SIMPLY CLEVER. ŠKODA Fabia Instructieboekje

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "SIMPLY CLEVER. ŠKODA Fabia Instructieboekje"

Transcriptie

1 SIMPLY CLEVER ŠKODA Fabia Instructieboekje

2 Opbouw van dit instructieboekje (toelichtingen) Dit instructieboekje is systematisch opgebouwd, om zo het vinden van de benodigde informatie te vergemakkelijken. Hoofdstukken, inhoudsopgave en trefwoordenlijst De tekst in dit instructieboekje is in relatief korte paragrafen ingedeeld, die in overzichtelijke hoofdstukken zijn samengevat. Het actuele hoofdstuk staat geaccentueerd vermeld aan onderzijde van de rechterpagina. De in hoofdstukken ingedeelde inhoudsopgave en de uitgebreide trefwoordenlijst aan het einde van het instructieboekje helpen u de gewenste informatie snel te vinden. Richtingsinformatie Alle richtingsinformatie, zoals "links", "rechts", "voor", "achter", heeft betrekking op de rijrichting van de wagen. Eenheden De waarden worden in metrische eenheden weergegeven. Verklaring van symbolen Verwijst binnen een hoofdstuk naar een paragraaf met belangrijke informatie en veiligheidsaanwijzingen. Markeert het einde van een paragraaf. Geeft aan dat de paragraaf op de volgende pagina wordt voortgezet. Geeft situaties aan waarin de wagen zo snel mogelijk tot stilstand dient te worden gebracht. Geeft een geregistreerd handelsmerk aan. Geeft een weergave op het MAXI DOT-display aan. Geeft een weergave op het segmentdisplay aan. Displayweergave In dit instructieboekje wordt voor de displayweergave de weergave op het segmentdisplay gebruikt, voor zover niet anders is aangegeven. Aanwijzingen De belangrijkste aanwijzingen zijn voorzien van de titel. Deze AT- TENTIE-aanwijzingen wijzen u op ernstig gevaar voor ongevallen of verwondingen. Een Voorzichtig-aanwijzing wijst u op mogelijke schade aan uw wagen (bijvoorbeeld schade aan de versnellingsbak) of op algemene gevaren voor ongevallen. Milieu-aanwijzing Een Milieu-aanwijzing wijst u op het behoud van het milieu. Hier vindt u bijvoorbeeld adviezen voor een lager brandstofverbruik. Een normale aanwijzing wijst u op belangrijke informatie bij het gebruik van uw wagen. 5J AH

3 Voorwoord U heeft gekozen voor een ŠKODA Hartelijk dank voor uw vertrouwen. U heeft een wagen met de modernste techniek en talrijke uitrustingen aangeschaft. Dit instructieboekje daarom aandachtig doorlezen omdat dit een voorwaarde vormt voor een juiste bediening van de wagen. Bij eventuele vragen kunt u contact opnemen met een ŠKODA Partner. Wij wensen u veel plezier met uw ŠKODA en te allen tijde een goede reis. ŠKODA AUTO a.s. (hierna ŠKODA resp. fabrikant) 5J AH

4 Gebruikte begrippen In de wagendocumentatie worden de volgende begrippen gebruikt voor de service aan uw wagen. "Erkend reparateur" - Werkplaats die vakkundig servicewerkzaamheden aan wagens van het merk ŠKODA uitvoert. Een erkend reparateur kan zowel een ŠKODA Partner, een ŠKODA Servicepartner als ook een onafhankelijke werkplaats zijn. "ŠKODA Servicepartner" - Werkplaats die contractueel door de fabrikant ŠKODA AUTO a.s. of de importeur is geautoriseerd servicewerkzaamheden aan wagens van het merk ŠKODA uit te voeren en ŠKODA originele onderdelen te verkopen. "ŠKODA Partner" - Onderneming die door de fabrikant ŠKODA AUTO a.s. of de importeur is geautoriseerd om nieuwe wagens van het merk ŠKODA te verkopen en, indien van toepassing, servicewerkzaamheden hieraan uit te voeren met gebruik van ŠKODA originele onderdelen en ŠKODA originele onderdelen te verkopen. Instructieboekje Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievarianten van de wagen en voor alle bijbehorende modelvarianten. In dit instructieboekje worden altijd alle uitrustingsvarianten beschreven, zonder dat deze als meeruitvoering, modelvariant of landafhankelijke uitrusting worden aangegeven. Daarom hoeven in uw wagen niet alle uitrustingscomponenten die in dit instructieboekje worden beschreven, aanwezig te zijn. De uitrustingsomvang van uw wagen heeft betrekking op het koopcontract van uw wagen. Meer informatie krijgt u bij de ŠKODA Partner waar u de wagen heeft aangeschaft. De afbeeldingen kunnen op kleine details afwijken van uw wagen; zij zijn slechts als algemene informatie op te vatten. Aanvullende informatie (geldt voor Rusland) Het volledige toelatingsnummer van het verkeersmiddel staat in de wagenpapieren vermeld.

5 Inhoudsopgave Gebruikte afkortingen Veiligheid Passieve veiligheid 6 Algemene aanwijzingen 6 Juiste en veilige zithouding 7 Veiligheidsgordels 10 Veiligheidsgordels gebruiken 10 Gordeloprolautomaten en gordelspanners 13 Airbagsysteem 14 Beschrijving van het airbagsysteem 14 Airbagoverzicht 15 Airbags buiten werking stellen 18 Veilig vervoer van kinderen 20 Kinderzitje 20 Bevestigingssystemen 22 Bediening Bestuurdersruimte 27 Overzicht 26 Instrumenten en controlelampjes 28 Instrumentenpaneel 28 Multifunctie-indicatie 31 Service-intervalindicatie 34 MAXI DOT-display 35 Controlelampjes 37 Openen en sluiten 45 Ontgrendelen en vergrendelen 45 Centrale vergrendeling 48 Afstandsbediening 50 Alarmsysteem 52 Achterklep 53 Elektrische ruitbediening 54 Elektrisch schuif-/kanteldak 56 Licht en zicht 58 Licht 58 Binnenverlichtingen 63 Zicht 64 Ruitenwissers en -sproeiers 65 Achteruitkijkspiegels 67 Zitten en opbergen 68 Voorstoelen 68 Zitplaatsen achterin 70 Hoofdsteunen 71 Bagageruimte 72 Variabele bagageruimtevloer in de bagageruimte (Fabia Combi) 76 Scheidingsnet (Fabia Combi) 77 Fietsdrager in de bagageruimte 79 Dakdragersysteem 80 Praktische uitrusting 81 Opbergvakken 84 Verwarming en airconditioning 89 Verwarming, ventilatie, koeling 89 Verwarming 90 Airconditioning (handbediende airconditioning) 92 Climatronic (automatische airconditioning) 94 Communicatie en multimedia 96 Universele telefoonvoorbereiding GSM II 96 Spraakbediening 101 Multimedia 102 Rijden Wegrijden en rijden 105 Motor starten en afzetten 105 Remmen 107 Handmatig schakelen en pedalen 108 Automatische versnellingsbak 109 Inrijden 112 Economisch en milieubewust rijden 113 Schade aan de wagen voorkomen 116 Rijden in het buitenland 117 Hulpsystemen 118 Remhulpsystemen 118 Parkeerhulp 120 Snelheidsregelsysteem 121 Start-stopsysteem 123 Aanhangwagengebruik 125 Trekhaak 125 Aanhangwagen 128 Raadgevingen voor het gebruik Verzorging van de wagen 131 Servicewerkzaamheden, aanpassingen en technische wijzigingen 131 Wagen wassen 133 Exterieur verzorgen 134 Interieur verzorgen 138 Controleren en bijvullen 140 Brandstof 140 Motorruimte 143 Motorolie 146 Koelvloeistof 148 Remvloeistof 150 Accu 151 Wielen 155 Velgen en banden 155 Winterse omstandigheden 162 Inhoudsopgave 3

6 Tips om het zelf te doen Nooduitrusting en tips om het zelf te doen 164 Nooduitrusting 164 Wiel verwisselen 165 Bandenreparatie 169 Starthulp 171 Wagen afslepen 172 Zekeringen en gloeilampjes 175 Zekeringen 175 Gloeilampjes 178 Technische gegevens Technische gegevens 183 Wagengegevens 183 Trefwoordenlijst 4 Inhoudsopgave

7 Gebruikte afkortingen Afkorting 1/min ABS AG ASR CO 2 in g/km DPF DSG EDS ECE ESC ET EU kw MG MFA N1 Nm TDI CR TSI Betekenis Omwentelingen per minuut van de motor Antiblokkeersysteem Automatische versnellingsbak Tractiecontrole Uitgestoten hoeveelheid koolstofdioxide in gram per gereden kilometer Roetfilter Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling Elektronisch sperdifferentieel Europese Economische Commissie Stabiliteitscontrole Inpersdiepte van de velg Europese Unie Kilowatt, eenheid voor het motorvermogen Schakelbak Multifunctie-indicatie een uitsluitend of voornamelijk voor het transport van goederen ontworpen bestelwagen Newtonmeter, eenheid voor het motorkoppel Dieselmotor met uitlaatgasturbo en common rail inspuitsysteem Benzinemotor met uitlaatgasturbo en directe inspuiting Gebruikte afkortingen 5

8 Veiligheid Passieve veiligheid Algemene aanwijzingen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Vóór elke rit 6 Rijveiligheid 6 Veiligheidsuitrustingen 6 In dit hoofdstuk vindt u belangrijke informatie, tips en aanwijzingen met betrekking tot het thema passieve veiligheid in uw auto. We hebben hier alles samengevat wat u bijvoorbeeld over veiligheidsgordels, airbags, kinderzitjes en de veiligheid van kinderen moet weten. In dit hoofdstuk vindt u belangrijke informatie voor bestuurder en bijrijder over de omgang met de wagen. Meer informatie met betrekking tot de veiligheid die uw en uw passagiers aangaan, vindt u in de volgende hoofdstukken in dit instructieboekje. De complete documentatie moet altijd in de wagen aanwezig zijn. Dit is vooral belangrijk als u de wagen verhuurt of verkoopt. Vóór elke rit Lees en bekijk eerst op bladzijde 6. Voor uw eigen veiligheid en voor de veiligheid van uw passagiers moet voor elke rit op de onderstaande punten worden gelet. Controleren of de verlichting en de knipperlichten correct functioneren. Controleren dat de ruitenwissers goed werken en de toestand van de ruitenwisserbladen goed is. Ervoor zorgen dat alle ruiten een helder en goed zicht naar buiten bieden. De spiegels zo instellen dat het zicht naar achteren is gewaarborgd. Controleren dat de spiegels niet afgedekt zijn. De bandenspanning controleren. Het motorolie-, remvloeistof- en koelvloeistofpeil controleren. Aanwezige bagage goed bevestigen. De toegestane asbelastingen en het maximaal toegestaan gewicht van de wagen niet overschrijden. Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten. Controleren of er geen voorwerpen zijn die de bediening van de pedalen kunnen beïnvloeden. Kinderen beschermen met een geschikt kinderzitje en een op een juiste wijze omgegespte veiligheidsgordel» pagina 20, Veilig vervoer van kinderen. De juiste zithouding innemen» pagina 7, Juiste en veilige zithouding. Uw passagiers erop wijzen de juiste zithouding in te nemen. Rijveiligheid Lees en bekijk eerst op bladzijde 6. Als bestuurder draagt u de verantwoordelijkheid voor uzelf en uw passagiers. Als uw rijveiligheid wordt beïnvloed, brengt u niet alleen uzelf, maar ook andere verkeersdeelnemers in gevaar. Daarom op de volgende aanwijzingen letten. Laat u niet van het verkeer afleiden door bijvoorbeeld passagiers of telefoongesprekken. Niet rijden als uw rijvaardigheid is verminderd (bijvoorbeeld door medicijnen, alcohol, drugs). De verkeersregels en de aangegeven snelheid aanhouden. Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg en de verkeers- en weersomstandigheden aanpassen. Op lange ritten regelmatig pauzeren - ten minste eens in de twee uur. Veiligheidsuitrustingen Lees en bekijk eerst op bladzijde 6. De volgende opsomming omvat een deel van de veiligheidsuitrustingen in uw wagen: 3-puntsgordels voor alle stoelen, gordelspankrachtbegrenzers voor de voorstoelen, gordelspanners voor de voorstoelen, gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen, 6 Veiligheid

9 voorairbag voor de bestuurder en de bijrijder, zij-airbags, hoofdairbags, bevestigingspunten voor kinderzitjes met het ISOFIX-systeem, bevestigingspunten voor kinderzitjes met TOP TETHER-systeem, in hoogte verstelbare hoofdsteunen, verstelbare stuurkolom. De genoemde veiligheidsuitrustingen werken samen om u en uw passagiers in ongevalsituaties zo goed mogelijk te beschermen. Deze veiligheidsuitrustingen zijn u en uw passagiers van geen nut als u en uw passagiers een verkeerde zithouding innemen of deze voorzieningen niet juist verstellen of gebruiken. Bij een niet correct omgegespte veiligheidsgordel kunnen bij een ongeval verwondingen ontstaan door de geactiveerde airbag. (vervolg) Als de passagiers achterin niet goed zitten, dan is het gevaar voor verwondingen door een verkeerd gordelverloop groter. Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, omdat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve zin worden beïnvloed - gevaar voor verwondingen! Juiste zithouding van de bestuurder Juiste en veilige zithouding Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Juiste zithouding van de bestuurder 7 Stand van het stuurwiel instellen 8 Juiste zithouding van de bijrijder 8 Juiste zithouding van de passagiers op de zitplaatsen achterin 9 Voorbeelden van een verkeerde zithouding 9 De voorstoelen en alle hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de lichaamslengte worden ingesteld en de veiligheidsgordels moeten altijd goed omgegespt zijn, zodat de inzittenden zo optimaal mogelijk worden beschermd. Iedere inzittende in de wagen moet de bij die zitplaats horende veiligheidsgordel juist omgespen en dragen. Kinderen moeten met een geschikt veiligheidssysteem worden vastgezet» pagina 20, Veilig vervoer van kinderen. Door een verkeerde zithouding stelt de inzittende zich bloot aan levensgevaarlijke risico's van lichamelijk letsel wanneer een airbags wordt geactiveerd en hem daarbij raakt. Afbeelding 1 De juiste afstand van de bestuurder tot het stuurwiel / de juiste instelling van de hoofdsteun Lees en bekijk eerst op bladzijde 7. Met het oog op uw eigen veiligheid en om het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in acht worden genomen. De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat u de pedalen met licht gebogen benen volledig kunt intrappen. De leuning zodanig verstellen, dat u het stuurwiel op het bovenste punt met licht gebogen armen kunt vastpakken. Het stuurwiel zo instellen dat de afstand A tussen stuurwiel en borstkas ten minste 25 cm bedraagt» Afbeelding 1. Stuurwiel instellen» pagina 8, Stand van het stuurwiel instellen. De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zoveel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd B. De veiligheidsgordel juist omgespen» pagina 10, Veiligheidsgordels gebruiken. Stoelen en hoofdsteunen instellen» pagina 68. Passieve veiligheid 7

10 Vóór elke rit de juiste zithouding innemen en deze houding ook tijdens de rit niet wijzigen. Ook de passagiers erop wijzen de juiste zithouding in te nemen en deze houding ook tijdens de rit niet te wijzigen. Een afstand tot het stuurwiel van minimaal 25 cm en een afstand van de benen tot het dashboard op kniehoogte van ten minste 10 cm aanhouden. Als de minimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar! Het stuurwiel tijdens het rijden met beide handen vasthouden aan de buitenzijde van het stuur op "kwart" over "negen". Nooit het stuurwiel op "12-uur" vasthouden of in een andere stand (bijvoorbeeld in het midden of aan de binnenzijde van het stuurwiel). In dergelijke gevallen zou bij activering van de bestuurdersvoorairbag letsel aan uw armen, handen en hoofd kunnen worden toegebracht. Zorg ervoor dat zich geen voorwerpen in de voetenruimte bevinden omdat deze voorwerpen bij een rij- of remactie tussen de pedalen kunnen komen. U zou dan niet in staat zijn om het koppelingspedaal in te trappen, te remmen of gas te geven. Stand van het stuurwiel instellen Lees en bekijk eerst op bladzijde 7. Afbeelding 2 Verstelbaar stuurwiel: Hendel onder de stuurkolom De stand van het stuurwiel kan in hoogte en in lengterichting worden versteld. De hendel onder de stuurkolom naar beneden zwenken» Afbeelding 2. Het stuurwiel in de gewenste stand (in hoogte en lengterichting) zetten. De hendel tot de aanslag naar boven drukken. De hendel voor de stuurwielverstelling moet tijdens het rijden vergrendeld zijn, zodat de stand van het stuurwiel tijdens het rijden niet onbedoeld verandert - gevaar voor ongevallen! Het stuurwiel nooit tijdens het rijden verstellen, maar alleen als de wagen stilstaat! Juiste zithouding van de bijrijder Lees en bekijk eerst op bladzijde 7. Met het oog op de veiligheid van de passagier en om het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in acht worden genomen. De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren schuiven. De bijrijder moet een minimale afstand van 25 cm ten opzichte van het dashboard aanhouden, zodat de airbag bij een activering de grootst mogelijke veiligheid biedt. De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zoveel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd B» Afbeelding 1 op pagina 7» pagina 7. De veiligheidsgordel juist omgespen» pagina 10. Stoelen en hoofdsteunen instellen» pagina 68. In uitzonderingsgevallen kan de bijrijdersvoorairbag buiten werking worden gesteld» pagina 18, Airbags buiten werking stellen. Een afstand tot het dashboard van minimaal 25 cm aanhouden. Als de minimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar! De voeten altijd tijdens het rijden in de voetenruimte houden - leg uw voeten nooit op het dashboard, uit het raam of op de zittingen. Door een verkeerde zithouding stelt u zich bij remmen of een aanrijding bloot aan een verhoogd risico van lichamelijk letsel. Bij een activering van de airbag kunt u zich door een verkeerde zithouding dodelijk verwonden! 8 Veiligheid

11 Juiste zithouding van de passagiers op de zitplaatsen achterin Lees en bekijk eerst op bladzijde 7. Om het gevaar voor verwondingen bij plotseling remmen of een ongeval te verminderen, moeten de passagiers op de zitplaatsen achterin op het volgende letten: De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zoveel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd B» Afbeelding 1 op pagina 7» pagina 7. De veiligheidsgordel juist omgespen» pagina 10, Veiligheidsgordels gebruiken. Een geschikt kinderveiligheidssysteem gebruiken als u kinderen in de wagen meeneemt» pagina 20, Veilig vervoer van kinderen. Stoelen en hoofdsteunen instellen» pagina 68. Voorbeelden van een verkeerde zithouding Lees en bekijk eerst op bladzijde 7. De maximale beschermende werking van de veiligheidsgordels wordt alleen bij juist omgegespte veiligheidsgordels bereikt. Verkeerde zithoudingen reduceren de beschermende werking van de veiligheidsgordels aanzienlijk en vergroten het risico van lichamelijk letsel door een verkeerd gordelverloop. Als bestuurder draagt u de verantwoordelijkheid voor uzelf, voor alle passagiers en in het bijzonder voor kinderen. Nooit toestaan dat iemand tijdens het rijden een verkeerde zithouding inneemt in de wagen. De volgende opsomming bevat aanwijzingen die, indien ze niet worden opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden. Deze opsomming is niet volledig. Wij willen u hiermee attenderen op dit onderwerp. Tijdens het rijden de volgende aanwijzingen in acht nemen. Nooit staan. Nooit op de stoelen staan. Nooit op de stoelen knielen. De rugleuning niet te sterk naar achteren kantelen. Niet tegen het dashboard leunen. Niet op de achterbank gaan liggen. Niet alleen op het voorste deel van de zitting gaan zitten. Niet dwars op de stoel gaan zitten. Niet uit de ruiten leunen. De voeten niet in de ruitopeningen houden. De voeten niet op het dashboard leggen. De voeten niet op de zitting leggen. Niemand in de voetenruimte meenemen. Niet zonder omgegespte veiligheidsgordel rijden. Niet in de bagageruimte verblijven. Passieve veiligheid 9

12 Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels gebruiken Inleiding voor het onderwerp Afbeelding 3 Bestuurder met omgegespte veiligheidsgordel Vóór elke rit de veiligheidsgordel correct omgespen - ook in stadsverkeer! Dat geldt ook voor de inzittenden op de zitplaatsen achterin - gevaar voor verwondingen! Ook zwangere vrouwen moeten altijd de veiligheidsgordel dragen. Alleen dat biedt de beste bescherming voor het ongeboren kind» pagina 12, Veiligheidsgordels omgespen en losmaken. De maximale beschermende werking van de veiligheidsgordels wordt alleen bij een correcte zithouding bereikt» pagina 7, Juiste en veilige zithouding. De leuningen mogen niet te ver naar achteren staan, omdat anders de werking van de veiligheidsgordel teniet kan worden gedaan. In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Het natuurkundige principe van een frontale botsing 11 Veiligheidsgordels omgespen en losmaken 12 Gordelhoogteverstelling op de voorstoelen 13 Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een goede bescherming bij ongelukken. Ze verkleinen het risico op lichamelijk letsel aanzienlijk en vergroten de kans een zwaar ongeval te overleven. Correct omgegespte veiligheidsgordels houden de inzittenden in de wagen in de juiste zithouding» Afbeelding 3. De gordels reduceren de bewegingsenergie aanzienlijk. Verder voorkomen ze ongecontroleerde bewegingen die zwaar letsel tot gevolg kunnen hebben. Inzittenden van de wagen met correct vastgegespte veiligheidsgordels profiteren in hoge mate van het feit dat de bewegingsenergie optimaal via de gordels wordt opgevangen. Ook garanderen de structuur van de voorzijde en andere passieve veiligheidskenmerken van uw wagen, zoals het airbagsysteem, een zo goed mogelijke reductie van de bewegingsenergie. De energie die ontstaat wordt op deze wijze verminderd en het risico van lichamelijk letsel wordt kleiner. Bij het vervoeren van kinderen moet u rekening houden met speciale veiligheidsaspecten» pagina 20, Veilig vervoer van kinderen. Aanwijzingen voor het juiste gordelbandverloop Altijd op het juiste verloop van de veiligheidsgordel letten. Een verkeerd gedragen veiligheidsgordel kan zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel leiden. De hoogte van de veiligheidsgordel zo instellen, dat de schoudergordel ongeveer over het midden van de schouder - maar in geen geval langs de hals - loopt. Een te los gedragen veiligheidsgordel kan tot letsel leiden, omdat uw lichaam bij een ongeval door de bewegingsenergie verder naar voren komt en dan abrupt door de veiligheidsgordel wordt afgeremd. De gordel nooit over vaste of breekbare voorwerpen leiden (bijvoorbeeld brillen, balpennen, sleutels enzovoort). Deze voorwerpen kunnen tot verwondingen leiden. Aanwijzingen voor het bedienen van de veiligheidsgordels De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid of langs scherpe randen schuren. Let erop dat de veiligheidsgordel bij het sluiten van het portier niet wordt ingeklemd. 10 Veiligheid

13 Aanwijzingen voor het juiste gebruik van de veiligheidsgordels Met een veiligheidsgordel mogen nooit 2 personen (ook geen kinderen) worden omgegespt. De veiligheidsgordel mag ook niet over een op de schoot van een passagier zittend kind worden gevoerd. De slotgesp mag alleen in het bij de betreffende zitting behorende slotdeel worden gestoken. Het verkeerd omdoen van de veiligheidsgordel beinvloedt de beschermende werking hiervan en de kans op letsel neemt toe. De invoertrechter van de slotgesp mag niet verstopt zijn, omdat anders de slotgesp niet kan vergrendelen. Veel lagen kleding en ook losse kleding (bijvoorbeeld een mantel over een colbert) belemmeren het correct aanliggen en de werking van de veiligheidsgordels. Het gebruik van klemmen of andere voorwerpen voor het instellen van de veiligheidsgordels (bijvoorbeeld voor het inkorten van de veiligheidsgordels bij kleinere personen) is verboden. De veiligheidsgordels voor de zitplaatsen achterin kunnen alleen goed functioneren als de achterbankrugleuning correct is vergrendeld» pagina 70. Aanwijzingen voor het onderhoud van de veiligheidsgordels De gordelband moet schoon worden gehouden. Een vervuilde veiligheidsgordel kan de werking van de veiligheidsgordel negatief beïnvloeden» pagina 140, Veiligheidsgordels. De veiligheidsgordels mogen niet worden uitgebouwd en op geen enkele manier worden gewijzigd. Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te repareren. De staat van de veiligheidsgordels regelmatig controleren. Als beschadigingen van de veiligheidsgordel, de gordelverbindingen, de gordeloprolautomaat of het slot worden vastgesteld, moet de betreffende veiligheidsgordel door een erkend reparateur worden vervangen. Veiligheidsgordels die tijdens een ongeval worden belast en daardoor uitgerekt worden, moeten worden vervangen - bij voorkeur door een erkend reparateur. Tevens moeten de verankeringen van de veiligheidsgordels worden gecontroleerd. Bij het gebruik van de veiligheidsgordels de nationale wettelijke bepalingen in acht nemen. Het natuurkundige principe van een frontale botsing Afbeelding 4 Niet-vastgegespte bestuurder / niet-vastgegespte passagier op zitplaats achterin Lees en bekijk eerst op bladzijde 10. Zodra de auto in beweging is, ontstaat zowel bij de auto als bij de inzittenden van de auto bewegingsenergie, de zogenaamde kinetische energie. De mate van kinetische energie is sterk afhankelijk van de snelheid van de wagen en van het gewicht van de wagen en de inzittenden. Bij stijgende snelheid en toenemend gewicht moet bij een ongeval meer energie worden afgebouwd. De snelheid van de wagen is echter de belangrijkste factor. Als bijvoorbeeld de snelheid van 25 km/h naar 50 km/h wordt verdubbeld, wordt de bewegingsenergie verviervoudigd! De veelgehoorde mening dat het mogelijk is het lichaam bij een lichte aanrijding met de handen tegen te houden, is verkeerd. Al bij geringe aanrijdingssnelheden worden krachten op het lichaam werkzaam die niet meer kunnen worden opgevangen. Ook al rijdt u maar met een snelheid van 30 tot 50 km/h, bij een botsing komen krachten vrij op het lichaam die een ton (1.000 kg) te boven kunnen gaan. Het gewicht van bijvoorbeeld een persoon van 80 kg "neemt" bij 50 km/h toe tot 4,8 ton (4.800 kg). Bij een frontale botsing worden niet-vastgegespte inzittenden naar voren geslingerd en stoten zij ongecontroleerd tegen delen in het interieur, zoals het stuurwiel, het dashboard of de voorruit» Afbeelding 4 -. U kunt onder bepaalde omstandigheden zelfs uit de wagen worden geslingerd, wat levensgevaarlijk of zelfs dodelijk letsel tot gevolg kan hebben. Veiligheidsgordels 11

