 Op grond van artikel 3:47a schort het UWV de betaling van de uitkering op indien de burger in de basisregistratie personen ambtshalve is geregistreerd als vertrokken onbekend waarheen. Voorgesteld wordt deze bepaling van overeenkomstige toepassing te verklaren op hoofdstuk 1a. Onderdeel A, onder 2, (artikel 1a:12, eerste lid, onderdeel j, Wajong) Bij de Invoeringswet Participatiewet is artikel 3:18 met betrekking tot herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet van overeenkomstige toepassing verklaard met betrekking tot de jonggehandicapte en het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a. Dit artikel wordt wel genoemd in het wel van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 3:56. Voor de duidelijkheid wordt voorgesteld artikel 3:18 ook op te nemen in artikel 1a:12. Onderdeel B (artikel 3:19 Wajong) Dit betreft een technische wijziging om een foutieve verwijzing aan te passen. Onderdeel F (artikel 3:73a Wajong) Met ingang van 1 januari 2015 is in artikel 3:8a het criterium duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie ingevoerd in hoofdstuk 3 van de Wajong. In hoofdstuk 2 van de Wajong is bepaald dat er voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben geen participatieondersteuning is (zie 16 Zie ook Kamerstukken II 2012/13, , nr. 3, blz en Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

140 artikel 2:30 jo. artikel 2:4). Van jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt niet verwacht dat zij re-integreren. Zij kunnen derhalve ook geen gebruik maken van de re-integratie-instrumenten in genoemde artikelen. 17 Bij de Invoeringswet Participatiewet is abusievelijk niet een bepaling als artikel 2:30 opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wajong. In dit onderdeel wordt voorgesteld deze omissie te herstellen. Onderdeel G (artikel 6:6 Wajong) In artikel 6:6 van de Wajong wordt alleen artikel 2:23 en niet artikel 2:22 uitgezonderd als bepaling waarop de subsidietitel van de Awb van toepassing kan zijn. Dit heeft tot gevolg dat op voorzieningen voor startende zelfstandigen titel 4.2 van de Awb nooit van toepassing is, maar wanneer het gaat om een voorziening voor de persoon die arbeid als werknemer gaat verrichten, deze titel wel van toepassing is. Dit verschil tussen zelfstandigen en werknemers is niet beoogd en daarom wordt in artikel 6:6 van de Wajong ook de verwijzing naar artikel 2:22 van de Wajong toegevoegd. ARTIKEL XVII. WET FINANCIERING SOCIALE VERZEKERINGEN (Wfsv) Onderdeel A (artikel 4 Wfsv) Abusievelijk wordt in artikel 4, onderdeel c, van de Wfsv verwezen naar hoofdstuk 3 van de Wet langdurige zorg, terwijl hoofdstuk 2 wordt bedoeld. Met deze technische wijziging wordt deze verschrijving hersteld. Onderdelen B en C (artikelen 38b en 38f Wfsv) De genoemde artikelen van de Wfsv zijn ingevoegd bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. In onderdeel B wordt een aantal omissies in artikel 38b Wfsv als gevolg van amendering van dit artikel gecorrigeerd zodat een logische volgorde wordt gegeven aan de verschillenden leden en de onderdelen daarvan. Als gevolg van amendering waarbij in artikel 38f Wfsv in de nieuwe variabelen F en G wordt verwezen naar een nieuwe categorie arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38b, tweede lid, Wfsv, wordt in onderdeel B de verwijzing naar arbeidsbeperkten in de variabelen A, B en C gecorrigeerd in arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, Wfsv. Onderdeel D (artikel 40 Wfsv) Werkgevers die eigenrisicodrager willen worden voor de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten WGA, moeten op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wfsv een garantie overleggen van een bank of verzekeraar, tenzij zij overheidwerkgever zijn. Veel garantstellers gebruiken het model dat via de website van de Belastingdienst beschikbaar wordt gesteld. Als dit model echter niet gebruikt wordt, komt het in de praktijk vaak voor dat deze garantieverklaringen WGA niet juist of onvolledig zijn. Dat levert problemen op, bijvoorbeeld bij de aanvraag van het eigenrisicodragen, het intrekken van de garantie en het uitwinnen van de garantie door het UWV. Met dit onderdeel wordt mogelijk gemaakt dat bij ministeriële regeling een model wordt voorgeschreven voor een garantie als bedoeld in artikel 40. Het voorschrijven van een model voor de garantieverklaring zorgt ervoor dat de verklaring aan de minimale eisen voldoet voor verwerking. Het verbetert ook de kwaliteit van de daarop vermelde gegevens, zoals de bedrijfsnaam en naam van de garantsteller. Hiermee wordt verbetering van de snelheid en kwaliteit van de uitvoeringsprocessen bij 17 Zie Kamerstukken II 2008/09, , nr. 3, blz Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

141 Belastingdienst en het UWV beoogd en gerealiseerd. Ook leidt dit model tot vermindering van administratieve lasten bij de werkgever en bij de garantsteller doordat vanaf het begin de juiste garantie wordt gebruikt en wordt bevorderd dat de juiste gegevens worden geleverd. Er is dus geen extra correspondentie en uitvraag noodzakelijk bij werkgever of garantsteller door de Belastingdienst of het UWV. Onderdeel E (artikel 43 Wfsv) Dit betreft een technisch-redactionele wijziging. Onderdeel F (48a en 51 Wfsv) Met ingang van 1 januari 2015 is de citeertitel van de Wet werk en bijstand gewijzigd in de Participatiewet. Per abuis is in de artikelen 48a en 51 van de Wfsv nog een verwijzing naar de Wet werk en bijstand blijven staan. Deze omissie wordt nu hersteld. Onderdeel G, onder 1 (artikel 49 Wfsv) Met voorgesteld wijziging wordt een verkeerde verwijzing naar de Wet WIA, aangepast. Onderdeel G, onder 2 (artikel 49 Wfsv) en artikel XXXIV, onderdeel C (artikel 29b ZW) Bij de Verzamelwet SZW 2013 is geregeld dat de uiterste datum om een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA in te dienen met twee weken is verschoven. In plaats van dertien weken voor afloop van de wachttijd is het met ingang van 1 januari 2014 elf weken voor afloop van de wachttijd. Per abuis zijn de termijnen in artikel 29b, eerste lid, onderdeel b, onder 2, van de ZW en artikel 49, derde lid, onder 2, van de Wfsv hier nog niet op aangepast. Deze omissie wordt bij deze hersteld. Overigens wordt bij de wijziging van artikel 29b van de ZW uitgegaan van de tekst zoals deze komt te luiden na invoering van het bij koninklijke boodschap van 22 april 2015 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Participatiewet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wfsv in verband met harmonisatie van instrumenten ter bevordering van arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten 18. Onderdeel H (artikel 113a Wfsv) Dit betreft een technisch-redactionele wijziging. In de Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving is het derde lid van artikel 33 vernummerd tot tweede lid, waarbij abusievelijk de verwijzing in artikel 113a niet is aangepast. Deze omissie wordt in dit onderdeel hersteld. ARTIKEL XVIII. WET FLEXIBEL WERKEN Het bij geleidende brief van 9 september 2011 ingediende voorstel van wet van de leden Van Gent en Van Hijum tot wijziging van de Wet aanpassing arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen (Kamerstukken ) is op 14 april 2015 in de Eerste Kamer aangenomen. De wet treedt op 1 januari 2016 in werking (Stb. 2015, 246). In de initiatiefwet van de leden Van Gent en Van Hijum wordt het huidige artikel 2 van de Wet aanpassing arbeidsduur vervangen door artikel 2, van de Wet flexibel werken. Tijdens de plenaire behandeling van de initiatiefwet in de Eerste Kamer werd opgemerkt dat het logischer zou zijn geweest om in artikel 2, eerste lid, van de Wet flexibel werken 18 Zie Kamerstukken II 2014/15, Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

142 wat betreft de duur van de onderbrekingen uit te gaan van zes maanden in plaats van drie maanden. In dit verband werd gewezen op het bij de Wwz gewijzigde artikel 7:667, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 2014, 216; inwerking getreden 1 juli 2015). Van de gelegenheid wordt nu gebruik gemaakt dit aan te passen. Artikel 2, derde lid, van de Wet flexibel werken, bepaalt dat het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur, de arbeidsplaats of de werktijd behoudens onvoorziene omstandigheden, ten minste twee maanden vóór het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing bij de werkgever wordt ingediend. Artikel 2, twaalfde lid, van de Wet flexibel werken bepaalt dat indien de werkgever niet een maand voor het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing op het verzoek heeft beslist, de arbeidsduur, de arbeidsplaats of de werktijd wordt aangepast overeenkomstig het verzoek van de werknemer. Gelet op deze bepalingen kan de situatie zich voordoen dat bij een aanvraag waarbij zich onvoorziene omstandigheden voordoen, de periode tussen het indienen van de aanvraag en de beoogde datum van ingang van de aanpassing van de arbeidsduur, de arbeidsplaats of de werktijd korter is dan een maand. In dat geval is de werkgever niet in staat om ten minste een maand voor de beoogde datum van ingang van de aanpassing een beslissing te nemen en wordt de arbeidsduur, de arbeidsplaats of de werktijd van de werknemer aangepast overeenkomstig diens verzoek zonder dat de werkgever de mogelijkheid heeft om het verzoek te weigeren. Het voorgestelde artikel 2, twaalfde lid, brengt hier verandering in door te bepalen dat indien sprake is van onvoorziene omstandigheden de werkgever steeds vijf werkdagen heeft om op het verzoek van de werknemer te beslissen. Laat hij dit na dan wordt de arbeidsduur, de arbeidsplaats of de werktijd overeenkomstig het verzoek van de werknemer wordt aangepast. De termijn van vijf dagen geeft de werkgever de tijd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen en zorgt er tegelijkertijd voor dat de werknemer snel een beslissing op het verzoek krijgt. In de periode dat de werkgever nog niet op het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur heeft beslist, kan de werknemer indien dat noodzakelijk is mogelijk calamiteitenverlof opnemen. ARTIKEL XIX. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS (IOAW) Onderdeel A, onder 1 (artikel 5 IOAW) Artikel 5 behelst een incorrecte verwijzing. De grondslag wordt niet vastgesteld met inachtneming van het negende lid. De verwijzing kan daarmee komen te vervallen. Onderdeel C (artikel 63e IOAW) Dit betreft een technische wijziging. Per abuis wordt er in artikel 63e, tweede lid, verwezen naar artikel 5, negende lid. Dit moet het elfde lid zijn. Onderdeel D (artikelen 63h en 63i IOAW) Artikel 63h en artikel 63i van de IOAW bepalen dat wanneer de eerste WW dag of dag waarop recht op een uitkering op grond van de Wet WIA ontstond, ligt voor de dag van inwerkingtreding van artikel XXXI van de Wwz, artikel 5, vijfde lid, van de IOAW van toepassing blijft zoals dat luidde op het moment voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2015, maar na de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van de Wet WWB maatregelen. De wijziging in artikel 5 van de IOAW (een aanpassing van de grondslag) is met de 72 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

143 Verzamelwet SZW 2015 voorzien in een aangepaste gewijzigde grondslag voor de berekening van de uitkering in artikel 5, vijfde lid, van de IOAW (per 1 juli 2015). De Verzamelwet SZW 2015 bevatte op dit punt dus een technische aanpassing van de eerst in de Wwz voorgestelde wijziging van artikel 5 van de IOAW. Het in artikel 63h en artikel 63i van de IOAW neergelegde overgangsrecht voor artikel 5 van de IOAW is om twee redenen te ruim. Ten eerste is het overgangsrecht in werking getreden op 1 januari 2015 in plaats van op 1 juli De wijzigingen in artikel 5 zijn, zoals vermeldt, pas op 1 juli 2015 in werking getreden. Het overgangsrecht dient dus niet van toepassing te zijn voor die datum. Ten tweede was het overgangsrecht in de artikelen 63h en 63i te ruim omdat de eerbiedigende werking zich niet beperkte tot de met de Wwz en de Verzamelwet SZW 2015 beoogde aanpassingen in artikel 5, vijfde lid, van de IOAW, maar zich uitstrekte tot heel artikel 5 van de IOAW. In dat artikel zijn per 1 juli 2015 met de Wet WWB maatregelen ook wijzigingen aangebracht. Deze wijzigingen zouden ten onrechte niet van toepassing worden op de persoon wiens eerste werkloosheidsdag, dan wel dag waarop recht op uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, lag voor 1 januari Het overgangsrecht wordt daarom met terugwerkende kracht pas van toepassing vanaf 1 juli 2015: het moment waarop de door de Verzamelwet SZW 2015 aangebrachte wijziging in het vijfde lid van artikel 5 van de IOAW in werking treedt. Artikel 5, vijfde lid, blijft voor degenen die voor dat moment hun eerste WW dag of Wet WIA dag hadden gelden zoals het lid luidde voor inwerkingtreding van de door de Verzamelwet SZW 2015 aangebrachte wijziging, maar na de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van de Wet WWB maatregelen. De wijziging in het laatstgenoemde artikelonderdeel introduceert de kostendelersnorm en het is niet beoogd de in het overgangsrecht voorgestelde eerbiedigende werking toe te kennen ten aanzien van de in de Wet WWB maatregelen voorgestelde wijziging. ARTIKEL XXI. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE WERKLOZEN (IOW) Onderdeel A (artikel 3 IOW) Onderdeel A voorziet in het aanpassen van artikel 3 van de IOW. Artikel 3 van de IOW bepaalt de kring van rechthebbenden van de IOW. In artikel 3 wordt in het eerste lid, onderdeel c, en in het tweede lid, onderdeel b, verwezen naar artikel 42, tweede lid, van de WW. Artikel 42, tweede lid, van de WW bepaalt wanneer de uitkeringsduur van de uitkering op grond van de WW wordt verlengd. Dit is het geval indien er wordt voldaan aan de voorwaarde in onderdeel a of onderdeel b. De voorgestelde wijziging ziet op het in artikel 3 van de IOW verduidelijken dat de onderdelen van artikel 42, tweede lid, van de WW voor de gelding van artikel 3 van de IOW niet cumulatief moeten worden geïnterpreteerd. In artikel XXXII, onderdeel A, onder 2, van de Wwz (artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de IOW) is tevens verzuimd om een verwijzing naar artikel 42, tweede lid, onderdeel b, op te nemen. Dit wijzigingsvoorstel voorziet hier (alsnog) in. Onderdeel B (artikel 35a IOW) In diverse wetten is een bepaling opgenomen, op grond waarvan het UWV of de SVB op verzoek kan besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering af te zien bij medewerking aan een schuldregeling. Eén van de voorwaarden hiervoor is dat de vordering wegens onverschuldigd betaalde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. Een andere voorwaarde is dat de uitdeling in het kader van de 73 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

144 schuldregeling plaatsvindt overeenkomstig artikel 349 van de Faillisementswet (FW). Met de verwijzing in artikel 24c, eerste lid, van de AKW naar artikel 349 van de FW is tevens geborgd dat aan de eerst genoemde voorwaarde wordt voldaan, aangezien artikel 349, tweede lid, van de FW bepaalt dat uitdeling geschiedt naar evenredigheid van ieders vordering, met dien verstande dat, zolang de vorderingen waaraan voorrang is verbonden niet volledig zijn voldaan, daarop een twee keer zo groot percentage wordt betaald als op de concurrente vorderingen. Aangezien met de verwijzing naar dit artikel van de FW telkens de afzonderlijke voorwaarde niet nodig is, is in de Verzamelwet SZW 2015 deze voorwaarde vervallen voor een groot aantal wetten, de IOW is echter achterwege gelaten en daarom wordt dat alsnog gedaan. ARTIKEL XXII. WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN (Wko) Onderdelen A, B, D tot en met F, H en I (artikelen 1.9, 1.57b, 1.66a, 1.81, 2.13a, 2.24a en 2.28a Wko) Deze wijzigingen in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bevatten enkel technische wijzigingen. De wijzigingen zullen niet eerder in werking treden dan nadat de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen 19 in werking is getreden. Met onderdeel A wordt meer expliciet tot uitdrukking gebracht dat de indexeringsbedragen ook op het niveau van een amvb vastgesteld kunnen worden. Onderdelen C en G (artikelen 1.57c en 2.13b Wko) Met artikel 1.57c, eerste lid, en artikel 2.13b, eerste lid, is beoogd dat het gegeven of een houder van een kindercentrum, van een gastouderbureau of van een peuterspeelzaal is aangesloten bij de geschillencommissie wordt verwerkt in het register kinderopvang en het register peuterspeelzaalwerk (hierna: de registers). Voor de verwerking van deze gegevens in de registers heeft het college gegevens nodig van de geschillencommissie. Echter, gebleken is dat voor de gegevensuitwisseling van de geschillencommissie aan het college geen deugdelijke wettelijke basis bestaat. Met deze wijziging wordt hier alsnog in voorzien. Geregeld wordt dat de geschillencommissie het college op de hoogte brengt van het gegeven dat een houder van een kindercentrum, van een gastouderbureau of van een peuterspeelzaal is aangesloten of niet meer is aangesloten bij de geschillencommissie. Ook de situatie dat een houder zich opnieuw aansluit geeft de geschillencommissie door aan het college. Het college draagt er vervolgens zorg voor dat dit gegeven wordt opgenomen in de registers. In de praktijk vindt deze gegevensuitwisseling plaats van de geschillencommissie aan de bewerker (in casu DUO) van de registers. Deze wijzigingen zullen eveneens niet eerder in werking treden dan nadat de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen in werking is getreden. ARTIKEL XXIV. WET MINIMUMLOON EN MINIMUMVAKANTIEBIJSLAG Onderdeel A (artikel 18p Wml) Deze wijziging ziet op een toevoeging in artikel 18p met betrekking tot de nieuwe bestuurlijke boetes die door de inwerkingtreding van de Wet aanpak schijnconstructies in de WML zijn geïntroduceerd. In artikel 18p van de WML is geregeld dat aan een naar het oordeel van Onze Minister in aanmerking komende rechtspersoon met volledige 19 Zie Staatsblad 2015, Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

145 rechtsbevoegdheid die door de organisaties van werkgevers en werknemers is belast of mede belast met het toezicht op de naleving van collectieve arbeidsovereenkomsten, zoals de Stichting Naleving Cao voor Uitzendkrachten (SNCU), ook gegevens verstrekt kunnen worden omtrent bestuurlijke boetes voor het niet naleven van de WML. Dit wordt uitgebreid met de gegevensverstrekking omtrent de boetes voor het niet naleven van de artikelen 7a en 13 WML, waarin wordt geregeld dat de werkgever het minimumloon giraal moet betalen en dat er geen inhouding op of verrekening met het minimumloon kan plaatsvinden. Voor de door de cao-partijen ingestelde rechtspersonen, zoals de SNCU, zijn deze signalen van belang, omdat zij door de sociale partners zijn opgericht om toe te zien op de naleving van de cao s. ARTIKEL XXV. WET ONGEVALLENVERZEKERING BES Artikel XXV (artikel 5 Wet ongevallenverzekering BES) en artikel XXXIII, onder 2 (artikel 5 Wet ziekteverzekering BES) De wijzigingen in de Wet ongevallenverzekering BES en de Wet ziekteverzekering BES waarmee de zinsnede vijfdaagse werkweek wordt vervangen door werkweek van vijf dagen of minder is nodig omdat de huidige tekst van artikel 5 (in tegenstelling tot de begripsbepalingen in artikel 1) abusievelijk geen rekening houdt met de situatie waarin een werknemer een werkweek van minder dan vijf dagen heeft. Het is wenselijk om deze omissie te herstellen. ARTIKEL XXVI. WET OP DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING (WAO) Onderdeel A (artikel 13 WAO) Met de Verzamelwet SZW 2015 is in artikel 44 van de WAO een nieuw tweede lid ingevoegd dat er voor zorgt dat het UWV bij de verrekening van het loon met de uitkering uit kan gaan van de gegevens uit de polisadministratie. Daarbij is per abuis geen rekening gehouden met het feit dat de WAO al een loon begrip kent in artikel 13. In artikel 13 is nu verduidelijkt dat dat begrip niet van toepassing is op artikel 44. ARTIKEL XXVII. WET OP HET KINDGEBONDEN BUDGET (Wet KB) Onderdeel A (artikel 3 Wet KB) Onderdeel A voorziet in het rechtzetten van een omissie. Voor de afbouw van het kindgebonden budget wordt vanaf 2015 het van het minimumloon afgeleide drempelinkomen gebruikt, net als voor de zorgtoeslag. Door aan te sluiten bij het minimumloon volgt het drempelinkomen ook meteen de indexeringsystematiek van de WML. Voorheen begon de afbouw vanaf een in de wet genoemd bedrag, dat jaarlijks werd geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor uit de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). De verwijzing naar de tabelcorrectiefactor uit de Wet IB 2001 is in artikel 3 van de Wet KB abusievelijk blijven staan. Onderdeel B (artikel 7 Wet KB) Onderdeel B voorziet in het vervallen van artikel 7. Dit artikel regelt het niet-indexeren van enkele bedragen in de berekeningsjaren 2010 tot en met Deze bepaling is uitgewerkt, waardoor deze bepaling kan vervallen. 75 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

146 ARTIKEL XXVIII. WET STRUCTUUR UITVOERINGSORGANISATIE WERK EN INKOMEN (Wet SUWI) Onderdelen A, H, en N (artikelen 1, 40, en 77 Wet SUWI) Deze onderdelen bevatten technische wijzigingen in verband met de vorming per 1 januari 2012 van de Inspectie SZW, waarbij de IWI, de Arbeidsinspectie en de SIOD zijn samengevoegd. De Inspectie SZW ressorteert, net als de IWI, direct onder de minister. In verband met de vorming van de Inspectie SZW is in het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009 (OMV SZW 2009) onder meer geregeld dat de Inspectie SZW treedt in de bevoegdheden van de IWI, zodat er geen noodzaak bestaat aan deze wijzigingen terugwerkende kracht te verlenen. Aan de begripsbepaling in artikel 1 wordt toegevoegd dat het gaat om de Inspectie SZW voor zover belast met de taken, genoemd in hoofdstuk 7. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat de bepalingen in de Wet SUWI en de daarop gebaseerde regelgeving met betrekking tot de Inspectie SZW, slechts zien op de taken van de Inspectie SZW op het gebied van werk en inkomen. Dit neemt niet weg dat de Inspectie SZW als één organisatie opereert, met een jaarplan en een jaarverslag voor de gehele Inspectie. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel XXVIII, onderdeel F. Onderdeel B (artikel 30a Wet SUWI) In artikel 30a, derde lid, onderdeel f, van de Wet SUWI is bepaald dat de reintegratietaak van het UWV zich niet uitstrekt tot jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn in de zin van hoofdstuk 2 van de Wajong. De achtergrond hiervan is dat deze jonggehandicapten niet in staat zijn deel te nemen aan arbeidsondersteunende activiteiten van het UWV. Bij de Invoeringswet Participatiewet is met ingang van 1 januari 2015 de definitie van volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in hoofdstuk 2 aangepast aan het criterium zoals dit geldt in hoofdstuk 1a van de Wajong duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Dit criterium is ook ingevoerd in hoofdstuk 3. Artikel 30, derde lid, onderdeel f, is hierop abusievelijk niet aangepast. In dit onderdeel wordt voorgesteld deze omissie te herstellen. Onderdeel C (artikel 32 Wet SUWI) Uit artikel 671b, vierde lid, BW vloeit voort dat de arbeidsovereenkomst niet kan worden ontbonden bij een verzoek om ontbinding dat gegrond is op artikel 669, derde lid, onderdeel c, BW als de werkgever niet beschikt over een verklaring van het UWV waaruit blijkt dat de werknemer wegens ziekte of gebreken met regelmaat niet in staat is om de bedongen arbeid te verrichten, dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan worden verricht, en of herplaatsing van de werknemer in een andere passende functie, al dan niet met behulp van scholing, niet tot de mogelijkheden behoort. Deze taak van het UWV is nog niet opgenomen in de Wet SUWI. Voorgesteld wordt dit aan artikel 32, derde lid, van die wet toe te voegen. Onderdeel D (artikel 36 Wet SUWI) Artikel 36 heeft ten opzichte van artikel 37 geen toegevoegde waarde en kan vervallen. Onderdeel E (artikel 37 Wet SUWI) Artikel 37 is geherformuleerd in verband met het beëindigen van het organisatiegerichte toezicht door de Inspectie SZW. Zie daarvoor tevens het algemeen deel van de toelichting. 76 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

147 Dit artikel regelt de toezichttaken van de Inspectie SZW op het terrein van werk en inkomen. Dit betreft het toezicht op het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders. Op grond van de Wet SUWI zijn uitgebreide voorschriften gegeven over onder meer de inhoud van de verantwoordingsinformatie, de verklaringen door het bestuur van het zbo, de accountantscontrole en de controleverklaring. Bij de kwaliteitseisen die zijn gesteld voor de accountantscontrole zijn ook voorschriften uit de Wet toezicht accountantsorganisaties van overeenkomstige toepassing verklaard. De voorschriften tezamen hebben bijgedragen aan de verbetering van interne bedrijfsvoering en (accountants)controle. Daarnaast hebben het UWV en de SVB beide stappen gezet om de kwaliteit van de werkzaamheden van de interne auditdiensten te garanderen. Zo zijn beide zbo s lid van het Samenwerkingsverband Kwaliteitsonderzoek Overheidsaccountants. Om het financieel beheer en de rechtmatige uitvoering van door derden uitgevoerde regelingen vast te stellen, voert de Auditdienst Rijk (ADR) daarenboven auditonderzoeken uit. Hierbij maakt de ADR op dit moment nog gebruik van de bevindingen van de Inspectie SZW in het verantwoordingsgericht onderzoek. Het vervallen van het verantwoordingsgerichte onderzoek door de Inspectie SZW vormt geen belemmering voor de ADR bij de uitvoering van deze taak. De Inspectie SZW blijft belast met het toezicht op de doeltreffendheid van de uitvoering van wettelijke taken door het UWV (tevens het BKWI) en de SVB (het eerste lid). Nu de rol van de Inspectie SZW bij het organisatiegericht toezicht vervalt, wordt in het eerste lid niet langer gesproken van toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid, maar uitsluitend van toezicht op de doeltreffendheid. Tevens houdt de Inspectie SZW haar toezichthoudende taak met betrekking tot de samenwerking tussen de SUWI-partijen en de wijze waarop de colleges van burgermeester en wethouders gezamenlijk bijdragen aan de doelen op het terrein van werk en inkomen (het tweede lid). Het zal daarbij met betrekking tot de zbo s primair gaan om toezicht op de werking van het stelsel en het handelen van de bestuursorganen hierin. De omschrijving van deze taak wordt verduidelijkt door te verwijzen naar de artikelen 9, 10 en 10a van de Wet SUWI. Hiermee wordt ook expliciet gemaakt dat het toezicht zich ook uitstrekt tot de informatievoorziening die in verband met deze samenwerking in stand wordt gehouden. Dit aspect van het onderzoek door de Inspectie SZW houdt verband met de aanwijzingsbevoegdheid van de minister op grond van artikel 9 van de Wet SUWI. Met betrekking tot de colleges van burgemeester en wethouders, blijft de huidige regeling bestaan waarbij de Inspectie SZW kijkt naar de gezamenlijke inzet van de colleges van burgemeester en wethouders (het derde lid). Het huidige vierde lid van artikel 37 vervalt. De mogelijkheid om bij of krachtens een wet andere taken aan de Inspectie SZW op te dragen bestaat ook zonder dat dit expliciet in de Wet SUWI wordt geregeld. Verder biedt artikel 39 de bewindspersonen ook de mogelijkheid om de Inspectie SZW te belasten met andere taken en werkzaamheden. In dat artikel zijn ook procedurele bepalingen opgenomen. Het beëindigen van het organisatiegerichte toezicht door de Inspectie SZW zorgt naar rato voor een besparing van 0,5 miljoen euro. Deze besparing wordt als volgt bereikt: 77 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

148 Besparing in 2016 Besparing in 2017 Besparing in ,175 miljoen 0,375 miljoen 0,500 miljoen Onderdeel F (artikel 38 Wet SUWI) Artikel 38 is technisch aangepast aan de vorming van de Inspectie SZW. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de passage te laten vervallen die bepaalt dat over het meerjarenplan en het jaarplan overleg plaatsvindt tussen de minister en de Inspectie SZW. Dit overleg vloeit logischerwijs voort uit de verhoudingen en uit de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister. Hoewel uit de begripsbepaling in artikel 1 voortvloeit dat de bepalingen in de Wet SUWI slechts zien op de taken van de Inspectie SZW op het terrein van werk en inkomen, opereert de Inspectie SZW als één organisatie bij het vaststellen van de plannen en het jaarverslag. In het OMV SZW 2009 is in dat verband bepaald dat artikel 38 van de Wet SUWI van toepassing is op het jaarplan en het jaarverslag voor de gehele Inspectie SZW. Onderdeel G (artikel 39 Wet SUWI) Artikel 39 wordt slechts technisch aangepast aan de nieuwe organisatorische verhoudingen maar blijft inhoudelijk ongewijzigd. De Inspectie SZW blijft bevoegd om onderzoeken te initiëren. De positie van de Inspectie SZW, maakt het niet noodzakelijk om in de wet voor te schrijven dat hierover overleg plaats vindt met de minister. Het spreekt voor zich dit overleg zich vroegtijdig voordoet bij het initiëren van nieuwe taken door de Inspectie SZW alsmede bij het toedelen van taken aan de Inspectie SZW. Net als in artikel 38 kan deze expliciete opdracht tot overleg vervallen. Vanuit de positie van de Inspectie SZW past het niet om de Tweede en Eerste Kamer te betrekken bij een eventueel conflict over het initiëren of toedelen van nieuwe taken door of aan de Inspectie SZW. Onderdeel I (artikel 41 Wet SUWI) Artikel 41 regelt dat de Inspectie SZW desgevraagd een toezichtbaarheidstoets uitvoert. De uitvoering van deze toets is gekoppeld aan de toezichtstaken van de Inspectie op grond van artikel 37. Gelet hierop is het artikel in technische zin aangepast in verband met de beëindiging van het organisatorisch toezicht en de daarmee samenhangende wijziging van artikel 37. De verwijzing naar in artikel 37 genoemde rechtspersonen kan vervallen, omdat de in artikel 37 genoemde organisaties alle bestuursorganen zijn. Onderdeel J (artikel 42 Wet SUWI) Artikel 42 is technisch aangepast aan de vorming van de Inspectie SZW. Daarbij zijn het eerste en tweede lid samengevoegd. Hiermee wordt geen inhoudelijke wijziging beoogd. Door de aanpassing van de begripsbepaling in artikel 1 gelden de verplichtingen uit artikel 42 met betrekking tot de verstrekking van gegevens en inlichtingen aan de Inspectie SZW, alleen voor de taken van de Inspectie SZW op het terrein van werk en inkomen, of die op grond van artikel 39 aan de Inspectie SZW zijn toebedeeld. Indien dit niet zou zijn geregeld, zou deze plicht tot gegevensverstrekking zich uitstrekken tot alle terreinen waarop de Inspectie SZW toezicht houdt. Voor alle betrokkenen blijft de situatie dus gelijk aan de huidige situatie. Voor de overige taken van de Inspectie SZW is de gegevensverstrekking op andere plaatsen geregeld. De verwijzing in het tweede lid naar in het eerste lid genoemde rechtspersonen kan vervallen, omdat de genoemde organisaties alle bestuursorganen zijn. Het huidige vierde lid geeft de Inspectie SZW de mogelijkheid, bij gerede twijfel over de volledigheid en juistheid van de verantwoording van publieke re-integratiemiddelen door 78 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

149 het UWV, aan het UWV op te dragen een review te laten uitvoeren door een derde accountant op de verstrekte verantwoordingsinformatie. Dit instrument dat in de praktijk nooit is toegepast, hangt nauw samen met het toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid (verantwoordingsgerichtonderzoek) dat wordt beëindigd. Er is dan ook geen behoefte meer aan dit instrument, zodat het vierde lid kan vervallen. Onderdeel K (artikelen 43 en 44 Wet SUWI) Artikel 43 regelt dat de minister regels kan stellen over de kennisgeving van besluiten van het UWV en de SVB aan de Inspectie SZW. Achtergrond van deze bepaling was de Inspectie SZW in de gelegenheid te stellen de besluiten van het UWV en de SVB, voor zover deze niet door de minister worden goedgekeurd, te bezien op eventuele strijdigheid met wet- en regelgeving. Verder was de Inspectie SZW op deze wijze in staat over een totaal overzicht van de besluiten te beschikken. Aangezien de besluiten van het UWV en de SVB worden gepubliceerd in de Staatscourant, respectievelijk op de internetsites van die organisaties is er geen noodzaak deze bepaling te handhaven. Voor zover daar aanleiding toe is kan de Inspectie SZW zich op basis daarvan een oordeel vormen over eventuele strijdigheid met wet- en regelgeving. Gelet hierop kan artikel 43 vervallen. Artikel 44 regelt dat bij amvb nadere regels kunnen worden gesteld over de inrichting en positionering van de IWI. Gezien de vorming van de Inspectie SZW is er geen behoefte meer aan aparte regels voor een deel van deze organisatie op grond van de Wet SUWI. Dit impliceert dat artikel 44 en het op dit artikel gebaseerde Besluit taakuitoefening Inspectie Werk en Inkomen kunnen vervallen. Onderdeel L (artikel 54 Wet SUWI) Artikel 54 is technisch aangepast aan de vorming van de Inspectie SZW. Evenals bij de gegevensverstrekking aan de Inspectie SZW op grond van artikel 42 (zie de toelichting bij artikel XXVIII, onderdeel M) zorgt de aanpassing van de begripsbepaling in artikel 1 ervoor dat de verplichtingen tot gegevensverstrekking op grond van artikel 54, alleen geldt voor de taken van de Inspectie SZW op het terrein van werk en inkomen. De bestaande situatie blijft daarmee ongewijzigd. Ook blijft de mogelijkheid voor de Inspectie SZW bestaan om, voor de uitvoering van haar taken op grond van de Wet SUWI, gegevens en inlichtingen te gebruiken, die de Inspectie SZW verzamelt bij het toezicht op de naleving van de Wav en de Arbowet (artikel 54, derde lid, onderdeel i). Onderdeel M (artikel 73 Wet SUWI) Bij de wijziging van de Wet SUWI die op 1 januari 2014 in werking is getreden (Stb. 2013, 405 en Stb. 2013, 497) is artikel 73 opnieuw geformuleerd. Reden daarvoor was, kort gezegd, dat het artikel als gevolg van verschillende wijzigingen niet meer goed leesbaar en gestructureerd was. Zo was in het hele artikel op verschillende plaatsen geregeld in welke gevallen bij de gegevensverstrekking ook het BSN gebruikt kan worden. Het was niet de bedoeling om artikel 73 inhoudelijk te wijzigingen. Echter, als gevolg van de wijziging van artikel 73 die op 1 januari 2014 in werking is getreden, is abusievelijk hetgeen geregeld was in het elfde lid, onderdeel b, komen te vervallen. Op grond van dit onderdeel konden verzekeraars het BSN gebruiken bij overeenkomsten met werkgevers voor het risico van loondoorbetaling bij ziekte en het eigen risicodrager zijn voor de uitkering op grond van de Wet WIA Het huidige derde lid ziet enkel op het gebruik van het BSN bij de gegevensverstrekking door UWV aan onder meer verzekeraars in verband met deze verzekeringsovereenkomsten, maar dus niet op het 79 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

150 gebruik van het BSN door verzekeraars zelf bij de uitvoering van de verzekeringsovereenkomsten. Met de voorgestelde wijziging van artikel 73 wordt een zin aan het derde lid toegevoegd waardoor het gebruik van het BSN ook (weer) is toegestaan door verzekeraars, voor zover dit noodzakelijk is voor de genoemde overeenkomsten. Gelet op de omstandigheid dat het gebruik van het BSN abusievelijk is komen te vervallen, is het voornemen om aan deze wijziging terugwerkende kracht te verlenen tot 1 januari ARTIKEL XXIX. WET STUDIEVOORSCHOT HOGER ONDERWIJS In artikel II van de Wet studievoorschot hoger onderwijs is een wijziging van de AKW opgenomen. Deze wijziging voorziet in het opnemen van een bepaling in de AKW die beoogt te regelen dat voor de toepassing van de AKW een reisvoorziening voor de minderjarige mbo-student, oftewel de deelnemer, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, tweede volzin, van de Wet studiefinanciering 2000, niet wordt beschouwd als studiefinanciering in de zin van die wet. Zie voor een toelichting op de bepaling de memorie van toelichting bij het voorstel van wet studievoorschot hoger onderwijs 20. De bedoelde bepaling is gelet op de systematiek van de AKW meer op zijn plaats in Hoofdstuk III van de AKW en wordt opgenomen als een nieuw derde lid van artikel 7aa. De bepaling wordt voorts verduidelijkt door de toevoeging van de artikelen die het betreft. Een en ander wordt thans herzien, zonder aan de inhoud en strekking van de bepaling iets te wijzigen. Het thans opnieuw geformuleerde artikel II zal in werking treden op het moment dat de OV-kaart voor minderjarige mbo-studenten wordt ingevoerd, zie onderdeel 6 van het Enig artikel van het Besluit van 30 januari 2015 houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs (Stb. 2015, 51). ARTIKEL XXX. WET UITVOERING WETTEN VOOR VERZETSDEELNEMERS EN OORLOGSGETROFFENEN Dit betreft een technische wijziging in verband met het beëindigen van het organisatiegericht toezicht van de Inspectie SZW op het UWV en de SVB. Zie hiervoor de toelichting bij artikel XXVIII, onderdelen A, H en N, van deze wet. ARTIKEL XXXI. WET VEREENVOUDIGING REGELINGEN UWV Dit onderdeel voorziet in een technische wijziging van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV. Abusievelijk was de wijzigingsopdracht verkeerd geformuleerd. Het onderdeel voorziet in de correctie van de wijzigingsopdracht. ARTIKEL XXXII. WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN (Wet WIA) Onderdelen A, B en C (artikelen 1, 26 en 42 Wet WIA) Dit betreffen technisch-redactionele wijzigingen. Onderdeel D (artikel 61 Wet WIA) Dit onderdeel voorziet in een technische aanpassing van artikel 61, tweede lid, van de Wet WIA. Om te verduidelijken dat voor het ontvangen van een loonaanvullingsuitkering die in hoogte gelijk is aan de loongerelateerde WGA-uitkering, de voorwaarde geldt dat 20 Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

151 de verzekerende ten minste een inkomen moet verdienen dat gelijk is aan zijn overblijvende verdiencapaciteit, wordt voorgesteld om de bewoordingen van het artikellid daarop aan te passen. Onderdeel G (artikel 83 Wet WIA) Personen die tijdelijk geheel arbeidsongeschikt zijn of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn na afloop van de loongerelateerde uitkering kunnen een loonaanvullingsuitkering krijgen indien zij voldoen aan de inkomenseis. Deze loonaanvullingsuitkering, voor zover niet hoger dan de vervolguitkering, wordt doorbelast aan de werkgever via de gedifferentieerde premies dan wel komt rechtstreeks voor rekening van de eigenrisicodrager. Het meerdere is voor rekening van het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Voor een WGA-gerechtigde die volledig arbeidsongeschikt is geweest, en van wie de resterende verdiencapaciteit hoger is dan 20% van zijn maatmaninkomen gedurende 24 kalendermaanden, geldt geen inkomenseis tot de dag dat zijn resterende verdiencapaciteit hoger is dan 20% van zijn maatmaninkomen gedurende 24 kalendermaanden. Hij krijgt een loonaanvullingsuitkering op grond van artikel 60, derde lid, van de Wet WIA. Voor de publiek verzekerde werkgevers wordt deze uitkering niet doorbelast aan de werkgever voor zover deze hoger is dan de vervolguitkering die de betrokkene zou ontvangen als hij niet in aanmerking kwam voor een loonaanvullingsuitkering (artikel 117b, eerste jo. derde lid, onderdeel f, van de Wfsv). Bij de eigenrisicodrager wordt 70% van het wettelijke minimumloon of het lagere dagloon verhaald en geen rekening gehouden met inkomen van de betrokkene dat in mindering is gebracht op de uitkering of met de lagere vervolguitkering die zou zijn toegekend als de inkomenseis wel had gegolden en de betrokkene daaraan niet zou voldoen (artikel 83, tweede lid, tweede zin, van de Wet WIA). Deze zin is toegevoegd bij de Verzamelwet sociale verzekeringen 2007, omdat het niet mogelijk zou zijn om met betrekking tot deze verzekerde te bepalen welk bedrag voor rekening van de eigenrisicodragende werkgever zou komen. Gebleken is dat deze toevoeging onbedoeld ertoe leidt dat in gevallen waarin de uitkeringsgerechtigde inkomsten uit arbeid heeft, de doorbelasting voor eigenrisicodragers en publiek verzekerden niet gelijk is. Omdat deze formulering tot onduidelijkheid leidt, wordt de bepaling aangepast en wordt aangesloten bij de tekst van artikel 117b, eerste, jo derde lid, onderdeel f, van de Wfsv. De regeling van de doorbelasting aan de eigenrisicodrager is daarmee gelijk aan de doorbelasting aan de publiek verzekerde werkgever en op dezelfde wijze wordt met het inkomen genoten door de werknemer tijdens de uitkering rekening gehouden. ARTIKEL XXXIII WET ZIEKTEVERZEKERING BES Artikel XXXIII, onder 1 (artikel 5 Wet ziekteverzekering BES) Dit betreft een technische aanpassing vanwege een verwijzing. ARTIKEL XXXIV. ZIEKTEWET (ZW) Onderdeel A (artikelen 1 en 63b ZW) Dit betreft een technisch-redactionele wijziging. Onderdeel B (artikel 29 ZW) Een ZW-uitkering wordt toegekend op basis van algemene gronden of op basis van bijzondere gronden. Het UWV voert als beleid dat de bijzondere rechtsgronden voor gaan op de algemene gronden. 81 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

152 Ziek op basis van algemene gronden is degene die: - ziek is tijdens een bijzondere arbeidsovereenkomst; - ziek is tijdens nawerking van de verzekering; of - ziek uit dienst is gegaan. De bijzondere gronden zijn: - ziek ten gevolge van orgaandonatie, - ziek ten gevolge van zwangerschap of bevalling - ziekte van een werknemer met beperkingen - ziekte van oudere of voormalig langdurig werklozen. In een aantal samenloopsituaties is thans wettelijk voorzien. Wanneer het recht op ziekengeld kan worden gebaseerd op artikel 29, tweede lid, onderdeel g, van de ZW dan gaat dat voor op de algemene gronden (artikel 29, elfde lid, van de ZW). Dit is niet geregeld voor de bijzondere rechtsgrond orgaandonatie, in artikel 29, tweede lid, onderdeel e, van de ZW. Met voorgestelde wijziging krijgt ook deze bijzondere grond voorrang op de algemene gronden. Dit betekent dat uitkeringen tijdens ziekte wegens orgaandonaties na einde van het dienstverband niet ten laste komen van de eigenrisicodragers ZW en omslagleden. Onderdeel D (artikel 30a ZW) Met de voorgestelde wijziging wordt op gelijke wijze als in de Wet WIA, de WAO, de WAZ en de Wajong geregeld dat bij het niet verschijnen op een oproep voor een onderzoek bij een door UWV aangewezen arts, een lopende ZW-uitkering op enig moment wordt geweigerd als het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Het UWV kan bij het moment van toekenning wel een ZW-uitkering weigeren op grond van artikel 45j ZW, indien het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Het is gewenst dat dit ook op gelijke wijze mogelijk is bij een lopende ZW-uitkering. Onderdeel G (artikel 46 ZW) Als na het eerste ziektejaar het ziekengeld wordt beëindigd op grond van artikel 19aa, omdat de verzekerde minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd en de verzekerde zich vervolgens opnieuw ziek meldt, dan kan hij een beroep doen op nawerking van artikel 46 van de ZW. Als maatstaf voor de ongeschiktheid tot werken hanteert het UWV dan de bij de eerstejaarsbeoordeling geduide functies. De huidige redactie van artikel 46, vijfde lid, houdt hier echter geen rekening mee. Daarom wordt aan artikel 46 een nieuw lid toegevoegd waardoor dit wordt verduidelijkt. Onderdeel H (artikel 102 ZW) Door dit onderdeel wordt bewerkstelligd dat artikel 29, zevende lid, van de ZW zoals dat gold voor 1 juli 2015, van toepassing blijft op de werknemer wiens eerste dag van werkloosheid gelegen is voor 1 juli In de Wwz is dergelijk overgangsrecht wel beoogd, maar met onderhavig wetsvoorstel wordt verduidelijkt dat het dagloon kan worden vastgesteld overeenkomstig de regels die voor 1 juli 2015 golden, voor degene wiens eerste werkloosheidsdag lag voor die inwerkingtreding. Daartoe worden ook de artikelen 15 en 16 van de ZW en de daarop berustende bepalingen, in het bijzonder het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, zoals deze luidden voor 1 juli 2015, van toepassing verklaard. Omdat het Dagloonbesluit werknemersverzekering per 1 juli 2015 is gewijzigd, wordt op deze wijze het besluit zoals dat luidde voor 1 juli 2015 van 82 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

