Ontwerp tracé. Eis 1: Toegangspunten tot het spoorwegennet. tussen het centrum van de kern en het toegangspunt gelijk aan nul.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Ontwerp tracé. Eis 1: Toegangspunten tot het spoorwegennet. tussen het centrum van de kern en het toegangspunt gelijk aan nul."

Transcriptie

1 Ontwerp tracé Inleiding Volgens de Analyse van het bestaande spoornetwerk die gedaan is nadat het ideale netwerk ontworpen was, voldoet de huidige verbinding over het spoor tussen Almere Centrum en Amsterdam Centraal niet aan de gestelde eisen. Deze staan omwille van het leesgemak nog één keer in de volgende tabel genoemd: Eis Eis 1: Toegangspunten tot het spoorwegennet Eis 2: Ontsluitingsruimte Eis 3: Operationele snelheden Eis 4: Minimale afstand tussen intercitystations Eis 5: Maximale omwegfactor Eis 6: Intervaltijden Tabel 1 Overzicht eisen aan het netwerk Invulling Een primaire of secundaire kern in het semi-landelijke niveau vereist 3 toegangspunten, een tertiaire kern vereist 2 toegangspunten. Deze toegangspunten zijn de stations. Om op nationaal niveau een goed netwerk te krijgen zullen intercity s op het net ingezet worden die alleen op bepaalde stations stoppen. Deze stations kunnen bij landelijk primaire of secundaire kernen horen of belangrijke overstapmogelijkheden bieden Voor spoorwegen is de optimale afstand tussen het centrum van de kern en het toegangspunt gelijk aan nul. Voor intercitytreinen wordt een operationele snelheid van 140 km/uur verondersteld en voor stoptreinen en sprinters een operationele snelheid van 70 km/uur. Voor intercitytreinen wordt in deze analyse rekening gehouden met een minimale afstand van ongeveer 20 km. Voor stoptreinen en sprinters wordt geen minimum eis gesteld. Op nationaal en semi-landelijk schaalniveau is de maximale richtwaarde voor deze factor 1,4 en op regionaal niveau 1,7. Er wordt geëist dat de primaire en de secundaire kernen op nationaal niveau een maximale intervaltijd voor intercitytreinen van 30 minuten hebben, binnen en buiten de spits. Op deze stations zullen de sprinters en de stoptreinen een maximale intervaltijd hebben van 15 minuten buiten de spits en van 10 minuten tijdens de spits.

2 Om de verbinding tussen Almere Centrum en Amsterdam Centraal aan de eisen te laten voldoen zullen er verbeteringen aangebracht moeten worden. Deze kunnen zowel langs de bestaande route als langs een nieuwe route aangebracht worden. In elk geval omvatten de verbeteringen nieuwe sporen. Die worden in dit artikel ontworpen. Allereerst wordt overwogen welke route gevolgd gaat worden, daarna wordt gekeken aan welke eisen ten aanzien van de veiligheid voldaan moet worden. Daarna wordt het dwarsprofiel ontworpen, het horizontale alignement en het verticale alignement. Ten slotte zal nog gecontroleerd worden of dit nieuwe ontwerp wel aan de eisen voldoet. Als dit zo is, dan is dit een oplossing voor de problemen waar het huidige netwerk in 2030 mee zal kampen. Overweging tracé Een mogelijke oplossing voor de verbinding tussen Almere Centrum en Amsterdam Centraal is een verbreding van de Hollandse Brug, die nu de enige verbinding is tussen Almere en het vasteland. Dit zou echter niet alle problemen oplossen. De verbreding van de bestaande brug zou slechts een verbetering kunnen brengen ten aanzien van eis 6. In combinatie met aanpassingen aan de overige netverbindingen van het studiegebied zou dit namelijk kunnen leiden tot meer sprinters of stoptreinen kunnen rijden tijdens de spits. Maar de maximale omwegfactor tussen Almere Centrum en Schiphol blijft een probleem. De maximale omwegfactor tussen Almere Centrum en Schiphol blijkt een zeer uitdagend punt te zijn. Om daaraan te voldoen in het ideale netwerk bevatte dit netwerk een rechtstreekse verbinding tussen Almere Centrum en Amsterdam Centraal die van daar uit rechtstreeks door ging naar Schiphol. Deze verbinding ging recht over het IJmeer. Een dergelijke verbinding zou ook een mogelijkheid kunnen bieden voor de realisatie van een nieuw toegangspunt aan het net voor de toekomstige nieuwe wijken van Almere. Op nationaal niveau zou deze verbinding van groot belang zijn na de opening van een spoorverbinding tussen Lelystad en Zwolle. Daarom wordt gekozen voor een verbinding over het IJmeer. Toch bestaan er nog verschillende manieren om het IJmeer over te steken. Men kan na de oversteek immers theoretisch aan land komen op elk punt tussen de Hollandse Brug en de zeedijk bij Marken. Hierbij moet een optimum gevonden worden tussen een zo klein mogelijke oversteeklengte en een zo groot mogelijke reistijdwinst. Deze zoektocht naar een optimum beperkt het zoekgebied naar mogelijke punten waar de verbinding aan land kan komen tot de oevers van het IJmeer tussen het Kinselmeer en Muiden. Probleem is dat op vrijwel alle punten ten zuiden van de eerste grote bocht in de lijn van Amsterdam Centraal naar Amersfoort de nieuwe verbinding een matig scherpe bocht moet maken om op deze lijn aan te takken. Hierdoor zouden de operationele snelheden verlaagd worden, wat nadelig is voor de beoogde reistijdwinst. Een voorbeeld van zo n bocht is te zien in figuur 1, waar aantakking bij station Diemen geprobeerd is. 2

3 Figuur 1 Mogelijke aantakking bij Diemen Hiermee wordt het zoekgebied verder verkleind tot een de oevers van het IJmeer tussen het Kinselmeer en de eerste grote bocht in de lijn van Amsterdam Centraal naar Amersfoort. In figuur 2 is dit beperkte zoekgebied in beeld gebracht met een lijn van noord naar zuid. De nieuwe verbinding zal deze lijn moeten kruisen om aan land te kunnen gaan. Figuur 2 Het zoekgebied in beeld gebracht door een te kruisen lijn. Nu dit zoekgebied gevonden is met overwegingen die qua redeneertrant niet ver van de zeefanalyse af zitten, zou men de te prefereren verbinding kunnen vinden door rekening te houden met geografische, milieu-, economische en ruimtelijke problemen. Dit zou men kunnen doen door deze gegevens te kwantificeren en te verwerken in een potential 3

4 surface analysis. Dit kost echter vrij veel tijd, en daarom wordt hier nu volstaan met een benadering door een zo kort mogelijke route te kiezen, waarbij beoogd wordt zo min mogelijk hinder te veroorzaken. Hiertoe is eerst de kortste route geschetst in figuur 3. Hierbij zijn scherpe bochten vermeden Figuur 3 Schets van het horizontale tracé Hinder kan beperkt worden door verticale maatregelen toe te passen als tunnels en bruggen. Een oeververbinding bij het IJmeer met een tunnel, hoewel de minst landschapsaantastende, blijkt te duur te zijn. Daarom wordt hier een brugverbinding voorgesteld. Om de lengte van deze brug te beperken, zou de brug in de buurt van Durgerdam moeten eindigen. Dit is ten zuiden van het Kinselmeer, dus binnen het zoekgebied. Als rekening gehouden wordt met de watersportfunctie van het IJmeer, zou de brug voldoende hoog moeten zijn om deze functie zo min mogelijk te verstoren. Ervan uitgaande dat de Oosterschelde dezelfde functie vervult, zou de brug dan zo hoog moeten zijn als de Zeelandbrug. Een schets van de doorsnede van deze brug staat in figuur 4, met afmetingen gebaseerd op de Zeelandbrug en het HSL viaduct tussen Bleiswijk en Zoetermeer. Deze schets staat op de volgende bladzijde. De spoorverbinding door Almere zal minder ruimtelijke problemen met zich meebrengen dan de verbinding door het dichtbebouwde Amsterdam. Daarom zal de verbinding nadat deze bij Durgerdam aan land gekomen is door een boortunnel geleid moeten worden om geen hinder te veroorzaken bij de woonwijken die daar liggen. Daarna moet het IJ overgestoken worden omdat de brug aan de verkeerde oever van het IJ uitkwam om over land naar Amsterdam Centraal aangelegd te worden. Dit kan het beste gedaan worden met een afzinktunnel. Dat is ook gedaan moet de Noord-Zuidlijn bij de oversteek van datzelfde IJ. De verbinding naar Amsterdam Centraal stuit na de kruising van het IJ echter op het Zeeburgereiland. Hier is nu nog geen bebouwing, maar in de toekomst is hier een nieuwbouwwijk voorzien. Daarom zal ook onder het Zeeburgereiland een boortunnel gemaakt moeten worden. Daarna wordt het Amsterdam-Rijnkanaal overgestoken. Ook dit kan het beste gedaan worden met een afzinktunnel. De vlak daarbij gelegen Piet Heintunnel is ook een afzinktunnel. Tot slot moet nog aangesloten worden 4

5 op het bestaande net. Hiervoor moet de verbinding weer bovengronds komen. Een schets van deze verticale maatregelen is opgenomen in figuur 5. Figuur 4 Schets doorsnede brug over het IJmeer Figuur 5 Schets verticale maatregelen op het tracé Legenda: Zwart: Spoor op maaiveld, aardebaan of laag viaduct Donkerrood: Spoor op hoge brug Oranje: Spoor in afzinktunnel Rood: Spoor in boortunnel 5

6 Veiligheid van spoorwegen Ten aanzien van de veiligheid worden bij spoorwegen specifieke eisen gesteld. Om deze eisen te identificeren zal nu eerst gekeken worden naar de eigenschappen van spoorwegen. Een spoorweg bestaat uit een onderbouw en een bovenbouw: De onderbouw is de ondergrond waar de spoorlijn op wordt aangelegd. Dit kan dus een aardebaan, een brug, een viaduct of een tunnelbodem zijn. Er bestaan ook andere mogelijkheden, zoals rotsbodems in berggebieden, maar deze worden hier buiten beschouwing gelaten in verband met de beperkte hoeveelheid verticale maatregelen in figuur 5. De bovenbouw komt op de onderbouw. Voor de bovenbouw bestaan verschillende constructies. De klassieke spoorwegconstructie is ballastspoor. Deze constructie is weergegeven in figuur 6. Figuur 6 ballastpoor Bij ballastspoor bestaat de bovenbouw uit een ballastbed van steenslag en een railconstructie. Het ballastbed zorgt voor stabiliteit, het dempen van de trillingen, voor de afvoer van overtollig regenwater en de kans op spoorspatting in voegloos spoor te verminderen. De railconstructie bestaat uit spoorstaven en hun bevestiging. De voertuigen die van het spoor gebruik maken, de railvoertuigen, hebben speciale wielen waardoor ze over het spoor kunnen rijden. Een schets van zo n wiel is opgenomen in figuur 7. Figuur 7 Schets wiel railvoertuig Van belang bij spoorstaven is de spoorwijdte. Dat is de afstand tussen de beide binnenkanten van de koppen van de spoorstaven van een spoorweg. De spoorwijdte in Nederland voor een trein is 1435 mm. Spoorstaven moeten op hun plaats worden gehouden, zowel in de breedte als in de langsrichting. Dat kan bij ballastspoor door dwarsliggers toe te passen. Dwarsliggers zijn 6

