Hof van Cassatie van België

Transcriptie

1 12 JUNI 2015 F N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. F N BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Financiën, met kabinet te 1000 Brussel, Wetstraat 12, voor wie optreedt de ontvanger der btw te Antwerpen, met kantoor te 2000 Antwerpen, Italiëlei 4, bus 4, eiser, vertegenwoordigd door mr. Antoine De Bruyn, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Dalstraat 67, bus 14, waar de eiser woonplaats kiest, tegen J. B., verweerder, vertegenwoordigd door mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 2000 Antwerpen, Amerikalei 187, bus 302, waar de verweerder woonplaats kiest.

2 12 JUNI 2015 F N/2 I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 26 maart Advocaat-generaal Dirk Thijs heeft op 22 januari 2015 een schriftelijke conclusie neergelegd. Raadsheer Koenraad Moens heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Dirk Thijs heeft geconcludeerd. II. CASSATIEMIDDEL De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan. III. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Ontvankelijkheid van het middel 1. De verweerder werpt in de memorie van antwoord op dat het middel onontvankelijk is, vooreerst omdat het de schending aanvoert van artikel 81bis, 1, tweede lid, 2, Btw-wetboek dat op het geschil niet van toepassing is en verder omdat de verjaringstermijn van zeven jaar in de toepasselijke versie van dit artikel niet van toepassing was wanneer belastbare handelingen ten onrechte werden vrijgesteld. 2. Vermits de eiser de schending aanvoert van een wetsbepaling zonder te preciseren van welke versie hij de schending aanvoert, dient aangenomen te worden dat hij de schending aanvoert van die wetsbepaling in de versie zoals zij bestond op het ogenblik van het instellen van het cassatieberoep. 3. Uit de vaststellingen van het bestreden arrest blijkt dat: - de betwisting betrekking heeft op de onrechtmatige toepassing van de vrijstelling van artikel 39bis Btw-wetboek voor facturen met betrekking tot leveringen

3 12 JUNI 2015 F N/3 van de eiser aan een Spaanse vennootschap in de periode van 1 februari 2003 tot en met 30 april 2005; - de verjaring van de vordering tot voldoening van de belasting in beginsel verjaard was op 1 januari 2007 voor de facturen die in 2003 waren opgemaakt, op 1 januari 2008 voor de facturen die in 2004 waren opgemaakt en op 1 januari 2009 voor de facturen die in 2005 waren opgemaakt gelet de op de gewone verjaringstermijn van drie jaar waarin artikel 81bis, 1, eerste lid, Btwwetboek voorziet. 4. Artikel 81bis, 1, derde lid, Btw-wetboek, zoals dat van toepassing was vóór de wijziging door de Programmawet van 22 december 2008, luidde als volgt: In afwijking van het eerste en tweede lid is de bedoelde verjaring er bovendien na het verstrijken van het zevende kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van opeisbaarheid zich heeft voorgedaan, wanneer: ( ) 2 een rechtsvordering aantoont dat, in België, belastbare handelingen niet werden aangegeven of belastingaftrekken werden toegepast met overtreding van de wettelijke en verordeningsbepalingen die erop van toepassing zijn. Artikel 81bis Btw-wetboek werd gewijzigd door artikel 191 Programmawet van 22 december Artikel 81bis, 1, tweede lid, 2, Btw-wetboek, zoals gewijzigd door voormeld artikel 191, bepaalt dat, in afwijking van het eerste lid, er verjaring is na het verstrijken van het zevende kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van opeisbaarheid zich heeft voorgedaan, wanneer: een rechtsvordering aantoont dat, in België, belastbare handelingen niet werden aangegeven, handelingen ten onrechte werden vrijgesteld of belastingaftrekken werden toegepast met overtreding van de wettelijke en verordeningsbepalingen die erop van toepassing zijn. 5. Deze wetswijziging is in werking getreden op 29 december 2008 en dus op een ogenblik waarop de vordering tot voldoening van de btw reeds verjaard was wat de facturen betreft die in 2003 en in 2004 waren opgemaakt.