153 toepassing verklaard. Het vervallen van de tekst uitkering van is een technische aanpassing. ARTIKEL XXXV. EENMALIGE AANPASSING BEDRAGEN In het in artikel VIII, onderdeel I, opgenomen artikel 22a, derde lid, van de Participatiewet, worden twee normbedragen genoemd. In aanmerking nemende dat niet uitgesloten is dat deze bedragen op het moment van inwerkingtreding van het betreffend artikel van deze wet, als gevolg van het mogelijk «missen» van een indexering, niet juist meer zijn, voorziet het onderhavige artikel erin dat die bedragen eenmalig na de datum van inwerkingtreding van het betreffende artikel van deze wet (naar boven) aangepast kunnen worden. Deze bevoegdheid vervalt zes maanden na de inwerkingtreding van desbetreffend artikel. ARTIKEL XXXVI. INWERKINGTREDING Het voornemen is de artikelen van deze wet in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2016, met uitzondering van de onderstaande artikelen en onderdelen, waarvoor een afwijkende beoogde datum van inwerkingtreding geldt. Zie voor de toelichting van de verschillende tijdstippen van inwerkingtreding en de bij bepaalde artikelen en onderdelen voorgestelde terugwerkende kracht de toelichting bij de desbetreffende onderdelen. Artikel I, onderdeel A (artikel 7 Akw), werkt terug tot en met 1 oktober Artikel II, onderdeel A, onder 1, (artikel 17 Anw), treedt in werking per 1 januari Artikel II, onderdeel D (artikel 67 Anw), werkt terug tot en met 1 januari Artikel III, onderdeel C (artikel 64b AOW), werkt terug tot en met 1 januari Artikel III, onderdeel D (artikel 64e AOW), werkt terug tot en met 24 maart Artikel VI (Boek 7 BW), met uitzondering van onderdeel C, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, waarbij de onderdelen J en K terugwerken tot en met 1 juli De beoogde datum van inwerkingtreding van artikel VI, onderdeel C, is 1 januari Indien deze wet zeer kort daarvoor in het Staatsblad wordt geplaatst, wordt overwogen dit onderdeel een maand later in werking te laten treden, zodat voldoende rekening gehouden kan worden met de beoogde reparatie van het desbetreffende artikellid. Artikel VIII, onderdelen J en U (artikelen 22b en 47c Participatiewet), werken terug tot en met 1 januari Artikel IX, onderdeel A (artikel 5 TW), werkt terug tot en met 1 juli Artikel X, onderdelen B, E, F, J en L (artikelen 20, 42b en 42d, 130cc en 130r WW), werken terug tot en met 1 juli Artikel XIV, onderdeel B (artikel 17b Wav), werkt terug tot en met 1 juli Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

154 Artikel XV, onderdeel B (artikel 58 Waz), werkt terug tot en met 1 juli Artikel XVI, onderdeel C (artikel 3:48 Wajong), werkt terug tot en met 1 juli Artikel XIX, onderdeel D (artikelen 63h en 63i IOAW), werkt terug tot en met 1 juli Beoogd wordt om artikel XXII (Wko), per 1 januari 2016 in werking te laten treden. Dit artikel treedt in werking op het moment waarop het Wetsvoorstel versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen in werking is getreden. Artikel XXIV, onderdeel B (artikel 18q Wml), werkt terug tot en met 1 juli Artikel XXVI, onderdelen A en B (artikelen 13 en 44 WAO), werken terug tot en met 1 juli Artikel XXVIII, onderdeel C (artikel 32 Wet SUWI) treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst. Artikel XXVIII, onderdeel M (artikel 73 Wet SUWI) werkt terug tot en met 1 januari Artikel XXIX (artikel II Wet studievoorschot hoger onderwijs) treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst. Artikel XXXIV, onderdeel H (artikel 102 ZW), werkt terug tot en met 1 juli In afwijking van artikel 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving zullen een aantal onderdelen op een ander moment dan op de vaste verandermomenten in werking treden, omdat er sprake is van reparatiewetgeving. In het artikel is ook de mogelijkheid opengelaten om in een koninklijk besluit betreffende de inwerkingtreding gebruik te maken van artikel 12 van de Wet raadgevend referendum. Omdat het hier grotendeels gaat om noodzakelijke reparatiewetgeving, heeft het de voorkeur om de wet zo snel mogelijk in werking te laten treden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher 84 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

155 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Postbus LV Den Haag Parnassusplein 5 T F Datum 4 september 2015 Betreft Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2016) Onze referentie Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 17 juni 2015, nr , machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 26 augustus 2015, nr. W /III, bied ik U hierbij aan. Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen met betrekking tot de wijziging van de Algemene bestuurswet (Awb) om rechtszaken op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) te concentreren, de Remigratiewet, de Faillissementswet (Fw) en het woonlandbeginsel in de Algemene nabestaandenwet (Anw). Op deze opmerkingen wordt hierna ingegaan: 1. Concentratie van rechtspraak De Afdeling advisering merkt op dat het voorstel tot het concentreren van de beroepsrechtspraak in het kader van het opleggen van boetes op grond van de Wav bij de Rechtbank Den Haag zich niet leent voor een Verzamelwet. Daarnaast is de Afdeling advisering van mening dat een deugdelijke motivering voor het voorstel ontbreekt. In de toelichting zijn alle argumenten voor het voorstel uitvoerig uiteengezet. De Afdeling advisering geeft duidelijk aan dat deze argumenten het voorstel naar haar oordeel niet kunnen dragen. Nu alle argumenten reeds in de toelichting zijn benoemd en daarbij ook al is ingegaan op het advies van de Raad voor de Rechtspraak waar de Afdeling advisering naar verwijst, kan er geen nadere motivering voor het voorstel worden gegeven. Daarom wordt het advies op dit onderdeel opgevolgd en vervalt het voorstel in de Verzamelwet. 2. Algemene Nabestaandenwet De Afdeling advisering merkt op dat niet uit de toelichting bij de wijziging van artikel 17 van de Anw (met betrekking tot het woonlandbeginsel en de kostendelersnorm in de Anw) blijkt dat rekening is gehouden met enkele uitspraken van de Centrale Raad van Beroep 1 en de reikwijdte van deze uitspraken voor deze landen, en adviseert de toelichting hierop aan te passen. De Afdeling advisering verwijst hiermee naar het in de weg staan van bilaterale 1 ECLI:NL:CRVB:2014:1466 en ECLI:NL:CRVB:2014:4181. AAN DE KONING Pagina 1 van 3 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

156 socialezekerheidsverdragen om het woonlandbeginsel in de Anw toe te passen voor gerechtigden die wonen in Turkije, Bosnië-Herzegovina, Canada/Québec, India, Kosovo, Montenegro, Servië, Australië, Chili, Israël, Macedonië, Nieuw- Zeeland, Suriname en Zuid-Korea. De toelichting is onder verwijzing naar vernoemde uitspraken aangevuld. Tevens merkt de Afdeling advisering op dat, gelet op het rechtszekerheidsbeginsel, aan belastende maatregelen geen terugwerkende kracht mag worden toegekend, tenzij bijzondere omstandigheden een afwijking van deze regel rechtvaardigen. De Afdeling advisering adviseert om de terugwerkende kracht omtrent voornoemde wijziging achterwege te laten. Dit advies wordt gevolgd, waardoor aan de wijziging geen terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 zal worden verleend. De beoogde inwerkingtreding van de wijziging wordt 1 januari Datum 4 september 2015 Onze referentie Remigratiewet Naast het advies om in de toelichting een en ander te verhelderen, merkt de Afdeling advisering op dat de wijziging van de Remigratiewet niet past in een Verzamelwet. De noodzaak van de voorgestelde oplossing in de Remigratiewet wordt al jaren onderkend en het uitgangspunt bij remigratie is dat het definitief is, derhalve zou worden aangesloten bij een gevestigde beleidspraktijk. Desalniettemin kan de voorgestelde wijziging aanleiding geven voor de discussie of hier sprake is van klein beleid. Omwille van de voortgang van het wetsvoorstel wordt dit onderdeel uit de Verzamelwet gehaald. 4. Faillissementswet Aan de wijziging van het Koninklijk Besluit dat de inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2015 regelt is geen uitvoering gegeven, omdat na nadere overweging geconcludeerd is dat de in die wet opgenomen wijziging van artikel 40, vierde lid, van de Faillissementswet toch geen aanpassing behoeft. Deze wijziging van de Faillissementswet is met ingang van 1 juli 2015 in werking getreden. De wijziging van de Faillissementswet en de daarmee verband houdende wijziging van de Verzamelwet SZW 2015 is om die reden uit het wetsvoorstel gehaald. 5. Verzamelwet Zoals gezegd maakt de Afdeling Advisering een opmerking ten principale over het meenemen van de wijzigingen van de Remigratiewet en de Awb in een Verzamelwet. Er komt jaarlijks veel wetgeving tot stand onder verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Helaas brengt dit met zich mee dat jaarlijks reparaties en kleine aanpassingen noodzakelijk zijn die geen separaat wetstraject rechtvaardigen. Voorstellen die politiek zo gevoelig liggen dat zij een goede behandeling van andere onderdelen in de weg staan, lenen zich blijkens de notitie verzamelwetgeving niet voor een verzamelwet. Voornoemde onderdelen voldoen naar het oordeel van de Afdeling advisering niet aan de eisen uit deze notitie. Naast voornoemde inhoudelijke overwegingen, hebben deze opmerkingen van de Afdeling advisering aanleiding gegeven beide voorstellen uit het wetsvoorstel te schrappen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele wijzigingen in het voorstel van wet en de memorie van toelichting aan te brengen. Het betreft: Pagina 2 van 3 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

157 - Verduidelijking van de wettekst (Participatiewet, Anw, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Wet WWB-maatregelen) met betrekking tot de uitzondering in de kostendelersnorm voor medebewoners die onderwijs volgen. De wetgever heeft met de uitzondering bedoeld dat de nationaliteit van de student bij die uitzondering niet van belang is 2. Dit wordt verduidelijkt door te regelen dat de persoon die buiten Nederland een vergelijkbaar soort onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in de uitzonderingsbepaling volgt, ook onder de uitzondering valt. Tevens wordt een omissie hersteld met betrekking tot het leeftijdscriterium. - Aanpassing in de Wet flexibel werken om wat betreft de duur van de onderbrekingen uit te gaan van zes maanden in plaats van drie maanden. Tijdens de plenaire behandeling van deze initiatiefwet in de Eerste Kamer 3 werd in dit verband gewezen op het bij de Wet werk en zekerheid gewijzigde artikel 7:667, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 2014, 216; inwerking getreden 1 juli 2015). De termijn wordt nu op overeenkomstige wijze aangepast. - Abusievelijk is met de Wet aanpak schijnconstructies niet in alle arbeidswetten geregeld dat besluiten ten aanzien van de openbaarmaking op grond van de verschillende arbeidswetten in mandaat worden genomen namens de Minister. Deze omissie wordt hierbij hersteld voor de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet arbeid vreemdelingen en de Arbeidstijdenwet. Herstel van enkele technische omissies in de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet financiering sociale verzekeringen, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Participatiewet. - Verduidelijking van het algemeen deel van de toelichting en de artikelsgewijze toelichting met betrekking tot de wijzigingen van de kostendelersnorm. Datum 4 september 2015 Onze referentie De redactionele opmerking van de Afdeling advisering is overgenomen. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher 2 Kamerstukken II 2013/14, , nr Kamerstukken I 2014/15, , nr. 27. Pagina 3 van 3 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

158 > Retouradres Postbus LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus LV Den Haag Parnassusplein 5 T F Contactpersoon Datum 6 juli 2015 Betreft Hoofdlijnen van een toekomstbestendig pensioenstelsel Onze referentie I. Inleiding In Nederland vinden we het belangrijk dat mensen van een goede oude dag kunnen genieten. De overheid legt daarvoor met de AOW een stevige, vertrouwde basis. Daarnaast kennen we een sterk stelsel van aanvullende pensioenen. Deze combinatie maakt het Nederlandse stelsel robuust en is een belangrijke reden dat ons land steevast hoog eindigt in internationale pensioenvergelijkingen. De afgelopen periode is met verschillende aanpassingen het huidig stelsel geborgd. Zo is de governance van pensioenfondsen versterkt, de communicatie verbeterd en is de financiële houdbaarheid versterkt. Daarmee is echter nog geen antwoord gegeven op de uitdagingen die de veranderende maatschappij met zich mee brengt voor het aanvullend pensioenstelsel. Steeds meer mensen voelen zich onzeker over hun pensioen. De financiële crisis heeft laten zien dat pensioenuitkeringen niet zo zeker zijn als altijd gedacht. Mensen hebben minder vertrouwen in hun eigen pensioen en in het pensioenstelsel. Tegelijkertijd verandert de arbeidsmarkt, worden mensen steeds ouder en verandert de manier waarop mensen werken en leven. Dit vraagt om een pensioenstelsel dat daarbij aansluit en klaar is voor de 21 ste eeuw. Een transparant, stevig stelsel waar mensen vertrouwen in kunnen hebben. De afgelopen periode heeft het kabinet gekeken naar verschillende mogelijkheden voor de inrichting van een toekomstig stelsel. De opbrengst van de Nationale Pensioendialoog die ik het afgelopen jaar heb gevoerd met vele betrokkenen, is hierbij het uitgangspunt geweest. Aan de hand daarvan heeft het kabinet vijf varianten voor de toekomstige inrichting van het stelsel van aanvullende pensioenen bezien, die behulpzaam zijn geweest bij de gedachtebepaling binnen het kabinet. Dit heeft geresulteerd in een aantal hoofdlijnen voor een toekomstige inrichting van het stelsel van aanvullende pensioenen in Nederland. Een stelsel dat sterke fundamenten heeft, maar aanpassing behoeft door veranderende omstandigheden. Daarbij moeten we de sterke elementen van het huidige stelsel behouden: de mogelijkheid om collectief, solidair en tegen relatief lage kosten pensioen op te opbouwen, waarbij de verplichtstelling zorgt voor een brede dekking. Tegelijkertijd wordt het stelsel op een aantal belangrijke punten versterkt: het wordt transparanter, eenvoudiger en beter toegesneden op de verschillende kenmerken en behoeften van deelnemers. Pagina 1 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

159 Met deze hoofdlijnen geeft het kabinet richting, maar laat het ook ruimte voor verdere invulling en overleg. Deze ruimte is nodig, omdat een hervorming van het pensioenstelsel een complex en veelomvattend traject is, dat jaren in beslag zal nemen. Bij de inrichting van het stelsel willen we creatief zijn en innovatieve oplossingen omarmen. Een zorgvuldige uitwerking en het verzekeren van een breed draagvlak staan hierbij voorop. Daarom ga ik de komende periode in gesprek met alle belanghebbenden bij een goed pensioen over de hoofdlijnen en de wijze waarop we die verder kunnen uitwerken. Aan het slot van deze brief beschrijf ik het vervolgtraject dat het kabinet daarbij voor ogen staat. Datum 6 juli 2015 Onze referentie De opbouw van deze brief is als volgt. In paragraaf II herhaal ik kort de opbrengst van de Nationale Pensioendialoog. In paragraaf III beschrijf ik de waarden die het kabinet van belang acht voor een toekomstbestendig pensioenstelsel. Daarna ga ik in paragraaf IV in op maatschappelijke trends en ontwikkelingen en geef ik aan waarom die nopen tot verandering. Paragraaf V bevat de varianten die het kabinet de afgelopen maanden heeft bezien. In paragraaf VI schets ik dan de hoofdlijnen van een toekomstbestendig pensioenstelsel. Alvorens af te sluiten ga ik in paragraaf VII in op de belangrijke vraag hoe nu verder te gaan. II. Opbrengst Nationale Pensioendialoog Om ons stelsel van aanvullende pensioenen toekomstbestendig te maken, moeten we het aanpassen aan de veranderende manier waarop mensen leven en werken. Daarbij is het van belang om de sterke punten van ons pensioenstelsel vast te houden. Dat is de belangrijkste conclusie uit de Nationale Pensioendialoog, die ik het afgelopen jaar namens het kabinet heb gevoerd en waarover ik uw Kamer op 19 januari jl. rapporteerde 1. Een groot gezelschap aan burgers, wetenschappers, denktanks, werknemers- en werkgeversorganisaties, jongeren- en ouderenorganisaties, belangenorganisaties en pensioenuitvoerders heeft meegedaan aan de brede dialoog over de maatschappelijke houdbaarheid van ons stelsel van aanvullende pensioenen in de 21ste eeuw. De Nationale Pensioendialoog leverde een vijftal rode draden op voor de versterking van het pensioenstelsel: 1. Maak de pensioenen transparanter en minder complex; 2. Speel in op de veranderende arbeidsmarkt; 3. Zorg voor een betere aansluiting van het aanvullend pensioen op individuele behoeftes; 4. Bekijk hoe en met wie solidariteit duurzaam kan worden georganiseerd; 5. Overheid, sociale partners en burger zijn samen verantwoordelijk. Na de voortgangsrapportage van 19 januari jl. zijn nog andere bijdragen binnengekomen. De Sociaal-Economische Raad (SER) heeft een waardevol rapport uitgebracht 2. De SER schrijft dat aanpassing en versterking van het pensioenstelsel nodig is, gezien de economische ontwikkelingen, de demografie, ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en veranderende behoeften van mensen. De SER heeft de fundamenten van een toekomstig pensioenstelsel geanalyseerd aan de hand van vier hoofdvarianten, met verschillende kenmerken qua kapitaalopbouw (pensioenvermogen), keuzevrijheid, mate van collectiviteit en risicodeling. Die varianten zijn: 1 Kamerstukken II 2014/15, , SER-rapport Toekomst pensioenstelsel, februari Zie ook Kamerstukken II 2014/15, , 254. Pagina 2 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

160 Uitkeringsovereenkomst met degressieve opbouw; Nationale pensioenregeling; Persoonlijk pensioenvermogen met vrijwillige risicodeling; Persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling. De laatste variant, persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling, wordt door de SER gekwalificeerd als interessant, maar nog onvoldoende bekend. Deze variant is de SER nader aan het uitwerken. Ook adresseert de SER de vraagstukken die zich bij een overgang naar een ander pensioenstelsel kunnen voordoen. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Daarnaast is recent een onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) verschenen naar pensioenstelsels in andere landen 3. Er zijn grote verschillen tussen landen. Zo zijn er landen die net als Nederland een corporatistische traditie kennen, waar het pensioen van oudsher een arbeidsvoorwaarde is en sociale partners een grote rol spelen. Dit geldt bijvoorbeeld voor Zweden en Denemarken. Er zijn ook landen waar sociale partners nauwelijks een rol spelen en pensioenopbouw voor zowel werknemers als zelfstandigen verplicht is. Daar speelt de overheid een grotere rol. Dat is bijvoorbeeld het geval in Australië en Chili. De historische en culturele achtergrond van een land bepaalt in grote mate hoe om wordt gegaan met elementen zoals deelname, solidariteit, risicodeling en verantwoordelijkheid. De uitkomsten van de Nationale Pensioendialoog zijn voor het kabinet leidend bij de aanpassing van het pensioenstelsel. Voor een overzicht van alle bijdragen van verschillende organisaties verwijs ik graag nog eens naar de website III. Waarden voor een toekomstbestendig pensioenstelsel Verschillende maatschappelijke trends en ontwikkelingen maken versterking van het pensioenstelsel nodig. Maar alvorens daarop in te gaan, is het goed om stil te staan bij de waarden die het kabinet van belang acht bij de inrichting van een toekomstbestendig pensioenstelsel. 1. De AOW als basis voor een goede oude dag voor iedereen De overheid legt met de AOW als basispensioen een stevig fundament voor een goede oude dag. De AOW is vertrouwd, gewaardeerd, herkenbaar en zorgt voor een basisinkomen voor iedereen na pensionering. Mede dankzij de AOW behoort de armoede onder ouderen in Nederland tot de laagste in Europa. 2. Een grote terugval in levensstandaard na pensionering voorkomen Maar mensen willen meer dan het voorkomen van armoede: zij willen dat ze na pensionering ongeveer kunnen blijven leven zoals ze gewend zijn. Daarvoor moeten zij tijdens hun werkzame leven geld opzij leggen voor later, als zij niet meer kunnen of willen werken. Zo kan een gepensioneerde zijn of haar levensstandaard behouden. Ook kan een te groot beroep op toeslagen en andere collectieve middelen worden voorkomen. De overheid maakt de opbouw van een aanvullend pensioen fiscaal aantrekkelijk. Daarnaast stelt zij op verzoek van het bedrijfsleven de deelneming verplicht aan een bedrijfstakpensioenfonds dat voor een hele sector een pensioenregeling uitvoert. De fiscale facilitering en de verplichtstelling hebben er toe geleid dat het Nederlandse stelsel internationaal gezien een groot bereik heeft en dat werkenden over het algemeen een goed 3 CPB-notitie: Internationale vergelijking van pensioenstelselsels: Denemarken, Zweden, Chili, Autralië (juni 2015). Pagina 3 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

161 aanvullend pensioen opbouwen. Voor gepensioneerde werknemers is het pensioeninkomen een mix van de AOW en een gespaard aanvullend pensioen. In die mix ligt een grote kracht van het Nederlandse stelsel. Het CPB noemt in haar internationale vergelijking van pensioenstelsels het gebruik van meerdere pijlers een veelgebruikte vorm van risicospreiding. Het maakt de oudedagsvoorziening minder kwetsbaar. De AOW wordt op omslagbasis gefinancierd, wat betekent dat de huidige werkenden betalen voor de huidige ouderen. Daardoor wordt de AOW minder geraakt door schokken op de financiële markten. En het aanvullend pensioen bestaat uit gespaard kapitaal. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Samen risico s delen Samen in een collectief pensioen opbouwen heeft belangrijke voordelen: er kunnen schaalvoordelen worden gerealiseerd en er kan solidariteit worden georganiseerd. Solidair zijn met elkaar binnen een collectief kan welvaartswinst opleveren doordat risico s onder deelnemers gedeeld worden. Hierdoor kan een beter pensioenresultaat worden behaald en is iedereen gemiddeld genomen beter af. Risicodeling is een wezenlijk kenmerk van een goede pensioenvoorziening. Er zijn verschillende vormen van risicodeling en er zijn verschillende manieren waarop risicodeling kan worden vormgegeven. Zo is er bijvoorbeeld het risico dat iemand langer leeft dan gemiddeld waardoor zijn gespaarde pensioen niet voldoende is om een levenslange uitkering te betalen. Ook is er het risico dat de samenleving als geheel langer leeft dan verwacht. Daarnaast zijn er financiële risico s zoals het risico op inflatie, het renterisico en het beleggingsrisico. Bij het collectief delen van de verschillende vormen van risico s spelen verschillende afwegingen: voors en tegens moeten tegen elkaar worden afgewogen. Deze staan beschreven in bijlage 1 bij deze brief. 4. Een transparant en eenvoudig pensioen De meest gehoorde uitspraak tijdens de Nationale Pensioendialoog was dat mensen willen dat hun pensioen transparanter en eenvoudiger wordt. Veel mensen weten niet waarop ze kunnen rekenen als ze met pensioen gaan. Zij hebben geen inzicht in de manier waarop het pensioen tot stand komt, de factoren die erop van invloed zijn en de beslissingen die erover worden genomen. Velen benadrukken daarom het belang van een betere communicatie. Met de wet Pensioencommunicatie bevordert het kabinet dat pensioenuitvoerders hun deelnemers duidelijk en evenwichtig informeren over hun pensioen, en daarbij aansluiten bij hun informatiebehoeften en kenmerken. Maar een goede communicatie kan niet verhullen dat het pensioensysteem ook gewoon ingewikkeld ís. Dat heeft te maken met de manier waarop in Nederland aanvullende pensioenen collectief worden opgebouwd. In een collectief delen deelnemers risico s met elkaar. Dit heeft voordelen, maar zorgt er ook voor dat mensen niet goed kunnen zien wat hun aandeel is in het collectief. Het is belangrijk dat risicodeling op een transparante en evenwichtige wijze plaatsvindt. De deelnemer moet inzicht hebben in de risico s die worden gedeeld. En bepaalde generaties mogen niet structureel worden benadeeld ten opzichte van andere. 5. Een op maat gesneden pensioen De waarde van het pensioen voor de deelnemer hangt in belangrijke mate af van de mate waarin het is toegesneden op zijn persoonlijke situatie. De behoefte aan een op maat gesneden pensioen neemt toe met de diversiteit en individualisering in de samenleving en met het opleidingsniveau. Zowel maatwerk als het bieden van keuzemogelijkheden kunnen aan deze behoefte tegemoet komen en zorgen voor een op maat gesneden pensioen. Bij maatwerk stemt de pensioenuitvoerder bepaalde beslissingen af op de veronderstelde behoeften en kenmerken van Pagina 4 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

162 groepen deelnemers en pensioengerechtigden. Bij keuzemogelijkheden heeft de deelnemer of de pensioengerechtigde zelf de mogelijkheid om elementen van zijn pensioen af te stemmen op zijn persoonlijke voorkeuren en karakteristieken. Het bieden van keuzemogelijkheden kan bovendien de betrokkenheid van mensen bij hun oudedagsvoorziening vergroten. Maar mensen kunnen het maken keuzes ook als lastig ervaren. Grenzen aan de keuzevrijheid, een effectieve ondersteuning van mensen bij het maken van keuzes en het aanbieden van goede standaardopties zijn van belang om mensen te helpen en verkeerde keuzes te voorkomen. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Een goed pensioen is een gedeelde verantwoordelijkheid Overheid, werkgevers en werkenden dragen elk vanuit hun eigen rol bij aan een goede oudedagsvoorziening. In Nederland is het aanvullende pensioen ontstaan vanuit het arbeidsvoorwaardenoverleg tussen werkgevers en werknemers, zelfs lang voor de komst van de AOW. De meeste pensioenfondsen zijn ingericht langs de lijnen van bedrijfstak of onderneming. Sociale partners bekijken aan de caotafel wat ze over hebben voor het pensioen, rekening houdend met de kenmerken van de sector of de eigen onderneming. De overheid stimuleert de totstandkoming van arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen door ze op verzoek verplicht te stellen en ze fiscaal te faciliteren. Zo dragen werkgevers, werknemers en overheid gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor het aanvullend pensioen. 7. Vertrouwen in het pensioenstelsel Vertrouwen in het pensioenstelsel is essentieel. Het kabinet ziet dat pensioenfondsen mede door de financiële crisis en de lage rente al jarenlang in zwaar weer zitten. Maar ook de vergrijzing van de bevolking heeft verstrekkende gevolgen voor de fondsen. Dit heeft geleid tot het uitblijven van indexatie of zelfs het korten van pensioenen. Hierdoor is het vertrouwen in het pensioenstelsel afgenomen. Mensen zijn onzeker over hun pensioen. Dit geldt voor jong en oud, man en vrouw, lage en hoge inkomens. Het kabinet vindt het belangrijk dat het vertrouwen van de mensen wordt hersteld. We kunnen niet terug naar de tijd van vóór de crisis, toen de inherente onzekerheden van het pensioen onder de oppervlakte bleven door een gunstig economisch tij. De meeste mensen beseffen nu dat volledige zekerheid over het pensioen niet bestaat of alleen ten koste van een zeer laag pensioenresultaat. Om te komen tot een adequaat inkomensniveau na pensionering moeten er risico s worden genomen en gedeeld. Anders zou een pensioenstelsel met adequate pensioenen onbetaalbaar en daarmee onbereikbaar worden. Maar ook zonder absolute zekerheid is het mogelijk om het vertrouwen in het pensioenstelsel te herstellen. Daarvoor is nodig dat het pensioen transparanter en eenvoudiger is en dat de communicatie over pensioen helder is zodat de deelnemer inzicht heeft in het verwachte pensioen en zich bewust is van de risico s. Sommige mensen helpt het ook als zij meer aan het stuur zitten als het gaat om hun pensioenopbouw. Zodat zij keuzes kunnen maken in een veilige omgeving. Vertrouwen is de kern van een (toekomstbestendig) pensioenstelsel. Pagina 5 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

163 IV. Maatschappelijke trends: waarom is verandering nodig? Verschillende maatschappelijke trends en ontwikkelingen leggen de kwetsbaarheden van het pensioenstelsel bloot en maken aanpassing noodzakelijk. Veranderende arbeidsmarkt: steeds meer werkenden bouwen geen adequaat pensioen op Datum 6 juli 2015 Onze referentie De arbeidsmarkt verandert. De dynamiek is sterk toegenomen. Het wordt steeds minder gebruikelijk om gedurende een lange periode bij één werkgever te werken. Periodes van werknemerschap en zelfstandig werken wisselen elkaar soms af en er is een grote variatie in arbeidscontracten ontstaan. Het aantal zelfstandigen groeit, evenals het aantal werknemers met flexibele contracten (flexwerkers). De levensduur van bedrijven en sectoren neemt af. Hierdoor ontstaan er steeds meer groepen werkenden voor wie het aanvullend pensioen niet vanzelfsprekend is geregeld. Zo zijn zelfstandigen, anders dan de meeste werknemers, niet verplicht om aanvullend pensioen op te bouwen. Vaak doen zij dat ook niet. Ook flexwerkers vormen een groep op de arbeidsmarkt die de afgelopen decennia is gegroeid. Flexwerkers bouwen vaak kleine stukjes pensioen op bij verschillende fondsen, die in een later stadium vanwege de hoge uitvoeringskosten die dit met zich meebrengt door pensioenuitvoerders worden afgekocht. Verder hebben flexwerkers te maken met wachttijden 4 voordat hun pensioenopbouw bij een nieuwe werkgever van start gaat. Hierdoor missen zij steeds een aantal maanden en is hun uiteindelijke pensioenopbouw vaak beperkt. Maar ook van de werknemers bouwt een gedeelte geen pensioen op, de zogenoemde witte vlek 5. Als werkenden onvoldoende of geen pensioen opbouwen is dat niet alleen een probleem voor henzelf, maar kan dat ook leiden tot een probleem voor de overheid door een hogere druk op collectieve voorzieningen. Aan de andere kant zijn er werknemers die verplicht zijn meer pensioen op te bouwen dan ze nodig hebben, omdat zij bijvoorbeeld spaargeld, een eigen huis of andere vermogensbronnen hebben. De mogelijkheid bestaat dat deze werknemers liever eerder in hun leven meer te besteden hadden gehad, zodat er ook in deze gevallen (ondanks de hoogte van het pensioen) eigenlijk geen sprake is van een adequaat pensioen. De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de daarmee samenhangende verschillen in pensioenopbouw tussen heterogene groepen werkenden roepen vragen op over de reikwijdte van het stelsel van aanvullende pensioenen. Doorsneesystematiek wringt met arbeidsmarkt en tast draagvlak voor pensioenstelsel aan De doorsneesystematiek voor pensioenopbouw houdt in dat iedereen, jong en oud, binnen eenzelfde pensioenfonds dezelfde premie betaalt en daarvoor elk jaar dezelfde pensioenopbouw krijgt. Dit lijkt eerlijk, maar is actuarieel niet fair, omdat de premie die een jongere inlegt in werkelijkheid meer pensioen opbrengt dan de premie die een oudere collega afdraagt. De premie van de jongere kan immers langer renderen. De doorsneesystematiek leidt tot herverdeling van jongere naar 4 Zie artikel 14, lid 2 van de Pensioenwet. 5 Werknemers die geen pensioen opbouwen omdat hun werkgever geen pensioenregeling aanbiedt of die niet deelnemen aan de door hun werkgever aangeboden pensioenregeling. Pagina 6 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

164 oudere (45-plus) werknemers. Dit tast het draagvlak voor het stelsel aan. Steeds meer jongeren vinden dat ze, vergeleken met de opbouw die ze krijgen, te veel betalen voor hun pensioen. Of dat de werkgever er te veel voor betaalt, zodat er voor hen minder loon resteert. Door de vergrijzing kunnen jongeren van nu er bovendien niet op rekenen dat zij zelf, als zij ouder worden, in dezelfde mate gesubsidieerd zullen worden door een volgende generatie jongeren. De verhouding tussen jongere betalers en oudere ontvangers wordt door de vergrijzing immers ongunstiger. Zo zet de herverdeling tussen generaties via de doorsneesystematiek het maatschappelijk draagvlak voor het pensioenstelsel onder druk. In de Nationale Pensioendialoog werd de onrechtvaardigheid van de doorsneesystematiek vaak genoemd. Ook het CPB en de SER herkennen dit probleem. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Daarnaast staat de doorsneesystematiek vernieuwing van het stelsel in de weg. Het belemmert bijvoorbeeld de mogelijkheid voor meer eigen keuzes binnen de pensioenregelingen. Zo is het gebruiken van pensioenpremie voor de financiering van de eigen woning complex, omdat er voor werknemers een verschil zit tussen de waarde van de pensioenopbouw en van de ingelegde premie. Voor jongeren is de waarde van de ingelegde premie hoger dan de opbouw die ze ervoor krijgen. Zouden zij hun premiewaarde gebruiken voor de financiering van een huis, dan heeft dit een negatieve invloed op de pensioenopbouw van oudere werknemers. De doorsneesystematiek staat bovendien op gespannen voet met de veranderende arbeidsmarkt. Levenslang dezelfde werkgever maakt steeds meer plaats voor flexibelere arbeidspatronen. Werknemers die halverwege hun carrière zelfstandige worden en vanaf dat moment pensioen opbouwen tegen een actuariële premie, ontvangen een derde minder pensioen dan waar ze voor betaald hebben. Voor zover werknemers zich hiervan bewust zijn, zal dit een verstorende werking hebben op de gewenste arbeidsmobiliteit, en voor zover ze zich hiervan niet bewust zijn, zal dit leiden tot minder pensioenopbouw dan verwacht. Andersom kan instappen op latere leeftijd zeer lucratief zijn doordat kan worden geprofiteerd van een relatief hoge opbouw, zonder daar zelf als jongere aan te hebben meebetaald. Grotere risico s voor deelnemers leiden tot behoefte aan transparantie over verdeling van risico s Pensioendeelnemers lopen meer risico s dan vroeger. In het verleden konden tegenvallers, zoals lage beleggingsrendementen, nog relatief gemakkelijk worden opgevangen met een verhoging van de pensioenpremies. Tegenwoordig is dat lastiger, omdat er door vergrijzing minder premiebetalers zijn. Daarbij komt dat werkgevers minder vaak bereid zijn het risico te dragen van oplopende pensioenlasten. Pensioenfondsen moeten daarom eerder uitwijken naar het nietindexeren of korten van de pensioenaanspraken, zoals in afgelopen jaren is gebeurd. Veel ouderen hebben daardoor het gevoel dat hun rechten zijn afgepakt, terwijl jongeren er weinig vertrouwen in hebben dat er nog geld in de pot zit als zij met pensioen gaan. In de Nationale Pensioendialoog klonk dan ook een unanieme roep om meer duidelijkheid en transparantie over de pensioenrechten en -risico s. Deelnemers willen heldere afspraken vooraf zodat ze met enige zekerheid weten waar ze aan toe zijn. Anders ontstaan onvermijdelijk discussies over de verdeling van de pensioenpot, vaak langs de scheidslijnen van jong en oud. Dit is veel deelnemers aan de dialoog een doorn in het oog. Zij willen graag weer gezamenlijk streven naar het gemeenschappelijk belang van een goed pensioen voor iedereen. Pagina 7 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

165 Macro-economische ontwikkelingen leggen kwetsbaarheid van bestaande pensioenovereenkomsten bloot De uitkeringsovereenkomst en de premieovereenkomst zijn de twee soorten pensioenovereenkomsten die het meest gebruikt worden. Bij de uitkeringsovereenkomst wordt de ingelegde premie direct omgezet in een aanspraak op een pensioenuitkering. Bij de premieovereenkomst wordt met de ingelegde premie een kapitaal opgebouwd, dat bij pensionering wordt omgezet in een levenslange vaste uitkering. Beide contractvormen kennen in hun huidige vorm voordelen maar ook kwetsbaarheden. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Traditioneel zijn pensioenen in Nederland vaak uitkeringsovereenkomsten. Aan de deelnemer is een pensioenaanspraak toegezegd met een hoge mate van zekerheid. Decennialang kon deze zekerheid ook waargemaakt worden. In de afgelopen jaren is echter gebleken dat die hoge mate van zekerheid kwetsbaar is. Dat ging in eerste instantie ten koste van de indexatie. Na de financiële crisis van 2001 zijn de meeste overeenkomsten al omgezet van eindloonregelingen naar middelloonregelingen, waarmee de indexatie afhankelijk werd van de financiële situatie van het fonds. De laatste jaren is door de volgende financiële crisis echter ook de nominale zekerheid op het pensioen verder onder druk komen te staan. Onzekerheden zijn zo groot geworden dat er op grote schaal pensioenen gekort moesten worden. Het nieuwe financieel toetsingskader (ftk) zorgt voor rust. Fondsen hoeven niet direct te reageren op schommelingen op financiële markten en eventuele kortingen kunnen worden gespreid. Bij de invoering van het nieuwe ftk heb ik in het parlement aangegeven dat dit een noodzakelijke tussenstap is en dat verder nadenken over de aard van de pensioenovereenkomst onvermijdelijk is. De herziening van het ftk biedt immers geen oplossing voor het onderliggende fundamentele probleem, dat de huidige uitkeringsovereenkomst meer zekerheid suggereert dan kan worden waargemaakt. Omdat de risico s impliciet en intransparant worden gedeeld tussen gepensioneerden, werkenden en toekomstige deelnemers, ontstaan draagvlakrisico s voor het stelsel zodra er grote tegenvallers moeten worden geïncasseerd. Ook heeft een pensioenfonds dat een uitkeringsovereenkomst uitvoert weinig ruimte voor maatwerk in beleggingen. Daar komt bij dat schokken op de financiële markten via de pensioenregelingen de economische op- en neergang versterken. Het pensioensysteem is procyclisch. Zeker gezien de omvang van de pensioensector in verhouding tot de economie is dit een voortdurend aandachtspunt. Als in slechte tijden de pensioenvermogens dalen en pensioenpremies stijgen om de buffers aan te vullen, dan heeft dat negatieve gevolgen voor koopkracht, concurrentiepositie en werkgelegenheid. Een toekomstbestendig stelsel voorkomt zoveel mogelijk dat als gevolg van verwerking van financiële schokken de pensioenpremies stijgen in economisch slechte tijden en dalen in economisch goede tijden. Omdat de uitkeringsovereenkomsten in de huidige vorm kwetsbaar zijn, moeten we op zoek naar verbeteringen. Maar ook het belangrijkste alternatief dat nu bestaat, de premieovereenkomst, kent kwetsbaarheden. De premieovereenkomst die we nu kennen geeft geen optimaal pensioenresultaat, doordat beperkingen worden gesteld aan de beleggingsmogelijkheden. Zo moet het gespaarde kapitaal op het moment van pensionering in één keer worden omgezet in een levenslange Pagina 8 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

166 pensioenuitkering en mag daarna niet meer worden doorbelegd. Ook zijn de mogelijkheden voor collectieve risicodeling in de huidige premieovereenkomst beperkt. Hierdoor kan minder rendement worden behaald en minder pensioen worden uitbetaald. Toegenomen diversiteit en individualisering vragen om maatwerk en keuzemogelijkheden Datum 6 juli 2015 Onze referentie Nederland is cultureel diverser en individualistischer geworden. Ook de manier waarop mensen werken en leven loopt uiteen. Daardoor groeit de behoefte aan een pensioenopbouw die past bij persoonlijke voorkeuren en omstandigheden. Meer mensen willen hun eigen keuzes kunnen maken. Ze zijn gewend dat er meer te kiezen valt en zijn daar ook beter toe in staat, dankzij een stijgend opleidingsniveau en eenvoudiger toegang tot informatie via het internet. Tijdens de Nationale Pensioendialoog is gebleken dat er bij sommigen behoefte is aan meer maatwerk en keuzemogelijkheden voor pensioendeelnemers. De inrichting van het Nederlandse pensioenstelsel biedt hiervoor in vergelijking met andere landen weinig ruimte. De huidige uitkeringsovereenkomsten hebben immers een one size fits all karakter. Maatwerk is in dergelijke overeenkomsten moeilijk te realiseren omdat is geregeld dat alle deelnemers dezelfde premie inleggen en de daarmee dezelfde aanspraken opbouwen. Daarnaast is pensioen voor veel mensen een complex financieel product, en willen zij niet gedwongen worden om ingewikkelde keuzes te maken. Een goede keuzearchitectuur, met standaardopties en begeleiding bij het maken van keuzes, is dus essentieel. Meer maatwerk en keuzemogelijkheden vragen dus ook om een uitgebreidere zorgplicht voor pensioenuitvoerders. V. Varianten Om inzicht te krijgen in mogelijke ontwikkelingsrichtingen van het pensioenstelsel en het kabinet te ondersteunen bij zijn gedachtevorming, zijn uit de opbrengst van de Nationale Pensioendialoog vijf mogelijke varianten samengesteld. Deze varianten zijn bedoeld om het brede spectrum van denkbare toekomstige pensioenstelsels in kaart te brengen. Sommige varianten lijken sterk op de varianten die de SER in beeld heeft gebracht, maar er zijn ook andere mogelijkheden in ogenschouw genomen. Het kabinet heeft de volgende varianten meegenomen in zijn gedachtebepaling: Optimalisering bestaande uitkeringsovereenkomst; Persoonlijk pensioenvermogen met risicodeling; Keuzes binnen algemeen verplichte pensioenopbouw; Vrijwillig individueel pensioen; Nationaal pensioen. Het is mogelijk om elementen uit de verschillende varianten met elkaar te combineren. De keuze beperkt zich dus niet tot bovengenoemde varianten, maar er is een veelvoud van mogelijkheden. Binnen al die mogelijkheden zijn verschillende keuzes mogelijk. De SER heeft verschillende keuzemogelijkheden in beeld gebracht. 6 Bijlage 2 bevat een beknopte beschrijving van de vijf varianten. Hierna wordt beschreven hoe het kabinet vanuit de verschillende varianten tot de hoofdlijnen voor een toekomstigbestendig stelsel is gekomen. 6 SER-rapport Toekomst van het pensioenstelsel, februari 2015, p. 56 e.v. Pagina 9 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