14 Ook voor inzittenden achterin is het belangrijk de gordel juist om te gespen omdat zij bij een aanrijding ongecontroleerd door de wagen kunnen worden geslingerd. Een niet-vastgegespte passagier op een van de zitplaatsen achterin die geen gordel draagt, brengt niet alleen zichzelf in gevaar, maar ook degene die vóór hem zit» Afbeelding 4 -. Veiligheidsgordels omgespen en losmaken Afbeelding 5 Veiligheidsgordel omgespen / losmaken De slotgesp in het bij de stoel behorende gordelslot» Afbeelding 5 - steken tot deze hoorbaar vastklikt. Aan de veiligheidsgordel trekken en controleren of de slotgesp goed in het slot is vastgeklikt. Een kunststof knop in de gordel houdt de gordelgesp zo dat hij makkelijk kan worden vastgepakt. Voor de optimale beschermende werking van de veiligheidsgordels is het gordelverloop van groot belang. Het schoudergordeldeel mag nooit over de hals lopen, maar moet ongeveer over het midden van de schouder lopen en goed tegen het bovenlichaam aanliggen. Het heupgordeldeel moet vóór het bekken worden gelegd, mag niet over de buik lopen en moet altijd strak tegen het lichaam aanliggen» Afbeelding 6 -. Ook zwangere vrouwen moeten altijd de veiligheidsgordel dragen. Alleen dat biedt de beste bescherming voor het ongeboren kind. Bij zwangere vrouwen moet het heupgordeldeel zo diep mogelijk tegen het bekken liggen, zodat er geen druk op de onderbuik wordt uitgeoefend» Afbeelding 6 -. Losmaken Veiligheidsgordel alleen bij stilstaande wagen losmaken. De rode knop in het gordelslot» Afbeelding 5 - indrukken, de slotgesp springt uit het slot. De gordel met de hand teruggeleiden, zodat deze gemakkelijker volledig oprolt en daarbij niet verdraait. Bij het losmaken van de veiligheidsgordel erop letten, dat de slotgesp de portierbekleding en andere delen van het interieur niet beschadigt. Afbeelding 6 Verloop van de gordelband van de schouder- en heupgordel / gordelverloop bij zwangere vrouwen Lees en bekijk eerst op bladzijde 10. Omgespen De voorstoel en de hoofdsteun correct instellen, voordat de veiligheidsgordel wordt omgegespt» pagina 71. De gordel aan de slotgesp langzaam over borst en bekken trekken. 12 Veiligheid

15 Gordelhoogteverstelling op de voorstoelen Lees en bekijk eerst op bladzijde 10. Afbeelding 7 Voorstoel: Hoogteverstelling veiligheidsgordels Met behulp van de gordelhoogteverstelling kan het verloop van de voorste veiligheidsgordel bij de schouder worden aangepast aan het lichaam. Op de doorvoerplaat drukken en deze in de gewenste richting naar boven of naar beneden schuiven» Afbeelding 7. Na het verstellen met een ruk aan de veiligheidsgordel trekken om te controleren of de doorvoerplaat goed is vergrendeld. Gordeloprolautomaten en gordelspanners Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Gordeloprolautomaten 13 Gordelspanners 13 Gordeloprolautomaten Elke veiligheidsgordel is uitgerust met een gordeloprolautomaat. Bij langzaam trekken aan de veiligheidsgordel is de volledige bewegingsvrijheid van de gordel gegarandeerd. Als met een ruk aan de veiligheidsgordel wordt getrokken, wordt deze door de oprolautomaat geblokkeerd. De veiligheidsgordels blokkeren ook bij een noodremming, bij het accelereren, bij het rijden in de bergen en in bochten. Indien de veiligheidsgordel niet blokkeert als hier met een ruk aan wordt getrokken, dient deze direct door een erkend reparateur te worden gecontroleerd. Gordelspanners De veiligheid van bestuurder en passagier die een gordel dragen wordt door de gordelspanners op de oprolautomaten van de voorste veiligheidsgordels vergroot. Bij een frontale aanrijding vanaf een bepaalde zwaarte worden de veiligheidsgordels automatisch gespannen. De gordelspanners kunnen ook bij niet gedragen veiligheidsgordels worden geactiveerd. Bij een aanrijding van opzij met een bepaalde zwaarte wordt de veiligheidsgordel aan de zijde van de aanrijding automatisch gespannen. Bij lichte frontale botsingen, aanrijdingen van opzij en van achteren, bij een koprol en bij ongevallen waarbij geen grote krachten van voren werkzaam zijn, vindt er geen activering van de gordelspanners plaats. Alle werkzaamheden aan het systeem evenals het uit- en inbouwen van systeemonderdelen vanwege andere reparatiedoeleinden mogen alleen door een erkend reparateur worden uitgevoerd. De beschermende werking van het systeem is slechts beperkt tot één aanrijding. Als de gordelspanners werden geactiveerd, moet het systeem worden vervangen. Bij het activeren van de gordelspanners komt rook vrij. Dat is geen teken dat de wagen in brand staat. Bij het afvoeren en verwerken van de wagen of van delen van het gordelspannersysteem de nationale wettelijke bepalingen in acht nemen. Deze voorschriften zijn bekend bij de ŠKODA Servicepartners en bij hen kunt u ook gedetailleerde informatie krijgen. Veiligheidsgordels 13

16 Airbagsysteem Beschrijving van het airbagsysteem Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Systeembeschrijving 14 Airbagactivering 15 De beste beschermende werking van de airbags wordt alleen in combinatie met omgegespte veiligheidsgordels bereikt. De airbag is geen vervanging van de veiligheidsgordel, maar een deel van het totale passieve veiligheidsconcept van de wagen. Om ervoor te zorgen dat de inzittenden bij het activeren van de airbags zo optimaal mogelijk worden beschermd, moet de instelling van de voorstoelen aan de lichaamsgrootte zijn aangepast» pagina 7, Juiste en veilige zithouding. Wanneer u tijdens het rijden geen veiligheidsgordels hebt omgegespt, te ver naar voren leunt of een andere verkeerde zitpositie inneemt, staat u bij een ongeval bloot aan een verhoogd gevaar voor letsel. Aanwijzingen voor het behandelen van het airbagsysteem Als zich een storing voordoet, het airbagsysteem direct door een erkend reparateur laten controleren. Anders bestaat het gevaar dat de airbags bij een ongeval niet worden geactiveerd. Aan de delen van het airbagsysteem mag geen enkele verandering worden aangebracht. Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbouwen van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaamheden (bijvoorbeeld het stuurwiel uitbouwen) mogen alleen door een erkend reparateur worden uitgevoerd. Nooit wijzigingen aan de voorbumper of aan de carrosserie aanbrengen. (vervolg) Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de afzonderlijke delen van het airbagsysteem, omdat dit tot activeren van een airbag kan leiden. De beschermende werking van het airbagsysteem is beperkt tot slechts één ongeval. Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen. Systeembeschrijving Lees en bekijk eerst op bladzijde 14. De status van het airbagsysteem wordt door het controlelampje in het instrumentenpaneel weergegeven» pagina 43. Als de airbags worden geactiveerd, vullen ze zich met gas en ontvouwen zich. Bij het opblazen van de airbag komt een grijs-wit of rood, onschadelijk gas vrij. Dat is volkomen normaal en betekent niet dat er in de wagen brand is uitgebroken. Het airbagsysteem bestaat (afhankelijk van de wagenuitvoering) uit de volgende modules. Elektronisch regelapparaat. Voorairbag voor de bestuurder en de bijrijder» pagina 15. Zij-airbags» pagina 16. Hoofdairbags» pagina 17. Airbagcontrolelampje in het instrumentenpaneel» pagina 43. Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag» pagina 19. Controlelampje voor een buiten werking gestelde/in paraatheid gebrachte bijrijdersvoorairbag in het middenstuk van het dashboard» pagina 19. Het airbagsysteem is gedurende zijn gehele levensduur onderhoudsvrij. Als de auto wordt verkocht moet de complete wagendocumentatie aan de koper worden meegegeven dat ook de documentatie voor een eventueel buiten werking gestelde airbag aan bijrijderszijde daarbij hoort! Bij het afvoeren en verwerken van de wagen of van delen van het airbagsysteem de nationale wettelijke bepalingen in acht nemen. 14 Veiligheid

17 Airbagactivering Lees en bekijk eerst op bladzijde 14. Het opblazen van de airbag vindt in een fractie van een seconde en met hoge snelheid plaats, om bij een ongeval extra bescherming te kunnen bieden. Het airbagsysteem is alleen bij ingeschakeld contact actief. Bij bijzondere aanrijdingsituaties kunnen meerdere airbags gelijktijdig worden geactiveerd. Bij minder ernstige frontale botsingen en aanrijdingen van opzij of van achteren en het kantelen of over de kop slaan van de wagen worden de airbags niet geactiveerd. Activeringsfactoren De voor elke situatie geldende activeringsvoorwaarden van het airbagsysteem kunnen niet exact worden gedefinieerd. Een belangrijke rol hierbij spelen bijvoorbeeld factoren zoals de aard van het obstakel dat door de wagen wordt geraakt (hard, zacht), de botsingshoek, rijsnelheid enzovoort. Doorslaggevend voor de activering van de airbags is de optredende mate van vertraging. Het regelapparaat analyseert het verloop van de botsing en activeert het betreffende veiligheidssysteem. Als de tijdens de botsing optredende en gemeten vertraging van de wagen onder de in het regelapparaat aangegeven referentiewaarden blijft, worden de airbags niet geactiveerd, hoewel de wagen als gevolg van de botsing vrij sterk vervormd kan zijn. Bij ernstige frontale aanrijdingen worden de volgende airbags geactiveerd. Bestuurdersvoorairbag. Bijrijdersvoorairbag. Bij ernstige aanrijdingen van opzij worden de volgende airbags geactiveerd. Zij-airbags voorin aan zijde van het ongeval. Hoofdairbags aan zijde van het ongeval. Als zich een ongeval met activering van een airbag voordoet: gaat de binnenverlichting branden (wanneer de schakelaar voor de binnenverlichting in de de portiercontactstand staat, worden de alarmlichten ingeschakeld, worden alle portieren ontgrendeld, wordt de brandstoftoevoer naar de motor onderbroken. Airbagoverzicht Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Voorairbags 15 Zij-airbags 16 Hoofdairbags 17 Voorairbags Afbeelding 8 Bestuurdersvoorairbag in het stuurwiel / bijrijdersvoorairbag in het dashboard Afbeelding 9 Veilige afstand tot het stuurwiel / gasgevulde airbags De voorairbags bieden als aanvulling op de veiligheidsgordels extra bescherming voor het hoofd- en borstbereik van de bestuurder en bijrijder bij zware frontale botsingen. Airbagsysteem 15

18 De voorairbag voor de bestuurder bevindt zich in het stuurwiel» Afbeelding 8 -. De voorairbag voor de bijrijder bevindt zich in het dashboard boven het opbergvak» Afbeelding 8 -. Als de airbags worden geactiveerd, ontvouwen ze zich voor de bestuurder en bijrijder» Afbeelding 9 -. Bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voorwaartse beweging van de bestuurder en de bijrijder gedempt en het gevaar voor letsel voor hoofd en bovenlichaam verminderd. Aanwijzingen voor de juiste zitpositie Het is belangrijk dat de bestuurder en bijrijder een afstand van minstens 25 cm tot het stuurwiel resp. het dashboard aanhouden A» Afbeelding 9. Als de minimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar! Bovendien moeten de voorstoelen en de hoofdsteunen altijd in overeenstemming met de lichaamsgrootte zijn ingesteld. Bij het activeren van de airbag treden grote krachten op, zodat bij een verkeerde stoelinstelling of zitpositie letsel kan optreden. Tussen de inzittenden voorin en het werkingsgebied van de airbag mogen zich geen andere personen, dieren of voorwerpen bevinden. Voorairbag en vervoer van kinderen Kinderen mogen nooit onbeschermd op de voorstoel van de wagen worden meegenomen. Als airbags bij een ongeval worden geactiveerd, zouden kinderen zwaar gewond kunnen raken of zelfs worden gedood! Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel, moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld» pagina 18, Airbags buiten werking stellen. Als dat niet gebeurt, kan het kind door de geactiveerde bijrijdersvoorairbag zwaar gewond raken of zelfs worden gedood. Bij het vervoeren van kinderen op de bijrijdersstoel de betreffende nationale wettelijke bepalingen met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht nemen. Algemene aanwijzingen Het stuurwiel en het oppervlak van de airbageenheid in het dashboard aan bijrijderszijde niet beplakken, bekleden of op andere wijze bewerken. Deze delen mogen alleen met een droge of met water vochtig gemaakte doek worden gereinigd. Op de afdekkingen van de airbageenheid of in de onmiddellijke nabijheid daarvan mogen geen voorwerpen worden gemonteerd, zoals bekerhouders, telefoonhouders enzovoort. Nooit voorwerpen op het dashboardoppervlak van de bijrijdersairbag neerleggen. Zij-airbags Afbeelding 10 Inbouwplaats van de zij-airbag in de bestuurdersstoel / gasgevulde zij-airbag De zij-airbags bieden extra bescherming voor het bovenlichaam (borst, buik en bekken) van de inzittenden bij zware aanrijdingen van opzij. De zij-airbags zijn in de rugleuningvulling van de voorstoelen ondergebracht» Afbeelding Bij het activeren van de zij-airbags» Afbeelding 10 - worden aan de betreffende zijde ook de hoofdairbag en de gordelspanner automatisch geactiveerd. Bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voorwaartse beweging van de inzittenden gedempt en het gevaar voor letsel voor het volledige bovenlichaam (borst, buik en bekken) aan de zijde die naar het portier is gericht verminderd. 16 Veiligheid

19 Aanwijzingen voor de juiste zitpositie Uw hoofd nooit op de plaats houden waar de zij-airbag naar buiten komt. Anders zou u bij een ongeval zwaar gewond kunnen raken. Dit geldt met name voor kinderen die niet in een geschikt kinderzitje worden vervoerd» pagina 21, Veilig vervoer van kinderen en de zij-airbag. Tussen de personen en het werkingsgebied van de airbag mogen zich geen andere personen, dieren of voorwerpen bevinden. Op de portieren mogen geen accessoires, zoals bekerhouders, aangebracht zijn. Als kinderen tijdens het rijden een verkeerde zithouding innemen, worden zij bij een ongeval blootgesteld aan een verhoogd gevaar voor letsel. Dit kan zware verwondingen tot gevolg hebben» pagina 20, Kinderzitje. Aan de kledinghaken in de wagen uitsluitend kleding met weinig gewicht ophangen. In de zakken van de kledingstukken geen zware of scherpe voorwerpen laten zitten. Er mogen geen grote krachten, zoals krachtig stoten, trappen enzovoort, op de rugleuningen worden uitgeoefend, omdat anders het systeem kan worden beschadigd. De zij-airbags zouden in dit geval niet worden geactiveerd! U mag geen stoelhoezen op de bestuurders- of bijrijdersstoel aanbrengen die niet uitdrukkelijk door ŠKODA zijn vrijgegeven. Omdat de airbag aan de zijkant uit de stoel wordt ontvouwen, zou bij gebruik van niet-vrijgegeven stoelhoezen de beschermende werking van de zij-airbags aanzienlijk worden beperkt. Beschadigingen aan de originele stoelbekleding bij de zij-airbageenheid moeten direct door een erkend reparateur worden gerepareerd. De airbageenheden in de voorstoelen mogen geen beschadigingen, scheuren en diepe krassen vertonen. Openen met geweld is niet toegestaan. Hoofdairbags Afbeelding 11 Inbouwplaats van de hoofdairbag / gasgevulde hoofdairbag De hoofdairbags bieden extra bescherming voor hoofd en nek van de inzittenden bij zware aanrijdingen van opzij. Die hoofdairbags bevinden zich boven de portieren aan beide zijden van het interieur» Afbeelding Bij een aanrijding van opzij wordt de hoofdairbag samen met de betreffende zij-airbag en de gordelspanner van de voorstoel aan de zijde van de aanrijding geactiveerd. Bij het activeren bedekt de airbag het gehele gebied van de voor- en achterportieren alsook de portierstijlen» Afbeelding Het contact van het hoofd met interieurdelen wordt door de opgeblazen hoofdairbag gedempt. Door de verminderde belasting en de minder krachtige bewegingen van het hoofd wordt bovendien de belasting van de nek verminderd. Op de plaats waar de hoofdairbags naar buiten komen mogen zich geen voorwerpen bevinden, zodat de airbags zich ongehinderd kunnen ontvouwen. Aan de kledinghaken in de wagen uitsluitend kleding met weinig gewicht ophangen. In de zakken van de kledingstukken geen zware of scherpe voorwerpen laten zitten. Bovendien mogen voor het ophangen van kleding geen kledinghangers worden gebruikt. Airbagsysteem 17

20 (vervolg) Door het aanbrengen van niet daarvoor bedoelde accessoires in het werkingsgebied van de hoofdairbags kan bij het activeren van de airbag de beschermende werking van de hoofdairbag aanzienlijk worden beperkt. Bij het ontvouwen van de geactiveerde hoofdairbag zouden daarbij delen van het gemonteerde accessoire in het interieur van de wagen gelanceerd kunnen worden en daardoor inzittenden kunnen verwonden» pagina 131. De zonnekleppen mogen niet in het werkingsgebied van de hoofdairbag naar de zijruiten worden gedraaid, als daaraan voorwerpen zijn bevestigd, zoals balpennen enzovoort. Bij het activeren van de hoofdairbags zouden de inzittenden letsel kunnen oplopen. Tussen de personen en het werkingsgebied van de airbag mogen zich geen andere personen, dieren of voorwerpen bevinden. Bovendien mag niemand van de inzittenden tijdens het rijden met het hoofd uit het raam leunen of armen en handen uit het raam steken. Bij wagens met hoofdairbags bevindt zich op de B-stijlbekleding het opschrift AIRBAG. Airbags buiten werking stellen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Airbags buiten werking stellen 18 Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen 19 Indien in verband met een handicap speciale accessoires in de buurt van het stuurwiel nodig zijn. Indien andere stoelen worden gemonteerd (bijvoorbeeld orthopedische stoelen zonder zij-airbag). De bijrijdersvoorairbag kan met de sleutelschakelaar buiten werking worden gesteld» pagina 19. Wij adviseren, andere airbags zo nodig door een ŠKODA Servicepartner buiten werking te laten stellen. Controle van het airbagsysteem De actieve staat van het airbagsysteem wordt elektronisch gecontroleerd, ook als een airbag buiten werking is gesteld. Airbag met een diagnose-apparaat buiten werking gesteld Het controlelampje brandt na het inschakelen van het contact circa 3 seconden en knippert vervolgens nog circa 12 seconden. Bijrijdersvoorairbag met de sleutelschakelaar in het opbergvak buiten werking gesteld Het controlelampje brandt na het inschakelen van het contact circa 3 seconden. Het controlelampje 3» Afbeelding 12 op pagina 19 gaat branden na het inschakelen van het contact. De nationale wettelijke bepalingen voor het buiten werking stellen van de airbag moeten in acht worden genomen. Een ŠKODA Servicepartner kan u vertellen, of en welke airbags bij uw wagen buiten werking kunnen resp. moeten worden gesteld. Airbags buiten werking stellen Het buiten werking stellen van de airbags is alleen bedoeld voor de volgende situaties. Indien een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel moet worden gebruikt, waarbij het kind met de rug in de rijrichting wordt vervoerd (in sommige landen in verband met afwijkende wettelijke bepalingen in rijrichting)» pagina 20, Veilig vervoer van kinderen. Indien ondanks een correcte instelling van de bestuurdersstoel de afstand van ten minste 25 cm tussen het midden van het stuurwiel en het borstbeen niet kan worden aangehouden. 18 Veiligheid

21 Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen Afbeelding 12 Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag / controlelampje voor buiten werking gestelde/in paraatheid gebrachte bijrijdersvoorairbag Met de sleutelschakelaar wordt de bijrijdersvoorairbag buiten werking gesteld. Uitschakelen Het contact uitschakelen. Het bijrijdersportier openen. Bij een radiografische afstandsbediening de sleutelbaard volledig uitklappen». De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar schuiven. Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in de stand 2» Afbeelding 12 OFF draaien. De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken». Het bijrijdersportier sluiten. Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje 3 1) met de tekst in het middenstuk van het dashboard brandt. De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar schuiven. Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in de stand 1» Afbeelding 12 ON draaien. De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken». Het bijrijdersportier sluiten. Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje 3 met de tekst in het middenstuk van het dashboard niet brandt. De bestuurder is verantwoordelijk voor het buiten werking stellen of in paraat brengen van de airbag. De airbag alleen bij afgezet contact buiten werking stellen! Anders kunt u een storing in het systeem voor het buiten werking stellen van de airbag veroorzaken. Als het controlelampje knippert, dan wordt de bijrijdersairbag bij een ongeval niet geactiveerd! Het airbagsysteem zo snel mogelijk door een erkend reparateur laten controleren. De sleutel tijdens het rijden niet in de sleutelschakelaar gestoken laten zitten. Door trillingen kan de sleutel de sleuf verdraaien en de airbag in paraatheid brengen! De airbag kan dan bij een ongeval onverwacht geactiveerd worden - er bestaat gevaar voor verwondingen en levensgevaar! Een onvoldoende uitgeklapte sleutelbaard kan de sleutelschakelaar beschadigen! Inschakelen Het contact uitschakelen. Het bijrijdersportier openen. Bij een radiografische afstandsbediening de sleutelbaard volledig uitklappen». 1) Het controlelampje brandt na het inschakelen van het contact enkele seconden, dooft vervolgens circa 1 seconde en gaat daarna weer branden. Airbagsysteem 19

22 Veilig vervoer van kinderen Kinderzitje Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel 20 Veilig vervoer van kinderen en de zij-airbag 21 Groepenindeling van kinderzitjes 22 Gebruik van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd 22 Kinderen op de zitplaatsen achterin zitten veiliger dan op de bijrijdersstoel. In tegenstelling tot volwassenen zijn de spieren en botten van kinderen nog niet helemaal volgroeid. Kinderen staan daarom bloot aan een groter risico op letsel. Kinderen dienen in overeenstemming met de betreffende wettelijke voorschriften te worden vervoerd. Er dienen kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm te worden gebruikt. De ECE- R-norm betekent: Richtlijn van de Economische Commissie voor Europa (Economic Commission for Europe - Regulation). De kinderzitjes die aan de ECE-R 44-norm voldoen, zijn voorzien van een niet verwijderbaar keurmerk: grote E in een cirkel, daaronder het keuringsnummer. Bij het gebruik van kinderzitjes dienen de nationale wettelijke bepalingen in acht te worden genomen. In geen geval mogen kinderen - ook geen baby's! - op schoot worden meegenomen. Nooit kinderen zonder toezicht in de wagen laten. Bij bepaalde externe klimatologische omstandigheden kunnen in de wagen levensbedreigende temperaturen ontstaan. Het kind dient dient tijdens de gehele duur van de rit beveiligd te zijn! Anders zou het kind in geval van een ongeval door de wagen kunnen worden geslingerd en kan hierdoor zichzelf en de andere passagiers levensgevaarlijk verwonden. (vervolg) Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of een verkeerde zithouding innemen, staan ze bij een ongeval bloot aan een groter risico op lichamelijk letsel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de bijrijdersstoel worden vervoerd - als het airbagsysteem bij een ongeval wordt geactiveerd kunnen ze zwaar gewond raken of zelfs worden gedood! Let voor het goede verloop van de gordels beslist op de gegevens van de fabrikant van het kinderzitje. Een verkeerd gedragen veiligheidsgordel kan zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel leiden. Er moet worden gecontroleerd of de veiligheidsgordels correct over het lichaam lopen. Bovendien moet erop worden gelet, dat de gordel niet door eventuele scherpe randen kan worden beschadigd. Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel, moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld. Meer informatie» pagina 20, Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel. Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken. Deze kinderzitjes werden voor het gebruik in ŠKODA-wagens ontwikkeld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm. Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel Nooit een naar achteren gericht kinderveiligheidssysteem op een stoel aanbrengen die door een zich hiervoor bevindende ingeschakelde airbag wordt beveiligd. Het kind kan hierdoor zwaar tot dodelijk letsel oplopen. Afbeelding 13 Sticker op de B-stijl aan bijrijderszijde 20 Veiligheid

23 Afbeelding 14 Zonneklep aan bijrijderszijde / sticker Lees en bekijk eerst op bladzijde 20. Wij adviseren om veiligheidsredenen kinderzitjes zo veel mogelijk op een zitplaats achterin te monteren. Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel, moeten de volgende aanwijzingen worden opgevolgd. Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel, moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld». De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zetten, zodat tussen bijrijdersstoel en leuning van het kinderzitje een stabiel contact bestaat. De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren verschuiven, zodat geen contact bestaat tussen de bijrijdersstoel en het daarachter aangebrachte kinderzitje. Bij kinderzitjes van de groepen 2 resp. 3 dient erop te worden gelet dat de doorvoerplaat aan de hoofdsteun van het kinderzitje zich voor of op gelijke hoogte bevindt met de doorvoerplaat op de B-stijl aan bijrijderszijde. De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten. De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar boven verstellen. Het kinderzitje op de stoel monteren en het kind in het kinderzitje bevestigen overeenkomstig de handleiding van de fabrikant van het kinderzitje. Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel, moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld» pagina 18, Airbags buiten werking stellen. Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een naar achteren gericht kinderzitje gebruiken. Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk verwonden. Op dit feit attendeert ook de sticker die zich op een van de volgende plaatsen bevindt. Op de B-stijl aan bijrijderszijde» Afbeelding 13. De sticker is zichtbaar na het openen van het bijrijdersportier. Op de zonneklep aan bijrijderszijde. Bij wagens voor enkele landen bevindt zich op de zonneklep aan bijrijderszijde de sticker» Afbeelding 14. Bij kinderzitjes van de groepen 2 resp. 3 dient erop te worden gelet dat de doorvoerplaat aan de hoofdsteun van het kinderzitje zich voor of op gelijke hoogte bevindt met de doorvoerplaat op de B-stijl aan bijrijderszijde. Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de bijrijdersstoel niet meer wordt gebruikt, dient de bijrijdersvoorairbag weer in paraatheid te worden gebracht. Veilig vervoer van kinderen en de zij-airbag Lees en bekijk eerst op bladzijde 20. Afbeelding 15 Een niet goed vastgezet kind in een niet-correcte zithouding - in gevaar gebracht door de zij-airbag / het met een kinderzitje wel goed vastgezette kind Kinderen mogen zich nooit in het gebied bevinden waarin de zij-airbag naar buiten komt» Afbeelding Tussen het kind en het gebied waarin de zij-airbag naar buiten komt, moet voldoende ruimte aanwezig, zodat de zij-airbag de best mogelijke bescherming kan bieden» Afbeelding Veilig vervoer van kinderen 21

