De Nederlandsche Bank. Kwartaalbericht juni 2006

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De Nederlandsche Bank. Kwartaalbericht juni 2006"

Transcriptie

1 06 De Nederlandsche Bank Kwartaalbericht juni 2006

2 Centrale bank en prudentieel toezichthouder financiële instellingen 2006 De Nederlandsche Bank nv Oplage: Iedere openbaarmaking en verveelvoudiging voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan, mits met bronvermelding. Westeinde 1, 1017 zn Amsterdam - Postbus 98, 1000 ab Amsterdam Telefoon (020) Telex dnbam nl - Telefax (020) Internet: issn: x

3 Inhoud Recente ontwikkelingen Economische ontwikkelingen 7 Toezicht Prudentieel toezicht: actuele ontwikkelingen in de financiële sector 20 Betalingsverkeer Actuele ontwikkelingen in het betalings- en effectenverkeer 30 Financiële stabiliteit De herverzekeringsmarkt 37 Artikelen Financiële kennis Nederlandse huishoudens is beperkt 47 De impact van Bazel ii op Nederlandse banken 55 Eén Europees betaalgebied op komst 63 Vermogensprijzen en monetair beleid 69 Financiële instellingen in beeld 77 De Nederlandse economie in : een voorspelling met morkmon 85 Overzicht verschenen artikelen Publicaties dnb Working Papers 101 Occasional Studies 109

4

5 Recente ontwikkelingen

6

7 Economische ontwikkelingen De wereldwijde economische opleving heeft zich in het eerste kwartaal verbreed, met een overtuigend herstel in het eurogebied. Ook de Amerikaanse economie is in het eerste kwartaal krachtig gegroeid, zich herstellend van een tijdelijke terugval. Zowel in het eurogebied als de VS loopt de inflatie op. In eerste instantie komt dit door de verder stijgende energieprijzen, maar sinds kort neemt ook de onderliggende inflatie toe. In Nederland krijgt de economische groei een bredere basis, met name door de aantrekkende binnenlandse bestedingen. De arbeidsmarkt herstelt zich, met een dalende werkloosheid, terwijl op deelmarkten inmiddels tekorten dreigen. De Nederlandse inflatie is laag vergeleken met het eurogebied. Bij een uitsplitsing van de inflatie blijken de laagste prijsstijgingen te zijn geconcentreerd bij de verhandelbare goederen. De verhandelbare goederen hebben een snelle afname van de inflatie doorlopen, mede onder druk van toenemende internationale concurrentie. In het laatste half jaar is een omslag zichtbaar. Onder andere door de hogere energieprijzen neemt de inflatie van verhandelbare goederen weer toe. Mondiale economische groei blijft hoog Hoger dan verwachte economische groeicijfers markeerden het eerste kwartaal van dit jaar (zie grafiek 1). Het Amerikaanse bruto binnenlands product (bbp) groeide met 3,6% en in het eurogebied trok de groei aan naar 1,9%. Ook in Japan bleef het groeitempo hoog; met 3% groei in het eerste kwartaal was de terugval minder groot dan verwacht na het zeer gunstige vierde kwartaal van vorig jaar. De mondiale economische groei was in 2005 al hoger dan eerder was verwacht. Volgens het Internationale Monetaire Fonds (imf) kwam de groei in 2005 uit op 4,8%, wat een half procentpunt hoger is dan het imf in september nog verwachtte. In het eerste kwartaal hield de groei niet alleen aan, maar bleek deze ook geografisch breder te zijn gespreid, onder meer door het Europese groeiherstel. De blijvend gunstige economische ontwikkelingen zijn des te meer verrassend in het licht van de aanzienlijk hogere energieprijzen. Voor de eerste helft van dit jaar wijzen de vertrouwensindicatoren op een aanhoudend voorspoedige economische situatie. In de eerste vier maanden steeg het producentenvertrouwen zowel in de vs, in het eurogebied, als in Nederland (zie grafiek 2). Voor dit jaar voorspelt het imf een mondiale groei van 4,9%. Het gunstige basisscenario kent echter een aantal, inmiddels algemeen onderkende, neerwaartse risico s: de steeds DNB / Kwartaalbericht juni 2006 Grafiek 1 Economische groei Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige kwartaal Verenigde Staten Japan Eurogebied Verenigd Koninkrijk Bron: Thomson Financial. groter wordende betalingsbalans-onevenwichtigheden, de oplopende energieprijzen en de toenemende waarschijnlijkheid van een definitieve omslag in het renteklimaat. Het risico van een vogelgrieppandemie is als vierde risico aan dit rijtje toe te voegen. Solide groei in Japan en opkomende economieën In het fiscale jaar tot 1 april groeide het Japanse bbp met 3,1% ten opzichte van het voorafgaande jaar, het hoogste groeicijfer van het laatste decennium. Na een uitbundige groei in het vierde kwartaal van vorig jaar (4%) volgde zoals verwacht een lichte correctie, maar met 3% in het eerste kwartaal is er nog steeds sprake van een solide groeitempo. Alles wijst er op dat deze expansie, die in 2002 begon, steviger is gefundeerd dan eerdere oplevingen. Vooral het aandeel van de binnenlandse bestedingen is belangrijk hoger dan in het verleden. Japanse bedrijven hebben aanzienlijke financiële herstructureringen achter de rug en een flinke toename van de winsten. Als gevolg daarvan zijn de investeringen hersteld. In het eerste kwartaal van dit jaar was er een krachtige stijging van de bestellingen voor nieuwe machines. De particuliere consumptie in Japan trekt eveneens aan (3,3% groei in het laatste kwartaal van 2005 en 2,2% in het eerste kwartaal). Dit hangt samen met het herstel van de arbeidsmarkt. Sinds eind 2004 is de werkgelegenheid met bijna 1% gegroeid. De werkloosheid daalt al enige maanden en lag in april op 4,1%, het laagste cijfer 7

8 Economische ontwikkelingen Grafiek 2 Producentenvertrouwen Inkoopmanagersindex Industrie Dienstensector Eurogebied Verenigde Staten Nederland Eurogebied Verenigde Staten Toelichting: 50 = Geen verandering met voorafgaande maand. Bron: ntc Research. sinds juli Volgens enquêtes beginnen bedrijven in sommige sectoren al krapte op de arbeidsmarkt te ervaren. Het aantrekken van de Japanse economie komt ook tot uitdrukking in de inflatie. Na enkele jaren van deflatie stijgen de consumentenprijzen sinds enkele maanden weer. In april bedroeg de inflatie 0,4% (ten opzichte van april 2005). Ook de kerninflatie de stijging van de consumentenprijzen exclusief voeding en energie was positief (0,2% in april). Dit is een teken dat de verhouding tussen vraag en aanbod geleidelijk evenwichtiger wordt. Het monetaire beleid van de Japanse centrale bank is recent in belangrijke mate gewijzigd. In maart kondigde de Bank of Japan aan een einde te maken aan het beleid van quantitative easing, waarbij de banken van ruime hoeveelheden liquiditeiten worden voorzien. Voorlopig wordt de officiële rente nog op 0% gehouden. De periode van de zero-interest-rate policy duurt nu vijf jaar. Bij marktpartijen overheerst de verwachting dat de Japanse centrale bank in de loop van dit jaar voor het eerst de rente weer zal gaan verhogen. Ook in de opkomende economieën bleef de groei uitbundig. China, waarvan de economie inmiddels een omvang heeft van ruim 15% van de wereldeconomie, groeide in het eerste kwartaal met ruim 10%. Dit hoge groeipeil ging gepaard met een zeer gematigde inflatie. In 2005 stegen de consumentenprijzen slechts 1,8%, tegen 3,8% in De Chinese groei steunt vooral op de export. Het handelsoverschot in 2005 was ruim usd 100 miljard. Door de jarenlange overschotten, bij een vrijwel vaste wisselkoers, zijn de vreemde-valutareserves van het land aanzienlijk opgelopen. Vooral in de laatste twee jaar zijn de reserves spectaculair gestegen. Eind 2003 waren de reserves ruim usd 400 miljard, eind 2005 was dit meer dan verdubbeld tot usd 822 miljard. Grondstoffenprijzen: vraag naar olie stagneert De stijging van de energie- en andere grondstoffenprijzen blijft aanhouden (zie grafiek 3). Al sinds begin 2002 loopt de olieprijs op. In 2005 steeg de olieprijs in het eurogebied met circa 45% (in eur). Na een lichte afname eind 2005 liep de prijs sinds februari weer op en ligt inmiddels met eur 55 per vat weer boven het niveau van september vorig jaar, de periode van de orkanen in de vs. Grafiek 4 illustreert de prijsstijging van energieproducten in reële termen, dat wil zeggen, gecorrigeerd voor de algemene prijsstijging. Naast olie, zijn het laatste half jaar ook de prijzen van andere grondstoffen sterk gestegen. Zo neemt recent de prijs van steenkool weer toe. Door de groeivertraging in Europa en Japan daalde de kolenprijs de laatste jaren. Een remmende factor was ook de toenemende productiecapaciteit, onder meer in China. Inmiddels begint vanuit China zelf de vraag naar kolen dermate op te lopen dat de wereldmarktprijs scherp begint te stijgen. Een ongekende prijsstijging doet zich ook al enige tijd voor bij metalen. Tussen december en mei stegen de metaalprijzen gemiddeld met 50%. 8 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

9 Economische ontwikkelingen Grafiek 3 Olie- en metaalprijzen 2001= Olie (Brent, us dollar) Metalen (us dollar) Bron: Thomson Financial en hwwa. Grafiek 4 Reële energieprijzen Januari 1990= Verenigde Staten Japan Bron: Thomson Financial en oeso. Eurogebied Vooral koper is snel duurder geworden, tot medio mei met 75%. Daarna trad een neerwaartse correctie op. De prijzen zijn echter niet ingestort en handhaven zich vooralsnog op een (historisch) hoog niveau. Hoewel minder gewaardeerd als grondstof, maar meer als beleggingsobject, is ook de goudprijs fors gestegen. Op 11 mei noteerde goud het hoogste niveau in 26 jaar op usd 720 (per troy ounce). Daarna daalde de prijs tot usd 650, nog altijd ruim boven de prijs van het begin van het jaar (rond usd 510). De gemeenschappelijke trend in de prijzen van energieproducten en andere grondstoffen suggereert dat de wereldwijde groei van de laatste jaren de belangrijkste drijvende kracht achter de prijsstijging van grondstoffen is. Dit komt voor een groot deel door de snelle groei in de Aziatische economieën. Naast deze vraagfactor spelen ook kostenfactoren een rol. Zo werkt de hogere olieprijs door in de productiekosten van veel metalen. Vaak zijn dit zeer energie-intensieve producten. Verder nemen de productiekosten toe doordat grondstoffenwinning inmiddels vaak in minder goed bereikbare locaties plaatsvindt. Bij de olieprijs is de afnemende reservecapaciteit in het raffinageproces van ruwe olie van belang. Tot slot speelt de wereldwijde vraag naar grondstoffen als beleggingsobject een rol. Hedge funds hebben zich de laatste jaren op de grondstoffenmarkten gericht. Er zijn ook aanwijzingen dat pensioenfondsen en andere grote beleggers meer in grondstoffen zijn gaan beleggen. Sinds het begin van dit jaar lijkt het belang van het mondiale economische groeiherstel voor de prijsstijging van olie af te nemen. Vanaf januari 2006 stagneert namelijk de wereldwijde vraag naar ruwe olie. Terwijl de vraag in de periode met gemiddeld 7% groeide (over de twaalf voorafgaande maanden), was de groei in februari afgenomen naar 1,5%. In de Westerse industriële landen is de groei zelfs vrijwel tot 0% gedaald. Daarmee lijkt het er op dat de sterke prijsstijgingen inmiddels tot negatieve volume-effecten in de olieconsumptie hebben geleid. De substantiële prijsstijging van ruwe olie moet daarom sinds het begin van het jaar waarschijnlijk vooral aan andere factoren worden toegeschreven, zoals internationale onzekerheid over het aanbod, bijvoorbeeld wegens politieke risico s in Iran, Nigeria en Zuid-Amerika. Half mei ontstond forse onrust op de financiële markten. Een hoger dan verwacht inflatiecijfer in de vs was voor beleggers aanleiding om de kans op verdere renteverhogingen hoger in te schatten. In een week daalden de koersen van aandelen met enkele procenten. Ook andere beleggingen, zoals leningen aan opkomende economieën en beleggingen in grondstoffen, verloren aan waarde. Hoewel daarna een herstel optrad lijkt de volatiliteit op een hoger niveau te zijn beland. De risicoaversie onder beleggers (zoals gemeten door zakenbank Merrill Lynch) steeg als gevolg van de heftiger koersbewegingen, maar leek eind mei niet uitzonderlijk hoog. Verenigde Staten: economie blijft op hoog groeipad Na een forse terugval van de economische groei in het laatste kwartaal van 2005, volgde in het eerste kwartaal DNB / Kwartaalbericht juni

10 Economische ontwikkelingen zoals verwacht een groeiherstel (zie tabel 1). Dit herstel was te verwachten, omdat de terugval in de voorafgaande maanden vooral door speciale oorzaken kwam. Zo waren de autoverkopen om administratieve redenen tijdelijk lager en kampte de productie in de zuidelijke staten met de gevolgen van de orkanen Katrina en Rita. Door dit volatiele kwartaalpatroon heen kijkend, blijkt het bbp de laatste twee kwartalen gemiddeld met 3,5% te zijn gegroeid (geannualiseerd). Ten opzichte van het voorafgaande jaar groeide het bbp in het eerste kwartaal van dit jaar met 3,6%. Dit betekent dat de Amerikaanse economie zich nog steeds op een hoog groeipad bevindt. De laatste voorspelling van het imf is een groei van gemiddeld 3,4% in 2006, wat maar weinig afwijkt van de gerealiseerde groei in 2005 (3,5%). De winstgevendheid van Amerikaanse bedrijven is hoog en de condities op de financiële markten zijn gunstig, wat een gezond investeringsklimaat betekent. In de laatste twee kwartalen groeiden de investeringen met gemiddeld 6,6% (geannualiseerd). Niettemin steunt de groei nog steeds zwaar op de particuliere consumptie. De bijdrage van de consumptie aan de jaar-op-jaargroei van het bbp (3,6%) was in het eerste kwartaal 2,4 procentpunt. Gemiddeld geven Amerikaanse consumenten meer uit dan zij aan inkomen ontvangen; in maart was de spaarquote van gezinnen -0,8% van het besteedbare inkomen. De negatieve spaarquote is goed verklaarbaar omdat de waardestijging van het vermogen, vooral bestaande uit eigen woningen, een extra bron van inkomsten vormt. Deze waardestijging is eenvoudig in liquide middelen om te zetten vanwege de gunstige hypotheekvoorwaarden. Naast aflossingsvrije hypotheken worden nu zelfs hypotheken aangeboden waarin de te betalen rente voor een bepaalde periode wordt meegefinancierd. Voor de verdere ontwikkeling van de Amerikaanse bestedingen is daarom de huizenmarkt van belang. Aan de periode van uitbundige huizenprijsstijgingen is geleidelijk een einde gekomen. Het aantal woningverkopen neemt af. In sommige regio s is de omslag al veel duidelijker zichtbaar en groeit het aantal gedwongen verkopen. Een belangrijke oorzaak van deze afkoeling is de stijgende hypotheekrente, die nu op het hoogste percentage van de laatste vier jaar staat. Daarnaast daalt de vraag naar tweede woningen en naar onroerend goed als beleggingsobject. Dat een minder hoge groei van de huizenprijzen zonder een daadwerkelijke correctie in de zin van dalende prijzen de groei van de particulie- Tabel 1 Bestedingen Verenigde Staten Procentuele mutaties respectievelijk procentpunten i ii iii iv i ii iii iv 1 Bbp Particuliere consumptie Private investeringen ICT investeringen Overheidsbestedingen Export Import Procentuele mutaties ten opzichte van direct voorafgaande periode 1 4,2 3,9 9,7 13,6 2,2 8,4 10,7 3,5 3,5 8,1 13,0 1,8 6,9 6,3 4,3 4,7 7,0 17,1 3,3 5,1 12,0 3,5 1,9 15,1 10,4 2,3 6,9 14,5 4,0 4,4 8,4 8,4 1,8 5,4 4,7 3,3 4,3 7,2 9,2 0,9 7,1 11,3 3,8 3,5 7,0 20,2 1,9 7,5 7,4 3,3 3,4 9,6 14,5 2,5 10,7-0,2 4,1 4,1 8,0 11,1 2,9 2,5 2,4 1,7 0,9 3,9 8,4-0,8 5,0 12,1 5,3 5,2 9,3 18,0 4,3 14,7 12,8 Particuliere consumptie Private investeringen ICT investeringen Overheidsbestedingen Voorraadvorming Netto export Bijdragen aan bbp-groei; procentpunten 2 2,7 1,5 0,6 0,4 0,4-0,8 2,5 1,3 0,6 0,3-0,3-0,3 3,3 1,1 0,8 0,6 0,6-1,3 1,3 2,4 0,5 0,4 0,9-1,6 3,1 1,4 0,4 0,3-0,6-0,2 3,1 1,2 0,5 0,2 0,0-1,1 2,5 1,2 1,0 0,3 0,3-0,4 2,4 1,6 0,7 0,4-2,3 1,2 2,9 1,4 0,6 0,5-0,5-0,1 0,6 0,7 0,5-0,1 1,9-1,4 3,7 1,6 1,0 0,8-0,2-0,5 1 Geannualiseerd. 2 Door statistische verschillen tellen bijdragen niet geheel op tot de bbp-groei. Bron: Thomson Financial. 10 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

11 Economische ontwikkelingen re consumptie kan afremmen wordt geïllustreerd door grafiek 5. De gemiddelde consumptiegroei in Nederland, Ierland, het vk en Australië nam duidelijk af na de piek van de huizenmarkt, ondanks dat de huizenprijzen in die landen niet eens daalden. In de vs ligt de consumptiegroei, drie maanden na de piek op de huizenmarkt, nog steeds op een relatief hoog niveau. De Federal Reserve (Fed), de Amerikaanse centrale bank, heeft inmiddels zestien keer achter elkaar de rente met een kwart procentpunt verhoogd. De federal funds rate, het officiële rentetarief, is daarmee sinds juni 2004 verhoogd van 1% naar 5%. De nieuwe voorzitter van de Fed, Ben Bernanke, heeft aangegeven dat er mogelijk een pauze in de reeks renteverhogingen wordt aangebracht. Op die manier kan de Fed rekening houden met de vertraging waarmee renteverhogingen in de regel doorwerken in de economie. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de bestedingen enigszins zullen worden afgeremd door het afvlakken van de huizenprijsstijging, zoals hierboven aangegeven. De Fed gaf bij de laatste renteverhoging aan geen grote inflatiedruk te zien. De energieprijzen werken, aldus de Fed, nog maar bescheiden door in de kerninflatie, de inflatieverwachtingen zijn beperkt en de arbeidskosten per eenheid product stijgen niet te sterk (1,4% jaar-op-jaar in het eerste kwartaal). Nadien bleek de Amerikaanse inflatie (consumentenprijsindex, cpi) Grafiek 5 Consumptiegroei na afvlakken huizenprijsstijging Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige kwartaal Top prijsstijging au : 20% ie : 30% nl : 23% vk : 31% vs : 14% Verenigde Staten Australië, Ierland, Nederland en het vk Bron: Thomson Financial. Dal prijsstijging au : 2% ie : 2% nl : 0% vk : 1% Kwartalen vóór en na omslagpunt (0) huizenprijsstijging in april te zijn opgelopen naar 3,6%. Vooral door de energieprijzen is de inflatie sinds begin 2004 gestegen van zo n 2% naar ruim 3,5%. Ook de cpi-kerninflatie in april was met 2,3% onverwacht hoog. Wellicht is dit een signaal dat de hogere energieprijzen langzamerhand beginnen door te werken in de prijs van andere producten. Voor een deel stijgt de kerninflatie echter ook door het hoge prijsniveau dat de huizenmarkt inmiddels heeft bereikt. Potentiële huizenkopers zijn daardoor steeds minder in staat een woning te financieren en zijn gedwongen om een woning te huren of te blijven huren. Dit zet de huren onder druk, die anders dan de koopprijzen meewegen in de inflatie. De inflatie volgens de maatstaf die de voorkeur heeft van de Fed, de deflator van de particuliere consumptie exclusief energie en volatiele producten, laat eveneens een toename zien. In april steeg deze kerninflatie van 2,0 naar 2,1%. De geringe groei van de Amerikaanse arbeidskosten hangt samen met de hoge groei van de arbeidsproductiviteit (2,5% jaar-op-jaar in het eerste kwartaal). De tegenhanger hiervan is een nog steeds wat tegenvallende groei van de werkgelegenheid, zeker in het licht van de huidige fase van de economische expansie. Tussen mei 2005 en mei 2006 groeide de werkgelegenheid met 1,4% (werknemers, exclusief landbouw). De werkloosheid ligt met 4,6% op een laag niveau. Het tekort op de Amerikaanse lopende rekening zal dit jaar volgens ramingen oplopen naar 6,5% van het bbp. Op de lange termijn is een tekort van een dergelijke omvang niet houdbaar, ook niet voor de vs. Dit gegeven maakt de Amerikaanse economie kwetsbaar voor een omslag in het sentiment van beleggers, die nu in feite het lopende-rekeningtekort financieren. Daardoor kan de koers van de dollar onder druk komen te staan, met als gevolg een scherpe stijging van de kapitaalmarktrente en een neergang van de economie. Een geleidelijke depreciatie van de dollar zou het aanpassingsproces van het lopende-rekeningtekort kunnen ondersteunen, met minder ernstige gevolgen voor de reële economie. Op dit moment lijkt het erop dat dit scenario zich voordoet. Na een waardestijging gedurende het grootste deel van 2005, is de effectieve wisselkoers van de dollar sinds eind vorig jaar weer aan het dalen (zie grafiek 6). In nominale termen is de dollarkoers ten opzichte van de euro tussen eind december en eind mei met 8% gedaald. Ten opzichte van de laatste piek, begin 2002, is de effectieve dollarkoers tot nu toe met zo n 15% gedaald. Ter vergelijking, het lopende-rekeningtekort begon in 1988 pas te verbeteren na een depreciatie met ruim 30%. DNB / Kwartaalbericht juni

12 Economische ontwikkelingen Grafiek 6 Lopende rekening en wisselkoers Verenigde Staten Index 1980 = 100 respectievelijk procenten bbp Reële effectieve wisselkoers Saldo lopende rekening, schaal rechts Herstel in het eurogebied zet door Het vorig jaar begonnen herstel van de economische groei in het eurogebied zet door. In het eerste kwartaal groeide het bbp volgens de eerste cijfers met 0,6% ten opzichte van het laatste kwartaal van vorig jaar (zie tabel 2). Gemeten ten opzichte van het eerste kwartaal van 2005 kwam de groei uit op 1,9%. Dit ligt dicht bij de potentiële groei, wat betekent dat de output gap niet verder toeneemt. Voor heel 2006 voorspelt de Europese Commissie een groeivoet van 2,1%. De gunstige vooruitzichten blijken ook uit voorlopende indicatoren. Bij de producenten ligt het vertrouwen op het hoogste niveau sinds eind Al een jaar lang is nu een vrijwel constante toename van het vertrouwen zichtbaar. In de dienstensector is het vertrouwensherstel wat minder spectaculair, maar ook daar ligt het vertrouwen inmiddels op het hoogste niveau sinds Een andere indicator voor een economische opleving is het hogere groeitempo van de industriële productie in het eurogebied. Deze versnelde van 2,9% in december naar 3,8% in maart (zie grafiek 7). Een positief signaal geeft Tabel 2 Bestedingen eurogebied Procentuele mutaties respectievelijk procentpunten i ii iii iv 1 ii iii iv i Bbp Binnenlandse vraag Particuliere consumptie Overheidsconsumptie Investeringen Export Import Procentuele mutaties ten opzichte van direct voorafgaande periode 1,8 1,8 1,4 1,1 1,9 5,9 6,2 1,4 1,7 1,4 1,4 2,5 4,1 4,9 0,8 0,5 0,6 0,0 0,5 1,9 1,3 0,4 0,3 0,1 0,2 0,5 2,3 2,1 0,3 0,7 0,2 0,4 0,3 0,6 1,9 0,1 0,4 0,9-0,2 0,6 0,8 1,5 0,4 0,0 0,1 0,3 0,2-0,2-1,0 0,4 0,6 0,3 0,6 1,4 1,5 2,0 0,7 0,7 0,5 0,7 1,0 2,8 2,9 0,3 0,5 0,1 0,0 0,3 0,7 1,3 0,6 0,3 0,7 0,5 0,3 3,1 2,5 Binnenlandse vraag Particuliere consumptie Overheidsconsumptie Investeringen Voorraadvorming Netto export Export Import Bijdrage aan bbp-groei; procentpunten 1 1,7 0,8 0,2 0,4 0,3 0,0 2,3-2,2 1,6 0,8 0,3 0,5 0,1-0,2 1,6-1,8 0,5 0,3 0,0 0,1 0,1 0,3 0,7-0,5 0,3 0,1 0,0 0,1 0,1 0,1 0,9-0,8 0,7 0,1 0,1 0,1 0,5-0,5 0,2-0,7 0,4 0,5 0,0 0,1-0,2-0,2 0,3-0,6 0,0 0,0 0,1 0,0-0,1 0,3-0,1 0,4 0,6 0,2 0,1 0,3 0,0-0,2 0,6-0,8 0,7 0,3 0,1 0,2 0,0 0,0 1,1-1,1 0,5 0,1 0,0 0,1 0,4-0,2 0,3-0,5 0,3 0,4 0,1 0,1-0,2 0,3 1,3-1,0 1 Door statistische verschillen tellen bijdragen niet geheel op tot de bbpgroei. Bron: Thomson Financial. 12 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

13 Economische ontwikkelingen ook de bezettingsgraad in de industrie, die volgens enquêtegegevens nu overtuigend boven het langjarig gemiddelde (82%) is gekomen. Sinds eind 2001 is dit niveau niet meer bereikt. In Duitsland herstelde de bbp-groei ten opzichte van het voorafgaande kwartaal van 0% in het vierde kwartaal vorig jaar naar 0,4% in het eerste kwartaal. Ondanks dit herstel, viel het groeicijfer wat tegen omdat de hoge verwachtingen op basis van vertrouwensindicatoren niet uitkwamen. Zo kwam de Ifo-indicator van het producentenvertrouwen in april voor de vijfde achtereenvolgende maand hoger uit. Daarmee lag deze indicator op het hoogste niveau sinds de Duitse eenwording in Dit droeg bij aan een optimistische toon in het traditionele voorjaarsrapport van de zes Duitse economische instituten. Dit rapport ging uit van 1,8% groei in 2006, wat het hoogste groeicijfer van de laatste zes jaar zou betekenen. De Europese Commissie voorspelde voor Duitsland nog voordat het groeicijfer over het eerste kwartaal bekend werd een groei van 1,7% in 2006; het imf raamde een groei van slechts 1,3%. Het imf is vooral pessimistisch over het herstel van de Duitse arbeidsmarkt, wat een noodzakelijke voorwaarde is voor een substantieel herstel van de bestedingen. Grafiek 7 Economische groei, industriële productie en producentenvertrouwen eurogebied Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige periode respectievelijk niveaus Industriële productie Bbp Producentenvertrouwen, schaal rechts Toelichting: Het producentenvertrouwen is gebaseerd op de maandelijkse enquête gehouden onder inkoopmanagers (pmi). Bron: Eurostat en ntc Research Niettemin zet de Europese arbeidsmarkt zijn voorzichtige herstel voort. Werkgelegenheidsgroei is essentieel voor het herstel van de consumptie in het eurogebied. In het laatste kwartaal van 2005 was de werkgelegenheidsgroei 0,8%. Dit betekent dat de werkgelegenheid in de loop van 2005 stabiel groeide; ook in de eerdere kwartalen was de groei 0,8%. In lijn met de aantrekkende economische groei verwacht de Europese Commissie in de loop van dit jaar weer een herstel van de werkgelegenheidsgroei, naar gemiddeld 0,9%. De Europese werkloosheid daalt, zij het eveneens in een langzaam tempo. In april kwam de werkloosheid in het eurogebied op 8,0% van de beroepsbevolking. Een jaar daarvoor was de werkloosheid nog 8,7%. Nederland had in april de laagste werkloosheid van het eurogebied (3,8%, volgens de definitie van Eurostat). Duitsland, Spanje, België en Frankrijk hebben nog steeds relatief hoge werkloosheidspercentages (respectievelijk 8,2%, 8,3%, 8,4% en 8,9%). Vergeleken met een jaar geleden is de Duitse werkloosheid aanzienlijk gedaald: in april 2005 was nog 9,9% van de beroepsbevolking werkloos. Vervolgens daalde de werkloosheid snel, naar 8,6% in september. Om statistische redenen steeg het cijfer vervolgens weer, naar 9,5% in december, om daarna weer flink te dalen, naar 8,2% in april. Op de verwachtingen van Duitse consumenten had dit volatiele verloop weinig invloed. De werkloosheidsverwachtingen vertonen sinds medio vorig jaar een dalende trend en liggen sinds september onder het langjarige gemiddelde. De inflatie in het eurogebied steeg in mei naar 2,5% (volgens de flash-raming, de eerste officiële schatting van Eurostat), tegen 2,2% in maart en 2,4% in april (grafiek 8). Dit is vooral het gevolg van de olieprijsontwikkeling. Duurdere autobrandstoffen droegen in april 0,5 procentpunt bij aan de inflatie. Een zelfde bijdrage leverde de prijsstijging van gas en olie voor verwarming. In totaal steeg de prijs van energie in april met 11%, wat een bijdrage aan de inflatie van 1 procentpunt betekende. Door de stijgende olieprijs en de daarvan afgeleide producten zoals brandstof, is het risico op doorwerking in de prijzen van andere producten weer toegenomen. Sinds januari geven bedrijven zelf in toenemende mate aan dat zij verwachten de prijzen van producten te gaan verhogen. Dit wordt weerspiegeld in een licht hogere inflatie van de industriële goederenprijzen exclusief energie. De kerninflatie liep eveneens op, van 1,4% in maart naar 1,6% in april. Terwijl de hoge prijsstijging van energie een steeds groter aandeel in de totale inflatie inneemt, werd dit tot voor kort nog gedeeltelijk gecompenseerd door een lichte afname van het aandeel van de prijsstijging van DNB / Kwartaalbericht juni

14 Economische ontwikkelingen Grafiek 8 Inflatie eurogebied Procentuele bijdragen aan hicp-inflatie; maandcijfers 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0-0, Energie Industriële producten, exclusief energie Voedsel Diensten Totaal Toelichting: April 2006 flash-raming Eurostat. Bron: Eurostat. diensten (zie grafiek 8). Tussen mei 2005 en maart 2006 nam de bijdrage van diensten aan de inflatie af van 1,0 naar 0,7 procentpunt. Een tegenvallende ontwikkeling is dat de bijdrage van diensten in april weer opliep naar 0,9 procentpunt. Daarmee leggen de prijzen van diensten nog steeds een stevige bodem in de Europese inflatiecijfers. Dit is grotendeels verklaarbaar, omdat diensten traditioneel een lagere groei van de arbeidsproductiviteit kennen dan de industrie, terwijl de lonen zich in beide sectoren vergelijkbaar ontwikkelen. Daarnaast kennen diensten gemiddeld minder concurrentie dan andere sectoren van de economie en zijn ze door hun beperkte internationale verhandelbaarheid minder gevoelig voor externe prijsdruk als gevolg van globalisering. De Duitse cpi-inflatie is in april opgelopen naar 2,0%, tegen 1,8% in maart. In de metaalsector werd een loonakkoord gesloten van 3% (de loonstijging in 2005 was gemiddeld 2,7%). Omdat de arbeidsproductiviteit in de industrie het afgelopen jaar met ongeveer 5% is gestegen, lijken de inflatoire risico s van deze loonstijging beperkt. Monetaire ontwikkelingen en rentebeleid In juni heeft de Raad van Bestuur van de ecb besloten het belangrijkste rentetarief, de basisherfinancieringsrente, te verhogen met 25 basispunten. De basisherfinancieringsrente is daarmee vastgesteld op 2,75%. De rentestap volgde op de eerdere renteverhogingen van 25 basispunten in december 2005 en maart De renteverhoging werd ingegeven door een verslechtering van de vooruitzichten van prijsstabiliteit in het eurogebied. De renteverhoging draagt bij aan het verankeren van de inflatieverwachting op een niveau dat overeenstemt met prijsstabiliteit. Opwaartse risico s domineren de vooruitzichten voor prijsstabiliteit in het eurogebied. Zoals hiervoor beschreven liep de inflatie in mei, onder invloed van de hogere energieprijzen, op naar 2,5% (flash-raming). Tegelijkertijd trekt de economische groei in het eurogebied aan, wat de kans doet toenemen dat per saldo de hogere energieprijzen gaan doorwerken in de lonen en de overige prijzen. De inflatieverwachtingen voor 2006 en 2007, maandelijks door Consensus Economics gepeild onder de grote zakenbanken, zijn in mei iets opgelopen naar 2,1%, tegen 2,0% in de eerste vier maanden van het jaar. Ook de monetaire analyse duidt op risico s voor de prijsstabiliteit op de middellange tot lange termijn. De groei van de bancaire kredietverlening in het eurogebied liep in het eerste kwartaal van 2006 verder op naar 8,9% op jaarbasis en bevestigde daarmee het beeld van een aantrekkende conjunctuur. De kredietverlening aan de private sector nam toe met 10,7% op jaarbasis, terwijl de groei van de kredieten aan de overheid afnam. Deze bedroeg 2,1% op jaarbasis in het eerste kwartaal 2006 tegenover 3,3% in het laatste kwartaal van Ook de grote banken rapporteerden wederom een stijging van 14 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

15 Economische ontwikkelingen de vraag van bedrijven naar kortlopende bancaire kredieten. Dit zijn voornamelijk handels- en overbruggingskredieten, die doorgaans samenhangen met een groeiende bedrijvigheid. Grafiek 9 laat zien dat de kredietverlening in het eurogebied sterk samenhangt met fusies en overnames. De fusies en overnames nemen krachtig toe, wat er op wijst dat de economische activiteit verder toeneemt en dat het vertrouwen van bedrijven in de toekomst groeit. Ook de hypothecaire kredietverlening in het eurogebied loopt verder op (zie grafiek 10). De hoge kredietgroei komt ook tot uitdrukking in de groei van deposito s. Na een tijdelijke afname van de groei van de geldhoeveelheid in het laatste kwartaal van 2005 nam de groei in het eerste kwartaal weer toe tot gemiddeld 8,1%. Door de oplopende rente is het aandeel van rekening-couranttegoeden in de groei van m3 iets afgenomen, terwijl het aandeel van deposito s met een vaste looptijd van maximaal twee jaar is toegenomen. De groei van deze deposito s nam in het eerste kwartaal toe tot 12,6% op jaarbasis, in december 2005 was het nog 6,6%. De lagere groei van kortlopende deposito s is mede te verklaren doordat de hogere rente meer doorwerkt via de rente op spaardeposito s dan via de rente op rekening-couranttegoeden. De desbetreffende tarieven zijn in deze periode met 35, respectievelijk 5 basispunten gestegen. Dit versterkt de prikkel Grafiek 9 Kredietverlening en m&a-activiteit in het eurogebied Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige kwartaal respectievelijk vierkwartaalsommen in miljarden euro s De Nederlandse economie groeide in het eerste kwartaal volgens voorlopige cijfers, gecorrigeerd voor seizoen- en werkdageffecten met 0,2% ten opzichte van het voorafgaande kwartaal. Ondanks dit bescheiden kwartaalcijfer is de economie in het afgelopen jaar flink gegroeid. Ten opzichte van het eerste kwartaal van 2005 was de groei 2,9%, de hoogste groei in vijf jaar. De kwartaalcijfers van 2005 zijn door het cbs significant bijgesteld ten opzichte van eerdere cijfers. Vooral het oorspronkelijk nogal grote verschil tussen het eerste en tweede kwartaal van vorig jaar is minder groot geworden. Niettemin blijft het economische herstel in de loop van 2005 duidelijk zichtbaar (zie tabel 3). Dit zet zich volgens de jongste voorspellingen voort in 2006: de bbp-groei versnelt dit jaar naar 2,5% (zie De Nederlandse economie in : een voorspelling met MORKMON, elders in dit Kwartaalbericht). De particuliere consumptie laat voor het eerst sinds lange tijd weer een flinke groei zien. In het eerste kwartaal was de groei 2,9% ten opzichte van een jaar eerder. Een gunstig signaal is het herstel van het aandeel van de duurzame consumptiegoederen in de totale consumptie (8% groei). Dit is in lijn met het stijgende consumentenvertrouwen van de afgelopen acht maanden. Daarin is vooral het oordeel over het economische klimaat in het komende jaar sterk verbeterd. Ook bedrijven zetten hun toenemende vertrouwen weer om in hogere beste- Kredietverlening aan bedrijven Bron: ecb en bis. Fusie en overname gerelateerd krediet via banksyndicaten, schaal rechts Grafiek 10 Hypothecair krediet eurogebied Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige maand Bron: ecb. om geld over te maken van korte naar langer lopende deposito s. Nederland: breed gedragen herstel DNB / Kwartaalbericht juni