167 Verandering met behoud van de sterke elementen: extreme varianten vallen af Twee varianten staan ver weg van het huidige stelsel: vrijwillig individueel pensioen en het nationaal pensioen. Deze varianten bevinden zich aan de twee uitersten van het spectrum. Bij een vrijwillig individueel pensioen wordt zoveel mogelijk overgelaten aan het individu en de markt, terwijl bij een nationaal pensioen de overheid alles regelt. Het kabinet heeft deze beleidsvarianten wel in overweging genomen maar ze ook weer verlaten, omdat ze onvoldoende aansluiten bij de uitkomst van de Nationale Pensioendialoog. Daaruit kwam naar voren dat het weliswaar nodig is om het stelsel aan te passen aan de veranderende manier waarop we leven en werken, maar evenzeer dat mensen de sterke punten van het huidig stelsel willen behouden. Een totaal andere inrichting van het pensioenstelsel past daar niet bij. Op verschillende onderdelen hebben deze varianten eigenschappen die afdoen aan de kracht van het huidige stelsel. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Vrijwillig individueel pensioen geeft de deelnemer onvoldoende bescherming In de variant met een vrijwillig individueel pensioen krijgt de deelnemer binnen het tweede pijler pensioen zeer veel keuzevrijheid om het eigen pensioen in te richten, net zoals nu al het geval is in de derde pijler. Daardoor gaan de tweede en derde pijler sterk op elkaar lijken. De deelnemer heeft zelfs de vrijheid om af te zien van pensioenopbouw. Keuzevrijheid kent voordelen in de zin dat de betrokkenheid van mensen vergroot kan worden en dat het pensioen beter aansluit op individuele behoeften. Gedragseconomische inzichten laten echter zien dat te veel keuzevrijheid kan leiden tot verkeerde keuzes of dat mensen überhaupt geen keuzes maken. Zo ontstaat het risico dat mensen onvoldoende of in het geheel niet sparen voor de oude dag vanwege kortzichtigheid of het gebrek aan inzicht in complexe financiële producten. Het risico bestaat dan dat veel mensen na pensionering een beroep moeten doen op collectieve voorzieningen. Dat sluit niet aan bij het belang dat kabinet eraan hecht om een grote terugval in inkomen na pensionering te voorkomen. Ook wordt het stelsel met te veel keuzes niet transparanter en eenvoudiger voor de deelnemer. Daarnaast gaan in deze individuele variant de voordelen van het met elkaar delen van risico s binnen een collectief verloren. Zo ontstaat de mogelijkheid tot risicoselectie waarbij mensen vermogen uit het stelsel halen als ze denken dat ze er onvoldoende voordelen hebben. Ook uit de internationale vergelijking van het CPB blijkt dat vormen van grote individuele keuzevrijheid nadelen kennen. Nationaal pensioen sluit niet aan bij individuele behoeften en past niet bij een gedeelde verantwoordelijkheid Een van de sterke elementen en waarden van een toekomstig pensioenstelsel is dat pensioen een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van de overheid, de sociale partners en het individu. De AOW als basisvoorziening van overheidswege (eerste pijler), de aan de arbeidsrelatie gerelateerde aanvullende pensioenen (tweede pijler) en de vrijwillige individuele pensioenbesparingen (derde pijler). Bij een nationaal pensioen wordt deze verantwoordelijkheid eenzijdig bij de overheid neergelegd. Zo kunnen sociale partners niet langer rekening houden met de kenmerken van de sector en verdwijnt de zorg van de werkgever voor een goed pensioen van de werknemer. Tijdens de Nationale Pensioendialoog werd door veel mensen aangegeven dat zij weliswaar een rol zien voor de overheid bij het stellen Pagina 10 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

168 van kaders, maar niet in een overheid die gaat over de toedeling van het opgebouwde vermogen aan de deelnemers. Bovendien sluit één pensioenregeling vanuit de overheid onvoldoende aan bij een op maat gesneden pensioen. Daarmee blijven de eerste drie varianten over. Hoe verschillend ze ook zijn, ze hebben elk elementen die een waardevolle rol kunnen spelen in een toekomstig pensioenstelsel en die nader uitgewerkt kunnen worden. Datum 6 juli 2015 Onze referentie VI. De hoofdlijnen van een toekomstbestendig pensioenstelsel Op basis van de opbrengst van de Nationale Pensioendialoog (paragraaf II), de waarden voor een toekomstbestendig pensioenstelsel (paragraaf III), de maatschappelijke trends en ontwikkelingen (paragraaf IV) en de varianten (paragraaf V) komt het kabinet tot een aantal richtinggevende hoofdlijnen voor een toekomstbestendig pensioenstelsel. 1. Een gedifferentieerde aanpak: een toereikend aanvullend pensioen voor alle werkenden Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt hebben geleid tot een grote variatie in pensioenopbouw tussen aan de ene kant werknemers die verplicht voor hun pensioen sparen en aan de andere kant werknemers in de witte vlek, flexwerkers en zelfstandigen. Het vergt een gedifferentieerde aanpak om alle werkenden te ondersteunen bij de opbouw van een adequaat aanvullend pensioen: niet te weinig én niet te veel. Het kabinet wil daartoe onder meer samen met sociale partners en zelfstandigenorganisaties verder de mogelijkheden verkennen. In Nederland worden alle werkenden fiscaal gestimuleerd om te sparen voor hun pensioen. Voor het grootste deel van de werknemers geldt dat zij hierbij geen eigen keuze hebben: zij vallen onder een collectieve, verplichtgestelde pensioenregeling die door sociale partners is overeen gekomen. Er zijn op de arbeidsmarkt twee groepen die niet verplicht worden om aanvullend pensioen op te bouwen: werknemers in de witte vlek en de (heterogene groep) zelfstandigen. Daarnaast is er een groep flexwerkers die wel verplicht aanvullend pensioen opbouwt maar hierbij de nodige belemmeringen ervaart. Deze groepen bouwen in toenemende mate onvoldoende of geen pensioen op. Dat is individueel en maatschappelijk ongewenst. Tegelijkertijd zijn er werknemers die verplicht meer pensioen opbouwen dan waar ze behoefte aan hebben, gezien de samenhang met andere vermogensbronnen zoals individuele pensioenbesparingen, vrije besparingen of een eigen woning, die voor lagere woonlasten zorgt. Het kabinet vindt het belangrijk dat álle werkenden een toereikend aanvullend pensioen moeten kunnen opbouwen dat kan worden afgestemd op de individuele situatie. Daarbij is het kabinet van mening dat een vorm van verplichtstelling voor werknemers moet worden gehandhaafd. Een vorm van verplichtstelling is een manier om te voorkomen dat werknemers te weinig sparen, verschaft continuïteit om welvaartswinst van collectieve risicodeling te kunnen incasseren en kan neerwaartse concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegengaan. Tegelijkertijd ziet het kabinet dat er sprake is van een grote variatie in de huidige pensioenopbouw tussen groepen, mede ingegeven door een regelmatig veranderde werkstatus. Ook de wensen ten aanzien van de opbouw van het pensioen lopen uiteen. Daarom ligt een gedifferentieerde aanpak het meest voor Pagina 11 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

169 de hand. Er zijn verschillende manieren om de groepen die nu te weinig pensioen opbouwen te ondersteunen om meer pensioen op te bouwen. In de Nationale Pensioendialoog zijn er enkele genoemd, uiteenlopend van goede voorlichting tot automatische pensioenopbouw als standaardoptie ( default ) met een uitstapmogelijkheid ( opt out ) of een specifiek fonds voor bijvoorbeeld flexwerkers. Daarbij kan rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van elke groep, zoals zelfstandigen die gewend zijn eigen financiële beslissingen te nemen en vaker een vermogen opbouwen in de eigen zaak dat ook als oudedagsvoorziening kan dienen. Daarnaast kan de introductie van meer maatwerk en keuzevrijheid een oplossing bieden voor de groep die door een verplichtgestelde pensioenregeling te veel spaart (zie ook hoofdlijn 4). Datum 6 juli 2015 Onze referentie Overgang naar een actuarieel correcte systematiek van pensioenopbouw Het kabinet heeft de ambitie om over te stappen op een actuarieel correcte systematiek van pensioenopbouw en heeft daarbij de voorlopige voorkeur voor een systeem van degressieve pensioenopbouw. Het kabinet zal in overleg met sociale partners en de pensioensector de mogelijkheden van een evenwichtige transitie verkennen. Daarbij gelden onder andere budgettaire, juridische, fiscale en institutionele randvoorwaarden en zijn ook de inkomensen arbeidsmarkteffecten van belang. Zoals beschreven in paragraaf IV heeft de herverdeling van jong naar oud binnen pensioenregelingen als gevolg van de doorsneesystematiek ongewenste maatschappelijke, financiële en arbeidsmarkteffecten. De doorsneesystematiek staat transparantie en een evenwichtige verdeling van risico s in de weg. Het kabinet ziet afschaffing van de doorsneesystematiek als een belangrijke stap op weg naar een toekomstbestendig pensioenstelsel. Het kabinet streeft er naar dat de doorsneesystematiek vanaf 2020 wordt afgebouwd. Op dat moment zal gefaseerd de overstap worden gemaakt naar een nieuwe systematiek van pensioenopbouw. Het kabinet vindt het belangrijk dat de nieuwe systematiek actuarieel correct is. Dat betekent dat de relatie tussen premie en de opbouw van pensioenaanspraken in balans is en er op voorhand geen herverdeling tussen leeftijdsgroepen plaatsvindt. Dit heeft drie voordelen: 1. Een belangrijke bron van ondoorzichtige en moeilijk uitlegbare herverdeling verdwijnt; 2. Het bevordert een soepele werking van de arbeidsmarkt; 3. Het draagt bij aan de flexibiliteit van het stelsel. De voorlopige voorkeur van het kabinet gaat uit naar een systematiek waarbij alle werknemers binnen een pensioenregeling dezelfde premies blijven betalen, maar daarmee een pensioenaanspraak opbouwen die afneemt met de leeftijd (degressieve opbouw). Dit is een systematiek waarin jong en oud op elk moment in hun loopbaan een actuarieel correct pensioen opbouwt en gelijke kansen op de arbeidsmarkt behoudt. Het alternatief is de invoering van progressieve premies waarbij de premie toeneemt met de leeftijd, maar de jaarlijkse opbouw gelijk blijft (vlakke opbouw). Dit biedt weliswaar meer besteedbaar inkomen in de jonge jaren dan vlakke premies, maar heeft als belangrijk nadeel dat de premie afhankelijk is van het gemiddelde bestand van actieve deelnemers en dat het dus de arbeidskosten van oudere werknemers verhoogt, hetgeen leidt tot een verslechtering van de positie van ouderen op de arbeidsmarkt. Pagina 12 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

170 Een systeem van vlakke premies en degressieve opbouw past goed bij het beleggingsbeleid van pensioenfondsen. Het zwaartepunt van de opbouw ligt dan in de eerste helft van de loopbaan, wanneer relatief veel risico kan worden genomen waardoor meer rendement kan worden behaald. Bij vlakke opbouw ligt het accent later in de loopbaan, wanneer minder beleggingsrisico genomen kan worden omdat de pensioneringsdatum nadert. Daarnaast is bij een overgang naar een systeem van degressieve opbouw duidelijk te bepalen welke groepen mogelijk nadeel ondervinden en is een eventuele compensatie daarmee ook eenvoudiger evenwichtig vorm te geven. Datum 6 juli 2015 Onze referentie De overgang naar een nieuwe systematiek is een majeure aanpassing en een complexe operatie die gepaard gaat met omvangrijke effecten op allerlei terreinen. De transitie moet daarom zorgvuldig worden uitgewerkt in overleg tussen overheid, sociale partners en pensioensector. Van belang daarbij is dat de overgang geleidelijk en transparant wordt vormgegeven. Voor het kabinet zijn de volgende uitgangspunten daarbij leidend: Er komt één uniforme systematiek voor een actuarieel correcte pensioenopbouw. Als verschillende systemen van pensioenopbouw naast elkaar zouden kunnen bestaan, zou dit ertoe kunnen leiden dat de fiscale ruimte voor pensioenopbouw tussen werknemers verschilt. Iemand die begint bij een fonds met een uniforme premie en degressieve opbouw en later overstapt naar een fonds met uniforme opbouw en progressieve premie, zou meer pensioen kunnen opbouwen dan iemand die de omgekeerde route bewandelt. Dit zou de arbeidsmobiliteit ernstig kunnen belemmeren. De lasten van de transitie moeten geleidelijk, transparant en evenwichtig worden gespreid over alle belanghebbenden, zodat wordt voorkomen dat deze lasten eenzijdig bij een kleine groep terecht komen. Door af te stappen van de doorsneesystematiek hebben verschillende generaties te veel premie betaald voor de opgebouwde pensioenaanspraak, maar kunnen zij niet meer (volledig) profiteren van de subsidie die zij anders in de tweede helft van hun loopbaan hadden gekregen. Dit effect is het grootst voor werknemers die halverwege hun loopbaan zijn, en het kleinst voor mensen die net gestart zijn met werken of bijna met pensioen gaan. Het is belangrijk te voorkomen dat een systeemwijziging als de afschaffing van de doorsneesystematiek bepaalde groepen onevenredig zwaar treft, vanuit een oogpunt van redelijkheid, beperking van juridische risico s en draagvlak. Daarom moeten de effecten voor verschillende leeftijdscohorten goed in kaart worden gebracht, zodat een evenwichtige compensatieregeling kan worden ingericht. Ook mag afschaffing van de doorsneesystematiek niet ten koste gaan van de overheidsfinanciën en geen onaanvaardbare budgettaire risico s voor de staat met zich meebrengen. De overgang naar een actuarieel correcte systematiek mag niet stuiten op juridische belemmeringen in termen van leeftijdsdiscriminatie of eigendomsrechten en mag ook de huidige verplichtstelling niet in gevaar brengen. Daarbij worden uitdrukkelijk ook de internationale en Europeesrechtelijke dimensies betrokken. Pagina 13 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

171 Afschaffing van de doorsneesystematiek zal leiden tot een nieuw fiscaal kader. Dat nieuwe fiscale kader moet generiek toepasbaar en handhaafbaar zijn voor de Belastingdienst. Zowel gedurende de transitie als in de eindsituatie moet het fiscale kader voldoende ruimte bieden voor een adequate pensioenopbouw. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Bij de overgang naar een actuarieel correcte systematiek voor pensioenopbouw is er zowel voor de overheid als de sociale partners een belangrijke rol. Het kabinet is verantwoordelijk voor de wettelijke kaders en voor de keuzes voor een alternatief systeem van pensioenopbouw. Hierin is een uniforme keuze geboden, om te voorkomen dat werknemers fiscaal voor- of nadeel ervaren door de overstap van de ene naar de andere pensioenregeling. Werkgevers, werknemers en pensioensector kunnen dan in overleg met het kabinet een evenwichtige transitie vormgeven. 3. Naar een transparanter en eenvoudiger pensioen Risicodeling is een wezenskenmerk van pensioenen. Het kabinet ondersteunt de ontwikkeling van een nieuwe pensioenovereenkomst gebaseerd op de opbouw van een persoonlijk pensioenvermogen waarbij risicodeling mogelijk blijft. Daarbij stelt het kabinet als voorwaarden dat risicodeling voldoende meerwaarde oplevert in termen van het pensioenresultaat, transparant en evenwichtig wordt vormgegeven, uitlegbaar is en fiscaal goed te begrenzen is. Nadere uitwerking van een nieuwe pensioenovereenkomst moet duidelijk maken hoe groot de meerwaarde van deze risicodeling is, hoe deze risicodeling kan worden vormgegeven en in hoeverre er wordt ingeboet op eenvoud, heldere eigendomsrechten en flexibiliteit. Daarbij zal tevens worden gekeken naar risicodeling met toekomstige deelnemers vanwege de bestuurlijke risico s en discontinuïteitrisico s die hieraan verbonden zijn. Risicodeling binnen pensioenregelingen behoort tot de sterke kanten van het Nederlandse pensioenstelsel en het kabinet vindt het belangrijk dat die behouden blijft. Naast schaalvoordelen kunnen binnen collectieve pensioencontracten bepaalde risico s worden gedeeld en gezamenlijk worden opgevangen. Hierdoor is het pensioenresultaat beter dan binnen individuele pensioencontracten. Tegelijkertijd is het voor een herstel van het vertrouwen in het pensioenstelsel van groot belang dat risicodeling binnen pensioencontracten transparant en evenwichtig wordt vormgegeven. In een nieuwe pensioenovereenkomst moet voor deelnemers inzichtelijk zijn welke risico s zij lopen. Over de verdeling van risico s moeten vooraf heldere afspraken worden gemaakt. Dit vergroot het inzicht van de deelnemers en daarmee ook de legitimiteit van de aanvullende pensioenregelingen. Ook moet bijvoorbeeld maatwerk mogelijk zijn in het beleggingsbeleid, zodat op het niveau van de individuele deelnemer onderscheid gemaakt kan worden tussen een risicomijdend beleggingsdeel dat gericht is op zekerheid en een risicovoller deel. De pensioenvormen die in Nederland het meest voorkomen hebben beide belangrijke nadelen, zoals hiervoor beschreven in paragraaf IV. In de pensioensector groeit de vraag naar een pensioenovereenkomst, waarin de sterke aspecten van de bestaande premie- en uitkeringsovereenkomst worden gecombineerd: een synthese. Zo n transparante contractvorm zou gebaseerd Pagina 14 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

172 moeten zijn op de opbouw van een persoonlijk pensioenvermogen, maar moet ook risicodeling mogelijk maken. Het kabinet wil de uitwerking van een transparante pensioenovereenkomst gebaseerd op persoonlijk pensioenvermogen met risicodeling ondersteunen (voor afwegingen bij risicodeling zie bijlage 1). Ook de SER denkt in deze richting. Daarbij moet wel worden voorkomen dat belangrijke sterke punten van bestaande pensioenregelingen verloren gaan. In bijlage 3 wordt nader ingegaan op de randvoorwaarden voor de uitwerking van een nieuwe pensioenovereenkomst. Wanneer zou blijken dat het gewenste resultaat niet kan worden gerealiseerd, dan is de doorontwikkeling van de bestaande pensioenovereenkomsten een terugvaloptie. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Meer ruimte voor maatwerk en keuzemogelijkheden Het kabinet is voorstander van een combinatie van meer maatwerk en keuzemogelijkheden, zodat pensioenregelingen beter aansluiten op de kenmerken en voorkeuren van deelnemers. Het kabinet gaat verkennen welke mogelijkheden er zijn bij een vorm van persoonlijke pensioenopbouw voor maatwerk op het gebied van beleggingsbeleid, de hoogte van de inleg en de vorm van de uitkering. Ook verkent het kabinet de ruimte voor het bieden van keuzemogelijkheden op deze terreinen. Zodoende kan ook een betere koppeling worden gemaakt met wonen en zorg. De manier waarop mensen werken en leven wordt steeds diverser. Mensen verschillen in carrièrepatronen, beschikbaar vermogen en de mogelijkheden om langer door te werken. Er is daardoor een toenemende vraag naar pensioen dat beter aansluit bij de persoonlijke situatie. Door keuzemogelijkheden kunnen mensen hun pensioen in beginsel beter afstemmen op hun persoonlijke voorkeuren, waardoor een adequate pensioenopbouw mogelijk wordt. Zo wordt de keuzevrijheid ten aanzien van bijvoorbeeld de ingangsdatum van het pensioen in het algemeen als positief beoordeeld. Tegelijkertijd is er bij het kabinet het besef dat aan meer keuzemogelijkheden ook een andere kant zit. Meer keuzemogelijkheden op andere dimensies, bijvoorbeeld wel of niet deelname aan een regeling, kan vanwege financiële ongeletterdheid of uitstelgedrag ook welvaartsverlies opleveren. Meer keuzemogelijkheden kunnen ook gepaard gaan met hogere uitvoeringskosten en kunnen bijvoorbeeld het delen van risico s in de weg staan. Het kabinet is daarom van oordeel dat bij keuzevrijheid goed onderscheid moet worden gemaakt tussen de verschillende dimensies van pensioenen en de mogelijkheden om met keuzearchitectuur (bijvoorbeeld met goede standaardopties) de keuzes te sturen. Het kabinet wil hierbij gebruik maken van de ervaringen van andere landen waar al meer mogelijkheden tot keuzevrijheid zijn. Zo kan bijvoorbeeld worden gekeken naar de mogelijkheden voor automatische pensioenopbouw als standaardoptie met een uitstapmogelijkheid (voor bijvoorbeeld zelfstandigen) of naar mogelijkheden om de pensioeninleg en de pensioenuitkering af te stemmen op persoonlijke behoeften, zoals de aanschaf of de aflossing van een eigen woning of voor zorggerelateerde behoeften. Daarmee kan tevens het risico dat er te veel pensioen wordt opgebouwd verminderd worden. Een punt van aandacht is tevens de mogelijkheid voor werknemers en werkgevers om in gezamenlijkheid een uitvoerder te kunnen bepalen. Pagina 15 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

173 Het kabinet realiseert zich dat niet iedereen keuzes wil of kan maken ten aanzien van zijn pensioen. Het kabinet wil voorkomen dat mensen verkeerde keuzes maken, omdat zij hier onvoldoende toe in staat zijn of hier onvoldoende bij worden geholpen. Effectieve ondersteuning voor mensen bij het maken van keuzes is daarom onmisbaar. De overheid en de sociale partners kunnen de keuzes van mensen beïnvloeden door de juiste instrumenten in te zetten. Door het ontwerpen van een architectuur die inspeelt op menselijk gedrag kan een meer consistent en duurzaam pensioenstelsel worden ingericht. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Het kabinet wil ook verkennen of meer maatwerk ertoe kan bijdragen dat pensioenregelingen beter aansluiten op de persoonlijke situatie van mensen. Maatwerk kan binnen een collectiviteit worden vormgegeven. Bij maatwerk stemt de pensioenuitvoerder elementen van het aanvullende pensioen af op de veronderstelde behoeften en kenmerken van groepen deelnemers en pensioengerechtigden op basis van karakteristieken die zijn af te leiden uit de pensioenadministratie. Meer maatwerk door de pensioenuitvoerder kan leiden tot betere pensioenresultaten, bijvoorbeeld door de hoogte van de inleg of de vorm van de uitkering beter af te stemmen op de kenmerken van de deelnemer. Tegelijkertijd kan meer maatwerk gepaard gaan met hogere uitvoeringskosten. Een stelsel met persoonlijk pensioenvermogen biedt in beginsel meer mogelijkheden voor het leveren van maatwerk op gebied van uitkerings- en risicoprofiel van deelnemers. VII. Het vervolg Het kabinet gaat de komende periode aan de slag met de verdere uitwerking van de hoofdlijnen voor een toekomstbestendig pensioenstelsel, zoals die in de vorige paragraaf uiteen zijn gezet. Zoals ik al aangaf in de inleiding zal dit een bijzonder complex en veelomvattend traject worden, dat een aantal jaren in beslag zal nemen. Het kabinet wil vaart maken, maar tegelijkertijd staat zorgvuldigheid voorop. Om de koerswijziging in te zetten zal het kabinet het voortouw nemen. Het kabinet kan erop toezien dat de transitie voor alle mensen evenwichtig wordt vormgegeven, gegeven de heterogeniteit van de pensioensector. In het najaar zal ik namens het kabinet een werkprogramma aan uw Kamer sturen, waarin ik uiteen zet welke stappen het kabinet de aankomende tijd gaat nemen. In het werkprogramma zal ik in elk geval: 1. aangeven op welke thema s nader onderzoek nodig is, mede bezien in relatie tot relevante onderzoeken en verkenningen die de komende maanden verwacht worden van onder meer het CPB, de SER en Netspar; 2. de vervolgroute beschrijven naar vernieuwing van ons pensioenstelsel. Hierbij wordt in elk geval ingegaan op het streven van het kabinet om vanaf 2020 de doorsneesystematiek gefaseerd af te schaffen en de overstap te maken naar een actuarieel correcte methodiek van pensioenopbouw. In 2020 zal ook de ontwikkeling van een nieuw soort pensioenregeling inclusief de mogelijkheden voor keuzevrijheid en maatwerk tot resultaat hebben moeten leiden. Dit geeft ons de komende jaren de tijd voor zorgvuldige uitwerking, voorbereiding en overleg. Het werkprogramma vormt de basis voor de nadere uitwerking van de in deze bief aangegeven hoofdlijnen. Daarbij zal ook het advies van de SER worden betrokken, alsmede het voorstel van de jongerenpartijen, zoals verzocht in de Pagina 16 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

174 motie Van Weyenberg 7. De nadere uitwerking is ook nodig ten behoeve van een analyse door het CPB. Aan de hand van het werkprogramma zal het kabinet het overleg starten met belanghebbenden zoals pensioenfondsen, verzekeraars, sociale partners, de toezichthouders en andere maatschappelijke organisaties. Ook ga ik graag met uw Kamer in debat over het in deze brief geschetste kader voor een toekomstbestendig pensioenstelsel. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Een laatste, belangrijk onderdeel van de nadere uitwerking is de aansluiting op lopende wetgeving en lopend onderzoek. Wetgevingstrajecten met betrekking tot het Algemeen Pensioenfonds 8, de optimalisering van de huidige beschikbare premieregeling, de herziening van waardeoverdracht en het onderzoek naar de vormgeving van de (grote) verplichtstelling 9 sluiten goed aan bij de hoofdlijnen voor een toekomstbestendig pensioenstelsel, en zullen voortvarend worden voortgezet. VIII. Tot slot Door de jaren heen hebben we in Nederland het stelsel steeds aangepast aan de veranderende omstandigheden. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit ook nu weer in gezamenlijkheid zal lukken. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Jetta Klijnsma 7 Kamerstukken II 2012/13, , nr Kamerstukken II 2014/15, Dit onderzoek is aangekondigd in het kader van het wetsvoorstel tot introductie van het Algemeen pensioenfonds (Kamerstukken II 2014/15, , nr. 13). Pagina 17 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

175 Bijlage 1: afwegingen bij risicodeling Het kabinet vindt dat risicodeling mogelijk moet zijn als het meerwaarde heeft in termen van het pensioenresultaat, transparant en evenwichtig wordt vormgegeven, uitlegbaar is en fiscaal goed te begrenzen is. Hier moet dus een afweging worden gemaakt: voors en tegens moeten tegen elkaar worden afgewogen. Risicodeling moet een bewuste keuze zijn. De keuze over de reikwijdte van de risicodeling moet - binnen de wettelijke kaders - op decentraal niveau worden gemaakt en toegesneden worden op de wensen en karakteristieken van het deelnemerscollectief. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Micro langlevenrisico Verreweg de belangrijkste vorm van risicodeling in pensioenen is het delen van het zogenoemde micro langlevenrisico tussen huidige deelnemers. Deze vorm van risicodeling heeft grote meerwaarde en staat niet ter discussie. Een individu weet niet hoe oud hij of zij zal worden. Door dit risico te delen tussen de (huidige) deelnemers kan het risico op langleven worden weggestreept tegen het risico op kortleven. Op deze wijze zijn pensioencontracten in staat om adequate levenslange pensioenuitkeringen te bieden, óók voor deelnemers die veel langer leven dan gemiddeld. Daarnaast zijn er vormen van risicodeling waarover wél discussie is, omdat die zowel voor- als nadelen hebben. Het gaat om: risicodeling met toekomstige deelnemers; deling van niet-verhandelbare risico s. Risicodeling met toekomstige deelnemers Pensioencontracten kunnen, via het werken met anonieme overschotten en tekorten, de huidige mee- en tegenvallers doorschuiven naar toekomstige deelnemers. Het kan daarbij gaan om zowel financiële risico s als langlevenrisico s. Bij uitkeringsovereenkomsten mag gebruik worden gemaakt van een spreidingsperiode van maximaal 10 jaar. Risico s worden dus gedeeld met de leeftijdscohorten die in de komende 10 jaar zullen toetreden tot pensioenregelingen (zeg de cohorten met leeftijden 15 t/m 24). Het delen van risico s met toekomstige deelnemers heeft voor- en nadelen. Het voordeel van risicodeling met toekomstige deelnemers is dat dit economische meerwaarde heeft, doordat risico s over een groter aantal leeftijdscohorten kan worden gespreid, waardoor ieder leeftijdscohort een kleiner deel van het risico draagt. De meerwaarde van het delen van risico s met toekomstige deelnemers is afhankelijk van de leeftijdsopbouw van de bevolking. De afgelopen jaren is de meerwaarde afgenomen door de vergrijzing. Binnen een aantal sectoren zal de mogelijkheid om risico s te delen met toekomstige generaties bovendien kleiner worden, doordat voldoende toekomstige instroom van nieuwe deelnemers onzeker is 10. De meerwaarde van risicodeling met toekomstige deelnemers kan worden uitgedrukt in een zogenaamde welvaartswinst (over het gehele leven en over gehele consumptie inclusief AOW) en wordt voor wat betreft beleggingsrisico s door het CPB geschat op minder dan 1% 11. Als de welvaartswinst van risicodeling wordt uitgedrukt in termen van de verwachte verhoging van het aanvullende 10 SER-rapport Toekomst pensioenstelsel, februari Zie ook Kamerstukken II 2014/15, , Zie CPB Policy Brief en Netspar Brief Pensioen in discussie, 10 oktober Pagina 18 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

176 pensioen (dus zonder AOW en alleen de pensioenperiode van het leven) dan is er een verhoging van het aanvullend pensioen oplopend tot maximaal zo n 2 ½%. Het nadeel van risicodeling tussen huidige en toekomstige deelnemers is dat dit gepaard gaat met bestuurlijke risico s en discontinuïteitrisico s. Bij tegenvallers ontstaat het bestuurlijke risico dat verliezen doorgeschoven worden naar toekomstige deelnemers die nu nog niet deelnemen in het fonds en dus nog niet vertegenwoordigd zijn bij de besluitvorming. Dat leidt tevens tot het discontinuïteitrisico dat nieuwe deelnemers in de toekomst niet bereid zijn om te participeren in risicodeling als er sprake is van tekorten als gevolg van tegenvallers. Zou dit risico zich voordoen dan is er geen sprake meer van welvaartswinst. Een ander bestuurlijk risico is dat huidige deelnemers in het geval van meevallers niet de discipline hebben om overschotten te bewaren voor de toekomst. Daarnaast vereist het delen van risico s met toekomstige deelnemers dat er wordt gewerkt met anonieme overschotten en tekorten die van niemand zijn. Daardoor wordt er ingeboet op aspecten als eenvoud, flexibiliteit, heldere eigendomsrechten en overdraagbaarheid. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Deling van niet-verhandelde risico s Pensioencontracten kunnen niet-verhandelde risico s delen onder huidige 12 deelnemers. Het gaat daarbij om het macro langlevenrisico (het risico dat leeftijdscohorten ouder of minder oud worden dan eerder was voorzien) en nietverhandelde financiële risico s (inflatierisico). Deze risicodeling heeft voor- en nadelen. Het voordeel van het delen van niet-verhandelde risico s is dat dit meerwaarde kan hebben, omdat dit risico niet kan worden gedeeld of verzekerd via financiële markten. Het is op dit moment nog niet duidelijk hoe groot de meerwaarde van deze risicodeling precies is. Het nadeel is dat deze vorm van risicodeling subjectieve waardering vereist ten aanzien van risico s (bijvoorbeeld de verwachte inflatie). Er bestaat immers geen objectieve, marktconforme prijs van deze risico s, omdat ze niet of nauwelijks worden verhandeld. Daardoor wordt ingeboet op eenvoud en transparantie. Nadere uitwerking moet duidelijk maken hoe groot de meerwaarde van deze risicodeling is, hoe deze risicodeling kan worden vormgegeven en in hoeverre er wordt ingeboet op eenvoud en heldere eigendomsrechten. Deling van verhandelde risico s (aandelenrisico, renterisico) Aandelen- en renterisico hebben betrekking op de kans op mee- of tegenvallende rendementen op financiële markten. Deze risico s worden al verhandeld en gedeeld in financiële markten. Wanneer er tegenvallende rendementen zijn op de financiële markten, hebben alle leeftijdscohorten hier tegelijk hetzelfde nadeel van. Wel kunnen oudere leeftijdscohorten een lagere blootstelling aan deze risico s krijgen dan jongere cohorten, maar dit kan ook worden vormgegeven op basis van een lifecycle beleggingsbeleid. Tot slot kunnen de financiële mee- en tegenvallers gespreid in de tijd worden verwerkt in de premie- en uitkeringshoogte. Het collectief delen van deze risico s staat los van de voordelen van het collectief beleggen. Collectief beleggen geeft namelijk toegang tot (internationale) gespecialiseerde beleggingsmogelijkheden. 12 En eventueel ook met toekomstige deelnemers, zie de analyse bij het kopje Risicodeling met toekomstige deelnemers. Pagina 19 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

177 Bijlage 2: varianten Nationale Pensioendialoog Om inzicht te krijgen in mogelijke ontwikkelingsrichtingen van het pensioenstelsel en de gedachtevorming van het kabinet te ondersteunen, is aan de hand van de opbrengst van de Nationale Pensioendialoog een vijftal samenhangende varianten opgesteld. Deze varianten zijn niet uitputtend en ook niet bedoeld om één op één uit te voeren, maar brengen wel het brede spectrum van denkbare toekomstige pensioenstelsels in kaart. Sommige varianten lijken sterk op de varianten die de SER in beeld heeft gebracht, maar er zijn ook andere mogelijkheden in ogenschouw genomen. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Het kabinet heeft gekeken naar de volgende varianten: I. Optimalisering bestaande uitkeringsovereenkomst II. Persoonlijk pensioenvermogen met risicodeling III. Keuzes binnen algemeen verplichte pensioenopbouw IV. Vrijwillig individueel pensioen V. Nationaal pensioen Variant I : Optimalisering bestaande uitkeringsovereenkomst Pensioen blijft een arbeidsvoorwaarde, met een sterke verantwoordelijkheid voor sociale partners en breed gedeelde solidariteit. Werknemers blijven verplicht pensioen opbouwen. Belangrijkste wijziging in deze variant is het afschaffen van de doorsneesystematiek. Verder wordt het stelsel binnen de bestaande kaders zoveel mogelijk geoptimaliseerd door vooraf heldere afspraken te maken over de toedeling van risico s, door betere communicatie over bestaande keuzemogelijkheden en door stimulering van vrijwillige pensioenopbouw voor werkenden die niet onder de huidige verplichtstelling vallen. Uitgangspunt blijft de meest gangbare pensioenregeling van dit moment: de uitkeringsovereenkomst. Collectief De organisatie van pensioencollectieven verandert niet. Sociale partners blijven pensioenregelingen vaststellen op ondernemings- of bedrijfstakniveau. De verplichtstelling blijft gehandhaafd. Zelfstandigen en werknemers die niet onder een pensioenregeling vallen (de witte vlek ) moeten zelf zorgen voor de opbouw van voldoende pensioen. Dit kan gestimuleerd worden door een betere voorlichting of door de introductie van een standaardproduct. Solidariteit De doorsneesystematiek wordt afgeschaft en vervangen door een actuarieel correcte systematiek van pensioenopbouw. De verstorende effecten op de arbeidsmarkt en de gevaren die de subsidiëring van jong naar oud meebrengen voor het draagvlak voor het pensioenstelsel zijn daarvoor de belangrijkste redenen. Alle soorten van risicodeling blijven mogelijk binnen de pensioenregelingen, net als nu, en worden door sociale partners bepaald. Er kunnen ook risico s worden gedeeld met toekomstige generaties, hetgeen bestuurlijke en continuïteitsrisico s met zich meebrengt. Wel beschrijven sociale partners vooraf helder hoe wordt omgegaan met toekomstige mee- en tegenvallers en bij wie de effecten daarvan neerslaan. Dit verbetert de transparantie voor de deelnemer. Maatwerk of keuzevrijheid De mogelijkheden voor individuele keuzevrijheid zijn in deze variant beperkt. Dit heeft ermee te maken dat alle soorten van risicodeling mogelijk blijven, ook Pagina 20 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

178 risicodeling met toekomstige generaties. Zou je deelnemers de keus bieden om bijvoorbeeld minder premie in te leggen, zelf een uitvoerder te kiezen of een deel van het pensioen ineens op te nemen, dan kunnen zij zich daarmee gedeeltelijk onttrekken aan collectief gedeelde risico s. Het is te verwachten dat vooral de mensen die daarvan voordeel zullen hebben dat zullen doen, waardoor slechte risico s achterblijven in het collectief. Wel kan over keuzemogelijkheden die nu al bestaan (bijvoorbeeld hoog/laag constructies) beter worden gecommuniceerd, zodat er vaker gebruik van wordt gemaakt. Eventueel kan wettelijk geregeld worden dat alle pensioenregelingen hun deelnemers een zekere mate van keuzevrijheid moeten bieden. Er is sprake van een uniform beleggingsbeleid wat rekening houdt met de kenmerken van de groep (jong of oud deelnemersbestand) maar wat geen maatwerk geeft voor de individuele deelnemer. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Verantwoordelijkheid Ook de verantwoordelijkheidsverdeling blijft zoals die was. De overheid stimuleert de pensioenopbouw via verplichtstelling en fiscale facilitering en borgt via regelgeving de opgebouwde pensioenen van werknemers. Sociale partners stellen collectief de pensioenregelingen voor werknemers vast. Daarbinnen is het wel mogelijk om deelnemers meer inspraak te geven. Variant II: Persoonlijk pensioenvermogen met risicodeling De uitkeringsovereenkomst wordt vervangen door een pensioenregeling met collectieve elementen waarbinnen deelnemers een persoonlijk pensioenvermogen opbouwen. Sociale partners gaan over de inhoud van de regeling, maar de deelnemer krijgt daarbinnen meer ruimte voor keuzes. De overheid stelt kaders voor het delen van risico s. Bij de invulling van de regeling kan gekozen worden voor veel solidariteit en daardoor weinig keuzevrijheid, of voor het omgekeerde. Solidariteitsafspraken worden vooraf vastgelegd in een compleet contract, zodat niet alleen de vermogens maar ook de risico s transparant verdeeld zijn. Collectief Sociale partners blijven pensioenregelingen vaststellen op ondernemings- of bedrijfstakniveau. De verplichtstelling blijft gehandhaafd. Werkenden die niet onder de huidige verplichtstelling vallen worden niet verplicht om pensioen op te bouwen, maar ze kunnen hiertoe wel gestimuleerd worden. De mogelijkheid om zelfstandigen of werknemers in de witte vlek vrijwillig aan te laten sluiten bij bestaande collectieven is groter, naarmate er minder solidariteitselementen in de regelingen zitten. Solidariteit Ook in deze variant wordt de doorsneesystematiek afgeschaft en vervangen door een actuarieel correcte systematiek. Het belangrijkste risico namelijk de kans dat je zo lang leeft dat je gespaarde pensioenkapitaal ontoereikend is - wordt in elk geval collectief gedeeld. Maar sociale partners kunnen ervoor kiezen om ook andere risico s te delen, zowel met elkaar als eventueel met toekomstige toetreders. Hierbij moet een afweging worden gemaakt: hoe groter de mate van risicodeling binnen de pensioenregeling, hoe minder transparant die wordt voor de deelnemer en hoe minder ruimte er is voor persoonlijke keuzes. Maatwerk of keuzevrijheid Kenmerkend voor deze variant is dat pensioenregelingen uitgaan van de opbouw van kapitaal. Dit geeft de deelnemer meer inzicht in de regeling en in zijn eigen Pagina 21 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

179 opgebouwde pensioenpotje. Door de opbouw van persoonlijke pensioenvermogens wordt het mogelijk om deelnemers meer keuzemogelijkheden te bieden. Mensen zouden bijvoorbeeld kunnen kiezen voor een lagere inleg, zodat ze kunnen aflossen op hun eigen woning. Hoeveel keuzemogelijkheden daadwerkelijk geboden kunnen worden, hangt af van de keuze die sociale partners maken ten aanzien van de risicodeling. Wil men allerlei risico s delen, ook met toekomstige generaties, dan is er niet veel ruimte voor individuele, op de persoonlijke omstandigheden toegesneden keuzes. Immers, door hun de keus te bieden zouden vooral de mensen die daar baat bij hebben zich kunnen onttrekken aan de collectieve solidariteit. In alle gevallen zullen keuzemogelijkheden worden begrensd, om te voorkomen dat mensen vanuit kortzichtigheid of beperkte financiële geletterdheid ongelukkige keuzes maken. Op het gebied van maatwerk is het mogelijk het beleggingsprofiel af te stemmen op de individuele kenmerken van de deelnemer. Ook kan maatwerk door pensioenfondsen worden geboden op de hoogte van de inleg en de vorm van de uitkering. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Verantwoordelijkheid De verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid, sociale partners en individu verandert niet. De overheid stimuleert de pensioenopbouw via verplichtstelling en fiscale facilitering en borgt via regelgeving de opgebouwde pensioenen van werknemers. Ook kan de overheid kaders stellen aan de mate van risicodeling binnen de pensioenregelingen. Sociale partners stellen collectief de pensioenregelingen voor werknemers vast. De overstap van pensioenaanspraken naar een opgebouwd pensioenvermogen geeft de individuele deelnemer wel meer inzicht. Variant III: Keuzes binnen algemeen verplichte pensioenopbouw Er komt een pensioenplicht voor alle werkenden. De overheid stelt de kaders vast waarbinnen pensioen wordt opgebouwd: bijvoorbeeld in de vorm van een minimale inleg, een levenslange uitkering en standaardopties voor beleggingsprofielen. Binnen deze kaders krijgt de deelnemer veel mogelijkheden voor eigen keuzes. Risicodeling blijft beperkt tot het individuele langlevenrisico. Collectief Al is er in deze variant veel ruimte voor individuele keuzes, het blijft toch voordelig om collectief pensioen op te bouwen. Zo kan niet alleen het langlevenrisico worden gedeeld, maar blijven ook de uitvoeringskosten laag en is er toegang tot een professioneel beleggingsbeleid. De collectieven kunnen op verschillende manieren tot stand komen. Sociale partners kunnen collectieven opzetten, maar ook andere organisatievormen zijn mogelijk. Uiteindelijk kiest iedere werkende zijn eigen pensioenuitvoerder en daarmee zijn eigen collectief. Solidariteit De doorsneesystematiek wordt afgeschaft en vervangen door een actuarieel correcte systematiek. De grote mate van keuzevrijheid betekent dat er maar weinig risico s met elkaar kunnen worden gedeeld; eenieder die daar belang bij heeft kan zich eenvoudig onttrekken aan de solidariteit door over te stappen naar een andere regeling of een andere pensioenuitvoerder. Alleen het individueel langlevenrisico wordt gedeeld. Maatwerk of keuzevrijheid Binnen deze variant hebben zelfstandigen niet langer de keuze, maar worden zij verplicht om te sparen voor hun pensioen. Hetzelfde geldt voor werknemers in de Pagina 22 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

180 witte vlek. Voor werknemers nemen de keuzemogelijkheden sterk toe; zij mogen zelf keuzes maken ten aanzien van de hoogte van de inleg, de regeling, de pensioenuitvoerder en het beleggingsprofiel. Door de formulering van kaders, bandbreedtes, standaardproducten en een goede keuzearchitectuur worden mensen behoed voor onverstandige of kortzichtige keuzes. Dit is in hun eigen belang, maar voorkomt ook dat zij na pensionering een groot beroep op collectieve middelen moeten doen. Mensen die niet zelf willen kiezen komen terecht bij een verstandige standaardregeling en -uitvoerder (default). Op het gebied van maatwerk is het mogelijk het beleggingsprofiel af te stemmen op de individuele kenmerken van de deelnemer. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Verantwoordelijkheid Kenmerkend voor deze variant is een veranderde verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid, sociale partners en individu. De verplichtstelling zoals wij die nu kennen vervalt. In plaats daarvan legt de overheid iedere werkende, onafhankelijk van de arbeidsrelatie, een pensioenplicht op. Dit is enigszins vergelijkbaar met de zorgverzekeringsplicht. Ook stelt de overheid kaders ten aanzien van bijvoorbeeld de minimale inleg. De fiscale facilitering en de waarborgfunctie van de overheid blijven bestaan. Binnen de door de overheid gestelde kaders zijn er veel keuzemogelijkheden voor het individu. De rol van sociale partners verandert en wordt minder vanzelfsprekend. Zij kunnen optreden als belangenbehartiger voor werkenden door bijvoorbeeld zo gunstig mogelijke voorwaarden uit te onderhandelen met pensioenuitvoerders. Maar ook andere collectieven zouden een dergelijke rol kunnen vervullen. Variant IV: Vrijwillig individueel pensioen Deze variant kenmerkt zich door maximale keuzevrijheid voor het individu. De deelnemer kan niet alleen de uitvoerder kiezen, maar ook de hoogte van zijn inleg of de mate van risicodeling. Hij is niet verplicht pensioen op te bouwen. Collectief Alle werkenden, werknemers en zelfstandigen, kiezen zelf een pensioenuitvoerder en daarmee hun eigen collectief. Het blijft voordelig om collectief pensioen op te bouwen. Zo blijven de uitvoeringskosten laag en is er toegang tot een professioneel beleggingsbeleid. De collectieven kunnen op verschillende manieren tot stand komen. Er is geen pensioenplicht en het pensioen is niet langer een arbeidsvoorwaarde. Daarmee wordt het minder logisch dat sociale partners collectieven opzetten. Verzekeraars en pensioenfondsen zullen concurreren om de gunst van de pensioenconsument. Solidariteit De doorsneesystematiek wordt afgeschaft en vervangen door een actuarieel correcte systematiek. De grote mate van keuzevrijheid betekent dat er maar weinig risico s met elkaar kunnen worden gedeeld; eenieder die daar belang bij heeft kan zich eenvoudig onttrekken aan de solidariteit door over te stappen naar een andere regeling of een andere pensioenuitvoerder. Alleen het individueel langlevenrisico wordt gedeeld, op vrijwillige basis. Maatwerk of keuzevrijheid Van alle varianten kent deze variant de meeste keuzevrijheid. Zelfs de vraag óf men wil sparen voor het pensioen is een individuele keuze. De verplichtstelling komt dus te vervallen en werknemers komen in eenzelfde situatie als de zelfstandigen en de werknemers zonder pensioenregeling. Mensen hebben Pagina 23 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