7 balken waarop de spoorstaven bevestigd worden. In figuur 6 zijn hiervoor houten balken gebruikt. Maar ook betonnen balken behoren tot de mogelijkheden. De dwarsliggers dragen de spoorstaven en worden weer gedragen door het ballastbed. Hierbij worden de belastingen sterk gespreid door de verschillende delen van de spoorconstructie. Naast ballastspoor bestaat er ook een ballastloze spoorconstructie. Hierbij wordt geen ballastbed met dwarsliggers toegepast, maar worden de spoorstaven op een andere manier ondersteund. Dit kan discreet of continu. Een discreet bevestigde railconstructie is op een aantal plaatsen bevestigd aan een betonplaat, betonblok of kunstwerk. Een continu bevestigde railconstructie bestaat uit een spoorstaaf die continu ingegoten of ingeklemd zit in een betonconstructie. In Nederland wordt ballastloos spoor al gebruikt in en op kunstwerken zoals tunnels en bruggen. Het Nederlandse traject van de hogesnelheidslijn HSL is geheel op ballastloos spoor uitgevoerd. De verschillende spoorconstructies moeten mechanisch veilig zijn. Indien deze ontworpen worden volgens de geldende normen kennen deze spoorconstructies voldoende mechanische veiligheid. Daar wordt hier nu van uitgegaan. Dit biedt de mogelijkheid om uit de verschillende spoorconstructies te kiezen. Omdat er in Nederland al veel ervaring is met ballastspoor zal hier op de aardebanen gewoon gebruik van worden gemaakt. Voor de bruggen, viaducten en tunnels zal worden gekozen voor een discreet ondersteunde spoorconstructie. Dit omdat een discreet ondersteunde spoorconstructie onderhoudsarmer is dan een ballastspoorconstructie, en dit op kunstwerken dus zeker voordelen biedt. Vooralsnog is alleen ingegaan op de mechanische veiligheid van de bovenbouw. Voor de onderbouw moet natuurlijk ook voldaan worden aan de mechanische veiligheid. Als voorbeeld van de eisen aan de onderbouw wordt een brug genomen. Een brug moet stabiel en sterk genoeg zijn om zijn eigen gewicht en de dynamische belasting te dragen. Bij deze dynamische belastingen horen ook windkrachten. Omdat de onderbouw eveneens aan normen moet voldoen, wordt hier ook aangenomen dat de onderbouw mechanisch veilig is. Naast de mechanische veiligheid van het ontwerp speelt voor de uiteindelijke veiligheid ook de uitvoering een grote rol. Berucht in dit verband is de aanleg van de Noord- Zuidlijn in Amsterdam. Voor de aanleg van de metrolijn was het nodig diepwanden te maken om zo het grondwater te keren. De mechanische veiligheid van het ontwerp van deze diepwanden was zonder twijfel prima in orde, hier gelden namelijk normen voor. Maar door onvoldoende bentonietverdringing tijdens de uitvoering ontstond er een zwakke plek in de diepwanden ter hoogte van de Vijzelgracht die uiteindelijk geleid heeft tot lekkage in de bouwput met erosie van grond buiten de bouwput tot gevolg. Hierdoor werd de stabiliteit van de funderingen van belendende panden bedreigd. In het ontwerp was hier voldoende veiligheid tegen, maar doordat de uitvoering niet het gewenste resultaat had was de uiteindelijke veiligheid hiertegen dus een stuk lager. Hiermee kan gerust gesteld worden dat de uitvoering essentieel is voor de veiligheid. Ondanks dit feit wordt de uitvoering hier buiten beschouwing gelaten omdat het hier gaat om een ontwerp. 7

8 Als de bouw van het spoor voltooid is, spelen er nog andere veiligheidsaspecten een rol. Een basale veiligheidseis is dat een railvoertuig niet mag kantelen of ontsporen. Gevolg van deze eis is dat railvoertuigen alleen maar de rails kunnen volgen, daarom is uitwijken voor obstakels niet mogelijk. In het geval van een obstakel moet een railvoertuig dus remmen. Bij railvoertuigen is echter de wrijvingscoëfficiënt, de verhouding tussen de horizontale wrijvingskracht en de verticale wiellast, veel kleiner dan bij auto s. Dit heeft tot gevolg dat bij spoorwegen veel flauwere hellingen toegepast kunnen worden. Dit wordt behandeld bij het verticaal alignement. Ook zijn de remafstanden veel groter. Deze zijn bij snelheden van 40 km/h, 140 km/h en 300 km/h respectievelijk 400 m, 1100 m en 4000 m. Door deze grote remafstanden is rijden op zicht niet mogelijk en moeten seinen worden toegepast. Ook voor bochten gelden strengere eisen dan bij autowegen. Deze eisen worden behandeld bij het horizontale alignement. Ten slotte kan men nog opmerken dat spoorwegen ook een comforteis kennen. Dit houdt in dat sporen en wissels comfortabel berijdbaar moeten zijn en blijven. Ook als de veiligheid niet in gevaar is, kan een ongunstige combinatie van wissels, bogen en tegenbogen, zelfs bij een bovenbouw van zeer goede constructie en met een perfecte ligging, zulke sterke bewegingen in een rijtuig veroorzaken, dat de reizigers dit als uitgesproken onplezierig, soms zelfs als angstaanjagend ervaren. Op deze comforteis zal nader ingegaan worden bij het horizontale alignement. Dwarsprofiel In figuur 5 staat een schets van de verticale maatregelen. Wanneer deze maatregelen opgevolgd worden, heeft dat gevolgen voor het verticale alignement, maar ook voor het dwarsprofiel. Het dwarsprofiel is namelijk anders bij de verschillende maatregelen. Behalve van de verticale maatregelen, is het dwarsprofiel ook afhankelijk van het horizontale alignement, namelijk door de verkanting, de schuinstand, die in bogen toegepast wordt. Deze afhankelijkheid zal hier vastgesteld worden, waarna het effect van deze verkanting verwerkt zal worden in het verticale alignement. Maar eerst worden de dwarsprofielen vastgesteld buiten de bogen, dus in de rechtstanden. Globaal kan hiervoor uitgegaan worden van de verticale maatregelen in figuur 5. Het nieuwe tracé takt na station Almere Muziekwijk af van het bestaande spoor. Ter plaatse van station Almere Muziekwijk ligt het spoor op een verhoogde aardebaan. Het dwarsprofiel van een aardebaan op willekeurige hoogte staat in figuur 8. De hellingen zijn hier overdreven steil getekend om deze goed in beeld te brengen. Het afschot heeft namelijk slechts een helling van 1:50 en dient om het regenwater dat in de ballastconstructie is gedrongen af te voeren. Om te voorkomen dat het water in het zand van de aardebaan dringt is de afscheiding tussen ballastbed en aardebaan voorzien van een filterdoek. Zodoende kan regenwater zonder problemen afstromen naar de oorspronkelijke grond. 8

9 Figuur 8 dwarsprofiel verhoging willekeurige hoogte Legenda: Bruin: Oorspronkelijke grond Geel: Aardebaan Oranje: Inspectiepad Grijs: Ballasbed Bij deze aftakking wordt het bestaande wegennet ongelijkvloers gekruist met viaducten. Het dwarsprofiel van zo n viaduct staat in figuur 9. Hierbij is uitgegaan van een tweesporig viaduct. Viaducten met meer sporen zijn uiteraard breder, maar hier zal nu verder niet op ingegaan worden. In figuur 9 is eveneens niet ingegaan op de afwatering van dergelijke viaducten. Deze vereenvoudiging is hier gedaan vanwege het gebrek aan ervaring met zulk gedetailleerd viaductontwerp. 9

10 Figuur 9 Dwarsprofiel viaduct Na de aftakking blijft het tracé verhoogd, waarbij het bestaande wegennet eveneens met viaducten ongelijkvloers gekruist wordt. Uiteindelijk wordt de brug over het IJmeer bereikt, waarvan het dwarsprofiel gegeven is in figuur 4. Ook hier is niet ingegaan op de afwatering. Daarna wordt weer een tracédeel bereikt waarop het spoor verhoogd ligt. Daarna wordt het geboorde deel van het tracé bereikt. Vanwege de grote invloed die een boortunnel heeft op het verticale alignement, zal het dwarsprofiel van de boortunnel geheel vastgesteld worden bij de vaststelling van het verticale alignement. Hierbij zal echter niet ingegaan worden op de afwatering. Opnieuw geldt hier een gebrek aan ervaring met dergelijke details. Bij een gedetailleerder ontwerp van het tracé zijn dergelijke details echter onontbeerlijk. Na het geboorde deel van het tracé wordt het gedeelte van het tracé bereikt dat afgezonken wordt. Het dwarsprofiel hiervan is gegeven in figuur 10. Ook hier is niet ingegaan op de afwatering. Wel is ervan uitgegaan dat er risico van opdrijven bestaat, en daarom is uitgegaan van trekpalen. Bij het verticale alignement zal uitgezocht worden of dit wel noodzakelijk is. 10

11 Figuur 10 Dwarsprofiel afzinktunnel Na het gedeelte van het tracé dat afgezonken wordt word via een toeritconstructie het bestaande spoor bereikt. Ook dit ligt verhoogd, met enkele bruggen en viaducten, waaronder het viaduct over de S116 (Kattenburgerstraat). Op dit laatste viaduct zal nader in worden gegaan bij het verticaal alignement. Ten gevolge van de verkanting ontstaat er een hoogteverschil tussen de beide spoorstaven. Aan dit hoogteverschil is een maximum gesteld van 150 millimeter tussen beide spoorstaven. De afstand tussen beide spoorstaven kan uitgedrukt worden in de spoorbreedte, deze is nominaal 1500 millimeter. Uit de definitie van een hellingspercentage dat dit het hoogteverschil in meters is dat bij een horizontale afstand van 100 meter hoort kan afgeleid worden dat de maximale verkanting 10% is. Deze verkanting heeft invloed op de verschillende dwarsprofielen. Zo kan het dwarsprofiel van de aardebaan aangepast worden aan de verkanting door het balastbed scheef op te zetten. Op dezelfde manier kan het viaduct aangepast worden aan de verkanting door het viaductelement scheef op te zetten. Zodoende kan eveneens de brug aangepast worden door het brugelement scheef op te zetten. Bij de boortunnel en de afzinktunnel ligt dit echter gevoelig. Hier wordt de verkanting verwerkt door de spoorstaven op ongelijke hoogte op de vloer te bevestigen. De verkanting is echter afhankelijk van de boogstraal. Hierop zal worden ingegaan bij het ontwerp van het horizontale alignement. 11

12 Horizontaal alignement Nu de veiligheidseisen vastgesteld zijn en het dwarsprofiel ontworpen is, zal het horizontale alignement ontworpen worden. Om dit te vergemakkelijken wordt het tracé opgedeeld in rechtstanden, die via bogen verbonden moeten worden. Zie figuur 11 Figuur 11 De rechtstanden in het tracé (verlengd om de hoekverdraaiing in de bogen op te kunnen meten) In figuur 11 komt het tracé met de rechtstand net iets ten noorden van de lijn van het zoekgebied in figuur 2 uit. Omdat de afwijking klein is, en omdat dit handiger is voor het horizontaal alignement, wordt deze kleine afwijking geaccepteerd. Met behulp van de rechtstanden in figuur 11 kan nu de hoekverdraaiing in de bogen opgemeten worden. Vanwege de vele bogen in Amsterdam centrum is figuur 11 nog niet afdoende. Daarom wordt ingezoomd op het centrum van Amsterdam. Zie hiervoor figuur 12 12

13 Figuur 12 Rechtstanden in het Centrum van Amsterdam In verband met de ligging van de rechtstanden zullen er wat graafwerkzaamheden in de wijk Zeeburg gedaan moeten worden. Aan de westkant zullen de toeritconstructies gebouwd moeten worden terwijl aan de oostkant een kade afgegraven zal moeten worden. Hiermee is de beschikbare ruimte voor de bochten ter plaatse van deze wijk gecreëerd. Er zitten nu vier bochten in het tracé. De toe te passen straal is afhankelijk van de toegepaste verkanting. Voor autowegen geldt hiervoor de volgende tabel: Tabel 2 Verband tussen boogstraal en de variabelen snelheid en verkanting Spoorwegen hebben echter hogere minimumstralen dan autowegen. Bij snelheden hoger dan 40 km/h gelden minimum boogstralen van 500 meter. Bij Hoge Snelheidslijnen, waar de treinen 300 km/h rijden moeten bogen met een straal van ten minste 4000 meter 13