16 Economische ontwikkelingen Tabel 3 Bestedingen Nederland Procentuele mutaties respectievelijk procentpunten i ii iii iv i ii iii iv i 3 Procentuele mutaties ten opzichte van direct voorafgaande periode Bbp Particuliere consumptie Particuliere investeringen 1 Overheidsbestedingen Export Import 1,7 0,0 4,9-0,8 8,5 7,8 1,1 0,3 3,1 0,2 5,9 5,1 1,4 1,1 4,3-0,8 1,7 1,4-0,1-0,6-1,9 0,1 3,7 3,3 0,4-0,1 1,0-0,8 2,6 1,6-0,1-0,4 0,6 0,7 3,7 5,1 0,0 0,3-2,0-1,0-2,9-4,2 0,7 0,4 5,2 0,3 3,9 4,0 0,7 0,4 4,4 1,2 1,2 1,7 0,6-0,1-5,4 0,7 1,2 1,0 0,2) -1,1 (2,2) 0,0) 4,8 (-1,2) 0,9) 0,7) Bijdragen aan bbp-groei; procentpunten 2 Particuliere consumptie Particuliere investeringen 1 Overheidsbestedingen Voorraadvorming Netto export 0,0 0,8-0,2 0,2 0,9 0,2 0,5 0,1-0,5 0,9 0,5 0,7-0,2 0,3 0,3-0,3-0,3 0,0-0,4 0,5 0,0 0,2-0,2 0,3 0,8-0,2 0,1 0,2 0,3-0,6 0,1-0,3-0,3-0,8 0,7 0,2 0,8 0,1-0,1 0,2 0,2 0,7 0,3 0,0-0,2 0,0-0,9 0,2 0,1 0,3-0,6 (1,1) 0,0) 1,3 (-0,3) -0,1) 0,2) 1 Exclusief voorraadvorming. 2 Door statistische verschillen tellen de bijdragen niet op tot de bbp-groei. 3 De getallen tussen haakjes zijn gecorrigeerd voor veranderingen in het zorgstelsel. Bron: cbs. dingen. De particuliere investeringen groeiden met 4,0% (jaar-op-jaar). Het herstel van de investeringen doet zich over meerdere sectoren voor. De investeringen in computers blijven groeien, terwijl nu ook de investeringen in machines, transportmiddelen en bedrijfsgebouwen aantrekken, waar die vorig jaar nog werden ingekrompen (zie grafiek 11). Vergeleken met de voorafgaande kwartalen is de groei van de export wat minder groot. Dit is conform het gebruikelijke beeld van een economische opleving. In eerste instantie neemt de groei toe door een aantrekkende export, waarna de binnenlandse bestedingen het herstel geleidelijk overnemen. De bijdrage van het uitvoersaldo aan de kwartaalgroei liep dan ook licht terug naar 0,2 procentpunt. In de jaar-op-jaargroei (2,9%) daalde de bijdrage van het uitvoersaldo eveneens, van 1 procentpunt in het vorige kwartaal naar 0,5 procentpunt. De vooruitzichten voor de uitvoer op de korte termijn zijn gunstig. Zo wijst de inkoopmanagersindex voor exportorders op een versnelling van de uitvoergroei in de eerste helft van dit jaar. Voor de langere termijn zijn de omstandigheden voor verdere uitvoergroei eveneens gunstig. De belangrijkste factor is het herstel van de prijsconcurrentiepositie die medio vorig jaar inzette en die volgens de voorspellingen na een lichte verslechtering dit jaar in de komende jaren verder zal verbeteren. De prijsconcurrentiepositie wordt gewoonlijk weergegeven aan de Grafiek 11 Investeringen Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige kwartaal Totale investeringen Bron: cbs. Transportmiddelen, schaal rechts Computers, schaal rechts DNB / Kwartaalbericht juni 2006

17 Economische ontwikkelingen hand van de loonkosten, uitgedrukt per eenheid product en gemeten ten opzichte van concurrenten. Voor zover loonkosten worden doorberekend in de uitvoerprijzen is dit een goede indicator van de relatieve uitvoerprijs. De laatste vijf jaren is de stijging van de loonkosten echter in mindere mate dan vroeger doorberekend in de uitvoerprijs. Ook de recente daling van de loonkosten is minder sterk doorberekend in de uitvoerprijs. Voor een deel betekent dit dat exporteurs de laatste jaren hun winstmarge hebben zien teruglopen. Voor zover exporteurs marktaandeel willen behouden is dit een aannemelijke verklaring. Daarnaast is de laatste jaren een drastische toename van de wederuitvoer opgetreden. Deze goederen, die niet in Nederland worden geproduceerd, staan veel minder onder invloed van de binnenlandse kostenontwikkeling. Ook in het eerste kwartaal bestond de uitvoergroei voor een groot deel uit wederuitvoer. Dit betekent dat de ontwikkeling van de Nederlandse uitvoer meer dan in het verleden afhankelijk is geworden van prijsontwikkelingen op de wereldmarkt en minder van binnenlandse (loon)kostenontwikkelingen. De Nederlandse arbeidsmarkt bevindt zich duidelijk in de herstelfase (zie grafiek 12). Na ruim drie jaren krimp was er in het eerste kwartaal van dit jaar voor het eerst weer sprake van een groeiend arbeidsvolume. Dit betekent dat de werkgelegenheid nu ook in arbeidsuren uitgedrukt toeneemt. Eerder al, in het laatste kwartaal van 2005, bleek dat er weer groei zit in het aantal banen, dat wil zeggen, ongeacht het aantal uren per baan. De sterke groei van het aantal uitzendbanen (al sinds eind 2004) is de belangrijkste oorzaak van het verschil in groeitempo tussen het arbeidsvolume en het aantal banen, omdat uitzendwerk veelal geen voltijdbanen betreft. In de huidige fase van de conjunctuur zijn werkgevers nog voorzichtig met het aanstellen van vaste arbeidskrachten en wordt de extra productie voor een deel opgevangen met tijdelijke aanstellingen of uitzendkrachten. Daarnaast past het groeiende aandeel van deeltijdwerk en uitzendbanen in het beeld van een meer structureel veranderende arbeidsmarkt, met een toenemende participatie van vrouwen en een toenemend belang van flexibilisering. De werkloosheid blijft verder dalen. In de maanden februari tot en met april waren gemiddeld 427 duizend mensen werkloos. Ten opzichte van de beroepsbevolking was de werkloosheid 6%, tegen 7% een jaar eerder. Sinds augustus vorig jaar is de werkloosheid nu maandelijks afgenomen. Op basis van voorlopende indicatoren was de omslag op de arbeidsmarkt al eerder aangekondigd. Grafiek 12 laat zien dat het aantal verleende ontslagvergunningen sinds begin vorig jaar een duidelijke afname vertoont. In het eerste kwartaal verleende het Centrum voor Werk en Inkomen (cwi) bijna 27% Grafiek 12 Arbeidsmarkt Werkgelegenheid Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige kwartaal 2 Verleende ontslagvergunningen en werkloosheid Procenten beroepsbevolking respectievelijk duizenden Arbeidsvolume werknemers Banen werknemers Werkloosheid, maandcijfers, seizoenvrij Verleende ontslagvergunningen, kwartaalcijfers, schaal rechts Bron: cbs en cwi. DNB / Kwartaalbericht juni

18 Economische ontwikkelingen Grafiek 13 Inflatiecomponenten Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige maand Verhandelbaar (46%) Bron: cbs. Niet verhandelbaar (54%) Totaal minder ontslagvergunningen om bedrijfseconomische redenen. Ook neemt sinds medio 2003 het aantal vacatures weer toe. Sinds het derde kwartaal van vorig jaar blijft het aantal openstaande vacatures stabiel. Wel neemt het aantal nieuwe en vervulde vacatures nog toe, wat er op duidt dat werknemers meer vertrouwen hebben in een succesvolle overstap naar een andere baan. Daarbij is het opmerkelijk dat in dit stadium van herstel van de arbeidsmarkt al de eerste berichten verschijnen waarin op het risico van tekorten aan arbeidskrachten wordt gewezen. Werkgeversorganisaties verwachten dit jaar of volgend jaar een krappe arbeidsmarkt. De metaalsector meldt nu al in zijn herstel te worden gehinderd door krapte op de arbeidsmarkt. Bij de machinebouw en het onderhoud zijn de grootste tekorten aan gekwalificeerd personeel, volgens de Metaalunie. De loonkosten ontwikkelen zich nog steeds zeer gematigd. In het vierde kwartaal stegen de loonkosten 2,3% ten opzichte van een jaar eerder. Over geheel 2005 lagen de loonkosten eveneens 2,3% hoger dan in Daarmee is de stijging het laagste sinds De loonkostenstijging in het vierde kwartaal van 2005 loopt niet veel uiteen tussen de bedrijfstakken. Het hoogst was de loonkostenstijging in de industrie met 3,0%, het laagst in het onderwijs met 1,7%. In het vierde kwartaal stegen de cao-lonen, de belangrijkste component van de loonkosten, met 0,9%. Daarmee blijkt de cao-loonstijging op te lopen na het laagste punt van 0,5% in het tweede kwartaal van Voor geheel 2006 komen de tot medio mei afgesloten cao s tot een stijging van 1,8%. In april liep de cpi-inflatie in Nederland met 0,2 procentpunt op naar 1,2%, gevolgd door een verdere stijging naar 1,3% in mei. Daarmee kwam een einde aan een periode van dalende inflatie. In december stegen de prijzen nog met 2,0%. Het grootste deel van de afname sindsdien is het gevolg van overheidsmaatregelen, met name de afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb. Daardoor ligt de inflatie gedurende geheel 2006 op een ongeveer 0,5 procentpunt lager niveau. In april en mei steeg de inflatie vooral door de hogere benzineprijzen. De inflatie werd daarentegen neerwaarts beïnvloed door de lagere prijzen voor het verhandelen van effecten via internet. Daardoor daalden de prijzen van financiële diensten met ruim 3%. Deze prijsdaling bij een component van de diensteninflatie is een welkome ontwikkeling, omdat zoals ook hierboven voor het eurogebied uiteengezet de diensteninflatie al langere tijd een bodem in de inflatie legt. Een manier om dit te illustreren is grafiek 13. Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen de inflatie van internationaal verhandelbare en niet-verhandelbare goederen en diensten. In de praktijk behoren de diensten grotendeels tot de niet-verhandelbare goederen. Het blijkt dat de lage Nederlandse inflatie is geconcentreerd bij de verhandelbare goederen. Opmerkelijk is dat de discrepantie tussen deze beide categorieën sinds begin 2002 fors is opgelopen. Verhandelbare goederen hebben een snelle neerwaartse aanpassing van de inflatie doorlopen, mede onder druk van toenemende internationale concurrentie. In het laatste halfjaar is echter te zien dat de inflatie van verhandelbare goederen, door de energieprijzen, weer begint op te lopen. Tegelijkertijd neemt de inflatie bij de niet-verhandelbare goederen af, deels door incidentele factoren, onder meer bij de kosten van kinderopvang. Krachtige groei van kortlopende kredieten aan bedrijven De kredietverlening van banken aan bedrijven is in de eerste drie maanden van het jaar opnieuw gegroeid ten opzichte van een jaar geleden. De toename bedroeg 9,6%; wat de hoogste groei is sinds het tweede kwartaal van 2001, kort na de laatste conjunctuurpiek (zie grafiek 14). Sinds het dieptepunt van de neergang, drie jaar geleden, groeit de kredietverlening aan niet-financiële bedrijven met gemiddeld bijna 5% per jaar. Banken hebben echter nog tot eind vorig jaar hun korte kredietverlening zien teruglopen (looptijd minder dan 1 jaar). Gedurende voorafgaande vier jaar sloten de niet-financiële bedrijven per saldo uitsluitend nog langlopende 18 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

19 Economische ontwikkelingen Grafiek 14 Bancaire kredietverlening aan de private sector in Nederland Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige kwartaal 15 leningen af. Pas in het laatste kwartaal van vorig jaar herstelde de korte kredietverlening zich krachtig, met een groei van 8,6%, gevolgd door een nog hogere groei van 10,2% in het eerste kwartaal. De lange kredietverlening groeide in het eerste kwartaal eveneens fors, met 9,3%. Het aanhoudende herstel van de kortlopende kredietverlening aan bedrijven is een signaal dat bedrijven hun balansherstructurering hebben afgerond, voor zover die was gericht op het verlengen van de gemiddelde looptijd van de schulden. Inmiddels is de financiële soliditeit van de bedrijven verbeterd. De nettowinst van de grootste beursgenoteerde bedrijven groeide vorig jaar met bijna 29%, het hoogste percentage van de afgelopen vijf jaar. 1 Dit kwam vooral dankzij hogere omzetten en minder door kostenbesparingen. De bancaire kredietverlening in de vorm van woninghypotheken maakt sinds twee jaar een sterke groei door, van gemiddeld ruim 10%. In de eerste drie maanden van dit jaar versnelde dit naar een groei van 12,6% (ten opzichte van eerste drie maanden van 2005). Hierbij geldt als kanttekening dat de hypotheekgroei bij banken gepaard gaat met een al enige jaren krimpende hypotheekverlening bij verzekeraars en pensioenfondsen. De hoge groei van de bancaire hypotheekverlening hangt samen met de nog steeds lage rente, hoewel het dieptepunt van de renteontwikkeling inmiddels is gepasseerd. De kapitaalmarktrente steeg van 3,3% in december naar 3,9% in april. Door de lage rentestand zijn tweede hypotheken en oversluitingen (met een hogere lening) nog steeds aantrekkelijk. Daarnaast liggen de woningprijzen op een hoog niveau en stijgen de prijzen nog steeds, waarbij de mate van prijsstijging zelfs weer oploopt. In 2005 was de huizenprijsstijging 4,5%, volgens gegevens van het Kadaster. Het laatste half jaar was de prijsstijging wat hoger, in de twaalf maanden tot en met april stegen de woningprijzen met 5,5% Het Financieele Dagblad, 21 maart Private sector Woninghypotheken Niet-financiële bedrijven DNB / Kwartaalbericht juni

20 Prudentieel toezicht: actuele ontwikkelingen in de financiële sector De aantrekkende economie en de stijging van de rente hebben in het eerste kwartaal van 2006 een gunstige invloed gehad op de financiële positie van banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Voor banken resulteerde dit in een ruime groei van het bedrijfsresultaat, met een meer gespreide verdeling van de inkomsten. Onderzoek door DNB naar Customer Due Diligence (CDD) bij enkele grotere banken geeft aanleiding om aandacht te blijven besteden aan de inbedding van de CDD-beginselen bij financiële instellingen. Levensverzekeraars en pensioenfondsen profiteerden van de stijging van de lange rente doordat de marktwaarde van hun verplichtingen daalde, terwijl de hausse op de aandelenmarkten voor een hoger rendement op hun beleggingen zorgde. Uit onderzoek door DNB blijkt dat levensverzekeraars in uiteenlopende mate gevoelig zijn voor ontwikkelingen in lange rente en dat zij maatregelen hebben getroffen om het renterisico te verkleinen. In de schadesector heeft de laatste jaren een consolidatieslag plaatsgevonden met als doel de efficiëntie te verhogen. Een kleiner aantal verzekeraars is thans actief in de markt, waarbij met name de grotere verzekeraars in omvang zijn gegroeid. In het nieuwe zorgstelsel is de mobiliteit hoog gebleken: ongeveer een kwart van de verzekerden is in het eerste kwartaal van verzekeraar gewisseld. Uit een nadere analyse van de financiële positie van de zorgverzekeraars, waarin risico-oriëntatie en marktwaardering centraal staan, blijkt dat de financiële positie van de zorgverzekeringsector op dit moment adequaat is. Vrijwel alle pensioenfondsen zijn inmiddels uit onderdekking. De maatregelen in het kader van de herstelplannen en de toepassing van maatwerk in het toezicht gedurende de afgelopen drie jaar hebben hun vruchten afgeworpen. Het herstel heeft bij vrijwel alle fondsen een gunstiger verloop gehad dan in de oorspronkelijke herstelplannen. Actuele ontwikkelingen in het bankwezen Winstgevendheid van het bankwezen Het bedrijfsresultaat van het Nederlandse bankwezen steeg in het eerste kwartaal van 2006 tot eur 3,8 miljard, een stijging van ruim 13,4% ten opzichte van het eerste kwartaal een jaar eerder (zie tabel 1). Een uitsplitsing van de baten laat zien dat dit gebaseerd is op een evenwichtiger verdeling van de baten. Dit is wellicht een effect van de wereldwijd aantrekkende economie. De inkomstenstijging valt dit kwartaal toe te schrijven aan Tabel 1 Resultaten Nederlands bankwezen 1 eur miljard 2005 Totaal baten - Rente - Niet-rentebaten waarvan provisiebaten waarvan overige baten 2006 i ii iii iv i 13,6 13,7 14,3 13,8 15,6 7,2 7,5 8,0 7,3 8,0 6,4 6,1 6,3 6,5 7,6 2,7 2,8 3,0 2,9 3,4 3,7 3,4 3,4 3,6 4,3 9,1 Totaal lasten - Bedrijfslasten - Voorzieningen 2 9,6 9,8 9,8 10,6 8,8 9,3 9,3 9,4 10,1 0,3 0,3 0,5 0,4 0,4 Bedrijfsresultaat na belasting 3,4 3,0 3,4 3,7 3,8 149,0 141,7 146,3 140,6 147,8 Income-to-cost-ratio (%) 1 Door afronding tellen de cijfers in sommige gevallen niet op. 2 Som van de waardeveranderingen van vorderingen en financiële vaste activa. 20 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

21 Toezicht zowel hogere rente-inkomsten (+11,4%) als niet-renteinkomsten (+19,2%). Dit in tegenstelling tot eerdere kwartalen waarin de groei van de inkomsten voornamelijk werd gedreven door de niet-rentebaten, waaronder met name incidentele factoren. In de stijging van de rentebaten is de invloed van de hogere lange rentestand te zien, die huishoudens er mogelijk toe aanzet om hun hypotheek over te sluiten voor de rente verder stijgt. Een belangrijke bijdrage aan de niet-rentebaten kwam dit kwartaal, behalve van de overige baten (+14,4%), van de provisiebaten (+26,0%). Dit geeft een grotere belangstelling van bedrijven en particulieren voor de financiële markten weer, waarbij banken vaak als intermediair optreden. Hiertegenover staat de forse toename van de bedrijfslasten, mogelijk een gevolg van nieuwe activiteiten in opkomende economieën. Voorts steeg de traditioneel volatiele toevoeging aan de voorzieningen. Dit indiceert dat banken ook risico s zien in de aanhoudend hoge kredietgroei. De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen daalde licht. Ultimo maart 2006 bedroeg deze 11,6%, waarmee het Nederlandse bankwezen overigens nog steeds ruim voldoende buffers heeft. Customer Due Diligence onderzoek Het belang van een integere bedrijfsvoering door financiële instellingen, en daarmee van integriteitstoezicht, is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Hieronder moet bijvoorbeeld worden verstaan dat instellingen zorgen dat zij niet betrokken raken bij, of gebruikt worden voor, het witwassen van geld of het financieren van terrorisme. Dit heeft zijn weerslag gevonden in diverse publicaties door vooraanstaande internationale gremia, in wet- en regelgeving, en ook in het door toezichthouders gehanteerde normenkader. In juni 2002 heeft dnb de onder toezicht staande instellingen aanbevolen om beleid op het gebied van het verkrijgen van inzicht in cliënten ( ken uw cliënt ofwel Customer Due Diligence (cdd)) in te richten. Met ingang van 1 juli 2004 dienen instellingen volledig aan de Regeling cdd kredietinstellingen en verzekeraars te voldoen. In 2005 heeft dnb bij vijf grotere banken onderzoek gedaan naar het cddbeheersingskader. Bij alle bezochte instellingen is geconstateerd dat het beheersingskader nog niet op het gewenste niveau ligt. Hoewel dnb erkent dat de betreffende instellingen de afgelopen jaren de nodige inspanningen op cdd-terrein hebben geleverd, met name ten aanzien van de creatie en aanscherping van beleidskaders, bleek tijdens het onderzoek dat de werking van deze beleidskaders in de praktijk nog ontoereikend was. De bevindingen van het cdd-onderzoek geven aanleiding om aandacht te blijven besteden aan de inbedding van het cdd-beleid bij banken en verzekeraars. dnb bespreekt de uitkomsten van het cdd-onderzoek thans met de sector. Gedurende 2006 zal dnb nagaan welke inspanningen de instellingen verrichten om tot een toereikende invoering van de cdd-beleidskaders in de bedrijfsvoering te komen en de adequate werking daarvan te waarborgen. Ontwikkelingen Van der Hoop en cgr Met het van kracht worden van de Noodregeling (gevolgd door het faillissement) voor Van der Hoop bankiers nv (Van der Hoop) op 9 december 2005 is de Collectieve Garantieregeling (cgr) in werking getreden. Op grond van deze regeling kunnen rekeninghouders en beleggers een vergoeding van maximaal eur verkrijgen. Nadat Minister Zalm had aangekondigd dat hij zal voorstellen de in de wft op te nemen bepalingen omtrent de cgr zodanig aan te passen dat voortaan een maximaal garantiebedrag van eur geldt, hebben de banken, voor wie dnb de cgr uitvoert, laten weten dat, vooruitlopend daarop doch beperkt tot rekeninghouders van Van der Hoop, onder de huidige cgr een maximum voor depositovorderingen zal mogen gelden van eur Voor vorderingen van rekeninghouders van Van der Hoop ter zake van beleggingsverrichtingen blijft het garantiebedrag gehandhaafd op eur Door een nog niet eerder voorgekomen en in de regeling ook niet voorziene interactie tussen de eerste boedeluitdeling door de curatoren van Van der Hoop en de in werking getreden cgr is een situatie ontstaan die leidt tot ongelijkheid tussen crediteuren. Doordat de curatoren een eerste uitdeling hebben aangekondigd en vervolgens ook hebben uitgevoerd vóór de laatste dag waarop een cgr-uitkering kon worden aangevraagd (22 mei 2006), doet de situatie zich voor dat degene die ná de eerste boedeluitdeling een cgr-uitkering ontvangt, in een niet door de cgr bedoelde betere positie verkeert dan iemand die vóór de eerste uitdeling een cgr-uitkering ontvangt. Dit wordt verklaard door het feit dat in het eerste geval een cgr-uitkering wordt verkregen over een vordering waarop reeds een boedeluitdeling is ontvangen. Als uitvoerder van de cgr heeft dnb laten weten dat deze ongelijkheid zal worden opgeheven door alle cgr-begunstigden met een additionele uitkering in de positie te brengen van de late ontvan- DNB / Kwartaalbericht juni

22 Toezicht gers van een cgr uitkering. Tegelijkertijd is dnb de mening toegedaan dat zij, gegeven het feit dat zij op grond van de cgr in de rechten treedt van de ontvangers van cgr-uitkeringen, voor een eerlijke behandeling zou moeten participeren in alle boedeluitdelingen, inclusief de eerste en wel via verrekening achteraf. Aangezien met de eerste uitdelingslijst van de curatoren, met inbegrip van het uitdelingspercentage van 65, onvoldoende blijk werd gegeven van erkenning van dit recht, heeft dnb verzet aangetekend tegen deze uitdelingslijst. Dit verzet was voor rekeninghouders, verenigd in de Stichting Hoop-Verlies, aanleiding om dnb via een eis in kort geding het recht te laten ontzeggen in verzet te komen tegen de uitdelingslijst wegens oneigenlijk gebruik van dit instrument. Nadat dnb in haar verzet door de rechter in het ongelijk werd gesteld, vorderde genoemde stichting in het kort geding vervolgens een verbod om tegen het oordeel van de rechter in de verzetprocedure cassatie aan te tekenen. Tot een voortzetting van het kort geding is het niet gekomen, omdat dnb, de curatoren en de Stichting Hoop-Verlies via een vaststellingsovereenkomst een akkoord hebben bereikt over het participeren van dnb, namens de banken, in alle boedeluitdelingen volgend op de gedane cgr-uitkeringen voor het bedrag van die uitkeringen. Daarnaast is overeengekomen dat het recht op participatie achteraf (via verrekening) in de eerste boedeluitdeling voor de bedragen die zijn uitgekeerd ná de eerste boedeluitdeling in een bodemprocedure aan de rechter zal worden voorgelegd. Curatoren zullen een toereikend bedrag reserveren voor het geval dnb in het gelijk wordt gesteld. dnb heeft op haar beurt afgezien van cassatie tegen de beslissing van de rechter in de verzetprocedure. De dekking van het depositogarantiestelsel is in Nederland in de afgelopen decennia in belangrijke mate achtergebleven bij de ontwikkeling van de financiële tegoeden van Nederlandse gezinnen (zie grafiek 1). Sinds de oprichting van het garantiestelsel eind 1978 zijn twee periodes te onderscheiden. Gedurende de eerste periode, van 1978 tot 1994, was de dekking van de garantie geïndexeerd met de nominale loonontwikkeling. Niettemin bleef deze substantieel achter bij de groei van de Nederlandse spaartegoeden: de hoogte van de depositogarantie groeide in deze periode met een factor 1,6, terwijl spaargelden toenamen met een factor 2,3. Sinds 1994 is de garantiehoogte bevroren en daardoor sterk achtergebleven bij de ontwikkeling van de spaargelden: terwijl de dekking op hfl (in 1998 omgezet naar afgerond eur ) bleef steken, zijn spaargelden in de periode 1994 tot 2005 opnieuw Grafiek 1 Groei van spaargelden Nederland (1978 = 100) Index Spaargelden Bron: cbs Garantieregeling ruim verdubbeld. Met name deze laatste ontwikkeling ondersteunt het huidige initiatief om de depositogarantie te verdubbelen. Publieke consultatie herziene Bazelse Core Principles Al enige tijd werkt het Bazelse Comité voor het Bankentoezicht aan een herziening van de Bazelse Core Principles. Deze 25 Core Principles zijn in 1997 ontwikkeld en vormen een wereldwijde standaard voor het prudentiële bankentoezicht. Zo beoordeelt het imf het toezicht op de financiële sector van een land aan de hand van deze Principles. Op deze wijze dragen de Principles bij aan een verbetering van de kwaliteit van het toezicht, wat onder meer blijkt uit het feit dat eisen die enkele jaren geleden enkel voor geavanceerde economieën golden, nu zo breed zijn ingevoerd dat ze wereldwijd als essentieel voor goed toezicht worden gezien. Sinds 1997 is echter sprake geweest van belangrijke wijzigingen in internationale regelgeving en zijn nieuwe inzichten ontwikkeld, waardoor de Principles niet meer actueel zijn. Ook de beoordelingen van het imf hebben bijgedragen aan een verbetering van de Principles, bijvoorbeeld door het onderscheid tussen algemene eisen voor toezicht en eisen voor meer geavanceerde economieën aan te scherpen. De herziene Principles weerspiegelen de implicaties van toenemende grens- en sectoroverschrijdende activiteiten van financiële instellingen voor het toezicht, onderstrepen het gebruik van een geïntegreerd risicomanagementsysteem door banken en benadrukken het belang van 22 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

23 Toezicht onafhankelijke en transparante toezichthouders. De herziene Core Principles zijn ter publieke consultatie aangeboden ( Actuele ontwikkelingen in de verzekeringssector Ontwikkelingen in het kernbedrijf De ontwikkelingen in de levensverzekeringsector lijken voorzichtig te verbeteren. De omzet van individuele levensverzekeringen met een periodieke premiestorting trekt enigszins aan (zie grafiek 2). De omzet van koopsommen is traditioneel hoog in het begin van het jaar doordat levensverzekeringen, die veelal aan het einde van het jaar aflopen, aan het begin van het nieuwe jaar worden omgezet in nieuwe lijfrenten. Voor een groot deel is hier dus sprake van het verschuiven van kapitaal en nauwelijks van echte nieuwe productie. De recente, relatief snelle stijging van de lange rente, waardoor levensverzekeringsproducten met een gegarandeerde rente weer aantrekkelijker worden voor consumenten, leidt mogelijk tot een hogere omzet van levenproducten. De stijging van de rentecurve komt overigens de rentabiliteit van levensverzekeraars ten goede, voor zover rentestijgingen niet aan polishouders hoeven te worden doorberekend. Voorts betekent de hausse op de aandelenbeurzen een positieve impuls voor de winstgevendheid in de levensector. In het schadesector (incl. zorgverzekeraars) is het verzekeringsresultaat verder verbeterd. Cijfers van grote verzekeraars voorspellen ook voor 2005 een resultaatsverbetering. Hoewel de premiegroei zich ten opzichte van 2004 gematigd heeft ontwikkeld, met een indicatieve premiegroei van circa 1%, lijkt de schadelast het afgelopen jaar dermate gunstig te zijn verlopen dat de rentabiliteit van het kernbedrijf is verbeterd. De dalende schadelast wordt enerzijds veroorzaakt door goed acceptatiebeleid en effectief claimmanagement van schadeverzekeraars; anderzijds hebben in Nederland in 2005 relatief weinig extreme weersomstandigheden, zoals herfststormen, plaatsgevonden. Bovendien zijn de laatste jaren gunstige schadetrends waar te nemen: er wordt minder ingebroken, er zijn minder branden en er is minder letsel. Op de Nederlandse schademarkt heeft de afgelopen jaren een consolidatieslag plaatsgevonden. Terwijl het totaal aantal maatschappijen in de periode met ruim een vijfde is afgenomen, is het reële bruto premievolume in diezelfde periode met circa een derde gestegen. 1 Hierdoor is de gemiddelde schaalgrootte gemeten naar premievolume in de schadesector toegenomen. Onderverdeeld naar maatschappijgrootte blijkt dat zowel de gemiddelde schaalgrootte als het aantal het sterkst is toegenomen in de categorie grote schademaatschappijen (zie grafiek 3). Onder toenemende concurrentiedruk vanuit binnen- en buitenland zoe- Grafiek 2 Omzet individuele levensverzekeringen naar wijze van premiebetaling eur miljoen dec. 04 jan. 05 feb. mrt. apr. mei jun. jul. aug. sep. okt. nov. dec. jan. 06 feb. mrt. Producten met periodieke premies Koopsom Bron: Verbond van Verzekeraars. DNB / Kwartaalbericht juni

24 Toezicht Grafiek 3 Verloop aantal schadeverzekeringsmaatschappijen en gemiddelde schaalgrootte naar maatschappijgrootte Geïndexeerd; 1999 = Grote maatschappijen Gemiddelde schaalgrootte grote maatschappijen, schaal rechts Middelgrote maatschappijen Gemiddelde schaalgrootte middelgrote maatschappijen, schaal rechts Kleine maatschappijen Gemiddelde schaalgrootte kleine maatschappijen, schaal rechts Noot: grote, middelgrote en kleine maatschappijen zijn gedefinieerd als schademaatschappijen met respectievelijk een premievolume groter dan eur 250 miljoen, een premievolume tussen eur 25 miljoen en eur 250 miljoen, en een premievolume kleiner dan eur 25 miljoen (gedefleerd met de Nederlandse hicp). Bron: dnb ken verzekeringsgroepen naar mogelijkheden om hun efficiëntie te verhogen; schaalvergroting lijkt het devies. Een grotere schaal bevordert enerzijds een efficiëntere uitvoering van bedrijfsprocessen met relatief hoge vaste kosten zoals ict, asset management en administratie; anderzijds neemt met het vergroten van de schaal de diversiteit van het polisbestand toe wat diversificatievoordelen oplevert. Het samenvoegen van groepsonderdelen is een veel gehanteerd middel om schaalvergroting te realiseren. Voorts wordt via fusies en overnames getracht efficiëntiewinst te realiseren. Overigens impliceren deze ontwikkelingen niet dat kleine maatschappijen geen toekomst hebben op de schademarkt. Er bestaan immers tal van niches waarop kleine verzekeraars rendabel kunnen zijn. Implicaties lage rente voor levensverzekeraars In het najaar van 2005 heeft dnb onderzoek gedaan naar het renterisico van alle Nederlandse levensverzekeraars. Daartoe zijn met behulp van de zogeheten toereikendheidstoets de gevolgen voor de technische voorzieningen berekend voor enkele lagere rentescenario s (3, 2 1 /2 en 2%). Uit de resultaten blijkt dat de effecten van verschillende lagere rentevoeten voor de voorzieningen sterk uiteenlopen en bij verschillende verzekeraars fors kunnen zijn. In enkele gevallen zijn de bestaande voorzieningen bij de lagere rentescenario s onvoldoende om de hogere vereiste voorzieningen te dekken. 2 Voor de gehele levensverzekeringssector is het totaal aanwezige vermogen evenwel ruim voldoende om dit op te vangen. Uit het onderzoek blijkt dat verzekeraars verschillende sturingselementen hanteren om het renterisicobeleid aan te scherpen. In het bijzonder grote verzekeraars zijn meer aandacht gaan besteden aan renterisicobeperking door duration matching, onder andere door meer te beleggen in obligaties met een langere looptijd. Daarnaast zijn door de meeste grote verzekeraars rentederivaten ingezet om het risico van zeer lage rentestanden te verminderen. Ook wordt in de prijsstelling van de producten beter rekening gehouden met de kosten van afgegeven minimum rentegaranties en streven verzekeraars zowel naar minder producten met rentegaranties als naar producten met een lagere garantie. Een andere uitkomst van het onderzoek is dat voor enkele grote verzekeringsgroepen een lager renteniveau relatief grote effecten heeft op de voorzieningen, terwijl deze instellingen verhoudingsgewijs een goed ontwikkeld risicobeleid voeren. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat grotere verzekeraars hun renterisico bewust niet volledig afdekken, maar het renterisicobeleid meer als instrument gebruiken om te bepalen hoeveel renterisico zij willen afdekken. Bij veel instellingen blijkt dat een grote rentegevoeligheid samen gaat met een relatief hoge solvabiliteitsratio in de uitgangssituatie (zie grafiek 4 die een indicatie geeft van dit verband). Dit indiceert dat het vermogen dient als (extra) buffer voor renterisico. Een aantal kleinere verzekeraars heeft vaak geen geavanceerd, of helemaal geen renterisicobeleid geformuleerd. Alhoewel uit het onderzoek naar voren komt dat verzekeraars uiteenlopend gevoelig zijn voor ontwikkelingen in de rente is er, mede gelet op de getroffen beheersingsmaatregelen, geen reden tot directe zorg. Het onderzoek onderstreept dat naast een adequate kapitaalvoorziening, adequate risicobeheersing zowel een belangrijk sturingsinstrument voor verzekeraars als 24 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

25 Toezicht Grafiek 4 Verband rentegevoeligheid en solvabiliteitsratio (ultimo 2004) 1 Hoog Rentegevoeligheid Laag Solvabiliteitsratio (%) R = 0.33 Noot: de omvang van de punten correspondeert met de volgende grootteclassificatie voor de levensverzekeraars: klein: technische voorzieningen < eur 100 miljoen; middelgroot: technische voorzieningen tussen eur 100 miljoen en eur 5 miljard; groot: technische voorzieningen > eur 5 miljard. 1 De modified duration van de toetsvoorziening is hier gebruikt als indicatie van de rentegevoeligheid. Bron: dnb. een belangrijk aanknopingspunt voor toezicht is. dnb is in het kader van de wft betrokken bij de verdere ontwikkeling van de regels met betrekking tot het renterisicobeheer van verzekeraars, die overeenstemmen met International Financial Reporting Standards (ifrs). Ontwikkelingen in de zorgverzekeringssector De invoering van het nieuwe zorgstelsel op 1 januari dit jaar is een majeure operatie geweest. Mede dankzij de forse inspanningen van de ziektekostenverzekeraars is de omschakeling redelijk goed verlopen. De invoering van het nieuwe stelsel heeft een aanzienlijke mobiliteit van verzekerden meegebracht: bijna een kwart van de verzekerden (circa 3,5 miljoen personen) is van verzekeraar gewisseld. In het oude stelsel stapte jaarlijks ongeveer 3% van de verzekerden over. Deze toegenomen mobiliteit, die met name is toe te schrijven aan de grotere rol van collectieve contracten, heeft geleid tot forse verschuivingen in de portefeuilles van ziektekostenverzekeraars en is daarmee van invloed op hun financiële positie. Om inzicht te krijgen in de financiële positie van de zorgverzekeringssector heeft dnb alle zorgverzekeraars gevraagd om per 1 januari 2006 een mtz-analyse uit te voeren (Maatwerk Tool Zorgverzekering). 3 Het mtz geeft een beeld van de financiële positie waarbij de risico s die de zorgverzekeraar loopt op marktconforme basis (actuele waarde) worden gewaardeerd. Het betreft de risico s die samenhangen met de bezittingen (rente-, markt-, valuta- en kredietrisico) en met de verzekeringsverplichtingen (verzekeringstechnisch- en renterisico). De mtz-analyse is geen juridische eis maar een hulpmiddel ook voor de verzekeraar zelf om te beoordelen hoe de financiële positie van de verzekeraar zich verhoudt tot de risico s die hij loopt. De analyse verschilt van de huidige formele eisen uit de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (wtv 1993). De wtv 1993 is gebaseerd op de in eu-verband afgesproken solvabiliteitseisen (Solvency i), die weinig risicogeoriënteerd zijn. In eu-verband wordt momenteel gewerkt aan Solvency ii dat meer risicogeoriënteerd zal zijn, maar pas over enkele jaren van kracht zal worden. Bij de mtz-peiling is onderscheid gemaakt naar drie categorieën ziektekostenverzekeraars (zie tabel 2): verzekeraars die uitsluitend de basisverzekering uitvoeren (b), verzekeraars die zowel de basis- als de aanvullende verzekering uitvoeren (b+a), en verzekeraars die uitsluitend de aanvullende verzekering aanbieden (a). Vergeleken met de financiële eisen conform de wtv 1993, komt de risicogeoriënteerde financiële positie conform het mtz lager uit voor de verzekeraars uit de categorieën b en b+a, en duidelijk hoger voor die uit categorie a. Dit laatste wordt vooral veroorzaakt doordat verzekeraars uit categorie a meer risicovolle beleggingen aanhouden en tevens blootstaan aan hogere verzekeringstechnische risico s omdat zij niet profiteren van DNB / Kwartaalbericht juni