24 Kinderen mogen zich nooit met het hoofd in het gebied bevinden waar de zij-airbag naar buiten komt - gevaar voor verwondingen! Geen voorwerpen in het werkingsgebied van de zij-airbags leggen - gevaar voor verwondingen! Groepenindeling van kinderzitjes Lees en bekijk eerst op bladzijde 20. Groepenindeling van kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm. Groep Gewicht van het kind Leeftijd 0 tot 10 kg tot 9 maanden 0+ tot 13 kg tot 18 maanden kg tot 4 jaar kg tot 7 jaar kg ouder dan 7 jaar U Kinderzitjecategorie "universeel" - Kinderzitje dat voor de bevestiging op de stoel met de veiligheidsgordel is bedoeld. Bevestigingssystemen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Bevestigingsogen van het ISOFIX-systeem 22 Gebruik van kinderzitjes met het ISOFIX-systeem 23 Bevestigingsogen van het TOP TETHER-systeem 23 Bevestigingsogen van het ISOFIX-systeem Afbeelding 16 Labels van het ISOFIX-systeem Gebruik van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd Lees en bekijk eerst op bladzijde 20. Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm. Groep 0 tot 10 kg 0+ tot 13 kg kg kg kg Bijrijdersstoel Zitplaatsen achterin buitenste Zitplaats achterin midden U U U U U U U U U U U U U U U Bij de buitenste zitplaatsen achterin bevinden zich twee bevestigingsogen voor de bevestiging van een kinderzitje met ISOFIX-systeem. De betreffende plaatsen zijn gemarkeerd met labels met de tekst ISOFIX» Afbeelding 16. Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het ISOFIX-systeem beslist de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht nemen. Aan de voor het inbouwen van kinderzitjes met het ISOFIX-systeem bedoelde bevestigingsogen nooit andere kinderzitjes, gordels of andere voorwerpen bevestigen - levensgevaar! 22 Veiligheid

25 Kinderzitjes met het ISOFIX-systeem kunnen alleen in een wagen met ISOFIX-systeem worden ingebouwd als deze voor dit model zijn goedgekeurd. Meer informatie krijgt u bij een ŠKODA Partner. Kinderzitjes met het ISOFIX-systeem zijn verkrijgbaar uit het originele ŠKODA accessoireprogramma. Gebruik van kinderzitjes met het ISOFIX-systeem Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes met het ISOFIX-systeem op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm. Groep 0 tot 10 kg 0+ tot 13 kg kg Klasse van het kinderzitje a) Bijrijdersstoel b) Achterbank buitenste zitplaats Achterbank midden E X IL-SU X E D C D C B B1 A X IL-SU X X IL-SU IUF X a) De grootteklasse staat vermeld op een op het kinderzitje aangebracht plaatje. b) Indien de bijrijdersstoel met bevestigingsogen voor het ISOFIX-systeem is uitgerust, dan is deze geschikt voor de inbouw van een ISOFIX-kinderzitje met de goedkeuring "semi-universeel". IL-SU IUF X De stoel is geschikt voor de inbouw van een ISOFIX-kinderzitje met de goedkeuring "semi-universeel". De categorie "semi-universeel" betekent dat het kinderzitje is goedgekeurd voor het ISOFIX-systeem in uw wagen. De bij het kinderzitje meegeleverde wagenlijst in acht nemen. De stoel is geschikt voor de inbouw van een ISOFIX-kinderzitje met de goedkeuring "universeel" en bevestiging met de bevestigingsgordel TOP TETHER. Het kinderzitje is niet met bevestigingsogen voor het ISOFIX-systeem uitgerust. Bevestigingsogen van het TOP TETHER-systeem Afbeelding 17 Bevestigingsogen van het TOP TETHER-systeem Veilig vervoer van kinderen 23

26 Aan de achterzijde van de rugleuningen van de buitenste zitplaatsen achterin bevinden zich bevestigingsogen voor de bevestigingsgordel van een kinderzitje met het TOP TETHER-systeem» Afbeelding 17. Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het TOP TETHER-systeem beslist de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht nemen. Kinderzitjes met het TOP TETHER-systeem alleen gebruiken op stoelen die van bevestigingsogen zijn voorzien. Altijd slechts één bevestigingsgordel van een kinderzitje aan een bevestigingsoog bevestigen. In geen geval mag u de wagen zelf aanpassen, bijvoorbeeld door bouten of andere bevestigingen te monteren. 24 Veiligheid

27 Veilig vervoer van kinderen 25

28 Afbeelding 18 Bestuurdersruimte 26 Bediening

29 Bediening Bestuurdersruimte Overzicht Slotgreep 47 Elektrische ruitbediening 55 Elektrische buitenspiegelverstelling 68 Luchtroosters 89 Parkeertickethouder 84 Bedieningshendel: Knipperlichten, grootlicht en parkeerlicht, grootlichtsignaal 60 Snelheidsregelsysteem 121 Stuurwiel: Met claxon Met bestuurdersvoorairbag Met bedieningstoetsen voor radio, navigatiesysteem en telefoon Instrumentenpaneel: instrumenten en controlelampjes 28 Bedieningshendel: Ruitenwisser- en sproeierinstallatie 66 Multifunctie-indicatie 31 MAXI DOT-display 35 Toets voor achterruitverwarming 64 ASR-schakelaar 120 Luchtroosters in het middelste deel van het dashboard 89 Toets voor alarmlichten 62 Controlelampje voor buiten werking gestelde bijrijdersvoorairbag 19 Afhankelijk van de uitrusting: Bediening voor verwarming 90 Bediening voor airconditioning 92 Bediening voor Climatronic 94 Opbergvakken aan bijrijderszijde 85 Bijrijdersvoorairbag 15 Luchtroosters 89 Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag Slotgreep 47 Schakelaar afhankelijk van de uitrusting: Ontgrendeling van de achterklep 53 Interieurbewaking 52 Lichtschakelaar en lichtbundelhoogteverstelling 59, 59 Zekeringenhouder in het dashboard 175 Ontgrendelingshendel van motorkap 144 Hendel voor stuurwielverstelling 8 Contactslot 106 Pedalen 109 Afhankelijk van de uitrusting: Versnellingshendel (schakelbak) 108 Keuzehendel (automatische versnellingsbak) 110 Regelaar voor stoelverwarming linksvoor 69 Toets voor de centrale vergrendeling 50 Handrem 108 Regelaar voor stoelverwarming rechtsvoor 69 Afhankelijk van de uitrusting: Asbak 82 Opbergvak 86 Afhankelijk van de uitrusting: Radio Navigatiesysteem MDI 104 Bij wagens met rechts stuur zijn de bedieningselementen gedeeltelijk anders gerangschikt dan weergegeven op» Afbeelding 18. De symbolen van de verschillende bedieningselementen komen echter wel overeen. Bestuurdersruimte 27

30 Instrumenten en controlelampjes Overzicht Instrumentenpaneel Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Overzicht 28 Toerenteller 29 Snelheidsmeter 29 Koelvloeistoftemperatuurmeter 29 Brandstofmeter 29 Kilometerteller 30 Digitale klok 30 Weergave van de tweede snelheid 30 Schakeladvies 30 Storingindicatie Als een storing in het instrumentenpaneel aanwezig is, wordt op het display de melding Error weergegeven. De storing zo snel mogelijk door een erkend reparateur laten verhelpen. Houd uw aandacht altijd bij het verkeer! Als bestuurder draagt u de volledige verantwoordelijkheid voor een veilig verkeersgedrag. Alleen bij stilstaande wagen de bedieningselementen in het instrumentenpaneel bedienen en nooit tijdens het rijden! Afbeelding 19 Instrumentenpaneel Lees en bekijk eerst op bladzijde 28. Toerenteller met controlelampjes» pagina 29 Display: Met teller voor afgelegde afstand» pagina 30 Met service-intervalindicatie» pagina 34 Met digitale klok» pagina 30 Met multifunctie-indicatie (MFA)» pagina 31 Met MAXI DOT-display» pagina 35 Snelheidsmeter met controlelampjes» pagina 29 Koelvloeistoftemperatuurmeter 1)» pagina 29 Toets voor weergavemodus: Instellen van uren/minuten» pagina 30 Activeren/deactiveren van de weergave van de tweede snelheid 2)» pagina 30 Service-intervallen 2) - Weergave van de resterende dagen en het aantal kilometers resp. mijlen tot de eerstvolgende Grote Onderhoud Service 3)» pagina 34 1) Geldt voor wagens met het MAXI DOT-display. 2) Geldt voor wagens met het segmentdisplay. 3) Geldt voor types waarbij de waarden in Britse maateenheden worden aangeduid. 28 Bediening

31 6 7 Knop voor: Dagteller terugzetten» pagina 30 Uren/minuten instellen De met toets 5 gekozen modus activeren/deactiveren Brandstofmeter 1)» pagina 29 Toerenteller Lees en bekijk eerst op bladzijde 28. Het rode bereik van de schaal van de toerenteller 1» Afbeelding 19 op pagina 28 geeft het bereik aan waarin het motorregelapparaat begint het motortoerental te begrenzen. Het motorregelapparaat begrenst het motortoerental op een veilige grenswaarde. Vóór het bereiken van het rode bereik van de toerentellerschaal naar de eerstvolgende versnelling opschakelen resp. keuzehendelstand D kiezen van de automatische versnellingsbak. Voor het aanhouden van het optimale motortoerental op het schakeladvies letten» pagina 30. Milieu-aanwijzing Tijdig opschakelen heeft de volgende voordelen. Het helpt bij het verlagen van het brandstofverbruik. Het vermindert de bedrijfsgeluiden. Het bespaart het milieu. Het komt de levensduur en betrouwbaarheid van de motor ten goede. Snelheidsmeter Lees en bekijk eerst op bladzijde 28. Snelheidswaarschuwing Bij het overschrijden van een snelheid van 120 km/h klinkt er een signaaltoon 2). Als weer langzamer dan 120 km/h wordt gereden, verdwijnt de signaaltoon. Koelvloeistoftemperatuurmeter Lees en bekijk eerst op bladzijde 28. De koelvloeistoftemperatuurmeter 4» Afbeelding 19 op pagina 28 werkt alleen bij ingeschakeld contact. Bij wagens met segmentdisplay wordt de koelvloeistoftemperatuur alleen weergegeven door het branden resp. doven van een controlelampje» pagina 40, Koelvloeistof. Koud bereik Als de naald zich nog in het linkergedeelte van de schaal bevindt, heeft de motor zijn bedrijfstemperatuur nog niet bereikt. Hoge motortoerentallen, volgas en sterke motorbelasting voorkomen. Zo wordt mogelijke schade aan de motor voorkomen. Bereik bedrijfswarme motor De motor heeft zijn bedrijfstemperatuur bereikt als de naald in het middelste gedeelte van de schaal staat. Bij zware motorbelasting of hoge buitentemperaturen kan de naald ook verder naar rechts lopen. Bereik te hoge temperatuur Als de naald het rode gedeelte van de schaal bereikt, is de koelvloeistoftemperatuur te hoog. Meer informatie» pagina 40. Verstralers en andere aanbouwdelen voor de luchttoevoer verslechteren de koelwerking van de koelvloeistof. De radiateur nooit afdekken, er bestaat gevaar voor een oververhitte motor. Brandstofmeter Lees en bekijk eerst op bladzijde 28. De brandstofmeter 7» Afbeelding 19 op pagina 28 werkt alleen bij ingeschakeld contact. Bij wagens met segmentdisplay wordt de brandstofmeter op dit display weergegeven. 1) Geldt voor wagens met het MAXI DOT-display. 2) Deze functie geldt alleen voor sommige landen. Instrumenten en controlelampjes 29

32 De tankinhoud bedraagt circa 45 liter. Wanneer de naald de reservemarkering bereikt, gaat het controlelampje» pagina 43 branden. De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Door de onregelmatige brandstoftoevoer kan de verbranding overslaan. Dit kan leiden tot zware schade aan motoronderdelen en het uitlaatsysteem. Kilometerteller Lees en bekijk eerst op bladzijde 28. De weergave van de afgelegde afstand vindt plaats in km. In sommige landen wordt de eenheid "mijlen" gebruikt. Dagteller (trip) De dagteller geeft de afstand aan die is afgelegd sinds de teller voor het laatst is teruggezet - in stappen van 100 m resp. 1/10 mijlen. Dagteller terugzetten De teller kan worden teruggezet door toets 6» Afbeelding 19 op pagina 28 lang in te drukken. Kilometerteller De kilometerteller geeft het aantal kilometers, resp. mijlen weer die de wagen in totaal heeft afgelegd. Indien bij wagens met segmentdisplay de weergave van de tweede snelheid is geactiveerd, dan wordt deze snelheid weergegeven in plaats van de kilometerteller. Bij wagens met MAXI DOT-display kan de klok ook in het menupunt Tijd worden ingesteld» pagina 36. Weergave van de tweede snelheid Lees en bekijk eerst op bladzijde 28. Op het display kan de actuele snelheid in mph 1) worden weergegeven. Deze functie is alleen bedoeld voor het rijden in landen met andere snelheidseenheden. MAXI DOT-display De weergave van de tweede snelheid wordt in het menupunt Instellingen ingesteld» pagina 36, Instellingen. Segmentdisplay Herhaaldelijk op toets 5» Afbeelding 19 op pagina 28 drukken, tot de weergave van de kilometerteller knippert» pagina 30. Zolang de weergave knippert, de toets 6 indrukken. De tweede snelheid wordt weergegeven in plaats van de kilometerteller. De weergave van de tweede snelheid kan op dezelfde wijze worden gedeactiveerd. Schakeladvies Afbeelding 20 Schakeladvies Digitale klok Lees en bekijk eerst op bladzijde 28. De klok kan worden ingesteld met de toetsen 5 en 6» Afbeelding 19 op pagina 28. Met de toets 5 de te wijzigen weergave selecteren en met de toets 6 de wijziging uitvoeren. Lees en bekijk eerst op bladzijde 28. Op het display in het instrumentenpaneel wordt de ingeschakelde versnelling A weergegeven» Afbeelding 20. 1) Bij types met een snelheidsweergave in mph wordt de tweede snelheid in km/h weergegeven. 30 Bediening

33 Om een zo laag mogelijk brandstofverbruik te bereiken, wordt op het display advies gegeven voor het inschakelen van een andere versnelling. Als het regelapparaat herkent dat het gunstig is om van versnelling te veranderen, wordt op het display een pijl B weergegeven. De pijl wijst omhoog of omlaag, afhankelijk van het advies om op of terug te schakelen. Bij wagens met schakelbak wordt tegelijkertijd bij A in plaats van de ingeschakelde versnelling de aanbevolen versnelling weergegeven. De bestuurder is verantwoordelijk voor het kiezen van de juiste versnelling in verschillende rijsituaties, bijvoorbeeld bij het inhalen. Bij bepaalde landuitvoeringen geschiedt de weergave in het Engelse maatstelsel. Als de weergave van de tweede snelheid in mph wordt geactiveerd, wordt de actuele snelheid in km/h op het display niet weergegeven. Geheugen Afbeelding 21 Multifunctie-indicatie Multifunctie-indicatie Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Geheugen 31 Bediening 32 Gegevens van de multifunctie-indicatie 32 Snelheidswaarschuwing 33 De multifunctie-indicatie kan alleen worden bediend bij ingeschakeld contact. Na het inschakelen van het contact wordt de functie weergegeven die voor het uitschakelen als laatste werd gekozen. De multifunctie-indicatie wordt afhankelijk van de uitvoering van de wagen op het segmentdisplay» Afbeelding 21 op pagina 31 of op het MAXI DOT-display weergegeven» pagina 35. Bij wagens met MAXI DOT-display» pagina 35 is het mogelijk de weergave van enkele gegevens uit te schakelen. Houd uw aandacht altijd bij het verkeer! Als bestuurder draagt u de volledige verantwoordelijkheid voor de besturing van de wagen. Ook bij buitentemperaturen van rond +4 C kan gladheid optreden! Ga er daarom niet alleen op basis van de buitentemperatuurmeter van uit dat het op de weg niet glad is. Lees en bekijk eerst op bladzijde 31. De multifunctie-indicatie is uitgerust met twee automatisch werkende geheugens. Het gekozen geheugen wordt op het display» Afbeelding 21 weergegeven. De gegevens van het ritgeheugen (geheugen 1) worden weergegeven als op het display een 1 verschijnt. Als er een 2 verschijnt worden de gegevens van het reisgeheugen (geheugen 2) weergegeven. Het omschakelen tussen de geheugens gebeurt met toets B» Afbeelding 22 op pagina 32 in de ruitenwisserhendel. Ritgeheugen (geheugen 1) Het ritgeheugen verzamelt de rij-informatie vanaf het inschakelen tot aan het uitschakelen van het contact. Als de rit binnen 2 uur na het uitschakelen van het contact wordt voortgezet, worden de bijkomende waarden meegenomen in de berekening van de actuele rij-informatie. Bij een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt het geheugen automatisch gewist. Reisgeheugen (geheugen 2) Het reisgeheugen verzamelt de ritgegevens van een willekeurig aantal individuele ritten tot in totaal 19 uur en 59 minuten rijtijd of km gereden kilometers resp. 99 uur en 59 minuten of gereden kilometers bij wagens met MAXI DOT-display. Als een van de genoemde waarden wordt overschreden, wordt het geheugen gewist en begint de berekening opnieuw. Instrumenten en controlelampjes 31

34 Het reisgeheugen wordt in tegenstelling tot het ritgeheugen niet na een onderbreking van meer dan 2 uur gewist. Als de accuklemmen worden losgemaakt, worden alle waarden in de geheugens 1 en 2 gewist. Bediening Lees en bekijk eerst op bladzijde 31. Afbeelding 22 Multifunctie-indicatie: Bedieningselementen De tuimelschakelaar voor het selecteren van de menupunten A» Afbeelding 22 en de bedieningstoets B bevinden zich op de ruitenwisserhendel. Menupunten selecteren Tuimelschakelaar A» Afbeelding 22 aan boven- of onderzijde kort indrukken. Daarmee worden de afzonderlijke menupunten van de multifunctie-indicatie na elkaar opgeroepen. Geheugen kiezen Op toets B» Afbeelding 22 drukken. Geheugen terugzetten Het gewenste geheugen selecteren. Langer op toets B» Afbeelding 22 drukken. De volgende waarden van het gekozen geheugen worden met behulp van toets B op nul gezet. Gemiddeld brandstofverbruik. Afgelegde afstand. Gemiddelde snelheid. Rijtijd. Gegevens van de multifunctie-indicatie Lees en bekijk eerst op bladzijde 31. Buitentemperatuur De actuele buitentemperatuur wordt weergegeven 1). Als de buitentemperatuur onder +4 C ligt, verschijnt de temperatuurweergave met het sneeuwvloksymbool. Deze weergave knippert enkele seconden, vervolgens verschijnt de laatst weergegeven functie 2). Daalt de temperatuur onder +4 C tijdens het rijden met een snelheid boven circa 10 km/h, dan klinkt bovendien een akoestisch signaal. Rijtijd De rijtijd wordt weergegeven die is verstreken sinds het geheugen voor het laatst is gewist. Als u de rijtijd vanaf een bepaald tijdstip wilt meten, moet u op dat tijdstip het geheugen wissen door op de toets te drukken» pagina 32, Bediening. De hoogste waarde die kan worden weergegeven bedraagt voor beide geheugens 19 uur en 59 minuten resp. 99 uur en 59 minuten bij wagens met MAXI DOT-display. Als deze waarde wordt overschreden, start de weergave weer vanaf nul. Actueel brandstofverbruik Het actuele brandstofverbruik wordt in l/100 km weergegeven 3). Met behulp van deze weergave kunt u uw rijgedrag aanpassen aan het gewenste verbruik. Bij een stilstaande of langzaam rijdende wagen wordt het brandstofverbruik weergegeven in l/h 4). 1) Bij wagens met MAXI DOT-display wordt deze informatie altijd weergegeven. 2) Geldt niet voor het MAXI DOT-display. 3) Bij modellen voor sommige landen wordt het brandstofverbruik in km/l weergegeven. 4) Bij modellen voor sommige landen wordt bij stilstaande wagen --,- km/l weergegeven. 32 Bediening

35 Gemiddeld brandstofverbruik Er wordt het gemiddelde brandstofverbruik in l/100 km 1) weergegeven sinds het geheugen voor het laatst is gewist. Als u het gemiddelde brandstofverbruik gedurende een bepaalde periode wilt vaststellen, moet u bij het begin van de nieuwe meetperiode het geheugen wissen» pagina 32, Bediening. Na het wissen verschijnt op het display gedurende de eerste circa 300 m geen waarde. Tijdens de rit wordt de weergegeven waarde regelmatig geactualiseerd. Actieradius De geschatte actieradius in kilometers wordt aangegeven. Deze geeft aan welke afstand uw wagen met de huidige tankvulling en bij dezelfde rijstijl nog kan afleggen. De weergave vindt plaats in stappen van 10 km. Als het controlelampje gaat branden, verandert de weergave in stappen van 5 km. Bij het berekenen van de actieradius wordt het brandstofverbruik gedurende de laatste 50 km als basis genomen. Als u zuiniger rijdt, neemt de actieradius toe. Als het geheugen is gewist (na het losmaken van de accuklemmen), wordt voor de actieradius uitgegaan van een brandstofverbruik van 10 l/100 km; daarna vindt een aanpassing plaats overeenkomstig uw rijstijl. Rijafstand Op het display verschijnt de afgelegde afstand sinds het geheugen voor het laatst is gewist. Als u de afgelegde afstand vanaf een bepaald tijdstip wilt meten, moet u op dat tijdstip het geheugen wissen» pagina 32, Bediening. De maximaal weer te geven waarde voor beide geheugens is km, resp km bij wagens met MAXI DOT-display. Als deze waarde wordt overschreden, start de weergave weer vanaf nul. Gemiddelde snelheid Op het display wordt de gemiddelde snelheid in km/h sinds de laatste keer wissen van het geheugen weergegeven. Als u de gemiddelde snelheid gedurende een bepaalde periode wilt meten, moet u bij het begin van de meting het geheugen wissen» pagina 32, Bediening. Na het wissen verschijnt gedurende de eerste circa 300 m geen waarde. Tijdens de rit wordt de weergegeven waarde regelmatig geactualiseerd. Actuele snelheid Op het display wordt de actuele snelheid aangegeven, die identiek is aan de weergave van de snelheidsmeter 3» Afbeelding 19 op pagina 28. Olietemperatuur 2) De actuele motorolietemperatuur wordt weergegeven. Als de olietemperatuur lager is dan 50 C of als in het systeem voor het controleren van de olietemperatuur een storing aanwezig is, wordt in plaats van de olietemperatuur alleen aangegeven. Snelheidswaarschuwing Op het display kan de waarschuwing bij een snelheidsoverschrijding worden ingesteld en worden geactiveerd/gedeactiveerd» pagina 33. Snelheidswaarschuwing Lees en bekijk eerst op bladzijde 31. Snelheidslimiet bij stilstaande wagen instellen Met de toets A» Afbeelding 22 op pagina 32 het menupunt Waarsch. bij (MAXI DOT-display) resp. (segmentdisplay) selecteren. Door het indrukken van toets B wordt de instelmogelijkheid voor de snelheidslimiet 3) geactiveerd (waarde knippert). Met de toets A de gewenste snelheidslimiet instellen, bijvoorbeeld 50 km/h. De ingestelde snelheidslimiet bevestigen met de toets B of circa 5 seconden wachten, de instelling wordt automatisch opgeslagen (de waarde stopt met knipperen). Zo kan de snelheidslimiet in stappen van 5 km/h worden ingesteld. Snelheidslimiet bij rijdende wagen instellen Met de toets A» Afbeelding 22 op pagina 32 het menupunt Waarsch. bij (MAXI DOT-display) resp. (segmentdisplay) selecteren. Met de gewenste snelheid gaan rijden, bijvoorbeeld 50 km/h. Door het indrukken van toets B wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet overgenomen (waarde knippert). 1) Bij modellen voor sommige landen wordt het brandstofverbruik in km/l weergegeven. 2) Geldt voor wagens met het MAXI DOT-display. 3) Indien geen waarde is ingesteld, wordt automatisch de uitgangswaarde van 30 km/h weergegeven. Instrumenten en controlelampjes 33