14 gebruikt worden. Daarom wordt er hier van uitgegaan dat voor het te ontwerpen tracé, waar de ontwerpsnelheden ongeveer 140 km/h zijn, dat de stralen in tabel 2 voor 120 km/h met 1000 meter vermeerderd moeten worden. Hiermee wordt tabel 3 verkregen: Verkanting [%] Toe te passen boogstraal in tracé [m] Tabel 3 Verband tussen toe te passen boogstraal en verkanting Om de verkanting op te bouwen is een overgangsboog noodzakelijk. Om het rijden door een overgangsboog soepel te laten verlopen wordt hiervoor een speciale spiraal toegepast, de clotioïde. Voor de clotoïde geldt de volgende formule: Hierin is: : Parameter van de clotoïde : Boogstraal in een punt op de clotoïde : Ontwikkelde lengte langs de clotoïde vanaf de oorsprong tot dat zelfde punt In de oorsprong van een -assenstelsel valt de raaklijn aan de clotoïde samen met de - as. Hier geldt dus dat. Daarom wordt de oorsprong gebruikt als het punt waar de clotoïde aansluit op de rechtstand en wordt een ander punt op de clotoïde gebruikt als het punt waar de clotoïde overgaat in de cirkelboog. Hiermee is dus de straal van de cirkelboog waarbij de clotoïde wordt toegepast Voor een correcte toepassing van de clotoïde worden er eisen gesteld aan de parameter. Bij autowegen zijn deze eisten: 1. De optische eis: wordt in beginsel zo klein mogelijk gekozen. Dit leidt tot de volgende grenswaarden: - De clotoïde moet de richtingsverandering duidelijk inleiden; hiervoor is een minimale hoekverdraaiing nodig. Dit wordt bereikt met - Waar zicht op de boog nodig is in verband met snelheidsaanpassing moet een deel van de cirkelboog binnen het functionele gezichtsveld liggen, dat wil zeggen 2. De comforteis: de toename van de zijdelingse versnellingen moet binnen bepaalde grenzen blijven. De minimale parameter is dan:

15 3. De esthetische eis: er moet een vloeiende vormgeving ontstaan die niet misleidend of hinderlijk is, bijvoorbeeld een storende bobbel of zak in het wegbeeld als gevolg van een verkantingsovergang. 4. De dynamische evenwichtseis: de toelaatbare zijdelingse wrijving mag nergens worden overschreden. Deze eis levert geen problemen op als in elk punt van de verkantingsovergang wordt voldaan aan de comforteis, 5. De legte-eis: de lengte van de clotoïde moet zo zijn dat een eventuele verkantingsovergang binnen de clotoïde kan plaatsvinden. Streefminima voor de clotoïdelengte zijn daarom af te leiden uit de lengte van een eventueel bijbehorende verkantingsovergang. Voor spoorwegen gelden deze eisen op een andere manier, mede omdat railvoertuigen zelfsturend zijn door de conische vorm van de stalen wielband. Deze vorm is geschetst in figuur 13. Figuur 13 De conische vorm van de stalen wielband van railvoertuigen Hierdoor is het niet noodzakelijk dat de clotoïde de richtingsverandering duidelijk inleidt, de bestuurder van een railvoertuig hoeft immers geen stuurverdraaiing te doen. Wel is de eis nuttig omdat hiermee eventuele seinen in de bocht in het zicht kunnen blijven. Deze eis wordt daarom voor het hier te ontwerpen tracé overgenomen. Eveneens wordt de comforteis overgenomen. In verband met de snelheid van ongeveer 140 km/h van intercity s wordt wel een hogere eis gesteld aan de minimale eis voor de parameter. Omdat ook de vertaalslag van autowegen naar spoorwegen onder sterke benaderingen plaatsvindt, wordt uitgegaan van een minimale waarde van. De esthetische eis stelt dat er een vloeiende vormgeving moet ontstaan. Dit kan bereikt worden door een vaste clotoïde per overgangsboog te volgen (dus niet halverwege de overgangsboog over te stappen naar een andere parameter ) en door een continue verkantingsovergang toe te 15

16 passen (dus een constante toename van de verkanting per lengte van de overgangsboog). Er wordt verder vanuit gegaan dat aan de dynamische evenwichtseis voldaan is met de hoge comforteis. De lengte-eis is voor spoorwegen nauwkeurig vastgelegd, net als de maximale verkanting. De lengte-eis is zodanig geformuleerd dat de toename van de verkanting in 6 meter overgangsboog niet groter mag zijn dan 10 mm. Als de maximale verkanting van 150 mm toegepast wordt, betekent dit een minimale lengte van: De minimale booglengte is in dat geval minimaal 90 meter. Er wordt hier aangenomen dat deze lengte kleiner is dan de lengte van de overgangsboog. Mocht een overgangsboog gevonden worden met een lengte kleiner dan 90 meter, dan zal op deze eis gecontroleerd worden. In een bocht wordt altijd een hoekverdraaiing bereikt. Hierdoor heeft een overgangsboog ook altijd een bepaalde hoekverdraaiing. De hoekverdraaiing in een overgangsboog wordt aangegeven met. Hiervoor geldt: Waarin: : Hoekverdraaiing : Ontwikkelde lengte langs de clotoïde : Boogstraal van de aansluitende cirkelboog Door nu de hoeken tussen de rechtstanden in de figuren 11 en 12 op te meten, een verkanting en boogstraal uit tabel X+1 te kiezen, en een waarde voor de parameter kiezen, kunnen met deze formules de bochten in het tracé ontworpen worden. te Uit de figuren 11 en 12 blijkt dat in het tracé 4 bochten liggen. Hiervan ligt er één in Almere, één bij Durgerdam en twee in Amsterdam centrum. Deze bochten worden nu genummerd in de richting van het tracé van Almere naar Amsterdam. De bocht in Almere krijgt daardoor automatisch nummer 1. Met behulp van deze nummering worden de bochten in het tracé eenduidig vastgelegd zodat hier verder geen verwarring over kant ontstaan. De hoeken tussen de rechtstanden zijn opgenomen in tabel 4. Deze hoeken geven aan wat de beschikbare hoekverdraaiing is voor de bocht. Bochtnummer Beschikbare hoekverdraaiing Tabel 4 Hoekverdraaiingen in de bochten tussen de rechtstanden De berekening zal nu bocht voor bocht uitgevoerd worden. Bocht 1 Er is hier sprake van een vrij grote hoekverdraaiing, dus zal een krappe boogstraal toegepast worden om de omvang van de boog beperkt te houden. Daarom wordt gekozen 16

17 voor een verkanting van 7%, zodat. Wanneer nu gekozen wordt, geldt: Hiermee is de hoekverdraaiing gelijk aan: Hiermee blijft voor de cirkelboog een hoekverdraiing over van: Waarmee de cirkelboog een lengte heeft van: Zodat de bochtlengte gelijk is aan: Bocht 2 Er is hier sprake van een iets kleinere hoekverdraaiing, zodat een iets grotere boogstraal toegepast zal worden. Er wordt nu gekozen voor een verkanting van 5%, zodat. Wanneer nu weer gekozen wordt, geldt: Hiermee is de hoekverdraaiing gelijk aan: Hiermee blijft voor de cirkelboog een hoekverdraiing over van: Waarmee de cirkelboog een lengte heeft van: Zodat de bochtlengte gelijk is aan: Bocht 3 Er is hier sprake van een kleine hoekverdraaiing, zodat een grote boogstraal toegepast zal worden. Er wordt nu gekozen voor een verkanting van 2%, zodat. Wanneer nu weer gekozen wordt, geldt: Hiermee is de hoekverdraaiing gelijk aan: Hiermee blijft voor de cirkelboog een hoekverdraiing over van: Waarmee de cirkelboog een lengte heeft van: 17

18 Zodat de bochtlengte gelijk is aan: Bocht 4 Er is hier sprake van een iets grotere hoekverdraaiing, zodat een iets kleinere boogstraal toegepast zal worden. Er wordt nu gekozen voor een verkanting van 3%, zodat. Wanneer nu weer gekozen wordt, geldt: Hiermee is de hoekverdraaiing gelijk aan: Hiermee blijft voor de cirkelboog een hoekverdraiing over van: Waarmee de cirkelboog een lengte heeft van: Zodat de bochtlengte gelijk is aan: Met behulp van de figuren 11 en 12 is het nu mogelijk om het tracé te schetsen. Zie hiervoor de figuren 14 en 15. Hier is het tracé in rood aangegeven. Figuur 14 Het tracé 18

19 Figuur 15 Detail tracé Nu ziet men in figuur 15 dat er tussen de bochten 3 en 4 eigenlijk geen rechtstand zit. De overgangsbogen sluiten op elkaar aan. Men kan nu de lengte van de rechtstanden in het tracé opmeten met behulp van een schatting van de schaal. Op een kaart van Google Maps is 2,5 cm gelijk aan 2 km, en de afstand tussen het Koningin Beatrixpark en de knik in de Oostvaardersdijk is daar 6 cm, dus 6/2,5*2=4,8 km. Op afbeelding 14 is deze afstand 3,2 cm, dus 1 cm is 4,8/3,2=1,5 km. De schaal is dan 1: Zodoende kan men tot de volgende tabel komen: Tracédeel Lengte [m] Station Almere Muziekwijk tot bocht Bocht Bocht 1 tot bocht Bocht Bocht 2 tot bocht Bocht 3 804,1 Bocht Bocht 4 tot station Amsterdam Centraal 1820 Station Almere Muziekwijk tot station Amsterdam Centraal Tabel 5 Lengte van verschillende tracédelen Tot slot zal nog in worden gegaan op de aftakkingen van het bestaande spoor. Deze bevinden zich in Almere en Amsterdam centrum. Vanuit Almere gezien is de belangrijkste verbinding naar Amsterdam Centraal. Daarom zal het spoor zo aangelegd worden dat de treinen naar Amsterdam Centraal niet van spoor 19

20 hoeven te wisselen. Daardoor moet voor de bestaande route van spoor gewisseld worden. Omdat dit betekent dat vanuit de richting Almere in de richting van de bestaande route het nieuwe spoor gekruist moet worden, zal dit ongelijkvloers gebeuren. Voor het gedeelte waar van spoor gewisseld moet worden zal de 750 meter rechtstand gebruikt worden. Dit betekent dat direct na station Almere muziekwijk een spoor toegevoegd wordt met behulp van wissels. Een schets van de aftakking tot aan het begin van bocht 1 is weergegeven in figuur 16. De zwarte lijnen zijn de sporen in de nieuwe situatie. Figuur 16 schets aftakking in Almere In Amsterdam centrum komt het spoor bovengronds op een emplacement. Door twee bestaande sporen te vervangen voor de sporen van het nieuwe tracé kan de aftakking in Amsterdam centrum gemaakt worden. Zie de schets in figuur 17. De zwarte lijnen zijn de sporen in de nieuwe situatie. De grijze lijnen zijn de sporen in de toeritconstructie van de afzinktunnel. Figuur 17 schets aftakking in Amsterdam Centrum 20

21 Verticaal alignement 1. Inleiding In het volgende onderdeel wordt het verticale verloop van het tracé bepaald. Hierbij moet vooral rekening worden gehouden met de flauwere hellingen bij spoorwegen. Voor spoorwegen geldt een maximaal hellingspercentage van 0,5%. Als hier niet aan voldaan zou worden zou een trein zonder maatregelen de gewenste hoogte niet kunnen overbruggen en in het ergste geval blijft deze staan of glijdt zelfs de helling af. Ter vereenvoudiging van de berekeningen wordt aangenomen dat er geen zettingen van grond optreden. 2. Rechtstrook (hoogteligging t.o.v. de grondwaterstand) In verband met vorstindringing moet de gehele constructie van een spoor een bepaalde afstand boven de grondwaterstand liggen. Maatgevend hierbij is de bovenkant van de rails. Deze moet 1,75 m boven de grondwaterstand liggen. Het gevaar is namelijk dat het grondwater onder de constructie bevriest met instabiliteit bij ontdooien als gevolg. Hierbij moet echter niet alleen met de grondwaterstand rekening worden gehouden maar ook met de capillaire stijghoogte. Door de vorstindringing mag het capillaire water ook niet bevriezen. Deze gegevens zijn echter niet gemakkelijk voor elke situatie te vinden. Daarom zijn alleen voor Amsterdam en Almere deze gegevens opgezocht. Deze worden in dit artikel nu ter vereenvoudiging als richtlijn genomen. Zou men daadwerkelijk een spoor aanleggen, dan zou men deze gegevens precies moeten weten, zodat men schade door vorst en dooi beter kan beperken. De eisen zijn: - Bovenkant rails 1,75 m boven de grondwaterstand - Dikte tussen bovenkant rails en bovenkant capillair water groter dan vorstindringing (in dit artikel is een vorstindringing van 0,8 m genomen) Voor Almere geldt het volgende: - Maaiveld: -3,5 (à 4,0m) NAP - Grondwaterstand -5,2 NAP - Bodemopbouw: 1 m opgespoten zand op 5 m klei en zandige klei hieronder zand. Zie de schets in figuur 18 21