26 Toezicht Tabel 2 Macro indicatoren op basis van mtz analyses per Categorie ziektekostenverzekeraars Basisverzekeraar (b) Basis- + aanvullende verzekeraar (b+a) Aanvullende verzekeraar (a) Aantal ziektekostenverzekeraars 1 Aantal verzekerden (x 1000) Basisverzekering Aanvullende verzekering Premievolume (in EUR mln) Basisverzekering Aanvullende verzekering Financiële positie (in EUR mln) 2 - vereist conform wtv gewenst op basis van mtz - aanwezig op basis van vermogensopstelling in mtz (100%) (63%) (197%) 607 (100%) 521 (86%) (225%) 194 (100%) 319 (165%) 951 (491%) 1 In totaal zijn 51 ziektekostenverzekeraars actief, onderverdeeld naar 18 groepen. Dertien ziektekostenverzekeraars die de basisverzekering niet uitvoeren, hebben de mtz-analyse niet ingevuld. 2 Gedefinieerd als de som van de risicomarges in de technische voorzieningen en de kapitaalbuffer. de risicoverevening zoals bij de basisverzekering. Dit weerspiegelt de risico-oriëntatie van het mtz. Uit de analyse blijkt voorts dat de financiële positie van de zorgverzekeraars die de basis- en/of de aanvullende verzekering uitvoeren ruimer is dan die van zorgverzekeraars die uitsluitend de basisverzekering uitvoeren. Een belangrijke reden hiervoor is dat eerstgenoemde categorie traditioneel, vóór 2006, al een betere financiële positie had. Dit zijn vaak ex-particuliere ziektekostenverzekeraars die vanouds beter gekapitaliseerd zijn dan de ex-ziekenfondsen. Per saldo volgt uit het mtz dat de financiële positie van de zorgverzekeringsector als geheel op dit moment adequaat is. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de verschillen tussen instellingen groot zijn; bij een aantal maatschappijen is de toereikendheid beperkt. Om de financiële ontwikkelingen bij ziektekostenverzekeraars goed te kunnen volgen, vraagt dnb sinds begin 2006 kwartaalrapportages op. Uit de rapportage over het eerste kwartaal van 2006 blijkt dat op groepsniveau de financiële positie van alle verzekeraars toereikend is. Dit is in lijn met het beeld dat uit de bovenstaande mtz-analyse naar voren is gekomen. Aanpak verzekeringsfraude Verzekeringsfraude vormt een potentiële bedreiging voor de integriteit en de solvabiliteit van een instelling. Fraude verhoogt de kosten van verzekeren. Tot op zekere hoogte is het mogelijk deze kosten door te berekenen aan de klant. Dit heeft echter het maatschappelijk ongewenste effect dat alle consumenten betalen voor de illegaal behaalde voordelen van een beperkte groep fraudeurs. Hier manifesteert zich het belangrijkste risico van verzekeringsfraude: premies stijgen door toenemende fraude en door hoge premies en het gevoel voor de fraude van anderen te betalen, komen meer consumenten in de verleiding om te frauderen. Verzekeringsfraude wordt dan een steeds breder geaccepteerd verschijnsel. Er ontstaat een negatieve spiraal die leidt tot onacceptabel hoge premies en tot moeilijk verzekerbare risico s. Voor verzekeraars heeft dit negatieve consequenties voor de winstgevendheid en de continuïteit. Tevens wordt het vertrouwen in de sector aangetast. Ook maatschappelijk is het ongewenst als bepaalde risico s niet meer (of alleen tegen hoge kosten) verzekerd kunnen worden. Vanuit de sector is er momenteel verhoogde aandacht voor fraudebeheersing. Het recent ontwikkelde Deltaplan Aanpak Schadeverzekeringen van het Verbond van Verzekeraars, inclusief de invoering van het Fraudeprotocol, biedt een goed raamwerk om het frauderisico te beheersen. Het Deltaplan omvat projecten op het vlak van verbetering van het imago van de bedrijfstak, verhoging van het fraudebewustzijn, ver- 26 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

27 Toezicht sterking van fraudepreventie en verbetering van de risicoanalyse, detectie, afhandeling en bewijsbaarheid. Ook dnb besteedt in haar toezicht extra aandacht aan het frauderisico. Actuele ontwikkelingen in de pensioensector Financiële positie pensioensector De dekkingsgraad, berekend op marktwaarde van de 75 grootste pensioenfondsen, steeg, onder invloed van de stijging van de lange rente, van 128% ultimo 2005 naar 139% in het eerste kwartaal van Deze ontwikkeling toont dat de dekkingsgraad gevoelig is voor renteveranderingen. Onder het Financieel Toetsingskader (ftk) komt dit duidelijker naar voren dan onder de traditioneel gehanteerde Actuariële Principes Pensioenfondsen (app), die gebruik maken van een vaste rekenrente (zie grafiek 5). Onder de app wijzigt de omvang van de technische voorziening namelijk niet als gevolg van renteontwikkelingen. In het ftk wordt daarentegen uitgegaan van marktconforme waardering; een verandering van de marktrentes werkt dan juist wel door in de omvang van de technische voorziening. Allereerst volgt hieruit dat het effect van renteveranderingen op de dekkingsgraad onder het ftk tegengesteld is aan dat van de app. Ten tweede is de relatie tussen rente en dekkingsgraad ook sterker onder het ftk, omdat het verschil in duration tussen vastrentende beleggingen en technische voorzieningen onder het ftk groter is dan onder de app, namelijk tien jaar versus vijf jaar. 4 Ten derde kan, gegeven de huidige dekkingsgraad van 139%, de 15- jaars rente tot ongeveer 2% zakken alvorens het minimaal vereist eigen vermogen onder het ftk in gevaar komt. 5 Grafiek 6 Ontwikkeling van de dekkingsgraden Op basis van 4%-rekenrente Grafiek 5 Verandering in dekkingsgraad als gevolg van renteverandering (onder app en ftk) Dekkingsgraad 180 Ultimo 2005 Maart Herstelplannen pensioenfondsen Een evaluatie van de lopende herstelplannen bevestigt de positieve financiële ontwikkeling van de pensioensector. Deze plannen zijn in 2002 opgestart om de financiële positie van een groot aantal pensioenfondsen beheerst te laten herstellen en gaan nog uit van de app, oftewel een vaste rekenrente systematiek. Ultimo 2005 verkeert nog maar één klein fonds in onderdekking (nominale dekkingsgraad onder 105%), terwijl dit er ultimo 2002 nog 190 waren. 6 Van die 190 konden de meeste overigens al binnen een jaar herstellen, terwijl 37 fondsen in het kader van maatwerk door dnb een langere herstelperiode kregen. Ook het aantal fondsen met een reservetekort is de afgelopen jaren verminderd. 7 Eind 2002 kampten 394 fondsen met zo n reservetekort, ultimo 2005 waren dit er 171. Vrijwel alle pensioenfondsen lopen voor op de oor- Dekkingsgraad onder ftk Dekkingsgraad onder app Marktrente niveau (%) 100 Pensioenfondsen met herstelplannen Totaal pensioenfondsen Prognose 2006 Prognose 2005 Doelstelling Bron: dnb. Bron: dnb. DNB / Kwartaalbericht juni

28 Toezicht Tabel 3 Overzicht van kengetallen uit de ftk-nulmeting In procenten Gemiddelde waarden per ultimo 2005 Dekkingsgraad conform app (rekenrente) Dekkingsgraad conform ftk (marktrente) Vereist Eigen Vermogen (evenwichtssituatie) Gewogen met de technische voorziening 131,0 124,5 22,6 spronkelijke herstelplannen (zie grafiek 6). Bij een reservetekort wordt initieel namelijk uitgegaan van een gestaag herstel over een periode van maximaal acht jaar. Het herstel is in 2005 voorspoediger verlopen dan van tevoren werd geprognosticeerd. De uitkomsten geven aan dat het maken van herstelplannen een hulpmiddel is voor fondsen om naar een betere financiële positie te laveren. Tegelijkertijd geeft de (positieve) afwijking aan dat de pensioensector sterk mee beweegt met de volatiliteit op de financiële markten. Nulmeting FTK Min of meer gelijktijdig met de evaluatie van de herstelplannen zijn alle pensioenfondsen gevraagd mee te werken aan een zogeheten nulmeting ftk, omdat de app naar verwachting met ingang van 2007 worden vervangen door het ftk. Het doel van de meting was tweeledig. Enerzijds geeft het een extra prikkel aan pensioenfondsen om zich voor te bereiden op het ftk en de financiële consequenties die invoering van het ftk met zich meebrengt in kaart te brengen. Anderzijds geeft het dnb inzicht in het risicoprofiel en de daarmee samenhangende financiële positie van de pensioenfondsen. Meer dan de helft van de pensioenfondsen heeft meegewerkt aan de nulmeting; in termen van balanstotaal dekt de meting ongeveer 98% van de sector. De ftk-dekkingsgraad komt uit op ruim 124% per eind en ligt daarmee onder de app-dekkingsgraad van 131% (zie tabel 3). Een verklaring is dat de rentetermijnstructuur per ultimo 2005 in zijn geheel onder de 4% lag, waardoor de marktwaarde van de technische voorziening hoger uitkomt. Een dekkingsgraad van 124% betekent dat de nominale pensioenverplichtingen voldoende worden gedekt door de beleggingen in het fonds en dat er een buffer is om risico s op te vangen. Ervan uitgaande dat pensioenfondsen een ambitie hebben om de pensioenen waarde- of welvaartsvast te houden is een dekkingsgraad van 124% echter onvoldoende. Afhankelijk van het ambitieniveau en van de leeftijdsopbouw van de deelnemers in het fonds, varieert de hiervoor benodigde dekkingsgraad van 130% tot 160%. Het meest opvallend is dat het vereiste eigen vermogen conform het ftk uitkomt op krap 23% van de technische voorziening, ofwel een vereiste dekkingsgraad van 123%. In de Pensioenwet geldt dat een fonds in de evenwichtsituatie op een termijn van één jaar een kans op onderdekking mag hebben van maximaal 2,5%. De buffer die hierbij hoort wordt berekend met de gestandaardiseerde methode van de solvabiliteitstoets of met behulp van een intern model. Bij de totstandkoming van het ftk Hoofdlijnenakkoord is tevens afgesproken dat deze eis voor een standaard pensioenfonds niet mag leiden tot een dekkingsgraad boven de 130%. 10 De waarneming per eind 2005 ligt hier beduidend onder, hetgeen onder meer samenhangt met het relatief lage renteniveau op dat moment. Een vergelijking van het vereiste eigen vermogen ten opzichte van het aanwezige eigen vermogen laat zien dat iets minder dan de helft van het aantal pensioenfondsen een reservetekort zou hebben gehad als het ftk eind 2005 reeds als norm zou gelden. Gezien de positieve ontwikkelingen over het eerste kwartaal van 2006 zou dit op dit moment veel gunstiger uitpakken. 1 De nominale premiegroei is gedefleerd met de geharmoniseerde index van consumentenprijzen (hicp) voor Nederland. 2 Hierbij zij opgemerkt dat de toereikendheidstoets alleen de voorzieningen beschouwt; het kapitaal dat een verzekeraar aanhoudt en dat tevens kan dienen als buffer voor renterisico wordt niet in de beschouwing betrokken. 3 Het invullen van de mtz-analyse is optioneel voor ziektekostenverzekeraars die de basisverzekering niet uitvoeren. In totaal hebben 34 zorgverzekeraars de mtz-analyse ingevuld en 4 ziektekostenverzekeraars die uitsluitend de aanvullende verzekering uitvoeren. Zorgverzekeraars waarbij de uiteindelijke portefeuillesamenstelling per 1 januari 2006 substantieel afwijkt van de eerdere verwachting hierover is gevraagd een herziene versie van het mtz in te vullen. 4 Onder app is de duration van de technische voorziening gelijk aan nul. De technische voorziening verandert immers niet als de rente wijzigt. Duration is een maatstaf voor rentegevoeligheid. 28 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

29 Toezicht 5 Het minimaal vereist eigen vermogen komt overeen met ongeveer 5% van de technische voorzieningen. 6 In een situatie van onderdekking zijn de middelen van een pensioenfonds niet toereikend om de Voorziening Pensioenverplichtingen (vpv) en de reserve algemene risico s te kunnen dekken. 7 In een situatie van reservetekort zijn de middelen wel toereikend om de vpv en de reserve voor algemene risico s te dekken, maar niet om daarnaast de vereiste reserve beleggingsrisico s en de andere bestemde reserves te dekken. 8 Dit cijfer is ongeveer 4 procentpunten lager dan de 128% ultimo Dit is te verklaren door verschillen tussen de 466 fondsen in de ftk nulmeting en de 75 grootste fondsen waarvoor de dekkingsgraad ultimo 2005 is berekend. 9 Een standaard pensioenfonds wordt daarbij globaal gekenmerkt als een fonds dat voor 50% in zakelijke waarden belegt en waarvan de vastrentende beleggingen en de verplichtingen een duration hebben van respectievelijk 5 en 16 jaar. DNB / Kwartaalbericht juni

30 Actuele ontwikkelingen in het betalings- en effectenverkeer Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer stelt een speciale werkgroep in die ervoor moet zorgen dat de overgang naar de uniforme Europese betaalruimte (Single Euro Payments Area, kortweg SEPA) vanaf 2008 zo soepel mogelijk verloopt. De Europese banken gaan in de komende jaren de Europese betaalruimte vormgeven. In dit kader hebben ze een blauwdruk voor de Europese incasso goedgekeurd. Deze nieuwe variant, die vanaf 2008 op de markt verschijnt, komt in grote lijnen overeen met de Nederlandse incasso. Verschillen zijn er ook: zo wordt het in de toekomst mogelijk een machtiging af te geven met behulp van een elektronische handtekening. Voor zover SEPA (nog) niet voorziet in de betaalbehoeften van specifieke marktsegmenten kunnen nationale oplossingen nodig blijven. Zo wordt het Nederlandse interbancaire systeem voor spoedbetalingen van consumenten en bedrijven Telegiro vernieuwd, om in te spelen op de komst van TARGET2 en om aan te sluiten bij de ontwikkelingen in het reguliere betalingsverkeer. De Europese Commissie vindt de tarieven die winkeliers betalen voor het accepteren van betaalpassen te hoog. Dit verhoogt consumentenprijzen onnodig en leidt tot excessieve winsten voor aanbieders van debit- en creditcards in veel EU-landen. De Commissie wijt dit verschijnsel aan een gebrek aan concurrentie. Voor Nederland lijken de bezwaren beperkt tot de creditcardtarieven. De Finaliteitsrichtlijn, die beoogt zekerheid te bieden over het moment waarop betalings- en effectentransacties definitief zijn, functioneert in het algemeen goed, concludeert de Europese Commissie na een evaluatie. De EU-lidstaten moeten echter beter duidelijk maken welke systemen en deelnemers er precies onder vallen. Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer Op 30 mei vond de voorjaarsvergadering van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (mob) plaats. In dit overleg werken aanbieders en gebruikers aan verbetering van de veiligheid, efficiëntie, bereikbaarheid en toegankelijkheid van het retailbetalingverkeer. Hoog op de agenda stond de invoering van Europese betaalmiddelen en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse markt. Ook was er aandacht voor de bereikbaarheid van bankdiensten voor consumenten en ondernemers. Afstemgroep SEPA Nederland Banken werken hard aan het realiseren van een uniforme eurobetaalruimte (ofwel Sepa), waarin geen verschil 30 meer betaat tussen binnenlandse en grensoverschrijdende betalingen. De invoering ervan begint in Dan kunnen bedrijven en consumenten gebruik maken van Europese overschrijvingsopdrachten, incasso s en betaalpassen (zie verderop, en elders in dit Kwartaalbericht het artikel Eén Europees betaalgebied op komst ). De komst van sepa heeft grote gevolgen voor de inrichting van het toonbankbetalingsverkeer en het betalingsverkeer op afstand (overschrijvingen, machtigingen e.d.). Er komen bijvoorbeeld andere betaalpassen en wellicht zullen consumenten en bedrijven gebruik moeten maken van International Bank Account Numbers (iban), die bestaan uit het nu gebruikelijke bankrekeningnummer plus een achttal posities om onder meer land en bank aan te duiden. Om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen, hebben de deelnemers van het mob de Afstemgroep sepa Nederland opgericht. Deze werkgroep, waarin banken, winkeliers, groot-zakelijke gebruikers, consumentenorganisaties en de overheid plaatsnemen, gaat de werking van sepa-betaalproducten en de consequenties ervan voor de verschillende gebruikers in kaart brengen. Daarnaast zal de werkgroep onder meer wensen en ervaringen uitwisselen om ervoor te zorgen dat de invoering van sepa in Nederland op een efficiënte, betrouwbare en veilige manier plaatsvindt. Onderzoek toegankelijkheid modern bankieren Het gebruik van nieuwe manieren van bankieren voor consumenten, bijvoorbeeld via internet en telefoon, heeft een hoge vlucht genomen. Deze moderne varianten werken echter niet voor alle consumenten probleemloos. Belangengroepen van bijvoorbeeld gehandicapten, blinden en slechtzienden en ouderen krijgen hierover regelmatig vragen en opmerkingen van hun leden. Tot nu toe is er echter nog geen gestructureerd onderzoek gedaan naar de ervaringen van deze belangengroepen met deze nieuwe middelen. Het mob gaat daarom nu eventuele problemen in kaart brengen en zal op basis daarvan, indien nodig, voorstellen tot verbetering doen. Micro-onderzoek naar betalingsverkeer van winkeliers Om het toonbankbetalingsverkeer nog efficiënter te laten verlopen, is het noodzakelijk te weten op welke manier en waarom winkeliers hun klanten sturen in het gebruik van de diverse betaalmogelijkheden. Daarom heeft onderzoeksbureau tns nipo in opdracht van het DNB / Kwartaalbericht juni 2006

31 Betalingsverkeer mob een representatieve groep ondernemers ondervraagd over de manier waarop zij hun betalingsverkeer hebben ingericht. Uit dit kwalitatieve onderzoek blijkt dat de rol van het betalingsverkeer in het bedrijf groot is ( de levensader waardoor het geld binnenstroomt ), maar dat ondernemers weinig met de inrichting ervan bezig zijn. Dit komt doordat banken en consumenten zelf bepalen welk betaalmiddel breed geaccepteerd wordt. Het merendeel van de ondernemers is positief over elektronisch betalen, maar noemt als nadeel de kosten ervan. Ondanks deze overeenkomsten blijkt het mogelijk winkeliers op grond van de manier waarop zij met betalingsverkeer omgaan in verschillende categorieën in te delen. De professional heeft bijvoorbeeld een voorkeur voor elektronisch betalingsverkeer en is een voorloper wat betreft het invoeren van nieuwe betaalsystemen, mits die de efficiency verhogen. De specialist is niet onbereidwillig, maar stapt niet snel over; alleen als een nieuwe betaalmethode breed geaccepteerd is. De voortzetter heeft een voorkeur voor cash. Hij gaat niet over op elektronisch betalingsverkeer, maar gaat zo lang mogelijk door op de manier die hij gewend is. Partijen in het mob zullen op grond van deze onderzoeksresultaten bepalen hoe zij de efficiency in het betalingsverkeer verder kunnen vergroten, waarbij nu rekening kan worden gehouden met de verschillen in betaalgedrag bij verschillende typen winkeliers. Collectieve ontheffing venstertijden geld- en waardetransport wettelijk geregeld De minister van Verkeer en Waterstaat gaat een zogenoemde startnota opstellen, die het begin is van een daadwerkelijke wetswijziging met betrekking tot de zogeheten venstertijden, oftewel de tijdvakken waarbinnen distributie met vrachtwagens binnen gemeentegrenzen en vooral in winkelgebieden is toegestaan. Vorig jaar riep het mob ertoe op, om voor waardevervoerders wettelijk een collectieve ontheffing van de venstertijden te regelen. Door de beperking van de aanrijtijden lopen de waardetransporteurs namelijk veiligheidsrisico s. Het is voor buitenstaanders immers relatief gemakkelijk om te bepalen op welk moment de waardevervoerders in een bepaald gebied hun werk uitvoeren. Het ministerie zal het mob in het wijzigingstraject betrekken. Kenmerken en frauderisico s van creditcards Het mob wil het bewustzijn van consumenten en bedrijven van de risico s van identiteitsdiefstal in het betalingsverkeer vergroten. In dit kader is het van groot belang ondernemers en beleidsmakers buiten de bancaire sector bekend te maken met gebruik, verwerking en frauderisico s van de creditcard. Het mob werkt hiertoe aan een informatief document, dat naar verwachting half 2006 gereed zal zijn. MOB publiceert jaarrapportage 2005 Het mob heeft in april de rapportage over 2005 aan de minister van Financiën gestuurd. Hierin worden de activiteiten en resultaten van het mob over 2005 toegelicht. Ook wordt een vooruitblik op de werkzaamheden voor de komende tijd gegeven. Deze jaarrapportage is te vinden via de mob-pagina op de website van dnb: Verwerking spoedbetalingen verandert Telegiro, het interbancaire systeem dat spoedbetalingen verwerkt, gaat op de schop. Door de voortschrijdende techniek is het systeem, dat al ruim twintig jaar in gebruik is, verouderd geraakt. Bovendien vereist de invoering van target2 aanpassing van de huidige werkwijze. Voor de gebruiker zijn er qua dienstverlening en tariefstelling geen substantiële wijzigingen te verwachten. Al sinds 1984 hebben consumenten, bedrijven en instellingen in Nederland de mogelijkheid om een spoedeisende betaling te doen. De ontvanger van de betaling krijgt het geld binnen een uur op zijn bankrekening bijgeschreven en wordt daarvan desgewenst telefonisch op de hoogte gesteld door zijn bank. In een tijd zonder massale aanwezigheid van personal computers, internet, of zelfs van geautomatiseerde systemen voor de verwerking van bankoverschrijdend betalingsverkeer, was dit een uitzonderlijk betaalproduct. En het tarief van 10 tot 15 gulden per transactie was in het licht van deze extra dienstverlening niet bijster hoog. Anno 2006 ziet de wereld van het betalingsverkeer er heel anders uit. Moderne bankiermethoden (onder meer via internet en telefoon) hebben de doorlooptijd van betaalopdrachten drastisch verkort. Bovendien kunnen de hedendaagse systemen interbancaire opdrachten binnen luttele seconden verwerken. Het Telegiro-systeem voor de verwerking van spoedbetalingen raakt hierdoor voor een deel van de betalingen overbodig, wat sinds enkele jaren leidt tot een daling van het aantal transacties (zie box 1). Daarnaast kent Telegiro enkele nadelen, zoals de noodzaak voor banken om apart onderpand aan te houden bij dnb, ter zekerheidsstelling voor de finale afwikkeling van de betalingen. Daarnaast vereist de invoering van target2 in DNB / Kwartaalbericht juni

32 Betalingsverkeer Box 1 Spoedbetalingen Spoedbetalingen, in 2005 circa 5,6 miljoen, worden voor het merendeel (75%) door bedrijven en instellingen gedaan. Zij gebruiken spoedbetalingen om tekorten op eigen bankrekeningen aan het eind van de dag aan te zuiveren, zodat zij geen debetrente hoeven te betalen. Voorts moet bij de aankoop van onroerend goed of grond het geld vóór een bepaald tijdstip beschikbaar zijn. Ook de betaling van belastingen en premies vereist dat met 100% zekerheid wordt overgeboekt op een bepaalde dag. Voor consumenten is de spoedbetaling handig bij aankopen van dure gebruiksgoederen als auto s, boten en caravans, voor betaling van facturen rond de vervaldatum en bij het boeken van last-minutereizen. Een spoedbetaling is bovendien nodig als er iets is misgegaan met een reguliere betalingsopdracht. Deze eigenschappen van de spoedbetaling (zekerheid van boekdatum, voorkomen van renteverlies en snelheid van betaling) blijven volgens de banken belangrijk voor hun cliënten. Toch neemt het jaarlijkse aantal transacties na een aanvankelijk sterke groei sinds 2002 af. Tegelijkertijd stijgt het gemiddelde bedrag per transactie juist (zie Grafiek 1). Dat komt doordat er voor het snel overboeken van relatief kleine bedragen, bijvoorbeeld wanneer een factuur vlak voor de vervaldatum betaald wordt, nu snelle, goedkopere alternatieven bestaan (zoals internetbankieren). Voor de grote, zakelijke transacties zijn deze methoden echter niet toereikend en blijven spoedoverboekingen noodzakelijk. Doordat er minder laagwaardige overboekingen bij een ongeveer stabiel aantal hoogwaardige transacties via Telegiro plaatsvinden, neemt het gemiddelde bedrag toe. 2007/2008 de nodige aanpassingen van Telegiro. Daarom hebben de banken onlangs besloten om de Telegiro-verwerkingswijze grondig aan te passen. In de nieuwe opzet, Telegiro Nieuwe Stijl, die vanaf juni 2007 zal gelden, worden de spoedbetalingen individueel verwerkt ofwel via het top/target-systeem van dnb (per februari 2008 wordt dit systeem vervangen door target2) ofwel via het euro1/step1-systeem van eba Clearing. De totale doorlooptijd is maximaal anderhalf uur. De centrale rol die Interpay speelde bij het Grafiek 1 Spoedbetalingen Aantal in miljoenen, gemiddeld bedrag in euro Aantal transacties Bron: Interpay. Gemiddeld bedrag per transactie, schaal rechts transport, de verwerking en de clearing (verrekening) van deze transacties komt hierdoor geheel te vervallen. Ook de specifieke faciliteiten bij dnb ten behoeve van de verwerking en verevening van Telegiro worden overbodig. Het gaat hierbij om de specifieke Telegirorekeningen die banken nu nog moeten aanhouden in het top-systeem, het gescheiden administreren van onderpand voor spoedbetalingen en de handmatige werkzaamheden die noodzakelijk zijn wanneer een bank haar betaalruimte voor spoedbetalingen tijdelijk wenst te verhogen. Het Nederlandse bankwezen kiest hiermee, kort voor de start van sepa en de invoering van sepa-betaalproducten, voor de aanpassing en continuering van een specifiek Nederlands betaalproduct. Reden hiervoor is dat de sepa-variant voor spoedbetalingsverkeer, de zogenoemde prieuro, een te lange verwerkingsduur kent voor de Nederlandse markt, namelijk één werkdag. Europese incasso krijgt vorm De Europese banken hebben overeenstemming bereikt over de belangrijkste kenmerken van een incassomethode, die vanaf 2008 voor alle eurobetalingen in de Europese Unie gebruikt kan worden, de zogeheten sepa Direct Debit (sdd). Voor een groot deel is de sdd vergelijkbaar met de Nederlandse incasso. Belangrijke verschillen zijn dat het in de toekomst mogelijk wordt de machtiging ook met een elektronische handtekening af te geven en dat de termijn waarbinnen een betaling teruggedraaid kan worden langer wordt. 32 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

33 Betalingsverkeer Figuur 1 Rolverdeling bij een Europese incasso Creditering Bank van de leverancier Incasso-opdract Leverancier Regelgeving Opdracht tot debitering epc Machtiging Regelgeving Opdracht tot debitering Debitering Bank van de rekeninghouder Betalingsprocessor Rekeninghouder Bij een incasso geeft een rekeninghouder een machtiging aan de leverancier, zodat deze binnen de grenzen van een vooraf gedefinieerd contract betalingen kan incasseren. In Nederland vinden per jaar ongeveer 1 miljard incassotransacties plaats. De European Payment Council (epc), het samenwerkingsverband van Europese banken dat de totstandkoming van sepa voorbereidt, heeft in maart een belangrijke stap gezet in de totstandkoming van een Europese incasso. De aangesloten banken hebben namelijk de minimale regels en verplichtingen voor de eenmalige en doorlopende incasso s goedgekeurd. De werking van het Europese incassoproduct kan globaal onderverdeeld worden in drie stappen. Zie Figuur 1 voor een schematisch overzicht van de betrokken partijen. De eerste stap is het verlenen van toestemming door de rekeninghouder aan de leverancier voor het mogen inzenden van incasso-opdrachten. De rekeninghouder krijgt hiertoe meestal een mandaatformulier van de leverancier en dient dat correct ingevuld terug te sturen. Momenteel nemen de banken als uitgangspunt een papieren vorm, maar er is voorzien in de mogelijkheid van het gebruik van een elektronisch mandaat ondersteund door een elektronische handtekening. De verwachting is, gezien het stijgende gebruik van internetbankieren, dat de papieren machtiging uiteindelijk grotendeels verdwijnt en wordt vervangen door de elektronische machtiging met elektronische handtekening van de rekeninghouder. Het mandaat bevat onder meer de noodzakelijke juridische tekst en een minimum aan vaste gegevens zoals het rekeningnummer, naam, adres en woonplaats van de rekeninghouder bij wie wordt geïncasseerd en gegevens van de leverancier. De leverancier dient de mandaatinformatie vervolgens te bewaren. Daarnaast moet hij deze elektronisch meezenden aan zijn bank bij een eenmalige incasso-opdracht en bij de eerste in de rij van doorlopende opdrachten, iets wat in de huidige Nederlandse situatie niet verplicht is. De rekeninghouder heeft altijd het recht een mandaat in te trekken. Daarnaast wordt een mandaat ongeldig wanneer het achttien maanden niet gebruikt is. De tweede stap betreft het incasseren van geld. Voordat dit mag gebeuren, moet de incassant de rekeninghouder veertien dagen van te voren inlichten door middel van het versturen van een zogeheten prenotificatie. Daarin staat dat het desbetreffende bedrag of een reeks van bedragen geïncasseerd gaat worden (dit kan bijvoorbeeld op een factuur, zoals in Nederland gebruikelijk is). Nadat deze prenotificatie verzonden is, kan de leverancier de incasso-opdracht bij zijn eigen bank aanleveren. De bank van de leverancier kan eventueel de ingestuurde incasso-opdrachten controleren. Indien er fouten in de opdrachten zitten, kan zij proberen deze te herstellen of de transactie afkeuren. De bank van de leverancier stuurt de incasso-opdrachten vervolgens verder, al dan niet via een betalingsverwerker, naar de bank van de rekeninghouder. De bank van de rekeninghouder debiteert daarna de rekening van de rekeninghouder als het saldo dit toelaat. De laatste stap is het mogen storneren (terugvorderen) van de afboeking door de rekeninghouder bij wie geïncasseerd is. De rekeninghouder heeft in ieder geval het recht de incasso ongedaan te maken binnen zes weken (dertig werkdagen) na afstorting. Deze termijn is langer dan de huidige Nederlandse, die dertig dagen bedraagt. Na die zes weken kan een incasso alleen teruggedraaid worden als deze ongeautoriseerd is, oftewel als er geen geldig mandaat aan ten grondslag ligt. De werking van de Europese incasso lijkt voor een groot deel op die van de bekende Nederlandse eenmalige en doorlopende varianten. De tijdlijnen voor aanlevering, afboeking en eventuele stornering zijn echter anders. In de huidige Nederlandse situatie kan een incasso-opdracht verwerkt worden op de dag dat de incassant hem bij zijn bank aanlevert. Bij de Europese variant dient het insturen in ieder geval twee dagen van te voren te gebeuren. Verder zullen onderliggende technische standaarden aanzienlijk verschillen. Dit zal voor de rekeninghouder echter niet merkbaar zijn. Een aantal onderwerpen waarover nog niet is besloten, zoals de governance en de maatregelen ter voorkoming van fraude, werken de banken de komende tijd verder uit. DNB / Kwartaalbericht juni

34 Betalingsverkeer Europese Commissie: excessieve winsten op betaalpassen De Europese Commissie vindt dat er binnen de Europese Unie onvoldoende concurrentie is op het gebied van betaalpassen. De tarieven voor winkeliers zijn vaak onverklaarbaar hoog en daardoor maken banken en betaalkaartmaatschappijen in veel landen excessieve winsten. Ook consumenten zijn hiervan de dupe vanwege het opdrijvende effect van hoge winkelierstarieven op de consumptieprijzen. Dat schrijft de Commissie in het tussentijdse rapport Payment Cards dat op 12 april uitkwam. Daarin doet zij verslag van haar onderzoek naar de concurrentie op het gebied van betaalkaarten in de Europese Unie. Dit richt zich op zowel creditcards als debitcards, waarvan de Nederlandse pinpas een voorbeeld is. De betaalkaartenmarkt kent twee vragende partijen, de consument en de winkelier; dit wordt ook wel aangeduid als een tweezijdige markt. Europese consumenten maken veel gebruik van betaalkaarten (zie figuur 2). Volgens het rapport betalen bedrijven hiervoor de reke- Figuur 2 Aantal debitcard- en creditcardbetalingen per hoofd van de bevolking in de eu Creditcard (inclusief delayed debitcard) Debitcard eu-lidstaten 1 Geen splitsing mogelijk. Bron: ecb. 34 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

35 Betalingsverkeer ning in de vorm van hoge winkelierstarieven voor kaartbetalingen. De tarieven voor consumenten en winkeliers van debitcards en creditcards verschillen sterk in de eu. De grote verscheidenheid in winkelierstarieven geeft aan dat deze niet louter op kosten zijn gebaseerd en dat in een aantal landen banken en kaartmaatschappijen flinke winsten maken op hun kaartbetalingen. In veel landen vormden de kosten van interbancaire verrekeningen een belangrijke component van het winkelierstarief. Dit tarief wordt bij een kaartbetaling door de bank van de winkelier betaald aan de bank van de consument als bijdrage in de kosten van die bank. Hierdoor kunnen de tarieven voor consumenten omlaag, maar gaan die voor winkeliers omhoog. Het idee is dat lage tarieven consumenten stimuleren meer gebruik te maken van betaalpassen. In het rapport wordt echter geen verband gevonden tussen het niveau van de consumententarieven en dat van de interbancaire verrekening. Dit geeft aan dat deze methode niet speciaal wordt gebruikt om de kaartbetalingen aantrekkelijker te maken voor consumenten. Opmerkelijk is ook dat zonder het gebruik van een interbancaire verrekening het uitgeven van betaalkaarten en het verwerken van kaartbetalingen winstgevend kan blijven voor banken. Blijkbaar kunnen zij hun kosten voldoende doorberekenen aan hun kaarthouders. In de publiciteit rond het rapport stelde de Europese Commissie dat winkelprijzen fors omlaag kunnen als de excessieve tarieven voor winkeliers worden aangepakt. dnb voorziet bij een eventuele verlaging van de winkelierstarieven voor betalingen met een betaalpas in Nederland hooguit in enkele branches een klein prijseffect. De pintarieven voor winkeliers in Nederland behoren immers tot de laagste in het eurogebied. Ze zijn bovendien in het kader van het Convenant Betalingsverkeer 2005 al met minstens 1 cent afgenomen tot ongeveer 5 cent per transactie. Verder gebruiken consumenten in Nederland de voor winkeliers relatief dure creditcard maar weinig. Een eventuele verlaging van de tarieven voor creditcardbetalingen zou voor de gemiddelde consumptieprijs in Nederland dan ook weinig uitmaken. In sectoren waar betrekkelijk vaak met de creditcard wordt betaald, zoals de horeca, kan het effect op de gemiddelde prijs wel noemenswaardig zijn. Tot 21 juni kunnen banken commentaar leveren op het rapport. Een meeromvattend eindrapport over retail banking verschijnt vervolgens aan het eind van dit jaar. Indien de bevindingen van het tussenrapport na de consultatieperiode niet van tafel zijn, kan de Europese Commissie besluiten in afzonderlijke gevallen juridische stappen te ondernemen. Europese Commissie evalueert Finaliteitsrichtlijn De Finaliteitsrichtlijn, die beoogt zekerheid te bieden over het moment waarop betalings- en effectentransacties definitief afgewikkeld zijn, functioneert volgens de Europese Commissie in het algemeen goed. Enkele zaken, zoals de beschrijving van welke systemen en deelnemers er precies onder vallen, moeten echter duidelijker geregeld worden. Dat concludeert de Commissie in een evaluatierapport, dat eind maart uitkwam. Het doel van het evaluatierapport is tweeledig. De Commissie wil nagaan hoe de Finaliteitsrichtlijn in de lidstaten is geïmplementeerd en daarnaast vaststellen op welke punten zij kan worden verbeterd. Doel van de Finaliteitsrichtlijn is het bevorderen van een efficiënt en effectief functionerend betalingsen effectenafwikkelsysteem. Om dergelijke systemen goed te laten werken, dienen deelnemers voldoende zeker te zijn van het moment waarop de transactie definitief afgewikkeld is. Het grootste risico hierbij is het zogenoemde unwinding risk: het risico dat alle transacties moeten worden teruggedraaid indien één partij aan het einde van de dag niet aan zijn verplichting kan voldoen, vanwege solvabiliteits-, liquiditeits- of operationele problemen. Dit geldt vooral wanneer de systemen werken op basis van nettering, waarbij geen afzonderlijke transacties, maar slechts de nettoposities van deelnemers op een bepaald moment (meestal het einde van de dag) worden afgewikkeld. De werking van de Finaliteitsrichtlijn is beperkt tot systemen die door lidstaten zijn aangewezen en bij de Europese Commissie zijn aangemeld. Voor Nederland is de richtlijn vooral van belang voor de betalingssystemen van Interpay en de Nederlandsche Bank, en het effectenafwikkelsysteem van Euroclear. De richtlijn is hier geïmplementeerd in Afdeling 11a van de Faillissementswet. De grootste complicatie bij de implementatie in Nederland werd gevormd door de zogenoemde 00:00-uurregeling. Binnen enkele eu-lidstaten, waaronder Nederland, werkt de insolventieprocedure terug vanaf het tijdstip waarop de insolventie wordt uitgesproken tot middernacht daarvoor. Hierdoor kunnen alle rechtshandelingen die op die dag zijn verricht, ook voor de uitspraak tot insolventie, met terugwerkende kracht worden vernietigd. De richtlijn verplicht de eu-lidstaten daarom tot het afschaffen van de terugwerkende kracht van insolventieprocedures tegen een deelnemer aan een systeem. De Europese Commissie concludeert dat de Finaliteitsrichtlijn goed werkt, maar geeft aan dat een aantal onderwerpen nog niet duidelijk genoeg is DNB / Kwartaalbericht juni