36 Als u de ingestelde snelheidslimiet wilt wijzigen, gebeurt dit in stappen van 5 km/h (bijvoorbeeld de overgenomen snelheid van 47 km/h wordt verhoogd naar 50 km/h resp. verlaagd naar 45 km/h). Door opnieuw op toets B van de snelheidslimiet te drukken of circa 5 seconden te wachten, wordt de instelling automatisch opgeslagen (de waarde stopt met knipperen). Snelheidslimiet wijzigen of wissen Met de toets A» Afbeelding 22 op pagina 32 het menupunt Waarsch. bij (MAXI DOT-display) resp. (segmentdisplay) selecteren. Door op toets B te drukken, wordt de snelheidslimiet gedeactiveerd. Door opnieuw op toets B te drukken, wordt de mogelijkheid tot het wijzigen van de snelheidslimiet geactiveerd. Wanneer de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden, klinkt ter waarschuwing een akoestisch signaal. Tegelijkertijd verschijnt op het display het menupunt Waarsch. bij (MAXI DOT-display) resp. (segmentdisplay) met de ingestelde limiet. De ingestelde snelheidslimiet blijft ook na het uit- en inschakelen van het contact bewaard. Deze waarden worden dan verder continu overeenkomstig de actuele bedrijfsomstandigheden van de wagen aangepast. Wanneer de accuklemmen worden losgemaakt, blijven de waarden van de service-intervalindicatie behouden. Als het instrumentenpaneel na een reparatie wordt vervangen, moeten in de teller voor de service-intervalindicatie de juiste waarden worden ingevoerd. Deze werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een erkend reparateur. Voor meer informatie over de service-intervallen» Serviceplan, hoofdstuk Servicetermijnen. Weergave op het segmentdisplay Afbeelding 23 Voorbeeldweergave Service-intervalindicatie Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Weergave op het segmentdisplay 34 Weergave op het MAXI DOT-display 35 Vóór het bereiken van de servicetermijn wordt na het inschakelen van het contact gedurende 10 seconden een melding over het nog resterende aantal kilometers en dagen tot de volgende servicebeurt weergegeven. De kilometerweergave of de dagweergave loopt tot de vastgestelde servicetermijn in stappen van 100 km of hele dagen terug. Terugzetten van weergave voor Kleine Onderhoud Service bij een specialist Bij wagens met variabele service-interval worden na het terugzetten van de weergave de waarden van een nieuwe service-interval weergegeven, die overeenkomstig de eerdere bedrijfsomstandigheden van de wagen worden berekend. Kleine Onderhoud Service Als een Kleine Onderhoud Service moet worden uitgevoerd, wordt gedurende circa 10 seconden het symbool en op de met de pijl aangegeven plaats het nummer 1 weergegeven» Afbeelding 23. Tegelijkertijd wordt het symbool samen met de nog resterende dagen en kilometers tot de volgende servicetermijn weergegeven. Als de servicetermijn is bereikt, verschijnt na het inschakelen van het contact gedurende 20 seconden een knipperend symbool en de melding OLIEVER_. Grote Onderhoud Service Als een Grote Onderhoud Service moet worden uitgevoerd, wordt gedurende circa 10 seconden het symbool en op de met de pijl aangegeven plaats het nummer 2 weergegeven» Afbeelding 23. Tegelijkertijd wordt het symbool samen met de nog resterende dagen en kilometers tot de volgende servicetermijn weergegeven. 34 Bediening

37 Als de servicetermijn is bereikt, verschijnt na het inschakelen van het contact gedurende 20 seconden een knipperend symbool en de melding INSPEC_. Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven De nog resterende afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn kan op elk moment bij ingeschakeld contact door herhaald indrukken van toets 5» Afbeelding 19 op pagina 28 worden opgeroepen. Op het display verschijnt gedurende circa 10 seconden het symbool samen met het symbool en de nog resterende afstand en dagen tot de volgende servicetermijn. Eerst worden de nog resterende afstand en dagen tot de volgende Kleine Onderhoud Service weergegeven, na opnieuw indrukken van toets 5 de nog resterende afstand en dagen tot de volgende Grote Onderhoud Service. De nog resterende kilometers tot de volgende servicetermijn worden weergegeven in plaats van de kilometerteller. Weergave op het MAXI DOT-display Kleine Onderhoud Service Als een Kleine Onderhoud Service moet worden uitgevoerd, verschijnt de melding Olie verversen in... km of... dagen. Als het service-interval is bereikt, verschijnt na het inschakelen van het contact de melding Olie verversen nu! Grote Onderhoud Service Als een Grote Onderhoud Service moet worden uitgevoerd, verschijnt de melding Inspectie in... km of... dagen. Als het service-interval is bereikt, verschijnt na het inschakelen van het contact de melding Inspectie nu! Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven De nog resterende afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn kan bij ingeschakeld contact op elk moment in het menu Instellingen» pagina 36 worden opgeroepen. Gedurende 10 seconden wordt de volgende melding weergegeven. Olie verversen... km /... dagen Inspectie... km /... dagen MAXI DOT-display Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Hoofdmenu 35 Instellingen 36 Waarschuwing portier, bagageruimte en motorkap 36 Auto-Check-Control 36 Het MAXI DOT-display informeert u over de actuele bedrijfstoestand van uw wagen. Bovendien toont het display (afhankelijk van de wagenuitvoering) informatie van de radio, telefoon, multifunctie-indicatie, navigatiesysteem, een op de MDI-ingang aangesloten apparaat en de automatische versnellingsbak» pagina 109. Het verschijnen van sommige symbolen gaat gepaard met een akoestisch waarschuwingssignaal. Houd uw aandacht altijd bij het verkeer! Als bestuurder draagt u de volledige verantwoordelijkheid voor de besturing van de wagen. Hoofdmenu Lees en bekijk eerst op bladzijde 35. Afbeelding 24 Bedieningshendel: Bedieningselementen van het MAXI DOTdisplay Het hoofdmenu (HOOFDMENU) wordt geactiveerd door tuimelschakelaar A» Afbeelding 24 lang in te drukken. Door indrukken van tuimelschakelaar A kunnen de afzonderlijke menupunten worden geselecteerd. Na het kort aantippen van toets B wordt de geselecteerde informatie aangegeven. Instrumenten en controlelampjes 35

38 Overzicht van de menupunten in het hoofdmenu. MFA (multifunctie-indicatie)» pagina 31 Audio» Gebruiksaanwijzing van de radio Audio» Gebruiksaanwijzing van het navigatiesysteem Telefoon» pagina 96 Wagenstatus» pagina 36 Instellingen» pagina 36 De menupunten Audio en Navigatie worden alleen weergegeven als de af fabriek ingebouwde autoradio of het navigatiesysteem is ingeschakeld. Als op het display waarschuwingsmeldingen worden weergegeven, moeten deze meldingen door kort indrukken van toets B» Afbeelding 24 worden bevestigd om het hoofdmenu op te roepen. Als het display niet wordt bediend, schakelt het menu na 10 seconden altijd over naar een van de hogere niveaus. De bediening van de af fabriek ingebouwde radio resp. navigatiesysteem» Instructieboekje van de radio resp.» Instructieboekje van het navigatiesysteem. Instellingen Lees en bekijk eerst op bladzijde 35. U kunt via het MAXI DOT-display bepaalde instellingen zelf wijzigen. Het actuele menupunt wordt op het display boven onder een streep weergegeven. De volgende menupunten kunnen worden geselecteerd. Taal/Language Hier kunt u instellen, in welke taal de waarschuwings- en informatieteksten moeten worden aangegeven. MFA-data Hier kunt u enkele weergaven van de multifunctie-indicatie in- resp. uitschakelen. Tijd Hier kunt u de tijd, het tijdformaat (12- resp. 24-uursaanduiding) en de omschakeling tussen zomer- en wintertijd instellen. Winterbanden Hier kunt u instellen bij welke snelheid een akoestisch signaal moet klinken. Deze functie kunt u bijvoorbeeld gebruiken bij winterbanden, waarbij de toegestane maximumsnelheid lager is dan de maximumsnelheid van de wagen. Bij het overschrijden van de snelheid verschijnt het volgende op het display: Winterbanden: maximaal... km/h Eenheden Hier kunt u de eenheden voor temperatuur, verbruik en afgelegde afstand instellen. 2e snelheid Hier kan de weergave van de tweede snelheid in mph 1) worden ingeschakeld. Servicebeurt Hier kunnen de nog resterende kilometers en dagen tot de volgende servicetermijn weergegeven. Fabrieksinst. Hier kan de fabrieksinstelling van het display weer worden ingesteld. Waarschuwing portier, bagageruimte en motorkap Lees en bekijk eerst op bladzijde 35. Indien een portier, de achterklep resp. de motorkap geopend is, wordt op het MAXI DOT-display de wagen met een geopend portier, achterklep resp. motorkap weergegeven. Bovendien klinkt een akoestisch signaal als met de wagen sneller dan 6 km/h wordt gereden. Auto-Check-Control Lees en bekijk eerst op bladzijde 35. Wagentoestand Bij ingeschakeld contact en tijdens het rijden worden in de wagen continu de werking en toestanden van de afzonderlijke wagensystemen gecontroleerd. 1) Bij types met een snelheidsweergave in mph wordt de tweede snelheid in km/h weergegeven. 36 Bediening

39 Enkele storingmeldingen en andere aanwijzingen worden op het MAXI DOTdisplay weergegeven. De meldingen worden tegelijkertijd met de symbolen op het MAXI DOT-display resp. met de controlelampjes in het instrumentenpaneel weergegeven» pagina 37. Het menupunt Wagenstatus wordt in het hoofdmenu van het MAXI DOT-display weergegeven indien minimaal één storingmelding aanwezig is. Na het selecteren van dit menupunt wordt de eerste storingmelding aangegeven. Als meerdere storingmeldingen aanwezig zijn, verschijnt op het display onder de melding bijvoorbeeld 1/3. Dat betekent dat de eerste van in totaal drie meldingen wordt aangegeven. Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen, worden de symbolen telkens weer aangegeven. Na de eerste weergave worden de symbolen zonder aanwijzingen voor de bestuurder aangegeven. Waarschuwingssymbolen Motoroliedruk te laag» pagina 39 Koppelingen van de DSG-versnellingsbak te heet Motoroliepeil controleren, Motoroliesensor defect» pagina 37» pagina 39 Koppelingen van de DSG-versnellingsbak te heet Als op het MAXI DOT-display het symbool verschijnt, is de temperatuur van de koppelingen van de automatische versnellingsbak te hoog. Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Versnellingsbak oververhit: Stop! Instructieboekje! Stoppen, de motor afzetten en wachten tot het symbool dooft - gevaar voor schade aan de versnellingsbak! Na het verdwijnen van het symbool kan de rit worden voortgezet. Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlichten in» pagina 62. Als op het MAXI DOT-display waarschuwingsmeldingen worden weergegeven, moeten deze meldingen met de toets B» Afbeelding 24 op pagina 35 worden bevestigd om het hoofdmenu op te roepen. Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen, worden de symbolen telkens weer aangegeven. Na de eerste weergave worden de symbolen zonder aanwijzingen voor de bestuurder aangegeven. Controlelampjes Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Handrem 38 Remsysteem 38 Gordelwaarschuwingslampje 38 Dynamo 38 Portier open 39 Motorolie 39 Koelvloeistof 40 Stuurbekrachtiging 40 Stabiliseringscontrole (ESC) 40 Aandrijfslipregeling (ASR) 41 Antiblokkeersysteem (ABS) 41 Mistachterlicht 41 Defecte lamp 41 Uitlaatgascontrolesysteem 42 Voorgloeisysteem (dieselmotor) 42 Controle van de motorelektronica (benzinemotor) 42 Roetfilter (dieselmotor) 42 Brandstofreserve 43 Airbagsysteem 43 Bandenspanning 43 Ruitensproeiervloeistofpeil 44 Aandrijfslipregeling (ASR) uitgeschakeld 44 Knipperlichten 44 Dimlicht 44 Mistlampen 44 Instrumenten en controlelampjes 37

40 Snelheidsregelsysteem 44 Keuzehendelvergrendeling 44 Grootlicht 44 De controlelampjes geven bepaalde functies resp. storingen aan en kunnen door akoestische signalen worden vergezeld. Als brandende controlelampjes en de bijbehorende meldingen en waarschuwingsaanwijzingen worden genegeerd, kan dit leiden tot ernstig lichamelijk letsel of ernstige schade aan de wagen. De motorruimte van de wagen is een gevaarlijke omgeving. Bij werkzaamheden in de motorruimte, bijvoorbeeld het controleren en bijvullen van bedrijfsvloeistoffen, kunnen letsel, verbrandingen, ongevallen en brand ontstaan. Beslist op de waarschuwingsaanwijzingen letten» pagina 143, Motorruimte. Handrem Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje brandt bij aangetrokken handrem. Bovendien wordt een akoestische waarschuwing gegeven, als u met de wagen minstens 3 seconden met een snelheid van meer dan 6 km/h hebt gereden. Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Parkeerrem loszetten! Remsysteem Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje brandt bij een laag remvloeistofpeil in het remsysteem of een storing van het ABS. Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Remvloeistof: Instructieboekje! Stoppen, de motor afzetten en het remvloeistofpeil controleren» pagina 150. Meer informatie» pagina 107, Remmen. Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlichten in» pagina 62. Let bij het openen van de motorkap en het controleren van het remvloeistofpeil op de aanwijzingen» pagina 143, Motorruimte. Als het controlelampje samen met het controlelampje» pagina 41, Antiblokkeersysteem (ABS) brandt, de rit niet voortzetten! De hulp van een erkend reparateur inroepen. Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een langere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen! Gordelwaarschuwingslampje Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje gaat branden na het inschakelen van het contact, als herinnering dat de bestuurder resp. bijrijder de veiligheidsgordel moet omgespen. Het controlelampje dooft pas als de bestuurder resp. bijrijder de veiligheidsgordel heeft omgegespt. Als de bestuurder resp. bijrijder de veiligheidsgordel niet heeft omgegespt, klinkt bij wagensnelheden boven 20 km/h een continue waarschuwingstoon en knippert tegelijkertijd het controlelampje. Als de bestuurder resp. bijrijder de veiligheidsgordel vervolgens niet binnen 90 seconden omgespt, wordt de waarschuwingstoon uitgeschakeld en brandt het controlelampje continu. Meer informatie» pagina 10. Dynamo Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Als het controlelampje bij draaiende motor brandt, wordt de accu niet geladen. De hulp van een erkend reparateur inroepen. De elektrische installatie dient te worden gecontroleerd. 38 Bediening

41 Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlichten in» pagina 62. Indien tijdens de rit naast het controlelampje nog het controlelampje (koelsysteemstoring) gaat branden, niet verderrijden! De motor afzetten - gevaar voor schade aan de motor! Portier open Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje gaat branden bij het openen van een of meerdere portieren of bij het openen van de achterklep. Dit controlelampje brandt ook bij uitgeschakeld contact. Het controlelampje brandt maximaal 5 minuten lang. Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlichten in» pagina 62. Motorolie Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje knippert rood (lage oliedruk) Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Oliedruk: motor uit! Instructieboekje! Het controlelampje gaat bij het inschakelen van het contact enkele seconden branden 1). Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren» pagina 147. Als het controlelampje knippert, niet verder rijden, ook als het oliepeil in orde is! De motor ook niet stationair laten draaien. De hulp van een erkend reparateur inroepen. Het controlelampje brandt geel (oliepeil te laag) Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Oliepeil controleren! Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren» pagina 147. Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal. Als de motorkap langer dan 30 seconden geopend blijft, dooft het controlelampje. Als er geen motorolie wordt bijgevuld, gaat het controlelampje na circa 100 km weer branden. Het controlelampje knippert geel (motoroliepeilsensor defect) Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Oliesensor: Werkplaats! Bij een defecte motoroliepeilsensor knippert het controlelampje meerdere malen na het inschakelen van het contact en klinkt een akoestisch signaal. De hulp van een erkend reparateur inroepen. Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlichten in» pagina 62. Het rode oliedrukcontrolelampje werkt niet als oliepeilindicatie! Daarom moet het oliepeil regelmatig, bij voorkeur bij elke tankstop, worden gecontroleerd. 1) Bij wagens met het MAXI DOT-display brandt het controlelampje niet na het inschakelen van het contact, maar alleen als er sprake is van een storing of als het motoroliepeil te laag is. Instrumenten en controlelampjes 39

42 Koelvloeistof Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje brandt totdat de motor de bedrijfstemperatuur heeft bereikt 1). Hoge motortoerentallen, volgas en sterke motorbelasting voorkomen. Als het controlelampje brandt resp. knippert, is de koelvloeistoftemperatuur te hoog of is het koelvloeistofpeil te laag. Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal. Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Koelvloeistof controleren! Instructieboekje! Stoppen, de motor afzetten en het koelvloeistofpeil controleren» pagina 149, zo nodig koelvloeistof bijvullen» pagina 150. Als het koelvloeistofpeil binnen het voorgeschreven bereik ligt, kan een te hoge temperatuur worden veroorzaakt door een storing van de koelluchtventilator. De zekering voor de koelluchtventilator controleren en deze zo nodig vervangen» pagina 177, Zekeringen in de motorruimte. Als het controlelampje brandt, hoewel het koelvloeistofpeil en ook de ventilatorzekering in orde zijn, de rit niet voortzetten!. De hulp van een erkend reparateur inroepen. Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlichten in» pagina 62. Voorzichtig het koelvloeistofexpansiereservoir openen. Bij een warme motor staat het koelsysteem onder druk - gevaar voor verbranding! Laat daarom voor het losdraaien van de vuldop de motor afkoelen. De koelluchtventilator niet aanraken. De koelluchtventilator kan ook bij uitgeschakeld contact vanzelf worden ingeschakeld. Verstralers en andere aanbouwdelen voor de luchttoevoer verslechteren de koelwerking van de koelvloeistof. De radiateur nooit afdekken, er bestaat gevaar voor een oververhitte motor. Stuurbekrachtiging Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje gaat bij het inschakelen van het contact enkele seconden branden. Als het controlelampje na het inschakelen van het contact of tijdens het rijden continu brandt, is er een storing in de elektrohydraulische stuurbekrachtiging aanwezig. De stuurbekrachtiging biedt minder ondersteuning of werkt helemaal niet. De hulp van een erkend reparateur inroepen. Als de motor opnieuw wordt gestart en het gele controlelampje na een korte rit weer is gedoofd, is het niet nodig contact op te nemen met een erkend reparateur. Als de accukabels zijn losgemaakt en weer aangesloten, gaat na het inschakelen van het contact het gele controlelampje branden. Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven. Bij het afslepen met niet-draaiende motor of bij een defect werkt de stuurbekrachtiging niet. De wagen blijft echter volledig bestuurbaar. Voor het sturen is echter meer kracht nodig. Stabiliseringscontrole (ESC) Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Als het controlelampje knippert, doet de ESC momenteel een ingreep. Als het controlelampje direct na het starten van de motor gaat branden, kan de ESC om technische redenen uitgeschakeld zijn. Het contact uit- en weer inschakelen. Als het controlelampje na het opnieuw starten van de motor niet meer brandt, functioneert de ESC weer volledig. 1) Geldt niet bij wagens met het MAXI DOT-display. 40 Bediening

43 Als het controlelampje brandt, is er een storing in het ESC-systeem aanwezig. Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Storing: stabiliseringscontrole (ESC) De hulp van een erkend reparateur inroepen. Het ESC-systeem kan niet worden uitgeschakeld, met de symbooltoets» pagina 120 wordt alleen de ASR uitgeschakeld, het controlelampje in het instrumentenpaneel brandt. Omdat de ESC samenwerkt met het ABS, brandt bij het uitvallen van het ABS ook het ESC-controlelampje. Meer informatie» pagina 119, Stabiliseringscontrole (ESC). Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inschakelen van het contact het controlelampje branden. Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven. Aandrijfslipregeling (ASR) Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Als het controlelampje knippert, doet de ASR momenteel een ingreep. Als het controlelampje direct na het starten van de motor gaat branden, kan de ASR om technische redenen uitgeschakeld zijn. Het contact uit- en weer inschakelen. Als het controlelampje na het opnieuw starten van de motor niet meer brandt, functioneert de ASR weer volledig. Als het controlelampje brandt, is er een storing in de ASR aanwezig. Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Storing: aandrijfslipregeling (ASR) De hulp van een erkend reparateur inroepen. Omdat de ASR samenwerkt met het ABS, brandt bij het uitvallen van het ABS ook het ASR-controlelampje. Meer informatie» pagina 120, Aandrijfslipregeling (ASR). Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inschakelen van het contact het controlelampje branden. Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven. Antiblokkeersysteem (ABS) Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Als het controlelampje brandt, is er een storing in het ABS aanwezig. Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Storing: ABS Voor het afremmen van de wagen wordt alleen nog het gewone remsysteem zonder het ABS gebruikt. De hulp van een erkend reparateur inroepen. Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlichten in» pagina 62. Als het controlelampje» pagina 38 samen met het ABS-controlelampje brandt, de rit niet voortzetten! De hulp van een erkend reparateur inroepen. Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een langere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen! Mistachterlicht Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje brandt bij ingeschakeld mistachterlicht» pagina 61. Defecte lamp Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje brandt bij een defecte gloeilamp: binnen enkele seconden na het inschakelen van het contact, als een verlichting met een defecte gloeilamp wordt ingeschakeld. Instrumenten en controlelampjes 41

44 Op het MAXI DOT-display wordt bijvoorbeeld de volgende melding weergegeven. INFORMATIE Dimlicht rechtsvoor controleren! Het achterlicht en de kentekenplaatverlichting bevatten meerdere gloeilampen. Het controlelampje gaat alleen branden als alle gloeilampen van de kentekenplaatverlichting resp. het achterlicht (in een achterlichtunit) defect zijn. De werking van deze gloeilampen moet daarom regelmatig worden gecontroleerd. Uitlaatgascontrolesysteem Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Als het controlelampje brandt, is er een storing in het uitlaatgascontrolesysteem aanwezig. Er kan in de noodmodus worden gereden. De hulp van een erkend reparateur inroepen. Voorgloeisysteem (dieselmotor) Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Na het inschakelen van het contact gaat het controlelampje branden. Direct na het doven van het controlelampje voorgloeitijd moet de motor worden gestart. Als het controlelampje niet of continu brandt, is er een storing in het voorgloeisysteem aanwezig. Begint het controlelampje tijdens het rijden te knipperen, is er een storing in de motorregeling aanwezig. Er kan in de noodmodus worden gereden. De hulp van een erkend reparateur inroepen. Controle van de motorelektronica (benzinemotor) Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Als het controlelampje brandt resp. knippert tijdens het rijden, is er een storing in de motorregeling aanwezig. Er kan in de noodmodus worden gereden. De hulp van een erkend reparateur inroepen. Roetfilter (dieselmotor) Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het roetfilter filtert de roetdeeltjes uit het uitlaatgas. De roetdeeltjes worden in het roetfilter verzameld en worden daar regelmatig verbrand. Als het controlelampje brandt, is het roetfilter met roet verstopt. Om het roetfilter te reinigen, moet, als de verkeerssituatie dit toelaat», gedurende minstens 15 minuten of tot het doven van het controlelampje in de 4e of 5e versnelling (automatische versnellingsbak: in keuzehendelstand S) met een snelheid van minstens 60 km/h bij een motortoerental tussen /min worden gereden. Het controlelampje dooft pas na een succesvolle reiniging van het roetfilter. Als het filter niet succesvol is gereinigd, dooft het controlelampje niet en begint het controlelampje te knipperen. Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Roetfilter: Instructieboekje! Er kan in de noodmodus worden gereden. Na het uitschakelen en weer inschakelen van het contact brandt het controlelampje. De hulp van een erkend reparateur inroepen. Het roetfilter bereikt bijzonder hoge temperaturen, er bestaat brandgevaar en er kunnen zware verwondingen ontstaan. Daarom de wagen nooit op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met licht ontvlambare materialen, bijvoorbeeld droog gras, struikgewas, bladeren, gemorste brandstof en dergelijke, in contact kan komen. De snelheid altijd aan het weer, het wegdek en de terrein- en verkeersomstandigheden aanpassen. Het door het controlelampje gegeven rij-advies mag u er nooit toe verleiden de wettelijke bepalingen in het verkeer te negeren. Zolang het controlelampje brandt, moet u rekening houden met een hoger brandstofverbruik en eventueel ook verminderd motorvermogen. 42 Bediening

45 Om het verbrandingsproces van de roetdeeltjes in het roetfilter te ondersteunen, adviseren wij u om continu stadsverkeer te vermijden. Door het gebruik van dieselbrandstof met een hoog zwavelgehalte kan de levensduur van het roetfilter aanzienlijk worden bekort. Een ŠKODA Servicepartner kan u vertellen in welke landen diesel met een hoog zwavelgehalte wordt gebruikt. Als de motor tijdens het filterreinigingsproces of kort daarna wordt afgezet, kan de koelluchtventilator gedurende enkele minuten zelfstandig inschakelen. Brandstofreserve Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje brandt als minder dan 7 liter brandstof aanwezig is. Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal. Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Tanken a.u.b. Actieradius:... km De tekst op het MAXI DOT-display dooft pas als er is getankt en een kort stuk is gereden. Airbagsysteem Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Als het controlelampje brandt, is er een storing in het airbagsysteem aanwezig. Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Storing: airbag De actieve staat van het airbagsysteem wordt elektronisch gecontroleerd, ook als een airbag buiten werking is gesteld. Als de voor-, zij- resp. hoofdairbag of de gordelspanner met de wagensysteemtester buiten werking is gesteld, gebeurt het volgende: Het controlelampje gaat na het inschakelen van het contact gedurende 4 seconden branden en knippert vervolgens nog 12 seconden met intervallen van 2 seconden. Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Airbag/ gordelspanner gedeactiveerd. Als de bijrijdersvoorairbag met de sleutelschakelaar aan de zijkant van het dashboard aan bijrijderszijde buiten werking is gesteld: Het controlelampje brandt na het inschakelen van het contact circa 4 seconden. Het buiten werking stellen van de airbag wordt aangegeven door het branden van een geel controlelampje met de tekst in het middenstuk van het dashboard» pagina 19. Bij een storing in het airbagsysteem bestaat het gevaar dat het systeem bij een ongeval niet wordt geactiveerd. Daarom moet dit onmiddellijk door een specialist worden gecontroleerd. Bandenspanning Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje gaat branden, als de bandenspanning van een van de banden aanmerkelijk is teruggelopen. De bandenspanning van alle banden controleren resp. corrigeren. Als het controlelampje knippert, kan er een storing in het systeem van de bandenspanningscontrole aanwezig zijn. De wagen stoppen, het contact uiten weer inschakelen. Als het controlelampje na het opnieuw starten van de motor weer knippert, dan naar een specialist gaan om dit te laten verhelpen. Meer informatie» pagina 160, Bandenspanningscontrole. Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlichten in» pagina 62. Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inschakelen van het contact het controlelampje branden. Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven. Instrumenten en controlelampjes 43

46 Ruitensproeiervloeistofpeil Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje brandt bij een te laag ruitensproeiervloeistofpeil. Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Sproeiervloeistof bijvullen! Vloeistof bijvullen» pagina 145. Aandrijfslipregeling (ASR) uitgeschakeld Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Door het indrukken van de toets» pagina 120 wordt de ASR uitgeschakeld en gaat het controlelampje branden. Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven. Aandrijfslipregeling (ASR) gedeactiveerd. Knipperlichten Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Afhankelijk van de stand van de knipperlichthendel knippert het linker of rechter controlelampje. Als een gloeilamp van een knipperlicht defect is, knippert het controlelampje ongeveer twee keer zo snel. Bij ingeschakelde alarmlichten knipperen alle knipperlichten alsmede de beide controlelampjes. Meer informatie» pagina 60, Knipperlicht en grootlicht. Mistlampen Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje brandt bij ingeschakelde mistlampen» pagina 61. Snelheidsregelsysteem Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje brandt bij ingeschakeld snelheidsregelsysteem» pagina 121. Keuzehendelvergrendeling Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Als het controlelampje gaat branden, het rempedaal intrappen. Dat is nodig om de keuzehendel vanuit stand P of N te kunnen bewegen» pagina 110. Grootlicht Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje brandt bij ingeschakeld grootlicht of bij een grootlichtsignaal» pagina 60. Dimlicht Lees en bekijk eerst op bladzijde 38. Het controlelampje brandt bij ingeschakeld dimlicht» pagina Bediening