22 Figuur 18 Schets bodemopbouw Almere - Capillaire opstijghoogte: o klei: ( ) 10 m o zand: (0,03 tot) 1,0 m - Minimale benodigde constructiedikte (boven het maaiveld): Door de capillaire opstijging van zand reikt het capillaire water tot 1 m boven de grondwaterstand, dus 0,3 m boven de onderkant van de zandlaag. Daarom moet de bovenkant van de rails minimaal 0,8 m hoger zijn. De laag opgespoten zand heeft boven het capillaire water slechts 0,7 m over tot het maaiveld zodat de bovenkant van de rails 0,1 m boven het maaiveld moet liggen. De andere eis dat de bovenkant van de rails 1,75 m boven de grondwaterstand moet liggen geeft bij een hoogte van het maaiveld van 1,7 m boven de grondwaterstand een vereiste hoogte van de rails van 0,05 m boven het maaiveld. Aangezien de tweede waarde kleiner is, wordt de waarde van 0,1 m gekozen als minimum eis. - Constructiehoogte (bovenste laag): -3,5+0,1=-3,4 m NAP Deze eis betekent dat het spoor in Almere minimaal 10 centimeter boven maaiveldniveau moet liggen. In het begin takt het spoor echter af van het bestaande spoor, dat verhoogd ligt ten opzichte van maaiveldniveau om de wegen in Almere ongelijkvloers te kruisen. Er wordt van uitgegaan dat ook na de aftakking het spoor op dezelfde verhoogde ligging blijft. Verder wordt aangenomen dat deze wegen ook minimaal 10 centimeter boven maaiveldniveau liggen met de bovenkant van het asfalt in verband met diezelfde vorstindringing. Daarom moet de onderkant van het spoorviaduct nog een doorrijhoogte hoger liggen. Omdat er langs deze wegen nergens waarschuwingsborden staan voor een verlaagde doorrijhoogte wordt ervan uitgegaan dat de doorrijhoogte minimaal 4,7 meter is. Dan is er in bochten sprake van een verkanting die volgt uit het dwarsprofiel en het horizontaal alignement. Voor het gedeelte van het traject op 22

23 het vasteland van Almere is voor deze verkanting een helling vastgesteld van maximaal 7%. Om deze helling te bereiken worden de viaducten scheef gezet. Hierdoor kan de hoogte van het midden van het viaduct berekend worden en daarmee de gemiddelde railshoogte. De hoogte van het midden van een viaduct is meter hoger dan de laagste rand. De waarde van kan men vinden met de breedte van het viaduct van 16 meter uit figuur 9. De halve breedte is 8 meter, en is 7% hiervan, dus. Dit is de maximum waarde van. Bij rechtstanden is deze verkanting 0 meter, zodat voor in meters geldt: Dan hebben deze spoorviaducten nog een constructiehoogte. Er wordt hier uitgegaan van de vuistregel dat de constructiehoogte minimaal e deel is van de overspanning. Wanneer wordt uitgegaan van viaductoverspanningen van 20 meter en de rest van het spoor op een aardebaan die de viaducten verbindt, is de constructiehoogte gelijk aan: Bovenop deze viaductconstructie moeten de rails nog bevestigd worden. Railprofielen hebben hoogtes variërend van 138 mm tot 172 mm. Er van uitgaande dat de rails plus bevestiging 200 mm in beslag nemen, bevindt de bovenkant van de rails zich precies 1 meter boven de onderkant van het viaduct, dus 5,7 meter boven de bovenkant van de asfaltlaag bij afwezigheid van verkanting. De asfaltlaag bevindt zich weer op -3,4 m NAP. Zodoende gelden voor Almere de volgende railshoogten: Zonder verkanting: -3,4+5,7=+2,3 m NAP Met maximale verkanting: +2,3+0,56=+2,9 m NAP Als Almere verlaten wordt, wordt de Oostvaardersdijk gepasseerd. Hiervoor wordt eveneens een doorrijhoogte aangehouden. Wanneer er nu vanuit gegaan wordt dat de Oostvaardersdijk eventueel in de helling gepasseerd wordt zonder verkanting met dezelfde overspanningslengte en dus dezelfde constructiehoogte, dan moet de bovenkant van de rails eveneens 5,7 meter boven het asfaltniveau van de Oostvaardersdijk liggen. Dat is ongeveer +2,85 m NAP. Wanneer dit naar boven afgerond wordt op +3 m NAP, dan is de vereiste hoogte ter plaatse van de Oostvaardersdijk: +3+5,7=+8,7 m NAP Voor Amsterdam geldt het volgende: - Maaiveld: +0,6 m NAP - Grondwaterstand: -0,5 m NAP - Bodemopbouw: 9 m klei met laagjes veen en zand op zand - Capillaire opstijghoogte: o klei: ( ) 10 m o zand: (0,03 tot) 1,0 m - Minimale benodigde constructiedikte (boven het maaiveld): Door de capillaire opstijging van klei reikt het capillaire water tot maaiveldniveau. Daarom moet de bovenkant van de rails minimaal 0,8 m 23

24 hoger zijn. De andere eis dat de bovenkant van de rails 1,75 m boven de grondwaterstand moet liggen geeft bij een hoogte van het maaiveld van 0,6+0,5=1,1 m boven de grondwaterstand een vereiste hoogte van de rails van 1,75-1,1=0,65 m boven het maaiveld. Aangezien de tweede waarde kleiner is, wordt de waarde van 0,8 m gekozen als minimum eis. - Constructiehoogte (bovenste laag): +0,6+0,8=+1,4 m NAP In Amsterdam speelt deze eis echter nauwelijks. Na de brug moeten de Uitdammerdijk en de Durgerdammergouw met een viaduct gepasseerd worden en vrij snel daarna begint de tunnel alweer. Hierdoor zouden deze wegen eventueel tijdens de helling gepasseerd kunnen worden. Uitgaande van dezelfde doorrijhoogte en overspanning als in Almere voor rechte viaducten gebruikt is geldt voor deze wegen: Uitdammerdijk met dijkhoogte +2,8 m NAP (weghoogte +0,3 m NAP, maar voor de zekerheid wordt aangenomen dat de weg toch bovenop de dijkt komt op bepaalde locaties en wordt rekening gehouden met dat de weg nog iets hoger ligt, dus op +3 m NAP): +3+5,7=+8,7 m NAP Durgerdammergouw met constructiehoogte +1,4 m NAP: +1,4+5,7=+7,1 m NAP Na uitmonding van de tunnel wordt weer aangetakt op het bestaande spoor dat eveneens verhoogd is voor het viaduct over de S116 (Kattenburgerstraat). Dit viaduct heeft echter een lagere doorrijhoogte en een kleinere overspanning. De doorrijhoogte is aangegeven met een waarschuwingsbord, deze is slechts 3,9 meter. De overspanning is ongeveer 12,5 meter, zodat voor geldt: In dit viaduct zit geen bocht, dus is de verkanting 0 meter. De bovenkant van het spoor zit dus volgens de aanname 0,7 meter boven de onderkant van het viaduct, dus 4,6 meter boven de bovenkant van het asfalt. Hiermee komt de eindhoogte op: +1,4+4,6=+6 m NAP Hierdoor is het enige stuk waar het spoor op een hoogte van +1,4 m NAP zou kunnen liggen tussen de helling van de brug en de helling van de tunnel. 3. Brug Voor het overbruggen van het IJmeer is in de overweging van het tracé al voor een brug gekozen met een doorvaarthoogte van 15 meter. Hierbij is echter de grens voor de langshelling van 0,5% van belang. Maar er is ook een voetboog (een holle boog) als overgang tussen de rechtstrook en de helling nodig. De brug wordt symmetrisch ontworpen. Dus gelden de afmetingen voor de voetboog ook voor de topboog. In het volgende worden de afmetingen daarvoor berekend: 24

25 Met: R: straal van de voetboog of topboog. Hiervoor wordt het wegverloopzicht bij de autowegen aangehouden omdat de machinist de seinen op tijd moet kunnen zien. Verder wordt uitgegaan van de esthetische eis dat een voetboog een twee keer zo grote straal heeft als een topboog. Er wordt hier uitgegaan van een ontwerpsnelheid van 120 kilometer per uur als benadering. Dan geldt voor deze boogstralen: Rtop= m Rvoet=2*Rtop= m i: helling. Deze is, zoals al eerder aangegeven, 0,5% H: verticaal hoogteverschil, verschil in hoogte tussen niveau op de brug en voor de brug. De verschillende hoogten voor de bovenkant van de rails aan weerszijden van de brug leiden echter tot een andere waarde van het hoogteverschil aan weerszijden van de brug en dus andere afmetingen van de voet- en topboog. Daarom worden eerst de waarden van H aan weerszijden van de brug berekend. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat er in de hellingen naar de brug toe geen bochten zitten, zodat er geen verkanting is. L: benodigde horizontale afstand om het gewenste hoogteverschil te kunnen overbruggen. Deze waarde wordt uiteindelijk berekend. H volgt dus enerzijds uit de hoogten aan weerszijden van de brug en anderzijds uit de doorvaarthoogte van 15 meter. Hierbij wordt uitgegaan van dezelfde overspanning als bij de Zeelandbrug, dus 95 meter. Hierdoor geldt voor de constructiehoogte : Door het brugelement in figuur 4 te vervangen door een kokerelement kan een dergelijke grote constructiehoogte gehaald worden. In figuur 19 staat een schets van een kokerelement. Figuur 19 schets kokerelement Met een bevestigingshoogte van de rails van 200 mm boven de bovenkant van het brugelement liggen de rails 4 meter boven de onderkant van het kokerelement. Daarmee liggen deze dus 19 meter boven het wateroppervlak. Het wateroppervlak heeft een zomerpeil van -0,20 m NAP, dus daar wordt hier van uitgegaan. Hiermee komt de bovenkant van de rails dus op een niveau van: -0,20+19=+18,8 m NAP Het hoogteverschil is nu: Aan de kant van Almere: H=+18,8-+2,3=16,5 m 25

26 Aan de kant van Amsterdam 1 : H=+18,8-+1,4=17,4 m a) Voet-/topboog aan de kant van Almere Met H=16,5 m Lengtes voor de afzonderlijke elementen: L=0,01*i*Ri Ltop=0,01*0,5*12400=62 m Lvoet=0,01*0,5*24800=124 m Lhelling= =3207 m b) Voet-/topboog aan de kant van Amsterdam Met H=17,4 m Lengtes voor de afzonderlijke elementen: L=0,01*i*Ri Ltop=0,01*0,5*12400=62 m Lvoet=0,01*0,5*24800=124 m Lhelling= =3387 m 4. Tunnel 4.1. Algemeen Ook voor het ontwerp van de tunnel moet met de begrensde hellingshoek van 0,5% rekening worden gehouden. Verder is voor de overgang van de rechtstrook naar de tunnel opnieuw een topboog noodzakelijk. Ook bij de tunnel wordt nu symmetrisch ontworden, dus gelden de afmetingen voor de topboog ook voor de voetboog. In dit artikel is gekozen voor een combinatie van een boortunnel en een afzinktunnel. Dit verschil wordt nu echter niet meegenomen in de berekening van de hellingen en andere afmetingen van dit constructiedeel. Ter vereenvoudiging wordt het geheel als één stuk beschouwd Berekening hellingen De berekening is in principe hetzelfde als bij de brug. Voor de tunnel speelt echter ook nog het element gronddekking een rol. Nu kan gekozen worden om de tunnel 1 Er van uitgaande dat het spoor nog een rechtstrook boven maaiveldniveau tegenkomt voordat het in de tunnel verdwijnt 26