36 Betalingsverkeer geregeld. De Commissie doelt dan vooral op de volgende punten: - Enkele lidstaten (waar Nederland niet toe behoort) hebben de mogelijkheid voorgesteld meer dan één rechtsstelsel van toepassing te verklaren op een aangewezen systeem; - Uit de definitie van systeem in de richtlijn zou duidelijk moeten blijken dat dit begrip betrekking kan hebben op zowel systemen die tot stand zijn gekomen bij overeenkomst als bij wet; - Er zou duidelijkheid moeten worden geschapen over de vraag of ook elektronischgeldinstellingen mogen deelnemen aan een systeem, in de zin van de Finaliteitsrichtlijn; - Bij de herziening van de richtlijn zou aandacht moeten worden besteed aan de vraag of ook settlement agents, clearinghuizen en centrale tegenpartijen kunnen worden beschouwd als deelnemer. In Nederland is hiervan nog geen sprake; - De richtlijn schept geen duidelijkheid over de samenhang tussen gekoppelde systemen. Hierbij moet met name worden gedacht aan effectenafwikkelsystemen als Euroclear waar de bijbehorende betalingen in geld worden afgewikkeld in een betalingssysteem (bijvoorbeeld top) op basis van delivery versus payment. Hierbij kan het lastig zijn vast te stellen op welk moment de transactie is ingevoerd in het systeem en of de twee systemen als één geheel moeten worden beschouwd; - De bescherming van de Finaliteitsrichtlijn strekt zich niet uit tot buiten de Europese Economische Ruimte. De Commissie is niet bevoegd de reikwijdte van de richtlijn uit te breiden tot buiten dit gebied. Wel zou met het oog op de financiële stabiliteit kunnen worden overwogen de deelname van instellingen en systemen van buiten de eer nader te regelen. De Commissie stelt de lidstaten en de ecb voor om van gedachten te wisselen over bovengenoemde punten. Bij deze gedachtewisseling moet volgens de Commissie rekening worden gehouden met enkele wijzigingen die van invloed zouden kunnen zijn op de Finaliteitsrichtlijn. De Commissie speelt namelijk met de gedachte een richtlijn op te stellen met betrekking tot clearing en settlement. 36 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

37 Financiële stabiliteit: de herverzekeringsmarkt De beelden van de aanslagen op 11 september 2001 in New York, de Tsunami en de vernietigende orkanen Wilma en Katrina komen direct op het netvlies bij de gedachte aan rampen. Dergelijke rampen hebben veel slachtoffers geëist en veel menselijk leed teweeggebracht. Met deze en mogelijk toekomstige catastrofes zoals een uitbraak van een (vogel)grieppandemie en natuurrampen als gevolg van klimaatverandering zijn tevens miljarden euro s gemoeid. Deze kosten worden voor een belangrijk deel vergoed door verzekeraars en dragen zo bij aan fluctuaties in hun schadeverloop en in hun financiële resultaten. Herverzekeraars, die juist deze risico s op rampen gedeeltelijk overnemen van verzekeraars, spelen een sleutelrol bij het verminderen van dergelijke fluctuaties. Dankzij hun aanwezigheid en gezonde financiële conditie zijn de grote en complexe claims in de afgelopen jaren succesvol opgevangen. Bovendien is het door financiële innovatie steeds beter mogelijk om de risico s te spreiden over een groot aantal marktpartijen. In de nabije toekomst valt te verwachten dat de betekenis van herverzekeringsactiviteiten binnen het financiële systeem verder toeneemt als gevolg van de stijging in het aantal rampen en de grotere internationale verwevenheid van financiële markten. Ook bij de huidige aanpassingen van de relevante toezichtskaders verdienen deze ontwikkelingen aandacht. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de rol van herverzekeraars binnen het financiële stelsel en hun bijdrage aan de financiële stabiliteit. hebben gekend, is sinds afgelopen najaar ook de kapitaalmarktrente opgelopen (zie grafiek 1). Hiermee lijkt een einde te komen aan een lange periode van een aanhoudend dalende rente en ruime liquiditeit, die zich via een search for yield veelal vertaalde in oplopende vermogensprijzen, sterke kredietgroei en lagere risicopremies. Door de omslag in het renteklimaat kunnen eventuele onevenwichtigheden en overliquiditeit weer worden afgebouwd. Uiteraard is het van belang dat dit aanpassingsproces geleidelijk verloopt. Een abrupte ontrafeling van de search for yield kan op sommige deelmarkten immers leiden tot forse prijscorrecties die invloed hebben op beleggingen van grote marktpartijen, waaronder herverzekeraars. De search for yield heeft er in de afgelopen jaren toe bijgedragen dat markten van de grond zijn gekomen waarop risico s worden overgedragen die voorheen niet verhandelbaar waren. Een voorbeeld hiervan is de markt voor securitisatie van verzekeringsschade. Voor sommige beleggers bijvoorbeeld pensioenfondsen kan het aantrekkelijk zijn om tegen een vergoeding verzekeringsrisico s over te nemen, waardoor met name bij extreme calamiteiten de schade door een groot aantal partijen wordt gedragen. Een dergelijke brede risicospreiding voorziet bovendien in een behoefte, aangezien het aantal grootschalige catastrofes met veel verzekeringsschade de afgelopen jaren toeneemt (zie grafiek 2). Vooral sinds 2001 is sprake van grote schadeposten, onder meer door de aanslagen op de Twin Towers in New York (2001), overstromingen in Het financiële stelsel en herverzekeraars Grafiek 1 Rentetermijnstructuur Eurogebied DNB / Kwartaalbericht juni ,5 4,0 Rentes De kernactiviteit van verzekeraars is het overnemen van risico s van andere partijen. Om deze risico s te dragen, houden zij reserves aan. Bij grote calamiteiten loopt het verzekeringsbedrijf echter het risico niet aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen als gevolg van teveel of te hoge schadeclaims. Om zichzelf hier tegen in te dekken wordt een deel van de verzekeringstechnische risico s overgedragen aan een herverzekeraar. Deze risicooverdracht wordt herverzekeren genoemd. In ruil voor de overname van risico s ontvangt de herverzekeraar een premie van de verzekeraar. Deze risico-overname, die later in dit hoofdstuk nader wordt toegelicht, zorgt ervoor dat herverzekeraars een grote rol spelen in het financiële stelsel. Het financiële stelsel staat momenteel in het teken van een veranderend rentebeeld. Nadat de meeste economieën al enige tijd een verkrappend monetair beleid 3,5 3,0 2,5 2, Looptijd (jaren) Juni 2005 December 2005 April 2006 Bron: dnb. 37

38 Financiële stabiliteit Grafiek 2 Grootste schadegevallen sinds 1990 In miljoenen usd Orkaan Orkaan Andrew Overige natuurrampen Midden-Europa (2002) en de orkaan Katrina (2005). Ook in Nederland opende de nieuwe eeuw niet zonder rampspoed. In 2000 en 2002 bedroeg de bruto schadelast 1,2 miljard respectievelijk 1,1 miljard euro. Deze extra schadelast werd voornamelijk veroorzaakt door de vuurwerkramp in Enschede (2000) en een aantal sterke stormen (1999, 2002). Bij dergelijke ontwikkelingen wordt de verzekeringssector steeds opnieuw op de proef gesteld, waarbij traditioneel een centrale rol is weggelegd voor de herverzekeraar als stabilisator. Herverzekeren in de praktijk wtc aanslagen Terrorisme Orkaan Katarina Tsunami Toelichting: de grafiek bevat de 34 grootste schadegevallen sinds 1990, gerangschikt per jaar. Bron: Swiss Re. Om de rol van stabilisator goed te kunnen vervullen moet de herverzekeraar aan zijn verplichtingen kunnen voldoen. Hij hanteert drie instrumenten om de overgenomen risico s adequaat te beheersen: risico-inschatting, risicospreiding en voorzieningen. Een goed gefundeerde risicobeoordeling wordt tot stand gebracht op basis van betrouwbare databanken en geavanceerde modellen. Deze instrumenten stellen herverzekeraars in staat om diverse schadescenario s te bepalen maar ook om de waarschijnlijkheid van herhalingen te berekenen. Bovendien draagt een juiste risico-inschatting bij aan een acceptatie- en premiebeleid waarmee voldoende voorzieningen worden opgebouwd. 1 Een breed gediversifieerde herverzekeringsportefeuille is eveneens onderdeel van de bedrijfsvoering en stelt herverzekeraars in staat hoge schadegevallen in het ene gebied tijdelijk op te vangen door lage schadegevallen in een ander gebied. Dit wordt onder andere gerealiseerd door risico s van verschillende aard en met brede regionale spreiding te accepteren. Mochten de eerder genoemde voorzieningen niet toereikend zijn in extreme schadegevallen, dan kunnen herverzekeraars een beroep doen op hun kapitaal dat is samengesteld uit extra buffers en een omvangrijk eigen vermogen. Om fluctuaties in de financiële resultaten zoveel mogelijk te beperken, hevelen herverzekeraars ook delen van hun herverzekeringsportefeuille over naar andere herverzekeraars. Dit wordt retrocessie genoemd. Securitisatie 2 Toprisico s, bijvoorbeeld natuurcatastrofes of terroristische aanslagen, worden tegenwoordig steeds vaker op de kapitaalmarkt geplaatst waardoor risico s breder gespreid kunnen worden. Dit verschijnsel staat bekend als verzekeringssecuritisatie. 3 Deze nieuwe tak is nog volop in ontwikkeling. Verzekeringssecuritisatie is opgekomen in de jaren negentig van de vorige eeuw, toen de herverzekeringsmarkt zware tijden doormaakte als gevolg van diverse milieu- en natuurcatastrofes waaronder de orkaan Andrew (zie grafiek 2). Herverzekeraars gingen daarom op zoek naar andere middelen om catastroferisico s te dekken dan met het eigendomskapitaal. Zij richtten hun vizier op de obligatiemarkt die een grotere omvang heeft dan de verzekeringsmarkt. De securitisatie van verzekeringstechnisch risico houdt in dat een (her-)verzekeraar waardepapieren uitgeeft, waarvan het rendement afhangt van het verwachte schadeverloop van een onderliggende portefeuille van verzekeringen. In de meeste gevallen gaat het om catastroferisico s van orkanen, aardbevingen en stormen hagelschade. De basisvorm alsmede de bekendste vorm van risicosecuritisatie is de catastrofe-obligatie ofwel cat bond. De catastrofe wordt gedefinieerd door middel van één of meer drempelwaarden voor het totaal aan schadeclaims die binnen de contractvoorwaarden vallen. Wanneer de in het contract omschreven catastrofeverliezen gedurende de looptijd van de obligatie niet optreden of beneden de drempelwaarde blijven, ontvangt de belegger de nominale waarde terug, vermeerderd met het opgebouwde bedrag aan rente. Indien wèl claims binnenkomen die onder de contractueel gedefinieerde catastrofe vallen, wordt eerst de verzekeraar schadeloos gesteld en wordt de vergoeding aan beleggers navenant verlaagd (zie box 1). 38 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

39 Financiële stabiliteit Box 1 In 1995 is de New York Catastrophe Exchange (catex) in het leven geroepen. Op deze beurs kunnen door middel van onderhandse verzekeringsderivaten, waaronder swap-arrangementen, risico s worden verhandeld. Om de handel in catastrofe-obligaties te stimuleren, worden steeds vaker beoordelingen van kredietwaardigheid door Fitch, Moody s en s&p aan dit waardepapier verbonden. Een herverzekeraar kan op de catex bijvoorbeeld drie miljoen dollar aan Californische aardbevingsrisico inruilen voor hetzelfde bedrag aan stormrisico in Florida. Waar in het begin alleen participanten uit de (her-) verzekeringsmarkt toegang hadden tot deze handel, is deze beurs sinds enkele jaren ook opengesteld voor andere marktpartijen. Eind 2005 stond er voor ongeveer usd 4,90 miljard aan risicokapitaal uit op de catastrofen-obligatiemarkt. 4 Een recente variatie op de catastrofe-obligatie is bijvoorbeeld de annuleringsobligatie. Bijzonder in dit verband is de door de fifa voor in totaal 260 miljoen dollar uitgegeven 2006 World Cup cancellation bonds. Deze annuleringsobligatie transfereert het risico dat het sportevenement geen doorgang vindt als gevolg van terrorisme of natuurgeweld naar de kapitaalmarkt. Als het toernooi wordt afgelast, verliezen de houders van deze obligaties driekwart van de aangekochte hoofdsom. Recente ontwikkelingen in de herverzekeringsbranche Net als in voorgaande jaren was in 2005 het overgrote deel van de schade-uitkeringen (95,5% van de totaal gedekte schade wereldwijd) te vinden in de geïndustrialiseerde landen (zie tabel 1). Dit kan vooral worden verklaard door de hogere verzekeringsdichtheid. De meeste slachtoffers van rampen (92%) zijn daarentegen te betreuren in Azië mede als gevolg van de grote bevolkingsconcentratie in risicogebieden en de slechte veiligheidsvoorzieningen. Bovendien wordt de bevolking in dit werelddeel dubbel getroffen omdat door de lagere verzekeringsgraad de uitkeringen relatief beperkt zijn. Ondanks dat 2005 een jaar met veel schadegevallen was, hebben herverzekeraars toch kans gezien hun financiële positie verder te verstevigen ten opzichte van het boekjaar Dit gegeven vormt waarschijnlijk een belangrijke verklaring voor het hoge vertrouwen in de Europese herverzekeringssector op de financiële markten. De dalende premies voor credit default swaps (cds), die als ruwe indicator van hun kredietwaardigheid zouden kunnen worden beschouwd (zie grafiek 3) weerspiegelen dit. Bedacht zij overigens wel dat onder invloed van de search for yield de risicopremies op veel markten zijn gedaald. De verbetering in de financiële positie hebben herverzekeraars deels gerealiseerd door een forse premiestijging. Herverzekeraars voelden zich daartoe genoodzaakt omdat de recente catastrofes niet of nauwelijks Tabel 1 Overzicht van het aantal rampen, het aantal slachtoffers en de gedekte schades per werelddeel in 2005 Regio Aantal In procenten Slachtoffers In procenten Gedekte schade in miljoenen usd In procenten Noord Amerika Europa Azië Overig Wereld totaal ,6 14,9 52,4 19, ,9 0,7 92, ,1 8,4 3,2 1,3 100 Bron: Swiss Re. DNB / Kwartaalbericht juni

40 Financiële stabiliteit Grafiek 3 Herverzekering: Credit Default Swaps (cds) Grafiek 4 Herverzekeringsgraad en retentieratio: schadeverzekeraars jul. 05 aug. sep. okt. nov. dec. jan. 06 Swiss Re Munich Re Hannover Re xl Capital feb. apr. mei 13,0 12,5 12,0 11,5 11, Herverzekeringsgraad Retentieratio, schaal rechts 0,93 0,91 0,89 0,87 0,85 Bron: Datastream. Bron: dnb. waren verdisconteerd in de tarifering waardoor een extra beslag werd gelegd op hun financiële buffers. Bovendien kwam uit studies van grote instellingen zoals Swiss Re naar voren dat de komende jaren rekening moet worden gehouden met een verdere toename van het aantal rampen en schadeclaims. Binnen de verzekeringswereld, die grofweg bestaat uit schade- en levensverzekeraars, is op de tariefwijziging verschillend gereageerd. Het stelde verzekeraars voor de keuze een vergelijkbare dekking te nemen tegen een hogere premie of een minder grote dekking tegen eenzelfde premie. Uit de verhoogde retentieratio (zie grafiek 4), die aangeeft welk gedeelte van de bruto schadelast voor rekening komt van de verzekeraar, blijkt dat schadeverzekeraars in vergelijking met levensverzekeraars ervoor hebben gekozen meer risico s in eigen beheer te houden. Deze keuze kan verklaard worden uit het feit dat schadeverzekeraars gezien de aard, de omvang en de korte verzekeringsduur van de risico s meer herverzekeringspremie betalen dan levensverzekeraars. Schadeverzekeraars betalen ongeveer twaalf procent van de bruto verdiende premie aan de herverzekeraars. Omdat schadeverzekeraars in het kader van hun risicobeheer relatief veel gebruik maken van herverzekering, heeft een verhoging van deze premies direct een negatieve weerslag op de resultaten. Levensverzekeraars daarentegen laten een constanter verloop zien in hun retentiegraad. Door de voorspelbaarheid en de langere verzekeringsduur van risico s volstaat een structureel lagere herverzekeringsgraad dan bij schadeverzekeraars. Zij betalen dan ook slechts drie à vier procent van de bruto verdiende premie aan herverzekeraars. Stijgende herverzekeringspremies beïnvloeden de resultaten minder waardoor zij zich niet zo snel genoodzaakt voelen tot minder herverzekeren. De tendens van minder herverzekeren is een aandachtspunt aangezien een mindere mate van herverzekering in geval van ernstige calamiteiten de kwetsbaarheid van verzekeraars laat toenemen en zodoende implicaties heeft voor de financiële stabiliteit. Herverzekeren en financiële stabiliteit De herverzekeringssector speelt een belangrijke rol in het behoud van stabiliteit in het financiële systeem. Gedeeltelijke overname van de verzekeringstechnische risico s van de verzekeraars egaliseert hun resultaat en beschermt tegen excessieve risico s. Hierdoor worden fluctuaties op portefeuilleniveau zoveel mogelijk beperkt wat ten goede komt aan de liquiditeit en solvabiliteit van verzekeraars. Herverzekeraars bevorderen bovendien een efficiënte internationale allocatie van middelen. Dit doen zij door de wereldwijde spreiding van vooral de grote risico s naar hoofdzakelijk aard en regio. Bovendien worden risico s geplaatst op de kapitaalmarkt. Als financieel intermediair dragen herverzekeraars dus bij aan de stabiliteit van de directe verzekeringsmarkt en het financiële stelsel als geheel. De rol van de herverzekeraar als stabiliserende factor in het 40 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

41 Financiële stabiliteit financiële systeem is echter niet vanzelfsprekend. Er is een aantal mogelijke risico s die deze functie kunnen bedreigen (zie figuur 1). Figuur 1 Verbanden (her)verzekeraars in financieel systeem en reële economie Bron: dnb. Reële economie Ontstaan en effecten van endogene factoren Bedrijven Overdracht van risico Financieel systeem Endogene invloeden Financiële Markten Ontstaan en effecten van exogene factoren Herverzekeraars Retrocessie Huishoudens Verzekeraars Herverzekeraars Exogene invloeden: natuurrampen, terrorisme etc. Grafiek 5 Belangrijkste spelers in de herverzekeringsmarkt in 2005 Bruto premies, in miljarden usd Munich Re Swiss Re Berkshire Hathaway Hannover Re Lloyd s of Londen ge Global Insurance xl Capital Everest Re Transatlantic Holdings Partner Re Bron: Group of Thirty; A.M. Best Concentratie De herverzekeringsmarkt is een internationale markt waarop een beperkt aantal grote spelers de dienst uitmaakt (zie grafiek 5). Bovendien is de concentratiegraad in de afgelopen jaren toegenomen. Inmiddels beslaan de tien grootste herverzekeraars zestig procent van de markt terwijl dit een decennium geleden nog veertig procent was. Hoewel schaalgrootte bij herverzekeraars van belang is om de bufferfunctie te kunnen vervullen en complexe risico s te kunnen dragen, brengt het ook concentratierisico s met zich mee. Het aantal mondiaal opererende herverzekeraars neemt af waardoor mogelijk teveel risico s binnen één onderneming worden gegroepeerd. Bovendien leidt deze ontwikkeling tot toenemende concentratie van het kredietrisico van verzekeraars. Herverzekeraars verwachten daarnaast dat het grotere aantal fusies en overnames in verzekeringsland zich vertaalt in een andere herverzekeringsbehoefte. Door de schaalvergroting van verzekeraars wordt hun behoefte aan risicodiversificatie immers voor een deel al bereikt binnen het concern. De bijdrage van herverzekeraars wordt dan waarschijnlijk steeds meer beperkt tot grote individuele schadegevallen en catastrofes. Het risicoprofiel van herverzekeraars neemt door deze tendens toe omdat minder risicodiversificatie mogelijk is. Hierdoor stijgt, in geval van calamiteiten, de kans op een deconfiture van een herverzekeraar met gevolgen voor de hele verzekeringsindustrie (zie figuur 1). Vooral schadeverzekeraars zijn in dat geval kwetsbaar omdat zij een significant deel van hun risico s herverzekeren. Ten slotte brengt de concentratietendens ook reputatierisico met zich mee, dat hieronder nader wordt toegelicht. Retrocessie Ook retrocessie, waarbij risico s van de ene naar de andere herverzekeraar worden overgebracht, kan negatieve implicaties hebben voor de financiële stabiliteit. Dit moet vooral worden gezocht in het besmettingsgevaar binnen de verzekerings- en herverzekeringsmarkt. Bij een onverhoopte deconfiture van een herverzekeraar kunnen immers door de wijdvertakte contractuele banden meerdere verzekeraars of zelfs herverzekeraars in de neerwaartse spiraal worden mee getrokken (zie figuur 1). Verwevenheid financiële markten en herverzekeraars Het beleggingsbeleid van zowel herverzekeraars als verzekeraars kenmerkt zich door een verschuiving van aandelen naar langlopende obligaties. Deze verschuiving DNB / Kwartaalbericht juni

42 Financiële stabiliteit wordt deels ingegeven door de wens om de verplichtingen beter te kunnen matchen met de beleggingen. Tevens maken herverzekeraars steeds meer gebruik van derivatenconstructies of bieden deze zelf aan. Dergelijke gedragsveranderingen beïnvloeden de ontwikkelingen op de financiële markten. Mede ingegeven door de search for yield ontstaan steeds meer niches met specialistische producten, zoals bijvoorbeeld de cat bonds. In het huidige gunstige renteklimaat en liquide markten floreren deze niches. De vraag is echter hoe deze markten reageren op een mogelijke omslag van dit klimaat. Renteontwikkelingen in de financiële markten kunnen de voorzieningen van herverzekeraars immers aantasten. Rentestijgingen laten namelijk de marktwaarde van de obligatieportefeuilles, waaruit de buffers grotendeels zijn opgebouwd, dalen. Bij calamiteiten zijn dergelijke uitgeholde buffers ontoereikend om schadeverzoeken te dekken, waardoor zowel herverzekeraars als verzekeraars in problemen kunnen geraken. Het vertrouwen in deze sector neemt door dergelijke gebeurtenissen af met het gevolg dat er minder polissen worden afgesloten. In deze situatie worden polishouders geraakt en wordt de reële economie beïnvloed, omdat de mogelijkheden voor risico-overdracht afnemen, risico s over minder partijen worden verdeeld of bij partijen blijven liggen die ze eigenlijk niet alleen willen of kunnen dragen, zoals verzekeraars. Door deze inefficiënties binnen de economie kan gebrek aan vertrouwen ontstaan in de (her)verzekeringssector en het financiële stelsel als geheel. Herverzekeraars zijn hierdoor dus in toenemende mate gevoelig voor ontwikkelingen op de financiële markten. Ook risicosecuritisatie kan van invloed zijn op de financiële stabiliteit. Het plaatsen van risico s door herverzekeraars op de internationale financiële markten draagt bij aan een betere spreiding en beheersing hiervan. Anderzijds maakt de risicospreiding over meerdere partijen de houders van deze gesecuritiseerde stukken, met name verzekeraars en pensioenfondsen, gevoelig voor een mindere kredietwaardigheid van herverzekeraars. Door de grotere verwevenheid van herverzekeraars en financiële markten speelt reputatieschade bovendien een belangrijke rol. Een deconfiture bij een bepaald aantal herverzekeraars kan op die manier het vertrouwen in de gehele sector sneller aantasten. Betrokkenheid bij problemen van een herverzekeraar kan ook de reële economie schaden, zoals hierboven reeds is beschreven. De reële economie loopt ook schade op als gevolg van het gebrek aan vertrouwen in deze sector door de opgelopen reputatieschade. Te denken valt bijvoorbeeld aan het inadequaat afwikkelen van een securitisatietransactie na overdracht en uitgifte van effecten (operationeel risico), te geringe diversificatie in verzekerde gebeurtenissen (non-diversificatierisico), en betrokkenheid bij verliesgevende transacties. Premiestijgingen Inefficiënties in de economie door onvoldoende en ongediversifieerde risico-overdracht kunnen eveneens ontstaan door daling van de ingekochte herverzekeringsdekking door primaire verzekeraars als gevolg van premiestijgingen. Vanuit financiële stabiliteitsoptiek is dit een aandachtspunt, vooral in geval van extreme calamiteiten. In dergelijke omstandigheden kunnen de uit te keren bedragen dermate hoog zijn dat bij onvoldoende herverzekeringsdekking een eventuele deconfiture van de primaire verzekeraar niet ondenkbaar is. Transparantie De aanwezigheid van verschillende (toezichts-)regels voor herverzekeraars in diverse landen staat een transparante markt in de weg en maakt toezichtarbitrage in theorie mogelijk. Dit gebrek aan transparantie wordt de laatste jaren door internationale fora, waaronder de Group of Thirty en het Financial Stability Forum, herhaald aangemerkt als specifieke risicofactor van herverzekeraars. 5 Al met al heeft de sector zonder grote problemen de grote en complexe claims van de afgelopen jaren doorstaan. Dit is grotendeels te danken aan de focus op risicodiversificatie door herverzekeraars. Bovendien is gebleken dat het onverhoopt wegvallen van herverzekeringscapaciteit niet onoverkomelijk hoeft te zijn. Na 11 september 2001 boden overheden bijvoorbeeld ook steun aan. Daarnaast richten kredietwaardigheidsbeoordelaars zich mede door de toenemende concentratietendens steeds meer op het analyseren van de financiële sterkte van herverzekeraars en verzekeraars om zo in kaart te brengen in welke mate deze instellingen via besmetting een gevaar vormen voor de financiële stabiliteit. Deze continue beoordeling vormt een krachtig signaal voor zowel de onderneming als de toezichthouder en is zodoende een belangrijk instrument bij het behouden van financiële stabiliteit. De sterke en solide positie van de top twintig herverzekeraars wordt gereflecteerd in relatief goede kredietbeoordelingen. Ten slotte blijkt uit gehouden stresstesten (zie box 2) dat de herverzekeringsbranche voldoende schokbestendig zou moeten zijn om een grote rampzalige gebeurtenis zoals bijvoorbeeld de uitbraak van een (vogel)grieppandemie op adequate wijze op te vangen. 42 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

43 Financiële stabiliteit Box 2 Stress-testen 6 Gezien de voorspelde toename van rampen zijn herverzekeraars momenteel druk bezig in te schatten in hoeverre zij een dergelijke schok kunnen doorstaan, zodat zij hun risicobeheer kunnen verbeteren. Bij gebrek aan ervaringsgegevens wordt veelal gebruik gemaakt van stress-testen en catastrofemodellen. Een recent uitgevoerde test van de Group of Thirty ging uit van een scenario waarin door een ramp twintig procent van de wereldwijde herverzekeringscapaciteit in elkaar stort. De verliezen die met de ramp gepaard gaan zijn vijfendertig keer groter dan de meest ingrijpende faillissementen van herverzekeraars. Hieruit bleek dat een omvangrijke ineenstorting geen wijdverspreide gevolgen heeft voor de solvabiliteit in de primaire verzekeringsmarkt en slechts een beperkt effect heeft op het financiële systeem en de reële economie. De testresultaten lieten tevens zien dat de effecten op de banksector gering zijn. Dit is te danken aan de relatief geringe omvang van de leningen van banken aan herverzekeraars. Wel hebben banken in het kader van vreemde valutacontracten en derivatencontracten met herverzekeraars te maken met tegenpartijrisico s. Niettemin blijkt het systeemrisico hiervan eveneens gering omdat eigen risicobeheerssystemen dergelijke contracten goed kunnen beheren. Bovendien kan een gedeelte gedekt worden door onderpand. Beleidsimplicaties van risico s volstaat niet per definitie zoals in het geval van grote mondiale calamiteiten, waaronder epidemieën. Andere soorten spreiding kunnen als aanvulling dienen. Securitisatie van risico s is hier één van. Tegelijkertijd vormt risicosecuritisatie blijkens adviezen van de Group of Thirty een aandachtspunt vanuit het oogpunt van de financiële stabiliteit. Naast de positieve kanten van meer diversificatie, meer kapitaal en vermindering van het tegenpartijrisico is het namelijk van belang om alert te blijven op de verspreiding van risico s over meer marktpartijen omdat hierdoor besmetting kan ontstaan die kan bijdragen aan een systeemcrisis. De opkomende economieën in Azië zullen bij verdere ontwikkeling meer behoefte krijgen aan verzekeringsproducten waardoor te verwachten valt dat de (her)verzekeringsgraad in deze regio fors zal stijgen in de toekomst en daarmee tevens de schade-uitkeringen. Voor herverzekeraars liggen hier nieuwe marktkansen, aangezien Azië een gebied is dat naar verhouding te maken heeft met een groot aantal rampen (zie tabel 1). De verwevenheid van de financiële markten met Azië zou door deze ontwikkeling kunnen toenemen hetgeen een nog verdere spreiding van verzekeringsrisico s mogelijk maakt. In het algemeen kan worden gesteld dat het toezicht op herverzekeraars internationaal minder is uitgekristalliseerd dan het toezicht op verzekeraars zelf. Het toezicht dat wordt uitgeoefend, richt zich primair op solvabiliteitseisen en heeft vooral betrekking op de technische voorzieningen aan de passiefzijde van de balans. Herverzekeraars lopen echter ook markt- en kredietrisico s op beleggingen aan de actiefzijde die dikwijls niet worden meegewogen in de solvabiliteitsnormen. Na aanpassing van de Europese minimumnormen door de Europese Commissie in Solvency i zullen in Solvency ii kapitaalseisen mede worden gebaseerd op markt- en kredietrisico s. Daarnaast draagt Solvency ii bij aan de verfijning van de meting van de verzekeringstechnische risico s. Voorts is vanaf december 2007 de nieuwe Europese Richtlijn Herverzekering van kracht. Deze uniformeert het toezicht op herverzekeraars binnen Europa, waardoor ongewenste arbitrage wordt tegengegaan en de transparantie wordt vergroot. Deze aanpassingen in regelgeving sluiten aan bij de toenemende marktoriëntatie van herverzekeraars en vormen daarmee een stimulans voor adequaat risicobeheer binnen de verzekeringssector. Een ander aandachtspunt is om de mate van concentratie en de mate van (internationale) risicospreiding bij de dekking mee te wegen om zo de kans op een systeemcrisis als gevolg van besmetting en onvoldoende risicodiversificatie tegen te gaan. Diversificatie is van belang om de volatiliteit van bedrijfsresultaten te verlagen en eventuele faillissementen te helpen voorkomen. Herverzekeren vormt een goed instrument voor het bevorderen van risicospreiding. Regionale spreiding DNB / Kwartaalbericht juni De grote herverzekeraars, zoals Swiss Re, hanteren een zogeheten geïntegreerde risicobenadering. Bij deze methode wordt de samenhang tussen individuele factoren in kaart gebracht. Zodoende wordt een beter beeld verkregen van hoe risico s elkaar beïnvloeden en of zij voldoende zijn afgedekt. Wel is het van belang ermee rekening te houden dat door onvolledige samenhang het risico lager uitvalt dan alle afzonderlijke risico s opgeteld. 2 Het onderdeel securitisatie is ontleend aan het rapport Herverzekering, securitisatie en zware catastrofe risico s van de astin-werkgroep dat is gepubliceerd in november De astinwerkgroep ( ), bestaande uit experts van o.a. de disciplines 43

44 Financiële stabiliteit (her)verzekering, econometrie, actuariaat en securitisatie, is opgericht door het Actuarieel Genootschap met het doel een publicatie op bovengenoemd terrein voort te brengen. 3 Er zijn diverse vormen van verzekeringssecuritisatie. In dit hoofdstuk gaat het om het op de kapitaalmarkt plaatsen van zogenaamde low frequency, high severity risico s. Dit zijn risico s die zich slechts zelden materialiseren maar als dit het geval is zeer grote schades met zich meebrengen. 4 Uit: The Catastrophe Bond Market at Year-End 2005: Ripple Effects from Record Storms, Marsh & McLennan Companies, De Group of Thirty vormt een internationaal lichaam dat zich sinds haar oprichting in 1978 richt op het vergroten van het begrip van internationale economische en financiële onderwerpen. In 2006 hebben zij het rapport Reinsurance and international Financial Markets uitgegeven. Het Financial Stability Forum (fsf) is een overlegorgaan van centrale banken, ministeries van financiën, toezichthouders en internationale organisaties dat werd opgericht in april 1999 met het doel om internationale financiële stabiliteit te bevorderen door internationale samenwerking op het gebied van financieel toezicht en door internationale informatie-uitwisseling. 6 De resultaten van deze stress-testen zijn opgenomen in het rapport Reinsurance and international Financial Markets uitgegeven door de Group of Thirty. 44 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

45 Artikelen

46

47 Financiële kennis Nederlandse huishoudens is beperkt De mate waarin Nederlanders financieel zijn onderlegd is voor verbetering vatbaar. Dit blijkt uit een in 2005 gehouden enquête onder Nederlandse burgers. Ondervraagden kregen vijf eenvoudige vragen voorgelegd over rente en inflatie, waarmee hun basale financiële kennis en vaardigheden werden getoetst. Slechts 40% van hen beantwoordde alle vragen juist. Ook de basiskennis van Nederlanders op het terrein van beleggen schiet tekort, al past de kanttekening dat een goede vergelijkingsmaatstaf vooralsnog ontbreekt. In totaal werden acht beleggingsvragen aan het Nederlandse publiek voorgelegd. Nog geen 20% van de ondervraagden gaf op zeven of acht vragen het juiste antwoord. Personen die goed scoren op de kennisvragen blijken een nauwkeuriger beeld van macro-economische ontwikkelingen te hebben. In de moderne samenleving wordt een steeds groter beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van het individu bij het maken van financiële keuzes. Dit stelt eisen aan de financiële kennis en vaardigheden van de burger, niet alleen omwille van zijn eigen welzijn, maar ook voor het goed functioneren van markten voor financiële producten en diensten.