47 Openen en sluiten Ontgrendelen en vergrendelen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Sleutels 45 Batterij in de radiografische afstandsbediening vervangen 46 Kindersloten 46 Portier openen/sluiten 47 Wagen zonder centrale vergrendeling ontgrendelen / vergrendelen 47 Noodvergrendeling van de portieren 48 Sleutels Afbeelding 25 Sleutel: Zonder afstandsbediening / met afstandsbediening Met de wagen worden twee sleutels meegeleverd. Afhankelijk van de uitrusting kan uw wagen met sleutels zonder radiografische afstandsbediening» Afbeelding 25 - of met radiografische afstandsbediening» Afbeelding 25 - zijn uitgerust. Bij het verlaten van de wagen de sleutel nooit in de wagen achterlaten. Onbevoegde personen, bijvoorbeeld kinderen, zouden bijvoorbeeld de wagen kunnen vergrendelen, het contact kunnen inschakelen of de motor kunnen starten - er bestaat gevaar voor verwondingen en ongevallen! Bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn, bijvoorbeeld kinderen, zonder toezicht in de wagen achterlaten. Deze zouden bijvoorbeeld de handrem kunnen loszetten of de versnelling kunnen uitschakelen. De wagen zou zich in beweging kunnen zetten, er bestaat gevaar voor verwondingen en ongevallen! Deze personen zouden mogelijkerwijze niet in staat zijn, de wagen zelfstandig te verlaten of zichzelf te redden. Bij bijzonder hoge of bijzonder lage temperaturen bestaat er levensgevaar! Elke sleutel bevat elektronische componenten; u dient de sleutels dan ook tegen vocht en harde schokken te beschermen. De groef in de sleutel absoluut schoon houden. Verontreinigingen (textielvezels, stof en dergelijke) kunnen de werking van de slotcilinder en van het contactslot negatief beïnvloeden. De werking van de afstandsbediening kan door interferentie van zenders in de buurt van de wagen die op dezelfde frequentie werken (bijvoorbeeld mobiele telefoons, tv-zenders) tijdelijk worden gestoord. Als de centrale vergrendeling alleen vanaf een afstand van minder dan 3 m op de afstandsbediening reageert, moet de batterij worden vervangen» pagina 46. Bij het weglopen van de wagen altijd controleren of deze is vergrendeld. Bij verlies van een sleutel contact opnemen met een erkend reparateur die voor een vervangende sleutel kan zorgen. Openen en sluiten 45

48 Batterij in de radiografische afstandsbediening vervangen Als de wagen na vervanging van de batterij niet met de afstandsbediening kan worden geopend en gesloten, moet het systeem worden gesynchroniseerd» pagina 51. Het vervangen van de batterij in de sleutel met sierafdekking heeft tot gevolg dat deze afdekking defect raakt. Een vervangende sierafdekking kan bij de ŠKODA Partners worden aangeschaft. Kindersloten Afbeelding 26 Sleutel met afstandsbediening: Deksel verwijderen / batterij uitnemen Elke radiografische afstandsbediening heeft een batterij, die onder deksel A is aangebracht» Afbeelding 26. Als de batterij leeg is, knippert na het indrukken van een toets op de afstandsbediening het rode controlelampje» Afbeelding 25 op pagina 45 - niet. Wij adviseren u om de batterij te laten vervangen door een erkend reparateur. Als u de lege batterij echter zelf wilt vervangen, als volgt te werk gaan. De sleutel uitklappen. Het deksel op de plaatsen van de pijlen 1 met de duim of met een platte schroevendraaier loswippen en verwijderen» Afbeelding 26. De batterij op de plaats van de pijl 2 omlaagdrukken en de lege batterij uit de sleutel nemen. De nieuwe batterij aanbrengen. Let erop dat het "+"-teken op de batterij naar boven gekeerd is. De juiste polariteit is afgebeeld op het batterijdeksel. Het batterijdeksel op de sleutel aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaar vastklikt. Bij het vervangen van de batterij op de juiste polariteit letten. De nieuwe batterij moet dezelfde specificaties hebben als de originele. Milieu-aanwijzing De nationale wettelijke bepalingen met betrekking tot het afvoeren en verwerken van de lege batterij in acht nemen. Afbeelding 27 Kinderslot inschakelen: Voor wagens zonder resp. met centrale vergrendeling De kindersloten voorkomen dat de achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend. U kunt het portier alleen van buitenaf openen. Het kinderslot wordt met de sleutel in- en uitgeschakeld. Inschakelen Bij wagens zonder centrale vergrendeling de gleuf van het slot bij het linkerportier linksom draaien» Afbeelding 27 -, en bij het rechterportier rechtsom. Bij wagens met centrale vergrendeling de gleuf van het slot bij het linkerportier rechtsom draaien en bij het rechterportier rechtsom» Afbeelding Uitschakelen Bij wagens zonder centrale vergrendeling de gleuf van het slot bij het linkerportier rechtsom draaien en bij het rechterportier linksom. Bij wagens met centrale vergrendeling de gleuf van het slot bij het linkerportier linksom draaien en bij het rechterportier rechtsom. 46 Bediening

49 Portier openen/sluiten Wagen zonder centrale vergrendeling ontgrendelen / vergrendelen Afbeelding 28 Portiergreep/slotgreep Van buitenaf openen De wagen ontgrendelen en aan portiergreep A» Afbeelding 28 van het betreffende portier trekken. Van binnenuit openen Aan de portiergreep B van het betreffende portier trekken en het portier van u af drukken. Van binnenuit sluiten Het betreffende portier met portiergreep C sluiten. Let erop dat het portier goed gesloten is, anders zou dit tijdens het rijden plotseling open kunnen gaan - levensgevaar! Het portier alleen openen en sluiten als zich geen persoon in het openings- resp. sluitgebied bevindt - gevaar voor verwondingen! Een geopend portier kan bij sterke wind of op een helling automatisch dichtvallen - gevaar voor verwondingen! Nooit met geopende portieren rijden - dit is levensgevaarlijk! Afbeelding 29 Grendelknop in het voorportier / in het achterportier Bij het ontgrendelen resp. vergrendelen van het portier springt de betreffende grendelknop» Afbeelding 29 omhoog resp. omlaag. Van buitenaf ontgrendelen Het voorportier met de sleutel ontgrendelen» pagina 49. Van binnenuit ontgrendelen Aan slotgreep trekken. Van buitenaf vergrendelen Het voorportier met de sleutel vergrendelen» pagina 49. Van binnenuit vergrendelen De grendelknop indrukken» Afbeelding 29. Vergrendelde portieren voorkomen ook het ongewenst binnendringen van buitenstaanders - bijvoorbeeld op kruisingen. Ze maken het hulpverleners in geval van nood echter moeilijker in de wagen te komen - levensgevaar! De geopende achterportieren en het bijrijdersportier moeten door het indrukken van de grendelknoppen en het sluiten van het portier worden vergrendeld. De geopende bestuurdersportier kan niet met de grendelknop worden vergrendeld. Hierdoor wordt voorkomen dat eventueel de sleutel van de vergrendelde wagen kan worden vergeten. Openen en sluiten 47

50 Noodvergrendeling van de portieren Afbeelding 30 Achterportier: Noodvergrendeling van het portier Aan de kopse kant van de portieren die geen slotcilinder hebben, bevindt zich een noodvergrendelingsmechanisme; dit is pas zichtbaar na het openen van het portier. Vergrendeling Afdekking A verwijderen» Afbeelding 30. De sleutel in de gleuf B steken en in pijlrichting in de horizontale stand draaien (bij het rechterportier tegengesteld). De afdekking weer aanbrengen. Na het sluiten van het portier kan dit niet meer van buitenaf worden geopend. Het portier kan door eenmaal aan de slotgreep te trekken van binnenuit worden ontgrendeld en vervolgens van buitenaf worden geopend. Centrale vergrendeling Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Individuele instellingen 48 Safebeveiliging 49 Met de sleutel ontgrendelen 49 Met de sleutel vergrendelen 50 Wagen van binnenuit vergrendelen/ontgrendelen 50 Bij het gebruik van de centrale vergrendeling of ontgrendeling worden alle portieren tegelijkertijd vergrendeld resp. ontgrendeld. De achterklep wordt ontgrendeld. Deze kan vervolgens worden geopend door het indrukken van de greep boven de kentekenplaat» pagina 53, Openen/sluiten. Controlelampje in het bestuurdersportier Na het vergrendelen van de wagen knippert het controlelampje circa 2 seconden snel, daarna begint het gelijkmatig en met langere tussenpozen te knipperen. Als de wagen wordt vergrendeld terwijl de safebeveiliging» pagina 49 niet actief is, knippert het controlelampje in het bestuurdersportier circa 2 seconden snel, dooft vervolgens en begint na circa 30 seconden langzaam te knipperen. Als het controlelampje eerst circa 2 seconden snel knippert, daarna circa 30 seconden continu brandt en vervolgens langzaam gaat knipperen, is er in het systeem van de centrale vergrendeling of in de interieurbewaking en het afsleepalarm» pagina 52 een storing aanwezig. De hulp van een erkend reparateur inroepen. Comfortbediening van de ruiten Bij het openen en sluiten van de wagen kunnen de ruiten worden geopend en gesloten» pagina 56. Als de safebeveiliging is geactiveerd» pagina 49, zijn de slotgrepen en de toetsen voor de centrale vergrendeling buiten werking. Bij een ongeval met geactiveerde airbag(s) worden de vergrendelde portieren automatisch ontgrendeld om hulpverleners toegang tot de wagen te verschaffen. Bij het uitvallen van de centrale vergrendeling kan met de sleutel alleen het bestuurdersportier worden ont- resp. vergrendeld. De overige portieren en de achterklep kunnen handmatig worden ver- resp. ontgrendeld. Noodvergrendeling van het portier» pagina 48. Noodontgrendeling van de achterklep» pagina 54. Individuele instellingen Lees en bekijk eerst op bladzijde 48. Eénportierontgrendeling Met deze functie is het mogelijk alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen. De overige portieren blijven vergrendeld en ontgrendelen pas bij het nogmaals ontgrendelen. 48 Bediening

51 Automatisch vergrendelen en ontgrendelen Alle portieren en de achterklep worden vanaf een snelheid van ca. 15 km/h automatisch vergrendeld. Als de contactsleutel uit het contactslot wordt getrokken, wordt de auto automatisch weer ontgrendeld. Bovendien kan de wagen door de bestuurder of de bijrijder door het drukken op de toets voor de centrale vergrendeling» pagina 50 worden ontgrendeld. De portieren kunnen van binnenuit worden ontgrendeld en geopend worden door eenmaal aan de slotgreep van het betreffende portier te trekken. Individuele instellingen kunt u bij een erkend reparateur laten uitvoeren. Safebeveiliging Lees en bekijk eerst op bladzijde 48. De centrale vergrendeling is met een safebeveiliging uitgerust. Als de wagen van buitenaf wordt vergrendeld, worden de portiersloten automatisch geblokkeerd. Met de portiergreep kunnen de portieren dan noch van binnenuit, noch van buitenaf worden geopend. Over het feit dat na het vergrendelen van de wagen de functie safebeveiliging wordt ingeschakeld, verschijnt de melding LET OP SAFELOCK op het display in het instrumentenpaneel. Bij wagens met MAXI DOT-display verschijnt de melding SAFE- vergrendeling! Instructieboekje! Uitschakelen De safebeveiliging kan op een van de volgende manieren worden uitgeschakeld. Door dubbel vergrendelen binnen 2 seconden. Door het uitschakelen van de interieurbewaking» pagina 52, Interieurbewaking en afsleepalarm. Als de wagen is vergrendeld terwijl de safebeveiliging is uitgeschakeld, kan het portier afzonderlijk van binnenuit worden geopend door eenmaal aan de slotgreep te trekken. Inschakelen De safebeveiliging wordt automatisch ingeschakeld als de wagen de volgende keer wordt ont- en vergrendeld. Inschakelweergave Het controlelampje in het bestuurdersportier knippert circa 2 seconden snel, daarna begint het gelijkmatig en met langere tussenpozen te knipperen. Uitschakelweergave Het controlelampje in het bestuurdersportier knippert snel gedurende circa 2 seconden, gaat vervolgens uit en begint na circa 30 seconden langzaam te knipperen. Bij een van buitenaf vergrendelde wagen met ingeschakelde safebeveiliging mogen geen personen in de wagen achterblijven, omdat van binnenuit noch de portieren, noch de ruiten kunnen worden geopend. De vergrendelde portieren maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen te komen, er bestaat levensgevaar. Deze functie geldt alleen voor sommige landen. Met de sleutel ontgrendelen Lees en bekijk eerst op bladzijde 48. Afbeelding 31 Sleutelbewegingen voor het onten vergrendelen De sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier in rijrichting (ontgrendelingsstand) A draaien» Afbeelding 31. Aan de portiergreep trekken en het portier openen. Alle portieren (bij wagens met alarmsysteem alleen het bestuurdersportier) worden ontgrendeld. De achterklep wordt ontgrendeld. De via het portiercontact geschakelde binnenverlichting gaat branden. De safebeveiliging wordt gedeactiveerd. Openen en sluiten 49

52 De ruiten gaan open zolang de sleutel in de ontgrendelingsstand wordt gehouden. Het controlelampje in het bestuurdersportier stopt met knipperen als de wagen niet met een alarmsysteem is uitgerust» pagina 52. Met de sleutel vergrendelen Lees en bekijk eerst op bladzijde 48. De sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier tegen de rijrichting in (vergrendelingsstand) B draaien» Afbeelding 31 op pagina 49. Alle portieren en de achterklep worden vergrendeld. De via het portiercontact geschakelde binnenverlichting dooft. De ruiten en het elektrische schuif-/kanteldak gaan dicht zolang de sleutel in de vergrendelingsstand wordt gehouden. De safebeveiliging wordt direct geactiveerd. Het controlelampje in het bestuurdersportier begint te knipperen. Als het bestuurdersportier geopend is, kan de wagen niet worden vergrendeld. Wagen van binnenuit vergrendelen/ontgrendelen Lees en bekijk eerst op bladzijde 48. Afbeelding 32 Middenconsole: Toets voor de centrale vergrendeling Als de wagen niet van buitenaf vergrendeld is, kunt u hem met de tuimelschakelaar» Afbeelding 32 ook bij uitgeschakeld contact ver- en ontgrendelen. Alle portieren en de achterklep vergrendelen De toets bij» Afbeelding 32 indrukken. Het symbool in de toets gaat branden. Alle portieren en de achterklep ontgrendelen De toets bij» Afbeelding 32 indrukken. Het symbool in de toets gaat uit. Als de wagen met de toets voor de centrale vergrendeling is vergrendeld, geldt het volgende: Het openen van de portieren en de achterklep van buitenaf is niet mogelijk (vanuit veiligheidsoogpunt, bijvoorbeeld bij het stoppen voor een kruispunt). De portieren kunnen van binnenuit worden ontgrendeld en geopend worden door eenmaal aan de slotgreep van het betreffende portier te trekken. Als één portier geopend is, kan de wagen niet worden vergrendeld. Bij een ongeval met geactiveerde airbag(s) worden de vergrendelde portieren automatisch ontgrendeld om hulpverleners toegang tot de wagen te verschaffen. Van binnenuit vergrendelde portieren maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen te komen - levensgevaar! Als de safebeveiliging is ingeschakeld» pagina 49, zijn de slotgrepen en de toetsen voor de centrale vergrendeling buiten werking. Afstandsbediening Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Ont-/vergrendelen 51 Synchronisatie 51 Met de sleutel met radiografische afstandsbediening kunt u: de wagen ont- en vergrendelen, de achterklep ontgrendelen, de ruiten openen en sluiten» pagina 56, Comfortbediening van de ruiten. De zender met de batterij is ondergebracht in de sleutel met radiografische afstandsbediening. De ontvanger bevindt zich in het interieur. Het bereik van de sleutel met radiografische afstandsbediening bedraagt circa 30 m. Als de batterij bijna leeg is, neemt het bereik van de afstandsbediening af. De sleutel heeft een uitklapbare sleutelbaard, die wordt gebruikt voor het handmatig ont- en vergrendelen van de wagen en voor het starten van de motor. 50 Bediening

53 Bij vervanging van een verloren sleutel en na reparatie of vervanging van de ontvanger moet het systeem door een erkend reparateur worden geïnitialiseerd. Pas daarna kunt u de sleutel met radiografische afstandsbediening weer gebruiken. Bij ingeschakeld contact wordt de afstandsbediening automatisch gedeactiveerd. De werking van de afstandsbediening kan door interferentie van zenders in de buurt van de wagen die op dezelfde frequentie werken (bijvoorbeeld mobiele telefoons, tv-zenders) tijdelijk worden gestoord. Als de centrale vergrendeling resp. het alarmsysteem alleen vanaf een afstand van minder dan 3 m op de afstandsbediening reageert, moet de batterij worden vervangen» pagina 46. Als het bestuurdersportier geopend is, kan de wagen niet met de afstandsbediening worden vergrendeld. Ont-/vergrendelen Wagen ontgrendelen De toets 1» Afbeelding 33 indrukken. Wagen vergrendelen De toets 3» Afbeelding 33 indrukken. Afbeelding 33 Sleutel met afstandsbediening Safebeveiliging deactiveren De toets 3» Afbeelding 33 tweemaal binnen 2 seconden indrukken. Meer informatie» pagina 48. Achterklep ontgrendelen De toets 2» Afbeelding 33 indrukken. Meer informatie» pagina 53. Sleutelbaard uitklappen De toets 4» Afbeelding 33 indrukken. Sleutelbaard inklappen De toets 4» Afbeelding 33 indrukken en de sleutelbaard inklappen. Ontgrendelen Het ontgrendelen van de wagen wordt aangegeven door het tweemaal knipperen van de knipperlichten. Als u de wagen met toets 1» Afbeelding 33 ontgrendelt en daarna binnen 30 seconden geen portier of de achterklep opent, wordt de wagen automatisch weer vergrendeld en wordt de safebeveiliging resp. het alarmsysteem weer geactiveerd. Hierdoor wordt het ongewild ontgrendelen van de wagen voorkomen. Bovendien worden bij het ontgrendelen van de wagen de aan de sleutel toegewezen elektrische instelbare stoelen en buitenspiegels ingesteld. De opgeslagen instelling van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels wordt opgeroepen. Vergrendelen Een correcte vergrendeling van de wagen wordt aangegeven door het eenmaal knipperen van de knipperlichten. Als er bij het vergrendelen van de wagen enkele portieren of de achterklep niet gesloten zijn, knipperen de knipperlichten pas na het sluiten. De afstandsbediening alleen gebruiken als de portieren en de achterklep gesloten zijn en u visueel contact met de wagen hebt. Bij wagens met alarmsysteem kunnen bij een ŠKODA Partner daarnaast ook de akoestische signalen bij het ont-/vergrendelen worden geactiveerd/gedeactiveerd. Synchronisatie Als de wagen bij het bedienen van de afstandsbediening niet wordt ontgrendeld, is het mogelijk dat de sleutel niet is gesynchroniseerd. Dat kan gebeuren als de toetsen van de sleutel met radiografische afstandsbediening meerdere malen buiten het werkingsgebied van het systeem zijn ingedrukt of als de batterij van de sleutel is vervangen. De sleutel als volgt synchroniseren. Een willekeurige toets op de afstandsbediening indrukken. Openen en sluiten 51

54 Na het indrukken van de toets moet het portier binnen 1 minuut met behulp van de sleutel worden ontgrendeld. Alarmsysteem Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Werking 52 Interieurbewaking en afsleepalarm 52 Het alarmsysteem verhoogt de beveiliging tegen inbraakpogingen in de wagen. Het systeem geeft akoestische en optische waarschuwingssignalen bij een poging tot inbraak in de wagen. De levensduur van de batterij van de alarmhoorn bedraagt 5 jaar. Om een correcte werking van het alarmsysteem te waarborgen, moet u voor het verlaten van de wagen controleren of alle portieren, alle ruiten en het elektrische schuif-/kanteldak zijn gesloten. Door de codering van de radiografische afstandsbediening en de ontvanger wordt het gebruik van radiografische afstandsbedieningen van andere voertuigen uitgesloten. Werking Hoe wordt het alarmsysteem geactiveerd? Het alarmsysteem wordt bij het vergrendelen van de wagen met de afstandsbediening of met de sleutel in het bestuurdersportier geactiveerd. Het systeem wordt circa 30 seconden na het vergrendelen geactiveerd. Hoe wordt het alarmsysteem gedeactiveerd? Het alarmsysteem wordt door indrukken van de symbooltoets op de radiografische afstandsbediening gedeactiveerd. Als de wagen niet binnen 30 seconden na het versturen van het radiosignaal wordt geopend, wordt het alarmsysteem weer geactiveerd. Activering van een alarm Het alarm wordt geactiveerd, indien bij een vergrendelde wagen de volgende onbevoegde handelingen worden verricht. Openen van de motorkap. Openen van de achterklep. Openen van de portieren. Manipulatie van het contactslot. Slepen van de wagen» pagina 52; Beweging in de wagen» pagina 52; Plotselinge en duidelijke spanningsdaling van de elektrische installatie. Afkoppelen van de aanhangwagen» pagina 130. Indien bij een wagen met afstandsbediening het bestuurersportier via de slotcilinder wordt ontgrendeld en geopend, wordt het alarmsysteem geactiveerd. Alarm uitschakelen Het alarm wordt uitgeschakeld door toets op de sleutel in te drukken of door het contact in te schakelen. Om een correcte werking van het alarmsysteem te waarborgen, moet voor het verlaten van de wagen worden gecontroleerd of alle portieren, alle ruiten en het schuif-kanteldak zijn gesloten. Interieurbewaking en afsleepalarm Afbeelding 34 Toets van interieurbewaking en afsleepalarm De interieurbewaking activeert het alarm als een beweging in de wagen wordt geregistreerd. Uitschakelen Het contact uitschakelen. Het bestuurdersportier openen. De symbooltoets» Afbeelding 34 in het bestuurdersportier indrukken. De wagen binnen 30 seconden vergrendelen. De interieurbewaking en het afsleepalarm worden automatisch weer ingeschakeld bij de eerstvolgende vergrendeling van de wagen. 52 Bediening

55 De interieurbewaking en het afsleepalarm uitschakelen als de mogelijkheid bestaat dat het alarm zal afgaan door bewegingen in het interieur (bijvoorbeeld door personen of huisdieren) resp. als de wagen wordt vervoerd (bijvoorbeeld per spoor of boot) of moet worden afgesleept. Een geopend brillenvak veroorzaakt een verminderde werking van de interieurbewaking. Om een ongehinderde werking van de interieurbewaking te waarborgen, moet voor het vergrendelen van de wagen altijd het brillenvak worden gesloten. Openen/sluiten Achterklep Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Openen/sluiten 53 Vertraagde vergrendeling van achterklep 53 Noodontgrendeling 54 Na het sluiten controleren of de achterklep goed is vergrendeld. Anders zou de klep tijdens het rijden plotseling open kunnen gaan, ook wanneer deze is vergrendeld - gevaar voor ongevallen! Nooit met een geopende achterklep rijden, omdat dan giftige uitlaatgassen het interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging! Bij het sluiten van de achterklep niet op de achterruit drukken, deze zou kunnen barsten - gevaar voor verwondingen! Na het sluiten van de achterklep wordt deze binnen 1 seconde automatisch vergrendeld en wordt het alarmsysteem geactiveerd. Dat geldt alleen als de wagen vóór het sluiten van de achterklep vergrendeld was. Bij het wegrijden, vanaf een snelheid van meer dan 5 km/h, wordt de functie van de greep boven de kentekenplaat uitgeschakeld. Na het stoppen en openen van een portier wordt de bedieningsfunctie van de greep weer ingeschakeld. Afbeelding 35 Achterklep openen / greep van de achterklep Lees en bekijk eerst op bladzijde 53. Na het ontgrendelen van de wagen kan de achterklep worden geopend door het indrukken van de greep boven de kentekenplaat. Bij wagens zonder centrale vergrendeling openen Op de symbooltoets in het bestuurdersportier» Afbeelding 35 - drukken en de achterklep in pijlrichting optillen» Afbeelding Bij wagens met centrale vergrendeling openen De greep indrukken en de achterklep in pijlrichting optillen» Afbeelding Sluiten De achterklep omlaagzwenken en met een lichte zwaai sluiten. In de binnenbekleding van de achterklep bevindt zich een greep, die het sluiten vergemakkelijkt. Vertraagde vergrendeling van achterklep Lees en bekijk eerst op bladzijde 53. Als de achterklep met de symbooltoets op de afstandsbediening wordt ontgrendeld, dan wordt de klep na het sluiten automatisch vergrendeld. De tijd waarna de achterklep na het sluiten automatisch wordt vergrendeld, kan door een specialist worden verlengd. Na het activeren van de vertraagde vergrendeling kan de achterklep na het sluiten binnen een beperkte tijd weer worden geopend. Openen en sluiten 53