27 op basis van evenwicht te construeren of een paalfundering toe te passen. Figuur 20 geeft maten aan voor de afzinktunnel die in beide scenario s gebruikt kunnen worden. Figuur 20: Afmetingen voor de afzinktunnel De met letters bemate afmetingen hebben veronderstelde danwel onbekende waarden. De grote onbekende is de waarde van, namelijk de benodigde gronddekking. In eerste instantie zal getracht worden de tunnel op basis van evenwicht te construeren. Dan is de kleinste waterdiepte maatgevend. Dit resulteert in de volgende waarden van,,,, en in : Nu hebben de verschillende materialen in figuur 20 verschillende dichtheden. Hiervoor wordt uitgegaan van de volgende waarden in : Hierin is ρgrond de dichtheid van de met water verzadigde kleigrond. Deze dichtheden spelen een rol bij het evenwicht van een tunnelelement. Er wordt hier vanuit gegaan dat elk tunnelelement prismatisch is, dus dat de 27

28 doorsnedeafmetingen constant zijn over de lengte. In dat geval hoeft men slechts de oppervlakten van een doorsnede te kennen. Deze zijn berekend met Maple, met het volgende resultaat: Om opdrijven te voorkomen moeten de neerwaartse krachten groter dan de opwaartse krachten zijn. De opwaartse en neerwaartse krachten worden verzameld. Deze staan hieronder vermeld per meter tunnelelement: 28

29 Grote onbekende is nog de waarde van. Een grenswaarde van kan gevonden worden door te stellen dat. Noem om dit te onderzoeken zodat de eis wordt : Deze grenswaarde is een ondergrens. Dit is direct in te zien door te schrijven: Hieruit volgt dat het voor het opdrijven niet uitmaakt hoe groot de gronddekking is. Daarom wordt, om het tunneldak te beschermen, uitgegaan van een gronddekking van 1 meter. Naast het gevaar van opdrijven bestaat ook het gevaar van wegzakken. Hierop wordt getoetst met behulp van de formule van Brinch Hansen: Hierin is de toelaatbare effectieve spanning onder het tunnelelement, de cohesie, een constante bij de term in de formule met grootheid die afhankelijk is van de hoek van inwendige wrijving en de effectieve spanning naast de tunnel. Voor de effectieve spanning geldt: Waarin de totaalspanning is en de waterspanning. Voor geldt: Waarin het volumegewicht onder water is en het volumegewicht van het water. Hiervoor geldt: Voor geldt: Verder is het effectief volumegewicht, hiervoor geldt: Tot slot is de breedte van de tunnel, deze werd eerder uitgedrukt als. Wanneer nu uitgegaan wordt van en, dan kan Maple de berekening uitvoeren, want dan gelden de volgende waarden voor de constanten: 29

30 Deze berekening is uitgevoerd in het Maplebestand Tunnelberekening, die tevens na te lezen is in het PDF-bestand Tunnelberekening indien men niet over Maple beschikt (of Maple niet geopend wordt op de wiki-pagina in verband met de problemen met office 2010 en mogelijk ook office 2007). Hierin wordt in plaats van gebruikt omdat Maple geen waarde toe kan schrijven aan de beschermde letter. Het resultaat is: Dit betekent een toelaatbare effectieve spanning van onder het tunnelelement. De totaalspanningen onder het tunnelelement zijn dan: En de toelaatbare neerwaartse kracht is dan: Ook deze is berekend in de bestanden Tunnelberekening. Het resultaat is: Dit betekent een toelaatbare neerwaartse kracht van. De daadwerkelijk optredende neerwaartse kracht bestaat echter niet alleen uit de neerwaartse kracht voor een lege tunnel, mar hier komt het gewicht van een trein en de rails nog bij. Er wordt hier uitgegaan van een verwaarloosbaar gewicht van de spoorconstructie ten opzichte van het gewicht van een trein. Voor het gewicht van een trein wordt uitgegaan van een aslast 2 van en twee van zulke assen per meter tunnelelement. Wanneer nu in beide richtingen een trein rijdt, geldt voor de bijkomende belasting door de trein: Zodat de daadwerkelijke neerwaartse belasting gelijk is aan: Met in en. Dit is eveneens uitgewerkt in de bestanden. Het resultaat: Dit is ongeveer een factor 6 lager dan de toelaatbare neerwaartse kracht. Er kan dus volstaan worden met een tunnel zonder funderingspalen. Althans, zolang. Op het tracé zijn er meerdere dieptes. Nu zijn, bij constant blijven van alle andere waarden, en functies van. Zolang is deze constructie veilig in deze benadering, dus zolang. Met Maple kan deze functie geplot worden, zodat voor alle waarden van gekeken kan worden of deze constructie veilig is. Nu is in meters, dus hoeft er maar een 2 Een aslast van is gebruikelijk bij goederentreinen. Hier wordt dit overgenomen voor personentreinen, die in principe door deze tunnel rijden, om zo de veiligheid en de dynamische effecten te verdisconteren. 30

31 beperkt deel van deze functie geplot te worden. Noem deze functie de veiligheidsfunctie. De berekening staat weer in de bestanden Tunnelberekening. Het resultaat is de volgende grafiek: Figuur 21 Grafiek veiligheidsfunctie Nu is te zien dat de veiligheid afneemt bij een toenemende waterdiepte, maar bij de waterdieptes die men op het tracé tegenkomt zijn de veiligheden zeker acceptabel. Dus wordt over het hele tracé volstaan met een tunnel zonder funderingspalen. Uitgaande van de gronddekking van 1 meter moet het diepste punt (g=7,50 m) gehaald worden vanaf beide kanten. Net als bij de brug gelden ook hier verschillende hoogtes aan weerszijden van de tunnel. Hier wordt de kant van Durgerdam en de kant van Amsterdam centrum beschouwd. Aan de kant van Durgerdam wordt uitgegaan van de rechtstrook. a) Top-/voetboog aan de kant van Durgerdam i=0,5% H= f+htunnel-b-hrails+g+hdurgerdam-hwater 3 =1+7,4-1,2-0,2+7,5+1,4- -0,4=16,3 m 3 Dit is het waterpeil ten opzicht van NAP, zie ook de berekeningen van de brug. 31

32 Rtop= m Rvoet=2*Rtop= m Lengtes voor de afzonderlijke elementen: L=0.01*i*Ri Ltop=62 m Lvoet=124 m Lhelling= =3167 m b) Top-/voetboog aan de kant van Amsterdam centrum i=0,5% H= H=f+htunnel-b-hrails+g+hAcentrum-hwater=1+7, ,2+7, ,4=20,9 m Rtop= m Rvoet=2*Rtop= m Lengtes voor de afzonderlijke elementen: L=0.01*i*Ri Ltop=62 m Lvoet=124 m Lhelling= =4087 m 4.3. Afmetingen van de tunnel Afzinktunnel De afmetingen voor de afzinktunnel zijn in figuur 20 te zien Boortunnel Uitgaande van de afzinktunnel wordt een diameter voor de boortunnel gekozen die goed met de afzinktunnel aansluit. Hierbij bestaat de keuze tussen een enkele tunnelbuis die de sporen en de vluchtroute bevat of twee buizen met onderlinge verbindingen als vluchtroutes op een bepaalde afstand van elkaar. Het voordeel van een enkele tunnelbuis is dat er maar één keer geboord hoeft te worden. Het nadeel is dat de diameter van de tunnelbuis veel groter moet zijn. Er zal daarom gekeken worden of deze grotere diameter haalbaar is. Allereerst wordt deze grotere diameter vastgelegd. Wanneer men uitgaat van de afzinktunnel kan men, door bij de overgangen de vluchtbuis samen te voegen met de spoorbuizen tot het resultaat in figuur 22, volstaan met een diameter die gelijk is aan de breedte van de afzinktunnel. Deze is 18,6 m. Nu kan men, door de ligging van de rails in deze tunnel te bepalen, bepalen of er nog extra dalingen nodig zijn om de boortunnel mogelijk te maken. Extra dalingen zijn namelijk niet bevorderlijk. Hiervoor moet men ook een minimale gronddekking aannemen. Deze gronddekking geldt uiteraard ook voor het alternatief met twee tunnelbuizen en onderlinge verbindingen als vluchtroutes. In dit artikel wordt een minimale gronddekking van 2 meter voor boortunnels aangenomen. 32

Ontwerp van Verkeersinfrastructuur

Ontwerp van Verkeersinfrastructuur Ontwerp van Verkeersinfrastructuur Horizontaal en verticaal alignement Jan Van Den Bossche Grontmij Antwerpen 28 april 2014 Vlaamse Stichting Verkeerskunde Horizontaal en verticaal alignement Bronnen:

Nadere informatie

Tracé Boortunnel lange variant

Tracé Boortunnel lange variant DHV B.V. 3.5 Tracé Boortunnel lange variant 3.5.1 Beschrijving Vanaf de A13 gaat het Tracé Boortunnel lange variant (BTL) omlaag om de A4, alle aansluitingen van knooppunt Ypenburg en de Laan van Hoornwijck

Nadere informatie

GEOMETRISCH WEGONTWERP

GEOMETRISCH WEGONTWERP GEOMETRISCH WEGONTWERP Inleiding Hoofdprincipes Capaciteit + intensiteit Duurzaam veilig Gedrag bestuurders May 11, 2012 1 INLEIDING Ontwerper vs gebruiker - Verkeersfunctie van de weg - Veiligheid van

Nadere informatie

Geometrisch ontwerp. Geometrische aspecten van wegen Lesgever: Prof. Dr. Ir. H. De Backer

Geometrisch ontwerp. Geometrische aspecten van wegen Lesgever: Prof. Dr. Ir. H. De Backer Geometrisch ontwerp Geometrische aspecten van wegen Lesgever: Prof. Dr. Ir. H. De Backer Academiejaar 2016-2017 OPBOUW WEGDEK De bepaling van de bouwklassen gebeurt via de site www.wegenenverkeer.be/bouwklasse.