48 Financiële kennis Nederlandse huishoudens is beperkt Toenemende aandacht voor financiële kennis en vaardigheden De financiële geschooldheid van burgers krijgt de laatste jaren, vooral sinds het begin van dit decennium, steeds meer aandacht van beleidsmakers en financiële toezichthouders. Zonder uitputtend te willen zijn, kan een aantal voorbeelden worden genoemd. De Amerikaanse Federal Reserve is in eigen land nauw betrokken bij een aantal initiatieven, samen met andere instellingen, om financiële scholing en bewustzijn te bevorderen en het belang van financiële kennis voor het nemen van financiële beslissingen door huishoudens te analyseren. 1 Hetzelfde geldt voor de Britse Financial Services Authority (fsa). Deze ondersteunt actief projecten om de financiële geschooldheid van specifieke groepen burgers te bevorderen. Onlangs, in juni 2005, publiceerde de fsa een verkenning naar de mogelijkheden van het meten van financiële bekwaamheid. De voornaamste oogmerken van deze verkenning zijn het bepalen van de relevante onderdelen van het begrip financiële bekwaamheid, het ontwerpen van een vragenlijst, en het construeren van een schaal waarlangs financiële bekwaamheid kan worden gemeten. Als belangrijke facetten van financiële bekwaamheid onderscheidt de fsa het kunnen beheren van geld, het vooruit plannen, het in staat zijn keuzes te maken en het kunnen vragen om hulp. 2 In eigen land houdt dnb zich intensief bezig met de analyse van het financiële gedrag van gezinnen en de rol van kennis, vooral op basis van microgegevens ontleend aan het dnb Household Survey (dhs). Het dhs is een jaarlijks terugkerende enquête onder Nederlandse gezinnen. De enquête levert niet alleen feitelijke informatie over zaken als het inkomen, het spaar- en beleggingsgedrag, het woningbezit, de (hypotheek)schulden, de werksituatie en de pensioenopbouw van Nederlanders, maar ook over hun verwachtingen en houding dienaangaande. Regelmatig rapporteert dnb hierover in het Kwartaalbericht en andere publicaties. De Autoriteit Financiële Markten (afm) informeert de burger over de risico s van beleggen en heeft op haar website een quiz geplaatst, waarmee men spelenderwijs wordt geïnformeerd en de eigen kennis kan toetsen over de betekenis van een aantal financiële producten, de taken van de afm en de rechten en plichten van financiële instellingen jegens de consument. Wat zijn de oorzaken van deze toenemende aandacht voor de financiële geschooldheid van het publiek? De welvaart van de burger is in de afgelopen tien à vijftien jaar per saldo sterk gegroeid. Steeds meer burgers zijn actief geworden in vermogensmarkten, hetzij rechtstreeks dan wel door te participeren in beleggingsfondsen. De toegenomen participatie in vermogensmarkten is gepaard gegaan of ook wel bevorderd door de opkomst van nieuwe financiële producten en diensten. Deze producten zijn soms zeer complex en zeker voor de minder ervaren belegger moeilijk precies te doorzien. Daarnaast is onder invloed van de liberalisering van markten en de structurele hervormingen in de sociale zekerheid en oudedagsvoorzieningen in toenemende mate sprake van een verschuiving van beslissingsbevoegdheden van het publieke naar het private domein. Individuele burgers worden aangespoord om meer dan voorheen zelf financiële verantwoordelijkheid voor eigen welzijn en toekomst te dragen. Dit vergt dat zij moeten beschikken over voldoende kennis om zelf of met hulp van anderen beslissingen te kunnen nemen en vooruit te plannen. Ook bezien vanuit het bredere perspectief van de inrichting van een efficiënte, stabiele en goed functionerende markteconomie is het van belang dat marktwerking en concurrentie niet worden ondermijnd door onvoldoende financiële kennis en vaardigheden bij burgers. De toenemende bezorgdheid over de financiële geschooldheid van huishoudens is mede ingegeven door zaken als de sterke stijging van de (hypothecaire) schulden van gezinnen, de terugval in de vrije besparingen en de geringe kennis over de eigen pensioenvoorziening. Nieuw onderzoek naar financiële geschooldheid in Nederland In september 2005 is in het kader van onderzoek naar de financiële geschooldheid van Nederlandse gezinnen een vragenlijst aan het huishoudpanel van het dhs voorgelegd. 3 De vragen werden voorgelegd aan ruim 2000 personen, te weten diegenen die in het gezin de financiën beheren. Ruim 1500 personen vulden de vragenlijst in. Aan de hand van de antwoorden kan een kwantitatief beeld worden geschetst van het niveau van financiële geschooldheid van Nederlanders in algemene zin en van het niveau van financiële kennis en bekwaamheid met betrekking tot beleggen in het bijzonder. De vragenlijst valt uiteen in twee delen. Het eerste deel bevat vijf vragen over rente en inflatie (zie box 1). Hiermee wordt een beroep gedaan op de financiële onderlegdheid van de ondervraagden en op basale financieel-economische inzichten die aanhaken bij begrippen als samengestelde rente, geldontwaarding en 48 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

49 Financiële kennis Nederlandse huishoudens is beperkt Box 1 Vijf vragen over rente en inflatie 4 1) Veronderstel dat u eur 100 op een spaarrekening hebt en de rente is 2% per jaar. Hoeveel denkt u dan dat u na vijf jaar op de spaarrekening hebt, ervan uitgaande dat u al het geld op deze rekening laat staan: meer dan eur 102, precies eur 102 of minder dan eur 102? 2) Veronderstel dat u eur 100 op een spaarrekening heeft en de rente is 20% per jaar en u neemt nooit geld of rente op. Hoeveel zou u dan na vijf jaar in totaal op de rekening hebben: meer dan eur 200, precies eur 200 of minder dan eur 200? 3) Veronderstel dat de rente op uw spaarrekening 1% per jaar is en de inflatie is gelijk aan 2% per jaar. Zou u dan na 1 jaar meer, precies hetzelfde of minder kunnen kopen dan vandaag met het geld op de rekening? 4) Stel dat een vriend vandaag eur erft en zijn broer erft eur over drie jaar. Wie van de twee is rijker vanwege de erfenis: mijn vriend, zijn broer of zijn zij even rijk? 5) Stel dat uw inkomen in het jaar 2010 is verdubbeld en dat ook de prijzen van alle goederen zijn verdubbeld. Bent u dan in 2010 in staat om meer, hetzelfde of minder dan vandaag te kopen van uw inkomen? geldillusie. De goede antwoorden zijn weergegeven in een eindnoot. Het tweede deel van de vragenlijst bevat acht vragen over beleggingen (zie box 2). In de eerste drie vragen worden drie typen beleggingen spaarrekeningen, aandelen en obligaties met elkaar vergeleken in termen van risico, verwachte rendementen op de lange termijn en het optreden van waardeschommelingen in de loop van de tijd. De vierde en vijfde vraag appelleren aan de kennis bij het publiek over de gevolgen van risicospreiding van beleggingen. Daarna volgen twee vragen over obligaties, die ingaan op de gevolgen van renteveranderingen en het verkopen van obligaties voordat de looptijd is verstreken. De laatste vraag gaat over de ontwikkeling van huizenprijzen. Kennis over rente en inflatie De resultaten van de meting van kennis over rente en inflatie zijn weergegeven in tabel 1. Het aandeel onjuiste antwoorden is verhoudingsgewijs groot voor de vragen over samengestelde rente (vraag 2), geldontwaarding (vraag 4) en geldillusie (vraag 5). Om een vollediger beeld te krijgen van de economische geschooldheid van de Nederlander wordt vervolgens in tabel 2 bezien hoeveel respondenten op alle vijf vragen het juiste antwoord geven. Dan blijkt dat slechts 40% op alle vragen het juiste antwoord geeft. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de kennis van het publiek onder de maat is, al is de kanttekening op zijn plaats dat een goede vergelijkingsmaatstaf ontbreekt. Box 2 Acht vragen over beleggingen 5 1) Is de volgende uitspraak volgens u waar of niet waar? Aandelen zijn normaal gesproken risicovoller dan obligaties. 2) Welke belegging geeft normaal gesproken over een lange periode (bijvoorbeeld tien of twintig jaar) het hoogste rendement: een spaarrekening, obligaties of aandelen? 3) Welke belegging vertoont normaal gesproken in de loop van de tijd de grootste schommelingen: een spaarrekening, obligaties of aandelen? 4) Is de volgende uitspraak volgens u waar of niet waar? Een aandeel van een bedrijf geeft normaal gesproken een zekerder rendement dan een beleggingsfonds dat alleen in aandelen belegt. DNB / Kwartaalbericht juni ) Wat gebeurt met het risico om geld te verliezen als een belegger zijn geld spreidt over verschillende soorten beleggingen: stijgt, daalt of blijft hetzelfde? 6) Als de rente stijgt, wat zou er dan moeten gebeuren met de obligatiekoersen: stijgen, dalen of gelijk blijven? 7) Is de volgende uitspraak waar of niet waar? Als je een 10-jaars obligatie koopt, betekent dit dat je de obligatie niet na vijf jaar kunt verkopen zonder een flinke boete te betalen. 8) Is de volgende uitspraak waar of niet waar? Huizenprijzen in Nederland kunnen nooit dalen. 49

50 Financiële kennis Nederlandse huishoudens is beperkt Tabel 1 Resultaten met betrekking tot vijf vragen over rente en inflatie Percentage van het totale aantal respondenten (n=1508) Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Juist Niet juist Weet niet Geen antwoord 90,8 5,2 3,7 0,3 76,2 19,6 3,8 0,3 82,6 8,6 8,5 0,4 72,3 23,0 4,3 0,4 7,8 24,3 3,5 0,4 Bron: dnb Household Survey. Onderliggend is er een duidelijke relatie met bepaalde persoonskenmerken, ook als rekening wordt gehouden met andere individuele factoren. Zo geven hoger opgeleiden vaker op alle vragen het juiste antwoord. Niettemin geldt ook voor de hoogste opleidingscategorie personen met een afgeronde universitaire opleiding dat niet meer dan tweederde alle antwoorden goed heeft. Vrouwen (35% heeft alle vragen goed) scoren significant slechter dan mannen (51% heeft alle vragen goed). Dit hangt mogelijk samen met een verschil in belangstelling voor financiële zaken, een aspect dat in de enquête niet is meegenomen. Personen met een groter vermogen of zij die aandelen bezitten beantwoorden de vragen significant vaker juist. De relatie met inkomen is eveneens positief, maar statistisch gezien minder overtuigend. Opmerkelijk is de gevonden negatieve samenhang met leeftijd. Het adagium Wijsheid komt met de jaren is blijkbaar niet van toepassing op de financiële geschooldheid zoals gemeten aan de hand van de vijf basiskennisvragen over rente en inflatie. De negatieve samenhang wordt overigens vooral gevonden bij de 60-plussers. Wellicht speelt hierbij een rol dat ouderen het lastiger vinden om de vragen op juiste wijze te interpreteren. Kennis over beleggen Zoals blijkt uit tabel 3 worden de individuele kennisvragen over beleggen heel wisselend beantwoord. Circa 90% van de ondervraagden is zich bewust van het feit dat huizenprijzen niet altijd alleen maar stijgen (vraag 8). Ronduit gebrekkig is de kennis over obligatiebeleggingen. Slechts 25% weet dat obligatiekoersen dalen als de rente stijgt (vraag 6), terwijl niet meer dan 30% weet dat het vroegtijdig van de hand doen van obligaties niet betekent dat je een boete moet betalen (vraag 7). Deze vragen zijn weliswaar analytisch lastiger, maar de ondermaatse kennis over obligaties houdt mogelijk ook verband met het feit dat slechts 5% van de Nederlandse huishoudens in obligaties belegt. De helft van de ondervraagden weet dat aandelen normaal gesproken op langere termijn meer opbrengen dan obligaties en spaartegoeden (vraag 2) en dat het veiliger is om in aandelenfondsen te beleggen dan in het aandeel van slechts één bedrijf (vraag 4). Ruwweg een kwart van de ondervraagden denkt evenwel ten onrechte dat deze stellingen onjuist zijn, terwijl het resterende kwart zegt het juiste antwoord schuldig te moeten blijven. Het merendeel van de ondervraagden weet dat aandelen risicovoller zijn dan obligaties (vraag 1), dat de waarde van aandelen sterker schommelt dan die van obligaties Tabel 2 Samenvatting resultaten vragen over rente en inflatie Percentage van totaal aantal respondenten (n=1508) Aantal juiste antwoorden Geen Alle 5 Percentage van respondenten 2,3 2,8 6,7 15,1 32,8 40,2 Bron: dnb Household Survey. 50 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

51 Financiële kennis Nederlandse huishoudens is beperkt Tabel 3 Resultaten met betrekking tot acht vragen over beleggingen Percentage van het totale aantal respondenten (n=1508) Vraag Juist Niet juist Weet niet Geen antwoord 60,2 15,1 24,3 0,4 47,2 30,1 22,3 0,4 68,5 12,7 18,4 0,4 48,2 24,8 26,6 0,4 63,3 17,4 19,0 0,4 24,6 37,1 37,5 0,8 30,0 28,3 37,9 3,9 87,4 5,9 6,1 0,5 Bron: dnb Household Survey. en spaartegoeden (vraag 3) en dat het risico om geld te verliezen afneemt als beleggingen worden gespreid over verschillende typen activa (vraag 5). Opmerkelijk is dat slechts 6% van de respondenten alle vragen over beleggen juist heeft beantwoord, terwijl 13% op zeven van de acht vragen het goede antwoord geeft (tabel 4). Dit is wederom een indicatie van een mager kennisniveau, temeer omdat zo n 25% van de Nederlandse gezinnen direct of indirect belegt in aandelen. Meer nog dan bij de vragen over rente en inflatie blijft de financiële kennis van vrouwen over beleggen achter bij die van mannen. Slechts 8% van de vrouwen had zeven of acht vragen over beleggen goed, tegen 35% van de mannen. Hoger opgeleiden scoren wederom beter. Van personen met een middelbare beroepsopleiding heeft 16% minstens zeven of acht vragen goed, voor personen met een universitaire opleiding is dit 42%. Huishoudens scoren hoger naarmate hun inkomens- en/of vermogenspositie beter is. Niet onverwacht hebben huishoudens, die actief zijn in aandelen, een hogere geschooldheid als het gaat om beleggen. Ook zijn er duidelijke aanwijzingen voor een positief verband tussen de kennis over rente en inflatie enerzijds en beleggingskennis anderzijds, ook als rekening wordt gehouden met persoonskenmerken als geslacht, leeftijd, inkomen, vermogen en aandeelhouderschap. Relatie met kennis over macro-economische ontwikkeling Aan de hand van een eerdere enquête, gehouden onder de deelnemers aan het dhs in mei 2005, is nagegaan in hoeverre het publiek een beeld heeft van de economische groei en de inflatie in het afgelopen jaar of in de afgelopen vijf jaren. 6 Een kwart van de ondervraagden zegt het antwoord niet te weten. Onder hen die wel een kwantitatieve inschatting geven van de groei en de inflatie zie tabel 5 blijkt de spreiding in de antwoorden groot. De jaarlijkse economische groei in de afgelopen vijf jaren was in werkelijkheid gemiddeld 1,2%. De 10% ondervraagden met de hoogste groeiperceptie (het 90% percentiel in de tabel) meent dat de groei in de afgelopen vijf jaren maar liefst 5% per jaar was of meer. De 10% ondervraagden met de laagste groeiperceptie (het 10% percentiel) meent daarentegen dat de economie jaarlijks met 2% of meer is gekrompen. De mediane inschatting van de economische groei in de afgelopen vijf jaren is 2% en ligt daarmee vrij dicht bij de werkelij- Tabel 4 Samenvatting resultaten vragen over beleggingen Percentage van totaal aantal respondenten (n=1508) Aantal juiste antwoorden Geen Alle 8 Percentage van respondenten 5,5 9,2 9,1 12,0 13,9 15,7 16,0 12,7 5,9 Bron: dnb Household Survey. DNB / Kwartaalbericht juni

52 Financiële kennis Nederlandse huishoudens is beperkt Tabel 5 Kwantitatieve perceptie van jaarlijkse economische groei en inflatie Economische groei en inflatie in procenten Economische groei 90% percentiel Mediaan 10% percentiel Werkelijke economische groei Inflatie 90% percentiel Mediaan 10% percentiel Werkelijke inflatie Afgelopen 5 jaar , ,6 1 Afgelopen jaar , ,8 1 1 De laatst bekende groeirealisatie is die voor het vierde kwartaal van 2004, het laatst bekende inflatiecijfer heeft betrekking op maart Vijfjaarsgemiddelden zijn gebaseerd op de laatste 20 kwartalen (economische groei) en de laatste 60 maanden (inflatie) zoals die op dat moment beschikbaar waren. Bron: dnb Household Survey. ke groei. Deze mediaan geeft aan bij welke groeivoet de ene helft van de ondervraagden een hogere en de andere helft een lagere economische groei heeft waargenomen. Ook ten aanzien van de economische groei in alleen het afgelopen jaar is sprake van een aanzienlijke spreiding in de antwoorden (het 90% percentiel ligt bij 4% groei, het 10% percentiel bij 0% groei), al is deze minder groot dan voor de groei over de afgelopen vijf jaar. Het beeld voor de inflatie is vergelijkbaar. Ook hier is sprake van een forse spreiding in de antwoorden, vooral naar boven. Het 90% percentiel voor de gepercipieerde inflatie over de afgelopen vijf jaar ligt bij een inflatievoet van 10%, terwijl de werkelijke inflatie gemiddeld 2,6% was. Het 90% percentiel voor de gepercipieerde inflatie in alleen het afgelopen jaar ligt bij een inflatievoet van 7%, terwijl de inflatie in werkelijkheid 1,8% was. Ook voor de inflatie meer nog dan voor de groei geldt dat de mediane perceptie vrij dicht bij de werkelijke inflatie ligt. Door een maatstaf te construeren voor de precisie waarmee de respondenten de groei en inflatie percipiëren is het mogelijk de samenhang met persoonskenmerken van de respondenten nader te onderzoeken. De precisie van de groeipercepties is hoger voor mannen, voor de hogere inkomens en voor respondenten met een grotere financiële geschooldheid. Opvallend genoeg is dit laatste verband sterker met eenvoudige financiële kennis en vaardigheden, zoals gemeten aan de vragen over rente en inflatie (zie box 1), dan met beleggingskennis. Andere persoonskenmerken spelen geen wezenlijke rol in de nauwkeurigheid van groeipercepties. De mate waarin huishoudens de inflatie nauwkeurig percipiëren hangt eveneens positief samen met het inkomen en met de financiële of beleggingskennis. Ook hebben mannen een significant nauwkeuriger inflatieperceptie. Daarnaast wordt voor aandeelhouders en voor hen, die in het huishouden de administratie en uitgaven bijhouden, een significant preciezer inflatiebewustzijn gevonden. Helpt een beter financieel kennisniveau? Het uit het onderzoek opdoemende beeld ten aanzien van de financiële kennis is niet erg gunstig. Is dit een reden tot zorg en ligt hier een belangrijke taak voor overheid, onderwijs, financiële instellingen en toezichthouders om het publiek verder op te leiden in financiële onderlegdheid? Dit onderzoek is een eerste aanzet om gegevens te verzamelen die in de toekomst gebruikt kunnen worden om antwoord op deze vragen te kunnen geven. Resultaten van onderzoek voor de Verenigde Staten wijzen op een positieve samenhang tussen financiële geschooldheid enerzijds en financieel gedrag anderzijds. 7 Daarbij staat vooral het sparen voor het pensioen de laatste tijd in de belangstelling. Bekend is dat Amerikaanse consumenten, die de pensioenleeftijd naderen, zich veelal geconfronteerd zien met te lage besparingen. Overigens doet zich in Engeland, waar het pensioensysteem een aantal jaren geleden een substantiële hervorming heeft ondergaan met als gevolg dat mensen zelf veel moeten plannen en beslissen, eenzelfde situatie voor. Tegelijkertijd blijkt dat mensen, die hun pensioenbesparingen bewust plannen, doorgaans beschikken over grotere vermogens. 8 In een zeer recente studie op basis van een enquête onder Amerikaanse 50-plussers wordt gevonden dat een groot deel van deze groep geen notie heeft van economische begrippen zoals aandelenrisico, inflatie en samengestelde rente. In het bijzonder geldt dit voor vrouwen, minderheden en laagopgeleiden. Interessant in het kader van het onderwerp van dit artikel is dat in de VS financiële kennis en pensioenplanning duidelijk met elkaar samenhangen, en dat financieel geschoolden ook eerder slagen in hun planning. 9 Voorzichtig kan uit het Amerikaanse onderzoek de conclusie worden getrokken dat een hoger 52 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

53 Financiële kennis Nederlandse huishoudens is beperkt niveau van financiële geschooldheid de financiële planning van de gezinsfinanciën en het pensioen bevordert en daarmee bijdraagt aan een meer evenwichtig bestedingspatroon van gezinnen over de levenscyclus. In een vergrijzende samenleving kan dit de stabiliteit van de economische ontwikkeling ten goede komen. Voor Nederlandse gezinnen is vastgesteld dat een hoger niveau van financiële geschooldheid het beeld dat mensen hebben van de macro-economische ontwikkeling scherper maakt. Aangenomen mag worden dat een nauwkeurigere perceptie van de economische groei en de inflatie op zijn beurt bijdraagt aan de kwaliteit van de beslissingen die huishoudens nemen ten aanzien van hun financiële toekomst. Samenvattende conclusies Huishoudens worden in toenemende mate zelf verantwoordelijk voor het nemen van beslissingen met mogelijk grote financiële consequenties, enerzijds door een grotere keuzevrijheid op verschillende terreinen (zoals levensloop, zorgverzekeringen, energiemarkt) en anderzijds door een terugtredende overheid op het gebied van bijvoorbeeld sociale verzekeringen en (vroeg)pensioenvoorzieningen. Dit alles roept de vraag op in hoeverre het publiek voldoende financieel onderlegd is en de ontwikkeling van financiële vaardigheden gelijke tred heeft gehouden met het toenemende beroep dat daarop wordt gedaan. Tegen deze achtergrond doet dit artikel verslag van een onderzoek naar het financiële kennisniveau van Nederlandse huishoudens. De conclusie is dat de financiële kennis van het Nederlandse publiek op zijn best beperkt blijkt en dat dit nadelig is voor de nauwkeurigheid waarmee het de macroeconomische ontwikkeling percipieert. Voorzichtigheid is evenwel geboden bij het trekken van al te stevige conclusies. Of de gevonden samenhangen tussen de mate van financiële geschooldheid en individuele persoonskenmerken kunnen worden benut voor beleidsdoeleinden hangt af van de vraag wat oorzaak en gevolg is. Wijst het positieve verband tussen de financiële kennis en de vermogenspositie van mensen erop dat individuen financieel beter geïnformeerd raken omdat ze meer vermogen hebben of actief beleggen, of juist omgekeerd, dat zij rijker worden omdat ze financieel beter onderlegd zijn? In vervolgonderzoek zal hierop worden ingegaan. Dit is nodig om uit de nu verzamelde informatie robuuste implicaties af te leiden. Ook is er nog geen goede notie van wat de financiële basiskennis van mensen zou moeten zijn en hoe en wanneer deze kennis het beste kan worden verworven. Duidelijk is wel dat het onderwerp financiële geschooldheid steeds meer aandacht krijgt en dat wereldwijd meer werk wordt gemaakt van de financiële voorlichting en training van het publiek door financiële instellingen, toezichthouders en consumentenorganisaties. Verder zal het individu in de toekomst door meer bezig te zijn met financiële aangelegenheden en door te leren van ongelukkige beslissingen ook zelf betere financiële vaardigheden ontwikkelen. Dit betekent dat, ook los van extra inspanningen op het terrein van voorlichting en training, een autonome stijging van het financiële kennisniveau is te verwachten. Niettemin is het een illusie te veronderstellen dat iedereen zich zal ontwikkelen tot financieel expert. Hoewel het financiële kennisniveau zeker beter kan, bestaat er een grens aan wat van het publiek kan worden verwacht. Anderzijds hoeven burgers niet altijd zelf over financiële expertise te beschikken. Zij kunnen bij het nemen van complexe financiële beslissingen immers de hulp van derden inroepen. Daarbij is het van groot belang dat mensen gemakkelijk toegang hebben tot deskundig en onafhankelijk financieel advies. Geraadpleegde literatuur Ameriks, J., A. Caplin en J. Leahy (2003), Wealth accumulation and the propensity to plan, Quarterly Journal of Economics, vol. 68, Braunstein, S., en C. Welch (2002), Financial Literacy: an Overview of Practice, Research, and Policy, Federal Reserve Bulletin, November 2002, Christensen, C.A., P.J.A. van Els en M.C.J. van Rooij (2006), Dutch households perceptions of econonic growth and inflation, De Economist, vol. 154, no. 2, te verschijnen. Financial Services Authority (2005), Measuring financial capability: an exploratory study, Prepared for the Financial Services Authority by Personal Finance Research Centre, University of Bristol, fsa, June Hilgert, M.A., J.M. Hogarth en S.G. Beverly (2003), Household Financial Management: the Connection between Knowledge and Behavior, Federal Reserve Bulletin, July 2003, Lusardi, A. (2003), Planning and saving for retirement, Working paper, Dartmouth College, us. Lusardi, A., en O. Mitchell (2005), Financial literacy and planning: implications for retirement wellbeing, DNB Working Paper nr. 78. DNB / Kwartaalbericht juni

54 Financiële kennis Nederlandse huishoudens is beperkt 1 Braunstein en Carolyn (2002); Hilgert, Hogarth en Beverly (2003). 2 Financial Services Authority (2005). 3 Het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met professor Lusardi van Dartmouth College en professor Alessie van de Universiteit van Utrecht. 4 De goede antwoorden zijn: 1) meer dan eur 102, 2) meer dan eur 200, 3) minder, 4) mijn vriend, en 5) hetzelfde. 5 De goede antwoorden zijn: 1) waar, 2) aandelen, 3) aandelen, 4) niet waar, 5) daalt, 6) dalen, 7) niet waar, en 8) niet waar. 6 Christensen, Van Els en Van Rooij (2006). 7 Hilgert, Hogarth en Beverly (2003). 8 Zie Lusardi (2003) en Ameriks, Caplin en Leahy (2003). 9 Lusardi en Mitchell (2005). 54 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

55 De impact van Bazel ii op Nederlandse banken Op 1 januari 2007 wordt Bazel II in Nederland ingevoerd. Om de impact van Bazel II op het bankwezen te onderzoeken, heeft het Bazelse Comité een zogenoemde Quantitative Impact Study (QIS) uitgevoerd. De uitkomsten wijzen voor de Nederlandse internationaal actieve grootbanken op een daling in minimum kapitaalseisen uit hoofde van pijler 1 van iets meer dan 20 procent. Hierbij moet worden opgemerkt dat de totale kapitaalsbuffer ook kapitaalseisen vanwege pijler 2 omvat. Onder meer door het renterisico, dat in pijler 2 wordt geschat, kunnen er substantiële aanvullende kapitaalseisen gelden. Belangrijkste determinant van de uitkomst is de lage risicoschatting van de hypotheekportefeuilles van de deelnemende banken. Het effect van een eventuele daling van huizenprijzen moet daarin echter nog verfijnder worden uitgewerkt. Ook dit is een reden om aan te nemen dat de daling bij definitieve invoering van Bazel II beperkter zal zijn dan QIS indiceert.

56 De impact van Bazel II op Nederlandse banken Inleiding In 1988 tekende het Bazelse Comité van Bankentoezichthouders het eerste Kapitaalakkoord (Bazel i), dat in 1996 werd uitgebreid met het zogenoemde marktrisicoamendement. Het Bazelse akkoord bevat een wereldwijde standaard voor minimale solvabiliteitseisen voor kredietrisico en marktrisico. Banken dienen voor deze risico s een buffer aan te houden in de vorm van eigen vermogen (kapitaal). Het akkoord voorziet in een grofmazige bepaling van het risico in de activa van een bank, en koppelt daar een minimum kapitaalseis aan. In de loop der jaren is die grofmazigheid een beperking gebleken. Onder andere als gevolg van financiële innovaties en ontwikkelingen in het risicomanagement sluiten de kapitaalseisen uit 1988 niet meer goed aan op het daadwerkelijke risicoprofiel van de activa. Om deze tekortkomingen te verhelpen heeft het Bazelse Comité het raamwerk in de afgelopen jaren herzien. Dit herziene raamwerk (Bazel ii) houdt meer rekening met de risico s die banken lopen, en speelt flexibeler in op nieuwe producten. Om een actueel beeld te krijgen van de effecten van het herziene raamwerk heeft het Comité eind 2005 voor de vijfde maal een zogenoemde Quantitative Impact Study (QIS) uitgevoerd. Bij deze wereldwijde studie is aan banken gevraagd om de minimale kapitaalseisen te berekenen volgens Bazel ii zodat het effect ervan kan worden beoordeeld. Werking en structuur van Bazel ii Kapitaal in het bankbedrijf De doelstelling van zowel Bazel i als Bazel ii, is om een kapitaalsbuffer te bepalen die aansluit bij het risico dat de bank loopt. Het nemen van financiële risico s is inherent aan het bankbedrijf. Het gaat dan bijvoorbeeld om het risico van niet afgeloste kredieten. Die risico s kunnen tot verliezen leiden. Een deel van de verliezen kan als verwacht worden aangemerkt, bijvoorbeeld op grond van individuele kredietbeoordelingen of statistische analyses. Verwachte verliezen (expected loss, EL) vangt een bank op met marge-inkomsten en voorzover dat niet mogelijk is treft een bank voorzieningen. Behalve verwachte verliezen houdt een bank ook rekening met onverwachte verliezen (unexpected loss, UL). Daarvan is het aannemelijk dat ze zullen optreden, maar het is onzeker wanneer en hoe groot deze zullen zijn. Het optreden van onverwachte verliezen wordt dan ook meestal als kansproces gemodelleerd. Om deze onverwachte verliezen te kunnen opvangen houdt de bank kapitaal aan. Omdat verschaffers van eigen vermogen een hoger rendement eisen dan verschaffers van vreemd vermogen, en vreemd vermogen bovendien fiscaal gunstiger wordt behandeld, hebben banken er belang bij om kapitaalsbuffers zo laag mogelijk te laten zijn. Anderzijds moet de buffer minimaal zo groot zijn dat onverwachte verliezen kunnen worden opgevangen zonder dat de continuïteit van bedrijfsvoering in gevaar komt. Eén van de taken van de toezichthouder is om er op toe te zien dat de bank haar kapitaalsbuffer in overeenstemming brengt en houdt met haar risicoprofiel. Het meten van het risicoprofiel en de vertaling daarvan in minimum kapitaalseisen gebeurt op basis van Bazel 1 en straks op grond van Bazel ii. Risicoschatting Onder Bazel i wordt de kapitaalseis voor kredietrisico in twee stappen bepaald. Eerst worden alle kredieten ingedeeld in categorieën, waarbij ze op basis van die categorie een vast risicogewicht krijgen. Zo krijgen bijvoorbeeld leningen aan overheden een lager risicogewicht dan kredieten aan bedrijven. Binnen een categorie wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt, dus een lening aan een financieel solide bedrijf krijgt hetzelfde risicogewicht als een lening aan een financieel kwetsbaar bedrijf. Vervolgens worden de risicogewogen activa berekend door de kredieten te vermenigvuldigen met de risicogewichten en wordt de minimum kapitaalsvereiste bepaald op 8% van de risicogewogen activa. Onder Bazel ii wordt dit systeem met vaste risicogewichten verfijnd. Maar belangrijker is dat ook een wezenlijk andere methode wordt geïntroduceerd. Onder strikte voorwaarden kunnen banken namelijk historische verliesgegevens gebruiken om zelf voorspellingen te doen over toekomstige verliezen. De bank schat dan met statistische methodes en binnen bepaalde zekerheidsgrenzen het maximale bedrag aan onverwachte verliezen dat binnen een horizon van een jaar kan optreden. Dat bedrag is dan direct de minimum kapitaalseis. Toepassing van een 99,9% zekerheidsgrens betekent dat er een kans van 0,1% is dat het minimaal aan te houden kapitaal ontoereikend is om een onverwacht verlies op te vangen. Daarmee sluit de risicoschatting onder Bazel ii beter aan bij het feitelijke risicoprofiel van een bank dan onder Bazel i het geval is. Deze risicodifferentiatie betekent echter niet per se dat alle banken een lagere kapitaalsvereiste zullen krijgen. Risicovollere banken of banken die profiteerden 56 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

57 De impact van Bazel II op Nederlandse banken van tekortkomingen in Bazel i, zullen juist met hogere kapitaalseisen te maken krijgen. Bovendien zullen de kapitaalseisen naar verwachting meer fluctueren: het toegenomen risico in tijden van economische tegenwind zal in de risicogevoelige kapitaalseisen tot uiting komen. Grosso modo beoogt het Comité met Bazel ii dat de eisen die worden berekend met vaste risicogewichten gelijk blijven aan die onder Bazel i. De met de statistische methode berekende eisen zullen iets lager worden. Al met al zou dit erin moeten resulteren dat de geaggregeerde kapitaalseisen niet significant veranderen ten opzichte van de geaggregeerde kapitaalsvereiste onder Bazel i. In Bazel ii is een schalingsfactor opgenomen waarmee het Comité het effect van Bazel ii kan bijstellen, bijvoorbeeld op basis van kwantitatieve effectstudies. Structuur van Bazel II Bazel ii is opgebouwd uit drie complementaire pijlers: minimum kapitaalseisen, supervisory review en marktdiscipline. De eerste pijler beschrijft de minimum kapitaalseisen voor het marktrisico, kredietrisico en operationeel risico. De bepalingen ten aanzien van het marktrisico zijn in Bazel ii vrijwel niet gewijzigd. Voor de bepaling van de solvabiliteitseisen voor het kredietrisico bestaan drie berekeningsmethoden: de standaardbenadering, de interne rating benadering in een basisvariant, en de interne rating benadering in een geavanceerde variant. De standaardbenadering (standardised approach) lijkt op Bazel i in de zin dat activa worden ingedeeld in categorieën waaraan een vaste risicoweging is gekoppeld. Nieuw is dat voor deze indeling externe kredietbeoordelingen (ratings) gebruikt mogen worden, waardoor de kapitaalseisen meer in lijn liggen met het werkelijke risicoprofiel. Als alternatief kunnen banken onder strikte voorwaarden van de toezichthouder kiezen voor een complexere interne rating benadering (internal ratings based approach, IRB), waarbij zij het kredietrisico zelf schatten op basis van historische verliesgegevens. In de basisvariant van de irb-methode (foundation IRB, F-IRB) bepalen banken zelf één determinant van het kredietrisico, namelijk de kans dat de debiteur in gebreke blijft (probability of default). Voor andere factoren die de kapitaalsvereiste mede bepalen, zoals de omvang van de vordering (exposure at default) en de omvang van het verlies (loss given default), gelden standaardwaarden. In de geavanceerde irb-benadering (advanced IRB, A-IRB) modelleren de banken ook deze factoren zelf. Nieuw in Bazel ii is de introductie van een specifieke kapitaalseis voor het operationele risico. Dit is het risico van verliezen als gevolg van tekortschietende interne procedures, menselijke fouten en falende systemen of van externe gebeurtenissen, zoals externe fraude of inbraak. Voor de kwantificering van operationeel risico bestaan drie methoden. De meest eenvoudige methode, de basic indicator approach (BIA), hanteert voor de bepaling van de kapitaalseis één risico-indicator voor de hele bank. De verfijndere standaardmethode (the standardised approach, TSA) hanteert een indicator per bedrijfsonderdeel om de kapitaalseis te berekenen. Bedrijfsonderdelen met een hoger risico (zoals bedrijfsfinanciering en trading and sales) krijgen een hogere kapitaalseis en relatief veilige onderdelen (retail banking en brokerage) een lagere kapitaalseis. Bij de meest geavanceerde advanced measurement approaches (AMA) worden interne en externe data over operationele verliezen gebruikt. De tweede pijler speelt een belangrijke rol bij het afdekken van risico s die niet in de kapitaalseisen onder de eerste pijler zijn opgenomen. Een belangrijk voorbeeld daarvan is het renterisico. Voor de risico s die wel in de eerste pijler zijn opgenomen dient de tweede pijler om te komen tot een fijnere afstemming door de bank zelf van de kapitaalsbuffer met het risicoprofiel. De kapitaalseis uit pijler 1 is immers een minimumeis die nooit volledig rekening kan houden met risicoprofiel en risk appetite van de instelling zelf. Elke bank dient te beschikken over een systeem waarmee periodiek wordt nagegaan of het aangehouden kapitaal voldoende is in relatie tot het risicoprofiel. De derde pijler beoogt de werking van marktdiscipline te bevorderen door publicatievereisten over de omvang en samenstelling van het kapitaal, gerelateerd aan het risicoprofiel. Dit zal banken stimuleren tot voorzichtigere bedrijfsvoering en adequaat risicomanagement. Marktpartijen zullen risicovollere banken immers afstraffen met hogere financieringskosten. Naarmate banken in grotere mate gebruik maken van de interne beoordelingen zoals Bazel ii die toestaat, zullen zij bovendien meer risico-informatie openbaar moeten maken. Dit zal naar verwachting de marktdiscipline onder die banken verder bevorderen en biedt de markt tevens de mogelijkheid om de kwaliteit van de eigen inschattingen van zo n bank te beoordelen. Omzetting in wet- en regelgeving Bazel ii is in 2004 bekrachtigd door het Bazelse Comité. De Europese Commissie heeft het vervolgens omgezet in een richtlijn (Capital Requirements Directive, crd) die in 2005 is goedgekeurd door het Europese Parlement. Om een soepele overgang op de gewijzigde regels moge- DNB / Kwartaalbericht juni

58 De impact van Bazel II op Nederlandse banken lijk te maken is in de richtlijn gekozen voor een flexibel implementatietijdschema. Het nieuwe regime gaat in per 1 januari 2007 (na te zijn omgezet in nationale weten regelgeving). Banken mogen echter tot 1 januari 2008 ook nog de oude regels (op basis van Bazel i) gebruiken. Om de banken voldoende tijd te geven zich voor te bereiden op invoering van de meest geavanceerde methoden voor kredietrisico en/of operationeel risico is de invoeringsdatum hiervoor gesteld op 1 januari In de Verenigde Staten is Bazel ii vertaald in een Notice of Proposed Rulemaking, die grotendeels met de crd overeenkomt. Ook in jurisdicties als Australië, Canada, Hong Kong, Japan, Singapore en Zwitserland wordt Bazel ii rond de genoemde data ingevoerd. Effecten van Bazel-ii gemeten in een internationale kwantitatieve effectstudie Om te kunnen inschatten hoe hoog de kapitaalsvereisten onder Bazel ii zullen zijn heeft het Bazelse Comité in een studie (de vijfde Quantitative Impact Study, QIS-5) gekeken naar de minimum kapitaalseisen, dus kapitaalsvereisten die uit pijler 1 voortvloeien. Hieraan hebben circa 350 banken meegedaan, uit meer dan 30 landen. Behalve voor het inschatten van de veranderingen in de kapitaalseisen was qis-5 belangrijk als meetmoment zowel voor de deelnemende banken als voor de toezichthouder om te zien hoe ver de deelnemende banken zijn gevorderd met de implementatie van hun Bazel ii-programma. Uit de inzendingen blijkt dat de groep van grote, goed gediversifieerde en internationaal actieve banken (aangeduid met Groep 1) overwegend een geavanceerde methode, zoals f-irb of a-irb, kiest. Kleinere en/of overwegend nationaal opererende banken (Groep 2) blijken veelal de standaardbenadering te kiezen. In Nederland hebben de grootste banken hun medewerking aan qis-5 verleend. Allemaal beogen zij een geavanceerde benadering voor kredietrisico te implementeren. Voor operationeel risico kiezen enkelen voor de ama en anderen voor de tsa. De Nederlandse bancaire sector is binnen de G10 de op vijf na grootste qua omvang. De Nederlandse bijdrage telt dan ook substantieel mee in de aggregatie tot internationale resultaten. Resultaten De resultaten van qis-5 zijn uitgedrukt als procentuele veranderingen in minimum kapitaalsvereiste ten opzichte van het huidige akkoord. Voor Groep 1-banken in de G10 bedraagt deze gemiddelde verandering - 6,8%. Dit betekent dat deze banken uit hoofde van pijler 1 gemiddeld 6,8% minder kapitaal zouden hoeven aanhouden dan onder de minimum kapitaalseis van Bazel i. In de totale kapitaalsbuffer onder Bazel ii zullen ook kapitaalseisen vanwege pijler 2 gelden. Een eerste verkenning door dnb indiceert dat (voor Nederlandse banken) die totale, onder Bazel ii geldende, kapitaalseis substantieel wordt vergroot als gevolg van die pijler 2-eisen. Analyse Vanwege de fundamenteel andere manier van risicobepaling onder Bazel ii, zoals hierboven uiteengezet, was een verandering in de minimum kapitaalsvereiste te voorzien. Vooral de gewijzigde risicoweging van hypothecaire kredieten heeft een grote impact op de internationale uitkomsten. In de volgende paragraaf wordt dit geïllustreerd aan de hand van de Nederlandse resultaten. Ook de conjunctuur heeft invloed op de richting en de mate van de verandering. Vanwege gunstige economische omstandigheden in de meeste landen hadden banken de afgelopen jaren betrekkelijk weinig last van debiteuren die in gebreke blijven. Banken die een geavanceerde benadering toepassen zullen op deze basis tot een lage risicoschatting komen. 1 Op basis van deze uitkomsten dringt zich de vraag op of de eerdergenoemde schalingsfactor zou moeten worden bijgesteld. Het Comité heeft besloten deze schalingsfactor ongewijzigd te laten, juist vanwege het mogelijk forse conjuncturele effect. Tevens speelt mee dat de uitkomsten van qis-5 nog een aanzienlijke onnauwkeurigheid kennen, dit ondanks de zorgvuldigheid waarmee de deelnemende banken de gegevens hebben verzameld en bewerkt. Die onnauwkeurigheid hangt deels samen met het feit dat ten tijde van qis-5 nog niet alle Bazel ii-systemen volledig waren geïmplementeerd. Vooral voor onderdelen van Bazel ii die recent zijn afgerond hadden de meeste banken de betreffende systemen nog in ontwikkeling. Dit betreft bijvoorbeeld de schatting van verliezen onder economisch slechte condities, de gegevensverzameling voor de ama-benadering voor operationeel risico en de behandeling van uitzettingen in het handelsboek. Ten slotte verwacht het Comité dat banken het vrijgevallen kapitaal niet zomaar zullen uitkeren. In een adequate kapitaalsplanning prognosticeren banken hoe sterk hun kapitaalseisen kunnen toenemen bij een neergaande economische cyclus. Zij moeten op zo n toename voorbereid zijn, anders zouden zij zich immers gedwongen kunnen zien juist op dat moment de kredietverlening 58 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