181 keuzevrijheid ten aanzien van deelname, inleg, afkoop en uitvoerder. De overheid kan het pensioensparen wel fiscaal blijven faciliteren en stimuleren door bijvoorbeeld de introductie van standaardproducten. Verantwoordelijkheid In deze variant verandert de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid, sociale partners en individu. De verplichtstelling vervalt. De opbouw van een pensioen wordt een individuele verantwoordelijkheid. De fiscale facilitering en de waarborgfunctie van de overheid blijven onveranderd. Datum 6 juli 2015 Onze referentie Variant V: Nationaal pensioen Er komt één collectief voor alle werkenden, door de overheid vormgegeven. Pensioenopbouw vindt plaats bij een nationaal pensioenfonds met één pensioenregeling op basis van individuele beschikbare premie. Het nationaal pensioenfonds is een onafhankelijk orgaan op afstand van de overheid dat verantwoording aflegt over het gevoerde beleid. Er is weinig individuele keuzevrijheid, de overheid richt het stelsel in. Er is veel solidariteit. Collectief Er komt één nationaal collectief pensioenfonds. De deelname aan het nationale pensioenfonds wordt verplicht voor alle werkenden. Dus ook voor werkenden die nu in het geheel geen pensioen opbouwen. Tevens geldt de verplichtstelling voor zelfstandigen zonder personeel. Dit fonds blijft gescheiden van de overheidsfinanciën. Het nationaal pensioenfonds is een onafhankelijk orgaan dat verantwoording aflegt aan stakeholders over het gevoerde beleid (overheid, burgers, gepensioneerden). De komst van één nationaal collectief pensioenfonds betekent dat de huidige pensioenregelingen, die van elkaar verschillen, daarin ondergebracht zullen worden. De onderlinge verschillen zullen bij consolidatie leiden tot verschillen in grootte van pensioenrechten per deelnemer. Solidariteit Afschaffing van de doorsneesystematiek is in deze variant optioneel. Doordat iedereen zijn leven lang verplicht in hetzelfde collectief deelneemt, is verstoring van de arbeidsmarkt als gevolg van de doorsneesystematiek niet langer een probleem. Alle vormen van risicodeling blijven mogelijk, ook met toekomstige generaties. Maatwerk of keuzevrijheid Deze variant kenmerkt zich door een grote mate van uniformiteit. Alle werkenden delen verplicht dezelfde pensioenregeling en dezelfde pensioenuitvoerder. Er zijn weinig keuzemogelijkheden. Op onderdelen kan de overheid maatwerk bieden, bijvoorbeeld op de hoogte van de inleg of de vorm van de uitkering. Verantwoordelijkheid In deze variant wordt de overheid verantwoordelijk voor een nationale pensioenregeling voor alle werkenden. Sociale partners hebben daarin niet langer een rol. De uitvoering kan op afstand van de overheid worden gezet. Pagina 24 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

182 Bijlage 3: randvoorwaarden voor uitwerking nieuwe pensioenovereenkomst Het kabinet vindt het belangrijk dat de pensioenregeling die werkgevers en werknemers met elkaar afspreken transparant en houdbaar is. Daarom ziet het kabinet de noodzaak van de ontwikkeling van nieuwe pensioenovereenkomsten, en wil het kabinet de uitwerking daarvan graag ondersteunen. Daarbij moet wel worden voorkomen dat belangrijke sterke punten van bestaande pensioenregelingen verloren gaan. Het kabinet formuleert daarom een aantal hoofdlijnen bij de nadere uitwerking van de beoogde contractvorm: risicodeling (wederkerige solidariteit, die op voorhand evenwichtig is) binnen het deelnemersbestand blijft behouden voor zover dit wenselijk is; Risicodeling is wenselijk als het voldoende meerwaarde oplevert in termen van het pensioenresultaat en er niet ontoelaatbaar wordt ingeboet op eenvoud, flexibiliteit, maatwerk, overdraagbaarheid en heldere eigendomsrechten; overdrachtssolidariteit (eenzijdige solidariteit) binnen het deelnemersbestand (de doorsneesystematiek) heeft geen plaats meer in de beoogde contractvorm; bij beslissingen ten aanzien van premie en beleggingen wordt de kostprijs van pensioen niet uit het oog verloren; heldere eigendomsrechten: de waardeverdeling verandert niet bij discretionaire beslissingen van een fondsbestuur; meer maatwerk door aan te sluiten bij de risicodraagkracht en andere kenmerken van groepen deelnemers; de mogelijkheid om een goed toezichtkader in te richten dat aansluit bij de beoogde contractvorm, mede met het oog op macro-economische stabiliteit; een oplossing voor het onderbrengen van opgebouwde pensioenaanspraken uit een bestaande uitkeringsovereenkomst en een realistische transitie; het nieuwe pensioencontract is goed fiscaal te begrenzen (hetzij op de premie, hetzij op de hoogte van pensioenuitkering). Datum 6 juli 2015 Onze referentie Binnen deze randvoorwaarden kan de denkrichting van de beoogde contractvorm verder worden uitgewerkt, maar het is niet op voorhand duidelijk of dit ook daadwerkelijk tot het gewenste resultaat leidt. Wanneer zou blijken dat het gewenste resultaat niet kan worden gerealiseerd, dan is de doorontwikkeling van de bestaande pensioenovereenkomsten een terugvaloptie. Pagina 25 van 25 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

183 Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar Wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met verbetering van de pensioencommunicatie (Wet pensioencommunicatie) D EINDVERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID 1 Vastgesteld 28 april 2015 Na kennisneming van de memorie van antwoord acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid. De voorzitter van de commissie, Sylvester De griffier van de commissie, Van Dooren 1 Samenstelling: Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Terpstra (CDA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Backer (D66), Beckers (VVD), De Boer (GL), Van Dijk (PVV) (vice-voorzitter), Ester (CU), De Grave (VVD), Hoekstra (CDA), De Lange (OSF), Postema (PvdA), Scholten (D66), Sent (PvdA), Sörensen (PVV), Swagerman (VVD), Kok (PVV), Koning (PvdA), Van Zandbrink (PvdA) kst d ISSN s-gravenhage 2015 Eerste Kamer, vergaderjaar , , D Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

184 Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar Wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met verbetering van de pensioencommunicatie (Wet pensioencommunicatie) C MEMORIE VAN ANTWOORD Ontvangen 21 april 2015 Algemeen De regering heeft met veel belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de fractie van de PvdA en de fractie van het CDA over het wetsvoorstel pensioencommunicatie. De regering leidt uit de inbreng van deze fracties af dat het doel van het onderhavige wetsvoorstel wordt ondersteund. In het nu volgende worden de vragen van de genoemde fracties beantwoord, waarbij de volgorde van het voorlopig verslag is gevolgd. Inzichtelijkheid pensioeninformatie De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Raad van State in zijn advies een kanttekening plaatst bij het streven om de (gewezen) deelnemers via een drietal scenario s beter inzicht te doen verkrijgen in de hoogte van het te bereiken pensioen. De Raad vraagt zich af hoe de regering denkt om te gaan met de talrijke onzekere factoren die van invloed zijn op de (reële) koopkracht die uiteindelijk met het pensioen zal worden verkregen, zoals rendement, indexatie en inflatie. Ook is het de Raad onduidelijk op welke wijze met de genoemde rekenregels zal worden bereikt dat het inzicht van de (gewezen) deelnemer daadwerkelijk wordt verbeterd. Het is de leden van de PvdA-fractie niet helder hoe en waar de regering het advies van de Raad van State in de toelichting heeft verwerkt. Het advies van de afdeling advisering van de Raad van State is opgevolgd door in de memorie van toelichting een extra paragraaf (Kamerstukken II, 2013/ , nr.3, p.11, paragraaf 8) op te nemen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de introductie van drie pensioenbedragen voor het te bereiken pensioen, die gebaseerd zijn op een pessimistisch, een verwacht en een optimistisch scenario, en de wijze waarop deze pensioenbedragen het inzicht van de (gewezen) deelnemer kunnen verbeteren in de koopkracht en risico s van het toekomstig pensioeninkomen. kst c ISSN s-gravenhage 2015 Eerste Kamer, vergaderjaar , , C 1 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

185 Hoe denkt de regering om te gaan met het toekomstige rendement, de toekomstige indexatie en de toekomstige inflatie in de ontwikkeling van de scenario s?, zo vragen deze leden. De ontwikkeling van koopkracht en risico van het pensioen is onder meer afhankelijk van toekomstige rendementen, de renteontwikkeling en inflatie. Op basis van het advies van de Commissie Parameters wordt een zogenoemde scenarioset vastgesteld waarin vele mogelijke toekomstige economische scenario s worden beschreven. Het gaat dan om scenario s voor inflatie, rente en aandelenrendementen. De onderliggende samenhang tussen de drie variabelen in deze scenarioset is gebaseerd op een wetenschappelijk model dat ook is gebruikt bij de analyse van de «Generatie-effecten Pensioenakkoord» door het CPB. Deze scenarioset vormt ook de basis voor de haalbaarheidstoets die pensioenfondsen uitvoeren. In elk scenario zorgt de combinatie met de betreffende pensioenregeling (en de financiering daarvan) voor een verwachte indexatie in dit scenario. In sommige scenario s kan dit ook een korting op het pensioen inhouden. Verder vragen deze leden op welke wijze de regering meent dat met de bij lagere regelgeving te ontwikkelen rekenregels zal worden bereikt dat het inzicht van de (gewezen) deelnemer daadwerkelijk wordt verbeterd. In de berekening van het verwachte pensioen volgens de te ontwikkelen rekenregels wordt rekening gehouden met onvolledige indexaties en eventuele verlagingen van pensioenaanspraken in de toekomst. Daarnaast geven de rekenregels via pensioenbedragen gebaseerd op een optimistisch en op een pessimistisch scenario de (gewezen) deelnemer extra inzicht in de risico s rondom de persoonlijke verwachte pensioenuitkomst. In de huidige situatie wordt het te bereiken pensioen voor het toekomstig gedeelte als het ware risicoloos weergegeven. Dit komt omdat bij de berekeningen onvolledige indexaties of verlagingen van pensioenaanspraken niet worden meegenomen. De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat met het aangenomen amendement van de leden Lodders en Vermeij (Kamerstukken II 2014/15, , nr. 16) de verplichting voor de pensioenuitvoerder tot het voor eenieder op de website beschikbaar stellen van informatie is beperkt tot het beschikbaar stellen van informatie aan de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde. De leden van de PvdA-fractie vernemen graag van de regering hoe potentiële deelnemers zich op de hoogte kunnen stellen van de informatie zoals bepaald in respectievelijk de Pensioenwet (artikel I, onderdeel L) en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (artikel II, onderdeel K)? De beperking van de verplichting als gevolg van het amendement van de leden Lodders en Vermeij leidt ertoe dat de genoemde informatie in ieder geval aan de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde via de website beschikbaar moet worden gesteld. De verwachting bestaat echter dat een groot aantal pensioenuitvoerders, met name pensioenfondsen, deze informatie op hun openbare website zullen plaatsen, zodat ook potentiële deelnemers zich op deze wijze op de hoogte kunnen stellen van de basisinformatie over de pensioenregeling, zoals opgenomen in laag 1 en verder toegelicht in laag 2 van de Pensioen 1-2-3, de uitvoeringskosten en het jaarverslag. Verder is het wenselijk dat de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling besproken worden tijdens het arbeidsvoorwaardengesprek tussen de aspirant-werkgever en de sollicitant. De werkgever kan daartoe laag 1 van de Pensioen uitprinten en overhandigen aan de sollicitant en aan de hand van een daarvoor door de pensioensector ontwikkelde checklist voor werkgevers, de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling bespreken. Eerste Kamer, vergaderjaar , , C 2 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

186 De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de centrale uitgangspunten van het wetsvoorstel zoals het gelaagd aanbieden van informatie en het bieden van een handelingsperspectief, mogelijk in de knel komen door de wijze waarop het wetsvoorstel een en ander uitwerkt. Graag vernemen deze leden waarom er niet voor is gekozen de integrale pensioeninformatie, alsook het bieden van een handelingsperspectief, daadwerkelijk gelaagd en vanuit één platform aan te bieden. In reactie hierop zij opgemerkt dat er wordt gestreefd naar gelaagdheid van informatie binnen de verschillende informatie-instrumenten. Zo is de basisinformatie over de pensioenregeling, de Pensioen 1-2-3, gelaagde informatie. In de eerste laag is de meest essentiële informatie over de pensioenregeling te vinden, in laag 2 nadere uitleg bij die elementen en in laag 3 achtergrondinformatie zoals het pensioenreglement. Ook via het pensioenregister zal door middel van gelaagdheid op de website informatie aangeboden worden. Verder is van belang dat de verschillende informatie-instrumenten een verschillend doel hebben, de informatie op een ander moment aan de deelnemer wordt verstrekt en van een andere afzender komt. In het bijgevoegde schematisch overzicht van informatiekanalen wordt dit weergegeven. Op dit moment is het dan ook niet mogelijk om vanuit één platform alle informatie te verstrekken. De Tweede Kamer heeft met een motie verzocht (Kamerstukken II 2014/15, , nr.19) een onderzoek in te stellen naar harmonisering van de verschillende informatiekanalen. De regering zal ook uw Kamer te zijner tijd informeren over de resultaten van dit onderzoek. In alle informatie-instrumenten zal, waar dat kan, duidelijk worden wat het handelingsperspectief voor de deelnemer is. Als niet het hele handelingsperspectief geboden kan worden, omdat bepaalde informatie ontbreekt, zal aan de deelnemer duidelijk worden gemaakt waar hij terecht kan om deze informatie wel te krijgen. Overzicht van informatiekanalen Uniform pensioenoverzicht (UPO) bevat persoonlijke informatie geeft de jaarlijkse stand aan van wat de deelnemer heeft opgebouwd aan pensioen bij één pensioenuitvoerder wordt daarom jaarlijks actief verstrekt door de pensioenuitvoerder Pensioenregister is een website: bevat persoonlijke informatie geeft de huidige stand aan van wat de deelnemer heeft opgebouwd bij álle pensioenuitvoerders geeft de deelnemer een indicatie van zijn totaal te bereiken pensioeninkomen op AOW-leeftijd. Dus van AOW en alle aanvullend pensioen gezamenlijk geeft inzicht in keuzemogelijkheden en gevolgen van belangrijke gebeurtenissen (overlijden) Pensioen (vervangt de huidige startbrief) legt uit wat de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling zijn laag 1 bevat de meest eenvoudige informatie laag 1 van de Pensioen wordt bij het begin actief aan een nieuwe deelnemer verstrekt door de pensioenuitvoerder laag 2 en laag 3 met uitgebreidere informatie worden niet actief verstrekt, maar staan op de website van de pensioenuitvoerder Eerste Kamer, vergaderjaar , , C 3 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

187 Website pensioenuitvoerder bevat in ieder geval laag 1, 2 en 3 van de Pensioen informatie over uitvoeringskosten het jaarverslag en de jaarrekening het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel staat dat aan het gelaagd aanbieden van informatie en het bieden van een handelingsperspectief inzichten vanuit de gedragseconomie ten grondslag liggen. Kan de regering aangeven of er nog andere inzichten uit de gedragseconomie relevant kunnen zijn in relatie tot de doelstelling van het wetsvoorstel, bijvoorbeeld voor wat betreft het adequaat informeren van vrouwen? Hoe wil de regering de doelgroep van vrouwelijke pensioengerechtigden, ook waar het gaat om nabestaandenpensioen en partnerpensioen, met dit wetsvoorstel in termen van pensioencommunicatie beter bedienen?, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. In antwoord op deze vragen, zij opgemerkt dat ook andere elementen uit het wetsvoorstel mede gebaseerd zijn op inzichten uit de gedragseconomie en het rapport van EIOPA over effectieve pensioencommunicatie (Good practices on information provision for DC schemes). Dit betreft onder andere het bieden van een referentiepunt, zodat een deelnemer het huidige netto inkomen en het toekomstige netto pensioeninkomen kan vergelijken. Eveneens blijkt dat informatie over koopkracht en risico s door een deelnemer beter wordt ontvangen als deze persoonlijk is, in plaats van algemeen, en als hier handelingsperspectief aan gekoppeld wordt. Tevens is het nodig bij de vorm van informatie en het taalgebruik rekening te houden met deelnemers die snel beslissingen willen nemen en niet alles tot in detail lezen. Daarvoor zijn in het wetsvoorstel een aantal algemene eisen aan informatie opgenomen: de informatie moet correct, duidelijk en evenwichtig zijn. Daarnaast is in het wetsvoorstel opgenomen dat pensioenuitvoerders bevorderen dat de informatie aansluit bij de behoefte van deelnemers, en zo veel mogelijk inzicht geeft in de keuzemogelijkheden en gevolgen van belangrijke levensgebeurtenissen. De norm dat pensioenuitvoerders bevorderen dat de informatie aansluit bij de behoefte van deelnemers, betekent dat pensioenuitvoerders de vrijheid, maar ook de verantwoordelijkheid krijgen om te bekijken hoe de informatie voor hun doelgroep het meest effectief is. Dit kan per doelgroep verschillen. Dit betekent dat pensioenuitvoerders ook moeten nagaan of persoonlijke informatie voldoende aansluit bij de behoeften van vrouwelijke deelnemers en bij de behoeften van vrouwelijke pensioengerechtigden. Naar aanleiding van de vraag van deze leden over de informatieverstrekking over nabestaandenpensioen en partnerpensioen, zij het volgende opgemerkt. De huidige Pensioenwet bevat eisen ten aanzien van de informatie over nabestaanden- en partnerpensioen. Deze eisen blijven gehandhaafd. Zo krijgt de gewezen partner bij scheiding en eens in de vijf jaar informatie over de pensioenaanspraken via het UPO. Eveneens is in het pensioenregister informatie opgenomen over het nabestaanden- en partnerpensioen. Deze informatie wordt uitgebreid. Dit houdt in dat behalve het tonen van informatie over de gevolgen van «overlijden nu» ook een aantal andere situaties getoond worden, te weten de gevolgen voor het nabestaandenpensioen bij overlijden na ontslag en de gevolgen voor het nabestaandenpensioen bij overlijden na pensionering. Ten slotte zal de Pensioen informatie bevatten over het nabestaanden- en partnerpensioen. Voor al deze informatie geldt dat deze correct, duidelijk en evenwichtig moet zijn. De regering beoogt deelnemers beter inzicht te laten verkrijgen in (de koopkracht van) het pensioen. De leden van de CDA-fractie vernemen Eerste Kamer, vergaderjaar , , C 4 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

188 graag in hoeverre de regering onderzocht of getest heeft of die doelstelling met de in dit wetsvoorstel voorgestelde stappen kan worden verwezenlijkt. Welke additionele stappen is de regering voornemens te nemen om dit inzicht te verbeteren? In het wetsvoorstel is opgenomen dat in het pensioenregister het ouderdomspensioen in drie pensioenbedragen getoond wordt, gebaseerd op een optimistisch, pessimistisch en een verwacht scenario. In die scenario s wordt rekening gehouden met de koopkracht en risico s van het toekomstig pensioeninkomen. In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn verschillende deelnemersonderzoeken gedaan naar het beeldmateriaal en de teksten ten behoeve van de communicatie over koopkracht en risico s. Uit deze onderzoeken zijn belangrijke conclusies gekomen ten aanzien van de vorm en inhoud van de communicatie. In de informatie over koopkracht en risico s via het pensioenregister wordt voortgebouwd op de resultaten van deze onderzoeken. Er zal hierover overleg worden gevoerd met betrokken partijen en Autoriteit Financiële Markten (AFM). Verder vragen de leden van de CDA-fractie of er onderzocht is of de deelnemers het in het UPO gebezigde jargon in de regel begrijpen. Uit de evaluatie van de informatiebepalingen in de pensioenwetgeving (Kamerstukken II 2011/12, , nr. 1) en onderzoek van TNS Nipo uit 2012 is gebleken dat een groot deel van de ondervraagden uit het onderzoek moeite heeft met het begrijpen van de informatie zoals het UPO en de startbrief. De gebruikte terminologie en het taalgebruik zijn voor een aanzienlijk deel van de deelnemers op dit moment onvoldoende begrijpelijk. In het nieuwe model voor het UPO zal gekeken worden hoe het UPO begrijpelijker kan worden voor een groot deel van de deelnemers. Om dit na te gaan zal ook gebruik worden gemaakt van testpanels onder deelnemers. Dit model wordt op initiatief van de pensioenuitvoerders ontwikkeld, en vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, nadat de AFM hierover advies heeft gegeven. Voor de invoering van het nieuwe model wordt gestreefd naar het eerst haalbare moment en dat is, naar het zich laat aanzien, 1 januari De vaststelling van deze datum zal in goed overleg met de pensioensector gebeuren. Huidige pensioengerechtigden De leden van de PvdA-fractie constateren dat de huidige pensioengerechtigden op dit moment nog geen toegang hebben tot het pensioenregister en dat de regering ook niet voornemens is dit voor hen te bewerkstelligen. Graag vernemen deze leden hoe dit zich verhoudt tot de doelstelling van het wetsvoorstel, namelijk om de eisen die gesteld worden aan pensioenuitvoerders ten aanzien van de communicatie zodanig aan te passen, dat pensioenuitvoerders met deze communicatie aansluiten bij de behoeften van de deelnemer en bevorderen dat de communicatiedoelen worden bereikt. Ook voor pensioengerechtigden is toegang krijgen tot informatie over hun pensioenrechten via het pensioenregister van belang. Ter voorkoming van hoge kosten en te grote uitvoeringslasten voor pensioenuitvoerders is er echter gekozen voor een ingroeivariant, waardoor pensioengerechtigden geleidelijk worden opgenomen in het pensioenregister vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De meerwaarde van het pensioenregister voor pensioengerechtigden is dat zij de invloed van inflatie en risico s kunnen zien op hun pensioeninkomen. Via het pensioenregister kunnen zij de pensioenbedragen over een periode van vijf of tien jaar zien gebaseerd op een optimistisch, een verwacht en een pessimistisch Eerste Kamer, vergaderjaar , , C 5 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

189 scenario. Omdat de verplichting tot weergave van gegevens over ouderdomspensioen op basis van deze scenario s pas later in werking treedt, wordt de start van de geleidelijke instroom van pensioengerechtigden daaraan gekoppeld. Omdat de uitbreiding van het pensioenregister fasegewijs verloopt en deze goed voorbereid en zeer zorgvuldig moet geschieden vanwege het ict-karakter, is de verwachte ingangsdatum van dit onderdeel van de uitbreiding in de loop van De doelstelling om de communicatie te laten aansluiten bij de informatiebehoeften van de pensioengerechtigden wordt voor zover het gaat om het instrument pensioenregister derhalve op een later moment bereikt. Verder wil de regering erop wijzen dat door de uniformering van de jaarlijkse informatie pensioengerechtigden met uitkeringen bij verschillende pensioenuitvoerders beter in staat zullen zijn om de informatie van deze uitvoerders te vergelijken en bij elkaar op te tellen. Digitale pensioeninformatie De leden van de PvdA-fractie hebben zorgen over de wijze waarop elektronische pensioenmails worden aangeboden en bewaard. Hierin laat het wetsvoorstel de pensioenuitvoerders vrij. Het wetsvoorstel voorziet enkel in het vrijwillig gebruik van MijnOverheid.nl. Deze leden vragen waarom de regering er niet voor kiest te regelen dat pensioenuitvoerders verplicht zijn om bij het elektronisch verzenden van pensioeninformatie aan een (gewezen) deelnemer, (gewezen) partner of pensioengerechtigde de informatie via een beveiligde, centraal beheerde en via DigiD te ontsluiten pensioenberichtenbox te verzenden. De leden van de CDA-fractie merken op dat veel pensioenverkeer in de toekomst digitaal zal plaatsvinden. Hoe stelt de regering zich voor dat de toegang tot deze informatie voor de deelnemers wordt gewaarborgd, indien zij zelf de gegevens niet of slechts ten dele opslaan?, zo vragen deze leden. De Staatssecretaris gaf tijdens de behandeling in de Tweede Kamer aan additionele veiligheidsmaatregelen met betrekking tot de elektronische verzending niet nodig te vinden. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering dit nader te motiveren. In antwoord op deze vragen zij opgemerkt dat niet alleen pensioenuitvoerders maar ook deelnemers en pensioengerechtigden een eigen verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van pensioeninformatie. Zo moet de pensioenuitvoerder ervoor zorg dragen dat verplichte pensioeninformatie, zoals het UPO, bij digitale verstrekking makkelijk door de deelnemer kan worden opgeslagen. Daarom definieert artikel 1 Pensioenwet «elektronisch» als volgt: door middel van een elektronische informatiedrager die de ontvanger in staat stelt de verstrekte informatie duurzaam te bewaren. De deelnemer en de pensioengerechtigde hebben de verantwoordelijkheid om deze gegevens op te slaan en te bewaren. Dat geldt ook voor schriftelijk verstrekte informatie. Daarnaast is het volgende van belang. De verwachting bestaat dat veel pensioenuitvoerders ten behoeve van de digitale informatieverstrekking gebruik zullen gaan maken van de berichtenbox van MijnOverheid.nl. Bovendien zal de lagere regelgeving pensioenuitvoerders die via een externe berichtenbox informatie willen verstrekken, verplichten om gebruik te maken van de berichtenbox van MijnOverheid.nl. De berichtenbox van MijnOverheid.nl is beveiligd, wordt via DiGiD ontsloten en heeft een langjarige bewaarfunctie. De introductie van een centraal beheerde pensioenberichtenbox, waar de leden van de PvdA-fractie naar vragen, zou op dit moment noodzaken tot een grote investering, terwijl er een goed alternatief voorhanden is. Eerste Kamer, vergaderjaar , , C 6 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

190 Buitenland Internationale ondernemingen verplaatsen hun Nederlandse pensioenfonds in toenemende mate naar het buitenland, in het bijzonder naar België. De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe met het onderhavige wetsvoorstel geborgd is dat ook de deelnemers van deze fondsen van adequate informatie over hun pensioenen worden voorzien. Wanneer een Nederlandse pensioenregeling wordt uitgevoerd door een buitenlandse pensioenuitvoerder, dan blijft het Nederlandse sociaal- en arbeidsrecht van toepassing. Hieronder vallen op grond van artikel 2, dertiende lid, van de Pensioenwet en artikel 2, zesde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling ook de informatiebepalingen die opgenomen zijn in het onderhavige wetsvoorstel. Daarmee wordt geborgd dat ook deelnemers van deze fondsen van adequate informatie worden voorzien. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma Eerste Kamer, vergaderjaar , , C 7 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

191 Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar Wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met verbetering van de pensioencommunicatie (Wet pensioencommunicatie) B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID 1 Vastgesteld 3 april 2015 Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen. Inleiding De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet pensioencommunicatie. Zij menen dat het van groot belang is de pensioencommunicatie richting (gewezen) deelnemers te verbeteren en zijn van oordeel dat het onderhavige wetsvoorstel hiertoe een wezenlijke bijdrage levert. Zij hebben nog wel de volgende vragen. De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven de door de regering geuite ambitie op het gebied van voorlichting, maar zijn er niet zeker van dat dit wetsvoorstel bewerkstelligt wat de regering beoogt. Zij hebben dan ook nog enige vragen. Inzichtelijkheid pensioeninformatie De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Raad van State in zijn advies een kanttekening plaatst bij de naar zijn oordeel hoge ambitie van het wetsvoorstel, in het bijzonder bij het streven om de (gewezen) deelnemers beter inzicht te doen verkrijgen in de hoogte van het te bereiken pensioen. Voor het verkrijgen van dat inzicht is van belang, aldus de Raad, dat informatie die wordt verstrekt een getrouw beeld geeft van hetgeen de betrokkene redelijkerwijs kan verwachten. Daartoe introdu- 1 Samenstelling: Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Terpstra (CDA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Backer (D66), Beckers (VVD), De Boer (GL), Van Dijk (PVV) (vice-voorzitter), Ester (CU), De Grave (VVD), Hoekstra (CDA), De Lange (OSF), Postema (PvdA), Scholten (D66), Sent (PvdA), Sörensen (PVV), Swagerman (VVD), Kok (PVV), Koning (PvdA), Van Zandbrink (PvdA). kst b ISSN s-gravenhage 2015 Eerste Kamer, vergaderjaar , , B 1 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

192 ceert de regering een drietal scenario s (een pessimistisch, verwacht en optimistisch scenario), waartoe bij lagere regelgeving nadere (reken)regels worden gesteld, die nog in ontwikkeling zijn. De Raad vraagt zich af hoe de regering denkt om te gaan met de talrijke onzekere factoren die van invloed zijn op de (reële) koopkracht die uiteindelijk met het pensioen zal worden verkregen, zoals rendement, indexatie en inflatie, en dat over een lange termijn. De Raad acht het daardoor onvermijdelijk dat de onzekerheden groot zijn en het bieden van een reëel inzicht problematisch zal blijven. Ook is het de Raad onduidelijk op welke wijze met de genoemde rekenregels zal worden bereikt dat het inzicht van de (gewezen) deelnemer daadwerkelijk wordt verbeterd. Het is deze leden niet helder hoe en waar de regering het advies van de Raad van State in de toelichting heeft verwerkt: hoe denkt de regering in de ontwikkeling van de scenario s om te gaan met het toekomstige rendement, hoe met de toekomstige indexatie en hoe met de toekomstige inflatie? Op welke wijze meent de regering dat met de bij lagere regelgeving te ontwikkelen rekenregels zal worden bereikt dat het inzicht van de (gewezen) deelnemer daadwerkelijk wordt verbeterd? Met het aangenomen amendement van de leden Lodders (VVD) en Vermeij (PvdA) 2 wordt de verplichting voor de pensioenuitvoerder tot het voor eenieder op de website beschikbaar stellen van informatie beperkt tot het beschikbaar stellen van informatie aan de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde. De leden van de PvdA-fractie vernemen graag van de regering hoe potentiële deelnemers zich op de hoogte kunnen stellen van de informatie zoals bepaald in respectievelijk de Pensioenwet (artikel I, onderdeel L) en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (artikel II, onderdeel K)? Centrale uitgangspunten van het wetsvoorstel betreffen die van het gelaagd aanbieden van informatie en het bieden van een handelingsperspectief. Deze uitgangspunten komen door de wijze waarop het wetsvoorstel een en ander uitwerkt echter mogelijk in de knel. Zo wordt de pensioeninformatie niet vanuit één, maar vanuit minimaal drie platforms aangeboden: de basisinformatie over de pensioenregeling via Pensioen 1-2-3, een jaarlijks pensioenoverzicht van opgebouwde pensioenaanspraken via het door de pensioenuitvoerders beschikbaar te stellen uniform pensioenoverzicht (UPO) en een totaaloverzicht van het te verwachten pensioeninkomen via het pensioenregister. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of dit beantwoordt aan de belofte van gelaagde informatievoorziening: er lijkt veeleer sprake te zijn van versnipperde informatievoorziening. En ten aanzien van het bieden van een handelingsperspectief aan de (gewezen) deelnemer valt op dat dit door de pensioenuitvoerder geboden moet worden, terwijl deze niet beschikt over het complete pensioendossier van de deelnemer. Dit is des te merkwaardiger, zo constateren deze leden, omdat de regering in de memorie van toelichting en ook in het overleg met de Tweede Kamer meermaals heeft gesteld dat het UPO geen integraal overzicht op (toekomstige) pensioenaanspraken kan bieden, juist omdat het de pensioenuitvoerder aan dergelijke integrale informatie ontbreekt. Graag vernemen de leden van deze fractie waarom er niet voor is gekozen de integrale pensioeninformatie, alsook het bieden van een handelingsperspectief, daadwerkelijk gelaagd en vanuit één platform aan te bieden. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel staat dat aan het gelaagd aanbieden van informatie en het bieden van een handelingsperspectief inzichten vanuit de gedragseconomie ten grondslag liggen. Kan de regering aangeven of er nog andere inzichten uit de gedragseconomie 2 Kamerstukken II 2014/15, , nr. 16. Eerste Kamer, vergaderjaar , , B 2 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

193 relevant kunnen zijn in relatie tot de doelstelling van het wetsvoorstel, bijvoorbeeld voor wat betreft het adequaat informeren van vrouwen? Hoe wil de regering de doelgroep van vrouwelijke pensioengerechtigden, ook waar het gaat om nabestaandenpensioen en partnerpensioen, met dit wetsvoorstel in termen van pensioencommunicatie beter bedienen? De regering beoogt deelnemers beter inzicht te laten verkrijgen in (de koopkracht van) het pensioen. De leden van de CDA-fractie vernemen graag in hoeverre de regering onderzocht of getest heeft of die doelstelling met de in dit wetsvoorstel voorgestelde stappen kan worden verwezenlijkt. Is er bijvoorbeeld onderzocht of de deelnemers het in het UPO gebezigde jargon in de regel begrijpen? Welke additionele stappen is de regering voornemens te nemen om dit inzicht te verbeteren? Huidige pensioengerechtigden De leden van de PvdA-fractie constateren dat de huidige pensioengerechtigden op dit moment nog geen toegang hebben tot het pensioenregister en dat de regering ook niet voornemens is dit voor hen te bewerkstelligen. De regering staat daarentegen een ingroeivariant voor waarbij men zich beperkt tot deelnemers die in de toekomst pensioengerechtigd worden. Voor de groep van huidige pensioengerechtigden met uitkeringen bij verschillende pensioenuitvoerders resteert aldus niets anders dan het vergelijken en optellen van individuele UPO s, afkomstig van de verschillende pensioenuitvoerders. Graag vernemen deze leden hoe dit zich verhoudt tot de doelstelling van het wetsvoorstel, namelijk om de eisen die gesteld worden aan pensioenuitvoerders ten aanzien van de communicatie met (gewezen) deelnemers, (gewezen) partners én pensioengerechtigden zodanig aan te passen, dat pensioenuitvoerders met deze communicatie aansluiten bij de behoeften van de deelnemer en bevorderen dat de hierboven genoemde communicatiedoelen worden bereikt. Digitale pensioeninformatie De leden van de PvdA-fractie hebben zorgen over de wijze waarop elektronische pensioenmails worden aangeboden en bewaard. Hierin laat het wetsvoorstel de pensioenuitvoerders vrij. Deze leden constateren dat digitale informatie niet zelden door deelnemers minder accuraat wordt opgemerkt en ook minder zorgvuldig wordt gearchiveerd in de dagelijkse stroom van berichten dan per post verzonden informatie. Het pensioenregister biedt voor dit probleem geen oplossing, omdat het slechts actuele pensioeninformatie bevat die op dat moment realtime wordt gedownload bij de pensioenuitvoerder. Het register archiveert deze informatie niet. Ook de digitale «mijn omgeving» van de pensioenuitvoerders zelf biedt geen oplossing, omdat pensioenuitvoerders de pensioendocumenten niet langjarig bewaren. Ook verdwijnt digitale pensioeninformatie meteen als gevolg van waardeoverdrachten van pensioenaanspraken. Vanuit dit perspectief ligt het naar het oordeel van deze leden voor de hand wettelijke waarborgen te stellen, zodat pensioeninformatie gegarandeerd veilig wordt verzonden en voor een minimaal aantal jaren op een onafhankelijke manier wordt gearchiveerd. Nu voorziet het wetsvoorstel enkel in het vrijwillig gebruik van MijnOverheid.nl. Deze leden vragen waarom de regering er niet voor kiest te regelen dat pensioenuitvoerders verplicht zijn om bij het elektronisch verzenden van pensioeninformatie aan een (gewezen) deelnemer, (gewezen) partner of pensioengerechtigde de informatie via een beveiligde, centraal beheerde en via DigiD te ontsluiten pensioenberichtenbox te verzenden. Eerste Kamer, vergaderjaar , , B 3 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

194 De leden van de CDA-fractie merken op dat veel pensioenverkeer in de toekomst digitaal zal plaatsvinden. Hoe stelt de regering zich voor dat de toegang tot deze informatie voor de deelnemers wordt gewaarborgd, indien zij zelf de gegevens niet of slechts ten dele opslaan? De Staatssecretaris gaf tijdens de behandeling in de Tweede Kamer aan additionele veiligheidsmaatregelen met betrekking tot de elektronische verzending niet nodig te vinden. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering dit nader te motiveren. Buitenland Internationale ondernemingen verplaatsen hun Nederlandse pensioenfonds in toenemende mate naar het buitenland, in het bijzonder naar België. De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe met het onderhavige wetsvoorstel geborgd is dat ook de deelnemers van deze fondsen van adequate informatie over hun pensioenen worden voorzien. De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de beantwoording met belangstelling tegemoet; zij ontvangen de reactie bij voorkeur binnen vier weken. De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sylvester De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren Eerste Kamer, vergaderjaar , , B 4 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

195 Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar Wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met verbetering van de pensioencommunicatie (Wet pensioencommunicatie) A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET 5 maart 2015 Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de communicatie over pensioen te verbeteren; Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I A De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd: Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste en tweede lid wordt «schriftelijk» vervangen door: schriftelijk of elektronisch. 2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 5. Voor het elektronisch verstrekken van de informatie, bedoeld in het eerste en tweede lid, is uitdrukkelijke instemming van de werknemer vereist. B Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het opschrift komt te luiden: kst a ISSN s-gravenhage 2015 Eerste Kamer, vergaderjaar , , A 1 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

196 Artikel 21. Informatie over de pensioenregeling en melding van wijzigingen 2. Het eerste lid komt te luiden: 1. De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemer waarmee hij een pensioenovereenkomst heeft gesloten en die pensioenaanspraken verwerft, binnen drie maanden na de start van de verwerving door de pensioenuitvoerder wordt geïnformeerd over de kenmerken van de pensioenregeling, de uitvoering van de pensioenregeling en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de werknemer kunnen vergen. De werknemer wordt daarbij tevens gewezen op de website van de pensioenuitvoerder en op de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen. 3. Het vierde lid komt te luiden: 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te verstrekken informatie en het opnemen van gegevens over de vergelijkbaarheid van onderdelen van de pensioenregeling. C Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer jaarlijks: a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken; b. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen; c. informatie over toeslagverlening; en d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel Het tweede en derde lid vervallen, onder vernummering van het vierde lid tot tweede lid. D Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt in onderdeel c «en», wordt aan het slot van onderdeel d de punt vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: e. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid. E Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt in onderdeel a «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel b vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134. Eerste Kamer, vergaderjaar , , A 2 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

197 2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid. F In artikel 41, eerste lid, vervalt in onderdeel b «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134. G Artikel 42, eerste lid, komt te luiden: 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen partner met aanspraak op bijzonder partnerpensioen ten minste een keer in vijf jaar: a. een opgave van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen; b. informatie over toeslagverlening; en c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134. H Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het opschrift wordt «aan pensioengerechtigden bij pensioeningang» vervangen door: voorafgaand aan of bij de pensioeningang. 2. In het eerste lid vervalt in onderdeel b «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door een puntkomma en worden twee onderdelen toegevoegd, luidende: d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134; en e. informatie die voor degene die pensioengerechtigde wordt specifiek in het kader van de pensioeningang van belang is. I Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het opschrift wordt «periodiek» vervangen door: jaarlijks. 2. In het eerste lid vervalt in onderdeel b «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134. J Artikel 45 komt te luiden: Artikel 45. Verstrekken informatie aan deelnemers inzake vrijwillige pensioenregeling 1. De pensioenuitvoerder informeert een deelnemer voorafgaand aan de deelneming in de vrijwillige pensioenregeling over: a. de inhoud van de vrijwillige pensioenregeling; b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken uit hoofde van de vrijwillige pensioenregeling; Eerste Kamer, vergaderjaar , , A 3 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

198 c. de toeslagverlening; en d. vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel De opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken wordt, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te hanteren rekenregels. Ja K In artikel 45a, eerste lid, vervalt «voorafgaande». Artikel 46 komt te luiden: Artikel 46. Informatie op verzoek 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner of de pensioengerechtigde op verzoek: a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, reglementair te bereiken pensioenaanspraken of pensioenrecht, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; b. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en c. informatie over andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen. 2. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is waaronder een indicatie van het mogelijk te bereiken kapitaal op de pensioendatum bij premieovereenkomsten waarbij de premie wordt belegd en een indicatie van de hoogte van de in te kopen periodieke uitkeringen bij aanwending van het mogelijk te bereiken kapitaal bij kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten. 3. De indicaties, bedoeld in het tweede lid, worden, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. 4. De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek de informatie in artikel 40, eerste lid, of artikel 42, eerste lid. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te hanteren rekenregels. L Na artikel 46 wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 46a. Beschikbare informatie 1. De pensioenuitvoerder stelt op zijn website voor in ieder geval de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar: a. informatie over de pensioenregeling als bedoeld in artikel 21; b. verdere informatie over de pensioenregeling; Eerste Kamer, vergaderjaar , , A 4 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

199 c. informatie over uitvoeringskosten; en d. het jaarverslag en de jaarrekening. 2. Voor zover van toepassing stelt de pensioenuitvoerder op zijn website voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar: a. de verklaring inzake beleggingsbeginselen; b. informatie over het financieel crisisplan; c. informatie over het herstelplan of geactualiseerd herstelplan; d. het pensioenreglement; en e. de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement. 3. In het jaarverslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, neemt een pensioenfonds informatie op over de haalbaarheidstoets en de reële dekkingsgraad. 4. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde hierom verzoekt verstrekt de pensioenuitvoerder de in het eerste en tweede lid bedoelde informatie en stukken elektronisch of schriftelijk. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. M Artikel 48 komt te luiden: Artikel 48. Eisen aan informatieverstrekking 1. De informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt is correct, duidelijk en evenwichtig. De informatie wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld. 2. De pensioenuitvoerder bevordert dat persoonlijke informatie aansluit bij de informatiebehoefte en kenmerken van de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde. 3. De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde inzicht geeft in de keuzemogelijkheden die er zijn in de pensioenregeling en de gevolgen van belangrijke gebeurtenissen voor het pensioen. 4. De informatie, bedoeld in de artikelen 38, eerste lid, 40, eerste lid, 42, eerste lid, en 44, eerste lid, wordt verstrekt door middel van een uniform pensioenoverzicht. In het uniform pensioenoverzicht wordt een verwijzing opgenomen naar de website van de pensioenuitvoerder, de website waarop het pensioenregister te raadplegen is en wordt gewezen op de mogelijkheden die artikel 46, eerste lid, onderdeel a, biedt. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer het uniform pensioenoverzicht en het verstrekken van informatie door middel van het uniform pensioenoverzicht. N Artikel 49 komt te luiden: Artikel 49. Informatie elektronisch of schriftelijk 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie elektronisch of schriftelijk. Er wordt ten hoogste eenmaal per jaar gewisseld tussen schriftelijke verstrekking en elektronische verstrekking van de informatie. 2. De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde schriftelijk over het voornemen tot elektronische verstrekking. Eerste Kamer, vergaderjaar , , A 5 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