56 De vertraagde vergrendeling van de achterklep kan door een specialist worden gedeactiveerd. Voordat de achterklep automatisch wordt vergrendeld, is het ongewenst binnendringen in de wagen mogelijk. We adviseren daarom de wagen met de symbooltoets op de afstandsbediening te vergrendelen. Noodontgrendeling Lees en bekijk eerst op bladzijde 53. Afbeelding 36 Noodontgrendeling van de achterklep In geval van een storing aan de centrale vergrendeling kunt u de achterklep handmatig ontgrendelen. Ontgrendelen De rugleuning van de achterbank naar voren klappen» pagina 70, Zitplaatsen achterin. In de opening in de bekleding in pijlrichting 1» Afbeelding 36 een schroevendraaier of een vergelijkbaar gereedschap tot de aanslag aanbrengen. Het slot 3 onder de bekleding in pijlrichting 2 ontgrendelen. De achterklep openen. Elektrische ruitbediening Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Ruit openen / sluiten 55 Krachtbegrenzing van het ruitmechanisme 55 Comfortbediening van de ruiten 56 Storingen 56 Als de wagen van buitenaf wordt vergrendeld, mogen er geen personen in de wagen achterblijven, omdat de ruiten in geval van nood niet van binnenuit kunnen worden geopend. Het systeem is uitgerust met een sluitkrachtbegrenzing» pagina 55. Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit weer enkele centimeters omlaag. De ruiten moeten desondanks voorzichtig worden gesloten - gevaar voor verwondingen! Als er op de zitplaatsen achterin personen worden vervoerd, die niet volledig zelfstandig zijn, bijvoorbeeld kinderen, wordt er geadviseerd de elektrische ruitbediening van de achterportieren uit te schakelen (veiligheidsschakelaar) S» Afbeelding 37 op pagina 55. De ruiten voorzichtig sluiten om verwondingen door knellen te voorkomen - gevaar voor verwondingen! De ruiten schoon houden, om een correcte werking van de elektrische ruitbedieningen te waarborgen. Als de ruiten bevroren zijn, eerst het ijs» pagina 136, Ruiten en buitenspiegels verwijderen en pas dan de ruitbediening in werking stellen, omdat anders de ruitafdichting en het ruitmechanisme beschadigd kunnen raken. In de winter kan ijsvorming bij het sluiten van de ruiten extra weerstand veroorzaken. De ruit stopt en beweegt weer enkele centimeters omlaag. Bij het verlaten van de vergrendelde wagen erop letten dat de ruiten zijn gesloten. Milieu-aanwijzing Bij hoge snelheden dienen de zijruiten te worden gesloten om een onnodig hoog brandstofverbruik te voorkomen. Als het contact wordt uitgeschakeld, kunnen de ruiten nog circa 10 minuten worden geopend of gesloten. Na het openen van het bestuurders- of bijrijdersportier kunnen de ruiten alleen met de knop A» Afbeelding 37 op pagina 55 worden bediend. Voor het ventileren van het interieur tijdens het rijden bij voorkeur gebruikmaken van het aanwezige verwarmings-, airconditioning- en ventilatiesysteem. Als de ruiten openstaan, kan er stof of ander vuil in de wagen terechtkomen en kan er bovendien bij bepaalde snelheden windgeruis ontstaan. 54 Bediening

57 Ruit openen / sluiten Afbeelding 37 Schakelaars in het bestuurdersportier / schakelaars in de achterportieren Lees en bekijk eerst en op bladzijde 54. Schakelaars voor de ruitbediening» Afbeelding 37. A Schakelaar voor ruitbediening in het bestuurdersportier B Schakelaar voor ruitbediening in het bijrijdersportier C Schakelaar voor ruitbediening in het rechterachterportier D Schakelaar voor ruitbediening in het linkerachterportier S Veiligheidsschakelaar De elektrische ruitbediening werkt alleen als het contact is ingeschakeld. Openen De ruit wordt geopend door de betreffende schakelaar iets omlaag te drukken. Als de schakelaar wordt losgelaten, stopt de bediening. De ruit opent volledig automatisch door kort indrukken van de toets tot de aanslag. Bij het opnieuw indrukken van de schakelaar stopt de ruit direct. Sluiten De ruit wordt gesloten door de bovenzijde van de betreffende schakelaar iets omhoog te trekken. Als de schakelaar wordt losgelaten, stopt de bediening. De ruit sluit volledig automatisch door kort omhoogtrekken van de toets tot de aanslag. Bij het opnieuw omhoogtrekken van de schakelaar stopt de ruit direct. Veiligheidsschakelaar Door het indrukken van de veiligheidsschakelaar S» Afbeelding 37 kunnen de schakelaars voor de ruitbediening in de achterportieren worden uitgeschakeld. Door het opnieuw indrukken van de veiligheidsschakelaar S zijn de schakelaars voor de ruitbediening in de achterportieren weer actief. Als de schakelaars in de achterportieren zijn uitgeschakeld, brandt het controlelampje in de veiligheidsschakelaar S. Het ruitbedieningsmechanisme is met een oververhittingsbeveiliging uitgerust. Bij het vaak open en sluiten van de ruit kan deze beveiliging in werking treden. Dit leidt tot een tijdelijke blokkering van de ruitbediening. Zodra de oververhittingsbeveiliging is uitgeschakeld, kan de ruit weer worden bediend. Krachtbegrenzing van het ruitmechanisme Lees en bekijk eerst en op bladzijde 54. De elektrisch bediende ruiten zijn uitgerust met een sluitkrachtbegrenzing. Deze vermindert het gevaar voor verwondingen door knellen bij het sluiten van de ruit. Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit weer enkele centimeters omlaag. Als het obstakel het sluiten van de ruit gedurende 10 seconden verhindert, wordt de sluitprocedure opnieuw onderbroken en gaat de ruit enkele centimeters omlaag. Als wordt geprobeerd de ruit te sluiten binnen 10 seconden nadat deze voor de tweede keer weer enkele centimeters is geopend en het obstakel nog steeds niet is verwijderd, wordt de sluitprocedure slechts onderbroken. Gedurende deze periode is het niet mogelijk de ruit automatisch te sluiten. De sluitkrachtbegrenzing is nog ingeschakeld. De sluitkrachtbegrenzing is pas uitgeschakeld als binnen de volgende 10 seconden wordt geprobeerd de ruit te sluiten - de ruit wordt nu met volle kracht gesloten! Als u langer dan 10 seconden wacht, is de sluitkrachtbegrenzing weer ingeschakeld. Openen en sluiten 55

58 Comfortbediening van de ruiten Lees en bekijk eerst en op bladzijde 54. De comfortbediening van de ruiten biedt de mogelijkheid om alle ruiten ineens te openen resp. te sluiten. De comfortbediening kan op een van de volgende manieren plaatsvinden. Openen De symbooltoets op de sleutel ingedrukt houden. De sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier in de ontgrendelingsstand houden. De knop A» Afbeelding 37 op pagina 55 in de openingsstand houden. Sluiten De symbooltoets op de sleutel ingedrukt houden. De sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier in de vergrendelingsstand houden. De knop A» Afbeelding 37 op pagina 55 in de sluitstand houden. Door het loslaten van de sleutel resp. de betreffende knop wordt de beweging van de ruit direct gestopt. Storingen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 54. Elektrische ruitbediening uitgevallen Als bij geopende ruit de accu is losgekoppeld en daarna weer aangesloten, werkt de elektrische ruitbediening niet. Het systeem moet worden geactiveerd. De werking kan als volgt worden hersteld. Het contact inschakelen. Aan de bovenzijde van de betreffende schakelaar in het bestuurdersportier trekken en de ruit sluiten. De schakelaar loslaten. De betreffende schakelaar opnieuw gedurende circa 3 seconden naar boven trekken en vasthouden. Winterse omstandigheden In de winter kan ijsvorming bij het sluiten van de ruiten extra weerstand veroorzaken. De ruit stopt en beweegt weer enkele centimeters omlaag. Om de ruit toch te kunnen sluiten, moet de sluitkrachtbegrenzing worden uitgeschakeld» pagina 55. Elektrisch schuif-/kanteldak Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Bediening 57 Comfortbediening 57 Noodbediening 57 Het schuif-/kanteldak wordt bediend met de draaischakelaar» Afbeelding 38 op pagina 57 en werkt alleen bij ingeschakeld contact. De draaischakelaar heeft meerdere standen. Nadat het contact is uitgeschakeld, kunt u het schuif-/kanteldak nog circa tien minuten openen, sluiten of kantelen. Zodra echter een van de voorportieren wordt geopend, kan het schuif-/kanteldak niet meer worden bediend. Het schuif-/kanteldak voorzichtig sluiten - gevaar voor verwondingen! In de winterperiode moet u vóór het openen eventueel aanwezig ijs en sneeuw van het schuif-/kanteldak verwijderen, om beschadiging van het openingsmechanisme en de afdichting te voorkomen. Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, kan het gebeuren dat het schuif-/kanteldak niet volledig sluit. Daarom de draaischakelaar in de schakelaarstand A zetten» Afbeelding 38 op pagina 57 en aan de voorzijde circa 10 seconden lang indrukken. 56 Bediening

59 Bediening Afbeelding 38 Draaischakelaar voor het elektrische schuif-/kanteldak Comfortbediening Lees en bekijk eerst en op bladzijde 56. Een open schuif-/kanteldak kan ook van buitenaf worden gesloten. De symbooltoets op de sleutel ingedrukt houden rep. de sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier in de vergrendelingsstand houden». Na het loslaten van de sleutel resp. de vergrendelingsknop stopt de bediening. Lees en bekijk eerst en op bladzijde 56. Het schuif-/kanteldak voorzichtig sluiten - gevaar voor verwondingen! Bij het comfortsluiten werkt de sluitkrachtbegrenzing niet. Comfortstand De schakelaar in stand C» Afbeelding 38 draaien. Volledig openen De schakelaar in stand B» Afbeelding 38 draaien en in deze stand vasthouden (tegen de veerdruk in). Omhoogzetten De schakelaar in stand D» Afbeelding 38 draaien. Sluiten De schakelaar in stand A» Afbeelding 38 draaien. Rolgordijn Het rolgordijn wordt handmatig bediend. Sluitkrachtbegrenzing Het schuif-/kanteldak is met een sluitkrachtbegrenzing uitgerust. Als een obstakel (bijvoorbeeld ijs) het sluiten verhindert, stopt het schuif-/kanteldak en gaat het volledig open. Het schuif-/kanteldak kan zonder sluitkrachtbegrenzing volledig worden gesloten door de schakelaar in stand A» Afbeelding 38 zo lang aan de voorzijde in te drukken, tot het schuif-/kanteldak volledig is gesloten» pagina 56, in alinea Inleiding voor het onderwerp. Als het schuif-/kanteldak in de comfortstand staat, is de intensiteit van het windgeruis veel lager. Als het schuif-/kanteldak in de comfortstand staat, is de intensiteit van het windgeruis lager. Noodbediening Afbeelding 39 Aanbrengpunt van de schroevendraaier / opening voor het aanbrengen van de sleutel Lees en bekijk eerst en op bladzijde 56. Als het systeem een storing vertoont, kan het schuif-/kanteldak met de hand worden gesloten resp. geopend. De noodbediening van het schuifdak bevindt zich onder het brillenvak 1» pagina 86, Brillenvak. Het brillenvak openen. Een circa 5 mm brede schroevendraaier voorzichtig in de sleuf aanbrengen op de met pijlen gemarkeerde plaatsen 1» Afbeelding 39. Door voorzichtig drukken en draaien met de schroevendraaier het brillenvak naar beneden klappen. Een inbussleutel, SW 4, tot de aanslag in de opening 2 steken en het schuif-/kanteldak sluiten resp. openen. Openen en sluiten 57

60 Het brillenvak weer inbouwen, door eerst de kunststof nokken aan te brengen en daarna het volledige vak omhoog te drukken. Na elke noodbediening (met de inbussleutel) moet het schuif-/kanteldak in de basisstand worden gebracht. Daarom de draaischakelaar in de schakelaarstand A zetten» Afbeelding 38 op pagina 57 en aan de voorzijde circa 10 seconden lang indrukken. Licht en zicht Licht Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Stads- en dimlicht 59 Lichtbundelhoogteverstelling 59 Dagrijverlichting (DAY LIGHT) 59 Knipperlicht en grootlicht 60 Halogeenprojectorkoplampen met bochtenverlichtingsfunctie 61 Mistlampen 61 Mistlampen met CORNER-functie 61 Mistachterlicht 61 Toeristisch licht 62 Alarmlichten 62 Parkeerlicht 63 Het licht werkt alleen bij ingeschakeld contact, voor zover niet anders is aangegeven. Bij wagens met stuur rechts wijkt de plaatsing van de bedieningselementen voor een deel af van de in» Afbeelding 40 op pagina 59 weergegeven plaatsing. De symbolen die de standen van de bedieningselementen aangeven, zijn gelijk. Nooit rijden als alleen het stadslicht ingeschakeld is! Het stadslicht is niet fel genoeg om de weg voor u voldoende te verlichten of om door andere verkeersdeelnemers te worden gezien. Het dimlicht bij duisternis of slecht zicht altijd handmatig inschakelen. Het inschakelen van de verlichting mag alleen plaatsvinden in overeenstemming met de nationale wettelijke bepalingen. De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor de juiste instelling en het gebruik van de verlichting. 58 Bediening

61 De koplampen kunnen tijdelijk aan de binnenzijde beslaan. Bij ingeschakelde rijverlichting is het lichtvlak na korte tijd weer vrij van aanslag, daarbij kan het lampglas aan de binnenzijde eventueel bij de randen nog beslagen zijn. De condensvorming heeft geen invloed op de levensduur van de verlichting. Stads- en dimlicht Afbeelding 40 Dashboard: Lichtschakelaar Lichtbundelhoogteverstelling Afbeelding 41 Dashboard: Lichtbundelhoogteverstelling Lees en bekijk eerst op bladzijde 58. Lees en bekijk eerst op bladzijde 58. Lichtschakelaarstanden» Afbeelding 40. Stadslicht resp. parkeerlicht aan beide zijden inschakelen» pagina 63 Dimlicht inschakelen Licht uitschakelen (uitgezonderd dagrijverlichting) Mistlampen inschakelen» pagina 61 Mistachterlicht inschakelen» pagina 61 Als de lichtschakelaar in stand of staat, de contactsleutel is verwijderd en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een akoestisch waarschuwingssignaal. Bij het sluiten van het bestuurdersportier (contact uit) wordt het akoestische waarschuwingssignaal via het portiercontact uitgeschakeld, maar het dimlicht blijft ingeschakeld, om eventueel de geparkeerde wagen te verlichten. Indien de wagen wordt verlaten zonder dat daarbij het parkeerlicht hoeft te worden gebruikt, de lichtschakelaar altijd in stand 0 draaien. Door draaien van de draaiknop» Afbeelding 41 vanuit stand naar wordt de lichtbundelhoogteverstelling geleidelijk aangepast en daardoor de lichtbundel verkort. De standen van de draaiknop komen ongeveer overeen met de volgende beladingstoestand. Wagen voorin bezet, bagageruimte leeg. Wagen volledig bezet, bagageruimte leeg. Wagen volledig bezet, bagageruimte beladen. Bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen. De lichtbundelhoogteverstelling altijd zodanig instellen dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan. Andere verdeersdeelnemers worden niet verblind, met name tegemoetkomende voertuigen. De lichtbundelhoogte is voldoende voor veilig rijden. Wij adviseren de lichtbundelhoogte bij ingeschakeld dimlicht in te stellen. Dagrijverlichting (DAY LIGHT) Lees en bekijk eerst op bladzijde 58. Dagrijverlichting inschakelen De lichtschakelaar in stand 0» Afbeelding 40 op pagina 59 draaien. Licht en zicht 59

62 Functie dagrijverlichting deactiveren/activeren De dagrijverlichting kan worden gedeactiveerd/geactiveerd door de betreffende zekering voor de dagrijverlichting te verwijderen resp. aan te brengen» pagina 175, Zekeringen in het dashboard. Bij wagens met start-stopsysteem deactiveren Het contact uitschakelen. De knipperlichthendel» Afbeelding 42 op pagina 60 naar het stuurwiel trekken en tegelijkertijd omlaagdrukken en in deze stand vasthouden. Het contact inschakelen - wachten tot het linker knipperlicht 4x knippert. Het contact uitschakelen - er klinkt een akoestisch signaal dat het uitschakelen van de dagrijverlichting bevestigt. De knipperlichthendel loslaten. Bij wagens met start-stopsysteem activeren Het contact uitschakelen. De knipperlichthendel» Afbeelding 42 op pagina 60 naar het stuurwiel trekken en tegelijkertijd omhoogdrukken en in deze stand vasthouden. Het contact inschakelen - wachten tot het rechter knipperlicht 4x knippert. Het contact uitschakelen - er klinkt een akoestisch signaal dat het inschakelen van de dagrijverlichting bevestigt. De knipperlichthendel loslaten. Bij wagens met afzonderlijke lampen voor de dagrijverlichting in de mistlampen of in de voorbumper branden bij geactiveerde dagrijverlichting het stadslicht (zowel voor als achter) en de kentekenplaatverlichting niet. Als de wagen niet met afzonderlijke lampen voor de dagrijverlichting is uitgerust, wordt de dagrijverlichting gerealiseerd door een combinatie van dimlicht, stadslicht (voor en achter) inclusief de kentekenplaatverlichting. Bij wagens met afzonderlijke lampen voor de dagrijverlichting (in de bumper onder de koplampen) dienen deze lampen ook voor het stadslicht. Knipperlicht en grootlicht Lees en bekijk eerst op bladzijde 58. Afbeelding 42 Bedieningshendel: Knipperlichten grootlichtbediening Met de bedieningshendel wordt ook het parkeerlicht bediend» pagina 63. Bedieningshendelstanden» Afbeelding 42. A B C D Knipperlicht rechts inschakelen Knipperlicht links inschakelen Grootlicht (tegen de veerdruk in) inschakelen Grootlicht uitschakelen resp. grootlichtsignaal (tegen de veerdruk in) inschakelen Bij ingeschakeld knipperlicht links resp. rechts knippert in het instrumentenpaneel het controlelampje resp.. Bij ingeschakeld grootlicht of ingeschakeld grootlichtsignaal brandt in het instrumentenpaneel het controlelampje. Knipperen voor het wisselen van rijstrook - om slechts even te knipperen, de hendel tot aan het drukpunt naar boven of beneden bewegen en in deze stand vasthouden. Comfortknipperen Als u slechts driemaal wilt knipperen, de hendel even tot het bovenste of onderste drukpunt aantippen en vervolgens weer loslaten. Het grootlicht resp. grootlichtsignaal alleen gebruiken als de andere verkeersdeelnemers daardoor niet worden verblind. 60 Bediening

63 Het grootlicht kan bij ingeschakeld dimlicht worden ingeschakeld. Het grootlichtsignaal kan ook bij uitgeschakeld contact worden ingeschakeld. De knipperlichten werken alleen bij ingeschakeld contact. Na het rijden door een bocht worden de knipperlichten automatisch uitgeschakeld. Als een gloeilamp van het knipperlicht defect is, knippert het controlelampje ongeveer twee keer zo snel. Halogeenprojectorkoplampen met bochtenverlichtingsfunctie Lees en bekijk eerst op bladzijde 58. De halogeenprojectorkoplampen met bochtenverlichtingsfunctie plaatsen zichzelf, afhankelijk van de rijsnelheid en de stuurinslag, in de optimale positie voor een betere verlichting van de bocht. Indien de halogeenprojectorkoplampen met bochtenverlichtingsfunctie defect zijn, worden de koplampen automatisch in een noodpositie omlaaggebracht, waardoor eventuele verblinding van tegenliggers wordt voorkomen. Hierdoor wordt het verlichte gedeelte van de rijbaan kleiner. Voorzichtig rijden en direct een erkend reparateur opzoeken. Mistlampen Afbeelding 43 Dashboard: Lichtschakelaar Lees en bekijk eerst op bladzijde 58. Inschakelen/uitschakelen Eerst de lichtschakelaar» Afbeelding 43 in stand of draaien. De lichtschakelaar in stand 1 trekken. De mistlampen worden in omgekeerde volgorde uitgeschakeld. Bij ingeschakelde mistlampen brandt in het instrumentenpaneel het controlelampje» pagina 37. Mistlampen met CORNER-functie Lees en bekijk eerst op bladzijde 58. De CORNER-functie verbetert door het laten branden van de mistlamp aan de betreffende wagenzijde de verlichting van de omgeving bij het afslaan, inparkeren en dergelijke. De CORNER-functie wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan. Het knipperlicht is ingeschakeld resp. de voorwielen zijn sterk naar rechts of links ingeslagen 1). De motor draait. De wagen staat stil of rijdt met een snelheid van maximaal 40 km/h. Het dimlicht is ingeschakeld. De dagrijverlichting is niet ingeschakeld. De mistlampen zijn niet ingeschakeld. De achteruitversnelling is niet ingeschakeld. Mistachterlicht Lees en bekijk eerst op bladzijde 58. Inschakelen/uitschakelen Eerst de lichtschakelaar» Afbeelding 43 op pagina 61 in stand of draaien. De lichtschakelaar in stand 2 trekken. Het mistachterlicht wordt in omgekeerde volgorde uitgeschakeld. 1) Bij een conflict tussen de beide inschakelvarianten, bijvoorbeeld als het stuurwiel volledig naar links is verdraaid en het rechterknipperlicht is ingeschakeld, heeft het knipperlicht de hoogste prioriteit. Licht en zicht 61

64 Als de wagen niet met mistlampen» pagina 61 is uitgerust, wordt het mistachterlicht ingeschakeld door de lichtschakelaar in stand of te draaien en vervolgens direct in stand 2 uit te trekken. Deze schakelaar kan slechts in een stand worden gezet. Bij ingeschakeld mistachterlicht brandt in het instrumentenpaneel het controlelampje» pagina 37. Als de wagen met een trekhaak af fabriek of een trekhaak uit het originele ŠKODA accessoireprogramma is uitgerust en met een aanhangwagen wordt gereden, brandt alleen het mistachterlicht van de aanhangwagen. Toeristisch licht Lees en bekijk eerst op bladzijde 58. Halogeenprojectorkoplampen met bochtenverlichtingsfunctie Deze functie maakt rijden mogelijk in landen waar aan de andere kant van de weg wordt gereden (links-/rechtsrijdend verkeer) zonder tegenliggers te verblinden. Bij actieve functie "Toeristisch licht" is het opzijzwenken van de koplampen gedeactiveerd. Toeristisch licht activeren Alvorens het toeristisch licht te activeren moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan. Uitgeschakeld contact, uitgeschakelde verlichting (lichtschakelaar in stand 0), draaiknop voor de lichtbundelhoogteverstelling in stand, geen versnelling ingeschakeld resp. keuzehendel in stand N (automatische versnellingsbak), gedeactiveerd toeristisch licht. Het contact inschakelen. Binnen 10 seconden na het inschakelen van het contact: De lichtschakelaar in stand» pagina 59, Stads- en dimlicht draaien. De achteruitversnelling inschakelen (schakelbak) resp. de keuzehendel in stand R zetten (automatische versnellingsbak). De draaiknop voor de lichtbundelhoogteverstelling vanuit stand in stand draaien» pagina 59. Toeristisch licht deactiveren Alvorens het toeristisch licht te deactiveren moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: Uitgeschakeld contact, uitgeschakelde verlichting (lichtschakelaar in stand 0), draaiknop voor de lichtbundelhoogteverstelling in stand, geen versnelling ingeschakeld resp. keuzehendel in stand N (automatische versnellingsbak), geactiveerd toeristisch licht. Het contact inschakelen. Binnen 10 seconden na het inschakelen van het contact: De lichtschakelaar in stand» pagina 59, Stads- en dimlicht draaien. De achteruitversnelling inschakelen (schakelbak) resp. de keuzehendel in stand R zetten (automatische versnellingsbak). De draaiknop voor de lichtbundelhoogteverstelling vanuit stand in stand draaien» pagina 59. Meer informatie» pagina 118, Koplampen. Als de modus "toeristisch licht" actief is, knippert elke keer na het inschakelen van het contact het controlelampje gedurende 10 seconden. Alarmlichten Lees en bekijk eerst op bladzijde 58. Toets» Afbeelding 44 indrukken. Afbeelding 44 Dashboard: Toets voor alarmlichten Als de alarmlichten zijn ingeschakeld, knipperen alle knipperlichten van de wagen tegelijkertijd. Het controlelampje voor de knipperlichten en het controlelampje in de toets knipperen eveneens. De alarmlichten werken ook wanneer het contact is uitgeschakeld. Bij het activeren van de airbags worden de alarmlichten automatisch ingeschakeld. 62 Bediening

65 De alarmlichten dienen bijvoorbeeld te worden ingeschakeld in de volgende situaties. De staart van een file wordt genaderd. Er is sprake van een storing aan de wagen. Binnenverlichting - variant 1 Afbeelding 45 Binnenverlichting - variant 1 Parkeerlicht Lees en bekijk eerst op bladzijde 58. Parkeerlicht inschakelen Het contact uitschakelen. De bedieningshendel» Afbeelding 42 op pagina 60 naar boven resp. naar beneden drukken - het parkeerlicht aan de rechter- resp. linkerzijde van de wagen wordt ingeschakeld. Parkeerlicht aan beide zijden inschakelen De lichtschakelaar» Afbeelding 40 op pagina 59 in stand draaien en de wagen vergrendelen. Het parkeerlicht kan alleen worden ingeschakeld bij uitgeschakeld contact. Wanneer het rechter- of linkerknipperlicht is ingeschakeld en het contact wordt uitgeschakeld, wordt het parkeerlicht niet automatisch ingeschakeld. Binnenverlichtingen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Binnenverlichting - variant 1 63 Binnenverlichting - variant 2 64 Binnenverlichting achterin 64 Verlicht opbergvak aan bijrijderszijde 64 Bagageruimteverlichting 64 Standen van de schuifschakelaar A» Afbeelding 45. Inschakelen Uitschakelen (middenstand) Met de portiercontactschakelaar bedienen Door indrukken van schakelaar B» Afbeelding 45 kunnen de leeslampjes worden in- resp. uitgeschakeld. Als de bediening van de verlichting met de portiercontactschakelaar is ingeschakeld (schakelaar A» Afbeelding 45 in stand ), ), gaat de verlichting branden, als: De wagen wordt ontgrendeld. Een portier wordt geopend. De contactsleutel wordt verwijderd. Als de bediening van de verlichting met de portiercontactschakelaar is ingeschakeld (schakelaar A» Afbeelding 45 in stand ), dooft de verlichting, als: De wagen wordt vergrendeld. Het contact wordt ingeschakeld. Circa 30 seconden na het sluiten van alle portieren. Als een portier geopend blijft of de schakelaar A» Afbeelding 45 staat in stand dan gaat de binnenverlichting na 10 minuten uit, zodat de accu niet wordt ontladen. Licht en zicht 63