Nadere informatie

Wat & Hoe Ballastloos spoor. Bijeenkomst innovatieplatform rail 22 juni 2004 Kimmo Oostermeijer

Wat & Hoe Ballastloos spoor. Bijeenkomst innovatieplatform rail 22 juni 2004 Kimmo Oostermeijer Wat & Hoe Ballastloos spoor Bijeenkomst innovatieplatform rail 22 juni 2004 Kimmo Oostermeijer LEESWIJZER Deze presentatie heeft als doel een discussie over de voors- en tegens van ballastloos spoor te

Nadere informatie

Tunnelmond A6/A9 nabij knooppunt Muiderberg

Tunnelmond A6/A9 nabij knooppunt Muiderberg abcdefgh Rijkswaterstaat Tunnelmond A6/A9 nabij knooppunt Muiderberg Een beschrijving van de problemen en de mogelijke oplossingen 28 maart 2006 abcdefgh Rijkswaterstaat Tunnelmond A6/A9 nabij knooppunt

Nadere informatie

Memo. Reactie ITC op rapport POSAD van Sijpesteijnkade v3.docx 1/10

Memo. Reactie ITC op rapport POSAD van Sijpesteijnkade v3.docx 1/10 ITC Utrecht BV Leidseveer 10-3511 SB Utrecht T +31(0)30 265 3502 www.itc-utrecht.nl Memo Aan Projectorganisatie Uithoflijn, Bert Coenen Van Steven Jansen Telefoon 06-2244 1137 Kenmerk Projectnummer IN160695

Nadere informatie

6.11 UTRECHT / DE HAAR VEENENDAAL

6.11 UTRECHT / DE HAAR VEENENDAAL 6.10 EMPLACEMENT AUTOHANDEL PON Emplacement PON is nu alleen in gebruik bij autohandel PON. Deze autohandel heeft al aangegeven in de toekomst te willen beschikken over een extra spoor. In paragraag 6.9

Nadere informatie

Een symmetrische gebroken functie

Een symmetrische gebroken functie Een symmetrische gebroken functie De functie f is gegeven door f( x) e x. 3p Bereken exact voor welke waarden van x geldt: f( x). 00 F( x) xln( e x) is een primitieve van f( x) e x. 4p Toon dit aan. Het

Nadere informatie

Hoofdafmetingen ligfiets

Hoofdafmetingen ligfiets Hoofdafmetingen ligfiets Modulegroep: BT/MT groep B Vak: Construeren III Datum: 9-12-2016 Er is gekozen voor het ontwerpen van een ligfiets, dit omdat er met de benen meer kracht geleverd kan worden dan

Nadere informatie

5. Teken een gedeelte bovenleiding met benaming?

5. Teken een gedeelte bovenleiding met benaming? HST 3. Rollend materiaal. 1. Wat is de functie van de NS? Reizigers- en goederen vervoeren 2. Noem enkele zeer belangrijke voorwaarden voor vlot vervoer over een uitgestrekt gebied? Spoorwijdte; Omgrenzingsprofiel

Nadere informatie

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 22 juni 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 22 juni 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Examen VWO 0 tijdvak woensdag juni 3.30-6.30 uur wiskunde B Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 8 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 79 punten te behalen. Voor elk vraagnummer

Nadere informatie

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.125 en Y = 455.100.

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.125 en Y = 455.100. Bijlage I Technische beoordeling van de vergunningsaanvraag van de Gemeente Utrecht voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het tot stand brengen van de Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) baan

Nadere informatie

Examen VMBO-KB. wiskunde CSE KB. tijdvak 2 maandag 19 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen VMBO-KB. wiskunde CSE KB. tijdvak 2 maandag 19 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Examen VMBO-KB 2017 tijdvak 2 maandag 19 juni 13.30-15.30 uur wiskunde CSE KB Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 23 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 76 punten te behalen.

Nadere informatie

PROJECTNUMMER D ONZE REFERENTIE D

PROJECTNUMMER D ONZE REFERENTIE D ONDERWERP Samenvatting Akoestisch onderzoek Zevenaar-Didam-Wehl DATUM 25-8-2016 PROJECTNUMMER D02131.000095 ONZE REFERENTIE 078983752 D VAN Johan Christen AAN ProRail Het spoortraject Arnhem-Winterswijk

Nadere informatie

De hoofdstuknummers in deze bundel corresponderen met de hoofdstukken in het diktaat

De hoofdstuknummers in deze bundel corresponderen met de hoofdstukken in het diktaat CTB140-14 CTB140 Oefenopgaven Deel 3 - Antwoorden De hoofdstuknummers in deze bundel corresponderen met de hoofdstukken in het diktaat 1 HOOFDPRINCIPES ONTWERP 1.1 Zichtafstanden a) Reactietijd en remweg

Nadere informatie

De locatie Het ontwerp van het winkelcentrum en directe omgeving is opgenomen in figuur 1.

De locatie Het ontwerp van het winkelcentrum en directe omgeving is opgenomen in figuur 1. Notitie Datum: 17 juni 2015 Betreft: Afkoppelen nieuwbouw Handelstraat, Apeldoorn Kenmerk: BP30, NOT20150617 Bestemd voor: Bun Projectontwikkeling BV Ter attentie van: de heer J. Spriensma Opgesteld door:

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde B vwo II

Eindexamen wiskunde B vwo II Formules Vlakke meetkunde Verwijzingen naar definities en stellingen die bij een bewijs mogen worden gebruikt zonder nadere toelichting. Hoeken, lijnen en afstanden: gestrekte hoek, rechte hoek, overstaande

Nadere informatie

MEMO. Onderwerp: Beoordeling fietstunnel Merwedestraat. Projectomschrijving: 2 mei Advies ARZ

MEMO. Onderwerp: Beoordeling fietstunnel Merwedestraat. Projectomschrijving: 2 mei Advies ARZ MEMO Onderwerp: Beoordeling fietstunnel Merwedestraat Kampen, Projectomschrijving: 2 mei 2017 17.0016.010-Advies ARZ Van: Aan: J. Hendriks M. Slijkhuis J. Engels R. Wiersma Aanleiding In het Tracébesluit

Nadere informatie

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.650 en Y = 447.600.

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.650 en Y = 447.600. Bijlage I Technische beoordeling van de vergunningsaanvraag van Ontwikkelingsverband Houten C.V. voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de bouw van een parkeerkelder onder het nieuw realiseren

Nadere informatie

9.1 Oppervlakte-eenheden [1]

9.1 Oppervlakte-eenheden [1] 9.1 Oppervlakte-eenheden [1] De omtrek van een figuur bereken je door uit te rekenen hoe lang het is als je één keer langs de rand van de figuur gaat. Omtrek = l + l + l + l + l + l + l + l = 14 + 8 +

Nadere informatie

wiskunde B havo 2015-II

wiskunde B havo 2015-II Veilig vliegen De minimale en de maximale snelheid waarmee een vliegtuig veilig kan vliegen, zijn onder andere afhankelijk van de vlieghoogte. Deze hoogte wordt vaak weergegeven in de Amerikaanse eenheid

Nadere informatie

College CT4031 CONSTRUCTIEF ONTWERP VAN SPOORWEGEN Deel 5, INTEGRAAL ONTWERPEN. Prof.dr.ir. C. Esveld

College CT4031 CONSTRUCTIEF ONTWERP VAN SPOORWEGEN Deel 5, INTEGRAAL ONTWERPEN. Prof.dr.ir. C. Esveld College CT4031 CONSTRUCTIEF ONTWERP VAN SPOORWEGEN Deel 5, INTEGRAAL ONTWERPEN Prof.dr.ir. C. Esveld www.rail.tudelft.nl 1 INTEGRAAL ONTWERPPROCES Het FPVE bevat: Snelheden per spoor Treinlengte per spoor

Nadere informatie

IJkingstoets Industrieel Ingenieur. Wiskundevragen

IJkingstoets Industrieel Ingenieur. Wiskundevragen IJkingstoets Industrieel Ingenieur Wiskundevragen juli 8 Deel. Basiskennis wiskunde Vraag Het gemiddelde van de getallen 7 4 6, en 4 is Vraag en g met voorschrift g() =. Waaraan is Beschouw de functie

Nadere informatie

10 20 30 leeftijd kwelder (in jaren)

10 20 30 leeftijd kwelder (in jaren) Kwelders De vorm van eilanden, bijvoorbeeld in de Waddenzee, verandert voortdurend. De zee spoelt stukken strand weg en op andere plekken ontstaat juist nieuw land. Deze nieuwe stukken land worden kwelders

Nadere informatie

Van Rossum Raadgevend Ingenieurs BV Postbus AG Amsterdam Dhr. D.J. Kluft

Van Rossum Raadgevend Ingenieurs BV Postbus AG Amsterdam Dhr. D.J. Kluft NOTITIE AAN CONTACTPERSOON Van Rossum Raadgevend Ingenieurs BV Postbus 31290 1030AG Amsterdam Dhr. D.J. Kluft DATUM PROJECTNUMMER DOCUMENTNUMMER VERSIE PAGINA S 19 februari 2016 16173 NT16173a1 1 5 CRUX

Nadere informatie

Examen HAVO. wiskunde B (pilot) tijdvak 1 woensdag 14 mei uur

Examen HAVO. wiskunde B (pilot) tijdvak 1 woensdag 14 mei uur Examen HAVO 204 tijdvak woensdag 4 mei.0-6.0 uur wiskunde B (pilot) Dit examen bestaat uit 9 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 80 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met een

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde b 1-2 havo I

Eindexamen wiskunde b 1-2 havo I Voetstuk Een pijler onder een brug rust op een betonnen voetstuk. Het voetstuk staat op de grond en bestaat uit twee delen. Het onderste deel heeft de vorm van een balk, het bovenste deel BCD.EFGHKLMN

Nadere informatie

Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen. Examen HAVO 05 tijdvak donderdag 8 juni 3.30-6.30 uur wiskunde B Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen. Dit examen

Nadere informatie

Bal in de sloot. Hierbij zijn x en f ( x ) in centimeters. Zie figuur 2.

Bal in de sloot. Hierbij zijn x en f ( x ) in centimeters. Zie figuur 2. Bal in de sloot Een bal met een straal van cm komt in een figuur sloot terecht en blijft drijven. Het laagste punt van de bal bevindt zich h cm onder het wateroppervlak. In figuur zie je een doorsnede

Nadere informatie

Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 1 Dinsdag 20 mei uur

Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 1 Dinsdag 20 mei uur Wiskunde B (oude stijl) Examen HAV Hoger Algemeen Voortgezet nderwijs Tijdvak 1 Dinsdag 0 mei 13.30 16.30 uur 0 03 Voor dit examen zijn maximaal 90 punten te behalen; het examen bestaat uit 0 vragen. Voor

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde B havo II

Eindexamen wiskunde B havo II Tonregel van Kepler In het verleden gebruikte men vaak een ton voor het opslaan en vervoeren van goederen. Tonnen worden ook nu nog gebruikt voor bijvoorbeeld de opslag van wijn. Zie de foto. foto Voor

Nadere informatie

Bijlage F5 PVR (profiel van vrije ruimte) RandstadRail

Bijlage F5 PVR (profiel van vrije ruimte) RandstadRail Bijlage F5 PVR (profiel van vrije ruimte) RandstadRail 1. Algemeen Het profiel van vrije ruimte (PVR) is een optelsom van verschillende factoren die het ruimtebeslag bepalen, dat rijdend materieel nodig

Nadere informatie

oppervlakte grondvlak hoogte

oppervlakte grondvlak hoogte OVERZICHT FORMULES: omtrek cirkel = π diameter oppervlakte cirkel = π straal 2 inhoud prisma = oppervlakte grondvlak hoogte inhoud cilinder = oppervlakte grondvlak hoogte inhoud kegel = 1 3 oppervlakte

Nadere informatie

4 Duikers 4.1 Inleiding

4 Duikers 4.1 Inleiding 4 Duikers 4.1 Inleiding Een duiker is een constructie die watergangen door een grondlichaam heen met elkaar verbindt. Een duiker zorgt ervoor dat water van de ene kant van het grondlichaam naar de andere

Nadere informatie

Toelatingseisen Railwerkvoertuigen Metro

Toelatingseisen Railwerkvoertuigen Metro Toelatingseisen Railwerkvoertuigen Metro Bij uitsluitend gebruik van railwerkvoertuigen op het spoor voor werkzaamheden aan de spoorweginfrastructuur Metro in beheer van RET Auteur : L.P. van der Tang

Nadere informatie

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE Imandra: :D

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE Imandra: :D ONDERWERP Gemaal Korftlaan - advies wel of niet verbreden watergang aanvoertracé DATUM 7-7-2016, PROJECTNUMMER C03071.000121.0100 ONZE REFERENTIE Imandra: 078915484:D VAN Arjon Buijert - Arcadis AAN J.