200 3. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking, verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel. O Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 51. Pensioenregister 2. Het eerste lid komt te luiden: 1. Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders, dat tot doel heeft op duidelijke en begrijpelijke wijze de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde in de gelegenheid te stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken en pensioenrechten te raadplegen, waarbij deze gegevens, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. Het pensioenregister heeft verder tot doel inzicht te geven in de hoogte van het te bereiken pensioen, de keuzes ten aanzien van het pensioen en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde. Onder pensioenaanspraken en pensioenrechten in de zin van dit artikel worden tevens verstaan aanspraken op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. 3. In het tweede lid wordt «de aanspraakgerechtigde» vervangen door «de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde» en wordt «pensioenaanspraken» vervangen door: pensioenaanspraken en pensioenrechten. 4. In het derde lid wordt «de aanspraakgerechtigde» vervangen door «de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde» en wordt «aanspraak op ouderdomspensioen» vervangen door: aanspraak op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen. 5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de scenario s, de actualisatie van de te verstrekken gegevens, het opnemen van gegevens met betrekking tot de keuzes ten aanzien van het pensioen en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen en de fasering van het opnemen van deze gegevens. Oa Aan artikel 71, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht nettopensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit nettopensioen tevens vereist dat de ontvangende pensioenuitvoerder een regeling voor nettopensioen uitvoert. Ob In artikel 75, tweede lid, onderdeel a, wordt «en tweede zin» vervangen door:, tweede en derde zin. Eerste Kamer, vergaderjaar , , A 6 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

201 P Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het derde lid wordt «46» vervangen door: 46a. 2. In het vierde lid wordt «worden regels gesteld» vervangen door: kunnen regels worden gesteld. Q Aan artikel 204 worden twee leden toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, vergelijkbare, niet geaggregeerde statistische gegevens van pensioenfondsen publiceren, teneinde inzicht te geven in de financiële situatie van deze pensioenfondsen. 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de gegevens die door de toezichthouder gepubliceerd kunnen worden, over de procedure bij publicatie en de te hanteren termijnen voorafgaand daaraan. R Aan artikel 220a wordt een lid, waarvan de nummering aansluit op het laatste lid van dat artikel, toegevoegd, luidende: # Artikel 51 is vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van toepassing op pensioengerechtigden die vanaf dat tijdstip pensioengerechtigd geworden zijn. ARTIKEL II A De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd: Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid, komt te luiden: 1. De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer bij toetreding tot de beroepspensioenregeling binnen drie maanden over de kenmerken van de beroepspensioenregeling, de uitvoering van de beroepspensioenregeling en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de deelnemer kunnen vergen. De deelnemer wordt daarbij tevens gewezen op de website van de pensioenuitvoerder en op de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen. 2. Het derde lid komt te luiden: 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te verstrekken informatie en het opnemen van gegevens met betrekking tot de vergelijkbaarheid van onderdelen van de beroepspensioenregeling. B Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: Eerste Kamer, vergaderjaar , , A 7 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

202 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer jaarlijks: a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken; b. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen; c. informatie over toeslagverlening; en d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel Het tweede en derde lid vervallen, onder vernummering van het vierde lid tot tweede lid. C Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt in onderdeel c «en», wordt aan het slot van onderdeel d de punt vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: e. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid. D Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt in onderdeel a «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel b vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid. E In artikel 52, eerste lid, vervalt in onderdeel b «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129. F Artikel 53, eerste lid, komt te luiden: 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen partner met aanspraak op bijzonder partnerpensioen ten minste een keer in vijf jaar: a. een opgave van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen; b. informatie over toeslagverlening; en c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129. G Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd: Eerste Kamer, vergaderjaar , , A 8 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

203 1. In het opschrift wordt «aan pensioengerechtigden bij pensioeningang» vervangen door: voorafgaand aan of bij de pensioeningang. 2. In het eerste lid vervalt in onderdeel b «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door een puntkomma en worden twee onderdelen toegevoegd, luidende: d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129; en e. informatie die voor degene die pensioengerechtigde wordt specifiek in het kader van de pensioeningang van belang is. H Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het opschrift wordt «periodiek» vervangen door: jaarlijks. 2. In het eerste lid vervalt in onderdeel b «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129. I Artikel 56 komt te luiden: Artikel 56. Verstrekken informatie aan deelnemers inzake vrijwillige pensioenregeling 1. De pensioenuitvoerder informeert een deelnemer voorafgaand aan de deelneming in de vrijwillige pensioenregeling over: a. de inhoud van de vrijwillige pensioenregeling; b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken uit hoofde van de vrijwillige pensioenregeling; c. de toeslagverlening; en d. vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel De opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken wordt, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te hanteren rekenregels. Ia J In artikel 56a, eerste lid, vervalt «voorafgaande». Artikel 57 komt te luiden: Artikel 57. Informatie op verzoek 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner of de pensioengerechtigde op verzoek: Eerste Kamer, vergaderjaar , , A 9 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

204 a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, reglementair te bereiken pensioenaanspraken of pensioenrecht, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; b. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en c. informatie over andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen. 2. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is waaronder een indicatie van het mogelijk te bereiken kapitaal op de pensioendatum bij premieregelingen waarbij de premie wordt belegd en een indicatie van de hoogte van de in te kopen periodieke uitkeringen bij aanwending van het mogelijk te bereiken kapitaal bij kapitaalregelingen en premieregelingen. 3. De indicaties, bedoeld in het tweede lid, worden, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. 4. De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek de informatie in artikel 51, eerste lid, of artikel 53, eerste lid. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te hanteren rekenregels. K Na artikel 57 wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 57a. Beschikbare informatie 1. De pensioenuitvoerder stelt op zijn website voor in ieder geval de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar: a. informatie over de beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 48; b. verdere informatie over de beroepspensioenregeling; c. informatie over uitvoeringskosten; en d. het jaarverslag en de jaarrekening. 2. Voor zover van toepassing stelt de pensioenuitvoerder op zijn website voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar: a. de verklaring inzake beleggingsbeginselen; b. informatie over het financieel crisisplan; c. informatie over het herstelplan of geactualiseerd herstelplan; d. het pensioenreglement; en e. de uitvoeringsovereenkomst. 3. In het jaarverslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, neemt een beroepspensioenfonds informatie op over de haalbaarheidstoets en de reële dekkingsgraad. 4. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde hierom verzoekt verstrekt de pensioenuitvoerder de in het eerste en tweede lid bedoelde informatie en stukken elektronisch of schriftelijk. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. L Artikel 59 komt te luiden: Eerste Kamer, vergaderjaar , , A 10 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

205 Artikel 59. Eisen aan informatieverstrekking 1. De informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt is correct, duidelijk en evenwichtig. De informatie wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld. 2. De pensioenuitvoerder bevordert dat persoonlijke informatie aansluit bij de informatiebehoefte en kenmerken van de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde. 3. De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde inzicht geeft in de keuzemogelijkheden die er zijn in de beroepspensioenregeling en de gevolgen van belangrijke gebeurtenissen voor het pensioen. 4. De informatie, bedoeld in de artikelen 49, eerste lid, 51, eerste lid, 53, eerste lid, en 55, eerste lid, wordt verstrekt door middel van een uniform pensioenoverzicht. In het uniform pensioenoverzicht wordt een verwijzing opgenomen naar de website van de pensioenuitvoerder, de website waarop het pensioenregister te raadplegen is en wordt gewezen op de mogelijkheden die artikel 57, eerste lid, onderdeel a, biedt. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer het uniform pensioenoverzicht en het verstrekken van informatie door middel van het uniform pensioenoverzicht. M Artikel 60 komt te luiden: Artikel 60. Informatie elektronisch of schriftelijk 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie elektronisch of schriftelijk. Er wordt ten hoogste eenmaal per jaar gewisseld tussen schriftelijke verstrekking en elektronische verstrekking van de informatie. 2. De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde schriftelijk over het voornemen tot elektronische verstrekking. 3. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking, verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel. N Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 62. Pensioenregister 2. Het eerste lid komt te luiden: 1. Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders, dat tot doel heeft op duidelijke en begrijpelijke wijze de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde in de gelegenheid te stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken en pensioenrechten te raadplegen, waarbij deze gegevens, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. Het pensioenregister heeft verder tot doel inzicht te geven in de hoogte van het te bereiken pensioen, de keuzes ten aanzien van het pensioen en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het Eerste Kamer, vergaderjaar , , A 11 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

206 pensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde. Onder pensioenaanspraken en pensioenrechten in de zin van dit artikel worden tevens verstaan aanspraken op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. 3. In het tweede lid wordt «de aanspraakgerechtigde» vervangen door «de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde» en wordt «pensioenaanspraken» vervangen door: pensioenaanspraken en pensioenrechten. 4. In het derde lid wordt «de aanspraakgerechtigde» vervangen door «de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde» en wordt «aanspraak op ouderdomspensioen» vervangen door: aanspraak op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen. 5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de scenario s, de actualisatie van de te verstrekken gegevens, het opnemen van gegevens met betrekking tot de keuzes ten aanzien van het pensioen en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen en de fasering van het opnemen van deze gegevens. Na Aan artikel 82, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht nettopensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit nettopensioen tevens vereist dat de ontvangende pensioenuitvoerder een regeling voor nettopensioen uitvoert. Nb In artikel 86, tweede lid, onderdeel a, wordt «en tweede zin» vervangen door:, tweede en derde zin. O Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het derde lid wordt «57» vervangen door: 57a. 2. In het vierde lid wordt «worden regels gesteld» vervangen door: kunnen regels worden gesteld. P Aan artikel 198 worden twee leden toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, vergelijkbare, niet geaggregeerde statistische gegevens van beroepspensioenfondsen publiceren, teneinde inzicht te geven in de financiële situatie van deze beroepspensioenfondsen. 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de gegevens die door de toezichthouder gepubliceerd kunnen worden, over de procedure bij publicatie en de te hanteren termijnen voorafgaand daaraan. Eerste Kamer, vergaderjaar , , A 12 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

207 Q Artikel 214 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het achtste lid wordt «artikel 132» vervangen door: artikel Er wordt een lid, waarvan de nummering aansluit op het laatste lid van het artikel, toegevoegd, luidende: # Artikel 62 is vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van toepassing op pensioengerechtigden die vanaf dat tijdstip pensioengerechtigd geworden zijn. ARTIKEL IIA In afwijking van artikel I, onderdelen J, K en O en artikel II, onderdelen I, J en N, geldt de verplichting om de opgaven, indicaties en gegevens, bedoeld in de artikelen 45, 46 en 51 van de Pensioenwet en de artikelen 56, 57 en 62 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, weer te geven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, niet tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. ARTIKEL III De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. ARTIKEL IV Deze wet wordt aangehaald als: Wet pensioencommunicatie. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Eerste Kamer, vergaderjaar , , A 13 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

208 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met verbetering van de pensioencommunicatie (Wet pensioencommunicatie) Nr. 30 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 3 maart 2015 Op woensdag 25 februari jl. vond de plenaire behandeling van het wetsvoorstel pensioencommunicatie (Kamerstuk ) in uw Kamer plaats (Handelingen II 2014/15, nr. 56). Ik heb toegezegd de Kamer over een tweetal onderwerpen per brief te informeren voorafgaand aan de stemmingen over het wetsvoorstel. Met deze brief kom ik aan deze toezegging tegemoet. Het eerste onderwerp betreft mijn oordeel over de motie van de heer Van Weyenberg en anderen (Kamerstuk , nr.20). Deze motie verzoekt de regering te waarborgen dat bij inwerkingtreding van de wet de uitvoeringskosten van pensioenfondsen en pensioenverzekeraars niet alleen openbaar worden gemaakt, maar dat daarbij ook één uniforme rekenwijze wordt gebruikt zodat uitvoeringskosten met elkaar kunnen worden vergeleken. In reactie op deze motie zij het volgende opgemerkt. De informatie die pensioenuitvoerders op grond van het wetsvoorstel pensioencommunicatie moeten verstrekken over uitvoeringskosten is nader geconcretiseerd in artikel 9b van het ontwerpbesluit pensioencommunicatie (Kamerstuk , nr. 7, bijlage). Dit artikel geldt voor zowel pensioenfondsen als pensioenverzekeraars. Alle pensioenuitvoerders moeten op grond van artikel 9b op hun website de volgende informatie over hun uitvoeringskosten verstrekken: administratieve uitvoeringskosten, kosten van vermogensbeheer en transactiekosten. In het debat is afgesproken dat er nog overleg plaats zou vinden tussen de indiener en mijzelf en dat ik na dit overleg de Tweede Kamer zou informeren over mijn definitieve oordeel ten aanzien van de motie. Het kst ISSN s-gravenhage 2015 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

209 kabinet ziet deze motie als een aansporing om zich te blijven inzetten voor het vergroten van de transparantie en de verdere uniformering en vergelijkbaarheid van uitvoeringskosten. Ook het kabinet hecht aan verdergaande transparantie en uniformiteit van de uitvoeringskosten en ziet dat hier nog zeker winst te behalen valt. Gezien deze duiding laat ik het oordeel over de motie aan uw Kamer. Het tweede punt betreft een vraag van mevrouw Lodders over het al dan niet verplicht zijn tot het rekenen met een vast rentepercentage van 4% waardoor de deelnemer met een DC-regeling te hoge pensioenbedragen gepresenteerd krijgt op het UPO. In reactie hierop zij opgemerkt dat dit wetsvoorstel geen verplichting bevat om bij DC-regelingen te rekenen met vaste voorbeeldrendementen van het kapitaal in de opbouwfase of met vaste voorbeeldrekenrentes voor de inkoop van annuïteiten (de pensioenuitkering). Ik vind het belangrijk dat pensioenuitvoerders met realistische rendementen rekenen en met voorbeeldrekenrentes die een goede benadering vormen van de rente bij aankoop. De voorbeeldrekenrente voor de inkoop die men tot 2012 hanteerde was 4% en is door pensioenuitvoerders zelf verlaagd naar 2,2% voor 2015, maar kan in sommige gevallen nog afwijken van de werkelijke rekenrente. Ik zal hierover contact opnemen met de pensioenuitvoerders, omdat zij op basis van de huidige wetgeving nog de UPO-modellen vaststellen. Daarbij zal ik onder meer aan de orde stellen of het niet mogelijk is uit te gaan van de actuele rekenrente, die de betrokken pensioenuitvoerder hanteert bij de aankoop van pensioen. De uniforme rekenmethodiek voor de berekening van de pensioenbedragen zal er vervolgens toe leiden dat de te behalen rendementen op het kapitaal en de te hanteren rekenrente bij inkoop afhankelijk zullen zijn van het onderliggende scenario. Het te behalen rendement en de rekenrente zullen daardoor anders zijn als dit gebaseerd is op het optimistische scenario dan als het gebaseerd is op het verwachte scenario of het pessimistische scenario. Op deze wijze worden de beleggingsrisico s en renterisico s meegenomen. Voor mensen die relatief kort voor de pensioendatum staan, is het nodig dat zij op de hoogte zijn van de pensioenbedragen gebaseerd op de actuele rekenrente. Ik ga ervan uit dat met deze aanpak op een eerlijke wijze gecommuniceerd zal worden over de te verwachten pensioenuitkering op basis van een DC-regeling. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

210 > Retouradres Postbus LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus LV Den Haag Parnassusplein 5 T F Contactpersoon Datum 29 juni 2015 Betreft Inwerkingtreding van de Wet pensioencommunicatie Onze referentie Bijlagen Schema's inwerkingtreding Met deze brief informeer ik Uw Kamer over de inwerkingtreding van de Wet pensioencommunicatie (Staatsblad 2015, nr. 193). De Wet pensioencommunicatie kent een gefaseerde inwerkingtreding. Bij de invulling van deze fases is zowel rekening gehouden met het belang van goede pensioencommunicatie voor deelnemers als met de uitvoerbaarheid voor pensioenuitvoerders. De inwerkingtreding van de amvb pensioencommunicatie sluit bij deze gefaseerde aanpak aan. De verschillende fases zijn afgestemd met de pensioensector en de toezichthouders. De belangrijkste onderdelen van deze fases zijn: Fase 1: 1 juli 2015 a) de algemene eisen aan pensioencommunicatie; b) de ruimere mogelijkheden voor digitale communicatie; c) de bevoegdheid voor DNB om statistische informatie over individuele fondsen te publiceren; d) de start van de uitbreiding van het pensioenregister. Fase 2: 2016 a) op 1 januari 2016: het nieuwe kortere UPO voor deelnemers; b) op 1 juli 2016: de Pensioen (de nieuwe startbrief); c) op 1 juli 2016: de verplichting om bepaalde informatie beschikbaar te stellen op de website van de pensioenuitvoerder. Fase 3: in de loop van 2017 a) de weergave van het te bereiken pensioen in een optimistisch, een pessimistisch en een verwacht pensioenbedrag in het pensioenregister; b) de start ingroei van pensioengerechtigden in het pensioenregister. In het inwerkingtredingsbesluit van de wet en de amvb worden de eerste twee fases geregeld. In verband met de benodigde flexibiliteit wordt de inwerkingtreding van fase 3 later in een apart besluit neergelegd. Bij deze brief is een schematisch overzicht gevoegd, waarin de inwerkingtreding in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, artikelsgewijs wordt weergegeven. Verder wil ik Uw Kamer met deze brief informeren over het feit dat ik pensioenuitvoerders op één onderdeel de mogelijkheid wil bieden te anticiperen op de nieuwe wetgeving. Pagina 1 van 2 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

211 Dit anticiperen betreft het gebruik van de Pensioen (de nieuwe startbrief). Pensioenuitvoerders die daartoe in staat zijn, mogen al eerder dan 1 juli 2016, namelijk vanaf 1 juli 2015, gebruik maken van de Pensioen om nieuwe deelnemers te informeren over de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling. Daarbij geldt als voorwaarde dat de desbetreffende pensioenuitvoerder: - zowel laag 1 van de Pensioen actief verstrekt aan de nieuwe deelnemer; - als ook laag 2 en 3 van de Pensioen beschikbaar stelt aan de deelnemer op zijn website. Datum 29 juni juni 2015 Onze referentie Pensioenuitvoerders krijgen dus de mogelijkheid te anticiperen op de nieuwe regelgeving zoals opgenomen in de nieuwe artikelen 21, eerste lid en 46a, eerste en tweede lid, van de Pensioenwet en de nieuwe artikelen 48, eerste lid, en 57a, eerste en tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de bij deze artikelen horende lagere regelgeving. In de periode van 1 juli 2015 tot 1 juli 2016 zal door de Autoriteit Financiële Markten worden toegestaan dat daartoe afgeweken wordt van het geldende artikel 21, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 48, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de bij deze artikelen horende lagere regelgeving. Achtergrond van deze keuze is het volgende. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven (Kamerstukken II 2013/14, , nr. 3) is de huidige startbrief te lang en te weinig aansprekend. Deelnemers lezen de startbrief daarom vaak niet. De startbrief is een omvangrijk document geworden, waar de deelnemer niet snel de meest relevante informatie uit kan halen. De Pensioenfederatie en het Verbond van verzekeraars hebben daarom een communicatie-instrument ontwikkeld, de zogenaamde Pensioen Dit instrument dat uit drie lagen bestaat, geeft op hoofdlijnen inzicht in de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling en leent zich goed voor digitale communicatie. De resultaten van onderzoek onder deelnemers met de Pensioen zijn positief. Dit instrument heeft daarom een wettelijke basis gekregen. Vanuit de pensioensector is het verzoek aan mij gedaan om pensioenuitvoerders die daartoe in staat zijn, al eerder dan 1 juli 2016 de mogelijkheid te geven gebruik te maken van de Pensioen Een volledige vervroeging van de inwerkintreding van dit onderdeel is niet mogelijk, omdat dit niet voor alle pensioenuitvoerders uitvoerbaar is. Ik heb besloten dit verzoek te steunen omdat dit leidt tot een verbetering van de pensioencommunicatie bij indiensttreding en dus in het belang is van de deelnemer. Daarbij staat de toezichthouder, de Autoriteit Financiële Markten, positief tegenover de mogelijkheid voor pensioenuitvoerders tot anticiperen op de nieuwe regelgeving voor wat betreft de Pensioen en zal daarom in het toezicht toestaan dat op dat punt wordt afgeweken van de huidige regelgeving. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Jetta Klijnsma Pagina 2 van 2 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

212 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang Wet van 20 mei 2015 tot wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met verbetering van de pensioencommunicatie (Wet pensioencommunicatie) 0 Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de communicatie over pensioen te verbeteren; Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I A De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd: Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste en tweede lid wordt «schriftelijk» vervangen door: schriftelijk of elektronisch. 2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 5. Voor het elektronisch verstrekken van de informatie, bedoeld in het eerste en tweede lid, is uitdrukkelijke instemming van de werknemer vereist. B Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 21. Informatie over de pensioenregeling en melding van wijzigingen 2. Het eerste lid komt te luiden: Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

213 1. De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemer waarmee hij een pensioenovereenkomst heeft gesloten en die pensioenaanspraken verwerft, binnen drie maanden na de start van de verwerving door de pensioenuitvoerder wordt geïnformeerd over de kenmerken van de pensioenregeling, de uitvoering van de pensioenregeling en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de werknemer kunnen vergen. De werknemer wordt daarbij tevens gewezen op de website van de pensioenuitvoerder en op de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen. 3. Het vierde lid komt te luiden: 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te verstrekken informatie en het opnemen van gegevens over de vergelijkbaarheid van onderdelen van de pensioenregeling. C Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer jaarlijks: a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken; b. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen; c. informatie over toeslagverlening; en d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel Het tweede en derde lid vervallen, onder vernummering van het vierde lid tot tweede lid. D Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt in onderdeel c «en», wordt aan het slot van onderdeel d de punt vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: e. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid. E Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt in onderdeel a «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel b vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

214 F In artikel 41, eerste lid, vervalt in onderdeel b «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134. G Artikel 42, eerste lid, komt te luiden: 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen partner met aanspraak op bijzonder partnerpensioen ten minste een keer in vijf jaar: a. een opgave van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen; b. informatie over toeslagverlening; en c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134. H Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het opschrift wordt «aan pensioengerechtigden bij pensioeningang» vervangen door: voorafgaand aan of bij de pensioeningang. 2. In het eerste lid vervalt in onderdeel b «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door een puntkomma en worden twee onderdelen toegevoegd, luidende: d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134; en e. informatie die voor degene die pensioengerechtigde wordt specifiek in het kader van de pensioeningang van belang is. I Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het opschrift wordt «periodiek» vervangen door: jaarlijks. 2. In het eerste lid vervalt in onderdeel b «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134. J Artikel 45 komt te luiden: Artikel 45. Verstrekken informatie aan deelnemers inzake vrijwillige pensioenregeling 1. De pensioenuitvoerder informeert een deelnemer voorafgaand aan de deelneming in de vrijwillige pensioenregeling over: a. de inhoud van de vrijwillige pensioenregeling; b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken uit hoofde van de vrijwillige pensioenregeling; c. de toeslagverlening; en d. vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

215 2. De opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken wordt, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te hanteren rekenregels. Ja K In artikel 45a, eerste lid, vervalt «voorafgaande». Artikel 46 komt te luiden: Artikel 46. Informatie op verzoek 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner of de pensioengerechtigde op verzoek: a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, reglementair te bereiken pensioenaanspraken of pensioenrecht, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; b. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en c. informatie over andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen. 2. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is waaronder een indicatie van het mogelijk te bereiken kapitaal op de pensioendatum bij premieovereenkomsten waarbij de premie wordt belegd en een indicatie van de hoogte van de in te kopen periodieke uitkeringen bij aanwending van het mogelijk te bereiken kapitaal bij kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten. 3. De indicaties, bedoeld in het tweede lid, worden, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. 4. De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek de informatie in artikel 40, eerste lid, of artikel 42, eerste lid. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te hanteren rekenregels. L Na artikel 46 wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 46a. Beschikbare informatie 1. De pensioenuitvoerder stelt op zijn website voor in ieder geval de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar: a. informatie over de pensioenregeling als bedoeld in artikel 21; b. verdere informatie over de pensioenregeling; c. informatie over uitvoeringskosten; en d. het jaarverslag en de jaarrekening. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

216 2. Voor zover van toepassing stelt de pensioenuitvoerder op zijn website voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar: a. de verklaring inzake beleggingsbeginselen; b. informatie over het financieel crisisplan; c. informatie over het herstelplan of geactualiseerd herstelplan; d. het pensioenreglement; en e. de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement. 3. In het jaarverslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, neemt een pensioenfonds informatie op over de haalbaarheidstoets en de reële dekkingsgraad. 4. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde hierom verzoekt verstrekt de pensioenuitvoerder de in het eerste en tweede lid bedoelde informatie en stukken elektronisch of schriftelijk. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. M Artikel 48 komt te luiden: Artikel 48. Eisen aan informatieverstrekking 1. De informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt is correct, duidelijk en evenwichtig. De informatie wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld. 2. De pensioenuitvoerder bevordert dat persoonlijke informatie aansluit bij de informatiebehoefte en kenmerken van de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde. 3. De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde inzicht geeft in de keuzemogelijkheden die er zijn in de pensioenregeling en de gevolgen van belangrijke gebeurtenissen voor het pensioen. 4. De informatie, bedoeld in de artikelen 38, eerste lid, 40, eerste lid, 42, eerste lid, en 44, eerste lid, wordt verstrekt door middel van een uniform pensioenoverzicht. In het uniform pensioenoverzicht wordt een verwijzing opgenomen naar de website van de pensioenuitvoerder, de website waarop het pensioenregister te raadplegen is en wordt gewezen op de mogelijkheden die artikel 46, eerste lid, onderdeel a, biedt. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer het uniform pensioenoverzicht en het verstrekken van informatie door middel van het uniform pensioenoverzicht. N Artikel 49 komt te luiden: Artikel 49. Informatie elektronisch of schriftelijk 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie elektronisch of schriftelijk. Er wordt ten hoogste eenmaal per jaar gewisseld tussen schriftelijke verstrekking en elektronische verstrekking van de informatie. 2. De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde schriftelijk over het voornemen tot elektronische verstrekking. 3. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking, verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

217 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel. O Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 51. Pensioenregister 2. Het eerste lid komt te luiden: 1. Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders, dat tot doel heeft op duidelijke en begrijpelijke wijze de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde in de gelegenheid te stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken en pensioenrechten te raadplegen, waarbij deze gegevens, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. Het pensioenregister heeft verder tot doel inzicht te geven in de hoogte van het te bereiken pensioen, de keuzes ten aanzien van het pensioen en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde. Onder pensioenaanspraken en pensioenrechten in de zin van dit artikel worden tevens verstaan aanspraken op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. 3. In het tweede lid wordt «de aanspraakgerechtigde» vervangen door «de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde» en wordt «pensioenaanspraken» vervangen door: pensioenaanspraken en pensioenrechten. 4. In het derde lid wordt «de aanspraakgerechtigde» vervangen door «de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde» en wordt «aanspraak op ouderdomspensioen» vervangen door: aanspraak op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen. 5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de scenario s, de actualisatie van de te verstrekken gegevens, het opnemen van gegevens met betrekking tot de keuzes ten aanzien van het pensioen en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen en de fasering van het opnemen van deze gegevens. Oa Aan artikel 71, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht nettopensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit nettopensioen tevens vereist dat de ontvangende pensioenuitvoerder een regeling voor nettopensioen uitvoert. Ob In artikel 75, tweede lid, onderdeel a, wordt «en tweede zin» vervangen door:, tweede en derde zin. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

218 P Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het derde lid wordt «46» vervangen door: 46a. 2. In het vierde lid wordt «worden regels gesteld» vervangen door: kunnen regels worden gesteld. Q Aan artikel 204 worden twee leden toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, vergelijkbare, niet geaggregeerde statistische gegevens van pensioenfondsen publiceren, teneinde inzicht te geven in de financiële situatie van deze pensioenfondsen. 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de gegevens die door de toezichthouder gepubliceerd kunnen worden, over de procedure bij publicatie en de te hanteren termijnen voorafgaand daaraan. R Aan artikel 220a wordt een lid, waarvan de nummering aansluit op het laatste lid van dat artikel, toegevoegd, luidende: # Artikel 51 is vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van toepassing op pensioengerechtigden die vanaf dat tijdstip pensioengerechtigd geworden zijn. ARTIKEL II A De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd: Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid, komt te luiden: 1. De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer bij toetreding tot de beroepspensioenregeling binnen drie maanden over de kenmerken van de beroepspensioenregeling, de uitvoering van de beroepspensioenregeling en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de deelnemer kunnen vergen. De deelnemer wordt daarbij tevens gewezen op de website van de pensioenuitvoerder en op de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen. 2. Het derde lid komt te luiden: 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te verstrekken informatie en het opnemen van gegevens met betrekking tot de vergelijkbaarheid van onderdelen van de beroepspensioenregeling. B Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

219 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer jaarlijks: a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken; b. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen; c. informatie over toeslagverlening; en d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel Het tweede en derde lid vervallen, onder vernummering van het vierde lid tot tweede lid. C Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt in onderdeel c «en», wordt aan het slot van onderdeel d de punt vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: e. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid. D Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt in onderdeel a «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel b vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid. E In artikel 52, eerste lid, vervalt in onderdeel b «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129. F Artikel 53, eerste lid, komt te luiden: 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen partner met aanspraak op bijzonder partnerpensioen ten minste een keer in vijf jaar: a. een opgave van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen; b. informatie over toeslagverlening; en c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129. G Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd: Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

220 1. In het opschrift wordt «aan pensioengerechtigden bij pensioeningang» vervangen door: voorafgaand aan of bij de pensioeningang. 2. In het eerste lid vervalt in onderdeel b «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door een puntkomma en worden twee onderdelen toegevoegd, luidende: d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129; en e. informatie die voor degene die pensioengerechtigde wordt specifiek in het kader van de pensioeningang van belang is. H Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het opschrift wordt «periodiek» vervangen door: jaarlijks. 2. In het eerste lid vervalt in onderdeel b «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129. I Artikel 56 komt te luiden: Artikel 56. Verstrekken informatie aan deelnemers inzake vrijwillige pensioenregeling 1. De pensioenuitvoerder informeert een deelnemer voorafgaand aan de deelneming in de vrijwillige pensioenregeling over: a. de inhoud van de vrijwillige pensioenregeling; b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken uit hoofde van de vrijwillige pensioenregeling; c. de toeslagverlening; en d. vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel De opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken wordt, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te hanteren rekenregels. Ia J In artikel 56a, eerste lid, vervalt «voorafgaande». Artikel 57 komt te luiden: Artikel 57. Informatie op verzoek 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner of de pensioengerechtigde op verzoek: Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

221 a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, reglementair te bereiken pensioenaanspraken of pensioenrecht, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; b. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en c. informatie over andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen. 2. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is waaronder een indicatie van het mogelijk te bereiken kapitaal op de pensioendatum bij premieregelingen waarbij de premie wordt belegd en een indicatie van de hoogte van de in te kopen periodieke uitkeringen bij aanwending van het mogelijk te bereiken kapitaal bij kapitaalregelingen en premieregelingen. 3. De indicaties, bedoeld in het tweede lid, worden, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. 4. De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek de informatie in artikel 51, eerste lid, of artikel 53, eerste lid. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te hanteren rekenregels. K Na artikel 57 wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 57a. Beschikbare informatie 1. De pensioenuitvoerder stelt op zijn website voor in ieder geval de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar: a. informatie over de beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 48; b. verdere informatie over de beroepspensioenregeling; c. informatie over uitvoeringskosten; en d. het jaarverslag en de jaarrekening. 2. Voor zover van toepassing stelt de pensioenuitvoerder op zijn website voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar: a. de verklaring inzake beleggingsbeginselen; b. informatie over het financieel crisisplan; c. informatie over het herstelplan of geactualiseerd herstelplan; d. het pensioenreglement; en e. de uitvoeringsovereenkomst. 3. In het jaarverslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, neemt een beroepspensioenfonds informatie op over de haalbaarheidstoets en de reële dekkingsgraad. 4. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde hierom verzoekt verstrekt de pensioenuitvoerder de in het eerste en tweede lid bedoelde informatie en stukken elektronisch of schriftelijk. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. L Artikel 59 komt te luiden: Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

222 Artikel 59. Eisen aan informatieverstrekking 1. De informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt is correct, duidelijk en evenwichtig. De informatie wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld. 2. De pensioenuitvoerder bevordert dat persoonlijke informatie aansluit bij de informatiebehoefte en kenmerken van de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde. 3. De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde inzicht geeft in de keuzemogelijkheden die er zijn in de beroepspensioenregeling en de gevolgen van belangrijke gebeurtenissen voor het pensioen. 4. De informatie, bedoeld in de artikelen 49, eerste lid, 51, eerste lid, 53, eerste lid, en 55, eerste lid, wordt verstrekt door middel van een uniform pensioenoverzicht. In het uniform pensioenoverzicht wordt een verwijzing opgenomen naar de website van de pensioenuitvoerder, de website waarop het pensioenregister te raadplegen is en wordt gewezen op de mogelijkheden die artikel 57, eerste lid, onderdeel a, biedt. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer het uniform pensioenoverzicht en het verstrekken van informatie door middel van het uniform pensioenoverzicht. M Artikel 60 komt te luiden: Artikel 60. Informatie elektronisch of schriftelijk 1. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie elektronisch of schriftelijk. Er wordt ten hoogste eenmaal per jaar gewisseld tussen schriftelijke verstrekking en elektronische verstrekking van de informatie. 2. De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde schriftelijk over het voornemen tot elektronische verstrekking. 3. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking, verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel. N Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 62. Pensioenregister 2. Het eerste lid komt te luiden: 1. Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders, dat tot doel heeft op duidelijke en begrijpelijke wijze de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde in de gelegenheid te stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken en pensioenrechten te raadplegen, waarbij deze gegevens, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. Het pensioenregister heeft verder tot doel inzicht te geven in de hoogte van het te bereiken pensioen, de keuzes ten aanzien van het pensioen en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

223 pensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde. Onder pensioenaanspraken en pensioenrechten in de zin van dit artikel worden tevens verstaan aanspraken op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. 3. In het tweede lid wordt «de aanspraakgerechtigde» vervangen door «de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde» en wordt «pensioenaanspraken» vervangen door: pensioenaanspraken en pensioenrechten. 4. In het derde lid wordt «de aanspraakgerechtigde» vervangen door «de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde» en wordt «aanspraak op ouderdomspensioen» vervangen door: aanspraak op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen. 5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de scenario s, de actualisatie van de te verstrekken gegevens, het opnemen van gegevens met betrekking tot de keuzes ten aanzien van het pensioen en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen en de fasering van het opnemen van deze gegevens. Na Aan artikel 82, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht nettopensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit nettopensioen tevens vereist dat de ontvangende pensioenuitvoerder een regeling voor nettopensioen uitvoert. Nb In artikel 86, tweede lid, onderdeel a, wordt «en tweede zin» vervangen door:, tweede en derde zin. O Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het derde lid wordt «57» vervangen door: 57a. 2. In het vierde lid wordt «worden regels gesteld» vervangen door: kunnen regels worden gesteld. P Aan artikel 198 worden twee leden toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, vergelijkbare, niet geaggregeerde statistische gegevens van beroepspensioenfondsen publiceren, teneinde inzicht te geven in de financiële situatie van deze beroepspensioenfondsen. 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de gegevens die door de toezichthouder gepubliceerd kunnen worden, over de procedure bij publicatie en de te hanteren termijnen voorafgaand daaraan. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

224 Q Artikel 214 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het achtste lid wordt «artikel 132» vervangen door: artikel Er wordt een lid, waarvan de nummering aansluit op het laatste lid van het artikel, toegevoegd, luidende: # Artikel 62 is vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van toepassing op pensioengerechtigden die vanaf dat tijdstip pensioengerechtigd geworden zijn. ARTIKEL IIA In afwijking van artikel I, onderdelen J, K en O en artikel II, onderdelen I, J en N, geldt de verplichting om de opgaven, indicaties en gegevens, bedoeld in de artikelen 45, 46 en 51 van de Pensioenwet en de artikelen 56, 57 en 62 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, weer te geven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, niet tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. ARTIKEL III De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. ARTIKEL IV Deze wet wordt aangehaald als: Wet pensioencommunicatie. Kamerstuk Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Wassenaar, 20 mei 2015 Willem-Alexander De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma Uitgegeven de negenentwintigste mei 2015 De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur stb ISSN s-gravenhage 2015 Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

225 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang Besluit van 24 juni 2015 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de Wet pensioencommunicatie 0 Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 april 2015, no ; Gelet op de artikelen 21, vierde lid, 38, tweede lid, 39, tweede lid, 40, derde lid, 41, tweede lid, 42, derde lid, 43, tweede lid, 44, derde lid, 45, derde lid, 46, vijfde lid, 46a, vijfde lid, 48, vijfde lid, 49, vierde lid, 51, tiende lid, 71, zevende lid, 106, achtste lid, 151, zevende lid, en 204, vierde lid, van de Pensioenwet en de artikelen 48, derde lid, 49, tweede lid, 50, tweede lid, 51, derde lid, 52, tweede lid, 53, derde lid, 54, tweede lid, 55, derde lid, 56, derde lid, 57, vijfde lid, 57a, vijfde lid, 59, vijfde lid, 60, vierde lid, 62, tiende lid, 82, zevende lid, 110c, achtste lid, 146, zevende lid, en 198, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 mei 2015, No.W /III); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 juni 2015, nr , Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I Het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd: A In het opschrift van hoofdstuk 2 wordt «38, derde lid» vervangen door «38, tweede lid», wordt «45, tweede lid» vervangen door «45, derde lid», wordt «en 46, vijfde lid» vervangen door «46, vijfde lid, 46a, vijfde lid, 48, vijfde lid, 49, vierde lid, en 51, tiende lid,», wordt «49, derde lid» vervangen door «49, tweede lid», wordt «56, tweede lid» vervangen door «56, derde lid» en wordt «en 57, vijfde lid» vervangen door «57, vijfde lid, 57a, vijfde lid, 59, vijfde lid, 60, vierde lid, en 62, tiende lid». Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

226 B Artikel 2 komt te luiden: Artikel 2. Informatie over de pensioenregeling 1. De informatie over de kenmerken van de pensioenregeling en de uitvoering van de pensioenregeling, bedoeld in artikel 21 van de Pensioenwet dan wel artikel 48 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, bevat in ieder geval het volgende: a. de pensioensoorten waarin de basispensioenregeling voorziet; b. de pensioensoorten waarin de basispensioenregeling niet voorziet; c. de wijze waarop pensioen wordt opgebouwd; d. de keuzemogelijkheden van de deelnemer of gewezen deelnemer waarin de pensioenregeling voorziet; e. de risico s; f. de soorten uitvoeringskosten; en g. de beleidsdekkingsgraad met een omschrijving van de gevolgen ervan. 2. De uitvoerder maakt bij het verstrekken van de informatie, bedoeld in het eerste lid, gebruik van de opschriften en iconen in de volgorde waarin ze staan in laag 1 van de Pensioen1-2-3, zoals deze op de website van de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars is opgenomen. 3. Ten behoeve van de vergelijkbaarheid van de pensioenregeling wordt de informatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, en informatie over de jaarlijkse pensioenopbouw, de risico s en de beleidsdekkingsgraad tevens verstrekt met gebruikmaking van sjablonen die op de website van de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars zijn opgenomen. 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de opschriften, iconen en sjablonen, bedoeld in het tweede en derde lid. C In artikel 3 wordt «artikel 2, eerste lid, onderdeel c» vervangen door: artikel 2, eerste lid, onderdeel e. D Artikel 4 komt te luiden: Artikel 4. Informatie over toeslagverlening 1. De informatie over toeslagverlening die op grond van de artikelen 38, eerste lid, onderdeel c, en 44, eerste lid, onderdeel c, van de Pensioenwet, de artikelen 49, eerste lid, onderdeel c, en 55, eerste lid, onderdeel c, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en artikel 2, eerste lid, onderdeel e, en derde lid, wordt verstrekt heeft betrekking op de toeslagverlening over de afgelopen drie jaar waarbij wordt aangegeven in hoeverre de prijsinflatie hiermee is gecompenseerd. 2. De informatie over toeslagverlening die op grond van de artikelen 39, eerste lid, onderdeel b, 40, eerste lid, onderdeel b, 41, eerste lid, onderdeel b, 42, eerste lid, onderdeel b, 43, eerste lid, onderdeel c, en 45, eerste lid, onderdeel c, van de Pensioenwet en de artikelen 50, eerste lid, onderdeel b, 51, eerste lid, onderdeel b, 52, eerste lid, onderdeel b, 53, eerste lid, onderdeel b, 54, eerste lid, onderdeel c, en 56, eerste lid, onderdeel c, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt verstrekt heeft betrekking op de toeslagverlening over de afgelopen vijf jaar waarbij wordt aangegeven in hoeverre de prijsinflatie hiermee is gecompenseerd. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

227 3. De informatie over toeslagverlening die op grond van artikel 46a, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioenwet en artikel 57a, eerste lid, onderdeel b van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt verstrekt of beschikbaar gesteld heeft betrekking op de toeslagverlening over de afgelopen tien jaar waarbij wordt aangegeven in hoeverre de prijsinflatie hiermee is gecompenseerd en of dit in overeenstemming met het toeslagenbeleid is geweest. E Artikel 5 komt te luiden: Artikel 5. Informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten 1. De informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten die op grond van de artikelen 38, eerste lid, onderdeel d, en 44, eerste lid, onderdeel d, van de Pensioenwet, de artikelen 49, eerste lid, onderdeel d, en 55, eerste lid, onderdeel d, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en artikel 2, eerste lid, onderdeel e, en derde lid, wordt verstrekt heeft betrekking op de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten die in de laatste drie jaar is doorgevoerd. 2. De informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten die op grond van de artikelen 39, eerste lid, onderdeel e, 40, eerste lid, onderdeel c, 41, eerste lid, onderdeel d, 42, eerste lid, onderdeel c, 43, eerste lid, onderdeel d, en 45, eerste lid, onderdeel d, van de Pensioenwet en de artikelen 50, eerste lid, onderdeel e, 51, eerste lid, onderdeel c, 52, eerste lid, onderdeel d, 53, eerste lid, onderdeel c, 54, eerste lid, onderdeel d, en 56, eerste lid, onderdeel d, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt verstrekt heeft betrekking op de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten die in de laatste vijf jaar is doorgevoerd. 3. De informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten die op grond van artikel 46a, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioenwet en artikel 57a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt verstrekt of beschikbaar gesteld heeft betrekking op de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten die in de laatste tien jaar is doorgevoerd. F In artikel 6, onderdeel d, wordt «een korte- of langetermijnherstelplan» vervangen door: een herstelplan of geactualiseerd herstelplan. G Na artikel 7 worden twee artikelen ingevoegd, luidende: Artikel 7a. Verstrekken informatie voorafgaand aan of bij pensioeningang De uitvoerder verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt voorafgaand aan of bij de pensioeningang in ieder geval informatie over: a. het recht te kiezen voor een hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 60 van de Pensioenwet dan wel artikel 72 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, voor zover sprake is van opbouw van ouderdomspensioen en partnerpensioen; Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