66 Binnenverlichting - variant 2 Afbeelding 46 Binnenverlichting - variant 2 Bagageruimteverlichting De verlichting wordt bij het openen van de achterklep automatisch ingeschakeld. Als de klep langer dan circa 10 minuten geopend blijft, wordt de bagageruimteverlichting automatisch uitgeschakeld. Zicht Standen van de schuifschakelaar» Afbeelding 46. Inschakelen Uitschakelen Met de portiercontactschakelaar bedienen (middenstand) Voor de binnenverlichting - variant 2 gelden dezelfde regelprincipes als voor» pagina 63, Binnenverlichting - variant 1. Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Achterruitverwarming 64 Zonneklep 65 Achterruitverwarming Afbeelding 48 Toets voor achterruitverwarming Binnenverlichting achterin Afbeelding 47 Binnenverlichting achterin De achterruitverwarming wordt door het indrukken van de symbooltoets» Afbeelding 48 in- of uitgeschakeld - het controlelampje in de toets gaat branden resp. dooft. De schakelaar» Afbeelding 47 indrukken, de verlichting wordt in- resp. uitgeschakeld. Verlicht opbergvak aan bijrijderszijde Bij het openen van de klep van het opbergvak aan bijrijderszijde gaat het lampje in het opbergvak branden. Het lampje wordt bij ingeschakeld stadslicht automatisch ingeschakeld en bij het sluiten van de klep weer uitgeschakeld. De achterruitverwarming kan alleen bij draaiende motor worden ingeschakeld. Na circa 7 minuten schakelt de achterruitverwarming automatisch uit. Milieu-aanwijzing Zodra de ruit ontdooid of ontwasemd is, moet de verwarming worden uitgeschakeld. Het lagere stroomverbruik heeft een gunstig effect op het brandstofverbruik» pagina 116, Elektrische energie sparen. 64 Bediening

67 Als de boordspanning daalt, wordt de achterruitverwarming automatisch uitgeschakeld om de motorregeling van voldoende elektrische energie te kunnen voorzien» pagina 154, Automatische verbruikersuitschakeling. Zonneklep Afbeelding 49 Zonneklep: Opzij draaien De zonneklep voor de bestuurder resp. bijrijder kan uit de houder worden getrokken en naar het portier in pijlrichting 1» Afbeelding 49 worden gedraaid. De make-upspiegels in de zonnekleppen zijn van afdekkingen voorzien. De afdichting in pijlrichting 2 schuiven. De band A dient voor het opbergen van kleine lichte voorwerpen, zoals bijvoorbeeld een notitieblaadje en dergelijke. De zonnekleppen mogen niet in het werkingsgebied van de hoofdairbag naar de zijruiten worden gedraaid, als daaraan voorwerpen zijn bevestigd, zoals balpennen enzovoorts. Bij het activeren van de hoofdairbags zouden de inzittenden letsel kunnen oplopen. Ruitenwissers en -sproeiers Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Ruitenwissers en -sproeiers 66 Koplampsproeiers 66 Ruitenwisserbladen van de voorruit vervangen 66 Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen 67 De ruitenwissers en de ruitensproeiers werken alleen bij ingeschakeld contact. Na het inschakelen van de achteruitversnelling wordt bij ingeschakelde ruitenwissers vóór de achterruit automatisch eenmaal gewist. Ruitensproeiervloeistof bijvullen» pagina 145. Voor een helder zicht en veilig rijden zijn goede ruitenwisserbladen beslist noodzakelijk» pagina 66. Bij lage temperaturen de ruitensproeierinstallatie niet gebruiken zonder eerst de voorruit te verwarmen. De ruitenreiniger zou anders kunnen vastvriezen op de voorruit en het zicht naar voren beperken. Om veiligheidsredenen moet u de ruitenwisserbladen jaarlijks een- tot tweemaal vervangen. Deze zijn verkrijgbaar bij een ŠKODA Partner. Bij lage temperaturen en in de winter alvorens weg te rijden resp. vóór het inschakelen van het contact controleren of de ruitenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Als de ruitenwissers worden ingeschakeld terwijl de ruitenwisserbladen zijn vastgevroren, kunnen zowel de ruitenwisserbladen als de ruitenwissermotor worden beschadigd! Als het contact wordt uitgeschakeld terwijl de ruitenwissers zijn ingeschakeld, wissen de ruitenwissers in dezelfde wisserstand verder als het contact weer wordt ingeschakeld. Tussen het uitschakelen en weer inschakelen van het contact kunnen de ruitenwissers bij lage temperaturen vastvriezen. Vastgevroren ruitenwisserbladen voorzichtig van de voor- resp. achterruit losmaken. Voor de rit sneeuw en ijs van de ruitenwissers verwijderen. Als met de ruitenwissers niet voorzichtig wordt omgegaan, is gevaar voor beschadiging van de voorruit aanwezig. De ruitensproeiers van de voorruit worden bij draaiende motor en een buitentemperatuur van minder dan +10 C verwarmd. De inhoud van het ruitensproeierreservoir bedraagt 3,5 liter. Bij wagens met koplampsproeiers bedraagt de inhoud 5,4 liter. Om streepvorming te voorkomen, moet u de ruitenwisserbladen regelmatig met een ruitenreiniger schoonmaken. Bij sterke vervuiling, bijvoorbeeld door insectenresten, moeten de ruitenwisserbladen met een spons of een doek worden schoongemaakt. Licht en zicht 65

68 Ruitenwissers en -sproeiers Lees en bekijk eerst en op bladzijde 65. Afbeelding 50 Bedieningshendel: Standen van de ruitenwissers en -sproeiers Bedieningshendelstanden» Afbeelding Wissen uitgeschakeld 1 Intervalwissen van de voorruit 2 Langzaam werken van de ruitenwissers vóór 3 Snel werken van de ruitenwissers vóór 4 Tipwissen van de voorruit (tegen de veerdruk in) 5 Wis-wasautomaat van de voorruit (tegen de veerdruk in) 6 Wissen van de achterruit (de ruitenwisser wist regelmatig na enkele seconden) 7 Wis-wasautomaat van de achterruit (tegen de veerdruk in) A Schakelaar voor de instelling van de gewenste pauze tussen de afzonderlijke ruitenwisserbewegingen ( 1 Intervalwissen van de voorruit) Wis-wasautomaat van de voorruit De wis-wasautomaat werkt direct, de ruitenwissers treden iets later in werking. Na het loslaten van de hendel stopt de sproeierinstallatie en de wissers maken nog 1 tot 3 wisbewegingen (afhankelijk van de tijd dat de sproeierinstallatie was ingeschakeld). Wis-/wasautomaat van de achterruit De wis-wasautomaat werkt direct, de ruitenwisser treedt iets later in werking. Na het loslaten van de hendel stopt de sproeierinstallatie en de wisser maakt nog 1 tot 3 wisbewegingen (afhankelijk van de tijd dat de sproeierinstallatie was ingeschakeld). Na het loslaten blijft de hendel staan in stand 6. Koplampsproeiers Lees en bekijk eerst en op bladzijde 65. Als het dim- of grootlicht ingeschakeld is en de ruitenwisserhendel in de stand 5» Afbeelding 50 op pagina 66 wordt getrokken, worden de koplampen kort besproeid. Iedere vijfde keer dat de ruitensproeierinstallatie voor de voorruit wordt gebruikt, worden ook de koplampen gewassen. Op gezette tijden, bijvoorbeeld tijdens een tankstop, hardnekkig vastzittend vuil (zoals insectenresten) van de koplampen verwijderen. Op de volgende aanwijzingen letten» pagina 137, Koplampglazen. Om in de winter verzekerd te zijn van de werking van de koplampsproeiers, moet u de houders van de koplampsproeiers sneeuwvrij maken en ijs met een ontdooispray verwijderen. De koplampsproeiers nooit met de hand naar buiten trekken - gevaar voor beschadiging! Ruitenwisserbladen van de voorruit vervangen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 65. Afbeelding 51 Ruitenwisserblad van de voorruit Ruitenwisserblad verwijderen De ruitenwisseram van de ruit optillen. De vergrendeling 1» Afbeelding 51 indrukken en het ruitenwisserblad in pijlrichting 2 verwijderen. Ruitenwisserblad bevestigen Het ruitenwisserblad tegen de aanslag schuiven tot het vergrendelt. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd. De wisserarmen op de voorruit terugklappen. 66 Bediening

69 Voor een helder zicht zijn goede ruitenwisserbladen beslist noodzakelijk. Ruitenwisserbladen mogen niet door stof, insectenresten en conserveringswas verontreinigd zijn. Schrapen of strepen trekken door de ruitenwisserbladen kan te wijten zijn aan wasresten die op de ruit zijn achtergebleven bij het wassen van de wagen in een automatische wasstraat. Daarom moeten steeds nadat de wagen in een automatische wasstraat is gewassen de rubbers van de ruitenwisserbladen worden ontvet. Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen Afbeelding 52 Ruitenwisserblad van de achterruit Achteruitkijkspiegels Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Handmatig dimbare binnenspiegel 67 Buitenspiegels 68 Let erop dat de spiegels niet door ijs, sneeuw, condens of andere voorwerpen afgedekt zijn. Convexe (bolvormige) of asferische buitenspiegels vergroten het gezichtsveld. Objecten in de spiegel lijken echter kleiner te zijn. Daarom zijn deze spiegels maar beperkt geschikt om de afstand tot achterliggers in te schatten. Gebruik zo mogelijk de binnenspiegel om de afstand tot achteropkomend verkeer te bepalen. Lees en bekijk eerst en op bladzijde 65. Ruitenwisserblad verwijderen De ruitenwisseram van de ruit optillen» Afbeelding 52. Het wisserblad tot de aanslag in de richting van de ruitenwisserarm kantelen. De ruitenwisserarm aan de bovenzijde vasthouden en de borging 1 indrukken. Het wisserblad in pijlrichting 2 verwijderen. Ruitenwisserblad bevestigen Het ruitenwisserblad tegen de aanslag schuiven tot het vergrendelt. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd. De wisserarm op de ruit terugklappen. Handmatig dimbare binnenspiegel Lees en bekijk eerst op bladzijde 67. Basisinstelling De hendel aan de onderzijde van de spiegel in richting van de voorruit zetten. Spiegel dimmen De hendel aan de onderzijde van de spiegel van de voorruit weg trekken. Licht en zicht 67

70 Buitenspiegels Lees en bekijk eerst op bladzijde 67. De draaiknop kan in de volgende standen worden gezet. Spiegel links instellen Spiegel rechts instellen Spiegelbediening uitschakelen Spiegelverwarming Afbeelding 53 Binnenzijde portier: Draaiknop voor de buitenspiegel Door beweging van de draaiknop in pijlrichting kan het spiegelvlak in de gewenste stand worden gezet» Afbeelding 53. De beweging van het spiegelglas is identiek aan de beweging van de draaiknop. Buitenspiegels naar binnen klappen De complete buitenspiegel kan handmatig in de richting van de zijruit worden geklapt. Om de spiegel weer in de uitgangsstand te zetten, dient de spiegel van de zijruit terug te worden geklapt tot deze duidelijk vergrendelt. De achterruitverwarming werkt alleen als de motor draait. Het spiegelglas van de buitenspiegels niet aanraken als de spiegelverwarming is ingeschakeld. Als het elektrische verstelmechanisme eens zou uitvallen, kunt u beide buitenspiegels met de hand verstellen door op de rand van het spiegelvlak te drukken. Bij een storing van de elektrische spiegelverstelling contact opnemen met een erkend reparateur. Zitten en opbergen Voorstoelen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Voorstoelen instellen - Variant 1 69 Voorstoelen instellen - variant 2 69 Voorstoelverwarming 69 De bestuurdersstoel moet zodanig zijn ingesteld dat de pedalen met licht gebogen knieën geheel kunnen worden ingetrapt. De leuning van de bestuurdersstoel moet zo worden ingesteld, dat het bovenste punt van het stuurwiel met licht gebogen armen kan worden bereikt. De juiste instelling van de stoelen is bijzonder belangrijk voor: het eenvoudig en snel bereiken van alle bedieningselementen, een ontspannen, minder vermoeiende lichaamshouding, de optimale beschermende werking van de veiligheidsgordels en de airbags. De bestuurdersstoel alleen bij stilstaande wagen verstellen - gevaar voor ongevallen! Voorzichtig bij het instellen van de stoel! Door ondoordacht of ongecontroleerd instellen kan letsel door knellen ontstaan. Nooit meer personen meenemen dan er zitplaatsen in de wagen aanwezig zijn. Geen voorwerpen op de bijrijdersstoel vervoeren, behalve als ze daarvoor bedoeld zijn (bijvoorbeeld een kinderzitje) - gevaar voor ongevallen! In het verstelmechanisme voor de rugleuning kan na enige tijd speling ontstaan. 68 Bediening

71 Voorstoelen instellen - Variant 1 Lees en bekijk eerst op bladzijde 68. Afbeelding 54 Bedieningselementen van de stoel Stoel in lengterichting verstellen De hendel 1» Afbeelding 54 naar boven trekken en de stoel daarbij in de gewenste positie schuiven. De hendel 1 loslaten en de stoel zo ver verschuiven, tot de vergrendeling hoorbaar vastklikt. Zittinghoogte instellen Om de stoel hoger te zetten, hendel 2» Afbeelding 54 naar boven trekken of pompbewegingen met de hendel maken. Om de stoel lager te zetten, hendel 2 naar beneden drukken of pompbewegingen met de hendel maken. Schuine stand van de rugleuning instellen De rugleuning ontlasten (niet leunen tegen de rugleuning) en handwiel 3» Afbeelding 54 verdraaien om de stand van de rugleuning in te stellen. Lees en bekijk eerst op bladzijde 68. Stoel in lengterichting verstellen De hendel (in het midden) 1» Afbeelding 55 naar boven trekken en de stoel in de gewenste stand schuiven. De hendel 1 loslaten en de stoel zo ver verschuiven, tot de vergrendeling hoorbaar vastklikt. Zittinghoogte instellen Om de stoel hoger te zetten, hendel 2» Afbeelding 55 naar boven trekken of pompbewegingen met de hendel maken. Om de stoel lager te zetten, hendel 2 naar beneden drukken of pompbewegingen met de hendel maken. Schuine stand van de rugleuning instellen De rugleuning ontlasten (niet leunen tegen de rugleuning), de hendel 3» Afbeelding 55 naar achteren trekken en met de rug de gewenste stand van de rugleuning instellen. Na het loslaten van de hendel 3 blijft de rugleuning in de ingestelde stand staan. Voorstoelverwarming Afbeelding 56 Tuimelschakelaar voor stoelverwarming voor Voorstoelen instellen - variant 2 Afbeelding 55 Bedieningselementen van de stoel Lees en bekijk eerst op bladzijde 68. De rugleuningen en zittingen van de voorstoelen kunnen elektrisch worden verwarmd. Door de tuimelschakelaar in stand 1 resp. 2 te drukken, wordt de stoelverwarming op 25% resp. 100% van de capaciteit ingeschakeld» Afbeelding 56. Om de verwarming uit te schakelen de tuimelschakelaar in de horizontale stand zetten. Zitten en opbergen 69

72 Bij beperkte pijn- en/of temperatuurwaarneming, bijvoorbeeld door medicijngebruik, door verlamming of door chronische ziekte (bijvoorbeeld diabetes), raden wij aan geheel af te zien van het gebruik van de stoelverwarming. Het kan leiden tot moeilijk te genezen verbrandingen aan rug, zitvlak en benen. Als u de stoelverwarming toch wilt gebruiken, adviseren wij bij langere ritten regelmatig een pauze in te lassen, zodat het lichaam zich kan herstellen van de belasting die tijdens het rijden ontstaat. Om uw concrete situatie te beoordelen wendt u zich tot uw behandelend arts. Rugleuning neerklappen Afbeelding 57 Rugleuning ontgrendelen Om de verwarmingselementen van de stoelverwarming niet te beschadigen, mag u niet op de zittingen knielen of deze op andere manieren puntvormig belasten. Indien de stoelen niet door personen zijn bezet, de stoelverwarming niet gebruiken. Indien zich op de stoelen voorwerpen bevinden, bijvoorbeeld een kinderzitje, tas of dergelijke, de stoelverwarming niet gebruiken. Er kan een storing optreden in de verwarmingselementen van de stoelverwarming. Indien op de stoelen beschermhoezen zijn aangebracht, de stoelverwarming niet gebruiken - gevaar voor beschadiging van de beschermhoezen en de stoelverwarming. De stoelen niet vochtig schoonmaken» pagina 139. De stoelverwarming alleen bij draaiende motor inschakelen. Hierdoor wordt de accu minder belast. Als de boordspanning daalt, wordt de stoelverwarming automatisch uitgeschakeld om de motorregeling van voldoende elektrische energie te kunnen voorzien» pagina 154, Automatische verbruikersuitschakeling. Zitplaatsen achterin Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Rugleuning neerklappen 70 Zittingen naar voren klappen en uitbouwen 71 De bagageruimte kan worden vergroot door de rugleuningen naar voren te klappen. Bij wagens met gedeelde achterbank kunnen de rugleuningen ook afzonderlijk naar voren worden geklapt. Naar voren klappen Alvorens de rugleuning naar voren te klappen de voorstoelen zodanig verstellen, dat deze door de naar voren geklapte rugleuning niet worden beschadigd. Door de ontgrendelingsknop A» Afbeelding 57 in te drukken, wordt de rugleuning ontgrendelt en kan deze naar voren worden geklapt. De hoofdsteun uit de rugleuning trekken. De rugleuning volledig neerklappen. Terugklappen De hoofdsteun in de iets opgetilde rugleuning schuiven. Vervolgens de rugleuning terugklappen tot de grendelknop vastklikt - dit controleren door aan de rugleuning te trekken». Verzeker u ervan dat de rode markering B niet zichtbaar is. Na het terugklappen van de rugleuningen moeten de gordelsloten en veiligheidsgordels zich in de uitgangspositie bevinden - ze moeten klaar voor gebruik zijn. De rugleuningen moeten goed zijn vergrendeld, zodat er bij plotseling remmen geen voorwerpen vanuit de bagageruimte in de passagiersruimte kunnen glijden - kans op letsel. Let erop dat de rugleuningen goed vergrendeld zijn. Alleen dan kan de 3- puntsgordel voor de middelste zitting goed zijn werk doen. 70 Bediening

73 Let er bij het bedienen van de rugleuningen op dat de veiligheidsgordels niet worden beschadigd. De veiligheidsgordels achterin mogen in geen geval door de teruggeklapte rugleuning bekneld worden. Bij een ingebouwde scheidingsnetbehuizing moet eerste de linker en vervolgens de rechter rugleuning worden teruggeklapt. Zittingen naar voren klappen en uitbouwen Hoofdsteunen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Hoofdsteunen instellen 71 Hoofdsteunen in de zittingen steken 72 Hoofdsteunen instellen Afbeelding 58 Zittingen naar voren klappen en uitbouwen De bagageruimte kan worden vergroot door de zittingen naar voren te klappen of uit te bouwen. Naar voren klappen Zitting in pijlrichting 1» Afbeelding 58 omhoogtrekken en in pijlrichting 2 naar voren klappen. Uitbouwen De zitting naar voren klappen De draadbeugel in pijlrichting» Afbeelding 58 - drukken en de zitting uit de bevestiging verwijderen. Inbouwen De draadbeugel in pijlrichting» Afbeelding 58 - drukken en deze in de bevestiging aanbrengen. De zitting in de uitgangspositie terugklappen. Afbeelding 59 Hoofdsteun: Instellen / uitbouwen Hoogte instellen De hoofdsteun aan de zijkant met beide handen vastpakken en in de gewenste stand omhoog schuiven» Afbeelding Om de hoofdsteun naar beneden te schuiven, de vergrendelingsknop» Afbeelding 59 - met een hand indrukken en ingedrukt houden en met de andere hand de hoofdsteun omlaag drukken. Uitbouwen/inbouwen De hoofdsteun tot de aanslag uit de rugleuning trekken. De vergrendelingsknop in pijlrichting indrukken» Afbeelding 59 - en de hoofdsteun eruit trekken. Om de hoofdsteun weer in te bouwen de hoofdsteun zo ver naar beneden in de rugleuning schuiven tot de vergrendelingsknop hoorbaar vastklikt. De optimale bescherming wordt verkregen als de bovenkant van de hoofdsteun op dezelfde hoogte ligt als het bovenste deel van uw hoofd. De hoofdsteunen moeten overeenkomstig de lichaamslengte worden ingesteld. Correct ingestelde hoofdsteunen bieden samen met de veiligheidsgordels een effectieve bescherming van de inzittenden» pagina 7. Zitten en opbergen 71

74 De hoofdsteunen moeten correct zijn ingesteld om de inzittenden bij een aanrijding effectief te kunnen beschermen. Nooit met uitgebouwde hoofdsteunen rijden - gevaar voor verwondingen! Indien de zitplaatsen achterin bezet zijn, mogen de hoofdsteunen achterin niet in de onderste stand staan. Hoofdsteunen in de zittingen steken Afbeelding 60 Achterbank: Hoofdsteunen in de zittingen De hoofdsteunen kunnen in de betreffende openingen van de naar voren geklapte zittingen worden gestoken» Afbeelding 60. Bagageruimte Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Voertuigen van de klasse N1 73 Bevestigingselementen 73 Uitklapbare haak 74 Bagagenetten 74 Bagageruimteafdekking 74 Overige standen van de bagageruimteafdekking 75 Oprolbare bagageruimteafdekking (Fabia Combi) 75 Voor het behouden van de goede rijeigenschappen van de wagen moet op het volgende worden gelet: De bagage zo gelijkmatig mogelijk verdelen. Zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren leggen De bagage aan de bevestigingsogen of met het bagagenet bevestigen» pagina 73. Bij een aanrijding of een ongeval kunnen ook kleine en lichte voorwerpen zoveel kinetische energie genereren dat zij zwaar lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. De grootte van de kinetische energie is afhankelijk van de rijsnelheid en van het gewicht van het voorwerp. Voorbeeld: Een voorwerp met een gewicht van 4,5 kg krijgt bij een frontale aanrijding met 50 km/h een energie die 20 keer zo groot is dan zijn eigen gewicht. Dit betekent dat er een kracht van circa 90 kg "ontstaat". Voorwerpen in de bagageruimte opbergen en deze met de bevestigingsogen bevestigen. Losse voorwerpen kunnen bij een plotselinge manoeuvre alsmede bij ongevallen door het interieur worden geslingerd en de inzittenden of andere verkeersdeelnemers verwondingen toebrengen. Losse voorwerpen kunnen een activerende airbag raken en de inzittenden verwonden - levensgevaar! Houd er rekening mee dat bij het vervoeren van zware of grote voorwerpen de rij-eigenschappen veranderen door de verplaatsing van het zwaartepunt - gevaar voor ongevallen! Snelheid en rijstijl moeten hierop worden afgestemd. Wordt bagage of worden voorwerpen met ongeschikte of beschadigde spanbanden aan de bevestigingsogen vastgemaakt, dan kan bij remmanoeuvres of ongevallen lichamelijk letsel ontstaan. Om te voorkomen dat bagage naar voren kan vliegen altijd geschikte spanbanden gebruiken die aan de bevestigingsogen moeten worden bevestigd. De lading moet zo goed vastgezet zijn, dat bij plotselinge rij- en remmanoeuvres geen voorwerpen naar voren kunnen glijden - gevaar voor verwondingen! Bij het vervoeren van scherpe, gevaarlijke voorwerpen die vastgezet zijn in de vergrote bagageruimte, die ontstaat door het naar voren klappen van de achterbankleuning, moet beslist worden gelet op het waarborgen van de veiligheid van de persoon die op de resterende zitplaats achterin zit» pagina 9, Juiste zithouding van de passagiers op de zitplaatsen achterin. 72 Bediening

75 (vervolg) Als de achterstoel naast de naar voren geklapte stoel bezet is, moet zo goed mogelijk op het waarborgen van de veiligheid worden gelet, bijvoorbeeld door de te vervoeren lading op een zodanige wijze te plaatsen, dat het terugklappen van de stoel achterin bij een aanrijding van achteren wordt voorkomen. Nooit met een geopende achterklep rijden, omdat dan giftige uitlaatgassen het interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging! In geen geval de toegestane asbelastingen en het maximaal toelaatbaar gewicht van de wagen overschrijden - gevaar voor ongevallen! Nooit personen in de bagageruimte meenemen! Let erop dat de verwarmingsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd door voorwerpen die er tegenaan schuren. De bandenspanning moet aan de belading worden aangepast» pagina 156, Levensduur van banden. Voertuigen van de klasse N1 Lees en bekijk eerst en op bladzijde 72. Bij voertuigen van de klasse N1 die niet van een veiligheidsrek voorzien zijn, moet voor de bevestiging van de lading een vastsjorset worden gebruikt die voldoet aan de norm EN (1-4). Voor een veilig gebruik van de wagen is een perfecte werking van de elektrische installatie absoluut noodzakelijk. Let erop dat dat deze bij de aanpassing en bij het be- en ontladen van de laadruimte niet wordt beschadigd. Bevestigingselementen Afbeelding 61 Bagageruimte: Bevestigingsogen en bevestigingselementen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 72. In de bagageruimte bevinden zich de volgende bevestigingselementen» Afbeelding 61. A Bevestigingsogen voor het vastzetten van bagage en bagagenetten. B Bevestigingselementen alleen voor de bevestiging van bagagenetten. De maximale toelaatbare statische belasting van de afzonderlijke bevestigingsogen bedraagt 3,5 kn (350 kg). De bovenste voorste bevestigingsogen bevinden zich achter de neerklapbare achterbankleuning» Afbeelding 61. Zitten en opbergen 73

76 Uitklapbare haak Afbeelding 62 Bagageruimte: Inklapbare haak De maximaal toelaatbare belasting van de bagagenetten niet overschrijden. Zwaardere voorwerpen worden niet voldoende beveiligd - gevaar voor verwondingen! De maximale toelaatbare belasting van de bagagenetten bedraagt 1,5 kg. In de netten geen voorwerpen met scherpe randen opbergen - gevaar voor beschadiging van het net. Lees en bekijk eerst en op bladzijde 72. Aan beide zijden van de bagageruimte bevinden zich uitklapbare haken voor de bevestiging van kleinere bagagestukken, bijvoorbeeld tassen en dergelijke» Afbeelding 62. Bagageruimteafdekking De maximale toelaatbare belasting van de haak bedraagt 7,5 kg. Bagagenetten Afbeelding 63 Bagagenet: Dubbele dwarstas, bodembagagenet / dubbele langstassen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 72. Bevestigingsvoorbeelden voor bagagenet als dwarstas» Afbeelding 63 - en langstas» Afbeelding Afbeelding 64 Bagageruimteafdekking uitbouwen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 72. Als grotere voorwerpen worden vervoerd, kan zo nodig de bagageruimteafdekking worden uitgebouwd. Afdekking uitbouwen De ophangkoorden 1» Afbeelding 64 loshaken. De afdekking uit de houders 2 nemen door tussen de houders licht aan de onderzijde van de afdekking te kloppen. Afdekking inbouwen De afdekking op de aanligvlakken van de zijbekleding leggen. De steunen van de afdekking 3» Afbeelding 64 moeten boven de houders 2 van de zijbekleding staan. Door licht te kloppen op de bovenzijde van de afdekking in het gedeelte tussen de houders klikt u de afdekking vast. De ophangkoorden 1 aan de achterklep bevestigen. 74 Bediening