59 De impact van Bazel II op Nederlandse banken terug te schroeven, met alle negatieve consequenties voor hun eigen winstgevendheid en de economie als geheel. Nadere analyse van de Nederlandse uitkomsten De Nederlandse qis-5-resultaten wijzen voor Groep 1- banken op een daling in minimum kapitaalseisen uit hoofde van pijler 1 van iets meer dan 20 procent. In tabel 1 is die totale verandering in eisen uitgesplitst naar bijdragen van verschillende categorieën. Een bijdrage per categorie is het gemiddelde van de veranderingen per bank voor die categorie, gewogen met de kapitaalsvereiste onder Bazel i. De belangrijkste bijdrage aan de verandering van eisen onder pijler 1 komt voor rekening van de hypotheekportefeuilles van de deelnemende banken. Met een daling van 17% is een belangrijk deel van de totale uitkomst aan deze categorie toe te schrijven. Hypothecaire kredieten worden in Bazel i met 50% gewogen om tot de risicomaat te komen, hetgeen gegeven het vrij lage risicoprofiel tamelijk conservatief is. Onder Bazel ii krijgen deze uitzettingen in de standaardbenadering een risicogewicht van 35%. In de geavanceerde benaderingen blijken de (door de banken zelf geschatte) risicogewichten in de ordegrootte van 10% à 15% te liggen. Omdat de hypotheekportefeuilles in het Nederlandse bankwezen een fors deel van de Tabel 1 Bijdragen per categorie aan de verandering in minimum kapitaalsvereiste voor Groep 1-banken Categorie Grote bedrijven Gespecialiseerde leningen Banken Overheden mkb-groot mkb-klein Hypotheken Securisaties Aandelen Handelsboek Operationeel risico Andere categorieën Totale verandering Gemiddelde bijdragen totale activa beslaan (ten tijde van qis-5 circa 15%) is het effect in pijler 1 van deze verlaagde risicogewichten groot. Langlopende kredieten, zoals hypotheken, kennen naast het kredietrisico een aanzienlijk renterisico. De kapitaalbuffer voor renterisico wordt geschat in de tweede pijler van Bazel ii. Juist vanwege de omvang van de hypotheekportefeuille kan de kapitaalsvereiste voor renterisico een overeenkomstige grootte hebben, en zodoende de daling in de eerste pijler deels teniet doen. De lage risicoweging reflecteert de situatie in de huizenmarkt. Bij blijvend hoge huizenprijzen is er een solide onderpand voor hypothecaire kredieten, hetgeen de kans op verliezen reduceert. Maar wat nu als de huizenmarkt terugloopt of zelfs instort? Zoals gezegd zijn de regels ten aanzien van de schatting van verliezen onder economisch slechte condities als één van de laatste onderdelen van Bazel ii afgerond. Ten tijde van qis-5 waren de modellen om dergelijke zogenoemde downturn effecten te schatten nog niet uitontwikkeld. Bij de implementatie per 2008 dienen banken wel over dergelijke modellen te beschikken, hetgeen naar verwachting zal resulteren in hogere eisen dan nu werden gerapporteerd. Interne berekeningen van dnb laten zien dat de eisen voor de hypotheekportefeuille hierdoor zouden kunnen verdubbelen; dit zou de gerapporteerde totale daling van kapitaalseisen onder pijler 1 met enkele procentpunten verkleinen. Andere neerwaarts gerichte bijdragen komen voor rekening van de uitzettingen op het bedrijfsleven (de categorieën grote bedrijven, mkb-groot en mkb-klein). Ook deze kredietportefeuilles vormen een grote balanspost. De gemiddelde risicoweging voor grote bedrijven is met ongeveer één vijfde gedaald ten opzichte van Bazel i. De risicoweging voor mkb-bedrijven is met ongeveer de helft teruggelopen ten opzichte van Bazel i. Dit komt niet alleen doordat in Bazel ii bewust een gunstige behandeling voor het mkb is opgenomen, maar met name doordat de financiële soliditeit van deze ondernemingen in de afgelopen jaren sterk is verbeterd. De verhoging van de kapitaalseisen voor uitzettingen op overheden wordt verklaard doordat deze categorie onder Bazel i een zeer lage vaste risicoweging kreeg. De risicogevoeliger beoordeling in Bazel ii zorgt voor een beduidend hogere weging, in de orde van grootte van 10%. Ook de nieuwe categorie operationeel risico leidt tot een verhoging van de minimum kapitaalseisen. Circa 8% van de minimum kapitaalsvereiste onder Bazel ii wordt gealloceerd voor het operationeel risico. Op DNB / Kwartaalbericht juni

60 De impact van Bazel II op Nederlandse banken voorhand had het Comité geschat dat circa 12% van de totale kapitaalsvereiste zou slaan op operationeel risico, indien dat zou zijn bepaald volgens de standardised approach voor operationeel risico (tsa). In hoeverre de toepassing van de ama het verschil met die veronderstelde 12% verklaart wordt thans nader onderzocht. Implicaties voor de financiële sector en de reële economie De Nederlandse uitkomsten lijken, niettegenstaande de eerder vermelde onnauwkeurigheden, een goede reflectie te zijn van de kwaliteit van de kredietportefeuilles van de deelnemende banken. Bazel ii biedt hen de mogelijkheid deze kwaliteit zichtbaar te maken en hiermee hun concurrentiepositie te versterken. De voordelen zullen overigens naar verwachting niet alleen bij de banken terecht komen. Lagere kapitaalseisen voor zakelijke kredietverlening en hypotheken zullen door toegenomen concurrentie wellicht deels bij de klanten terecht komen. Onder Bazel ii zullen niet alle kapitaalseisen dalen; de kapitaalseisen voor minder kredietwaardige partijen kunnen toenemen ten opzichte van Bazel i. Dit kan de kredietverlening aan deze partijen duurder maken en de kredietbeschikbaarheid verminderen. Een dergelijke nauwkeuriger prijsstelling, die meer in lijn ligt met de feitelijke risico s van de klant, is macro-economisch gezien gewenst omdat daardoor de allocatie van middelen wordt verbeterd. De verschillen tussen risicoweging onder de standaardbenadering ten opzichte van die onder de irbbenaderingen leiden mogelijk tot verschuivingen in de bancaire kredietverlening. Voor kredieten aan overheden bestaat het risico dat kredietverlening aan emerging markets zal verschuiven naar banken die de standaardbenadering toepassen omdat onder die benadering nog steeds een lage risicoweging mogelijk is. Met de supervisory review (in pijler 2 van Bazel ii) beschikt de toezichthouder over een instrument om de risico s hiervan in de hand te houden. Voor de hypothekenmarkt zou juist een verschuiving kunnen optreden naar banken die een geavanceerde benadering gebruiken, aangezien deze banken een nog lagere risicoweging laten zien dan in de standaardbenadering wordt voorgeschreven. In zijn algemeenheid kan tevens worden geconstateerd dat de ruimere erkenning van onderpand onder Bazel ii het gebruik hiervan kan stimuleren. Hoewel onderpand het kredietrisico reduceert, vermindert hierdoor ook de prikkel voor banken om kredietvragers te screenen en te monitoren. Daarom stelt Bazel ii tevens eisen aan het nauwgezet monitoren van tegenpartijen. Ook is een woord over de securitisatiemarkt op zijn plaats. Enerzijds maakt Bazel ii een efficiënter functioneren van deze markt mogelijk. De beschikbaarheid van gestandaardiseerde risicoparameters vergemakkelijkt overdracht van risico middels securitisatie. Anderzijds is securitisatie op dit moment een middel dat banken gebruiken om de hoge kapitaalseisen voor betrekkelijk veilige producten, zoals hypotheken, te omzeilen. Met de nauwkeuriger risicometing onder Bazel ii wordt die aanleiding minder sterk. Conclusies De uitkomsten van QIS-5 laten voor de Nederlandse banken een daling in de minimum kapitaalseisen uit hoofde van de eerste pijler zien. Dit effect is omvangrijker dan het internationale gemiddelde. Dit komt voor een groot deel door de, qua kredietrisico relatief veilige, grote hypotheekportefeuilles van de Nederlandse banken. Hierbij dient te worden bedacht dat de totale kapitaalsbuffer ook kapitaalseisen vanwege pijler 2 omvat. Veelal kennen juist langlopende portefeuilles zoals hypotheken een aanzienlijk renterisico. Het kapitaal dat hiervoor in de tweede pijler zal moeten worden aangehouden, zal tenminste de daling in de eerste pijler verkleinen. Voor andere grote categorieën uitzettingen geldt eveneens dat het risicogewicht afneemt, zij het in mindere mate dan bij de hypothecaire kredieten. De categorieën waarvan de risicoweging fors toeneemt zijn gering in omvang. De Nederlandse uitkomsten zijn gebaseerd op gegevens die de best mogelijke weergave zijn van de actuele situatie ten tijde van QIS-5. De uitkomsten van QIS-5 kunnen echter niet zonder meer worden opgevat als maatgevend voor de reductie die na invoering mag worden verwacht. Daarvoor zijn (onvermijdelijke) onnauwkeurigheden in de meting te groot gebleken. DNB verwacht bijvoorbeeld dat de banken nog substantiële verbeteringen zullen aanbrengen in het meenemen van economic downturn in de risicoschattingen. Met name voor de huizenprijs is het van belang dat de impact van een eventuele daling adequaat wordt meegenomen in de risicobeoordeling. Interne berekeningen laten zien dat dit de kapitaalseisen voor betrokken portefeuilles kan verdubbelen. Tevens heeft DNB geconstateerd dat de banken in vergelijking met eerdere impact studies grote stappen voorwaarts hebben gezet. Wij verwachten dat banken de voorkomende onnauwkeurigheden in zoverre kunnen wegnemen dat een goedkeuring van hun IRB-systemen niet in 60 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

61 De impact van Bazel II op Nederlandse banken gevaar komt. Wel zullen de resterende onvolkomenheden dan, conform de regels, moeten worden gecompenseerd met een prudentiemarge in de schattingen. Die zal de uit QIS-5 afgeleide daling van de kapitaalseisen deels te niet doen. Ten slotte verwacht DNB dat banken zich voldoende rekenschap geven van de toegenomen volatiliteit van kapitaalseisen onder Bazel II. Zij zullen een adequate prognose moeten maken van hun toekomstige kapitaalsbehoeften en potentiële veranderingen daarin. Dat is niet alleen van belang voor hun eigen continuïteit, maar ook voor de Nederlandse economie als geheel. Wanneer banken al te krap gekapitaliseerd zijn, zouden zij in tijden van economische neergang gedwongen kunnen zijn om ten gevolge van toenemend risico de kredietverlening terug te brengen. Adequate kapitaalsplanning kan dit soort effecten helpen voorkomen. 1 Idealiter worden risico-inschattingen gebaseerd op een volledige economische cyclus. Alhoewel banken en rating agencies er naar streven om door de economische cyclus heen te kijken, wordt in de praktijk toch een substantiële cycliciteit van zowel interne als externe ratings waargenomen. DNB / Kwartaalbericht juni

62

63 Eén Europees betaalgebied op komst Vanaf 1 januari 2008 zal het betalingsverkeer in Europa veranderen. Niet van de één op de andere dag, zoals toen de euro in 2002 de nationale valuta verving, maar geleidelijk. Vanaf 1 januari 2008 moet het mogelijk worden om overboekingopdrachten, incasso-opdrachten en kaartbetalingen te doen met betaalmiddelen die in het hele eurogebied worden geaccepteerd. Deze Europese betaalmiddelen zullen in de jaren daarna geleidelijk de nationale betaalmiddelen vervangen. Als deze overgang voltooid is, bestaat er werkelijk één Europese betaalzone. De Europese betaalzone en de weg daar naartoe staan bekend als SEPA, Single Euro Payments Area. SEPA heeft grote gevolgen voor alle partijen in het betalingsverkeer, zowel voor banken, centrale afwikkelbedrijven, zoals Interpay, als voor bedrijven, winkeliers en consumenten. Een belangrijk gevolg is dat de huidige nationale betaalmarkten worden opengebroken en marktpartijen in Europa een nieuwe betaalmarkt moeten gaan creëren. Dit artikel beschrijft de stand van zaken op dit moment, de verwachte voordelen van SEPA, maar ook de hobbels die de verschillende marktpartijen in eerste instantie op hun weg zullen vinden. DNB, als deel van het Europese Stelsel van Centrale Banken, steunt SEPA, waarbij ze de efficiëntie, veiligheid en continuïteit van het Nederlandse betalingsverkeer bewaakt.

64 Eén Europees betaalgebied op komst sepa is nodig sepa, Single Euro Payments Area, staat voor de gemeenschappelijke eurobetaalruimte die vanaf 2008 vorm moet krijgen. De gedachte achter sepa is dat het voor Europese burgers mogelijk moet zijn om in het eurogebied betalingen te doen vanaf één betaalrekening en met één set betaalmiddelen op een even veilige en efficiënte manier als nu in de nationale situatie. Zo ontstaat er in het eurogebied één binnenlandse betaalmarkt. sepa is nodig. De huidige betaalmarkt in het eurogebied bestaat uit twaalf verschillende nationale markten. Hoewel betalingen allemaal in euro zijn, kennen deze twaalf betaalmarkten verschillende betaalmiddelen, verschillende structuren en zijn ze gescheiden door juridische en technische barrières. De Europese autoriteiten, waaronder het Europese Stelsel van Centrale Banken, en de Europese banken willen van deze Europese lappendeken één geheel maken. De Nederlandsche Bank als deel van het Stelsel steunt sepa, en bewaakt daarbij de maatschappelijke efficiëntie, veiligheid en continuïteit van het Nederlandse betalingsverkeer, zie box 1. De belangrijkste drijfveer van alle bovengenoemde partijen is dat de betaalmarkt in het eurogebied als geheel veel efficiënter en transparanter zou kunnen zijn als juridische en technische barrières worden geslecht. Meer en eerlijker concurrentie tussen marktpartijen zal bovendien een drukkend effect hebben op de kosten van het betalingsverkeer. De afwikkeling van transacties is nationaal vaak relatief efficiënt geregeld, maar voor grensoverschrijdende betalingen in het eurogebied vindt de afwikkeling vaak via meerdere schakels plaats wat de kosten opdrijft. Innovatie in de euro-betaalmarkt is moeilijk. Nieuwe initiatieven, zoals mobiele betalingen, zijn veelal beperkt tot nationale markten. Er zijn nu twee betaalmiddelen waarmee eindgebruikers grensoverschrijdend kunnen betalen, namelijk overboeking en betaalkaarten. Deze betaalmiddelen verschillen echter in kwaliteit van de nationale. Zo worden betalingen met de huidige nationale debitkaarten, zoals de Nederlandse pinpas, lang niet overal in het eurogebied geaccepteerd. Bovendien bestaat er geen Europees incassoproduct, hoewel internationale banken hiervoor wel maatwerkoplossingen bieden aan hun zakelijke klanten. sepa is een essentieel onderdeel van een monetaire unie voor consumenten en bedrijven en faciliteert de vorming van de interne markt in Europa. Vrij verkeer van arbeid, diensten en goederen wordt bevorderd door het creëren van één Europese betaalzone. sepa heft de technische barrières op tussen de nationale markten. De juridische barrières worden opgeheven door het New Legal Framework for Payments in the Internal Market (nlf). Zo creëren sepa en het nlf de voorwaarden voor een geïntegreerde euro betaalmarkt, met drie marktkarakteristieken: eerlijke concurrentie tussen aanbieders van betaaldiensten; consistent niveau van consumentenbescherming en verbeterde transparantie; de potentie om de efficiëntie te verbeteren. sepa brengt voordelen Het werkelijke voordeel van één Europese betaalzone voor de maatschappij is dat het de betaalmarkt dwingt zich om te vormen tot een nieuwe marktstructuur. Dit houdt in dat een nieuw efficiëntieniveau moet worden gezocht dat niet bereikt kan worden in de huidige gefragmenteerde situatie. De schattingen van de voordelen voor de maatschappij lopen uitéén. De Europese Commissie schat eur 50 tot eur 100 miljard per jaar, met inachtneming van meerdere bronnen van kostenvoordelen, zoals bijvoorbeeld e-invoicing. Het World Box 1 Rol van de Nederlandsche Bank in sepa dnb heeft zich tot doel gesteld om alle relevante partijen in Nederland te betrekken bij de ontwikkeling van sepa in Nederland, door middel van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (mob). Partijen als de Consumentenbond, het mkb en het Platform Detailhandel hebben zo de mogelijkheid om aan tafel te schuiven bij banken en hun belangen kenbaar te maken. Een ander doel van dnb is het bewaken van de 64 maatschappelijke efficiëntie, veiligheid en continuïteit van het betalingsverkeer in Nederland bij de omvorming van de huidige Nederlandse betaalmarkt naar sepa. Ook zal dnb bijdragen aan communicatie over sepa richting de maatschappij. Deze doelen vloeien voort uit de verantwoordelijkheid van dnb zorg te dragen voor de goede werking van het betalingsverkeer in Nederland. DNB / Kwartaalbericht juni 2006

65 Eén Europees betaalgebied op komst Payments Report 2005 schat dat banken eur 13 tot eur 29 miljard per jaar aan inkomsten uit betaaldiensten zullen inleveren door sepa, wat de maatschappij uiteindelijk ten goede komt. Gebruikers van betaaldiensten, consumenten en bedrijven, zijn degenen die met name de vruchten zullen plukken van de geharmoniseerde Europese betaalmarkt. De convergentie van standaarden zal de grensoverschrijdende concurrentie tussen banken vergroten en kan leiden tot een verlaging van tarieven voor de gemiddelde Europese gebruiker van betaaldiensten. Schaalvoordelen in de verwerking van transacties met geharmoniseerde producten resulteren in een verlaging van de kostprijs per transactie. Prijstransparantie zal consumenten en bedrijven prikkelen om de meest efficiënte betaalmiddelen te gebruiken. Vooral bedrijven die actief zijn in meerdere landen zullen profiteren. sepa stelt deze bedrijven in staat om hun betalingen in het eurogebied eenvoudiger automatisch te verwerken en dat brengt kostenvoordelen met zich mee. Er bestaan nu nog verschillen in lokale betaalstandaarden. Door sepa kunnen bedrijven hun euroliquiditeiten en betalingsprocessen eenvoudiger en goedkoper vanaf één centraal punt regelen. Standaardisatie maakt het mogelijk om inkomende en uitgaande stromen uit het hele eurogebied automatisch te matchen. Ook dit zal resulteren in kostenbesparingen. Winkeliers actief in meerdere landen zullen de mogelijkheid krijgen om kaartbetalingen via één bank te laten verwerken. sepa vraagt investeringen sepa biedt voordelen, maar vraagt van alle betrokkenen, ook de Nederlandse, op de korte termijn extra investeringen in systemen, procedures en werkwijzen. Aanbieders en afnemers van betaaldiensten, maar ook de centrale afwikkelbedrijven zullen zich dienen aan te passen aan de nieuwe Europese betaalmiddelen. sepa zal een grote invloed hebben op de banksector in Nederland en Europa. Ook kan sepa de wijze van tariferen in Nederland beïnvloeden. Deze investeringshobbels zijn voorzien voor de eerste jaren. Op de lange termijn worden ze terugverdiend, doordat het aantal grensoverschrijdende transacties steeds meer zal toenemen en de betaalmarkt in het eurogebied zich naar een efficiënter evenwicht zal ontwikkelen. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste hobbels, zoals nu worden voorzien. SEPA kan de efficiëntie van het betalingsverkeer in Nederland aantasten Op dit moment is de Nederlandse betaalmarkt één van de meest efficiënte, misschien wel de efficiëntste betaalmarkt van Europa. Nederland valt samen met België en Zweden in de categorie efficiency-focused, zoals onderscheiden in een rapport van het bureau McKinsey (McKinsey & Company 2005). Deze categorie kenmerkt zich door een zeer efficiënt betalingssysteem en een relatief laag aandeel van dure betaalmiddelen zoals contant geld en cheques. De transactiekosten zijn significant lager dan die van landen uit de andere McKinseycategorieën en de winsten die banken maken in het betalingsverkeer zijn bescheiden. Een belangrijke reden waarom het betalingsverkeer in Nederland zo efficiënt is, is het geheel aan afspraken dat banken op nationaal niveau hebben gemaakt over bijvoorbeeld de centrale afwikkeling van transacties via Interpay en over de nationale betaalmiddelen, zie figuur 1. sepa zal deze nationale betaalstructuur openbreken. Binnen sepa ligt het niet voor de hand dat banken op nationaal niveau afspraken maken over afwikkeling van transacties en betaalmiddelen. Banken worden geprikkeld juist in Europa op zoek te moeten gaan naar alternatieven. Deze verschuiving hoeft niet per se op korte termijn voordelig uit te vallen voor de Nederlandse betaalmarkt. Het is nog onduidelijk in hoeverre de efficiëntie van sepa zal afwijken van de huidige Nederlandse. Alles is in beweging en wat het nieuwe evenwicht in het eurogebied wordt, is onduidelijk. Iedereen dient zich aan te passen aan de nieuwe Europese producten De Europese betaalmiddelen zijn niet identiek aan de huidige Nederlandse. De Europese overboeking en incasso zullen per 1 januari 2008 aangeboden worden naast de huidige Nederlandse overboeking en incasso. Figuur 1 De Nederlandse betaalmarkt Belangrijkste marktpartijen en betaalmiddelen: Afnemers van betaaldiensten: Aanbieders van betaaldiensten: Verwerker van betaaltransacties: Consument Winkeliers Bedrijven Bank a Bank b Bank c Interpay Overige processoren Beheerder van betaalmerken: Currence: Incasso pin Acceptgiro Chipknip DNB / Kwartaalbericht juni

66 Eén Europees betaalgebied op komst Op termijn zullen de Europese overboeking en incasso hun Nederlandse varianten vervangen. Het is daarnaast op dit moment onduidelijk of en hoe lang pin, het nationale Nederlandse debitkaartmerk dat op alle betaalpassen wordt gebruikt, zal blijven bestaan. Het is mogelijk dat de Nederlandse pin gaat samenwerken met andere nationale merken, maar het is ook mogelijk dat banken besluiten om andere kaartmerken in plaats van pin aan te gaan bieden. In sommige landen in het eurogebied hebben de banken al besloten om het nationale betaalkaartmerk te vervangen door een internationaal kaartmerk. Overige Nederlandse betaalmiddelen, zoals de acceptgiro en de chipknip, vallen buiten het bereik van sepa en zullen voorlopig op nationaal niveau blijven bestaan. Het is nog niet geheel duidelijk hoe de nieuwe Europese producten zich verhouden tot de huidige Nederlandse wat betreft efficiëntie en veiligheid. Desondanks kunnen er een paar vergelijkingen tussen de toekomstige Europese en huidige Nederlandse overboeking en incasso worden gemaakt. Voor de huidige wijze van overboeken binnen Nederland wordt gebruik gemaakt van een rekeningnummer dat meestal uit 7 of 9 cijfers bestaat. De verwerking van de overboeking kost in de regel maximaal één werkdag. Voor de huidige wijze van betalingen in euro van Nederland naar een ander Europees land is nu een iban-nummer en bic-code nodig. 1 De verwerking duurt maximaal vijf werkdagen. De sepa-overboeking zal straks hetzelfde zijn voor eurobetalingen binnen Nederland als van Nederland naar een ander euroland. Een dergelijke overboeking zal in elk geval een iban nodig hebben. Er is momenteel discussie gaande of er ook een bic nodig is. De verwerking zal maximaal drie dagen duren. Consumenten en bedrijven zullen zich aan moeten passen aan deze nieuwe wijze van overboeken. Het wordt minder eenvoudig om rekeningnummers te onthouden. Dit kan door consumenten als lastig worden ervaren. Daar staat tegenover dat de verdere ontwikkeling van het internetbankieren het de consument juist gemakkelijker maakt om rekeningnummers te beheren. Het Europese incassoproduct zal ten opzichte van het huidige Nederlandse incassoproduct een andere machtigingsmethodiek kennen. Het beheer van de machtigingen ligt nu bij de incassant. Bij het Europese incassoproduct zal niet alleen de incassant de machtigingen beheren, maar zullen ook de banken van de crediteur en debiteur een controle uit kunnen voeren. Dit brengt enerzijds meer inspanningen voor banken met zich mee en mogelijk hogere kosten voor de eindgebruiker. De veiligheid van dit incassoproduct kan echter ook beter gewaarborgd worden. Elektronisch machtigingenbeheer biedt een mogelijkheid om de hogere kosten te drukken. SEPA draagt bij aan een herstructurering van de banksector in het eurogebied sepa zal de nationale samenwerking tussen banken in Nederland openbreken. In plaats van een nationale markt zien banken zich geplaatst in het Europese speelveld. Dit vereist dat banken de strategie van hun betalingsverkeer herzien. Met het oog op nieuwe concurrenten kunnen ze bijvoorbeeld besluiten zich te specialiseren in betalingsverkeer of juist dat het strategisch wenselijker is om hun betalingsverkeeractiviteiten uit te gaan besteden. Banken die strategisch gepositioneerd zijn zullen nieuwe inkomsten kunnen genereren door betaalmiddelen aan te bieden in het eurogebied en nieuwe klanten aan te trekken, zowel consumenten, bedrijven als andere banken. Interpay transformeert van Nederlandse partij naar één van de Europese aanbieders Interpay beheert het zogeheten Clearing and Settlement System (css), dat meer dan 90% van het Nederlandse interbancaire betalingsverkeer verwerkt. Interpay heeft zich beraden op de toekomst en een Memorandum of Understanding getekend met het Duitse Transaktionsinstitut für Zahlungsverkehrdienstleistungen (tai). Beide partijen willen halverwege 2006 fuseren. Volgens de fusiepartijen past de aangekondigde samenwerking in de Europese ontwikkelingen in het betalingsverkeer waar een verdere consolidatie van financiële dienstverleners wordt verwacht. sepa komt eraan sepa wordt realiteit per 1 januari Banken hebben zich in 2002 op Europees niveau verenigd in de epc, de European Payments Council, om door zelfregulering sepa te realiseren. Dit proces van zelfregulering heeft een belangrijke stimulans gekregen van initiatieven van de Europese Commissie, waaronder een verordening die tarieven voor grensoverschrijdende overschrijvingen en kaartbetalingen onder voorwaarden gelijkstelt aan binnenlandse. De ontwikkeling van Europese betaalmiddelen kan niet los worden gezien van de verwerking van betaaltransacties met deze producten tot en met de zogenoemde clearing en settlement. De epc heeft daar- 66 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

67 Eén Europees betaalgebied op komst om basisregels en raamwerken opgesteld voor de Europese producten en de verwerking van transacties met deze producten, zie box 2. Deze basisregels en raamwerken zijn in maart 2006 aangenomen door Europese banken. Banken in Europa hebben zich gecommitteerd aan de voorstellen van de epc en zijn de eerstverantwoordelijken voor de verwezenlijking ervan. Voor Nederlandse banken betekent dit dat de standaarden voor overboeking en incasso zullen worden ingevoerd. Kaartbetalingen zullen in lijn met het cardsframework worden uitgevoerd. Nederlandse banken zullen per 1 januari 2008 in staat zijn de inkomende betalingen van de nieuwe Europese betaalmiddelen te verwerken. Banken zullen betaalmiddelen, gebaseerd op de epc standaarden, aan gaan bieden. De Europese Centrale Bank (ecb) en de nationale centrale banken van de twaalf eurolanden (samen het Eurosysteem) en ook de Europese Commissie zijn sterk betrokken bij de inspanningen van banken. Het Eurosysteem heeft recent haar visie op de voortgang van sepa gegeven in haar vierde voortgangsrapport. Hiermee beoogt het Eurosysteem de doelen en tijdlijnen van sepa toe te lichten. Overschrijvingen worden in de visie van het Eurosysteem in 2010 gedaan met de Europese variant, in elk geval de transacties van overheden en bedrijven. Wat betreft het incassoproduct verzoekt het Eurosysteem de epc om een risicoanalyse te maken van het langdurig naast elkaar laten bestaan van een nationaal en een Europees product. Met betrekking tot betaalkaarten heeft het Eurosysteem enkele criteria gedefinieerd die het voor iedere consument per 2010 mogelijk moeten maken om zijn pas bij iedere betaalautomaat te gebruiken, mits de winkelier het kaartmerk accepteert. Ten slotte dienen volgens het Eurosysteem alle verwerkers van betaaltransacties, zoals Interpay, hun systemen per 2010 zo te hebben ingericht dat ze transacties onderling volautomatisch kunnen uitwisselen. De Europese Commissie heeft op 1 december 2005 een voorstel voor een richtlijn ingediend, het New Legal Framework for Payments in the Internal Market. Het nlf legt de juridische basis voor sepa, doordat het wetgeving in het eurogebied harmoniseert. Daarnaast biedt het nieuwe toetreders mogelijkheden in de markt. Het nlf dient per 2008 in nationale wetgeving te zijn verwerkt. De Commissie wil de rechten en plichten bij het aanbieden en gebruik van betaaldiensten vastleggen om daarmee consumentenbescherming te garanderen. Bovendien tracht zij concurrentie in het betalingsverkeer te bevorderen door ook niet-bancaire dienstverleners tot het betalingsverkeer toe te laten. Behalve het nlf heeft de Europese Commissie een discussiestuk voorgelegd aan marktpartijen, genaamd het SEPA Incentives Paper. Dit document bevat de visie van de Europese Commissie op sepa en op de manier waarop de epc daar invulling aan geeft. Bij voorkeur moet de markt via prijsmechanismen en zelfregulering tot een uniforme betaalruimte komen. Als zij daar niet in slaagt, zal de Commissie alsnog met nadere regelgeving komen. Box 2 Partijen betrokken bij sepa op Europees niveau De European Payments Council (epc) plenaire vergadering heeft in maart 2006 de volgende afspraken gemaakt: Credit Transfer Rulebook afspraken voor overschrijvingen Direct Debit Rulebook afspraken voor incasso SEPA Cards Framework afspraken op hoofdlijnen voor betaalkaarten SEPA Clearing and Settlement Mechanisms Framework afspraken op hoofdlijnen voor afwikkeling van betaaltransacties DNB / Kwartaalbericht juni 2006 Europese Commissie heeft de volgende documenten gepubliceerd: New Legal Framework for Payments in the Internal market conceptrichtlijn per december 2005 aangeboden en dient als aangenomen door de Raad en het Parlement in 2008 in nationale regelgeving geïmplementeerd te zijn. SEPA Incentives Paper consultatiedocument uitgegeven in februari 2006 Het Eurosysteem heeft in februari 2006 het volgende document gepubliceerd: 4th Progress Report visie van het Eurosysteem op de doelen, tijdslijnen en vormgeving van sepa 67

68 Eén Europees betaalgebied op komst Ten slotte sepa is één van de belangrijkste en meest verstrekkende ontwikkelingen in het betalingsverkeer in Europa. sepa zal iedereen raken. Op dit moment zijn vooral banken en grotere bedrijven zich aan het voorbereiden op sepa, maar binnenkort zullen ook kleinere bedrijven, consumenten en winkeliers zich dienen aan te passen. dnb steunt sepa omdat het uiteindelijk voordelen voor de gehele maatschappij zal opleveren en zal bijdragen aan de welvaart in Europa, inclusief Nederland. dnb is echter niet blind voor de aanvankelijke hobbels die in het kader van sepa moeten worden genomen. Vanuit haar eigen rol als hoeder van het betalingsverkeer zal dnb zich sterk maken voor een zo soepel mogelijke overgang, waarbij de maatschappelijke efficiëntie, veiligheid en continuïteit van betalen in Nederland hoog in het vaandel staan. Literatuur abn amro, Cap Gemini, European Financial Management & Marketing Association (2005), The World Payments Report. European Payments Council (maart 2008), SEPA Credit Transfer Scheme Rulebook. European Payments Council (maart 2008), SEPA Direct Debit Scheme Rulebook. European Payments Council (maart 2008), SEPA Cards Framework. European Payments Council (maart 2008), Framework for the Evolution of the Clearing and Settlement of Payments in SEPA. European Central Bank (februari 2006), Towards a Single Euro Payments Area - 4th Progress Report. Europese Commissie (februari 2006), SEPA Incentives Paper. Europese Commissie (april 2006), Interim Report I Payment Cards. McKinsey & Company (juni 2005), European Payment Profit Pool Analysis: Casting Light in Murky Waters. 1 Het International Bank Account Number (iban) is een rekeningnummer, dat in Nederland bestaat uit 18 posities (het huidige Nederlandse rekeningnummer plus enkele posities om land en bank aan te duiden). Dankzij het unieke iban kunnen banken de eurobetalingen geheel automatisch verwerken, zonder aanvullende informatie. De Bank Identifier Code (bic) is een unieke code per bank bestaand uit een achttal letters en/of cijfers. 68 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

69 Vermogensprijzen en monetair beleid De gevolgen van vermogensprijsschommelingen op de economie kunnen groot zijn, zo werd duidelijk na de turbulentie op de aandelenmarkten aan het begin van het millennium en de ontwikkeling van de huizenmarkt in diverse Europese landen in de afgelopen jaren. De discussie of monetair beleid zich actief moet richten op het beïnvloeden van vermogensprijzen om prijsstabiliteit te waarborgen, is hierdoor opgeleefd. Een monetaire beleidsstrategie die probeert vermogensprijzen te sturen, is echter om verschillende redenen niet verstandig. Zo is het juiste niveau van vermogensprijzen bijzonder lastig te bepalen. Verder kan het al te actief reageren op vermogensprijsontwikkelingen leiden tot een zeer volatiele beleidsrente en mogelijk aanzetten tot risicovol gedrag van beleggers. Deze moeilijkheden worden deels ondervangen in de leaningagainst-the-wind benadering, waarbij de kans op vermogensprijsinflatie, en de gevolgen daarvan, worden afgewogen in het licht van prijsstabiliteit op de middellange tot lange termijn. De monetaire strategie van de Europese Centrale Bank (ECB) biedt een raamwerk dat geschikt is om de invloed van vermogensprijzen te analyseren. Dit raamwerk bestaat uit een monetaire en een economische analysepijler. De monetaire pijler is de meest logische plaats om vermogensprijzen te incorporeren in de analyse, vanwege de focus op de middellange tot lange termijn en de wenselijkheid om vermogensprijzen te bezien in samenhang met de geld- en kredietontwikkeling.