Nadere informatie

Trillingen en geluid wiskundig

Trillingen en geluid wiskundig Trillingen en geluid wiskundig 1 De sinus van een hoek 2 Radialen 3 Uitwijking van een harmonische trilling 4 Macht en logaritme 5 Geluidsniveau en amplitude 1 De sinus van een hoek Sinus van een hoek

Nadere informatie

PROBLEEMOPLOSSEND DENKEN MET

PROBLEEMOPLOSSEND DENKEN MET PROBLEEMOPLOSSEND DENKEN MET Van onderzoekend leren naar leren onderzoeken in de tweede en derde graad Luc Gheysens DPB-Brugge 2012 PROBLEEM 1 Stelling van Pythagoras en gelijkvormige driehoeken Hieronder

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde b 1-2 havo II

Eindexamen wiskunde b 1-2 havo II Werkplaatsen In Nederland zie je op bedrijventerreinen vrij grote overeenkomsten in de dakvormen van fabriekshallen, opslagloodsen en werkplaatsen. en werkplaats met een veel voorkomende dakvorm is te

Nadere informatie

Uitvoeringsfiche Berlijnse wanden Type 1: beschotting aangebracht tijdens de uitgraving

Uitvoeringsfiche Berlijnse wanden Type 1: beschotting aangebracht tijdens de uitgraving Uitvoeringsfiche Berlijnse wanden Type 1: beschotting aangebracht tijdens de uitgraving a. Typering van het systeem Beschoeiing, bestaande uit verticale profielen (figuur 1), die geplaatst worden voor

Nadere informatie

VAK: Mechanica - Sterkteleer HWTK

VAK: Mechanica - Sterkteleer HWTK VAK: Mechanica - Sterkteleer HWTK Proeftoets Beschikbare tijd: 100 minuten Instructies voor het invullen van het antwoordblad. 1. Dit open boek tentamen bestaat uit 10 opgaven.. U mag tijdens het tentamen

Nadere informatie

Module 5 Uitwerkingen van de opdrachten

Module 5 Uitwerkingen van de opdrachten Module 5 Uitwerkingen van de opdrachten Opdracht 1 Deze oefening heeft als doel vertrouwd te raken met het integreren van de diverse betrekkingen die er bestaan tussen de belasting en uiteindelijk de verplaatsing:

Nadere informatie

Examen HAVO. Wiskunde B1,2

Examen HAVO. Wiskunde B1,2 Wiskunde 1,2 xamen HVO Hoger lgemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.30 uur 20 00 it examen bestaat uit 19 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed

Nadere informatie

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 22 juni 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 22 juni 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Examen HAVO 20 tijdvak 2 woensdag 22 juni 3.30-6.30 uur wiskunde B Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 9 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 78 punten te behalen. Voor elk

Nadere informatie

Examen VMBO-KB. wiskunde CSE KB. tijdvak 2 dinsdag 19 juni 13.30-15.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen VMBO-KB. wiskunde CSE KB. tijdvak 2 dinsdag 19 juni 13.30-15.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Examen VMBO-KB 2007 tijdvak 2 dinsdag 19 juni 13.30-15.30 uur wiskunde CSE KB Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 24 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 78 punten te behalen.

Nadere informatie

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 23 juni 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 23 juni 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Examen HVO 00 tijdvak woensdag 3 juni 3.30-6.30 uur wiskunde B Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 9 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 80 punten te behalen. Voor elk vraagnummer

Nadere informatie

Het aanleggen van een moeras in het Markermeer

Het aanleggen van een moeras in het Markermeer Het aanleggen van een moeras in het Markermeer Wat hebben we geleerd Petra Dankers 04 april 2014/ update 6 augustus 2014 2 Aanleg - randen Kenmerken Randen opgebouwd uit Geocontainers (7 breed, 1,50 hoog)

Nadere informatie

Bijlage A: Variantenbeschrijving

Bijlage A: Variantenbeschrijving Bijlage A: Variantenbeschrijving 1 Variant A: Brug huidige locatie Figuur 1: Variant A Figuur 2: Ontwerptekening In deze variant wordt de nieuwe Steekterbrug op de bestaande locatie gerealiseerd (zie figuur

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde vmbo gl/tl 2010 - I OVERZICHT FORMULES: omtrek cirkel = π diameter. oppervlakte cirkel = π straal 2

Eindexamen wiskunde vmbo gl/tl 2010 - I OVERZICHT FORMULES: omtrek cirkel = π diameter. oppervlakte cirkel = π straal 2 OVERZICHT FORMULES: omtrek cirkel = π diameter oppervlakte cirkel = π straal 2 inhoud prisma = oppervlakte grondvlak hoogte inhoud cilinder = oppervlakte grondvlak hoogte inhoud kegel = 1 3 oppervlakte

Nadere informatie

Examen VMBO-KB. wiskunde CSE KB. tijdvak 1 woensdag 30 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen VMBO-KB. wiskunde CSE KB. tijdvak 1 woensdag 30 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Examen VMO-K 2007 tijdvak 1 woensdag 30 mei 13.30-15.30 uur wiskunde CSE K ij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 25 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 79 punten te behalen.

Nadere informatie

leeftijd kwelder (in jaren)

leeftijd kwelder (in jaren) Kwelders De vorm van eilanden, bijvoorbeeld in de Waddenzee, verandert voortdurend. De zee spoelt stukken strand weg en op andere plekken ontstaat juist nieuw land. Deze nieuwe stukken land worden kwelders

Nadere informatie

Grondwater effecten parkeergarage en diepwand Scheveningen

Grondwater effecten parkeergarage en diepwand Scheveningen Notitie / Memo Aan: Kees de Vries Van: Anke Luijben en Jasper Jansen Datum: 25 januari 2017 Kopie: Ons kenmerk: WATBE5026-136N001D0.2 Classificatie: Projectgerelateerd HaskoningDHV Nederland B.V. Water

Nadere informatie

Plaatsingsvoorschriften Flatline tanks

Plaatsingsvoorschriften Flatline tanks Plaatsingsvoorschriften Flatline tanks Voor gebruik aandachtig lezen Alle veiligheidsvoorschriften nakomen Voor toekomstig gebruik bewaren Deze montagehandleiding bevat belangrijke aandachtspunten en aanbevelingen.

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde B havo II

Eindexamen wiskunde B havo II Eindexamen wiskunde B havo 00 - II Verzet en snelheid Een racefiets heeft een set voortandwielen en een set achtertandwielen. De racefiets op de foto heeft drie voortandwielen, met 36, 46 en 5 tanden.

Nadere informatie

Examen HAVO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

Examen HAVO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl) Wiskunde B1, (nieuwe stijl) Examen HV Hoger lgemeen Voortgezet nderwijs Tijdvak 1 Dinsdag 0 mei 13.30 1.30 uur 0 03 Voor dit examen zijn maximaal 8 punten te behalen; het examen bestaat uit 19 vragen.

Nadere informatie

Mechanica - Sterkteleer - HWTK PROEFTOETS versie C - OPGAVEN en UITWERKINGEN.doc 1/16

Mechanica - Sterkteleer - HWTK PROEFTOETS versie C - OPGAVEN en UITWERKINGEN.doc 1/16 VAK: Mechanica - Sterkteleer HWTK Set Proeftoets 07-0 versie C Mechanica - Sterkteleer - HWTK PROEFTOETS- 07-0-versie C - OPGAVEN en UITWERKINGEN.doc 1/16 DIT EERST LEZEN EN VOORZIEN VAN NAAM EN LEERLINGNUMMER!

Nadere informatie

Formuleblad CT2710 Lever dit blad onbeschreven in als je klaar bent

Formuleblad CT2710 Lever dit blad onbeschreven in als je klaar bent Formuleblad CT710 ever dit blad onbeschreven in als je klaar bent Versie januari 011 1 Geometrisch ontwerpen van wegen 7iv R 10 v + 9h waarin: R: boogstraal v: ontwerpsnelheid h: verkanting [%] R h z =

Nadere informatie

Examen VMBO-KB. wiskunde CSE KB. tijdvak 1 donderdag 22 mei 13.30-15.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen VMBO-KB. wiskunde CSE KB. tijdvak 1 donderdag 22 mei 13.30-15.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Examen VMBO-KB 2008 tijdvak 1 donderdag 22 mei 13.30-15.30 uur wiskunde CSE KB Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 25 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 77 punten te behalen.

Nadere informatie

Examen VMBO-GL en TL 2008 wiskunde CSE GL en TL tijdvak 1 donderdag 22 mei 13.30-15.30 uur

Examen VMBO-GL en TL 2008 wiskunde CSE GL en TL tijdvak 1 donderdag 22 mei 13.30-15.30 uur Examen VMBO-GL en TL 2008 wiskunde CSE GL en TL tijdvak 1 donderdag 22 mei 13.30-15.30 uur Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 23 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 80 punten

Nadere informatie

wiskunde B Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

wiskunde B Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen. Eamen VWO 04 tijdvak dinsdag 0 mei 3.30 uur - 6.30 uur wiskunde B Bij dit eamen hoort een uitwerkbijlage. Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen. Dit eamen

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde B1-2 havo 2003-II

Eindexamen wiskunde B1-2 havo 2003-II Eindeamen wiskunde 1- havo 00-II Lichaam met zeven vlakken In figuur 1 is een balk D.EFGH getekend. Het grondvlak D is een vierkant met een zijde van cm. De ribbe G is cm lang. Door uit de balk de twee

Nadere informatie

ONTSPORING VASTSTELLINGEN AANGAANDE DE BOVENBOUW VAN HET SPOOR

ONTSPORING VASTSTELLINGEN AANGAANDE DE BOVENBOUW VAN HET SPOOR Bijlage 3 blz. 1 ONTSPORING VASTSTELLINGEN AANGAANDE DE BOVENBOUW VAN HET SPOOR Station :... Seinhuis / blok :... Werkplaats :... Bundel :... Spoortoestel :... Spoor :... Lijn :... van... naar... Spoor

Nadere informatie

Examen HAVO. wiskunde B1,2. tijdvak 1 dinsdag 20 mei uur

Examen HAVO. wiskunde B1,2. tijdvak 1 dinsdag 20 mei uur Examen HAVO 2008 tijdvak 1 dinsdag 20 mei 13.30-16.30 uur wiskunde B1,2 Dit examen bestaat uit 18 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 83 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met

Nadere informatie

RISICOBESCHOUWING VERVOER GEVAARLIJKE STOFFEN OVER HET SPOOR

RISICOBESCHOUWING VERVOER GEVAARLIJKE STOFFEN OVER HET SPOOR GEMEENTE TILBURG RISICOBESCHOUWING VERVOER GEVAARLIJKE STOFFEN OVER HET SPOOR Clarissenhof Tilburg Auteur L. Jansen Datum 25 augustus 2014 Pagina 1 van 14 Pagina 2 van 14 Inhoud 1 Inleiding... 4 1.1 Onderzoek...

Nadere informatie

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 20 juni 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 20 juni 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Examen HAVO 2012 tijdvak 2 woensdag 20 juni 13.30-16.30 uur wiskunde B Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.. Dit examen bestaat uit 21 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 79 punten te behalen. Voor

Nadere informatie

kade Peil vaart -0.4 Gws binnen kuip -3.9 Waterdruk die lek veroorzaakt

kade Peil vaart -0.4 Gws binnen kuip -3.9 Waterdruk die lek veroorzaakt Notitie Aan: Waternet Van: Ben van der Wal, Geert Kerkvliet Datum: 28 mei 2015 Kopie: Gemeente Amsterdam Ons kenmerk: INFRABD3912N004F02 Classificatie: Project gerelateerd HaskoningDHV Nederland B.V. Infrastructure

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde B1-2 havo 2008-I

Eindexamen wiskunde B1-2 havo 2008-I Steeds meer vlees In wordt voor de periode 1960-1996 zowel de graanproductie als de vleesproductie per hoofd van de wereldbevolking weergegeven. Hiervoor worden twee verticale assen gebruikt. De ronde

Nadere informatie

Funderingen. schachtbreedte worden bepaald. Door middel van de formule d = b 4 π equivalent van deze paal worden bepaald.