228 b. de mogelijkheid van afkoop, bedoeld in artikel 66 tot en met 69 van de Pensioenwet dan wel artikel 78 tot en met 80a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, voor zover sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens of een fiscaal bovenmatige pensioenaanspraak; c. de mogelijkheid tot of het recht op waardeoverdracht, bedoeld in de artikelen 80, 81, 81a, tweede lid, en 81b, van de Pensioenwet dan wel de artikelen 88, 89, 89a, tweede lid, en 89b van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, voor zover sprake is van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum; en d. andere keuzemogelijkheden die de pensioenregeling biedt. Artikel 7b. Rekenregels 1. Voor de weergave op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, bedoeld in artikel 45, tweede lid, artikel 46, eerste en derde lid, en artikel 51, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 56, tweede lid, artikel 57, eerste en derde lid, en artikel 62, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt gebruik gemaakt van de scenariosets, bedoeld in artikel 23b van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen en de rekenmethodiek die omschreven is op de website van De Nederlandsche Bank. 2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de rekenmethodiek. H Artikel 8 komt te luiden: Artikel 8. Verstrekken informatie aan deelnemers vrijwillige pensioenregeling 1. De uitvoerder informeert een deelnemer voorafgaand aan de deelneming in de vrijwillige pensioenregeling over de inhoud van de vrijwillige pensioenregeling, waarbij de artikelen 2 en 3 van overeenkomstige toepassing zijn. 2. De informatie over de reglementair te bereiken pensioenaanspraken wordt overeenkomstig artikel 9 vastgesteld. I Artikel 9 komt te luiden: Artikel 9. Informatie op verzoek over reglementair te bereiken pensioenaanspraken 1. De opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken bevat: a. in geval van een uitkeringsovereenkomst dan wel uitkeringsregeling een opgave van de hoogte van het periodiek uit te keren pensioen vanaf de ingangsdatum van het pensioen; b. in geval van een kapitaalovereenkomst dan wel kapitaalregeling een opgave van de hoogte van het voor periodieke uitkeringen aan te wenden kapitaal op de ingangsdatum van het pensioen en een indicatie van de hoogte van de periodieke uitkeringen op de pensioendatum wanneer het kapitaal daarvoor wordt aangewend; of c. in geval van een premieovereenkomst dan wel premieregeling: Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

229 1. wanneer de premie wordt belegd, een indicatie van het te bereiken voor periodieke uitkeringen aan te wenden kapitaal op de pensioendatum met de daarbij gehanteerde veronderstellingen en een indicatie van de hoogte van de periodieke uitkeringen op de pensioendatum wanneer het kapitaal daarvoor wordt aangewend; 2. de hoogte van de periodieke uitkering wanneer de premie voor de ingangsdatum van het pensioen reeds daarvoor wordt aangewend; of 3. de hoogte van het voor periodieke uitkeringen aan te wenden verzekerd kapitaal wanneer de premie voor de ingangsdatum van het pensioen reeds daarvoor wordt aangewend en een indicatie van de hoogte van de periodieke uitkeringen op de pensioendatum wanneer het kapitaal daarvoor wordt aangewend. 2. Bij de indicatie van de hoogte van de periodieke uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en onderdeel c, onder 1 en 3, worden de op het moment van het verzoek bij de pensioenuitvoerder geldende tarieven gehanteerd. Bij het verstrekken van de indicatie wijst de pensioenuitvoerder er op dat het risico dat de definitieve pensioenuitkering afwijkt van de indicatie bij de betrokkene ligt. 3. Bij de in het eerste lid bedoelde opgave wordt ten aanzien van nabestaandenpensioen aangegeven wat de consequenties zijn van de gekozen wijze van financieren. J Na artikel 9 worden zes artikelen ingevoegd, luidende: Artikel 9a. Overige informatie op verzoek 1. Indien sprake is van een premieovereenkomst dan wel premieregeling waarbij de deelnemer tijdens de opbouwperiode de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen verstrekt de uitvoerder op verzoek van de deelnemer en de gewezen deelnemer informatie over alle beleggingsmogelijkheden, de feitelijke beleggingsportefeuille, de risicopositie en de kosten in verband met de beleggingen. 2. De uitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner of de pensioengerechtigde op verzoek: a. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing als bedoeld in artikel 171 van de Pensioenwet dan wel artikel 166 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling; en b. informatie over de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173 van de Pensioenwet dan wel artikel 168 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. 3. De uitvoerder verstrekt de deelnemer of gewezen deelnemer op verzoek informatie over de consequenties van uitruil als bedoeld in artikel 60, 61 of 62 van de Pensioenwet dan wel de artikelen 72, 73 of 74 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling voor de deelnemer. Artikel 9b. Beschikbare informatie over uitvoeringskosten 1. De informatie over uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onderdeel c, van de Pensioenwet dan wel artikel 57a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, betreft: a. de administratieve uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 10a, eerste lid; b. de kosten van vermogensbeheer, bedoeld in artikel 10a, tweede lid; en c. de transactiekosten, bedoeld in artikel 10a, derde lid. 2. De informatie over uitvoeringskosten die op de website wordt geplaatst betreft: Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

230 a. voor fondsen en premiepensioeninstellingen: de administratieve uitvoeringskosten als bedrag per deelnemer of pensioengerechtigde en de kosten van vermogensbeheer en de transactiekosten als percentage van het gemiddeld belegd vermogen; b. voor verzekeraars: de administratieve uitvoeringskosten als bedrag per deelnemer of pensioengerechtigde en de kosten van vermogensbeheer en de transactiekosten: 1. bij uitkeringsovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten dan wel uitkeringsregelingen en kapitaalregelingen, indien de kosten van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht als percentage van het gemiddeld belegd vermogen, en indien de kosten niet van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht, met vermelding dat deze kosten niet zijn opgenomen omdat zij niet van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht; 2. bij premieovereenkomsten of premieregelingen waarbij de premie wordt belegd tot de pensioendatum als percentage van het gemiddeld belegd vermogen en bij overige premieovereenkomsten of premieregelingen, indien de kosten van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht als percentage van het gemiddeld belegd vermogen, en indien de kosten niet van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht, met vermelding dat deze kosten niet zijn opgenomen omdat zij niet van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht; 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel. Artikel 9c. Het uniform pensioenoverzicht 1. Op voordracht van de uitvoerders en na advies van de Autoriteit Financiële Markten stelt Onze Minister de modellen voor het uniform pensioenoverzicht vast. 2. De modellen voor het uniform pensioenoverzicht worden beschikbaar gesteld op de website van de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars. 3. Een uitvoerder verstrekt een uniform pensioenoverzicht voor deelnemers aan een ieder die in de gehele of in een deel van de voor het uniform pensioenoverzicht relevante periode deelnemer bij die pensioenuitvoerder was. Artikel 9d. Elektronische informatieverstrekking 1. Voor de elektronische verstrekking van informatie door middel van een externe berichtenbox wordt MijnOverheid.nl gebruikt. 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de elektronische informatieverstrekking. Artikel 9e. Pensioenregister 1. Een vermindering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt door de uitvoerders binnen vier maanden verwerkt in de gegevens die door middel van het pensioenregister worden verstrekt. 2. Een andere wijziging van de pensioenaanspraken en pensioenrechten dan bedoeld in het eerste lid wordt door de uitvoerders binnen vier maanden nadat de wijziging in de administratie van de uitvoerders is doorgevoerd verwerkt in de gegevens die door middel van het pensioenregister worden verstrekt. 3. Het pensioenregister geeft in ieder geval inzicht in de hoogte van het te bereiken pensioen door: a. weergave in netto bedragen per maand en in bruto bedragen per jaar; Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

231 b. de mogelijkheid om ter vergelijking het huidige netto inkomen per maand in te voeren. 4. Met betrekking tot de keuzes ten aanzien van ouderdomspensioen worden in ieder geval de indicatieve gevolgen op het pensioeninkomen getoond van het vervroegen of uitstellen van de pensioeningangsdatum. 5. Met betrekking tot belangrijke gebeurtenissen worden in ieder geval bij nabestaandenpensioen de gevolgen getoond van overlijden op het moment van de uitvraag, na beëindiging van de deelneming en na pensionering. Artikel 9f. Fasering pensioenregister 1. Artikel 9e, derde lid, onderdeel b, wordt gerealiseerd met ingang van 1 januari Artikel 9e, eerste lid, en tweede lid, voor zover het betreft een collectieve wijziging, worden gerealiseerd met ingang van 1 maart Artikel 9e, vierde en vijfde lid, worden gerealiseerd met ingang van 1 juli Artikel 9e, tweede lid, voor zover het betreft een individuele wijziging, wordt gerealiseerd met ingang van 1 juli K In artikel 10 wordt «en 46, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid,» vervangen door «, 46, tweede lid en 46a, tweede lid, onderdeel d,», wordt «en 57, eerste lid, onderdeel a en tweede lid» vervangen door «, 57, tweede lid, en 57a, tweede lid, onderdeel d» en wordt «artikel 9, eerste en achtste lid» vervangen door «artikel 9a, eerste en derde lid». L In artikel 18, eerste lid, en artikel 20 wordt «artikel 4» vervangen door: artikel 4, tweede lid. M In artikel 25, derde lid, onderdeel b, wordt «partnerpensioen» vervangen door: partnerpensioen of nettopensioen N In het opschrift van hoofdstuk 8 wordt «108a, tweede lid en 151, zevende lid» vervangen door «114, tweede lid, 151, zevende lid en 204, vierde lid» en wordt «en 146, zevende lid» vervangen door «146, zevende lid en 198, vierde lid». O In artikel 34, eerste lid, onderdelen a, b en d, wordt «van bijlage A» vervangen door: van de bijlage bij dit besluit. P In artikel 36, eerste lid, wordt «38 tot en met 47, 48, met uitzondering van de berekeningen ten behoeve van de kwalitatieve en beeldende maatstaf, 49 tot en met 51» vervangen door: 38 tot en met 51, met uitzondering van de berekeningen ten behoeve van de weergave op basis van scenario s. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

232 Q In hoofdstuk 8 wordt na artikel 40 een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 40a. Publicatie gegevens 1. De gegevens van fondsen die door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 204, derde lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 198, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, kunnen worden gepubliceerd, hebben betrekking op a. de beleidsdekkingsgraad; b. de reële dekkingsgraad; c. het vereist eigen vermogen; d. het belegd vermogen; e. kwartaalrendementen; f. de premie; g. het aantal deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden; h. de toeslagverlening; i. de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten; en j. de uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 9b, tweede lid, onderdeel a. 2. De publicatie van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, geschiedt niet eerder dan nadat tien werkdagen zijn verstreken na de dag waarop aan het fonds het besluit tot publicatie bekend is gemaakt. 3. Bij periodieke publicatie van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks aan het fonds, voorafgaand aan de eerste publicatie in dat jaar, het besluit tot publicatie bekend gemaakt, waarbij vermeld wordt op welke data de gegevens in dat jaar gepubliceerd zullen worden. 4. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de publicatie opgeschort totdat de voorzieningenrechter een uitspraak heeft gedaan. R Artikel 51a wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt artikel 95 met boetecategorie In het tweede lid vervalt artikel 103 met boetecategorie In het vierde lid vervalt artikel 5 met boetecategorie 2 en wordt ingevoegd artikel 7a met boetecategorie 2 en artikel 9a met boetecategorie 2. S Na artikel 52a worden drie artikelen ingevoegd, luidende: Artikel 52b. Overgangsrecht artikel 9, tweede lid Tot het tijdstip, bedoeld in artikel IIA, van de Wet pensioencommunicatie, luidt artikel 9, tweede lid, als volgt: 2. Bij de indicatie van de hoogte van de periodieke uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en onderdeel c, onder 1 en 3, worden de op het moment van het verzoek bij de pensioenuitvoerder geldende tarieven gehanteerd. De periodieke uitkeringen worden gecorrigeerd voor te verwachten prijsinflatie. Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald met welke te verwachten prijsinflatie gecorrigeerd wordt. Bij het verstrekken van de indicatie wijst de pensioenuitvoerder er op dat het Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

233 risico dat de definitieve pensioenuitkering afwijkt van de indicatie bij de betrokkene ligt. Artikel 52c. Overgangsrecht artikel 4 1. Tot 1 juli 2016 blijft artikel 4, zoals dat luidde voor 1 januari 2016, van toepassing indien informatie over toeslagverlening wordt verstrekt op grond van de artikelen 21 en 45 van de Pensioenwet en 48 en 56 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. 2. Tot 1 januari 2017 blijft artikel 4, zoals dat luidde voor 1 januari 2016, van toepassing indien informatie over toeslagverlening wordt verstrekt op grond van de artikelen 40, 42 en 44 van de Pensioenwet en 51, 53 en 55 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. 3. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari Artikel 52d. Overgangsrecht reglementair te bereiken pensioenaanspraken 1. Tussen 1 januari 2016 en 1 juli 2016 verstrekt de pensioenuitvoerder op verzoek van de deelnemer een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken. Artikel 5, tweede en derde lid, zoals dat luidde voor 1 januari 2016, is daarbij van toepassing. 2. Tot 1 juli 2016 blijft artikel 5, tweede lid, zoals dat luidde voor 1 januari 2016, van toepassing indien informatie over reglementair te bereiken pensioenaanspraken wordt verstrekt op grond van artikel 8, tweede lid. 3. Dit artikel vervalt met ingang van 1 juli T De bijlage behorend bij artikel 32 wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel 1 vervalt na het onderdeel «witwassen (artikelen 420 bis tot en met 420 ter WvSr);» het woord «of» en wordt ingevoegd: financieren van terrorisme (artikel 421 van het WvSr);. 2. In onderdeel 2.1 wordt in het deel «Wetboek van Strafrecht» na «witwassen (artikelen 420 bis tot en met 420 quinquies WvSr)», ingevoegd: financieren van terrorisme (artikel 421 WvSr). ARTIKEL II 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld. 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdeel M, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

234 Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant. Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. Wassenaar, 24 juni 2015 Willem-Alexander De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma Uitgegeven de dertigste juni 2015 De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur stb ISSN s-gravenhage 2015 Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

235 TOELICHTING Algemeen Dit besluit strekt tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de Wet pensioencommunicatie. In de Wet pensioencommunicatie zijn diverse delegatiebepalingen opgenomen. Met dit besluit worden deze bepalingen nader ingevuld. De belangrijkste wijzigingen betreffen: 1) de bepaling van de onderwerpen die de basisinformatie over de pensioenregeling moet bevatten; 2) de procedure voor de vaststelling van het uniform pensioenoverzicht (UPO); 3) de nadere invulling van de uitbreiding van het pensioenregister met nieuwe functionaliteiten en 4) de rekenregels die ten grondslag liggen aan de berekening van het te bereiken pensioen op basis van een pessimistisch, een verwacht en optimistisch scenario. Op deze onderwerpen wordt in het nu volgende ingegaan. Informatie over de pensioenregeling De startbrief wordt vervangen door laag 1 van de Pensioen waarin basisinformatie wordt opgenomen over de pensioenregeling. In dit besluit wordt nader bepaald welke informatie deze Pensioen in ieder geval moet bevatten. Het doel van de basisinformatie is dat de deelnemer makkelijk duidelijke informatie kan vinden over de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling, de keuzemogelijkheden die hij heeft, dat hij weet wanneer hij in actie moet komen en op de hoogte is van de financiële situatie van het pensioenfonds. De Pensioen is ontwikkeld door de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars en geeft deelnemers vergelijkbaar en gelaagd de belangrijkste informatie. Dit betekent dat in laag 1 van maximaal 2 pagina s de belangrijkste onderwerpen kort worden beschreven. Deelnemers die meer willen weten kunnen doorklikken naar laag 2 of achtergrondstukken vinden in laag 3. Om ervoor te zorgen dat de deelnemer en de sollicitant de informatie van verschillende pensioenregelingen makkelijk kan vergelijken zijn de opschriften, de iconen en de volgorde van de iconen uit de Pensioen verplicht. Deze opschriften en iconen zijn te vinden op de website Met de opschriften wordt bedoeld de kopjes zoals «wat krijgt u in onze pensioenregeling?» De teksten die onder de opschriften te vinden zijn, zijn niet verplicht. Het is echter wel wenselijk dat pensioenuitvoerders zo veel mogelijk aansluiten bij de voorbeeldteksten zoals opgesteld door de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars. Uiteraard kan hierbij wat betreft taalniveau en stijl aangesloten worden bij de karakteristieken en behoeften van de doelgroep. De Pensioen bevat ook een speciaal onderdeel om sollicitanten en deelnemers die waardeoverdracht overwegen te helpen om pensioenregelingen met elkaar te vergelijken. Ten behoeve van dit onderdeel zijn op de website sjablonen opgenomen. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

236 Het uniform pensioenoverzicht Het doel van het UPO wijzigt. De verplichting om het te bereiken pensioen te vermelden op het UPO vervalt: daarvoor zal een deelnemer terecht kunnen op Het UPO bevat informatie over de tot nu toe opgebouwde aanspraken, de waardeaangroei van het afgelopen jaar en informatie over toeslagverlening en eventuele vermindering van pensioenaanspraken in de afgelopen periode. De modellen voor het UPO worden voortaan door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld, nadat de Pensioenfederatie en het Verbond daartoe een voorstel hebben gedaan en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) hierover advies heeft uitgebracht. Uitbreiding van het pensioenregister De Stichting Pensioenregister is een initiatief van de gezamenlijke Nederlandse pensioenfondsen, de pensioenverzekeraars, en de Sociale Verzekeringsbank. Dit samenwerkingsverband stelt sinds 6 januari 2011 de website beschikbaar voor het Nederlandse publiek. De Wet pensioencommunicatie voorziet in een uitbreiding van het doel van het pensioenregister. Het wordt namelijk noodzakelijk geacht om de deelnemer te ondersteunen bij het verkrijgen van overzicht, inzicht en handelingsperspectief met betrekking tot zijn totale pensioeninkomen. Daartoe dient de website van het pensioenregister met een aantal functionaliteiten te worden uitgebreid. Het kabinet heeft daarbij een gefaseerde, stapsgewijze aanpak voor ogen. Het onderhavige besluit regelt op welke wijze het pensioenregister inzicht moet geven in de hoogte van het te bereiken pensioen. Dit dient op twee manieren te geschieden. Ten eerste door het te bereiken pensioen niet alleen weer te geven in bruto bedragen per jaar, maar ook in netto bedragen per maand. Uit onderzoek blijkt dat deelnemers behoefte hebben aan netto bedragen per maand. Bij de berekening van deze netto bedragen zal het pensioenregister uitgaan van de op dat moment geldende fiscale regels, waarbij alleen de heffingskortingen worden gehanteerd die voor iedereen gelden. Omdat aan netto bedragen onzekerheid is verbonden fiscale regels kunnen immers wijzigen zal het pensioenregister deelnemers daarop wijzen. Ten tweede wordt inzicht geboden in de hoogte van het te bereiken pensioen door het toevoegen van de mogelijkheid in het pensioenregister tot het zelf invoeren van het huidige netto inkomen per maand. Op deze wijze verkrijgt de deelnemer een referentiepunt of ijkpunt voor de hoogte van zijn pensioen. Verder regelt het onderhavige besluit op welke wijze het pensioenregister inzicht moet geven in de keuzes ten aanzien van het pensioen. In ieder geval moeten ten aanzien van het ouderdomspensioen de indicatieve gevolgen van het vervroegen of het uitstellen van de pensioeningangsdatum worden getoond. Het kabinet verwacht dat in de toekomst de gevolgen van meer keuzes zichtbaar kunnen worden gemaakt in het pensioenregister, maar wil daarop in het onderhavig besluit niet vooruit lopen. Ook wordt bepaald op welke wijze het pensioenregister inzicht verschaft in belangrijke gebeurtenissen. In ieder geval moet ten aanzien van overlijden de gevolgen voor het nabestaandenpensioen worden getoond op het moment van de uitvraag, na beëindiging van de deelneming en na pensionering. Het kabinet verwacht dat in de toekomst de gevolgen van Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

237 meer belangrijke gebeurtenissen zichtbaar kunnen worden gemaakt in het pensioenregister, maar wil daarop in het onderhavig besluit niet vooruit lopen. Verder bevat het onderhavige besluit regels met betrekking tot de actualisering van de gegevens over pensioenaanspraken en pensioenrechten in het pensioenregister. Het is van belang dat deze gegevens vaker worden geactualiseerd dan nu het geval is. Het pensioenregister wordt stapsgewijs uitgebreid. Het onderhavige besluit bevat daarom regels over de fasering van de uitbreiding. Rekenregels Deelnemers willen graag informatie verkrijgen over hun toekomstig pensioeninkomen in de vorm van een concreet bedrag. Op dit moment wordt via een nominaal bedrag gecommuniceerd over het te bereiken pensioen. Een dergelijk nominaal bedrag geeft de deelnemer echter geen inzicht in de koopkracht en de risico s van zijn pensioeninkomen. Van het nominale pensioenbedrag gaat de suggestie uit dat de koopkracht van het bedrag altijd hetzelfde zal zijn en dat er geen risico s zullen optreden. De uniforme rekenmethodiek zal drie pensioenbedragen opleveren voor het te bereiken ouderdomspensioen die wel een beeld geven van de koopkracht en de risico s van het toekomstig pensioeninkomen. Het betreft een pensioenbedrag gebaseerd op een pessimistisch scenario, een pensioenbedrag gebaseerd op een verwacht scenario en een pensioenbedrag gebaseerd op een optimistisch scenario (Kamerstukken II 2013/14, , nr.3, paragraaf 8). De pensioenbedragen voor het te bereiken ouderdomspensioen die de rekenmethodiek oplevert, zijn gecorrigeerd voor de verwachte inflatie en derhalve uitgedrukt in euro s van nu. Voor de verschillende groepen worden in het pensioenregister de volgende bedragen zichtbaar. Actieve deelnemers: C het opgebouwde pensioen is één bedrag, dat de actuele stand weergeeft (zonder scenario s) C het reglementair te bereiken pensioen in drie reële bedragen gebaseerd op de drie scenario s Gewezen deelnemers: C Het opgebouwde pensioen is één bedrag, dat de actuele stand weergeeft (zonder scenario s) C voor de stand op de pensioendatum drie reële bedragen gebaseerd op de drie scenario s Pensioengerechtigden (na ingroei van deze groep in het pensioenregister): C het ingegane pensioen van dit moment wordt weergegeven in één bedrag C voor de stand over 5 of 10 jaar worden drie reële bedragen gegeven gebaseerd op de drie scenario s Het is wenselijk dat het te bereiken ouderdomspensioen voor (gewezen) deelnemers wordt weergegeven op de AOW-leeftijd van de betrokken deelnemer. Het onderhavig besluit bevat enige algemene bepalingen over de onderliggende rekenmethodiek voor de drie bedragen voor het te bereiken ouderdomspensioen. In de regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling zullen specifiekere bepalingen worden neergelegd. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

238 Het is de bedoeling dat alle pensioenuitvoerders (dus pensioenfondsen, verzekeraars en premiepensioeninstellingen) van dezelfde rekenregels uitgaan. Daardoor kunnen de uitkomsten van verschillende pensioenuitvoerders goed bij elkaar opgeteld worden in het pensioenregister. En daardoor zijn ook de uitkomsten van verschillende regelingen onderling vergelijkbaar. De methodiek zal gevoed worden door de scenarioset van de Commissie Parameters met daarin ontwikkelingen van aandelenrendementen, rente en inflatie. Dit is dezelfde scenarioset als die onderdeel uitmaakt van de haalbaarheidstoets, waarin het beleid van het pensioenfonds wordt gemodelleerd. Daarmee wordt aangesloten bij een toets die pensioenfondsen al moeten uitvoeren. De scenarioset van de Commissie parameters bestaat uit een groot aantal scenario s, op grond waarvan pensioenresultaten over een horizon van 60 jaar kunnen worden bepaald. Het verwachte pensioenresultaat wordt vastgesteld aan de hand van het mediane scenario. Dit wordt ook wel het 50% percentiel genoemd. Dat wil zeggen dat in 50 procent van de gevallen de uitkering lager ligt dan de gepresenteerde te verwachten uitkering en in 50 procent van de gevallen hoger. Het pessimistisch scenario komt overeen met bijvoorbeeld het 10% percentiel. Dat betekent dat in 10 procent van de gevallen de uitkering lager ligt dan het gepresenteerde pessimistisch pensioenresultaat en in 90 procent van de gevallen hoger. Het optimistisch scenario komt dan overeen met het 90% percentiel. Hierbij ligt in 10 procent van de gevallen de uitkering hoger dan het gepresenteerde optimistische pensioenresultaat en in 90 procent van de gevallen lager. In de lagere regelgeving zal het te hanteren percentiel voor het pessimistisch, het verwacht en het optimistisch scenario worden neergelegd. Daarbij kan voor het pessimistisch en het optimistisch scenario ook een keuze worden gemaakt voor het 5% en 95% percentiel. Er wordt niet met vaste voorgeschreven rendementspercentages gewerkt. Deze variëren namelijk afhankelijk van de beleggingsmix van de individuele pensioenuitvoerder. De rekenmethodiek zal op de website van DNB worden geplaatst. In de ministeriële regeling zullen elementen zoals de te hanteren percentielen, de omvang van de periode waarna de toekomstige pensioenrechten van pensioengerechtigden worden bepaald en de aansluiting van de berekening bij de AOW-gerechtigde leeftijd van de betrokken (gewezen) deelnemer, worden geregeld. In het wetsvoorstel is geregeld dat de verplichting om de weergave van het ouderdomspensioen op basis van de drie scenario s te doen, geldt vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit tijdstip zal vanwege de met de berekeningen samenhangende uitvoeringstechnische aspecten, in overleg met de pensioensector en het pensioenregister worden bepaald. Tot dit tijdstip hoeft de genoemde rekenmethodiek nog niet te worden toegepast. Uitvoeringstoets Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) voor een uitvoeringstoets. In zijn algemeenheid is DNB positief over de bepalingen in het besluit. Naar aanleiding van de uitvoeringstoets van DNB is in artikel 40a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling verduidelijkt dat DNB bij een periodieke publicatie van fondsgegevens pensioenfondsen jaarlijks eenmalig voorafgaand aan de start van de publicatiereeks in kennis stelt van het voornemen tot publicatie. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

239 Verder is de aanbeveling van DNB opgevolgd om in artikel 9d van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling te bepalen dat pensioenuitvoerders, zo zij elektronisch willen communiceren en daarbij gebruik willen maken van een externe berichtenbox, daarvoor de berichtenbox van MijnOverheid.nl gebruiken. Daarmee wordt verzekerd dat pensioenuitvoerders dezelfde externe berichtenbox gebruiken. In de uitvoeringstoets heeft AFM benadrukt het wenselijk te vinden dat er zo veel mogelijk transparantie is over uitvoeringskosten van pensioenuitvoerders. AFM heeft er begrip voor dat een volledig inzicht in de kosten van vermogensbeheer per deelnemer niet mogelijk is voor verzekeraars. Wel moet de deelnemer dit kunnen vernemen. Deze aanbeveling van AFM is overgenomen door artikel 9b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling aan te passen. Verder heeft AFM aanbevolen in de bepaling over het pensioenregister meer keuzes en meer levensgebeurtenissen te benoemen om te voorkomen dat het besluit op dit punt moet worden aangepast. Deze aanbeveling is niet overgenomen, omdat er op dit moment nog geen duidelijkheid bestaat over de precieze fasering van het toevoegen van extra keuzes en extra levensgebeurtenissen. De uitbreiding van het pensioenregister moet stap voor stap en in goed overleg met het bestuur van de Stichting Pensioenregister verlopen. Door toevoeging van de passage «in ieder geval» in de leden 3 en 4 van artikel 9e van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt voorkomen dat het besluit bij het toevoegen van een nieuwe keuze of een nieuwe levensgebeurtenis moet worden aangepast. Over de uitvoerbaarheid en de inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van dit besluit heeft overleg plaatsgevonden met de pensioensector. Dat geldt ook voor de fasering van de uitbreiding van het pensioenregister, zoals opgenomen in artikel 9f van het Besluit uitvoering pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Effecten van de regeldruk Voor een beschrijving van de inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel pensioencommunicatie (Kamerstukken II 2013/14, , nr.3). Dit besluit leidt niet tot extra effecten voor de regeldruk. Artikelsgewijs Onderdeel A Het opschrift van hoofdstuk 2 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt aangepast aan het vernummeren van artikelen en het invoegen van nieuwe artikelen. Onderdeel B De startbrief is vervangen door laag 1 van de Pensioen waarin algemene informatie wordt opgenomen over de pensioenregeling. In artikel 2 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is aangegeven wat deze informatie in ieder geval bevat. Bij de formulering van artikel 2 is nauw aangesloten bij laag 1 van de Pensioen Deze aansluiting heeft ervoor gezorgd dat bepaalde onderdelen uit de oorspronkelijke bepaling zijn komen te vervallen en andere onderdelen zijn toegevoegd. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

240 Bij de pensioensoorten waarin de basispensioenregeling voorziet, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt vermeld of de regeling voorziet in ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen. Als sprake is van nabestaandenpensioen op risicobasis wordt daarbij vermeld wat de risico s hiervan zijn. Als de basispensioenregeling niet voorziet in een of meerdere van deze pensioensoorten moet dit op grond van het eerste lid, onderdeel b, ook expliciet worden genoemd. Bij de wijze waarop pensioen wordt opgebouwd, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, gaat het onder meer om het karakter van de pensioenovereenkomst of pensioenregeling, informatie over de franchise en over de premie. Bij de keuzemogelijkheden van de deelnemer of gewezen deelnemer waarin de pensioenregeling voorziet, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt gedoeld op waardeoverdracht, vrijwillige pensioenopbouw, omruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen en andersom, deeltijd werken, eerder of later met pensioen en eerst hoger of lager pensioen. De risico s, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, waarover informatie moet worden opgenomen zijn de risico s die van invloed zijn op het pensioenresultaat van de basispensioenregeling, zoals het beleggingsrisico, en de toeslagverlening en doorgevoerde kortingen van de laatste drie jaar. Op grond van het eerste lid, onderdeel f, wordt opgenomen welke soorten uitvoeringskosten worden onderscheiden. Het betreft administratieve uitvoeringskosten, kosten van vermogensbeheer en transactiekosten. Op grond van artikel 9b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt meer specifieke informatie op de website van de uitvoerder opgenomen. Tenslotte wordt op grond van het eerste lid, onderdeel g, informatie opgenomen over de beleidsdekkingsgraad en een omschrijving van de gevolgen ervan. Op grond van het tweede lid maakt de uitvoerder bij het verstrekken van de informatie, bedoeld in het eerste lid, gebruik van de opschriften en iconen die zijn opgenomen in laag 1 van de Pensioen 1-2-3, zoals deze op de website van de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars, is opgenomen. Ook worden de iconen gebruikt in de volgorde zoals ze op de genoemde website zijn opgenomen. De teksten die worden opgenomen in de Pensioen zijn niet voorgeschreven. In het derde lid zijn de onderwerpen genoemd die ook worden opgenomen met gebruikmaking van sjablonen die op de website zijn te vinden. Door gebruikmaking van deze sjablonen wordt de betreffende informatie vergelijkbaar met andere pensioenregelingen. Op grond van het vierde lid worden bij ministeriële regeling regels gesteld over de opschriften, iconen en sjablonen. In die ministeriële regeling zal worden aangewezen welke opschriften, iconen en sjablonen moeten worden gebruikt. Deze aanwijzing zal gebeuren door aan te geven dat het de opschriften, iconen en sjablonen betreft die op een bepaalde datum op de website zijn gepubliceerd. Op deze website wordt de publicatiedatum vermeld. Onderdeel D Bij de informatie over toeslagverlening in artikel 4 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt onderscheid gemaakt tussen informatie in laag 1 van de Pensioen en de periodieke informatie die via het uniform pensioenoverzicht jaarlijks aan deelnemers en pensioengerechtigden wordt verstrekt in het eerste lid, Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

241 informatie in laag 2 van de Pensioen in het derde lid, en informatie over toeslagverlening die op andere momenten en op andere wijze wordt verstrekt in het tweede lid. Bij deze laatste categorie gaat het om informatie over toeslagverlening in de de periodieke informatie die via het uniform pensioenoverzicht ten minste een keer per vijf jaar aan gewezen deelnemers en gewezen partners wordt verstrekt en bij gebeurtenissen zoals einde deelneming, scheiding en voor de pensioeningang,. De informatie in het eerste lid betreft de toeslagverlening over de afgelopen drie jaar. De informatie in het tweede lid betreft de toeslagverlening over de afgelopen vijf jaar. Informatie over toeslagverlening in het derde lid, dat betrekking heeft op laag 2 van de Pensioen 1-2-3, betreft de afgelopen tien jaar. Steeds wordt daarbij aangegeven in hoeverre de prijsinflatie hiermee is gecompenseerd. Bij de informatie in het derde lid wordt ook vermeld of de feitelijke toeslagverlening in overeenstemming met het toeslagenbeleid is geweest. Onderdeel E In artikel 5 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is opgenomen welke informatie wordt verstrekt over een doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. Ook hierbij wordt op vergelijkbare wijze onderscheid gemaakt tussen informatie in laag 1 van de Pensioen en de periodieke informatie die via het uniform pensioenoverzicht jaarlijks aan deelnemers en pensioengerechtigden wordt verstrekt in het eerste lid, informatie in laag 2 van de Pensioen in het derde lid, en de informatie die op andere momenten en op andere wijze wordt verstrekt in het derde lid. De regels die in artikel 5, tweede en derde lid, waren opgenomen over reglementair te bereiken pensioenaanspraken staan nu in artikel 9 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling dat gaat over informatie op verzoek, omdat de informatie over reglementair te bereiken pensioenaanspraken, zoals toegelicht in de memorie van toelichting bij de Wet pensioencommunicatie (Kamerstukken II 2013/14, , nr. 3), niet meer op het uniform pensioenoverzicht wordt opgenomen maar wel op verzoek wordt verstrekt. Onderdeel F Artikel 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt aangepast aan de nieuwe herstelplansystematiek die met de Wet aanpassing financieel toetsingskader is ingevoerd. Onderdeel G In artikel 7a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is geregeld welke informatie in ieder geval moet worden verstrekt aan degene die pensioengerechtigde wordt. Het gaat hierbij onder meer om keuzemogelijkheden die er zijn ten aanzien van ouderdomspensioen zoals uitruil van partnerpensioen in hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen en de ingangsdatum van ouderdomspensioen vervroegen of uitstellen. Verder is er de mogelijkheid om met een voor uitkering (van ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen) aan te wenden kapitaal te shoppen op de pensioendatum. De informatie wordt verstrekt op een moment dat de toekomstig pensioengerechtigde nog tijd heeft om naar aanleiding van de informatie bepaalde keuzes te maken. Wat daarvoor een redelijke termijn is hangt af van de omstandigheden en welke keuzes gemaakt kunnen worden. Als de uitvoerder van plan is een Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

242 klein pensioen af te kopen wordt hierover informatie verstrekt. Als de pensioeningangsdatum afhankelijk is van een onzekere gebeurtenis zoals het overlijden van de deelnemer kan de informatie natuurlijk niet worden verstrekt voor de pensioeningangsdatum. Dan geldt een redelijke termijn vanaf overlijdensdatum. De mogelijkheid om ouderdomspensioen uit te ruilen voor partnerpensioen wordt in artikel 7a niet genoemd omdat deze uitruilmogelijkheid op grond van artikel 61 van de Pensioenwet en artikel 73 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling standaard moet worden aangeboden in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen. Uiteraard bevestigt de pensioenuitvoerder de eventuele keuze van de deelnemer, zodat de deelnemer deze nog kan controleren. Hoe uitgebreid deze informatie vóór pensioeningang zal zijn, hangt af van de informatievoorziening hieraan voorafgaand, maar zal in ieder geval inzicht moeten geven in de hoogte van pensioen na de gemaakte keuzes. In artikel 7b, eerste lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is geregeld dat voor de weergave van ouderdomspensioen op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario gebruik wordt gemaakt van de uniforme scenariosets die door DNB beschikbaar worden gesteld (artikel 23b van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen) en de rekenmethodiek die is omschreven op de website van DNB. De weergave op basis van scenario s wordt gebruikt bij: de opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken uit hoofde van de vrijwillige pensioenregeling (artikel 45, tweede lid, van de Pensioenwet, artikel 56, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, artikel 8 en artikel 9 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling); de opgave van opgebouwde pensioenaanspraken, reglementair te bereiken pensioenaanspraken of pensioenrechten op verzoek (artikel 46, eerste lid, onderdeel a, van de Pensioenwet, artikel 57, eerste lid, onderdeel a, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en artikel 9 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling); een indicatie van het te bereiken kapitaal op pensioendatum of de hoogte van in te kopen uitkeringen op verzoek (artikel 46, derde lid, van de Pensioenwet, artikel 57, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en artikel 9 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling); raadplegen van gegevens over pensioenaanspraken en pensioenrechten via het pensioenregister (artikel 51, eerste lid, van de Pensioenwet, artikel 62, eerste lid van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en artikel 9d van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling). Op grond van het tweede lid worden regels gesteld over de rekenmethodiek. Hierbij wordt gedacht aan regels over de te hanteren percentielen, de omvang van de periode waarna de toekomstige pensioenrechten van pensioengerechtigden worden bepaald en de aansluiting van de berekening bij de AOW-gerechtigde leeftijd van de betrokken (gewezen) deelnemer. Onderdeel H In artikel 8 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is geregeld dat bij de informatie die voorafgaand aan de deelneming in de vrijwillige pensioenregeling moet worden verstrekt over de inhoud van de vrijwillige pensioenregeling artikel 2 en 3 van dat besluit van overeenkomstige toepassing zijn. Relevante onder- Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

243 delen van de informatie die in de Pensioen moet worden opgenomen over de basispensioenregeling wordt dus ook opgenomen in de informatie over de vrijwillige pensioenregeling. De informatie die wordt verstrekt over de reglementair te bereiken pensioenaanspraken in de vrijwillige pensioenregeling wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 9 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Onderdeel I In artikel 9 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn regels gesteld voor de informatie op verzoek over de reglementair te bereiken pensioenaanspraken. Onder reglementair te bereiken pensioenaanspraken wordt verstaan: de pensioenaanspraken die bereikt zullen worden wanneer iemand tot de pensioendatum in dienst blijft onder voor het overige gelijkblijvende omstandigheden. De informatie wordt op verzoek verstrekt, voorafgaand aan de deelname aan de vrijwillige pensioenregeling en bij raadpleging van het pensioenregister. De informatie die was opgenomen in de artikelen 5 en 9 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is, verder ongewijzigd, samengevoegd in artikel 9. Wel nieuw is dat de opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken wordt gebaseerd op een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. Onderdeel J In artikel 9a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is overige informatie opgenomen die op verzoek wordt verstrekt. Het gaat daarbij om informatie die voorheen in artikel 9 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling was opgenomen. In het eerste lid is de informatie over beleggingen opgenomen die voorheen in artikel 9, eerste lid, stond. De informatie in het tweede lid, over het van toepassing zijn van een aanwijzing en de aanstelling van een bewindvoerder, stond voorheen in artikel 9, zevende lid, en de informatie in het derde lid, over de consequenties van uitruil, stond in het achtste lid. Andere informatie die in artikel 9 was opgenomen, zoals informatie over herstelplannen en de dekkingsgraad, wordt beschikbaar gesteld op de website van de pensioenuitvoerder en wordt daarom niet meer in de artikelen over informatie op verzoek genoemd. In artikel 9b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling staat welke informatie over uitvoeringskosten op de website van de uitvoerder moet worden opgenomen. Bij de uitvoeringskosten worden volgens het eerste lid onderscheiden: administratieve uitvoeringskosten, kosten van vermogensbeheer en transactiekosten. Hierbij wordt aangesloten bij de indeling van de uitvoeringskosten in deze drie categorieën in artikel 10a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. In het tweede lid is bepaald welke informatie uitvoerders op de website zetten waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen uitvoerders. Fondsen en premiepensioeninstellingen zetten op de website: de administratieve uitvoeringskosten als bedrag per deelnemer of pensioengerechtigde en de kosten van vermogensbeheer en de transactiekosten als percentage van het gemiddeld belegd vermogen. Dit is een deel van de informatie die fondsen op grond van artikel 10b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in hun jaarverslag opnemen. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

244 Bij verzekeraars worden de administratieve uitvoeringskosten als bedrag per deelnemer of pensioengerechtigde weergegeven. De kosten van vermogensbeheer en de transactiekosten worden bij uitkeringsovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten dan wel uitkeringsregelingen en kapitaalregelingen, indien de kosten van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht, weergegeven als percentage van het gemiddeld belegd vermogen, en indien de kosten niet van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht, met vermelding dat deze kosten niet zijn opgenomen omdat zij niet van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht. Bij premieovereenkomsten of premieregelingen waarbij de premie wordt belegd tot de pensioendatum worden deze kosten weergegeven als percentage van het gemiddeld belegd vermogen en bij overige premieovereenkomsten of premieregelingen, indien de kosten van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht als percentage van het gemiddeld belegd vermogen, en indien de kosten niet van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht, met vermelding dat deze kosten niet zijn opgenomen omdat zij niet van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht. Achtergrond hiervan is het volgende: wanneer bij een pensioenverzekeraar sprake is van een verzekering met een gegarandeerd pensioenkapitaal, of een gegarandeerde pensioenuitkering dan zijn de vermogensbeheers- en transactiekosten niet op die garantie van invloed. Daarnaast is het vermogen bij een verzekeraar over het algemeen getotaliseerd over de verschillende verzekeringsactiviteiten (bijvoorbeeld: leven, schade, zorg). Op dat getotaliseerde niveau vindt vermogensbeheer plaats. Het is daardoor niet mogelijk om een specifiek deel van het vermogen en de daarbij behorende opbrengsttoerekening en kosten toe te rekenen aan de pensioenregeling van een specifieke werkgever, tenzij dat contractueel is overeengekomen. Bij premieovereenkomsten of premieregelingen waarbij de premie wordt belegd tot pensioendatum wordt dezelfde aanpak gehanteerd als bij andere pensioenuitvoerders. In deze gevallen is er namelijk geen garantie en zijn de kosten van vermogensbeheer en de transactiekosten dus wel van invloed. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over dit artikel. In artikel 9c van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn regels opgenomen voor het UPO. In het eerste lid is geregeld dat de modellen voor de UPO s worden vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op voordracht van de uitvoerders en na advies van de AFM. Het gaat daarbij om modellen die kunnen verschillen naar gelang de doelgroep (deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden) en de pensioensoort. De modellen worden, op grond van het tweede lid, beschikbaar gesteld op de website van de Pensioenfederatie en het Verbond van verzekeraars. In het derde lid is geregeld dat een uitvoerder een UPO verstrekt aan iedere deelnemer die (een deel van) de relevante periode deelnemer bij die uitvoerder was. De uitvoerder verstrekt dus ook een UPO aan iemand die in het voor het UPO relevant jaar bijvoorbeeld drie maanden deelnemer was en aan het eind van die periode gewezen deelnemer. In artikel 9d van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is geregeld dat pensioenuitvoerders de berichtenbox MijnOverheid.nl moeten gebruiken indien ze gebruik maken van een externe berichtenbox. Hiervoor is gekozen om te verzekeren dat pensioenuitvoerders indien zij kiezen voor een externe berichtenbox, allen van eenzelfde berichtenbox gebruikmaken, die tevens voldoet aan een aantal kwaliteitscriteria die betrekking hebben op onder meer de Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