70 Vermogensprijzen en monetair beleid Toegenomen belang van vermogen in de economie Tabel 1 Financiële activa en passiva van de private sector in het eurogebied In procenten bbp Grafiek 1 Kapitaalmarktrente en de huizenprijsstijging Procenten respectievelijk procentuele jaarstijging beurzen verhandelde aandelen met ongeveer 7% per jaar, terwijl de gemiddelde prijsstijging circa 10% per jaar bedroeg (grafiek 2). In de afgelopen jaren stond de emissie van aandelen echter op een laag pitje, mede als gevolg van de slechte beursjaren tussen 2001 en De toename van het vermogen ten opzichte van het inkomen hangt in belangrijke mate samen met de ont- Kapitaalmarktrente Huizenprijsstijging, schaal rechts Het afgelopen decennium stond in het teken van vermogensgroei. Zowel de financiële bezittingen (aandelen, obligaties en bancaire deposito s), als de niet-financiële bezittingen van de private sector van het eurogebied (voornamelijk onroerend goed en grond) kenden forse waardestijgingen. Tabel 1 illustreert de vermogensprijsstijging in het eurogebied. De uitstaande waarde van het aandelenbezit van de private sector als percentage van het bruto binnenlandse product (bbp) is sinds 1990 ongeveer verdrievoudigd. Ook de uitstaande liquide deposito s in het eurogebied zijn in de afgelopen jaren aanzienlijk gestegen. De grootste toename in absolute termen kwam echter van het huizenvermogen, dat met circa 100 procentpunt bbp toenam, tot naar schatting ruim eur 20 biljoen. 1 Gelijktijdig met de waardestijging van het bezit nam ook de omvang van de schuld toe. De uitstaande bancaire kredieten in het eurogebied liepen in vijftien jaar tijd met ruim 30 procentpunt bbp op naar ruim 100% bbp. Per saldo is de netto vermogenspositie van de particuliere sector sinds 1990 echter aanzienlijk verbeterd. Over het algemeen domineren de prijsveranderingen de volumeveranderingen op de vermogensmarkten. In de afgelopen jaren groeide de woningvoorraad in het eurogebied met gemiddeld iets meer dan 1% per jaar, terwijl de gemiddelde huizenprijsstijging ruim 7% bedroeg (grafiek 1). Met betrekking tot het aandelenvermogen spelen volumeveranderingen een wat grotere rol. Sinds 1990 steeg het aantal op Europese effecten- Grafiek 2 Leningen aan de particuliere sector en de beursindex Procentuele jaarmutaties respectievelijk index Activa Deposito s 1 Obligaties 2 Aandelen 3 Huizenvermogen Passiva Leningen Bron: ecb. Voor 1990 en 1995: ecb, Long historical series, m3. 2 Bron: ecb, mufa (Monetary Union Financial Accounts). 3 Bron: ecb, mufa. Voor 1990 en 1995: fibv. 4 Bron: dnb. Totale woningvoorraad in het eurogebied. 5 Bron: ecb, mufa. Voor 1990 en 1995: ecb, Long historical series, loans. Leningen Beurskoers (Eurostoxx, schaal rechts) 70 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

71 Vermogensprijzen en monetair beleid wikkeling van de financiële markten in de afgelopen decennia. 2 Zo hebben financiële innovaties een belangrijke stimulans gegeven aan de vermogensprijsstijging, doordat ze de vraag naar vermogenstitels stimuleerden. De huizenprijzen in Nederland zijn bijvoorbeeld mede opgelopen doordat nieuwe hypotheekproducten, zoals beleggingshypotheken, extra vraag naar koopwoningen genereerden. Ook de daling van de kapitaalmarktrente in het afgelopen decennium heeft een belangrijke rol gespeeld bij de stijging van de vermogensprijzen. Hierdoor daalde de rendementseis van beleggers. Ook reduceerde de lage rente de financieringskosten van een huis, hetgeen de prijs van koopwoningen heeft opgedreven (grafiek 1). Daarnaast werden vermogensprijzen de afgelopen jaren ook (tijdelijk) gedreven door niet-fundamentele factoren. Hierdoor konden de vermogensprijzen uitstijgen boven hun fundamentele of intrinsieke waarde; met andere woorden er ontstond een zeepbel in de vermogensprijzen. Zo waren de aandelenkoersen van veel ict-bedrijven rond de millenniumovergang overgewaardeerd door te optimistische verwachtingen van beleggers. Deze overwaardering corrigeerde zich tussen 2001 en Belangrijke niet-fundamentele factoren zijn psychologische factoren, zoals het kuddegedrag van beleggers. De prijs van een aandeel kan dan oplopen simpelweg omdat een grote groep beleggers denkt dat de koers zal stijgen. Dergelijk kuddegedrag kan overigens rationeel zijn. Het uitzoeken van de fundamentele waarde van een vermogenstitel kost doorgaans veel tijd en vereist een bepaalde kennis van zaken, waardoor het voor beleggers op korte termijn lonend kan zijn om de trend te volgen. Uiteraard is een dergelijke strategie niet zonder risico s: wanneer de vermogensprijzen plotseling corrigeren naar het fundamentele niveau, zullen sommige beleggers aanzienlijke verliezen lijden. In de afgelopen eeuw hebben zeepbellen zich op allerlei vermogensmarkten voorgedaan. Beruchte zeepbellen waren de tulpenbollenmanie in Nederland in de zeventiende eeuw, de Amerikaanse aandelenmarkt eind jaren twintig en de onroerendgoedmarkt in Japan aan het eind van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Vermogensprijzen in de monetaire beleidsdoelstelling In het verleden zijn verscheidene argumenten aangevoerd waarom vermogensprijzen thuishoren in de monetaire beleidsdoelstelling (de doelstelling van de ecb is prijsstabiliteit). 3 Ten eerste leidt vermogensprijsinflatie net als de gewone consumentenprijsinflatie tot een min of meer arbitraire herverdeling van welvaart en inkomen, hetgeen onwenselijk is vanuit sociaal en maatschappelijk oogpunt. Een huizenprijsstijging maakt een huizenbezitter bijvoorbeeld rijker, maar een potentiële huizenkoper juist relatief armer. Bij dalende vermogensprijzen geldt vanzelfsprekend het omgekeerde. Door vermogensprijzen op te nemen in de doelstelling, zou een centrale bank kunnen streven naar een evenwichtige ontwikkeling van de vermogensprijzen. Een tweede argument is dat vermogensprijsschommelingen het nemen van de juiste economische beslissingen en het optimaal alloceren van middelen in de weg kan staan. Zo kunnen door vermogensprijsinflatie consumenten op het verkeerde been worden gezet omtrent het toekomstige inkomensniveau en daardoor teveel ontsparen. Daarnaast verhogen vermogensprijsschommelingen de onzekerheid in de economie, hetgeen welvaartreducerend is. Vermogensprijsschommelingen maken het moeilijker voor consumenten om een afgewogen keuze te maken tussen sparen en consumeren en voor bedrijven om te beslissen over investeringsprojecten. Per saldo zal de economische groei daardoor lager liggen dan in een omgeving met stabielere vermogensprijzen. Tot op zekere hoogte kunnen vermogensprijzen worden opgenomen in de doelstelling van het monetaire beleid via de invloed van de huizenprijzen op de woonlasten van huiseigenaren. In een aantal landen bestaat de praktijk om de woonlasten van huiseigenaren op te nemen in de consumentenprijsindex. Daarvoor zijn verschillende methoden in zwang. Zo gebruikt het cbs in Nederland de huurwaardemethode als benadering voor de woonlasten. Omdat de huren in Nederland echter gereguleerd zijn, volgt deze index niet de ontwikkeling van de huizenprijzen. 4 Een andere benadering zou zijn om de aanschafkosten van een nieuw huis op te nemen in de inflatiemaatstaf. De kosten van een huis worden dan op dezelfde manier in de prijsindex verwerkt als de prijs van een duurzaam consumptieartikel, zoals een auto. Deze methode wordt onder andere toegepast in Australië. Een derde methode is om de directe woonkosten, inclusief de maandelijkse hypotheekbetaling, van een huiseigenaar te meten. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk. 5 In het eurogebied kent de geharmoniseerde index van consumentenprijzen (hicp) alleen een component voor de huren. Dit komt ook omdat er (nog) geen geharmoniseerde data over de woonlasten van huiseigenaren beschikbaar zijn voor de individuele DNB / Kwartaalbericht juni

72 Vermogensprijzen en monetair beleid lidstaten. Eurostat, het Europese statistische bureau, bekijkt momenteel wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot het opnemen van de woonlasten in de hicp. gewicht te bepalen waarmee de vermogensprijzen moeten worden opgenomen in de prijsindex. Hierdoor wordt het opnemen van vermogensprijzen tot op zekere hoogte een arbitraire aangelegenheid. Bezwaren tegen vermogensprijzen in de beleidsdoelstelling Er kleven aanzienlijke theoretische en praktische bezwaren aan het opnemen van vermogensprijzen in de doelstelling van monetair beleid (zie ook ecb, 2005). Een belangrijk bezwaar tegen het opnemen van vermogensprijzen in de doelstelling is dat een centrale bank een oordeel moet vellen over wanneer een vermogensprijsstijging nog acceptabel is en waneer deze excessief wordt. Hiervoor moet een centrale bank de fundamentele of intrinsieke waarde van vermogensobjecten kennen. Het fundamentele prijsniveau van een vermogenstitel hangt echter af van een juiste inschatting van toekomstige inkomensgroei of winstgroei en een normale rendementseis van beleggers; zaken waarover kan worden getwist. 6 Het uitrekenen van de fundamentele waarde van vermogenstitels is daardoor omgeven met grote onzekerheidsmarges. Dit wordt nog versterkt doordat de inschatting van het fundamentele niveau van vermogensprijzen een dynamisch proces is waarin voortdurend nieuwe informatie bekend wordt, die de inschatting van de markt en de eisen van beleggers kan beïnvloeden. Een ander bezwaar tegen het opnemen van vermogensprijzen in de monetaire beleidsdoelstelling is dat hierdoor het gedrag van beleggers kan worden beïnvloed ( moral hazard ). De centrale bank zal immers systematisch en daarmee voorspelbaar reageren op vermogensprijsschommelingen. Met name een centrale bank die nastreeft vermogensprijzen te stabiliseren of zelfs grote vermogensprijsdalingen te voorkomen kan averechtse effecten bereiken, doordat ze beleggers er onbedoeld toe aanzet om speculatieve posities in te nemen. Verder kan de beleidsrente onnodig volatiel worden wanneer vermogensprijzen worden opgenomen in de beleidsdoelstelling. Schommelingen in aandelenprijzen of huizenprijzen zouden dan leiden tot sterke fluctuaties in de prijsindex, wat kan leiden tot een volatiel monetair beleid. Dergelijke forse bewegingen in de beleidsrente komen doorgaans niet ten goede aan een evenwichtige ontwikkeling van de reële economie. Daarbij geldt bovendien nog een praktisch probleem: er bestaat geen eenduidige meetmethode om het De huidige praktijk Zoals hierboven aangegeven, is het directe belang van vermogensprijzen in de doelstelling van de meeste centrale banken (het algemeen prijspeil) beperkt. In de huidige beleidspraktijk worden vermogensprijzen vooral gebruikt als informatievariabele. Omdat vermogensprijzen vooruitblikkend zijn, vormen ze een belangrijke informatiebron over de door de markt verwachte ontwikkeling van de economische groei, de rente en de inflatie. Zo kunnen oplopende beurskoersen duiden op een aantrekken van de conjunctuur met risico s voor de inflatie. Tegelijkertijd moet echter worden bedacht dat vermogensprijzen worden beïnvloed door talrijke factoren (waarvan sommige niet-fundamenteel), waardoor het lastig is om te identificeren welke informatie vermogensprijsschommelingen afgeven. Vermogensprijzen vormen voor centrale banken niet alleen een bron van informatie, ze zijn ook in toenemende mate van belang voor de wijze waarop het monetaire beleid doorwerkt in de economie. Vermogensprijsschommelingen beïnvloeden de economie via het vertrouwenskanaal en de kredietverlening. 7 Een studie van Jansen en Nahuis (2003) laat zien dat een stijging van de aandelenkoersen een impuls geeft aan het vertrouwen van de consumenten en producenten. Zelfs huishoudens die zelf geen aandelen bezitten, maar die de beurs zien als graadmeter voor de economie, kunnen worden beïnvloed door de koersschommelingen op de aandelenmarkten. Ook via de kredietverlening kunnen vermogensprijsschommelingen doorwerken op de economie. In de regel bestaat bij de kredietverstrekker onzekerheid over de kredietwaardigheid van de debiteur. Dit kan door de debiteur worden gecompenseerd door onderpand in te brengen. Daarbij geldt logischerwijs dat hoe meer het onderpand waard is, hoe makkelijker het is om een lening te krijgen. Vermogensprijsstijgingen leiden aldus tot meer kredietverlening (grafiek 2). Overigens kan de causaliteit ook andersom liggen. Een toename van de kredietverlening (bijvoorbeeld als gevolg van financiële innovaties) kan bijdragen aan het oplopen van de huizenprijzen. Andersom geldt dat dalende vermogensprijzen vaak gepaard gaan met een afname van de kredietverlening. In dit verband hebben Detken en Smets (2004) 72 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

73 Vermogensprijzen en monetair beleid laten zien dat een val van de huizenprijzen doorgaans ernstigere gevolgen voor de economie heeft dan een val van de aandelenprijzen. Het huizenbezit en de hypotheekschuld zijn meer gespreid over de verschillende inkomensgroepen van de bevolking. Het aandelenvermogen is daarentegen vooral in handen van de huishoudens met hogere inkomens. Een daling van de huizenprijzen heeft daardoor een grotere impact op de binnenlandse consumptie dan een daling van de aandelenkoersen. Daarnaast kan een daling van de huizenprijzen consequenties hebben voor de financiële stabiliteit, wanneer het huizenbezitters in de problemen brengt bij de afbetaling van hun hypotheek. Een klassiek voorbeeld daarvan is Japan, waar de financiële sector na de crash van de onroerendgoedmarkt begin jaren negentig in een diepe crisis stortte en de reële economie in een neerwaartse spiraal meetrok. De beleidsdiscussie De gevolgen van de wereldwijde daling van de aandelenkoersen tussen 2001 en 2003 en de sterke huizenprijsstijgingen in veel westerse landen in de afgelopen jaren hebben de discussie over de noodzaak van een preventieve interventie in geval van een zeepbel opnieuw doen oplaaien. 8 Door de toegenomen omvang van vermogensmarkten zijn vermogensprijsschommelingen een steeds belangrijkere bron van schokken geworden, die de financiële en monetaire stabiliteit in een economie kunnen aantasten. Met name in een omgeving met lage en stabiele inflatieverwachtingen en een lage beleidsrente kan het uiteenspatten van een zeepbel in de vermogensprijzen een schadelijke uitwerking hebben, omdat de neerwaartse beleidsruimte voor de centrale bank om de gevolgen op te vangen beperkt is. De ervaringen in Japan, waar de centrale bank nadat de nulgrens voor de beleidsrente was bereikt zich gedwongen zag over te stappen op een kwantitatief verruimingsbeleid, vormen een belangrijke illustratie daarvan. Zoals hierboven is beschreven, kleven aan het rechtstreeks opnemen van vermogensprijzen in de beleidsdoelstelling grote bezwaren. In plaats daarvan worden doorgaans twee alternatieve beleidsstrategieën voorgesteld: het actief doorprikken van een vermogenszeepbel of het volgen van een zogeheten leaning-against-thewind benadering. Een centrale bank kan door de rente scherp te verhogen, proberen een zeepbel vroegtijdig door te prikken. De gedachte is dat tijdige actie per saldo minder kosten met zich meebrengt dan het groter laten worden van de zeepbel die vroeger of later uiteen zal spatten. Dit veronderstelt echter dat een centrale bank in staat is om een zeepbel in een vroegtijdig stadium te herkennen. Omdat het fundamenteel juiste niveau van vermogensprijzen met grote onzekerheid is omgeven, is het bovendien vrijwel onmogelijk om de omvang van de noodzakelijke renteverhoging te bepalen. Daarnaast kan de marktreactie onvoorspelbaar zijn. Heftige financiële marktbewegingen zijn mogelijk, die niet ten goede komen aan de stabiliteit van het financiële systeem. Daar komt bij dat wanneer de zeepbel niet barst, extra renteverhogingen nodig kunnen zijn, waardoor op een zeker punt de reële economische groei kan worden aangetast. Ook kan de reputatie van de centrale bank op het spel komen te staan. Een op stabiliteit gerichte centrale bank zal daarom afzien van een dermate interventionistisch beleid. Leaning-against-the-wind Een benadering die de afgelopen tijd meer steun kreeg in de beleidsdiscussie, is het leaning-against-the-wind. Hierbij zet een centrale bank in tijden van onzekerheid over de houdbaarheid van een vermogensprijsstijging de rente enigszins hoger dan ze anders zou hebben gedaan. Het voordeel hiervan is dat de kans op heftige financiële marktbewegingen kleiner is. Daarnaast is de benadering in principe symmetrisch, zodat voor beleggers de prikkel afneemt om onverantwoorde posities in te nemen. 9 Bovendien creëert een centrale bank daardoor extra speelruimte om de rente te verlagen om de economische gevolgen van een (omvangrijke) vermogensprijsdaling op te vangen. Toch is ook leaning-against-the-wind niet zonder risico s en bezwaren. Zo kan de markt geloven dat een centrale bank verantwoordelijkheid neemt voor het niveau van de vermogensprijzen. Bij een renteverlaging kan een centrale bank aldus het signaal afgeven dat het risico op een zeepbel kleiner is geworden, hetgeen de vorming van een zeepbel juist in de hand kan werken. Goede communicatie is daarom essentieel in deze strategie. Een ander nadeel is dat leaning-against-the-wind de prikkel kan verminderen om de vermogensprijsinflatie met daartoe meer geëigende instrumenten aan te pakken. Soms worden vermogensprijzen gedreven door een marktfalen dat enkel met structureel of fiscaal beleid weggenomen kan worden. 10 De Nederlandse huizenmarkt vormt hiervan een illustratie. De forse huizenprijsstijgingen in het afgelopen decennium kunnen deels worden verklaard door de aanwezigheid van aanbodrestricties en door de fiscale stimulering van het eigen woningbezit. DNB / Kwartaalbericht juni

74 Vermogensprijzen en monetair beleid De beleidsstrategie van de ecb De monetaire beleidsstrategie van de ecb biedt een geschikt raamwerk om de vermogensprijzen te monitoren en te analyseren. De monetaire strategie van de ecb wordt gekenmerkt door een middellangetermijnhorizon en een bijzondere rol voor de analyse van monetaire ontwikkelingen. De monetaire ontwikkelingen worden onderzocht in een afzonderlijke monetaire pijler, waarbij de nadruk ligt op de middellange tot lange termijnrisico s voor prijsstabiliteit. De economische ontwikkeling worden daarentegen geanalyseerd in een economische pijler die zich richt op de korte tot middellange termijnrisico s voor prijsstabiliteit. De monetaire pijler lijkt de logische plaats voor de analyse van vermogensprijzen. In de eerste plaats is er veel voor te zeggen de ontwikkeling van vermogensprijzen te bezien in samenhang met de ontwikkeling van de geldgroei. 11 Met name wanneer stijgende vermogensprijzen gepaard gaan met een excessieve krediet- en geldgroei, is dat reden tot zorg. 12 Een tweede argument om de vermogensprijzen onder te brengen in de monetaire analyse is de middellange tot lange termijnfocus van de monetaire pijler. De termijn waarbinnen een zeepbel zich opbouwt en de termijn waarop deze verdwijnt, is onzeker en het risico van vermogensprijsstijgingen voor de vooruitzichten van prijsstabiliteit manifesteert zich doorgaans pas op de middellange tot lange termijn. Door de onderlinge toetsing van de uitkomsten van de monetaire analyse met die van de economische analyse, kan het monetaire beleid alle relevante risico s voor de prijsstabiliteit in ogenschouw nemen. Tot slot In de monetaire beleidsvoering spelen vermogensprijzen een belangrijke rol. Omdat vermogensprijzen vooruitblikkend zijn fungeren ze als belangrijke informatiebron voor het monetaire beleid. Daarnaast kan monetair beleid een leaning-against-the-wind benadering toepassen als ze aanwijzingen ziet voor een zeepbel op vermogensmarkten. Het actief sturen van vermogensprijzen is echter in de praktijk onhaalbaar en risicovol. De monetaire analysepijler binnen de monetaire strategie van de ecb is een geschikte plaats om vermogensprijzen te monitoren en een plaats te geven in de analyse. De focus van deze pijler op de middellange tot lange termijn kan tevens voorkomen dat vermogensprijsschommelingen de korte-termijnvooruitzichten voor de monetaire beleidskoers te sterk beïnvloeden. Tegelijkertijd wordt op deze manier een continue beschouwing van de vermogensmarkten gegarandeerd, hetgeen de ecb helpt om de risico s voor de prijsstabiliteit op de middellange tot lange termijn nauwlettend in de gaten te houden. Literatuur Alchian, A., B. Klein (1973), On a correct measure of inflation, Journal of Money, Credit and Banking, 5(1), pp Alessie, R.J.M., P.J.A. van Els, L.H. Hoogduin (2002), The role of wealth in the economy: the 2002 annual meeting papers of the Royal Netherlands Economic Association, DNB Research Memorandum, no Bayoumi, T., H. Edison (2003), Is wealth increasingly driving consumption? DNB Staff Reports, no Boone, L., F. Mikol and P. van den Noord (2004), Wealth effects on money demand in emu: economectric evidence, OECD, Economics Department Working Paper, no Borio, C., P. Lowe (2002), Asset prices, financial and monetary stability: exploring the nexus, BIS Working paper, no Borio, C., P. Lowe (2004), Securing sustainable price stability: should credit come back from the wilderness? BIS Working paper, no Chirinko, R.S., L. De Haan en E. Sterken (2004), Asset price shocks, real expenditures, and financial structure: a multi-country analysis, DNB Working paper, no. 14. dnb (2000), Vermogensprijsinflatie op de aandelen- en huizenmarkten: risico s en beleidsimplicaties, Kwartaalbericht, December dnb (2003), Verhouding tussen monetaire en financiële stabiliteit, Kwartaalbericht, December Detken, C., F. Smets (2004), Asset price booms and monetary policy, ECB Working paper no ecb (2004), The monetary policy of the ECB, Frankfurt am Main. ecb (2005), Asset price bubbles and monetary policy, Monthly Bulletin, April Fase M.M.G. en C.C.A. Winder (1998), Wealth and the demand for money in the European Union, Empirical Economics, nr. 23, pp g10 Contact Group (2002), Turbulence in asset markets: the role of micro policies, Basel: BIS. Goodhart, C. (2001), What weight should be given to asset prices in the measurement of inflation? The Economic Journal, 111, pp DNB / Kwartaalbericht juni 2006

75 Vermogensprijzen en monetair beleid Goodhart, C., B. Hofmann (2000), Do asset prices help to predict consumer price inflation? The Manchester School Supplement, 68, pp Hendrikx, M.F.C.M. en C.A. Ullersma (2005), Vermogensgroei vergt vakmanschap van centrale bankiers, Economische Statistische Berichten. Jansen, W.J. en N.J. Nahuis (2003), The stock market and consumer confidence: European evidence, Economics Letters, 79, pp Dit betreft een ruwe schatting, aangezien geharmoniseerde reeksen van het huizenvermogen niet beschikbaar zijn voor het eurogebied. In de vs wordt de omvang van het huizenvermogen van de private sector geschat op circa usd 20 biljoen (eur 17 biljoen) (bron: Federal Reserve Bank, flow of funds). 2 dnb (2003). 3 Tot de eerste pleitbezorgers behoren Alchian en Klein (1973). Latere artikelen in dezelfde richting zijn Goodhart (2001) en Goodhart en Hofmann (2000). 4 Hendrikx en Ullersma (2005). 5 Overigens is de Bank of England, de centrale bank van het Verenigd Koninkrijk, in 2004 overgestapt van een inflatiedoelstelling inclusief woonlasten op een inflatiedoelstelling zonder woonlasten. 6 dnb (2000). 7 Alessie, Van Els en Hoogduin (2002). 8 Zie bijvoorbeeld Chirinko, De Haan en Sterken (2004). 9 Met symmetrie wordt hier bedoeld dat een centrale bank de beleidsrente bij stijgende vermogensprijzen evenveel verhoogt als bij dalende vermogensprijzen verlaagt. 10 Zie ook het g10-rapport (2002) over de rol van fiscaal en structureel beleid in de vorming van zeepbellen in vermogensprijzen. 11 Fase en Winder (1998) en Boone, Mikol en Van Noord (2004) laten zien dat vermogensprijzen en de geldhoeveelheid een belangrijke samenhang vertonen. 12 Borio en Lowe (2002) en Borio en Lowe (2004) beargumenteren dat een hoge kredietgroei in combinatie met een sterke stijging van de vermogensprijzen een belangrijke aanwijzing kan zijn voor een zeepbel in de vermogensprijzen. DNB / Kwartaalbericht juni

76

77 Financiële instellingen in beeld Het toezicht op financiële instellingen heeft de laatste jaren belangrijke ontwikkelingen doorgemaakt. Eén daarvan is een verschuiving in de richting van een meer risico georiënteerde aanpak van het toezicht. Deze verandering versterkt het bewustzijn over risico s en bevordert daarmee de risicobeheersing, zowel bij de toezichthouder als bij de financiële instellingen. Hiertoe is het noodzakelijk de risico s waar onder toezicht staande instellingen mee te maken hebben in beeld te brengen. Als hulpmiddel daarvoor heeft DNB de Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode (FIRM) ontwikkeld, waarmee alle onder toezicht van DNB staande instellingen systematisch in kaart worden gebracht, en voor iedere instelling een risicoprofiel wordt vastgesteld. Op basis van dit risicoprofiel kunnen binnen het toezicht prioriteiten worden gesteld, zodat de beschikbare toezichtcapaciteit zo efficiënt mogelijk kan worden ingezet. FIRM bevordert een eenduidige analyse van, en eenzelfde manier van toezicht op alle financiële instellingen. FIRM vormt daarmee een wezenlijk onderdeel van het toezicht door DNB.

78 Financiële instellingen in beeld Inleiding Het toezicht van dnb is gericht op het bevorderen van de stabiliteit en integriteit van het financiële stelsel, de hardheid van financiële aanspraken en de efficiëntie en betrouwbaarheid van het betalingsverkeer. Hiertoe is slechts beperkte capaciteit voorhanden. De beschikbare toezichtmiddelen dienen dan ook zo efficiënt mogelijk te worden ingezet. Een risicogeoriënteerde vorm van toezicht past hierbij. Risicogeoriënteerd toezicht biedt de toezichthouder de mogelijkheid zijn capaciteit zo effectief mogelijk op het onder toezicht staande domein in te zetten. Dit betekent dat de risico s die zich bij de financiële instellingen voordoen, worden geïdentificeerd en toezichtmiddelen vooral worden ingezet op plaatsen waar de netto risico s, het grootst zijn. Risicogeoriënteerd toezicht omvat echter meer dan alleen het bepalen van het benodigde kapitaal op een risicogebaseerde grondslag. Het gaat om het inzichtelijk maken van het integrale risicoprofiel en de sturingsmogelijkheden van een instelling. De fusie tussen dnb en pvk in 2004 heeft het mogelijk gemaakt om in de gecombineerde rol van geïntegreerde prudentiële toezichthouder en centrale bank een bredere inschatting van relevante risico s in het financiële stelsel te maken. In de dagelijkse toezichtpraktijk van dnb is in 2006, met het operationeel worden van de Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode (firm), een majeure stap gezet om de risico s op instellingsniveau goed in beeld te krijgen en de toezichtactiviteiten daarop af te stemmen. firm combineert daarmee de eerder binnen dnb en pvk ontwikkelde risicoanalyse methoden rast en mars. Met dit instrument wordt door de toezichthouder op systematische wijze een doorwrochte inschatting gemaakt van de risico s waaraan onder toezicht staande instellingen blootstaan en de wijze waarop deze worden beheerst. Daarbij wordt zoveel mogelijk voorkomen dat er witte vlekken voor de toezichthouder resteren. Omdat binnen firm wordt uitgegaan van één methode, wordt cross-sectoraal de consistentie in het benaderen en het kenschetsen van onder toezicht staande instellingen vergroot. Deze instellingen, die sterk in aard, omvang en complexiteit verschillen, worden als het ware langs één meetlat gelegd, waarbij de schaal op de meetlat de mate waarin een instelling blootstaat aan bepaalde risico s weergeeft. Daarnaast maakt het uitgaan van één benadering het de toezichthouder mogelijk om op velerlei wijzen dwarsdoorsneden te maken van de instellingen, activiteiten en de gedragen risico s. Tevens kunnen ontwikkelingen in de tijd zichtbaar worden gemaakt. Tenslotte zet firm omdat de methode voor iedereen beschikbaar is gemaakt 1 aan tot een beter risicobeheer bij de instellingen. Risicogeoriënteerd toezicht wordt steeds nadrukkelijker als de norm voor modern toezicht gezien, zoals blijkt uit de opzet van Bazel ii, Solvency ii en het ftk. dnb bevindt zich met firm, samen met de toezichthouders in Australië, het vk, de vs en Zweden, wat dit betreft in de frontlinie. Financiële instellingen worden daar ook ingedeeld aan de hand van een aantal risicocategorieën, waarbij aangegeven wordt of deze een laag of hoog risico in zich dragen. Het aldus ontwikkelde profiel leidt tot een bepaalde toezichtaanpak (van lage tot hoge intensiteit). Door de toezichtinspanningen te focussen op de grootste risico s wordt de toezichtcapaciteit relatief efficiënt ingezet. Het bijdragenmodel van de Autoriteit Financiële Markten, dat sterk leunt op een self-assessment door de onder toezicht staande instellingen, past eveneens in dit kader. In beeld te brengen instellingen Met behulp van firm worden alle onder toezicht van dnb staande instellingen systematisch in kaart gebracht. Hiermee wordt inzicht verkregen in de risico s die een potentiële bedreiging vormen voor de aan dnb opgedragen toezichtdoelen, namelijk crediteurenbescherming, beschermen van de belangen van polishouders en integriteit van het financiële stelstel. Door deze inherente risico s te typeren en de gehanteerde beheersmaatregelen te analyseren wordt binnen firm een risicoprofiel van een financiële instelling samengesteld. Op basis van dit risicoprofiel kunnen binnen het toezicht prioriteiten worden gesteld. De toezichtactiviteiten worden intensiever naarmate het risicoprofiel hoger is. firm vervult hiermee een centrale rol in het toezichtproces (zie figuur 1). Daarbij is het niet zo dat dit instrument als een soort automatische piloot fungeert. De toezichthouder Figuur 1 Risicogebaseerd toezicht Vastleggingen analyse in firm Prioriteitstelling en planning Uitvoerend toezicht 78 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

79 Financiële instellingen in beeld moet open blijven staan voor ontwikkelingen en gebeurtenissen die onvoldoende door firm worden onderkend. Thematische onderzoeken naar specifieke onderwerpen, die zowel cross-sectoraal als sectoraal kunnen worden uitgevoerd, blijven daarom van essentieel belang, hetgeen pas bij een risicogeorënteerde toezichtaanpak. firm biedt een uniforme risicoanalyse methode, die toepasbaar is op alle typen instellingen die onder toezicht van dnb staan (zie tabel 1). De onderlinge vergelijkbaarheid van de uitkomsten van de risicoanalyse wordt daarmee bevorderd, zodat tot een zo objectief mogelijke inschatting kan worden gekomen. Dit bevordert de consistentie van het toezicht op instellingen in vergelijkbare omstandigheden. Vanzelfsprekend is het daarbij zo dat de aard en omvang van de activiteiten van een instelling hierin worden meegewogen. Verder kan een gerichte ondersteuning bij het planningsproces van de voor toezicht beschikbare capaciteit worden bewerkstelligd, zowel voor toezichtactiviteiten binnen een instelling als binnen de financiële sector. Daarmee biedt de methode tevens een goede basis voor interne en externe verantwoording over de uitgevoerde toezichtwerkzaamheden. Methode Tabel 1 Aantal instellingen onder toezicht van dnb (2005) Binnen het toezicht van dnb neemt de risicoanalyse firm, zoals gezegd, een centrale plaats in. Daarbij worden op systematische wijze alle risico s met betrekking tot de toezichtdoelen aan de hand van de volgende vier pijlers beoordeeld: 1. solvabiliteit, 2. liquiditeit, 3. beheer en organisatie en 4. integere bedrijfsvoering. Het vormen van een oordeel is ten dele een resultante van desk research, maar vooral gebaseerd op bevindingen opgedaan tijdens onderzoeken en gesprekken met het management van de instelling. Dit oordeel en de onderbouwing van dit oordeel worden vastgelegd in de hiervoor ontwikkelde applicatie firm, waar alle inschattingen en motivaties op één plaats bijeen worden gebracht. Deze inventarisatie vormt de basis voor het plannen van de bij onder toezicht staande instellingen onderzoeken en, indien nodig, interventies. Het uitvoeren van deze activiteiten leidt veelal tot aanvullende of nieuwe inzichten met betrekking tot de risico s. Het analyseren van de eerste twee pijlers, solvabiliteit en liquiditeit (zie figuur 2) waarbij de laatste meestal alleen relevant is voor bancaire instellingen, geschiedt op identieke wijze. Allereerst wordt de informatie met betrekking tot de actuele solvabiliteits- en liquiditeitspositie verzameld en vervolgens wordt beoordeeld in hoeverre deze toereikend zijn. De daartoe ontwikkelde toetsen binnen bijvoorbeeld Solvency i, Bazel i en het ftk zijn daarbij maatgevend. Een tweede stap betreft het vormen en vastleggen van een oordeel over respectievelijk het zogeheten solvabiliteits- en liquiditeitsbeheer. In de kern betreft het hier een oordeel over het herstelvermogen. Aspecten die spelen bij solvabiliteitsbeheer zijn bijvoorbeeld sturingsmiddelen als premie-, indexatie- en prijsbeleid, de robuustheid van de continuïteitsanalyse en de mogelijkheden om additioneel vermogen aan te trekken. Premie- en indexatiebeleid zijn voor een pensioenfonds de typische instrumenten om bij te sturen. Voor een bank kan het aanpassen van haar debeten credittarieven een middel zijn. Bij een dochterinstelling kan garantstelling door de moeder een relevante factor zijn. Bij liquiditeitsbeheer gaat het onder meer om het bewaken van de liquiditeitspositie, de ingeschatte effectiviteit van voorgenomen maatregelen bij tekorten en de toegang tot de geldmarkt. In de derde pijler beheer en organisatie worden tien risicocategorieën onderscheiden; binnen iedere risicocategorie zijn meerdere risico-items gebundeld (zie box 1). Verzekeraars Banken Pensioenfondsen Trustmaatschappijen Geldtransactiekantoren Effecteninstellingen Beleggingsinstellingen Creditcardmaatschappijen en casino s Totaal Figuur 2 Uitvoerend toezicht Interventie Oordeel gebaseerd op risicoanalyse Planning Solvabiliteit Liquiditeit Beheer & Integriteit Organisatie Bescherming van crediteuren en polishouders Bijdragen aan integriteit financieel stelsel DNB / Kwartaalbericht juni

80 Financiële instellingen in beeld Voor iedere risicocategorie afzonderlijk wordt een oordeel gevormd over enerzijds de omvang van het (inherente) risico en anderzijds de effectiviteit van de specifieke beheersmaatregelen. Gecombineerd leidt dit tot een indicatie (score) voor het netto risico. Tevens kunnen hier de beheersmaatregelen met een generieke werking, management en organisatie, in beeld worden gebracht. Aspecten die hierbij de revue passeren zijn bijvoorbeeld deskundigheid, risicohouding, besturingsmodel, organisatiestructuur, informatievoorziening en personeelsbeleid. Door een gewogen gemiddelde te bepalen van de netto risico s en de mitigerende werking van de generieke beheersmaatregelen hierin mee te nemen, wordt een indicatie voor de derde pijler beheer en organisatie gegeven. Opgemerkt zij dat dit gewogen gemiddelde altijd wordt bezien in samenhang met de omvang van de onderliggende (netto) scores. Groot belang wordt gehecht aan een integer financieel bestel. Integriteit vormt dan ook de laatste pijler. Integriteit is één van de onderscheiden risicocategorieën. Hieronder moet bijvoorbeeld worden verstaan dat instellingen zorgen dat zij niet betrokken raken bij, of gebruikt worden voor, het benadelen van derden, het gebruik maken van voorwetenschap, het witwassen van geld en terrorismefinanciering. Risicoprofiel De bij dnb onder toezicht staande instellingen verschillen zeer in aard en omvang van de activiteiten. Aan de éne kant van het spectrum treft men instellingen die slechts één activiteit kennen, waarbij kan worden gedacht aan trustkantoren, kleine pensioenfondsen en begrafenisverzekeraars. Aan de andere kant wordt toezicht gehouden op financiële conglomeraten die een veelheid aan bancaire diensten kennen en daarnaast actief zijn op de schade- en levensverzekeringsmarkt. Binnen firm wordt hierop ingespeeld door complexere financiële instellingen op te delen naar functionele activiteiten. Deze decompositie valt niet noodzakelijkerwijs samen met het organogram van de instelling zelf; belangrijkste doel is alle voor het toezicht relevante risico s in kaart te brengen. Functionele activiteiten zijn bijvoorbeeld ziektekostenverzekering, herverzekerd pensioen, effectenkredietverlening, hypotheken, betalingsverkeer, securitisatie, vermogensbeheer en unit linked producten. Binnen firm worden circa 40 verschillende functionele activiteiten onderkend. Iedere functionele activiteit kent een eigen profiel met voor die activiteit specifieke risico s. Een traditionele levensverzekeraar en een pensioenfonds, bijvoorbeeld, laten zich onder meer typeren met een verhoudingsgewijs hoge score in het risicoprofiel voor mismatch- en verzekeringstechnische risico s. In het vermogensbeheer spelen deze risico s geen rol. Het bancaire betalingsverkeer Box 1 Risicocategorieën beheer en organisatie Categorie Risico-items Mismatch-/renterisico s Marktrisico s Debiteurenrisico s Rente, valuta, liquiditeit, inflatie Prijsvolatiliteit, marktliquiditeit, concentratie en correlatie Default probability, loss given default, exposure at default, concentratie en correlatie Verzekeringstechnische risico s Sterfte, arbeidsongeschikheid, schade, concentratie en correlatie Omgevingsrisico s Concurrentie, afhankelijkheid, reputatie, ondernemingsklimaat Operationele risico s Acceptatie/transactie, verwerking, uitkering/betaling/settlement, informatie, productontwikkeling, kosten, personeel, fraudegevoeligheid Uitbestedingrisico s Continuïteit bedrijfsvoering, integriteit, kwaliteit dienstverlening it-risico s Strategie- en beleid, beveiliging, beheersbaarheid, continuïteit Integriteitrisico s Benadeling derden, voorwetenschap, witwassen, terrorismefinanciering, onoorbaar handelen Juridische risico s Wet- en regelgeving, naleving, aansprakelijkheid, afdwingbaarheid contracten 80 DNB / Kwartaalbericht juni 2006

81 Financiële instellingen in beeld kent hoge scores voor operationele en ict-risico s, terwijl marktrisico s bij deze activiteit afwezig zijn. Daarnaast is het voor het kenschetsen van complexere instellingen mogelijk gebruik te maken van zogenoemde groepsfuncties. Groepsfuncties kennen een risicomitigerende werking voor één of meerdere risico s binnen alle onderliggende functionele activiteiten. Typische groepsfuncties zijn actuariaat, juridische zaken en compliance. Een goede score voor de groepsfunctie actuariaat, waar het overkoepelende beleid is vastgesteld en een centrale bewaking van de verzekeringstechnische risico s plaatsvindt, leidt dus tot lagere scores van het verzekeringstechnische risico van de gehele instelling. De inschattingen met betrekking tot de pijlers beheer en organisatie en integriteit worden vastgelegd op het niveau van de functionele activiteit en vervolgens (via eventueel tussenliggende lagen) als een gewogen gemiddelde gecombineerd tot op instellingsniveau; de mitigerende effecten van groepsfuncties worden hierin meegenomen. In het analyseren van het risicoprofiel dragen deze gemiddelden ertoe bij dat bij grote, complexe organisaties, die in bepaalde gevallen uit enkele honderden activiteiten bestaan sneller inzage kan worden verkregen in de activiteiten/risicocategorieën waar zich de pijnpunten concentreren. De pijlers solvabiliteit en liquiditeit worden beoordeeld op het niveau waar resp. de solvabiliteits- en de liquiditeitspositie relevant is (in het eerste geval veelal de vergunninghoudende entiteit, in het tweede geval treft men vaak een centrale aansturing aan). In box 2 wordt een voorbeeld getoond van het risicoprofiel van een financieel conglomeraat op holdingniveau, met daaronder een opsplitsing met twee tussenliggende lagen en daaronder in totaal tien zogeheten functionele activiteiten. Toepassingen door dnb firm levert een veelheid aan dimensies op basis waarvan prioriteiten kunnen worden gesteld in het toezicht. Over alle in kaart gebrachte risicocategorieën zijn scores beschikbaar over het inherente risico, de specifieke beheersing van dit risico en het resulterende netto risico. Daarnaast is een oordeel vastgelegd over de risicomitigerende gevolgen van de beheersmaatregelen management en organisatie en groepsfuncties. Verder worden solvabiliteit en liquiditeit qua positie en beheer getypeerd. Al deze informatie wordt vastgelegd in de vorm van scores. Deze bepalen het risicoprofiel voor de activiteiten van een instelling, alsook voor de instelling zelf. Daarnaast biedt de analyse inzage in welke elementen nog niet van een inschatting zijn voorzien, de zogeheten witte vlekken. Van elke score wordt het moment van de score vastgelegd, zodat bekend is in hoeverre het een actuele inschatting betreft. Tenslotte worden van alle activiteiten en instellingen enkele in het kader van de risicoanalyse en planning relevante kenmerken en kengetallen meegenomen. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld balanstotaal, balanssamenstelling en de omvang van het eigen vermogen. Voor het toezicht is het van groot belang een actueel beeld te hebben van de risico s waaraan de onder toezicht staande instellingen blootstaan. De firm-database maakt het mogelijk te selecteren op criteria als witte vlek en laatste inschatting dateert van vóór. Deze filters bieden immers een overzicht van beheersomgevingen (specifiek en generiek), activiteiten en instellingen waarvan geen recente inschatting beschikbaar is en daarom in kaart moeten worden gebracht. Door te sorteren op verhoudingsgewijs slechte scores of combinaties van slechte scores, kunnen instellingen, activiteiten en/of risicocategorieën worden uitgelicht, die vanuit toezichtperspectief additionele aandacht verdienen. Mede op basis van deze selectie kan worden vastgesteld aan welke instellingen, instellingsactiviteiten en/of door instellingen aangegane risico s, toezichtcapaciteit moet worden gealloceerd. Een in deze context zeer relevant filter is te sorteren naar instellingen, die verhoudingsgewijs slecht scoren op de criteria solvabiliteitspositie, solvabiliteitsbeheer en beheer en organisatie. 2 Een negatief oordeel over één van deze drie aandachtsgebieden of erger twee of drie, zal voor de toezichthouder aanleiding zijn om bij te sturen. Daarbij hoeft het niet zo te zijn dat de instelling acuut in grote problemen zal geraken als zich een risico manifesteert, maar bij éen of meerdere slechte scores is een crisisachtige ontwikkeling kansrijk en zal interveniëren veelal noodzakelijk zijn. Binnen het toezicht wordt deze insteek om tot prioriteitstelling te komen, aangeduid met de magische driehoek. Uiteindelijk zal blijken dat het beoordelen van de vraag of tot één of andere vorm van interventie moet worden gekomen een subtiel inzicht vraagt omdat de elementen binnen de magische driehoek vaak fungeren als communicerende vaten. Zo zullen instellingen die bewust een sterke beheersing nastreven van risico s, dit vaak doen om zo min mogelijk reserves aan te hoeven houden. De informatie verkregen via firm kan ook als basis dienen voor vraagstukken over de stabiliteit van het financiële systeem. firm kan hierdoor een rol spelen bij een bredere inschatting van de relevante risico s voor DNB / Kwartaalbericht juni

82 Financiële instellingen in beeld Box 2 Risicoprofiel financieel conglomeraat Toelichting: De linkerkolom laat zien dat de instelling naast diverse bancaire (7) ook verzekeringsactiviteiten (3) ontplooit. De daar onderkende groepsfuncties werken risicomitigerend voor zowel het bank- als het verzekeringsbedrijf. De 4 pijlers met de relevante scores worden in het rechterdeel samengevat. De pijler liquiditeit wordt hier niet getoond omdat de liquiditeitspositie op een lager niveau, i.e. binnen de bank wordt beheerd. Evenzo is geen score beschikbaar voor de solvabiliteitspositie omdat deze op de onderliggende niveaus van de vergunninghoudende entiteiten wordt vastgesteld. Het beheer van de solvabiliteitspositie is wel op holdingniveau belegd. Voor enkele risicocategorieën is geen oordeel over de beheersing beschikbaar; deze risico s moeten tijdens daarop gerichte onderzoeken in kaart worden gebracht. Alle scores worden geprojecteerd op een schaal van 1 tot en met 4. het financiële stelsel, zoals dnb die in haar hoedanigheid als geïntegreerde prudentiële toezichthouder en centrale bank wenst te maken. In deze context kunnen de volgende voorbeelden worden genoemd. Voor het analyseren van de vraag in hoeverre en welke financiële instellingen in Nederland kwetsbaar zijn bij een laag renteniveau kan worden gesorteerd naar een hoog mismatchrisico en de omvang van de vastrentende beleggingsportefeuille. Een sortering over de risicocategorie debiteurenrisico binnen de functionele activiteit hypotheken levert een indicatie op over de vraag welke instellingen veel zogeheten tophypotheken verstrekken. Een onderzoek naar integriteitaspecten kan worden ondersteund door alle activiteiten die inherent een hoge risicoscore kennen, uit te lichten. 82 Externe toepassing Het risicoprofiel van een onder toezicht staande instelling dat met behulp van firm is gecreëerd, is een goede basis voor een dialoog met het management van de DNB / Kwartaalbericht juni 2006

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Licht herstel economie in derde kwartaal 2009

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Licht herstel economie in derde kwartaal 2009 Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB09-071 13 november 2009 9.30 uur Licht herstel economie in derde kwartaal 2009 Kwartaal op kwartaal 0,4 procent groei economie Krimp 3,7 procent in vergelijking

Nadere informatie

Voorjaarsprognoses : Europees herstel houdt aan ondanks nieuwe risico's

Voorjaarsprognoses : Europees herstel houdt aan ondanks nieuwe risico's IP/11/565 Brussel, 13 mei 2011 Voorjaarsprognoses 2011-2012: Europees herstel houdt aan ondanks nieuwe risico's Het geleidelijke herstel van de EU-economie zet door, zo blijkt uit de vooruitzichten voor

Nadere informatie

Persconferentie: De Nederlandse conjunctuur in 2008, d.d. 13 februari 2009.