4 12 JUNI 2015 F N/4 6. Onder vigeur van artikel 81bis, 1, derde lid, Btw-wetboek in de versie vóór de wetswijziging van 22 december 2008, was de verjaringstermijn van zeven jaar niet van toepassing op het geval waarin, zoals in casu, belastbare handelingen ten onrechte werden vrijgesteld. 7. Het middel voert bijgevolg de schending aan van een versie van artikel 81bis, 1, van het Btw-wetboek die niet toepasselijk is op de vordering van de Btw met betrekking tot de facturen die in 2003 en 2004 waren opgemaakt. Het middel is in zoverre niet ontvankelijk. 8. Het gewijzigd artikel 81bis, 1, tweede lid, 2, Btw-wetboek, zoals in werking getreden op 29 december 2008, is van toepassing op de vordering van de Btw voor de facturen die in 2005 werden opgemaakt aangezien op dat ogenblik de verjaring volgens de oude wetgeving nog niet was ingetreden. Het middel is in zoverre ontvankelijk. Gegrondheid 9. Artikel 81bis, 1, tweede lid, 2, Btw-wetboek, zoals vervangen bij artikel 191 Programmawet van 22 december 2008, voorziet in een uitbreiding van de verjaringstermijn voor de vordering tot voldoening van de belasting, van de interesten en van de administratieve geldboeten, tot zeven kalenderjaren volgend op het kalenderjaar waarin de oorzaak van de opeisbaarheid zich heeft voorgedaan, wanneer een rechtsvordering aantoont dat, in België, belastbare handelingen niet werden aangegeven, handelingen ten onrechte werden vrijgesteld of belastingaftrekken werden toegepast met overtreding van de wettelijke en verordeningsbepalingen die daarop van toepassing zijn. 10. Deze wetsbepaling vereist niet dat de rechtsvordering op zich het bewijs levert van de handelingen die ten onrechte werden vrijgesteld. Het volstaat dat de rechtsvordering aan het licht brengt dat handelingen ten onrechte werden vrijgesteld en dat de administratie, vertrekkend van dit gegeven, aan de hand van een ander bewijsmiddel en zo nodig na verder onderzoek kan aantonen welke handelingen ten onrechte werden vrijgesteld en welk bedrag aan belastingen de belastingplichtige schuldig is.

5 12 JUNI 2015 F N/5 11. De appelrechters die oordelen dat het feit dat de administratie na inzage van het gerechtsdossier nog aanvullende onderzoeken uitvoert alvorens de rechtzetting te kunnen uitvoeren, erop wijst dat de rechtsvordering en de gegevens waarover zij beschikt nog geen niet-aangegeven belastbare handelingen of onterechte vrijstellingen of onterechte aftrekken aantonen, en dat uit het feit dat de administratie onderzoeksdaden verricht derhalve kan afgeleid worden dat zij geen gebruik meer kan maken van de zevenjarige verjaringstermijn, verantwoorden hun beslissing niet naar recht. Het middel is in zoverre gegrond. Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het uitspraak heeft gedaan over de vordering tot voldoening van de btw over het jaar 2005 en de kosten. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest. Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over. Verwijst de aldus beperkte zaak naar het hof van beroep te Gent. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Eric Dirix, als voorzitter, en de raadsheren Koen Mestdagh, Geert Jocqué, Bart Wylleman en Koenraad Moens, en in openbare rechtszitting van 12 juni 2015 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Eric Dirix, in aanwezigheid van advocaat-generaal Dirk Thijs, met bijstand van griffier Kristel Vanden Bossche.

6 12 JUNI 2015 F N/6 K. Vanden Bossche K. Moens B. Wylleman G. Jocqué K. Mestdagh E. Dirix