245 veiligheid van gegevens en de bewaarfunctie. Verder is van belang geacht dat pensioenuitvoerders de berichtenbox MijnOverheid.nl gebruiken voor de uitvoering van de wettelijk verplichte informatieverstrekking aan deelnemers. Pensioenuitvoerders kunnen er ook voor kiezen een interne berichtenbox te gebruiken of geen berichtenbox. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de elektronische informatieverstrekking. Hierbij kan gedacht worden aan regels voor een interne berichtenbox. In artikel 9e van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn een aantal regels opgenomen voor het pensioenregister. In het eerste lid is bepaald dat een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten door de uitvoerders binnen vier maanden wordt verwerkt in de gegevens die door middel van het pensioenregister worden verstrekt. In het tweede lid is bepaald dat andere wijzigingen van pensioenaanspraken en pensioenrechten worden verwerkt binnen vier maanden nadat de wijzigingen in de administraties van de pensioenuitvoerders zijn doorgevoerd. Het kan daarbij gaan om collectieve wijzigingen (zoals toeslagverlening of wijzigingen van de pensioenovereenkomsten) of individuele wijzigingen (zoals meer of minder werken of loonwijzigingen). Het pensioenregister heeft mede tot doel inzicht te geven in de hoogte van het te bereiken pensioen. In het derde lid wordt daartoe geregeld dat in het pensioenregister pensioen wordt weergegeven in netto bedragen per maand en in bruto bedragen per jaar en dat de deelnemer de mogelijkheid krijgt zijn huidig netto inkomen per maand in te voeren ter vergelijking. Over de keuzes ten aanzien van ouderdomspensioen worden op grond van het vierde lid in ieder geval de indicatieve gevolgen getoond van het vervroegen of uitstellen van ingangsdatum van het pensioen. Met betrekking tot belangrijke gebeurtenissen wordt op grond van het vijfde lid bij nabestaandenpensioen de gevolgen getoond van overlijden op het moment van uitvraag, na beëindiging van de deelneming en na pensionering. Met het moment van de uitvraag wordt gedoeld op het moment dat de deelnemer het pensioenregister raadpleegt. In artikel 9f van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is de fasering van de wijzigingen van het pensioenregister geregeld. Op grond van het eerste lid is de mogelijkheid huidig inkomen in te voeren (artikel 9e, derde lid, onderdeel b) 1 januari 2016 gerealiseerd. Op grond van het tweede lid is de verwerking van kortingen en van collectieve wijzigingen binnen vier maanden (artikel 9e, eerste en tweede lid) 1 maart 2016 gerealiseerd. Op grond van het derde lid is het tonen van keuzes ten aanzien van ouderdomspensioen (artikel 9e, vierde lid) en het tonen van de gevolgen van overlijden bij nabestaandenpensioen (artikel 9e, vijfde lid) 1 juli 2016 gerealiseerd. Op grond van het vierde lid is de verwerking van individuele wijzigingen binnen vier maanden (artikel 9e, tweede lid) 1 juli 2017 gerealiseerd. Omdat het pensioenregister op dit moment al inzicht geeft in het te bereiken pensioen door weergave in netto bedragen per maand (artikel 9e, derde lid, onderdeel a) is dit niet opgenomen in artikel 9f. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

246 Onderdeel K Artikel 10 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, waarin is opgenomen welke informatie kosteloos wordt verstrekt, wordt aangepast aan de gewijzigde artikelnummers en nieuwe artikelen zijn toegevoegd. Onderdeel L In de artikelen 18 en 20 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt een verwijzing naar artikel 4 aangepast. Onderdeel M Door de Wet pensioencommunicatie is in artikel 71 van de Pensioenwet en artikel 82 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling geregeld dat nettopensioen niet in de individuele waardeoverdracht wordt betrokken als de ontvangende uitvoerder geen regeling voor nettopensioen uitvoert. In artikel 25 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt geregeld dat nettopensioen dat achterblijft bij de overdragende uitvoerder buiten beschouwing blijft bij de berekening van de overdrachtswaarde. Onderdeel N Het opschrift van hoofdstuk 8 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt aangepast vanwege de toevoeging van artikel 40a. Onderdeel O In artikel 34 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn een aantal verwijzingen aangepast. Onderdeel P Artikel 36 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, waarin de toedeling van toezichthoudende taken aan AFM en DNB is opgenomen, wordt aangepast aan het vervallen van het toeslagenlabel en de introductie van scenario s. AFM houdt toezicht op alle bepalingen met betrekking tot communicatie met uitzondering van de berekeningen ten behoeve van de weergave op basis van een pessimistisch, verwacht en optimistisch scenario. DNB houdt toezicht op de toepassing van de rekenregels en de rekenmethodiek voor deze weergave. Onderdeel Q In artikel 40a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is een regeling opgenomen voor de vergelijkbare, niet geaggregeerde statistische gegevens van fondsen die de toezichthouder mag publiceren op grond van artikel 204, derde lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 198, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. In het eerste lid zijn de gegevens opgesomd die DNB kan publiceren. Het betreft de belangrijkste kerngegevens over pensioenfondsen. De betreffende statistische gegevens geven daarmee een goed beeld van en inzicht in de positie van individuele pensioenfondsen. Pensioenfondsen leveren deze gegevens bij DNB aan via de staten (op grond van artikel 147 Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

247 van de Pensioenwet en artikel 142 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling). DNB neemt deze gegevens over en voert hierover zelf geen berekeningen uit. Indien DNB besluit tot publicatie van uitvoeringskosten, dan dienen dit dezelfde gegevens te betreffen als die door de fondsen op hun website moeten worden geplaatst. Hiervoor is gekozen om verwarring bij de burger te voorkomen. Op grond van het tweede lid moet DNB een fonds informeren over de voorgenomen publicatie. Op grond van artikel 3:47 Algemene wet bestuursrecht moet dit besluit gemotiveerd zijn en daarbij ingegaan zijn op de belangenafweging die daaraan ten grondslag ligt. Het gaat hierbij om de afweging tussen enerzijds het belang van burgers om op de hoogte te zijn van relevante gegevens met betrekking tot een bepaald pensioenfonds, zodat zij deze gegevens kunnen betrekken bij een beslissing van financiële aard, bijvoorbeeld de beslissing tot waardeoverdracht naar dit pensioenfonds en anderzijds het mogelijke belang van het fonds dat deze gegevens niet openbaar worden gemaakt door DNB. Publicatie kan vervolgens geschieden indien tien werkdagen zijn verstreken. In de periode tussen het informeren en de publicatie kan het fonds dat het niet eens is met de publicatie eventueel bezwaar en/of beroep instellen dan wel een voorlopige voorziening vragen. Doet het fonds dit laatste, dan wordt de publicatie opgeschort totdat de voorzieningenrechter een uitspraak heeft gedaan. Dit wordt geregeld in het vierde lid. Het derde lid voorziet in de situatie dat DNB periodiek dezelfde gegevens openbaar wil maken. In dat geval kan DNB een fonds elk jaar eenmalig een besluit sturen, waarbij vermeld wordt wanneer de gegevens de eerste keer en daarna gepubliceerd zullen worden, en hoeft dit niet telkens voorafgaand aan iedere publicatie te geschieden. DNB heeft aangegeven ten behoeve van een periodieke publicatie bovendien een publicatiekalender op haar website te plaatsen en de fondsen voorafgaand te informeren over de relevante staten, waaraan DNB de gegevens zal ontlenen, zodat fondsen precies weten welke gegevens die zij zelf aanleveren, op welk tijdstip door DNB gepubliceerd zullen worden. Onderdeel R Artikel 51a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, waarin de beboetbare artikelen zijn opgenomen, is aangepast. Artikel 5 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling heeft een andere inhoud gekregen en vervalt als beboetbare bepaling. De artikelen 7a (vergelijkbaar met artikelen 6, 7 en 8) en artikel 9a (vergelijkbaar met 9) worden toegevoegd met boetecategorie 2, dezelfde als bij de artikelen 6, 7, 8 en 9. Artikel 95 van de Pensioenwet en artikel 103 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn op grond van de wet niet langer beboetbaar en vervallen. Onderdeel S In artikel IIA van de Wet pensioencommunicatie is geregeld dat tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de verplichting te werken met scenario s niet geldt. In artikel 52b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt geregeld dat tot dat moment de bepaling die regelde hoe bij een indicatie van de hoogte van periodieke uitkeringen met prijsinflatie rekening wordt gehouden, blijft gelden. In de artikelen 52c en 52d is overgangsrecht opgenomen dat nodig is vanwege de gefaseerde inwerkingtreding van de Wet pensioencommunicatie. Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

248 In artikel 52c is overgangsrecht opgenomen voor de informatie over toeslagverlening. De Wet pensioencommunicatie bevat voor deelnemers eerdere inwerkingtredingdata voor de wijzigingen van de incidentele en periodieke informatieverstrekking over toeslagverlening dan voor andere groepen. Op 1 januari 2016 treden de wijzigingen in werking voor de periodieke en incidentele informatieverstrekking aan deelnemers en de incidentele informatieverstrekking bij scheiding en pensioeningang. De wijzigingen van de periodieke informatieverstrekking aan gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden treden in werking 1 januari Verder wordt de startbrief op 1 juli 2016 vervangen door de pensioen en wijzigen de regels voor informatieverstrekking over de vrijwillige pensioenregeling ook per die datum. In artikel 52c wordt geregeld dat voor de periode tot de wijzigingen in werking treden de «oude» informatie over toeslagverlening zoals deze tot 1 januari 2016 in artikel 4 was opgenomen van toepassing blijft. In artikel 52d is een regeling opgenomen voor de reglementair te bereiken pensioenaanspraken. Vanaf 1 januari 2016 wordt deze informatie niet meer op het UPO verstrekt. Artikel 5, dat regelde hoe deze informatie werd vastgesteld, wordt ook op die datum gewijzigd. Vanaf 1 juli 2016 wordt informatie over reglementair te bereiken pensioenaanspraken op verzoek verstrekt. In de periode tussen 1 januari 2016 en 1 juli 2016 is er dus een lacune. Ditzelfde geldt bij de informatie voorafgaand aan toetreding tot de vrijwillige pensioenregeling omdat daarbij voor de reglementair te bereiken pensioenaanspraken verwezen wordt naar artikel 5. Deze lacune wordt in artikel 52c gedicht door te regelen dat de deelnemer de informatie in de periode tussen 1 januari 2016 en 1 juli 2016 op verzoek kan krijgen waarbij artikel 5, zoals luidde voor 1 januari 2016 van toepassing blijft. Ook voor informatieverstrekking bij de vrijwillige regeling blijft artikel 5 tot 1 juli 2016 van toepassing. Onderdeel T In de bijlage bij het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn de antecedenten opgenomen die op grond van artikel 32 van het besluit bij de vaststelling van de betrouwbaarheid in aanmerking worden genomen. Het financieren van terrorisme is sinds september 2013 zelfstandig strafbaar gesteld in artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht en wordt nu opgenomen in de onderdelen 1 en 2.1 van de bijlage. Artikel II Er is gekozen voor een inwerkingtredingsbepaling die gedifferentieerde inwerkingtreding mogelijk maakt. Voor een aantal bepalingen, zoals onderwerpen die op het UPO staan, ligt inwerkingtreding op 1 januari voor de hand, andere bepalingen kunnen ook 1 juli inwerking treden. Verder is geregeld dat artikel I, onderdeel M, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 in werking treedt. Artikel I, onderdeel M, wijzigt artikel 25 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met nettopensioen. In artikel 71 van de Pensioenwet en artikel 82 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is, eveneens met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015, geregeld dat nettopensioen niet in de individuele waardeoverdracht wordt betrokken als de ontvangende uitvoerder geen regeling voor nettopensioen uitvoert. Door de wijziging van artikel 25 wordt nettopensioen dan ook niet in de overdrachtswaarde betrokken. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

249 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang Besluit van 24 juni 2015 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet pensioencommunicatie en het Besluit van 24 juni 2015 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de Wet pensioencommunicatie 0 Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 juni 2015, nr , Gelet op artikel III van de Wet pensioencommunicatie en artikel II van het Besluit van 24 juni 2015 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de Wet pensioencommunicatie (Stb. 259); Hebben goedgevonden en verstaan: Artikel 1 1. De artikelen van de Wet pensioencommunicatie treden in werking met ingang van 1 juli 2015, met uitzondering van de artikelen I, onderdelen B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, voor zover het betreft artikel 48, vierde en vijfde lid, Oa, Ob, P, voor zover het betreft het eerste onderdeel en II, onderdelen A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, voor zover het betreft artikel 59, vierde en vijfde lid, Na, Nb, en O, voor zover het betreft het eerste onderdeel. 2. De artikelen I, onderdelen Oa en Ob en II, onderdelen Na en Nb, treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de Wet pensioencommunicatie wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 januari De artikelen I, onderdelen C, D, F, H, M, voor zover het betreft artikel 48, vierde en vijfde lid, voor deelnemers, en II, onderdelen B, C, E, G, L, voor zover het betreft artikel 59, vierde en vijfde lid, voor deelnemers, treden in werking met ingang van 1 januari De artikelen I, onderdelen B, J, K en P, voor zover het betreft het eerste onderdeel, en II, A, I, J en O, voor zover het betreft het eerste onderdeel, treden in werking met ingang van 1 juli De artikelen I, onderdeel L, en II, onderdeel K, treden in werking met ingang van: a. voor deelnemers: 1 juli 2016; Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

250 b. voor zover het betreft artikel 46a, derde tot en met vijfde lid en artikel 57a, derde tot en met vijfde lid voor gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden: 1 juli 2016; en c. voor zover het betreft artikel 46a, eerste en tweede lid, en artikel 57a, eerste en tweede lid, voor gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden: 1 juli De artikelen I, onderdelen E, G, I en M, voor zover het betreft artikel 48, vierde en vijfde lid, voor gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden en II, D, F, H en L, voor zover het betreft artikel 59, vierde en vijfde lid, voor gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden treden in werking met ingang van 1 januari Artikel 2 1. Het Besluit van 24 juni 2015 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de Wet pensioencommunicatie (Stb. 259) treedt in werking met ingang van 1 juli 2015, met uitzondering van artikel I, onderdelen A, B, C, D, E, G, H, I, J, voor zover het betreft de artikelen 9a, 9b en 9c, K, L, M, R, voor zover het betreft het derde onderdeel, S, en T. 2. Artikel I, onderdelen D, E, G, voor zover het betreft artikel 7a, J, voor zover het betreft artikel 9c, L, R, voor zover het betreft het derde onderdeel, S, voor zover het betreft artikel 52c en artikel 52d en T, treden in werking met ingang van 1 januari Artikel I, onderdelen A, B, C, H, I, J, voor zover het betreft de artikelen 9a en 9b, K en S, voor zover het betreft artikel 52b, treden in werking met ingang van 1 juli Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. Wassenaar, 24 juni 2015 Willem-Alexander De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma Uitgegeven de dertigste juni 2015 De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur stb ISSN s-gravenhage 2015 Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

251 NOTA VAN TOELICHTING In dit besluit is de inwerkingtreding geregeld van de Wet pensioencommunicatie en van het Besluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de Wet pensioencommunicatie. De artikelen I, onderdelen A, Ja, M, voor zover het betreft artikel 48, eerste, tweede en derde lid, N, O, P, voor zover het betreft het tweede onderdeel, Q en R, II, onderdelen Ia, L, voor zover het betreft artikel 59, eerste, tweede en derde lid, M, N, O, voor zover het betreft het tweede onderdeel, P en Q en IIA, van de Wet pensioencommunicatie treden in werking met ingang van 1 juli Artikel IIA van de Wet pensioencommunicatie regelt dat tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip bepaalde informatie niet in scenario s wordt weergegeven. Op 1 juli 2015 heeft dit artikel alleen betekenis voor artikel I, onderdeel O en artikel II, onderdeel N die ook op die datum in werking treden. De anderen onderdelen, genoemd in artikel IIA, zullen op een later tijdstip in werking treden. In artikel I, onderdeel G, van het Besluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de Wet pensioencommunicatie worden in artikel 7b rekenregels gesteld voor de weergave van ouderdomspensioen in scenario s. De inwerkingtreding van dit artikel zal worden opgenomen in het koninklijk besluit op grond van artikel IIA van de Wet pensioencommunicatie. Van het Besluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de Wet pensioencommunicatie treden op 1 juli 2015 de volgende onderdelen in werking: F, J, voor zover het betreft de artikelen 9d, 9e en 9f, N, O, P, Q en R, onder 1 en 2. In artikel 2, eerste lid, is bepaald dat artikel I, onderdeel M, van het Besluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de Wet pensioencommunicatie niet in werking treedt op 1 juli In artikel II van dat besluit is geregeld dat dit onderdeel in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dat besluit is geplaatst en terugwerkende kracht heeft tot 1 januari De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma Staatsblad Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

252 Schematisch overzicht inwerkingtreding in Pensioenwet A: betreft artikel 7 onderwerp: schriftelijke of elektronische verstrekking van informatie door werkgever B: betreft artikel 21 onderwerp: informatie over de pensioenregeling en melding van wijzigingen C: betreft artikel 38 onderwerp: UPO deelnemers D: betreft artikel 39 onderwerp: informatie bij beëindiging deelneming E: betreft artikel 40 onderwerp: UPO gewezen deelnemers F: betreft artikel 41 onderwerp: informatie bij scheiding G: betreft artikel 42 onderwerp: UPO gewezen partners H: betreft artikel 43 onderwerp: informatie voorafgaand en bij pensioeningang I: betreft artikel 44 onderwerp: UPO gepensioneerden J: betreft artikel 45 onderwerp: informatie over vrijwillige pensioenregeling Ja: betreft artikel 45a onderwerp: technische wijziging K: betreft artikel 46 onderwerp: informatie op verzoek L: betreft artikel 46a onderwerp: beschikbare informatie op website M: betreft artikel 48, lid 1, 2, en 3 onderwerp: algemene eisen aan informatieverstrekking M: betreft artikel 48, lid 4 en 5 onderwerp: verstrekking door middel van UPO N: betreft artikel 49 onderwerp: informatie elektronisch of schriftelijk O: betreft artikel 51 onderwerp: pensioenregister Oa: betreft artikel 71 onderwerp waardeoverdracht nettopensioen Ob: betreft artikel 75 onderwerp: technische wijziging P: betreft artikel 95 onderwerp: 2 technische wijzigingen Q: betreft artikel 204 onderwerp: bevoegdheid DNB tot publicatie statistische gegevens individuele fondsen R: betreft artikel 220a Onderwerp: bij KB start bepalen van ingroei pensioengerechtigden in pensioenregister Artikel IIA: Onderwerp: verplichting tot 3 pensioenbedragen geldt vanaf tijdstip bij KB te bepalen 1 juli juli januari januari januari januari januari januari januari juli juli juli 2016 lid 1 en 2: 1 juli 2016 voor deelnemers lid 1 en 2: voor overige groepen: 1 juli 2017 lid 3, 4, 5: 1 juli juli 2015 voor deelnemers: 1 januari 2016 (conform artikel 38) voor overige groepen: 1 januari 2017 (conform artikel 40, 42, 44) 1 juli juli 2015 Fasering van uitbreiding pensioenregister is opgenomen in amvb pensioencommunicatie 1 januari 2015 (terugwerkende kracht) 1 januari 2015 (terugwerkende kracht) lid 1: 1 juli 2016 lid 2: 1 juli juli juli juli 2015 of treedt dit nog niet in werking? Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

253 Schematisch overzicht inwerkingtreding in Wet verplichte beroepspensioenregeling A: betreft artikel 48 onderwerp: informatie over de beroepspensioenregeling B: betreft artikel 49 onderwerp: UPO deelnemers C: betreft artikel 50 onderwerp: informatie bij beëindiging deelneming D: betreft artikel 51 onderwerp: UPO gewezen deelnemers E: betreft artikel 52 onderwerp: informatie bij scheiding F: betreft artikel 53 onderwerp: UPO gewezen partners G: betreft artikel 54 onderwerp: informatie voorafgaand en bij pensioeningang H: betreft artikel 55 onderwerp: UPO gepensioneerden I: betreft artikel 56 onderwerp: informatie over vrijwillige pensioenregeling Ia: betreft artikel 56a onderwerp: technische wijziging J: betreft artikel 57 onderwerp: informatie op verzoek K: betreft artikel 57a onderwerp: beschikbare informatie op website L: betreft artikel 59, lid 1, 2, en 3 onderwerp: algemene eisen aan informatieverstrekking L: betreft artikel 59, lid 4 en 5 onderwerp: verstrekking door middel van UPO M: betreft artikel 60 onderwerp: informatie elektronisch of schriftelijk N: betreft artikel 62 onderwerp: pensioenregister Na: betreft artikel 82 onderwerp waardeoverdracht nettopensioen Nb: betreft artikel 86 onderwerp: technische wijziging O: betreft artikel 103 onderwerp: 2 technische wijzigingen P: betreft artikel 198 onderwerp: bevoegdheid DNB tot publicatie statistische gegevens individuele fondsen Q: betreft artikel 214 Onderwerp: bij KB start bepalen van ingroei pensioengerechtigden in pensioenregister Artikel IIA: Onderwerp: verplichting tot 3 pensioenbedragen geldt vanaf tijdstip bij KB te bepalen 1 juli januari januari januari januari januari januari januari juli juli juli 2016 lid 1 en 2: 1 juli 2016 voor deelnemers lid 1 en 2: voor overige groepen: 1 juli 2017 lid 3, 4, 5: 1 juli juli 2015 voor deelnemers: 1 januari 2016 (conform artikel 49) voor overige groepen: 1 januari 2017 (conform artikel 51, 53, 55) 1 juli juli 2015 Fasering van uitbreiding pensioenregister is opgenomen in amvb pensioencommunicatie 1 januari 2015 (terugwerkende kracht) 1 januari 2015 (terugwerkende kracht) lid 1: 1 juli 2016 lid 2: 1 juli juli juli juli 2015 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

254 Schematisch overzicht inwerkingtreding in Besluit PW en WvB A: betreft opschrift van hoofdstuk 2 1 juli 2016 B: betreft artikel 2 1 juli 2016 onderwerp: informatie over de pensioenregeling C: betreft artikel 3 1 juli 2016 onderwerp: technische wijziging D: betreft artikel 4 1 januari 2016 onderwerp: informatie over toeslagverlening E: betreft artikel 5 1 januari 2016 onderwerp: informatie over vermindering F: betreft artikel 6 1 juli 2015 onderwerp: technische wijziging G: betreft artikel 7a 1 januari 2016 onderwerp: informatie voorafgaand en bij pensioeningang H: betreft artikel 8 1 juli 2016 onderwerp: informatie over vrijwillige pensioenregeling I: betreft artikel 9 1 juli 2016 onderwerp: informatie op verzoek over reglementair te bereiken pensioenaanspraken J: betreft artikel 9a 1 juli 2016 onderwerp: overige informatie op verzoek J: betreft artikel 9b 1 juli 2016 onderwerp: beschikbare informatie over uitvoeringskosten op website J: betreft artikel 9c 1 januari 2016 onderwerp: procedure UPO-model J: betreft artikel 9d 1 juli 2015 onderwerp: elektronische informatieverstrekking J: betreft artikel 9e 1 juli 2015 onderwerp: pensioenregister J; betreft artikel 9f 1 juli 2015 onderwerp: fasering pensioenregister K: betreft artikel 10 1 juli 2016 onderwerp: technische wijziging L: betreft artikel 18 en 20 1 januari 2016 onderwerp: technische wijziging M: betreft artikel 25 1 januari 2015 (terugwerkende kracht) onderwerp: technische wijziging N: betreft opschrift van hoofdstuk 8 1 juli 2015 O: betreft artikel 34 1 juli 2015 onderwerp: technische wijziging P: betreft artikel 36 1 juli 2015 onderwerp: toedeling taken aan AFM Q: betreft artikel 40a 1 juli 2015 onderwerp: publicatie statistische gegevens over individuele fondsen door DNB R: betreft artikel 51a lid 1 en 2: 1 juli 2015 onderwerp: wijziging boetecategorie lid 3: 1 januari 2016 S: betreft artikel 52b 1 juli 2016 onderwerp: overgangsrecht artikel 9, tweede lid S: betreft artikel 52 b 1 januari 2016 onderwerp: overgangsrecht artikel 4 S: betreft artikel 52d 1 januari 2016 onderwerp: overgangsrecht reglementair te bereiken pensioenaanspraken T: betreft bijlage bij artikel 32 1 januari 2016 Onderwerp: witwassen Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

255 Rapport Onderzoek digitale pensioencommunicatie Juli 2015 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 0

256 Autoriteit Financiële Markten De AFM bevordert eerlijke en transparante financiële markten. Wij zijn de onafhankelijke gedragstoezichthouder op de markten van sparen, lenen, beleggen en verzekeren. Wij bevorderen eerlijke en zorgvuldige financiële dienstverlening aan consumenten, particuliere beleggers en (semi-)professionele partijen. We zien toe op een eerlijke en efficiënte werking van kapitaalmarkten. Ons streven is het vertrouwen van consumenten en ondernemingen in de financiële markten te versterken, ook internationaal. Op deze manier draagt de AFM bij aan de stabiliteit van het financiële stelsel, het functioneren van de economie, de reputatie en de welvaart van Nederland. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 1

257 Inhoud 1. Onderzoek digitale pensioencommunicatie Aanleiding en werkwijze MijnOmgeving en mijnpensioenoverzicht.nl Algemeen beeld 4 2. Aanbevelingen overzicht, inzicht, actie Help deelnemers met overzicht Gescheiden deelnemers: geef ook deze kwetsbare groep overzicht Geef inzicht in onzekerheden, waaronder ook koopkracht Geef inzicht in het pensioen: zal het voldoende zijn? Geef evenwichtige informatie: maak relevante voor- en nadelen transparant Geef handelingsperspectief: binnen en buiten de pensioenregeling Shoppen: maak duidelijk als het kan en wat deelnemers moeten doen 15 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 2

258 1. Onderzoek digitale pensioencommunicatie Dit rapport geeft een samenvatting van de resultaten van een verkennend onderzoek naar digitale pensioencommunicatie bij de zes grootste verzekeraars. Het onderzoek vond plaats in het laatste kwartaal van 2014 en het eerste kwartaal van Het is gebaseerd op enkele nieuwe normen uit de Pensioenwet die voortkomen uit de Wet Pensioencommunicatie 1 (inwerkingtreding 1 juli 2015) en de uitgangspunten die daaraan ten grondslag liggen. Naast een toelichting op het onderzoek en een samenvatting van de resultaten, bestaat de rest van dit rapport uit een aantal aanbevelingen: concrete aandachtspunten voor (digitale) communicatie. Deze aanbevelingen zijn bedoeld voor pensioenuitvoerders. 1.1 Aanleiding en werkwijze De Wet Pensioencommunicatie maakt digitaal communiceren makkelijker en de verwachting is dat pensioenuitvoerders steeds meer digitaal gaan communiceren, naast maar ook in plaats van schriftelijke communicatie. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet Pensioencommunicatie vond de AFM het belangrijk te peilen wat de sector zelf al op het gebied van digitale communicatie heeft ontwikkeld. Biedt de verzekeraar al enige vorm van digitaal overzicht aan de deelnemer? En ondersteunt hij de deelnemer digitaal bij het verkrijgen van inzicht in de pensioensituatie? De AFM onderzocht daarnaast communicatie rondom levensgebeurtenissen waarbij van de deelnemer een eigen actie wordt verwacht als het gaat om zijn pensioen. In het onderzoek keken we naar digitale communicatie over scheiding, uitdiensttreding (met name waardeoverdracht) en pensionering (met name het kiezen van een eigen pensioenuitvoerder, het shoppen 2 ). De MijnOmgeving of portal en de consumentenwebsite van verzekeraars vormden de kern van het onderzoek. We onderzochten de MijnOmgeving van een geselecteerd beschikbare premieproduct dat de betreffende verzekeraar actief verkoopt. Er is gekeken naar de informatie die in aanvulling op de wettelijk verplichte informatie, zoals het UPO, op de websites en de MijnOmgeving te vinden is. Het onderzoek bevatte drie hoofdonderdelen: Bereik en gebruik van digitale communicatiemiddelen; Algemene informatie (met name de website); Persoonlijke informatie (de MijnOmgeving of portal). De AFM bekeek in hoeverre de aangeboden digitale communicatie voldoet aan de normen duidelijk en evenwichtig. De normen correct en tijdig vielen buiten de reikwijdte van het onderzoek 3. Wij keken dus niet in hoeverre de prognoses die een deelnemer in de MijnOmgeving te zien krijgt, ook juist zijn. Uiteraard is juistheid wel een cruciale voorwaarde voor effectieve 1 Tweede Kamer, vergaderjaar , , A 2 Art. 81 Pensioenwet (voor verzekeraars) 3 Art. 48 lid 1 Wet Pensioencommunicatie, inwerkingtreding 1 juli Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

259 pensioencommunicatie. Naast de duidelijkheid en evenwichtigheid beoordeelden we in hoeverre de communicatie bijdraagt aan het overzicht en inzicht van de deelnemer. Ook is gekeken naar het handelingsperspectief dat verzekeraars deelnemers bieden. De drieslag overzicht-inzichtactie, die ook de Memorie van Toelichting bij de Wet Pensioencommunicatie noemt, vormde dus mede het uitgangspunt voor dit onderzoek. 1.2 MijnOmgeving en mijnpensioenoverzicht.nl Door de Wet Pensioencommunicatie worden de functionaliteiten van mijnpensioenoverzicht.nl de komende jaren uitgebreid. In mijnpensioenoverzicht.nl zal het ouderdomspensioen worden weergegeven in een pessimistisch, een verwacht en een optimistisch scenario. Het pensioenregister krijgt verder tot doel inzicht te geven in de keuzes ten aanzien van het pensioen en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen. De AFM ziet dat verzekeraars deze functionaliteiten (deels) al aanbieden aan hun eigen deelnemers in een zogenoemde MijnOmgeving of portal. Wij zagen daarom aanleiding om hier een verkennend onderzoek naar te doen: hoe zien deze MijnOmgevingen eruit, welke mogelijkheden krijgen deelnemers en in hoeverre bieden deze MijnOmgevingen overzicht, inzicht en handelingsperspectief? Deelnemers hebben voornamelijk behoefte aan totaaloverzicht. Het overzicht op mijnpensioenoverzicht.nl is het enige dat gegevens over AOW en tweedepijlerpensioen (bij verschillende pensioenuitvoerders) automatisch kan combineren. Dat is mogelijk doordat alle pensioenuitvoerders gegevens beschikbaar stellen via mijnpensioenoverzicht.nl. Individuele pensioenuitvoerders beschikken niet over deze mogelijkheid; deelnemers moeten daarom in MijnOmgevingen zelf hun gegevens aanvullen. Het is voor individuele pensioenuitvoerders belangrijk dat zij in hun Mijnomgeving verwijzen naar mijnpensioenoverzicht.nl als bron van informatie over AOW en overige tweedepijlerpensioen. De MijnOmgevingen van individuele pensioenuitvoerders kunnen echter informatie geven over kenmerken en specifieke mogelijkheden van de regeling of specifieke uitvoerder, bijvoorbeeld over vrijwillige (aanvullende) regelingen. Bovendien is het mogelijk om een MijnOmgeving, naast het bieden van overzicht en inzicht, te laten dienen als platform voor digitale communicatie met deelnemers. Een MijnOmgeving kan dus een aanvulling zijn op mijnpensioenoverzicht.nl. Het is echter niet verplicht voor pensioenuitvoerders om een MijnOmgeving aan te bieden. Pensioenuitvoerders zullen zelf de afweging moeten maken of in hun specifieke geval het aanbieden van een MijnOmgeving kostenefficiënt en van toegevoegde waarde voor hun deelnemers is. 1.3 Algemeen beeld Verzekeraars hebben al veel ontwikkeld op het gebied van digitale communicatie: elke onderzochte verzekeraar heeft een digitale, persoonlijke portal voor haar deelnemers (MijnOmgeving) en maakt gebruik van een website. Daarnaast zien we apps en verschillende tools om deelnemers bij hun pensioen te betrekken. Alle verzekeraars geven aan hun communicatie te Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 4

260 toetsen bij deelnemers. De AFM vindt het heel positief dat verzekeraars op het gebied van digitale communicatie al veel stappen hebben gemaakt. De AFM ziet dat de websites van verzekeraars informatie bevatten over de onderzochte levensgebeurtenissen. De informatie vinden we in de meeste gevallen duidelijk en evenwichtig, belangrijke normen uit de Wet Pensioencommunicatie. Het kiezen van een pensioenuitvoerder bij pensionering in het geval van een premieovereenkomst (shoppen) heeft nog extra aandacht nodig. De MijnOmgevingen van verzekeraars geven vaak, na aanvulling door deelnemers, goed overzicht van het persoonlijke pensioen: vaak worden AOW en pensioenen in één prognose weergegeven. Dit helpt de deelnemer en vindt de AFM dan ook positief. De AFM roept op tot (extra) aandacht voor gescheiden deelnemers omdat deze nog vaak onvoldoende overzicht hebben. Ook het toevoegen van inzicht in koopkrachtverlies en het bieden van handelingsperspectief is belangrijk. Het daadwerkelijk activeren van de deelnemer blijkt nog lastig: deelnemers kunnen vaak wel gebruik maken van de MijnOmgeving, maar de meesten doen dit nog niet, ondanks de acties die verzekeraars al ondernamen om hen daartoe te bewegen. Veel deelnemers loggen nog niet in Niet alle deelnemers hebben toegang tot de onderzochte MijnOmgeving. Bij enkele verzekeraars zijn bepaalde groepen deelnemers (nog) uitgesloten van gebruikmaken van een MijnOmgeving (bijvoorbeeld slapers, gepensioneerden of werknemers aan een maatwerkregeling). Soms heeft slechts een klein deel van alle actieve deelnemers toegang tot een MijnOmgeving. Verschillende verzekeraars geven overigens aan meerdere MijnOmgevingen te hebben en geven aan dat deelnemers wél toegang hebben tot een andere (soms oudere) dan de door ons onderzochte MijnOmgeving. Het blijkt voor vrijwel alle verzekeraars moeilijk om deelnemers te bewegen tot het inloggen op de MijnOmgeving: het overgrote deel van de deelnemers dat gebruik kan maken van de MijnOmgeving, logde nog niet in. Ook apps en andere tools worden nog heel beperkt gebruikt. Verzekeraars benaderen deelnemers actief om ze te wijzen op het bestaan van de MijnOmgevingen, bijvoorbeeld tijdens reguliere contactmomenten. Het in beweging krijgen van de deelnemer blijkt desondanks moeilijk. Verzekeraars gebruiken deelnemeronderzoek Alle verzekeraars geven aan ten minste enige vorm van deelnemeronderzoek te verrichten. De AFM ziet dat verzekeraars bezig zijn met het doorontwikkelen van hun MijnOmgeving. Zij geven aan daar op een of andere manier deelnemers bij te betrekken, wat wij erg goed vinden. Wij merken op dat het betrekken van deelnemers in een vroeg stadium aan te raden is, bij voorkeur voordat een nieuwe versie van een communicatiemiddel in gebruik wordt genomen. Op deze manier kunnen verzekeraars de resultaten van deelnemeronderzoek meenemen in de ontwikkelfase. Daarnaast raden wij aan er doorlopend voor te zorgen dat alle digitale informatie aansluit op de behoeften en kenmerken van deelnemers. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 5

261 Algemene communicatie: vaak duidelijke websites, weinig informatie over shoppen De websites bevatten algemene informatie over de gevolgen van specifieke levensgebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op het pensioen, zoals scheiding en pensionering. Dat vinden wij positief: de deelnemer kan zo op een laagdrempelige manier voor hem relevante informatie tot zich nemen als zich een levensgebeurtenis voordoet. De informatie op de websites is over het algemeen duidelijk en evenwichtig. Vaak stellen verzekeraars informatie beschikbaar aan deelnemers over de acties die zij kunnen ondernemen en bijbehorende termijnen, bijvoorbeeld als het gaat om waardeoverdracht. Deze informatie kan de deelnemer helpen een actie in gang te zetten en waarderen wij daarom. Opvallend is dat dit niet geldt voor de mogelijkheid tot shoppen met het pensioenkapitaal bij pensionering. We zien vaak alleen een beperkte benoeming van deze mogelijkheid, en verdere informatie en hulp zoals het benoemen van mogelijke voor- en nadelen ontbreekt. Ook ontbreekt vaak informatie voor shoppers die geen deelnemer zijn (inkomende shoppers), zoals informatie over het aanvragen van een offerte. Hierdoor ontbreekt voor deelnemers inzicht in deze keuzemogelijkheid en de gevolgen daarvan. Persoonlijke communicatie: overzicht goed De informatie in de MijnOmgeving is bij de meeste verzekeraars voldoende duidelijk en evenwichtig. Alle MijnOmgevingen geven enig overzicht over het pensioen dat de deelnemer bij hen opbouwt. De meeste verzekeraars geven de mogelijkheid om naast hun eigen werknemerspensioen ook de AOW en eventuele andere tweede pijlerpensioenen in één overzicht van (totaal) verwacht pensioen weer te geven. Deelnemers moeten dan zelf hun gegevens aanvullen, bijvoorbeeld met behulp van mijnpensioenoverzicht.nl. Derdepijlerpensioen toevoegen aan prognoses, zodat een totaaloverzicht van inkomen na pensionering mogelijk is, is (nog) niet bij alle verzekeraars mogelijk. Positief is dat we zien dat meerdere verzekeraars de pensioenen standaard in netto-maandbedragen weergeven. Overzicht na scheiding en inzicht in koopkrachtverlies beperkt Voor gescheiden deelnemers is het overzicht echter nog beperkt: vaak is de pensioensituatie weergegeven zonder dat (volledig) inzichtelijk is welk deel van het pensioen voor de ex-partner bestemd is. Hierdoor hebben gescheiden deelnemers en hun ex-partners onvoldoende overzicht. Wij vinden het positief dat verzekeraars expliciet wijzen op de onzekerheid van de te verwachten hoogte van het pensioen, bijvoorbeeld door het weergeven van scenario s, waarbij de hoogte van het te bereiken pensioen varieert tussen een pessimistisch, verwacht en optimistisch scenario. Opvallend is dat er nog weinig aandacht is voor mogelijk koopkrachtverlies. Voor het creëren van realistische verwachtingen is ook aandacht voor koopkracht(verlies) nodig. Wanneer welke actie? Het betrekken van (verwachte) uitgaven en/of inkomsten bij pensioenprognoses, geeft de deelnemer een referentiepunt en helpt zo daadwerkelijk inzicht te verkrijgen in de toereikendheid van zijn pensioen. De AFM vindt het dan ook positief dat er verzekeraars zijn die dat doen. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 6

262 Sommige verzekeraars maken hun deelnemers vervolgens expliciet attent op de acties die zij kunnen ondernemen. Dit zijn acties als het pensioen niet voldoende lijkt te zijn, zoals bijsparen of hypotheek aflossen, maar ook individuele keuzemomenten die om een mogelijke actie vragen, bijvoorbeeld vervroeging en uitstel van het pensioen. Deelnemers hebben behoefte aan handelingsperspectief; we vinden het belangrijk dat pensioenuitvoerders expliciet aangeven welke acties deelnemers op welk moment kunnen of moeten ondernemen. Zeker als de deelnemer een keuze moet of mag maken is evenwichtigheid van informatie van groot belang: het op een heldere en toegankelijke wijze presenteren van zowel de relevante nadelen als de relevante voordelen is bij een enkele verzekeraar nog een aandachtspunt. Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde 7

263 2. Aanbevelingen overzicht, inzicht, actie De AFM bekeek in hoeverre de communicatie bijdraagt aan het overzicht, inzicht en handelingsperspectief dat verzekeraars deelnemers bieden. De aanbevelingen die volgen uit ons onderzoek zijn dan ook ingedeeld aan de hand van de drieslag overzicht-inzicht-actie. 2.1 Help deelnemers met overzicht Overzicht: ook over AOW en 3 e pijler Wat is het probleem? Wij vinden het belangrijk dat pensioenuitvoerders in een MijnOmgeving deelnemers in staat stellen overzicht van hun totale verwachte pensioen te krijgen zodat eventuele keuzes gebaseerd worden op een totaalbeeld. De MijnOmgeving kan een aanvullende rol spelen bij het overzicht dat mijnpensioenoverzicht.nl al biedt: het kan het getoonde overzicht immers koppelen aan acties die bij de specifieke aanbieder mogelijk zijn. Pensioenuitvoerders beschikken niet over alle benodigde gegevens voor het bieden van een juist totaaloverzicht. Deelnemers moeten daarom op een of andere manier zelf de gegevens over AOW (bijvoorbeeld jaren in het buitenland), overige tweedepijlerpensioen en eventueel derdepijlerpensioen aanvullen. Het is belangrijk om deelnemers hierbij te helpen door bijvoorbeeld te verwijzen naar mijnpensioenoverzicht.nl. Waarom is dit belangrijk? Deelnemers zijn veelal op zoek naar antwoord op de vraag hoeveel krijg ik?. Het is dus belangrijk, ook volgens de Wet Pensioencommunicatie, dat pensioeninformatie deelnemers overzicht geeft door hen duidelijk te maken wat zij krijgen. De MijnOmgeving kan, naast mijnpensioenoverzicht.nl, een belangrijke rol spelen in overzicht over de AOW, tweede en derdepijlerpensioenen van deelnemers. Welke actie is gewenst? Om deelnemers optimaal in staat te stellen een totaaloverzicht van hun pensioen te krijgen, roepen wij pensioenuitvoerders op om: deelnemers erop te wijzen dat zij niet automatisch totaaloverzicht krijgen en hen de mogelijkheid te bieden om AOW en overig tweede- en derdepijlerpensioen toe te voegen; bij pensioenprognoses uitdrukkelijk te verwijzen naar mijnpensioenoverzicht.nl als hulpmiddel om het overzicht van het tweedepijlerpensioen compleet te maken. 8 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

264 Goed voorbeeld: Deelnemers krijgen actief de instructie om andere pensioenen toe te voegen Dat wordt zo makkelijk mogelijk gemaakt door bijvoorbeeld te verwijzen naar mijnpensioenoverzicht.nl Zo is voor deelnemers in één MijnOmgeving een totaaloverzicht te realiseren van hun te verwachten pensioen 2.2 Gescheiden deelnemers: geef ook deze kwetsbare groep overzicht Totaal = exclusief pensioen voor de ex-partner na verevening/conversie Wat is het probleem? Bij de weergave van het te verwachten pensioen in de MijnOmgevingen is vaak nog onvoldoende aandacht voor gescheiden deelnemers. Een ex-partner kan doorgaans aanspraak maken op een deel van het weergegeven ouderdomspensioen. Het deel van het ouderdomspensioen dat aan de ex-partner toekomt, is in veel gevallen echter niet zichtbaar in de MijnOmgeving, waardoor de deelnemer een onjuist beeld kan krijgen van zijn persoonlijke pensioensituatie. Aandacht is daarnaast nodig voor het (bijzonder) partnerpensioen dat de ex-partner krijgt als de deelnemer overlijdt. Met name in het geval van een nieuwe partner is het voor de deelnemer belangrijk om inzicht te krijgen in welk partnerpensioen, na aftrek van het deel voor de expartner, overblijft voor de nieuwe partner. Waarom is dit belangrijk? Gescheiden deelnemers vormen een kwetsbare groep. Hun verwachte pensioen wordt sterk beïnvloed door een scheiding. Uit AFM-rapport Pensioenrisico-analyse (2012) en meer recent ook uit onderzoek van Netspar (Netspar Brief 2, april 2015) blijkt dat het pensioenresultaat van gescheiden deelnemers sterk achterblijft bij het resultaat van vergelijkbare deelnemers die niet 9 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

265 gescheiden zijn. Omdat een deel van het pensioen bestemd is voor de ex-partner is het voor deelnemers die een scheiding doormaken daarom extra belangrijk om (digitaal) overzicht te krijgen over hun pensioensituatie. Zonder dit overzicht is het niet mogelijk om inzicht te krijgen in hun pensioen, waardoor zij niet kunnen bepalen of aanvullende actie noodzakelijk is. Welke actie is gewenst? De AFM roept pensioenuitvoerders op om gescheiden deelnemers een juist en actueel overzicht te geven van hun pensioensituatie door: bij pensioenprognoses onderscheid te maken in het deel voor de deelnemer en het deel voor de ex-partner; bij een deelnemer met een nieuwe partner aandacht te besteden aan het feit dat een deel van het partnerpensioen bestemd is voor de ex-partner waardoor de nieuwe partner minder partnerpensioen krijgt bij overlijden van de deelnemer; aandacht te besteden aan het feit dat een deelnemer wellicht pensioen van de ex-partner krijgt, wat ook zijn totale pensioenresultaat (positief) beïnvloedt. Als een scheiding (nog) niet is verwerkt, dan is het aan te bevelen deelnemers daar in de MijnOmgeving op te wijzen, zodat zij geen onrealistische verwachtingen krijgen door de getoonde prognoses Geef inzicht in onzekerheden, waaronder ook koopkracht Inzicht = (ook) inzicht in onzekerheden Wat is het probleem? Deelnemers hebben na overzicht ook inzicht nodig in hun pensioen. Dat vraagt onder meer om antwoord op de vraag welke risico s er aan hun pensioen zijn verbonden: dit kan ook door het weergeven van scenario s. Opvallend is dat er nog weinig aandacht is voor één van de risico s, namelijk koopkrachtverlies. Daardoor krijgen deelnemers vaak geen inzicht in de gevolgen van koopkrachtverlies voor hun pensioen. Waarom is dit belangrijk? De hoogte van pensioen is onzeker. Het is belangrijk dat deelnemers op individueel niveau kunnen zien wat hun te verwachten pensioen is in een goedweer- en slechtweerscenario. Op deze manier krijgen deelnemers inzicht in de onzekerheden. Ook de Wet Pensioencommunicatie besteedt hier aandacht aan, onder meer door de bepalingen over de weergave in scenario s. We vinden het cruciaal dat deelnemers realistische verwachtingen hebben over hun pensioen. Naast informatie over andere risico s en onzekerheden, is daarom enige vorm van informatie over koopkracht nodig. Zonder dit inzicht in onzekerheden is het voor deelnemers niet mogelijk om te bepalen of aanvullende actie noodzakelijk is. 10 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