Persconferentie: De Nederlandse conjunctuur in 2008, d.d. 13 februari 2009. Persconferentie: De Nederlandse conjunctuur in 2008, d.d. 13 februari 2009. Sheet 1: Opening Het CBS publiceert vandaag het eerste cijfer van de economische groei over het vierde kwartaal en de voorlopige

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 2,9 procent in Economische groei vierde kwartaal 2,7 procent

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 2,9 procent in Economische groei vierde kwartaal 2,7 procent Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB07-010 13 februari 2007 9.30 uur Economie groeit 2,9 procent in 2006 De Nederlandse economie is in 2006 met 2,9 procent gegroeid. Dit is bijna twee keer

Nadere informatie

Macro-economische Ontwikkelingen

Macro-economische Ontwikkelingen Macro-economische Ontwikkelingen e kwartaal 1 Bijlage II Onderdeel Economische groei Inflatie Producentenvertrouwen Consumptie Omzet detailhandel Consumentenvertrouwen Hypotheken Hypotheek- en kapitaalmarktrente

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral opwaartse bijstelling overheidsconsumptie. Kwartaal-op-kwartaalgroei 0,6 procent

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral opwaartse bijstelling overheidsconsumptie. Kwartaal-op-kwartaalgroei 0,6 procent Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB05-144 21 december 2005 9.30 uur Groei economie derde kwartaal 2005 hoger dan eerder geraamd De Nederlandse economie is in het derde kwartaal van 2005 met

Nadere informatie

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2 Hans Langenberg In het tweede kwartaal van 2005 vond voor het eerst in twee jaar geen verdere daling plaats van het aantal banen. Ook is de werkloosheid gestabiliseerd. Wel was er een stagnatie in de toename

Nadere informatie

Datum : 2 april 2002 Aan : De Minister van Economische Zaken

Datum : 2 april 2002 Aan : De Minister van Economische Zaken CPB Notitie Datum : 2 april 2002 Aan : De Minister van Economische Zaken Economierapportage april 2002 1 De internationale conjunctuur lijkt door het dieptepunt heen. In de Verenigde Staten en Zuidoost-Azië

Nadere informatie

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012 Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012 Inleiding Lorette Ford De economische ontwikkeling van een land kan door middel van drie belangrijke economische indicatoren

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 1,4 procent in Beperkte opwaartse bijstelling economische groei 2004

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 1,4 procent in Beperkte opwaartse bijstelling economische groei 2004 Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB05-037 31 maart 2005 9.30 uur Economie groeit 1,4 procent in 2004 De Nederlandse economie is in 2004 met 1,4 procent gegroeid. Dat is een licht herstel

Nadere informatie

Macro-economische Ontwikkelingen

Macro-economische Ontwikkelingen Macro-economische Ontwikkelingen e kwartaal 8 Overall conclusie De kredietcrisis zorgt voor een terugval van de economische bedrijvigheid in Nederland die sinds het begin van de jaren tachtig niet is voorgekomen.

Nadere informatie

Kentering op de Europese woningmarkten

Kentering op de Europese woningmarkten Na een hausse die twaalf jaar duurde, is nu in de meeste Europese landen waaronder Nederland een afvlakking van de huizenprijsstijging te zien. In enkele landen dalen de prijzen zelfs. Een belangrijke

Nadere informatie

Kredietverlening aan Nederlandse bedrijven loopt terug

Kredietverlening aan Nederlandse bedrijven loopt terug Het Nederlandse bedrijfsleven is in sterke mate afhankelijk van bancaire kredietverlening. De groei van de zakelijke kredietverlening is in de tweede helft van 28 vertraagd. Dit hangt grotendeels samen

Nadere informatie

Van Lieshout & Partners Nieuwsbrief 3 e kwartaal Bron: Reuters

Van Lieshout & Partners Nieuwsbrief 3 e kwartaal Bron: Reuters In onze eerste nieuwsbrief nieuwe stijl willen wij terugblikken op het afgelopen kwartaal, lichten wij ons beleggingsbeleid nader toe en uiteraard geven wij onze visie op de financiële markten. Terugblik

Nadere informatie

Economische ontwikkelingen

Economische ontwikkelingen In het eerste kwartaal vlakte de groei van wereldeconomie iets af. De Amerikaanse economie vertraagde aanzienlijk onder invloed van de afkoelende huizenmarkt. De groei in het eurogebied daalde licht, maar

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 3,5 procent in Economische groei vierde kwartaal liefst 4,4 procent

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 3,5 procent in Economische groei vierde kwartaal liefst 4,4 procent Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB08-008 14 februari 2008 9.30 uur Economie groeit 3,5 procent in 2007 De Nederlandse economie is in 2007 met 3,5 procent gegroeid. Dit is de hoogste groei

Nadere informatie

Datum : 3 juli 2003 Aan : De Minister van Economische Zaken

Datum : 3 juli 2003 Aan : De Minister van Economische Zaken CPB Notitie Datum : juli Aan : De Minister van Economische Zaken Economierapportage juli De Nederlandse economie blijft ondermaats presteren. Na de oorlog in Irak zijn de internationale spanningen afgenomen

Nadere informatie

Macro-economische Ontwikkelingen

Macro-economische Ontwikkelingen Macro-economische Ontwikkelingen e kwartaal 1 BIJLAGE II Overall conclusie De Nederlandse economie groeit in 1 naar verwachting met 1¼%. Voor komend jaar wordt een groei van 1¾% voorzien. De toename van

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei tweede kwartaal 2008 bijgesteld tot 3,0 procent

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei tweede kwartaal 2008 bijgesteld tot 3,0 procent Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB08-067 25 september 2008 9.30 uur Economische groei tweede kwartaal 2008 bijgesteld tot 3,0 procent Opwaartse bijstelling met 0,2 procentpunt Fors meer

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie krimpt 4,5 procent in eerste kwartaal 2009

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie krimpt 4,5 procent in eerste kwartaal 2009 Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB09-038 15 mei 2009 9.30 uur Economie krimpt 4,5 procent in eerste kwartaal 2009 Grootste krimp na de Tweede Wereldoorlog Export en investeringen vallen

Nadere informatie

Macro-economische Ontwikkelingen

Macro-economische Ontwikkelingen Macro-economische Ontwikkelingen e kwartaal 1 Bijlage II Overall conclusie De Nederlandse economie groeit naar verwachting met 1¾% in 1 en met 1½% in 11. De toename van het bbp komt bijna volledig voor

Nadere informatie

Dienstensector houdt vertrouwen

Dienstensector houdt vertrouwen Stand van de Zakelijke Dienstverlening Dienstensector houdt vertrouwen Kasper Buiting Senior Sectoreconoom December 18 Inhoudsopgave pagina 1 Macro-economie: Eurozone en NL Voorlopende economische indicatoren

Nadere informatie

Recente ontwikkelingen in de kredietvoorwaarden van banken

Recente ontwikkelingen in de kredietvoorwaarden van banken Recente ontwikkelingen in de kredietvoorwaarden van banken Een van de informatiebronnen voor de ecb bij het voeren van het monetaire beleid is de Bank Lending Survey, een kwalitatieve kwartaalenquête naar

Nadere informatie

De Nederlandsche Bank. Kwartaalbericht december 2006

De Nederlandsche Bank. Kwartaalbericht december 2006 06 De Nederlandsche Bank Kwartaalbericht december 2006 Centrale bank en prudentieel toezichthouder financiële instellingen 2006 De Nederlandsche Bank nv Oplage: 2.850 Iedere openbaarmaking en verveelvoudiging

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei derde kwartaal 2008 ongewijzigd 1,8 procent

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei derde kwartaal 2008 ongewijzigd 1,8 procent Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB08-087 23 december 2008 9.30 uur Economische groei derde kwartaal 2008 ongewijzigd 1,8 procent Laagste economische groei sinds begin 2005 Vooral export

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei valt terug

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei valt terug Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB11-069 15 november 2011 9.30 uur Economische groei valt terug Economie 1,1 procent gegroeid op jaarbasis in derde kwartaal Kwartaal op kwartaal 0,3 procent

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei derde kwartaal 2008 vertraagt tot 1,8 procent

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei derde kwartaal 2008 vertraagt tot 1,8 procent Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB08-077 14 november 2008 9.30 uur Economische groei derde kwartaal 2008 vertraagt tot 1,8 procent Bijna een halvering in vergelijking met eerste halfjaar

Nadere informatie

Nederland in het eurogebied

Nederland in het eurogebied Nederland in het eurogebied Wereldwijd zet de economische opleving door. De gedurende de zomer sterk gestegen olieprijs en de aanhoudend zwakker wordende dollar zetten de kracht van het verdere herstel

Nadere informatie

Conjunctuur enquête. Technologische Industrie Nederland

Conjunctuur enquête. Technologische Industrie Nederland Conjunctuur enquête Technologische Industrie Nederland Gunstig beeld met internationale onzekerheden Het CBS kopt donderdag 16 februari dat het ondernemersvertrouwen in Nederland nog nooit op zo n hoog

Nadere informatie

Macro-economische Ontwikkelingen

Macro-economische Ontwikkelingen Macro-economische Ontwikkelingen 1e kwartaal 9 Overall conclusie In de tweede helft van 8 sloeg de kredietcrisis ook in Nederland over naar de rest van de economie. De vooruitzichten voor 9 en 1 zijn in

Nadere informatie

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal januari 2017 t/m 31 maart Samenvatting:

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal januari 2017 t/m 31 maart Samenvatting: Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel Eerste kwartaal 2017-1 januari 2017 t/m 31 maart 2017 Samenvatting: De maandelijkse nominale dekkingsgraad is gestegen van 105,7% naar 110,5%; De beleidsdekkingsgraad

Nadere informatie

Hoe (slecht) gaat het met de conjunctuur? Edwin De Boeck Fedustria 13 oktober 2011

Hoe (slecht) gaat het met de conjunctuur? Edwin De Boeck Fedustria 13 oktober 2011 Hoe (slecht) gaat het met de conjunctuur? Edwin De Boeck Fedustria 3 oktober Grote Recessie was geen Grote Depressie Wereldhandel Aandelenmarkt 9 8 7 8 VS - S&P-5 vergelijking met crash 99 Wereld industriële

Nadere informatie

Blijvende onrust op de beurs: hoe nu verder?

Blijvende onrust op de beurs: hoe nu verder? Blijvende onrust op de beurs: hoe nu verder? Zoals u waarschijnlijk weet, is de beurs nog steeds bijzonder nerveus en vooral negatief. De directe aanleiding is de tegenvallende groei in China waar wij

Nadere informatie

Persbericht. Economie groeit niet in eerste kwartaal Centraal Bureau voor de Statistiek. Net geen recessie.

Persbericht.   Economie groeit niet in eerste kwartaal Centraal Bureau voor de Statistiek. Net geen recessie. Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB02-095 17 mei 2002 9.30 uur Economie groeit niet in eerste kwartaal 2002 De Nederlandse economie is in het eerste kwartaal van 2002 niet gegroeid. Dit blijkt

Nadere informatie

Het waren weekjes weer wel: 38 en 39

Het waren weekjes weer wel: 38 en 39 aug. okt. dec. feb. april juni aug. aug. okt. dec. feb. april juni aug. aug. okt. dec. feb. april juni aug. Het waren weekjes weer wel: 38 en 39. De nieuwe macrocijfers.5..5. -.5 -. -.5 -. -.5 % -.6 -.6.

Nadere informatie

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED Op basis van de tot 24 november 2006 beschikbare informatie hebben medewerkers van het Eurosysteem projecties

Nadere informatie

Visie op de Nederlandse economie in 2014

Visie op de Nederlandse economie in 2014 Visie op de Nederlandse economie in 2014 De economie lijkt in de tweede helft van 2013 de bodem te hebben bereikt. Het is sinds 2008 niet de eerste keer dat dit gebeurt. Na het aanvankelijke herstel gedurende

Nadere informatie

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Eerste kwartaal 2017-1 januari 2017 t/m 31 maart 2017 Samenvatting: De maandelijkse nominale dekkingsgraad eind maart 2017 is 112,6% en is gestegen ten opzichte

Nadere informatie

10-jaars rente Duitsland. 10-jaars rente VS. Van Lieshout & Partners Nieuwsbrief 4 e kwartaal 2017

10-jaars rente Duitsland. 10-jaars rente VS. Van Lieshout & Partners Nieuwsbrief 4 e kwartaal 2017 In onze tweede nieuwsbrief nieuwe stijl blikken wij terug op het afgelopen kwartaal, lichten wij ons beleggingsbeleid nader toe en presenteren wij onze visie op de financiële markten voor het komende kwartaal.

Nadere informatie

Macro-economische Ontwikkelingen

Macro-economische Ontwikkelingen Macro-economische Ontwikkelingen 3e kwartaal 8 Overall conclusie De kredietcrisis en de in het spoor daarvan vertragende wereldconjunctuur leiden ertoe dat de economische groei scherp terugvalt, tot ¼%

Nadere informatie

Economische visie op 2015

Economische visie op 2015 //5 Economische visie op 5 Nieuwjaarsbijeenkomst VNO-NCW regio Zwolle Björn Giesbergen januari 5 Inhoud Visie op 5 Europa: toekomstige koploper of eeuwige achterblijver? (conjunctuur/financiële markten)

Nadere informatie

CBS: economie krimpt door lager gasverbruik

CBS: economie krimpt door lager gasverbruik Persbericht PB14-032 15 mei 2014 9.30 uur CBS: economie krimpt door lager gasverbruik - Sterke afname binnenlands verbruik en export van aardgas door milde winter - Mede hierdoor economische krimp van

Nadere informatie

Uitkomsten kwartaal sectorrekeningen

Uitkomsten kwartaal sectorrekeningen t7 7 Uitkomsten kwartaal sectorrekeningen tweede kwartaal 28 Publicatiedatum CBS-website: 8 oktober 28 Den Haag/Heerlen Verklaring van tekens. = gegevens ontbreken * = voorlopig cijfer x = geheim = nihil

Nadere informatie

QE in de eurozone: bezit van de zaak, einde van het vermaak?

QE in de eurozone: bezit van de zaak, einde van het vermaak? QE in de eurozone: bezit van de zaak, einde van het vermaak? Komt er QE in de eurozone? Sinds enige maanden wordt er op de financiële markten gezinspeeld op het opkopen van staatsobligaties door de Europese

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Inkomen huishoudens gecorrigeerd voor inflatie licht gedaald. Meer inkomen uit vermogen en pensioen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Inkomen huishoudens gecorrigeerd voor inflatie licht gedaald. Meer inkomen uit vermogen en pensioen Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB06-074 13 juli 2006 9.30 uur Uitgaven huishoudens hoger dan inkomsten De Nederlandse economie is in 2005 met 1,5 procent gegroeid. Het voor inflatie gecorrigeerde

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie 0,7 procent gekrompen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie 0,7 procent gekrompen Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB12-009 15 februari 2012 9.30 uur Economie 0,7 procent gekrompen In vierde kwartaal 0,7 procent krimp t.o.v. een jaar eerder Consumptie 1,8 procent lager

Nadere informatie

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED Op basis van de tot 24 mei 2007 beschikbare informatie hebben medewerkers van het Eurosysteem projecties

Nadere informatie

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Perscommuniqué Brussel, 15 september 2000 Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de

Nadere informatie

CPB Notitie. Economierapportage maart De wereldeconomie. Datum : 27 maart 2003 Aan : De Minister van Economische Zaken

CPB Notitie. Economierapportage maart De wereldeconomie. Datum : 27 maart 2003 Aan : De Minister van Economische Zaken CPB Notitie Datum : 27 maart 2003 Aan : De Minister van Economische Zaken Economierapportage maart 2003 1 De Nederlandse economie blijft ondermaats presteren. Dit geldt zelfs indien door een voorspoedig

Nadere informatie

Datum : 4 december 2003 Aan : De Minister van Economische Zaken

Datum : 4 december 2003 Aan : De Minister van Economische Zaken CPB Notitie Datum : december Aan : De Minister van Economische Zaken Economierapportage december De wereldeconomie is het afgelopen kwartaal sterk opgeveerd en de verwachting is dat het herstel zal doorzetten.

Nadere informatie

Flashraming CBS: export zorgt voor economische groei

Flashraming CBS: export zorgt voor economische groei Persbericht PB14-050 14 augustus 2014 09.30 uur Flashraming CBS: export zorgt voor economische groei - Economie groeit volgens de flashraming met 0,5 procent ten opzichte van eerste kwartaal 2014 - Volgens

Nadere informatie

Persbericht. Economie groeit 0,9 procent in eerste kwartaal Centraal Bureau voor de Statistiek. Kwartaal-op-kwartaalgroei aangetrokken

Persbericht. Economie groeit 0,9 procent in eerste kwartaal Centraal Bureau voor de Statistiek. Kwartaal-op-kwartaalgroei aangetrokken Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB04-103 1 juli 2004 9.30 uur Economie groeit 0,9 procent in eerste kwartaal 2004 De Nederlandse economie is in het eerste kwartaal van 2004 met 0,9 procent

Nadere informatie

Persbericht. Economie verder gekrompen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitvoer blijft groeien. Minder investeringen

Persbericht. Economie verder gekrompen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitvoer blijft groeien. Minder investeringen Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB13-011 14 februari 2013 9.30 uur Economie verder gekrompen Economie krimpt in vierde kwartaal 0,2 procent t.o.v. kwartaal eerder Ten opzichte van een jaar

Nadere informatie

Persbericht ABP, eerste halfjaar 2008

Persbericht ABP, eerste halfjaar 2008 Persbericht ABP, eerste halfjaar 2008 Hoofdpunten Rendement over eerste helft 2008 is 5,1%. De dekkingsgraad is medio 2008 uitgekomen op 132%. De kredietcrisis eist zijn tol. Vooral aandelen en onroerend

Nadere informatie

Internationale Economie. Doorzettend, maar mager groeiherstel, veel neerwaartse risico s

Internationale Economie. Doorzettend, maar mager groeiherstel, veel neerwaartse risico s Internationale Economie Doorzettend, maar mager groeiherstel, veel neerwaartse risico s Wim Boonstra, 27 november 2014 Basisscenario: Magere groei wereldeconomie, neerwaartse risico s De wereldeconomie

Nadere informatie

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Derde kwartaal 2017-1 juli 2017 t/m 30 september 2017 Samenvatting: De maandelijkse nominale dekkingsgraad eind september 2017 is 117,8% en is gestegen ten opzichte

Nadere informatie

Economische ontwikkelingen

Economische ontwikkelingen Economische ontwikkelingen Terwijl de Amerikaanse economie voor het tiende achtereenvolgende kwartaal met meer dan 3% groeit, ziet het er naar uit dat de wereldwijde groei zich geleidelijk verbreedt naar

Nadere informatie

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Vierde kwartaal 2017-1 oktober 2017 t/m 31 december 2017 Samenvatting: De (12 maands)beleidsdekkingsgraad is gestegen van 112,7% eind september 2017 naar 115,3%

Nadere informatie

Economische ontwikkelingen

Economische ontwikkelingen De recessie is nog niet ten einde, maar een lichte verbetering is zichtbaar. In het tweede kwartaal kwam vrijwel wereldwijd een einde aan het ongekende tempo van de teruggang. Dit blijkt vooral uit het

Nadere informatie

De Wereldeconomie van Morgen: Op Zoek naar Groei

De Wereldeconomie van Morgen: Op Zoek naar Groei De Wereldeconomie van Morgen: Op Zoek naar Groei Jan Van Hove Chief Economist, KBC Group NV Bolero Tips & Trends 2016 10 september 2016 Globalization presumes sustained economic growth. Otherwise, the

Nadere informatie

AEGON Equity Fund. vierde kwartaal 2006

AEGON Equity Fund. vierde kwartaal 2006 Profiel Het AEGON Equity Fund is een besloten fonds voor gemene rekening, waarin verzekeringsrelaties van AEGON kunnen participeren. Het AEGON Equity Fund belegt wereldwijd in aandelen met de nadruk op

Nadere informatie

2009 uitzonderlijk slecht economisch jaar voor Nederland

2009 uitzonderlijk slecht economisch jaar voor Nederland 2009 uitzonderlijk slecht economisch jaar voor Nederland 02 Krimp mondiale economie in 2009 Aziatische landen als eerste uit het dal Economie eurozone krimpt nog sterker dan wereldeconomie Krimp in 2009

Nadere informatie

Internationale varkensvleesmarkt 2012-2013

Internationale varkensvleesmarkt 2012-2013 Internationale varkensvleesmarkt 212-213 In december 212 vond de jaarlijkse conferentie van de GIRA Meat Club plaats. GIRA is een marktonderzoeksbureau, dat aan het einde van elk jaar een inschatting maakt

Nadere informatie

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM SAMENGESTELDE MACRO- ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM SAMENGESTELDE MACRO- ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM SAMENGESTELDE MACRO- ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED Op basis van de tot 20 mei 2005 beschikbare informatie hebben medewerkers van het Eurosysteem projecties

Nadere informatie

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM OPGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED Op basis van de tot 19 mei 2006 beschikbare informatie hebben medewerkers van het Eurosysteem projecties

Nadere informatie

De besparingen van Amerikaanse huis houdens na de financiële crisis

De besparingen van Amerikaanse huis houdens na de financiële crisis De besparingen van Amerikaanse huis houdens na de financiële crisis De besparingen van Amerikaanse gezinnen bereikten vlak voor de crisis een naoorlogs dieptepunt. Na de crisis moeten huishoudens fors

Nadere informatie

Winstgroei en buffers ondersteunen investerings herstel

Winstgroei en buffers ondersteunen investerings herstel Na de snelle daling van de bedrijfswinsten door de kredietcrisis, is er recentelijk weer sprake van winstherstel. De crisis heeft echter geen gat geslagen in de grote financiële buffers van bedrijven.

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Centraal Economisch Plan 2019

Centraal Economisch Plan 2019 Economische groei terug naar normaal Internationale risico s raken de Nederlandse economie Centraal Economisch Plan bbp-groei, in % 2,9 1,5 2,5 2,2 2016 2017 2018 1,5 1,5 Krappe arbeidsmarkt met hogere

Nadere informatie

Rabobank Noord- en Oost-Achterhoek Dick Sein

Rabobank Noord- en Oost-Achterhoek Dick Sein Rabobank Noord- en Oost-Achterhoek Dick Sein Directeur Particulieren en Private Banking 5 februari 15 Welkom Rabobank Noord- en Oost-Achterhoek Voorstellen Tim Legierse Hoofd Nationaal Onderzoek 3 Visie

Nadere informatie

1 Economie in Nederland: omslag of afkoeling? Intelligence Group, 7 november 2018 Auteur: Arjan Ruis

1 Economie in Nederland: omslag of afkoeling? Intelligence Group, 7 november 2018 Auteur: Arjan Ruis Intelligence Group, 7 november 8 Auteur: Arjan Ruis Economie in Nederland: omslag of afkoeling? Het gaat economisch gezien erg goed in Nederland. Sinds halverwege 3 is er onafgebroken sprake van economische

Nadere informatie

Conjunctuurbericht. Oktober Centraal Bureau voor de Statistiek

Conjunctuurbericht. Oktober Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Conjunctuurbericht PB00-244 26 oktober 2000 10.30 uur Oktober 2000 Algemeen: overwegend positieve signalen Het merendeel van de indicatoren voor de Nederlandse economie

Nadere informatie

Persbericht. Economie groeit in 2000 met 3,9% Centraal Bureau voor de Statistiek

Persbericht. Economie groeit in 2000 met 3,9% Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB01-082 12 april 2001 9.30 uur Economie groeit in 2000 met 3,9% De Nederlandse economie heeft ook in 2000 een goed jaar doorgemaakt. De volumegroei van het

Nadere informatie

Outlook 2016. Figuur 1: Invloed van Chinese groei op wereldwijde groei. (bron: Capital Economics) december 2015 Pagina 2 van 7

Outlook 2016. Figuur 1: Invloed van Chinese groei op wereldwijde groei. (bron: Capital Economics) december 2015 Pagina 2 van 7 Outlook 2016 Inleiding 2016 is in China het jaar van de aap. Apen zijn de genieën van de Chinese dierenriem. Ze leven in groepen, zijn intelligent en geestig. Niets is voor hen te moeilijk. Als het wel

Nadere informatie

Persbericht. Economie groeit in 2000 met 3,9% Centraal Bureau voor de Statistiek

Persbericht. Economie groeit in 2000 met 3,9% Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB01-035 15 februari 2001 9.30 uur Economie groeit in 2000 met 3,9% De Nederlandse economie heeft ook in 2000 een goed jaar doorgemaakt. De volumegroei van

Nadere informatie

Conjunctuurbericht. Februari 2001: De Conjunctuur in Centraal Bureau voor de Statistiek

Conjunctuurbericht. Februari 2001: De Conjunctuur in Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Conjunctuurbericht PB01-041 22 februari 2001 10.30 uur Februari 2001: De Conjunctuur in 2000 Economische groei in 2000: 3,9% Ook in 2000 heeft de Nederlandse economie

Nadere informatie

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Vierde kwartaal 2014-1 oktober 2014 t/m 31 december 2014

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Vierde kwartaal 2014-1 oktober 2014 t/m 31 december 2014 Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel Vierde kwartaal 2014-1 oktober 2014 t/m 31 december 2014 Samenvatting: dalende euro en dalende rente Nominale dekkingsgraad gedaald van 117,4% naar 115,1%

Nadere informatie

Nederlandse economie in zicht

Nederlandse economie in zicht Nederlandse economie in zicht Groei boven 2% Economisch Bureau Nederland 2 juni 2015 Groei versnelt tot meer dan 2% in 2015 en 2016 De Nederlandse economie heeft de laatste twee kwartalen een behoorlijke

Nadere informatie

Prijzendashboard 01 INHOUD

Prijzendashboard 01 INHOUD Prijzendashboard 01 Januari-juni 2019 Volgens het prijzendashboard van het CBS was er in Nederland in de eerste helft van 2019 meer inflatie dan in 2018. Bij de consumentenprijzen, lonen en prijzen voor

Nadere informatie

Arbeidskosten per eenheid product

Arbeidskosten per eenheid product Arbeidskosten per eenheid product CPB Achtergronddocument, behorend bij: MEV 2012 September 2011 Martin Mellens CPB Memo Aan: Belangstellenden Centraal Planbureau Van Stolkweg 14 Postbus 80510 2508 GM

Nadere informatie

Beleggingen institutionele beleggers in 2004 met 8,1 procent omhoog

Beleggingen institutionele beleggers in 2004 met 8,1 procent omhoog Publicatiedatum CBS-website Centraal Bureau voor de Statistiek 9 december 25 Beleggingen institutionele beleggers in 24 met 8,1 procent omhoog drs. J.L. Gebraad Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen,

Nadere informatie

Nederland in het eurogebied

Nederland in het eurogebied Nederland in het eurogebied In het derde kwartaal is volgens voorlopige cijfers een einde gekomen aan de Nederlandse recessie. Na drie kwartalen van een krimpend bruto binnenlands product, groeide de economie

Nadere informatie

De Nederlandsche Bank. Statistisch Bulletin maart 2009

De Nederlandsche Bank. Statistisch Bulletin maart 2009 9 De Nederlandsche Bank Statistisch Bulletin maart 29 Financiering via kapitaalmarkt moeilijker en duurder geworden Nederlandse ingezetenen hadden eind 28 voor het eerst meer dan eur 1. miljard aan schuldpapier

Nadere informatie

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2016 t/m 30 juni Samenvatting:

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2016 t/m 30 juni Samenvatting: Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel Tweede kwartaal 2016-1 april 2016 t/m 30 juni 2016 Samenvatting: De maandelijkse nominale dekkingsgraad is gedaald van 98,1% naar 97,9%; De beleidsdekkingsgraad

Nadere informatie

Door staf van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied

Door staf van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied Door staf van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied Op basis van de tot 20 november 2004 beschikbare informatie hebben stafleden van het Eurosysteem projecties

Nadere informatie

Oktober 2015. Macro & Markten. 1. Rente en conjunctuur :

Oktober 2015. Macro & Markten. 1. Rente en conjunctuur : Oktober 2015 Macro & Markten 1. Rente en conjunctuur : VS Zoals al aangegeven in ons vorig bulletin heeft de Amerikaanse centrale bank FED de beleidsrente niet verhoogd. Maar goed ook, want naderhand werden

Nadere informatie

Nederlandse economie in zicht

Nederlandse economie in zicht Nederlandse economie in zicht Vooruitzichten 6-7 Economisch Bureau Nederland december Nederlandse economie: groei houdt aan De Nederlandse economie groeide in met ongeveer % - tweemaal zoveel als in 4.

Nadere informatie

Kwartaalbericht. 4e kwartaal 2014 Den Haag, 30 januari 2015. Samenvatting cijfers per 31 december 2014

Kwartaalbericht. 4e kwartaal 2014 Den Haag, 30 januari 2015. Samenvatting cijfers per 31 december 2014 Kwartaalbericht 4e kwartaal 2014 Den Haag, 30 januari 2015 Samenvatting cijfers per 31 december 2014 Dekkingsgraad: 111,5% Beleidsdekkingsgraad: 112,6% Belegd vermogen: 19,6 miljard Rendement 2014: 27,6%

Nadere informatie

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal 2014-1 januari 2014 t/m 31 maart 2014. Samenvatting: stijgende aandelen

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal 2014-1 januari 2014 t/m 31 maart 2014. Samenvatting: stijgende aandelen Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel Eerste kwartaal 2014-1 januari 2014 t/m 31 maart 2014 Samenvatting: stijgende aandelen Nominale dekkingsgraad gestegen van 123,0% naar 123,6% Reële dekkingsgraad

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model 1. Opbouw van de AV-lijn A. Relatie tussen reële bbp en rente Fragment: Belgische glansprestatie (Tijd, 31/12/2004) Bestedingen De consumptie van de gezinnen groeide

Nadere informatie

Economische najaarsprognoses 2013: geleidelijk herstel, externe risico's

Economische najaarsprognoses 2013: geleidelijk herstel, externe risico's EUROPESE COMMISSIE PERSBERICHT Brussel, 5 november 2013 Economische najaarsprognoses 2013: geleidelijk herstel, externe risico's In de afgelopen maanden zijn er een aantal bemoedigende signalen geweest

Nadere informatie

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Derde kwartaal juli 2017 t/m 30 september Samenvatting:

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Derde kwartaal juli 2017 t/m 30 september Samenvatting: Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel Derde kwartaal 2017-1 juli 2017 t/m 30 september 2017 Samenvatting: De maandelijkse nominale dekkingsgraad is gestegen van 113,6% naar 116,5%; De beleidsdekkingsgraad

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie 1,1 procent gekrompen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie 1,1 procent gekrompen Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB12-032 15 mei 2012 9.30 uur Economie 1,1 procent gekrompen In eerste kwartaal 1,1 procent krimp t.o.v. een jaar eerder Investeringen 4,2 procent lager Consumptie

Nadere informatie

Marktwaarde van de pensioenverplichtingen in het derde kwartaal gestegen van 16.893 miljoen naar 17.810 miljoen ( 15.008 miljoen ultimo Q4 2013).

Marktwaarde van de pensioenverplichtingen in het derde kwartaal gestegen van 16.893 miljoen naar 17.810 miljoen ( 15.008 miljoen ultimo Q4 2013). Kwartaalbericht 2014 Samenvatting Marktwaardedekkingsgraad per 30 september 2014 130,4%, een toename van 0,9%-punt ten opzichte van 30 juni 2014. Over de eerste negen maanden steeg de marktwaardedekkingsgraad

Nadere informatie

Overall conclusie. Vacatures. beeld opleveren. van de economie van 3,5%, voor ,25%. De consumptie blijft naar verwachting stabiel, maar de

Overall conclusie. Vacatures. beeld opleveren. van de economie van 3,5%, voor ,25%. De consumptie blijft naar verwachting stabiel, maar de he Ontwikkelingen taal 29 Overall conclusie In de tweede helft van 28 sloeg de kredietcrisis ook in Nederland over naar de rest van de economie. De vooruitzichten voor 29 en 21 zijn in recordtempo verslechterd.

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opgave 1 Hoe verdelen we de zorgkosten? 1 maximumscore 2 Stel het bbp op 100 en het totaal van de zorgkosten op 9 9 1,035 24 = 9 2,283328 = 20,55 1 100 1,0132 24 = 136,99 20,55 136,99 100% = 15% (en dat

Nadere informatie

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM SAMENGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED

DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM SAMENGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED DOOR MEDEWERKERS VAN HET EUROSYSTEEM SAMENGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED Op basis van de tot 20 mei 2008 beschikbare informatie hebben medewerkers van het Eurosysteem projecties

Nadere informatie

Examen HAVO. Economie 1

Examen HAVO. Economie 1 Economie 1 Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.00 uur 20 00 Dit examen bestaat uit 31 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed

Nadere informatie