Funderingen. schachtbreedte worden bepaald. Door middel van de formule d = b 4 π equivalent van deze paal worden bepaald. Funderingen Om de constructie van de voetgangersbrug te kunnen dragen is een voldoende stevige fundering nodig. Om de samenstelling van de ondergrond te kunnen bepalen zijn sonderingen gemaakt. Deze zijn

Nadere informatie

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Notitie Contactpersoon ir. J.M. (Martin) Bloemendal Datum 7 april 2010 Kenmerk N001-4706565BLL-mya-V02-NL Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Tauw

Nadere informatie

wiskunde CSE GL en TL

wiskunde CSE GL en TL Examen VMBO-GL en TL 2010 tijdvak 1 vrijdag 21 mei 13.30-15.30 uur wiskunde CSE GL en TL Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 24 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 76 punten

Nadere informatie

Eindexamen vwo wiskunde B 2014-I

Eindexamen vwo wiskunde B 2014-I Eindexamen vwo wiskunde B 04-I Formules Vlakke meetkunde Verwijzingen naar definities en stellingen die bij een bewijs mogen worden gebruikt zonder nadere toelichting. Hoeken, lijnen en afstanden: gestrekte

Nadere informatie

Gelet op artikel 6, eerste lid, onderdeel b, en artikel 7, eerste lid, van de Spoorwegwet en artikel 2 van het Besluit spoorweginfrastructuur;

Gelet op artikel 6, eerste lid, onderdeel b, en artikel 7, eerste lid, van de Spoorwegwet en artikel 2 van het Besluit spoorweginfrastructuur; (Tekst geldend op: 30-12-2008) Regeling houdende vaststelling van eisen ten aanzien van inrichting, uitrusting en technische eigenschappen van de hoofdspoorweginfrastructuur en het onderhoud daarvan (Regeling

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde vmbo gl/tl 2008 - I OVERZICHT FORMULES: omtrek cirkel = π diameter. oppervlakte cirkel = π straal 2

Eindexamen wiskunde vmbo gl/tl 2008 - I OVERZICHT FORMULES: omtrek cirkel = π diameter. oppervlakte cirkel = π straal 2 OVERZICHT FORMULES: omtrek cirkel = π diameter oppervlakte cirkel = π straal 2 inhoud prisma = oppervlakte grondvlak hoogte inhoud cilinder = oppervlakte grondvlak hoogte inhoud kegel = 1 3 oppervlakte

Nadere informatie

Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch

Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch Inleiding In deze notitie worden verscheidene scenario s berekend en toegelicht ter ondersteuning van de bepaling van inrichtingsmaatregelen voor de EVZ Ter Wisch.

Nadere informatie

ROCKWOOL BRANDOVERSLAG REKENTOOL

ROCKWOOL BRANDOVERSLAG REKENTOOL ROCKWOOL BRANDOVERSLAG REKENTOOL Om snel een inschatting te maken van het risico op brandoverslag bij industriële hallen kunt u de ROCKWOOL brandoverslag Rekentool gebruiken. Hiermee kan de benodigde brandwerendheid

Nadere informatie

Voorkeursschetsontwerp traverse Lemmer

Voorkeursschetsontwerp traverse Lemmer Bylage 4 Voorkeursschetsontwerp traverse Lemmer Uit de verkeersstudie naar de Rondweg Lemmer (uitgevoerd in 2009/2010) is een voorkeursschetsontwerp naar voren gekomen. Dit ontwerp bestaat in hoofdlijnen

Nadere informatie

Geohydrologisch onderzoek Aldenhofpark. Te Hoensbroek In de gemeente Heerlen. Projectnr.: Datum rapport: 17 december 2012. Postbus 1 6400 AA Heerlen

Geohydrologisch onderzoek Aldenhofpark. Te Hoensbroek In de gemeente Heerlen. Projectnr.: Datum rapport: 17 december 2012. Postbus 1 6400 AA Heerlen Geohydrologisch onderzoek Aldenhofpark Te Hoensbroek In de gemeente Heerlen Opdrachtnummer: Versie: Uw referentie: Projectnr.: GA-120338-2 V01 Definitief HL091704901 79A Datum rapport: 17 december 2012

Nadere informatie

Kyra van Leeuwen (Nederlands Jeugdkampioen golf van 2002 tot en met 2004)

Kyra van Leeuwen (Nederlands Jeugdkampioen golf van 2002 tot en met 2004) Golfbaan. Bij golfen moet een speler vanaf de afslag proberen een golfballetje in zo weinig mogelijk slagen in een putje (of hole) aan het eind van de baan te slaan. Om te kunnen zien waar het putje zich

Nadere informatie

voltooid. Hoeveel jaar is dat geleden? Schrijf je berekening op.

voltooid. Hoeveel jaar is dat geleden? Schrijf je berekening op. Piramides in Egypte In het noorden van Egypte staan drie grote piramides en een aantal kleine piramides bij elkaar. De drie grote piramides heten de piramide van Cheops, de piramide van Chefren en de piramide

Nadere informatie

Om snel medische hulp te kunnen bieden, staan in vier plaatsen in Nederland speciale helikopters. Zie onderstaand kaartje.

Om snel medische hulp te kunnen bieden, staan in vier plaatsen in Nederland speciale helikopters. Zie onderstaand kaartje. Helikopter Om snel medische hulp te kunnen bieden, staan in vier plaatsen in Nederland speciale helikopters. Zie onderstaand kaartje. N Groningen Amsterdam Rotterdam Nijmegen Voor de beantwoording van

Nadere informatie

Taxibedrijf RIJKLAAR berekent voor elke taxirit een begintarief van 2,50 en per gereden kilometer 0,90.

Taxibedrijf RIJKLAAR berekent voor elke taxirit een begintarief van 2,50 en per gereden kilometer 0,90. Taxirit Taxibedrijf RIJKLAAR berekent voor elke taxirit een begintarief van 2,50 en per gereden kilometer 0,90. 2p 1 Laat met een berekening zien dat een taxirit van 8 kilometer bij RIJKLAAR 9,70 kost.

Nadere informatie

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 1 woensdag 14 mei uur

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 1 woensdag 14 mei uur Examen HAVO 014 tijdvak 1 woensdag 14 mei 1.0-1.0 uur wiskunde B Dit examen bestaat uit 19 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 78 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met een

Nadere informatie

Beter spoor tussen Schiphol, Amsterdam, Almere en Lelystad

Beter spoor tussen Schiphol, Amsterdam, Almere en Lelystad Beter spoor tussen Schiphol, Amsterdam, Almere en Lelystad Beter spoor tussen Schiphol, Amsterdam, Almere en Lelystad De spoorverbinding tussen Schiphol, Amsterdam, Almere en Lelystad (OV SAAL) is een

Nadere informatie

Advies wegverharding Het onderzoek en advies is uitgevoerd door het Wegenbouwlab te Heerhugowaard.

Advies wegverharding Het onderzoek en advies is uitgevoerd door het Wegenbouwlab te Heerhugowaard. Inleiding Voor het maken van het herinrichtingsplan Hamersveldsewegnoord is een drietal technische onderzoeken uitgevoerd: Advies wegverharding Akoestisch onderzoek Trillingsonderzoek noordelijke deel

Nadere informatie

Tracébesluit SAA Aanvullende beschouwing Externe veiligheid

Tracébesluit SAA Aanvullende beschouwing Externe veiligheid Notitie Datum 30 mei 2012 Kenmerk N001-1207995RTG-pws-V02-NL Tracébesluit SAA Aanvullende beschouwing Externe veiligheid 1 Inleiding Het Tracébesluit Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere (2011) heeft

Nadere informatie

wiskunde CSE GL en TL

wiskunde CSE GL en TL Examen VMBO-GL en TL 2008 tijdvak 1 donderdag 22 mei 13.30-15.30 uur wiskunde CSE GL en TL Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 23 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 80 punten

Nadere informatie

wiskunde CSE GL en TL

wiskunde CSE GL en TL Examen VMBO-GL en TL 2007 tijdvak 2 dinsdag 19 juni 13.30-15.30 uur wiskunde CSE GL en TL Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 23 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 81 punten

Nadere informatie

Zwanenbroeders. Rally 2015. Reglement. Zaterdag 19-09-2015

Zwanenbroeders. Rally 2015. Reglement. Zaterdag 19-09-2015 Rally 2015 Zaterdag 19-09-2015 Reglement Zwanenbroeders Uitleg rally Rally rijden; wat is dat? Bij rally rijden denkt u wellicht snel aan de WRC, zo snel mogelijk een bepaald parcours afleggen in een daarvoor

Nadere informatie

Het gewicht van een paard

Het gewicht van een paard Het gewicht van een paard Voor mensen die paarden verzorgen figuur 1, is het belangrijk om te weten hoe zwaar hun paard is. Het gewicht van een paard kan worden geschat met behulp van twee afmetingen:

Nadere informatie

H.E. Lüning hc C.H.R.

H.E. Lüning hc C.H.R. Ellegoorsestraat 7 NL-7004 HC DOETINCHEM tel. : + 31 314 325 601 fax. : + 31 314 360 216 e-mail : mail@luning.nl website : www.luning.nl PROJECT : Vrijstaande berging met EPS-fundering ARCHITECT : OPDRACHTGEVER

Nadere informatie

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica juli 2018: algemene feedback

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica juli 2018: algemene feedback IJkingstoets wiskunde-informatica-fysica juli 8 - reeks - p. IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica juli 8: algemene feedback Positionering ten opzichte van andere deelnemers In totaal namen 8 studenten

Nadere informatie

Workshop schematiseringsfactor. Casus. Werner Halter. Lelystad, 29 april 2009. www.fugro.com

Workshop schematiseringsfactor. Casus. Werner Halter. Lelystad, 29 april 2009. www.fugro.com Workshop schematiseringsfactor Casus Werner Halter Lelystad, 29 april 2009 Workshop schematiseringsfactor Inhoud 1. Quiz 2. Behandeling casus 3. Conclusies en discussie Workshop schematiseringsfactor Inhoud

Nadere informatie

Uitvoeringsfiche Soil mix wanden Type 2: wanden opgebouwd uit panelen

Uitvoeringsfiche Soil mix wanden Type 2: wanden opgebouwd uit panelen Uitvoeringsfiche Soil mix wanden Type 2: wanden opgebouwd uit panelen a. Typering van het systeem De grond wordt in situ mechanisch vermengd met een bindmiddel. Deze menging met een frees resulteert in

Nadere informatie

Examen HAVO. wiskunde B (pilot) tijdvak 2 woensdag 20 juni 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen HAVO. wiskunde B (pilot) tijdvak 2 woensdag 20 juni 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Eamen HAV 0 tijdvak woensdag 0 juni 3.30-6.30 uur wiskunde B (pilot) Bij dit eamen hoort een uitwerkbijlage.. Dit eamen bestaat uit 0 vragen. Voor dit eamen zijn maimaal 8 punten te behalen. Voor elk vraagnummer

Nadere informatie

wiskunde CSE GL en TL

wiskunde CSE GL en TL Examen VMBO-GL en TL 2014 tijdvak 1 maandag 19 mei 13.30-15.30 uur wiskunde CSE GL en TL Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 24 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 76 punten

Nadere informatie

Examen mechanica: oefeningen

Examen mechanica: oefeningen Examen mechanica: oefeningen 22 februari 2013 1 Behoudswetten 1. Een wielrenner met een massa van 80 kg (inclusief de fiets) kan een helling van 4.0 afbollen aan een constante snelheid van 6.0 km/u. Door

Nadere informatie

Engineering geluidsschermen langs de Rijksweg A28 ter hoogte van Vathorst

Engineering geluidsschermen langs de Rijksweg A28 ter hoogte van Vathorst Ontwikkelingsbedrijf Vathorst Engineering geluidsschermen langs de Rijksweg A28 ter hoogte van Vathorst Akoestische randvoorwaarden (memo) Datum 6 september 2004 OBV072/Bxt/0727 Kenmerk Eerste versie 1

Nadere informatie

Verbanden en functies

Verbanden en functies Verbanden en functies 0. voorkennis Stelsels vergelijkingen Je kunt een stelsel van twee lineaire vergelijkingen met twee variabelen oplossen. De oplossing van het stelsel is het snijpunt van twee lijnen.

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde B1 havo 2005-I

Eindexamen wiskunde B1 havo 2005-I Modderstroom Er zijn vulkanen die geen lava uitspuwen, maar een constante stroom modder geven. De koude modder stroomt als een rivier langzaam de helling af (zie foto 1). Aan de rand van deze stroom droogt

Nadere informatie