266 Welke actie is gewenst? Om deelnemers realistische verwachtingen te geven van de hoogte van hun pensioen roepen wij pensioenuitvoerders op om: pensioenprognoses weer te geven in verschillende scenario s, met een onder- en bovengrens; in persoonlijke informatie aandacht te besteden aan alle relevante onzekerheden, waaronder mogelijk koopkrachtverlies, op een manier die bij uw deelnemers past. Goed voorbeeld: De pensioenprognose in deze MijnOmgeving laat een verwacht pensioen zien met daarbij een verwachte boven- en ondergrens Deze scenario s maken duidelijk dat de hoogte van het pensioen niet zeker is Zo is de kans kleiner dat de deelnemer teleurgesteld is in de hoogte van zijn pensioen 2.4. Geef inzicht in het pensioen: zal het voldoende zijn? Inzicht = (ook) inzicht in toereikendheid Wat is het probleem? Een referentiepunt, zoals de verwachte uitgaven (bijvoorbeeld via het Nibud) en/of een gewenst inkomen helpt de deelnemer antwoord te krijgen op de vraag of het pensioen voor hem voldoende is. Zonder referentiepunt is het voor deelnemers moeilijk te zien of dat zo is. Ook de weergave van het verwachte pensioen in nettomaandbedragen helpt de deelnemer bij het verkrijgen van inzicht. 11 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

267 Waarom is dit belangrijk? Om inzicht te krijgen in de eigen pensioensituatie helpt het als bedragen netto per maand zijn weergegeven. Op die manier is het te verwachten pensioen namelijk beter te vergelijken met het huidige inkomen, dat mensen het beste kennen in netto maandbedragen. Ook volgens de Wet Pensioencommunicatie moet pensioeninformatie na overzicht ook inzicht bieden door deelnemers in staat te stellen antwoord te vinden op de vraag of het te verwachten pensioen voor hen voldoende zal zijn. Welke actie is gewenst? We roepen pensioenuitvoerders op om deelnemers inzicht te geven in hun persoonlijke pensioensituatie door hen te ondersteunen bij het beantwoorden van de vraag of het te verwachten pensioen voldoende zal zijn. Daarvoor is het aan te bevelen om: pensioenprognoses te relateren aan een referentiepunt zoals de verwachte uitgaven of het gewenste inkomen; zoveel mogelijk bedragen netto per maand weer te geven Geef evenwichtige informatie: maak relevante voor- en nadelen transparant Inzicht = (ook) inzicht in voor- en nadelen Wat is het probleem? Zeker als het gaat om onzekerheden of om keuzes die deelnemers moeten maken, is het belangrijk dat pensioenuitvoerders evenwichtig communiceren. Pensioenuitvoerders kunnen er niet van uitgaan dat deelnemers zelf weten welk relevant nadeel er hoort bij een genoemd voordeel of andersom. Bijvoorbeeld bij een keuze voor beleggen of een alternatief daarvoor, wordt nog niet altijd expliciet op het voordeel van beleggen gewezen, terwijl het nadeel (risico) van beleggen wel expliciet aandacht krijgt. Zo worden deelnemers nog niet altijd evenwichtig geïnformeerd over de gevolgen van hun keuzes. Waarom is dit belangrijk? Als informatie niet evenwichtig is, bestaat het risico dat deelnemers geen juist inzicht krijgen in hun pensioen of in de gevolgen van keuzes die zij daarvoor moeten of mogen maken. Zij kunnen dan geen weloverwogen beslissing nemen als ze dat willen. In de Wet pensioencommunicatie is evenwichtig daarom ook een nieuwe norm. Dit betekent onder andere dat de relevante voor- en nadelen goed moeten worden weergegeven. Welke actie is gewenst? We roepen pensioenuitvoerders op om in alle gevallen evenwichtig te communiceren: geef, goed vindbaar, alle relevante nadelen en voordelen; leg de nadelen net zo goed uit als de voordelen; 12 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

268 vermijd afzwakking van de nadelen en benadrukking van de voordelen. Goed voorbeeld: Zowel het positieve gevolg (de eenmalige uitkering nu) als de negatieve gevolgen (voor uitkeringen en belastingen) van afkoop worden expliciet en neutraal omschreven Deelnemers worden steeds gewezen op de acties die ze kunnen ondernemen 2.6. Geef handelingsperspectief: binnen en buiten de pensioenregeling Handelingsperspectief = (ook) keuzemogelijkheden binnen de regeling Wat is het probleem? Zowel binnen als buiten de regeling zijn mogelijkheden voor deelnemers om hun pensioen te beïnvloeden. Het is belangrijk de deelnemer hierop te wijzen, zodat hij waar nodig ook de gewenste actie kan ondernemen. Dit gebeurt nog niet in alle MijnOmgevingen. Waarom is dit belangrijk? Deelnemers hebben behoefte aan handelingsperspectief; we vinden het belangrijk dat pensioenuitvoerders expliciet aangeven welke acties deelnemers op welk moment kunnen of moeten ondernemen. Zo zijn er individuele keuzemomenten die om een mogelijke actie vragen, 13 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

269 bijvoorbeeld vervroeging en uitstel van het pensioen. Daarbij kan het helpen om informatie per levensgebeurtenis in te delen. Ook de Wet Pensioencommunicatie vraagt hier aandacht voor. Welke actie is gewenst? We roepen alle pensioenuitvoerders op om uitdrukkelijk aandacht te besteden aan keuzemogelijkheden binnen en buiten de regeling om deelnemers in staat te stellen actie te ondernemen: maak duidelijk welke acties deelnemers op welk moment kunnen ondernemen om hun pensioen te beïnvloeden; geef inzicht in wat deelnemers kunnen doen én waar mogelijk inzicht in wat dat betekent in euro s; geef duidelijk aan welke acties deelnemers kunnen overwegen om een inzichtelijk gemaakt tekort op te vangen. Goed voorbeeld: Deelnemers krijgen hier expliciet de mogelijkheid om hun pensioen te beïnvloeden Alle mogelijkheden in de regeling kunnen worden getest waarbij de gevolgen van alle keuzes direct in euro s zichtbaar zijn Op deze manier weten deelnemers welke actie zij kunnen nemen om hun pensioen te beïnvloeden 14 Syllabus PensioenKaravaan Najaar van 271 Akkermans & Partners Knowlegde

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

Bijlage 3: Maatregelen op het gebied van het pensioen in eigen beheer

Bijlage 3: Maatregelen op het gebied van het pensioen in eigen beheer Bijlage 3: Maatregelen op het gebied van het pensioen in eigen beheer Inleiding Pensioen in eigen beheer kent in zijn huidige vormgeving enkele knelpunten. Deze zijn uitgebreid beschreven in de brief van

Nadere informatie

Ondernemerspensioen. Toezegging SvF bij Belastingplan 2013.

Ondernemerspensioen. Toezegging SvF bij Belastingplan 2013. Ondernemerspensioen Toezegging SvF bij Belastingplan 2013. Onderzoek of er mogelijkheden zijn het verschil tussen de commerciële en fiscale waarderingsregels bij pensioen in eigen beheer te mitigeren.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 752 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014) Nr. 94 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld

Nadere informatie

ABC Prinsjesdaglezing Mr. Theo Gommer MPLA

ABC Prinsjesdaglezing Mr. Theo Gommer MPLA ABC Prinsjesdaglezing 2016 Mr. Theo Gommer MPLA Inhoud wetsvoorstel Wiebes DGA-pensioen wet verbeterde premieregeling adviesrechten OR Perspectiefnota Toekomst Pensioenstelsel Wetsvoorstel Wiebes DGA-pensioen

Nadere informatie

Knelpunt pensioen in eigen beheer: waardering pensioenverplichting

Knelpunt pensioen in eigen beheer: waardering pensioenverplichting Voorstel voor een eenvoudiger pensioen in eigen beheer Inleiding Het Register Belastingadviseurs (hierna: het RB) heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris van Financiën

Nadere informatie

Aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus 20017 2500 EA DEN HAAG Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

Pensioen NieuwsBericht

Pensioen NieuwsBericht OBR of OSE vervangt pensioen in eigen beheer. Op 1 juli stuurde Staatssecretaris Wiebes zijn oplossingsrichtingen voor pensioen in eigen beheer aan de Tweede Kamer. Volgens Wiebes kan pensioen in eigen

Nadere informatie

Korte Grafte 9 7321 ZD Apeldoorn T 055-7851377. Lichtenauerlaan 102-120 3062 ME Rotterdam T 010-7982435

Korte Grafte 9 7321 ZD Apeldoorn T 055-7851377. Lichtenauerlaan 102-120 3062 ME Rotterdam T 010-7982435 Korte Grafte 9 7321 ZD Apeldoorn T 055-7851377 Lichtenauerlaan 102-120 3062 ME Rotterdam T 010-7982435 F 084-8671670 E info@hertgerspensioenadvies.nl I www.hertgerspensioenadvies.nl Oplossingsrichtingen

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten Generaal t.a.v. de vaste commissie voor Financiën Postbus EA DEN HAAG

Eerste Kamer der Staten Generaal t.a.v. de vaste commissie voor Financiën Postbus EA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Eerste Kamer der Staten Generaal t.a.v. de vaste commissie voor Financiën Postbus 20017 2500 EA DEN HAAG Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500

Nadere informatie

De DGA en de Dividenduitkering

De DGA en de Dividenduitkering Door Rob Korendijk, op persoonlijke titel De DGA en de Dividenduitkering Vanaf 1 oktober 2012 is het nieuwe BV-recht (Flex BV) van kracht. In het nieuwe BV-recht is onder meer het minimum aandelenkapitaal

Nadere informatie

PENSIOENBEREKENING-DGA Mr R. Touw RB

PENSIOENBEREKENING-DGA Mr R. Touw RB PENSIOENBEREKENING-DGA Mr R. Touw RB 015 700 9714 info@pensioenberekening-dga.nl Vergelijking keuzemogelijkheden Algemene informatie Met ingang van 1 januari 2017 is het niet langer mogelijk om fiscaal

Nadere informatie

2014D05718 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

2014D05718 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG 2014D05718 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Binnen de vaste commissie voor Financiën hebben enkele fracties de behoefte om over de brief van de Staatssecretaris van Financiën d.d. 6 december

Nadere informatie

Pensioen in eigen beheer. Investeren in geluk?

Pensioen in eigen beheer. Investeren in geluk? Pensioen in eigen beheer Investeren in geluk? Pensioen eigen beheer Historie pensioen BV Onder Besluit Wet IB 1941 al mogelijk om pensioen in eigen beheer op te bouwen Om aanspraken van werknemers te beschermen

Nadere informatie

Let op! Vóór 1 juli moet u de eerste acties hebben ondernomen om de nodige zaken te regelen. Welke acties dat zijn, leest u verderop.

Let op! Vóór 1 juli moet u de eerste acties hebben ondernomen om de nodige zaken te regelen. Welke acties dat zijn, leest u verderop. Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft! Wat nu? Update 2017 Bron: SRA - Publicatiedatum: 07-03-2017 Bent u directeur-grootaandeelhouder en bouwt u pensioen op in uw bv? Dat kan per 1 april 2017

Nadere informatie

Notitie inzake uitfasering pensioen in eigen beheer per

Notitie inzake uitfasering pensioen in eigen beheer per Notitie inzake uitfasering pensioen in eigen beheer per 1-4-2017 Inleiding Het oorspronkelijke wetsvoorstel uitfasering pensioen in eigen beheer is in het najaar van 2016 aangenomen door de Tweede Kamer.

Nadere informatie

Pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft! Wat nu?

Pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft! Wat nu? Pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft! Wat nu? Het pensioen in eigen beheer wordt per 1 januari 2017 afgeschaft. Tenminste als het Parlement voor die tijd het daartoe op Prinsjesdag 2016 ingediende

Nadere informatie

FFP Congres 2016 Omhels de toekomst DGA(-adviseurs)! Geen pensioenadvies - in eigen beheer - meer, maar financiële planning. Mr.

FFP Congres 2016 Omhels de toekomst DGA(-adviseurs)! Geen pensioenadvies - in eigen beheer - meer, maar financiële planning. Mr. FFP Congres 2016 Omhels de toekomst DGA(-adviseurs)! Geen pensioenadvies - in eigen beheer - meer, maar financiële planning Mr. Theo Gommer MPLA Inhoud plannen Wiebes definitieve keuzes: Wet uitfasering

Nadere informatie

Eshuis Advieswijzer. Pensioen in eigen beheer afgeschaft! Wat nu? Lid van: Update Keuzemogelijkheden. Knelpunten

Eshuis Advieswijzer. Pensioen in eigen beheer afgeschaft! Wat nu? Lid van: Update Keuzemogelijkheden. Knelpunten Lid van: Update 2017 Bent u directeur-grootaandeelhouder en bouwt u pensioen op in uw bv? Dat kan per 1 april 2017 niet meer. Daarmee is de Eerste Kamer op 7 maart 2017 akkoord gegaan. Wat betekent dit

Nadere informatie

Oplossingsrichtingen Pensioen in eigen beheer

Oplossingsrichtingen Pensioen in eigen beheer Oplossingsrichtingen Pensioen in eigen beheer Op 01 juli 2015 heeft de Staatssecretaris van Financiën, Eric Wiebes, de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijke oplossingsrichtingen pensioen in eigen

Nadere informatie

Eshuis Advieswijzer. Pensioen in eigen beheer afgeschaft! Wat nu? Update Lid van:

Eshuis Advieswijzer. Pensioen in eigen beheer afgeschaft! Wat nu? Update Lid van: Lid van: Bent u directeur-grootaandeelhouder en bouwt u pensioen op in uw bv? Vanaf 1 juli 2017 kan dit niet meer. Dan stopt definitief de pensioenopbouw in eigen beheer. Wat dit voor u betekent, leest

Nadere informatie

Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft. Welke keuze maakt u?

Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft. Welke keuze maakt u? Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft Welke keuze maakt u? Bron: SRA- Publicatiedatum:29-08-2017 Sinds 1 juli 2017 kunt u geen pensioen meer opbouwen in uw eigen bv. Het pensioen in eigen beheer

Nadere informatie

Het pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft. Wat nu?

Het pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft. Wat nu? Pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft! Wat nu? Het pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft per 1 april 2017. Tenminste als het Parlement voor die datum de novelle en het wetsvoorstel daartoe aanneemt.

Nadere informatie

Commentaar RB op de reactie Maatregelen op het gebied van het pensioen in eigen beheer

Commentaar RB op de reactie Maatregelen op het gebied van het pensioen in eigen beheer Commentaar RB op de reactie Maatregelen op het gebied van het pensioen in eigen beheer 1 Inleiding Het Register Belastingadviseurs (hierna het RB) heeft met belangstelling kennis genomen van de reactie

Nadere informatie

Foederer. Advieswijzer Pensioen in eigen beheer! Wat nu? Pension & Benefits Consultants Member Crowe Horwath International

Foederer. Advieswijzer Pensioen in eigen beheer! Wat nu? Pension & Benefits Consultants Member Crowe Horwath International Advieswijzer Pensioen in eigen beheer! Wat nu? Bent u directeur-grootaandeelhouder (dga) en bouwt u pensioen op in uw bv? Het kabinet is van plan het pensioen in eigen beheer per 1 januari 2017 af te schaffen.

Nadere informatie

Update Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft! Wat nu?

Update Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft! Wat nu? Update Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft! Wat nu? Bron: SRA - Publicatiedatum: 29-11-2016 Bent u directeur-grootaandeelhouder (dga) en bouwt u pensioen op in uw bv? Het kabinet is van plan

Nadere informatie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA 's GRAVENHAGE

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA 's GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA 's GRAVENHAGE Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

De oudedagsvoorziening van de DGA. Dukers & Baelemans 2016

De oudedagsvoorziening van de DGA. Dukers & Baelemans 2016 De oudedagsvoorziening van de DGA Staatssecretaris Wiebes Er zijn DGA s die hun actuaris zo vaak zien dat hij ook met kerst en op verjaardagen van familie welkom is. 2 Programma Aanleiding en historie

Nadere informatie

Advieswijzer: Pensioen in eigen beheer afgeschaft! Wat nu? Update 2017

Advieswijzer: Pensioen in eigen beheer afgeschaft! Wat nu? Update 2017 Advieswijzer: Pensioen in eigen beheer afgeschaft! Wat nu? Update 2017 Bent u directeur-grootaandeelhouder en bouwt u pensioen op in uw bv? Vanaf 1 juli 2017 kan dit niet meer. Dan stopt definitief de

Nadere informatie

Wat moet ik doen met mijn pensioen?

Wat moet ik doen met mijn pensioen? Het Dilemma van de DGA: Wat moet ik doen met mijn pensioen? Disclaimer Deze uitgave is ontwikkeld om u te voorzien van competente en betrouwbare informatie omtrent het onderwerp dat behandeld wordt. Echter,

Nadere informatie

Pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft! Wat nu?

Pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft! Wat nu? Pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft! Wat nu? Het pensioen in eigen beheer wordt per 1 januari 2017 afgeschaft. Tenminste als de Eerste kamer voor die tijd het daartoe op Prinsjesdag 2016 ingediende

Nadere informatie

Foederer. Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft: welke keuze maakt u nu? Pension & Benefits Consultants Member Crowe Horwath International

Foederer. Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft: welke keuze maakt u nu? Pension & Benefits Consultants Member Crowe Horwath International Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft: welke keuze maakt u nu? Sinds 1 juli 2017 kunt u geen pensioen meer opbouwen in uw eigen bv. Het pensioen in eigen beheer is afgeschaft. Maar wat te doen

Nadere informatie

Weekers informeert Tweede Kamer over knelpunten en oplossingsrichting bij pensioen in eigen beheer

Weekers informeert Tweede Kamer over knelpunten en oplossingsrichting bij pensioen in eigen beheer Weekers informeert Tweede Kamer over knelpunten en oplossingsrichting bij pensioen in eigen beheer Brondatum: 06-12-2013 Vorig jaar heeft het kabinet de Tweede Kamer toegezegd om te bezien of er mogelijkheden

Nadere informatie

Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft! Wat nu?

Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft! Wat nu? Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft! Wat nu? Bent u directeur-grootaandeelhouder (dga) en bouwt u pensioen op in uw bv? Het kabinet is van plan het pensioen in eigen beheer per 1 januari 2017

Nadere informatie

Pensioen in Eigen Beheer

Pensioen in Eigen Beheer Pensioen in Eigen Beheer Mr. Peter J.W. Harts Pensioen Advies Bureau Centraal Beheer en Avéro Achmea 29 september 2015 Pensioen in Eigen Beheer: knelpunten Waarderings- en berekeningssystematiek is ingewikkeld

Nadere informatie

RJ-Uiting : ontwerp-richtlijn Pensioenvoorziening en oudedagsverplichting directeuren-grootaandeelhouder

RJ-Uiting : ontwerp-richtlijn Pensioenvoorziening en oudedagsverplichting directeuren-grootaandeelhouder RJ-Uiting 2017-3: ontwerp-richtlijn Pensioenvoorziening en oudedagsverplichting directeuren-grootaandeelhouder Inleiding Op 27 maart 2017 is de gewijzigde Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige

Nadere informatie

Let op! Het is aan u welke mogelijkheid u kiest. Laat u hierover goed adviseren, want alle drie de mogelijkheden kennen zo hun eigen voor- en nadelen.

Let op! Het is aan u welke mogelijkheid u kiest. Laat u hierover goed adviseren, want alle drie de mogelijkheden kennen zo hun eigen voor- en nadelen. Sinds 1 juli 2017 is de mogelijkheid om pensioen in eigen beheer op te bouwen, voor u als dga afgeschaft. Maar wat te doen met uw bestaande pensioenvoorziening in eigen beheer? U kunt kiezen uit drie mogelijkheden:

Nadere informatie

Pensioenkeuzestress voor DGA s Wie, wat wanneer

Pensioenkeuzestress voor DGA s Wie, wat wanneer Pensioenkeuzestress voor 200.000 DGA s Wie, wat wanneer 1 november 2016 Paul Lavrijssen RB FFP Adviseur Aegon Adfis Specialist DGA 1 Welkom bij Aegon Adfis Academy Uw kennispartner voor fiscale en juridische

Nadere informatie

RJ-Uiting : Richtlijn Pensioenvoorziening en oudedags- verplichting directeuren-grootaandeelhouder

RJ-Uiting : Richtlijn Pensioenvoorziening en oudedags- verplichting directeuren-grootaandeelhouder RJ-Uiting 2017-8: Richtlijn Pensioenvoorziening en oudedags- verplichting directeuren-grootaandeelhouder Algemeen Met RJ-Uiting 2017-3 ontwerp-richtlijn Pensioenvoorziening en oudedagsverplichting directeuren-grootaandeelhouder

Nadere informatie

Foederer. Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft: welke keuze maakt u? 2018

Foederer. Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft: welke keuze maakt u? 2018 Advieswijzer Pensioen in eigen beheer afgeschaft: welke keuze maakt u? 2018 Sinds 1 juli 2017 kunt u geen pensioen meer opbouwen in uw eigen bv. Het pensioen in eigen beheer is afgeschaft. Maar wat te

Nadere informatie

Uitfasering pensioen in eigen beheer

Uitfasering pensioen in eigen beheer Uitfasering pensioen in eigen beheer Op Prinsjesdag is het wetsvoorstel uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen ingediend. De mogelijkheid om fiscaal gefaciliteerd pensioen

Nadere informatie

RJ-Uiting : ontwerp-richtlijnen Pensioenvoorziening en oudedagsverplichting directeuren-grootaandeelhouder

RJ-Uiting : ontwerp-richtlijnen Pensioenvoorziening en oudedagsverplichting directeuren-grootaandeelhouder RJ-Uiting 2016-15: ontwerp-richtlijnen Pensioenvoorziening en oudedagsverplichting directeuren-grootaandeelhouder Inleiding Op 17 november 2016 is het voorstel van de Wet uitfasering pensioen in eigen

Nadere informatie

Welke lijfrenten vallen onder het wetsvoorstel? Het wetsvoorstel ziet slechts op pensioen en niet op lijfrente- en stamrechtverplichtingen.

Welke lijfrenten vallen onder het wetsvoorstel? Het wetsvoorstel ziet slechts op pensioen en niet op lijfrente- en stamrechtverplichtingen. Ontwikkelingen pensioen in eigen beheer voor de dga: de meest gestelde vragen Uitfasering pensioen Welke lijfrenten vallen onder het wetsvoorstel? Het wetsvoorstel ziet slechts op pensioen en niet op lijfrente-

Nadere informatie

WIJZIGINGEN PENSIOEN IN EIGEN BEHEER DGA NOVEMBER 2016

WIJZIGINGEN PENSIOEN IN EIGEN BEHEER DGA NOVEMBER 2016 WIJZIGINGEN PENSIOEN IN EIGEN BEHEER DGA NOVEMBER 2016 1 INHOUD Inleiding Huidige situatie pensioen in eigen beheer (PEB) De dividendklem Nieuwe situatie: Wat zijn de wijzigingen? Optie 1 Niets doen Optie

Nadere informatie

MFP Alumni. Uitfasering Pensioen Eigen Beheer. Coen van den Bedem Kenniscentrum Van Lanschot

MFP Alumni. Uitfasering Pensioen Eigen Beheer. Coen van den Bedem Kenniscentrum Van Lanschot MFP Alumni Uitfasering Pensioen Eigen Beheer Coen van den Bedem Kenniscentrum Van Lanschot Rotterdam, 9 November 2017 Uitfasering Pensioen eigen beheer, actualiteiten Pensioen en stamrecht, onderdekking

Nadere informatie

Steens & Partners Accountants en Adviseurs Pensioen DGA 25 november 2013

Steens & Partners Accountants en Adviseurs Pensioen DGA 25 november 2013 Steens & Partners Accountants en Adviseurs Pensioen DGA 25 november 2013 Even voorstellen Pensioen Perspectief consultants voor actuariële, fiscaal- en civielrechtelijke pensioenvraagstukken geen belangen

Nadere informatie

Pensioen in eigen beheer vanaf 1 april 2017

Pensioen in eigen beheer vanaf 1 april 2017 Pensioen in eigen beheer vanaf 1 april 2017 De laatste jaren was het pensioen dat de directeurgrootaandeelhouder (DGA) in zijn eigen B.V. opbouwt onderwerp van gesprek. Het liefst wilde het kabinet er

Nadere informatie

Inhoud. Pensioen Akkoord (1)

Inhoud. Pensioen Akkoord (1) RB Studiekring Gelderland Pensioenactualiteiten 2015 13 en 20 april 2015 Mr. Peter A. ter Beest MPLA Directeur van PensioenPodium. www.pensioenpodium.nl Inhoud AOW en Witteveen 2015 fiscale kaders; Netto

Nadere informatie

(Fiscale) problematiek rondom pensioen in eigen beheer (en de stamrecht BV) 25 september 2012

(Fiscale) problematiek rondom pensioen in eigen beheer (en de stamrecht BV) 25 september 2012 (Fiscale) problematiek rondom pensioen in eigen beheer (en de stamrecht BV) 25 september 2012 Inhoud Gevolgen aanpassen pensioenleeftijd naar 66, 67 jaar. Waardering aanspraken. Dividenduitkeringen Wet

Nadere informatie

de pensioengerechtigde leeftijd of bij eerder overlijden, zoals aanspraken op ouderdomsen nabestaandenpensioen en pré-pensioen.

de pensioengerechtigde leeftijd of bij eerder overlijden, zoals aanspraken op ouderdomsen nabestaandenpensioen en pré-pensioen. de pensioengerechtigde leeftijd of bij eerder overlijden, zoals aanspraken op ouderdomsen nabestaandenpensioen en pré-pensioen. De hierna opgenomen bepalingen worden niet alleen toegepast op formeel overeengekomen

Nadere informatie

RJ-Uiting 2014-1: Pensioenvoorziening directeuren-grootaandeelhouder

RJ-Uiting 2014-1: Pensioenvoorziening directeuren-grootaandeelhouder RJ-Uiting 2014-1: Pensioenvoorziening directeuren-grootaandeelhouder Belangrijkste wijziging Tot nu is door de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) toegestaan om de verplichting voor pensioenregelingen

Nadere informatie

De beschikbare premieregeling: de feiten op een rij

De beschikbare premieregeling: de feiten op een rij De beschikbare premieregeling: de feiten op een rij 3 De beschikbare premieregeling In Nederland bestaan grofweg twee categorieën pensioenregelingen: beschikbare premieregelingen enerzijds en middelloon-

Nadere informatie

Reactie RB op Kamerbrief over oplossingsrichtingen pensioen in eigen beheer

Reactie RB op Kamerbrief over oplossingsrichtingen pensioen in eigen beheer Reactie RB op Kamerbrief over oplossingsrichtingen pensioen in eigen beheer 1. Inleiding Het Register Belastingadviseurs (hierna: RB) heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris

Nadere informatie

Pensioen in eigen beheer vanaf 1 april 2017

Pensioen in eigen beheer vanaf 1 april 2017 Pensioen in eigen beheer vanaf 1 april 2017 De laatste jaren was het pensioen dat de directeurgrootaandeelhouder (DGA) in zijn eigen B.V. opbouwt onderwerp van gesprek. Het liefst wilde het kabinet er

Nadere informatie

Kamerbrief Pensioen in eigen beheer

Kamerbrief Pensioen in eigen beheer Kamerbrief Pensioen in eigen beheer Net voor de zomer heeft Staatssecretaris Wiebes heeft Kamervragen beantwoord betreffende pensioen in eigen beheer. Hoewel er lang naar de respons van de staatssecretaris

Nadere informatie

Uitfasering pensioen in eigen beheer

Uitfasering pensioen in eigen beheer De gevolgen voor de partner van de dga Versie 1.0 3 april 2017 Now, for tomorrow Vanaf 1 april 2017 is het mogelijk het pensioen in eigen beheer fiscaal vriendelijk af te kopen of om te zetten in een oudedagsverplichting.

Nadere informatie

Directie Directe Belastingen. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 16 november 2007 DB M

Directie Directe Belastingen. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 16 november 2007 DB M Directie Directe Belastingen De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Datum Uw brief (Kenmerk) Ons kenmerk 16 november 2007 DB 2007-00589 M Onderwerp Vrijwillige

Nadere informatie

VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE

VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE 34 255 Voorstel van wet van het lid Lodders tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet loonbelasting 1964 en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband

Nadere informatie

Wie beheer(s)t Pensioen in Eigen beheer. Bert Faber

Wie beheer(s)t Pensioen in Eigen beheer. Bert Faber Wie beheer(s)t Pensioen in Eigen beheer Bert Faber Fiscale Zaken Rabobank FFP Jaarcongres 5 oktober 2017 Klant en uitfasering PEB Welke wegwijzers ga jij invullen? Waar maak jij het verschil? 2 Toetsen

Nadere informatie

RJ-Uiting 2014-4 Pensioenvoorziening directeuren-grootaandeelhouder

RJ-Uiting 2014-4 Pensioenvoorziening directeuren-grootaandeelhouder RJ-Uiting 2014-4 Pensioenvoorziening directeuren-grootaandeelhouder Algemeen RJ-Uiting 2014-4 bevat aanpassingen inzake de verwerking van de pensioenvoorziening van directeuren-grootaandeelhouder in Richtlijn

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 34 255 Voorstel van wet van het lid Lodders tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet loonbelasting 1964

Nadere informatie

Bijlage I bij besluit CPP M inzake beschikbarepremieregelingen

Bijlage I bij besluit CPP M inzake beschikbarepremieregelingen Bijlage I bij besluit CPP2007-552M inzake beschikbare-premieregelingen 1 Bijlage I bij besluit CPP2007-552M inzake beschikbarepremieregelingen Aanwijzing als bedoeld in onderdeel 2.3 Staffels met uitgangspunten,

Nadere informatie

Artikel Beursbengel: Einde deelname aan de pensioenregeling vóór pensioendatum

Artikel Beursbengel: Einde deelname aan de pensioenregeling vóór pensioendatum Artikel Beursbengel: Einde deelname aan de pensioenregeling vóór pensioendatum Zeker ook in de huidige economische crisis zal het nog meer voor gaan komen, dat werknemers niet tot hun pensioendatum kunnen

Nadere informatie

Afschaffen van pensioen in eigen beheer: een mijnenveld vol met adviesmogelijkheden

Afschaffen van pensioen in eigen beheer: een mijnenveld vol met adviesmogelijkheden Afschaffen van pensioen in eigen beheer: een mijnenveld vol met adviesmogelijkheden 5-10-2016 Door Alieke Doornink, werkzaam bij Edmond Halley en Jaco Weeda, werkzaam bij Pensioen Consultants Westland

Nadere informatie

Uitfasering pensioen in eigen beheer. Bertine van Hoorn & Manuel Hayes

Uitfasering pensioen in eigen beheer. Bertine van Hoorn & Manuel Hayes Bertine van Hoorn & Manuel Hayes 28 maart 2017 Agenda Wat is Pensioen in eigen beheer? Waar ging het fout? Hoofdlijnen wet - afkoop - omzetting oudedagsverplichting - niets doen - tijdspad Wat te doen?

Nadere informatie

Wijziging van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen

Wijziging van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen 34 662 Wijziging van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen Nota naar aanleiding van het verslag Inleiding Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 662 Wijziging van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING 1 Het advies

Nadere informatie

Beëindiging Pensioen in Eigen Beheer. Wat nu?

Beëindiging Pensioen in Eigen Beheer. Wat nu? Beëindiging Pensioen in Eigen Beheer. Wat nu? Ondernemerszaken! Pensioen in Eigen Beheer afgeschaft. En nu? Inleiding Er zijn belangrijke wijzigingen voor DGA s die pensioen in eigen beheer hebben opgebouwd.

Nadere informatie

iiaj JIJ JIJ de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

iiaj JIJ JIJ de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen iiaj JIJ JIJ de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen Aan de Vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer der Staten-Generaal mr. R.F. Berck Postbus 2001 8 2500 EA DEN

Nadere informatie

Dit besluit is per 1 januari 2015 vervangen door het besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M) Het vervallen besluit is hierna opgenomen.

Dit besluit is per 1 januari 2015 vervangen door het besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M) Het vervallen besluit is hierna opgenomen. Dit besluit is per 1 januari 2015 vervangen door het besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M) Het vervallen besluit is hierna opgenomen. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der

Nadere informatie

Welkom bij de workshop Pensioen: medezeggenschap, actualiteit en eigen beheer

Welkom bij de workshop Pensioen: medezeggenschap, actualiteit en eigen beheer Welkom bij de workshop Pensioen: medezeggenschap, actualiteit en eigen beheer Norbert Laane, advocaat medezeggenschapsrecht Alex Ter Horst, advocaat pensioenrecht Carl Luijken, pensioenfiscalist 1 11 april

Nadere informatie

Na artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Na artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende: 34 555 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten tot uitfasering van het pensioen in eigen beheer en het treffen van enkele fiscale maatregelen inzake oudedagsvoorzieningen (Wet uitfasering

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2016 2017 34 662 Wijziging van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen B NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Nadere informatie

een goedkeuring voor pensioenregelingen met een toezegging van partner en wezenpensioen voor werknemers geboren voor 1950;

een goedkeuring voor pensioenregelingen met een toezegging van partner en wezenpensioen voor werknemers geboren voor 1950; Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen Besluit van 23 juni 2014, nr. BLKB2014/0351M De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten Dit besluit is een herziening van het besluit

Nadere informatie

Voorstellen pensioen eigen beheer: verbetering voor uitkeringstoets?

Voorstellen pensioen eigen beheer: verbetering voor uitkeringstoets? Voorstellen pensioen eigen beheer: verbetering voor uitkeringstoets? Anton Dieleman RA* Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft op 1 juli een brief gepubliceerd waarin twee stelsels voor de behandeling

Nadere informatie

DGA-pensioen afgeschaft Opgepast! De fiscus geeft korting

DGA-pensioen afgeschaft Opgepast! De fiscus geeft korting UW ONDERNEMING, ONZE ERVARING DGA-pensioen afgeschaft Opgepast! De fiscus geeft korting mr. Anthony van Venrooij Pensioen in eigen beheer (PEB) 2 Presentatie in twee delen: Deel 1 Historie pensioen in

Nadere informatie

Pensioenwijzigingen 2014. en verder?

Pensioenwijzigingen 2014. en verder? Pensioenwijzigingen 2014 en verder? Agenda Lenteakkoord AOW Lenteakkoord pensioen Pensioenakkoord wat (voorlopig?) niet doorgaat Aanpassingen Varia Lenteakkoord - AOW Vanaf 2013: AOW in stapjes naar 67

Nadere informatie

Gedeeltelijke afschaffing afrekenverplichting voor bepaalde saldolijfrenten

Gedeeltelijke afschaffing afrekenverplichting voor bepaalde saldolijfrenten Gedeeltelijke afschaffing afrekenverplichting 31-12-2020 voor bepaalde saldolijfrenten 1. Inleiding Op 17 september 2019 is het pakket Belastingplan 2020 ingediend bij de Tweede Kamer. Een van de voorgestelde

Nadere informatie

Vennootschapsbelasting. Inkomstenbelasting. Waardering van pensioen- en lijfrenteverplichtingen algemeen

Vennootschapsbelasting. Inkomstenbelasting. Waardering van pensioen- en lijfrenteverplichtingen algemeen Dit besluit is vervangen door het besluit Waarderingsaspecten van pensioenen en lijfrenten (besluit van 3 juli 2008, nr. CPP2008/447M, Stcrt. nr. 133). Vennootschapsbelasting. Inkomstenbelasting. Waardering

Nadere informatie

Wetsvoorstellen Variabele pensioenuitkering pensioenknip & Pensioen in eigen beheer

Wetsvoorstellen Variabele pensioenuitkering pensioenknip & Pensioen in eigen beheer Wetsvoorstellen Variabele pensioenuitkering pensioenknip & Pensioen in eigen beheer 7 oktober 2015 Diana Du4lh Programma Kort voorstellen Wetsvoorstel variabele pensioenuitkering Ini4a4ef wetsvoorstel

Nadere informatie

Pensioen in Eigen Beheer

Pensioen in Eigen Beheer Pensioen in Eigen Beheer Pensioen in eigen beheer wil zeggen dat een pensioenregeling niet is onder gebracht bij een verzekeraar of bij een pensioenfonds. Ten aanzien van het opbouwen in eigen beheer zijn

Nadere informatie

Technische bijlage keuzemogelijkheden pensioen in eigen beheer. Vergelijking keuzemogelijkheden. Rapport bestemd voor

Technische bijlage keuzemogelijkheden pensioen in eigen beheer. Vergelijking keuzemogelijkheden. Rapport bestemd voor Vergelijking keuzemogelijkheden Algemene informatie Met ingang van 1 april 2017 is het niet langer mogelijk om fiscaal gefaciliteerd nieuwe pensioenaanspraken op te bouwen in eigen beheer (het is niet

Nadere informatie

Diensten voor accountants, belastingadviseurs en andere intermediairs

Diensten voor accountants, belastingadviseurs en andere intermediairs Diensten voor accountants, belastingadviseurs en andere intermediairs PensioenDossier PensioenDossier Continuïteitsanalyse PensioenDossier eigen beheer. Inclusief fiscale en bedrijfseconomische pensioenberekening,

Nadere informatie

Afschaffing pensioen in eigen beheer

Afschaffing pensioen in eigen beheer FAMILY OWNED BUSINESS & PRIVATE WEALTH MAART 2017 Afschaffing pensioen in eigen beheer De drie keuzes van de DGA Afschaffing pensioen in eigen beheer 3 Voorwoord De jarenlange onzekerheid over het pensioen

Nadere informatie

informatiebrief over uitfaseren pensioen in eigen beheer

informatiebrief over uitfaseren pensioen in eigen beheer Rondweg 103 5406 NK Uden 0486 820 203 info@boekzo.nl www.boekzo.nl beconnummer 580.788 bank NL52RABO 0156 9798 45 BTW NL8221.75.307.B01 Kenmerk Behandeld door Datum Uitfaseren PEB mr. Paul L.J. Nielen

Nadere informatie

Artikel Het Register: Waardering pensioen na overdracht

Artikel Het Register: Waardering pensioen na overdracht Artikel Het Register: Waardering pensioen na overdracht In de literatuur en jurisprudentie is veel aandacht voor de fiscale aspecten van een overdracht van de pensioenverplichting naar een andere (eigen)

Nadere informatie

Kenmerk Behandelaar Doorkiesnummer Datum PN mr. Paul L.J. Nielen informatiebrief over uitfaseren pensioen in eigen beheer

Kenmerk Behandelaar Doorkiesnummer Datum PN mr. Paul L.J. Nielen informatiebrief over uitfaseren pensioen in eigen beheer Pensioen B.V. T.a.v. de de directie Rondweg 103 5406 NK Uden Rondweg 103 5406 NK Uden Postbus 379 T +31 (0) 486 416299 IBAN NL27 RABO 0128326107 KvK Brabant: 17177356 BTW: NL 8180.13.552.B01 Beconnummer:

Nadere informatie

Oplossingsrichtingen pensioen in eigen beheer

Oplossingsrichtingen pensioen in eigen beheer Oplossingsrichtingen pensioen in eigen beheer 1 Inhoud 1. Inleiding... 3 2. De oudedagsbestemmingsreserve (OBR)... 5 2.2 Opbouwfase... 5 2.2.1 Grondslag... 5 2.2.2 Dotatie... 6 2.2.3 De waardering van

Nadere informatie

Vanaf 1 juli 2017 kunt u als DGA niet langer pensioen opbouwen binnen uw eigen onderneming. Wat zijn de alternatieven?

Vanaf 1 juli 2017 kunt u als DGA niet langer pensioen opbouwen binnen uw eigen onderneming. Wat zijn de alternatieven? Vanaf 1 juli 2017 kunt u als DGA niet langer pensioen opbouwen binnen uw eigen onderneming Wat zijn de alternatieven? 4 alternatieven Belicht vanuit verschillende invalshoeken 1 2 3 4 Korte omschrijving

Nadere informatie

Van gegarandeerd pensioen naar een pensioenspaarpot

Van gegarandeerd pensioen naar een pensioenspaarpot Van gegarandeerd pensioen naar een pensioenspaarpot Ons pensioenstelsel is van oudsher een stelsel dat voor werknemers zekerheden biedt. Met zekerheden wordt hier verstaan: de werknemer weet al ruim voor

Nadere informatie

Stamrecht: veel gestelde vragen. De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Stamrecht: veel gestelde vragen. De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten. Stamrecht Stamrecht: veel gestelde vragen De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten. De toepassing van stamrechtvrijstelling, zoals opgenomen

Nadere informatie

2016D50910 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

2016D50910 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG 2016D50910 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG De vaste commissie voor Financiën heeft in aanvulling op de reeds door de Tweede Kamer gevraagde brief aan de Staatssecretaris van Financiën, op

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 330 Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 en van enige andere wetten (Wet aanvullend overgangsrecht fiscale behandeling pensioen) Nr.

Nadere informatie

Diensten voor accountants, belastingadviseurs en andere intermediairs ten behoeve van het pensioen van de Directeur-grootaandeelhouder

Diensten voor accountants, belastingadviseurs en andere intermediairs ten behoeve van het pensioen van de Directeur-grootaandeelhouder Diensten voor accountants, belastingadviseurs en andere intermediairs ten behoeve van het pensioen van de Directeur-grootaandeelhouder PensioenDossier PensioenDossier Continuïteitsanalyse PensioenDossier

Nadere informatie

Vennootschapsbelasting. Pensioen; knip in de opbouw van pensioenrechten

Vennootschapsbelasting. Pensioen; knip in de opbouw van pensioenrechten Vennootschapsbelasting. Pensioen; knip in de opbouw van Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein winstbelastingen Besluit van 26 juni 2003, nr. CPP2003/1406M De directeur-generaal

Nadere informatie

DGA pensioen opbouw. Zo ja, hoeveel. Zo ja, moet u hier verplicht aan deelnemen? Zo ja, geldt er voor u een dispensatie?

DGA pensioen opbouw. Zo ja, hoeveel. Zo ja, moet u hier verplicht aan deelnemen? Zo ja, geldt er voor u een dispensatie? Aanvullende bedrijfsgegevens Zijn er meerdere DGA s werkzaam in de BV waarin u werkzaam bent? Zo ja, hoeveel Zijn er andere personen werkzaam in de BV waarin u werkzaam bent? Zo ja, hoeveel Geldt er voor

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2014 2015 33 752 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014) AA BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN Aan de Voorzitter

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2014 2015 33 752 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014) AA BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN Aan de Voorzitter

Nadere informatie

Informatiebijeenkomst over voorwaardelijke toeslagverlening en de toekomst van het gesepareerd beleggingsdepot

Informatiebijeenkomst over voorwaardelijke toeslagverlening en de toekomst van het gesepareerd beleggingsdepot Informatiebijeenkomst over voorwaardelijke toeslagverlening en de toekomst van het gesepareerd beleggingsdepot Breda, 4 december 2018 Roel Nass Deze presentatie is uitsluitend bedoeld voor het geven van

Nadere informatie

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs N. Q: B, 111 111 de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Aan de Vaste commissie voor Financkn van de Tweede Kamer der Staten-Generaal rnr. R.F. Berck Postbus 2001 8 2500 EA DEN HAAG Amsterdam, 10 september

Nadere informatie