77 Op de bagageruimteafdekking mogen geen voorwerpen worden neergelegd, die de inzittenden in gevaar zouden kunnen brengen bij plotseling remmen of bij een aanrijding. Bij het sluiten van de achterklep kan de bagageruimteafdekking door verkeerd gebruik kantelen met als gevolg beschadiging van de bagageruimteafdekking of de zijbekleding. De volgende aanwijzingen moeten worden opgevolgd. De steunen van de afdekking 3» Afbeelding 64 moeten op de houders van de zijbekleding 2 vastgeklikt zijn. De lading mag niet boven het niveau van de bagageruimteafdekking komen. De bagageruimteafdekking mag in geopende stand niet door kanteling tegen het afdichtrubber van de achterklep drukken. In de spleet tussen de geopende bagageruimteafdekking en de rugleuning van de achterbank mag zich geen enkel voorwerp bevinden. Bij het openen van de achterklep wordt de bagageruimteafdekking mee opgetild. Overige standen van de bagageruimteafdekking Lees en bekijk eerst en op bladzijde 72. De bagageruimteafdekking kan in de volgende standen worden aangebracht: in de onderste stand op de steunelementen» Afbeelding 65 -», achter de achterbank» Afbeelding In deze stand» Afbeelding 65 - is de bagageruimteafdekking geschikt voor het opbergen van kleine voorwerpen tot 2,5 kg. Oprolbare bagageruimteafdekking (Fabia Combi) Afbeelding 66 Bagageruimte: Oprolbare bagageruimteafdekking / oprolbare bagageruimteafdekking uitbouwen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 72. Eruit trekken De oprolbare bagageruimteafdekking in pijlrichting 1» Afbeelding 66 tot aan de aanslag in de borgstand trekken. Oprollen De afdekking aan de handgreep in pijlrichting 2 drukken, de afdekking rolt automatisch op. Afbeelding 65 Bagageruimteafdekking: In de onderste stand / achter de achterbank opgeborgen Uitbouwen Voor het vervoeren van grotere voorwerpen kan de volledig opgerolde bagageruimteafdekking worden uitgebouwd door op de zijkant van de dwarsstang in pijlrichting 3 te drukken en de bagageruimteafdekking in pijlrichting 4 te verwijderen. Zitten en opbergen 75

78 Op de oprolbare bagageruimteafdekking mogen geen voorwerpen worden gelegd. Variabele bagageruimtevloer uit- en inbouwen Variabele bagageruimtevloer in de bagageruimte (Fabia Combi) Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Bagageruimte met variabele bagageruimtevloer onderverdelen 76 Variabele bagageruimtevloer uit- en inbouwen 76 Geleidingen uit- en inbouwen 77 De variabele bagageruimtevloer maakt het vervoeren van grotere bagagestukken eenvoudiger. Het toegestane laadvermogen van de variabele bagageruimtevloer bedraagt 75 kg. De ruimte onder de variabele bagageruimtevloer kan voor het opbergen van voorwerpen worden gebruikt. Bagageruimte met variabele bagageruimtevloer onderverdelen Afbeelding 67 Bagageruimte met variabele bagageruimtevloer indelen Afbeelding 68 Variabele bagageruimtevloer samenklappen / verwijderen Lees en bekijk eerst op bladzijde 76. Uitbouwen De variabele bagageruimtevloer ontgrendelen door de borgpennen A circa 180 naar links te draaien» Afbeelding 68. Door bewegen in pijlrichting B de variabele bagageruimtevloer samenklappen. De variabele bagageruimtevloer in pijlrichting 1» Afbeelding 68 omhoogklappen en door trekken in pijlrichting 2 verwijderen. Inbouwen De variabele bagageruimtevloer samenklappen en op de geleidingen leggen. De variabele bagageruimtevloer uitklappen. De variabele bagageruimtevloer vergrendelen door de borgpennen A circa 180 naar rechts te draaien. Bij het inbouwen van de variabele bagageruimtevloer erop letten, dat de geleidingen en de variabele bagageruimtevloer correct zijn bevestigd. Als dit niet het geval is, bestaat er gevaar voor verwonding van de inzittenden. Lees en bekijk eerst op bladzijde 76. Het deel met de bevestiging optillen en vergrendelen door dit in de met pijlen gemarkeerde sleuven te schuiven» Afbeelding Bediening

79 Geleidingen uit- en inbouwen Scheidingsnet (Fabia Combi) Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Scheidingsnet achter de achterbank gebruiken 77 Scheidingsnet achter de voorstoelen gebruiken 78 Scheidingsnetbehuizing uit- en inbouwen 78 Afbeelding 69 Borgpunten losmaken / geleidingen verwijderen Lees en bekijk eerst op bladzijde 76. Uitbouwen De borgpunten B» Afbeelding 69 van de geleidingen met de contactsleutel resp. met een platte schroevendraaier losmaken. De geleiding A bij 1 vastpakken en losmaken door te trekken in pijlrichting. Om het uitbouwen te vergemakkelijken, kunnen de uitneembare opbergvakken worden verwijderd» pagina 88, Opbergvakken in de bagageruimte. De geleiding A bij 2 vastpakken, losmaken door trekken in pijlrichting en vervolgens verwijderen. Bij het uitbouwen van de geleiding aan de andere zijde van de bagageruimte op dezelfde wijze te werk gaan. Na het terugklappen van de zittingen en de rugleuningen moeten de gordelsloten en veiligheidsgordels zich in de uitgangspositie bevinden - deze moeten klaar voor gebruik zijn. De rugleuningen moeten goed zijn vergrendeld, zodat er bij plotseling remmen geen voorwerpen vanuit de bagageruimte in de passagiersruimte kunnen glijden - gevaar voor verwondingen! Let erop dat de achterbankleuning goed vergrendeld is. Alleen dan kan de 3-puntsgordel voor de middelste zitting goed zijn werk doen. Overtuig u ervan, dat de dwarsstang in de bevestigingen C» Afbeelding 70 op pagina 77 resp.» Afbeelding 71 op pagina 78 in de voorste stand is gestoken! Scheidingsnet achter de achterbank gebruiken Inbouwen De geleidingen aan de zijkanten van de bagageruimte plaatsen. Bij elke geleiding de borgpunten B» Afbeelding 69 tot de aanslag vastdrukken. De bevestiging van de geleidingen controleren door eraan te trekken. Bij het inbouwen van de variabele bagageruimtevloer erop letten, dat de geleidingen en de variabele bagageruimtevloer correct zijn bevestigd. Als dit niet het geval is, bestaat er gevaar voor verwonding van de inzittenden. Afbeelding 70 Scheidingsnet eruit trekken / oprollen Lees en bekijk eerst op bladzijde 77. Eruit trekken Het rechterachterportier openen. Zitten en opbergen 77

80 De rugleuningen iets naar voren klappen, hierdoor wordt de toegang tot het scheidingsnet vrijgemaakt. Het scheidingsnet aan lip A» Afbeelding 70 uit behuizing B in de richting van de steunen C trekken. De dwarsstang in een van de steunen C plaatsen en naar voren drukken. Op dezelfde wijze de dwarsstang aan de andere wagenzijde in de steun C plaatsen. Vervolgens de rugleuning terugklappen tot de vergrendelingsknop vergrendelt - dit controleren door aan de rugleuning te trekken. Oprollen De dwarsstang eerst aan de ene en daarna aan de andere zijde iets naar achteren trekken en uit de steunen C» Afbeelding 70 nemen. De dwarsstang zo houden, dat het scheidingsnet in behuizing B langzaam en zonder beschadiging kan oprollen. Als de gehele bagageruimte moet worden gebruikt, kan de oprolbare bagageruimteafdekking worden uitgebouwd» pagina 75. Op dezelfde wijze de dwarsstang aan de andere wagenzijde in de steun C plaatsen. Oprollen De dwarsstang eerst aan de ene en daarna aan de andere zijde iets naar achteren trekken en uit de steunen C» Afbeelding 71 nemen. De dwarsstang zo houden, dat het scheidingsnet in behuizing B langzaam en zonder beschadiging kan oprollen. De achterbank in de uitgangspositie terugklappen. Scheidingsnetbehuizing uit- en inbouwen Afbeelding 72 Achterbank: Scheidingsnetbehuizing Scheidingsnet achter de voorstoelen gebruiken Lees en bekijk eerst op bladzijde 77. Afbeelding 71 Scheidingsnet eruit trekken / oprollen Lees en bekijk eerst op bladzijde 77. Eruit trekken Het rechterachterportier openen. De zittingen en de rugleuningen naar voren klappen. Het scheidingsnet aan lip A» Afbeelding 71 uit behuizing B in de richting van de steunen C trekken. De dwarsstang in een van de steunen C plaatsen en naar voren drukken. Uitbouwen Het rechterachterportier openen. De zittingen en rugleuningen van zitplaatsen achterin naar voren klappen, eerst de linker- en dan de rechterleuning. De scheidingsnetbehuizing A» Afbeelding 72 in pijlrichting 1 schuiven en in pijlrichting 2 uit de steun van de rechter rugleuning nemen. Inbouwen De uitsparingen van de scheidingsnetbehuizing in de steunen van de rugleuningen plaatsen. De scheidingsnetbehuizing tot de aanslag tegen de pijlrichting 1 schuiven. De achterbank in de uitgangspositie terugklappen. 78 Bediening

81 Fietsdrager in de bagageruimte Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Dwarsdrager inbouwen 79 Fietsdrager inbouwen 79 Fiets in de fietsdrager plaatsen 80 Stabiliteit van de fietsen waarborgen met een riem 80 De houders B indrukken tot deze vergrendelen en de borgingen C vastdraaien. De bevestiging van de dwarsdrager controleren door eraan te trekken. Fietsdrager inbouwen Afbeelding 74 Fietsdrager inbouwen Bij het vervoeren van fietsen moet beslist op de de veiligheid van de inzittenden worden gelet. Bij de omgang met de fiets voorzichtig te werk gaan - gevaar voor beschadiging van de wagen! Dwarsdrager inbouwen Afbeelding 73 Dwarsdrager inbouwen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 79. De goedgekeurde fietsdrager op de dwarsdrager aanbrengen. De bout A» Afbeelding 74 iets eruit trekken en de langsdrager (aluminium deel) naar de dwarsdrager schuiven tot de verbinding vergrendelt De bout A in de moer draaien. De bout B op het verschuifbare gedeelte van de fietsdrager losdraaien. Het verschuifbare gedeelte van de drager, afhankelijk van de grootte van de fiets, in een van de mogelijke standen zetten, zodat de fiets de achterklep niet raakt. Wij adviseren om het verschuifbare gedeelte van de drager zodanig af te stellen, dat tussen de bout A en het verschuifbare gedeelte 7 boringen zichtbaar zijn. De bout B in de gewenste stand aanbrengen en vastdraaien. Lees en bekijk eerst en op bladzijde 79. De oprolbare bagageruimte verwijderen» pagina 75, zo nodig adviseren wij het scheidngsnet te verwijderen» pagina 78. De hoofdsteunen uit de rugleuningen verwijderen en de achterbank naar voren klappen» pagina 70. De borgingen C» Afbeelding 73 losdraaien en iets eruit trekken, hierdoor worden de houders B ontgrendeld. De dwarsdrager A met het vaste gedeelte op het linker bevestigingsoog en vervolgens met het uitschuifbare gedeelte A op het rechter bevestigingsoog aanbrengen. Zitten en opbergen 79

82 Fiets in de fietsdrager plaatsen Stabiliteit van de fietsen waarborgen met een riem Afbeelding 75 Fiets plaatsen / bevestigingsvoorbeeld van het voorwiel Lees en bekijk eerst en op bladzijde 79. Voor het plaatsen van de fiets moet het voorwiel worden verwijderd. De snelspanner van de bevestigingsas van de fietsdrager losmaken en overeenkomstig de vorkbreedte van de fiets instellen. De voorvork op de bevestigingsas plaatsen en met de snelspanner vastzetten» Afbeelding Het linkerpedaal van de fiets naar voren zetten om het voorwiel gemakkelijker te kunnen bevestigen. De bout A» Afbeelding 74 op pagina 79 losdraaien en de fietsdrager samen met de bevestigde fiets naar links schuiven, zodat geen contact ontstaat tussen het stuur en de zijruit van de bagageruimte. De achterklep voorzichtig laten zakken, zonder deze los te laten en daarbij controleren of tussen het stuur van de fiets en de achterruit voldoende ruimte aanwezig is. Indien noodzakelijk de stand van het verschuifbare gedeelte van de fietsdrager zodanig aanpassen dat geen contact ontstaat» pagina 79. Het uitgebouwde voorwiel kan het beste tussen de crank van het linkerpedaal en het fietsframe worden opgeborgen en met een riem aan de voorvork» Afbeelding 75 - resp. aan een van de bevestigingselementen worden bevestigd. Het inbouwen van de tweede drager en de bevestiging van de fiets vinden op dezelfde wijze plaats. Afbeelding 76 Fietsen stabiel vervoeren Lees en bekijk eerst en op bladzijde 79. Om het rubberdeel van de klem los te maken, beide delen tegen elkaar drukken en de klem openen. De klem met het rubberdeel naar voren (in rijrichting) zo ver mogelijk naar onderen op de zadelpen aanbrengen en de klem sluiten» Afbeelding Bij het vervoeren van twee fietsen de riem» Afbeelding 76 - tussen de zadelpennen spannen door de fietsen uit elkaar te schuiven. De musketonhaken aan de riemeinden in de bevestigingsogen achter de achterbank bevestigen» Afbeelding De riem na elkaar aan beide zijde door de spangespen trekken. Indien noodzakelijk kan de positie van de fietsen in de wagen nog worden gecorrigeerd. Dakdragersysteem Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Bevestigingspunten 81 Daklast Bediening

83 De lading op het dak moet goed worden bevestigd - gevaar voor ongevallen! De lading altijd correct met geschikte en onbeschadigde sjor- of spanbanden vastzetten. De lading gelijkmatig op het dakdragersysteem verdelen. Bij het vervoeren van zware voorwerpen of voorwerpen met een groot oppervlak op het dakdragersysteem veranderen de rijeigenschappen door de verandering van het zwaartepunt resp. door het vergrote oppervlak dat aan wind onderhevig is - gevaar voor ongevallen! Uw rijstijl en snelheid daarom aan de omstandigheden aanpassen. Abrupte of plotselinge rij- en remmanoeuvres vermijden. De snelheid en rijstijl aanpassen aan het weer, het wegdek, het zicht en de verkeersomstandigheden. De toegestane dakbelasting, de toegestane asbelastingen en het maximaal toelaatbare gewicht van uw wagen mogen in geen geval worden overschreden gevaar voor ongevallen! Er mogen alleen dakdragers uit het originele ŠKODA-accessoiresprogramma te gebruiken. De bijgeleverde montagehandleiding van het dakdragersysteem beslist in acht nemen. Bij auto's met elektrisch schuif-kanteldak moet erop worden gelet dat het geopende schuif-kanteldak niet tegen de daklading aankomt. Let erop dat de geopende achterklep niet tegen de lading op het dak stoot. De hoogte van uw wagen verandert door de montage van een dakdragersysteem en de daarop bevestigde lading. Vergelijk de hoogte van de wagen met de aanwezige doorrijhoogtes, bijvoorbeeld van tunnels en garagedeuren. Het dakdragersysteem vóór het rijden door een wasstraat verwijderen. Let erop dat de dakantenne niet door de bevestigde lading wordt beïnvloed. Milieu-aanwijzing Door de hogere luchtweerstand neemt het brandstofverbruik toe. Voor een wagen die af fabriek niet is uitgevoerd met een dakreling, is deze verkrijgbaar uit het originele ŠKODA accessoireprogramma. Bevestigingspunten Lees en bekijk eerst en op bladzijde 81. Afbeelding 77 Bevestigingspunten voor basisdragers De montage en demontage uitvoeren aan de hand van de bijgeleverde handleiding. De aanwijzingen met betrekking tot de montage en demontage in de bijgeleverde handleiding opvolgen. Daklast Lees en bekijk eerst en op bladzijde 81. De toegestane dakbelasting (inclusief het dakdragersysteem) van 75 kg en het maximaal toegestane gewicht van de wagen mogen niet worden overschreden. Bij het gebruik van dakdragersystemen met een geringer draagvermogen kan de toelaatbare dakbelasting niet worden benut. In deze gevallen mag de dakdrager slechts worden belast tot de maximale gewichtsgrens die in de montagehandleiding is aangegeven. Praktische uitrusting Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Bekerhouder 82 Asbak 82 Sigarettenaansteker 83 Zitten en opbergen 81

84 12 volt stopcontact 83 Kledinghaken 84 Parkeertickethouder 84 Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden tijdens het rijden (bij accelereren of rijden in de bocht) kunnen verschuiven of vallen en uw aandacht van de verkeerssituatie afleiden - gevaar voor ongevallen! Let erop dat er tijdens het rijden geen voorwerpen vanuit de middenconsole of vanuit andere opbergvakken in de voetenruimte van de bestuurder terecht kunnen komen. U zou dan niet in staat zijn om te remmen, het koppelingspedaal in te trappen of gas te geven, er bestaat gevaar voor ongevallen!. As en opgerookte sigaretten of sigaren mogen alleen in de asbak worden neergelegd! Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen. Als de wagen rijdt, kan hete drank worden gemorst - gevaar voor brandwonden! In de houders mogen geen voorwerpen worden geplaatst, die de inzittenden in gevaar zouden kunnen brengen bij plotseling remmen of bij een aanrijding. Geen breekbare bekers (bijvoorbeeld glas, porselein) gebruiken. Bij een ongeval kan dit tot letsel leiden. Tijdens het rijden geen open bekers in de bekerhouder laten staan. Drank kan bijvoorbeeld bij het remmen worden gemorst en daarbij elektrische onderdelen of de stoelbekleding beschadigen. Asbak Bekerhouder Afbeelding 79 Middenconsole: Asbak voorin / achterin Afbeelding 78 Bekerhouder Lees en bekijk eerst op bladzijde 82. In de uitsparingen A» Afbeelding 78 kunnen twee bekers worden geplaatst. In de uitsparing B kan een beker worden geplaatst. Lees en bekijk eerst op bladzijde 82. De asbak kan worden gebruikt voor het neerleggen van as, sigaretten, sigaren en dergelijke». Uitbouwen De asbak» Afbeelding 79 naar boven toe eruit trekken. Inbouwen De asbak verticaal aanbrengen. Nooit brandbare voorwerpen in de asbak leggen - brandgevaar! 82 Bediening

85 Bij het verwijderen de asbak niet aan het deksel vasthouden - kans op afbreken. Sigarettenaansteker 12 volt stopcontact Afbeelding 81 Bagageruimte: 12 volt stopcontact Afbeelding 80 Middenconsole: Sigarettenaansteker Lees en bekijk eerst op bladzijde 82. Lees en bekijk eerst op bladzijde 82. Bediening De knop van de sigarettenaansteker indrukken» Afbeelding 80. Wachten tot de knop terugspringt. De sigarettenaansteker direct uitnemen en gebruiken. De sigarettenaansteker weer in het stopcontact steken. Wees voorzichtig bij het gebruik van de sigarettenaansteker! Verkeerd gebruik van de sigarettenaansteker kan lichamelijk letsel veroorzaken!. De sigarettenaansteker werkt ook bij uitgeschakeld contact en als de contactsleutel uit het contact is getrokken. Daarom bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn, bijvoorbeeld kinderen, zonder toezicht in de wagen achterlaten. Deze zouden de aansteker kunnen bedienen en brandwonden kunnen oplopen. De opening voor de sigarettenaansteker kan ook als 12 volt stopcontact voor elektrische verbruikers worden gebruikt» pagina 83. Zie voor verdere aanwijzingen» pagina 131, Servicewerkzaamheden, aanpassingen en technische wijzigingen. De 12 volt stopcontacten (hierna alleen stopcontact genoemd) zit voorin de middenconsole» Afbeelding 80 op pagina 83 en in de bagageruimte» Afbeelding 81. Gebruiken De afdekking van het stopcontact resp. de sigarettenaansteker verwijderen of de afdekking van het stopcontact openen. De stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact steken. De stopcontacten en de daarop aangesloten apparaten kunnen ook worden gebruikt als het contact is uitgeschakeld of als de sleutel uit het contact is verwijderd». Zie voor verdere aanwijzingen» pagina 131, Servicewerkzaamheden, aanpassingen en technische wijzigingen. Onjuist gebruik van het stopcontact en de elektrische accessoires kan brand, brandwonden en andere zware verwondingen tot gevolg hebben. Daarom bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn, bijvoorbeeld kinderen, zonder toezicht in de wagen achterlaten. Wanneer het aangesloten elektrische apparaat te warm wordt, het apparaat direct uitschakelen en de stekker uit het stopcontact trekken. Zitten en opbergen 83

86 Het stopcontact mag alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektrische accessoires met een totale vermogensafname van maximaal 120 watt worden gebruikt. Nooit het maximum toegestane vermogen overschrijden, omdat anders de elektrische installatie van de wagen beschadigd kan raken. Bij stilstaande motor en ingeschakelde verbruikers wordt de accu ontladen - gevaar voor een lege accu! Ter voorkoming van beschadiging van het stopcontact alleen passende stekkers gebruiken. Alleen apparaten gebruiken, die conform de geldende richtlijnen betreffende de elektromagnetische verdraagzaamheid getest zijn. Om schade door spanningsschommelingen te voorkomen, moeten voor het in- en uitschakelen van het contact en voor het starten van de motor het op het stopcontact aangesloten apparaat worden uitgeschakeld. De handleiding van de aangesloten apparaten in acht nemen! Kledinghaken Lees en bekijk eerst op bladzijde 82. De kledinghaken bevinden zich aan de handgreep op de hemelbekleding boven elk achterportier. Let erop dat het zicht naar achteren niet wordt belemmerd door opgehangen kledingstukken. Alleen lichte kleding ophangen en erop letten dat er geen zware of scherpe voorwerpen in de zakken zitten. Geen kledinghangers voor het ophangen van de kleding gebruiken, omdat dan de effectiviteit van de hoofdairbags wordt beïnvloed. De maximale toelaatbare belasting van de haken bedraagt 2 kg. Parkeertickethouder Lees en bekijk eerst op bladzijde 82. Afbeelding 82 Voorruit: Parkeertickethouder De tickethouder dient bijvoorbeeld voor het bevestigen van het parkeerticket. Voor het begin van de rit moet het ticket altijd worden verwijderd, zodat het zicht van de bestuurder niet wordt gehinderd. Opbergvakken Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Opbergvakken aan bijrijderszijde 85 Opbergvak aan bijrijderszijde koelen 85 Opbergvak aan bestuurderszijde 85 Opbergtassen aan de voorstoelen 86 Brillenvak 86 Opbergvak in de middenconsole 86 Opbergvak onder de voorstoel 87 Armsteun voorin met opbergvak 87 Opbergvakken in de portieren 87 Opbergvakken in de bagageruimte 88 Flexibel opbergvak Bediening

87 Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden tijdens het rijden (bij accelereren of rijden in de bocht) kunnen verschuiven of vallen en uw aandacht van de verkeerssituatie afleiden - gevaar voor ongevallen! Let erop dat er tijdens het rijden geen voorwerpen vanuit de middenconsole of vanuit andere opbergvakken in de voetenruimte van de bestuurder terecht kunnen komen. De bestuurder zou dan niet meer in staat kunnen zijn te koppelen, te remmen of gas te geven - gevaar voor ongevallen! Opbergvak aan bijrijderszijde koelen Afbeelding 84 Opbergvak: Bediening van de koeling Opbergvakken aan bijrijderszijde Lees en bekijk eerst op bladzijde 85. Afbeelding 83 Dashboard: Opbergvakken aan bijrijderszijde Lees en bekijk eerst op bladzijde 85. Met de draaiknop» Afbeelding 84 wordt de luchttoevoer geopend resp. gesloten. Als de luchttoevoer is geopend en de airconditioning is ingeschakeld, stroomt gekoelde lucht in het opbergvak. Als de luchttoevoer bij uitgeschakelde airconditioning wordt geopend, stroomt aangezogen buitenlucht of interieurlucht in het opbergvak. Als de verwarming is ingeschakeld of de koeling van het opbergvak niet wordt gebruikt, adviseren wij de luchttoevoer af te sluiten. Openen/sluiten In pijlrichting aan de greep van de klep trekken» Afbeelding 83 en deze openklappen. De klep naar boven zwenken tot deze hoorbaar vastklikt. Aan de binnenzijde van de onderste klep bevindt zich een pennenhouder. Om veiligheidsredenen moeten de opbergvakken tijdens het rijden altijd zijn gesloten. Opbergvak aan bestuurderszijde Afbeelding 85 Dashboard: Opbergvak aan bestuurderszijde Lees en bekijk eerst op bladzijde 85. Het open opbergvak onder de lichtschakelaar» Afbeelding 85. Zitten en opbergen 85

88 Opbergtassen aan de voorstoelen Afbeelding 86 Rugleuningen van de voorstoelen: Opbergtassen Lees en bekijk eerst op bladzijde 85. Op het deksel van het brillenvak bij de rand drukken, het vak klapt naar beneden toe open» Afbeelding 87. Het opbergvak mag alleen worden geopend voor het uitnemen of inleggen van de bril en moet verder gesloten blijven. Lees en bekijk eerst op bladzijde 85. Aan de achterzijde van de rugleuningen van de voorstoelen bevinden zich opbergtassen» Afbeelding 86. De opbergtassen zijn bedoeld voor het opbergen van bijvoorbeeld kaarten, tijdschriften en dergelijke. In de opbergtassen geen zware voorwerpen leggen - gevaar voor verwondingen! In de opbergtassen geen grote voorwerpen leggen, zoals bijvoorbeeld flessen of scherpe voorwerpen - de opbergtassen en de stoelbekleding kunnen beschadigd raken. Brillenvak In het brillenvak geen warmtegevoelige voorwerpen leggen - deze kunnen worden beschadigd. De maximale toelaatbare belasting van de haak bedraagt 250 g. Opbergvak in de middenconsole Lees en bekijk eerst op bladzijde 85. Afbeelding 88 Middenconsole: Opbergvak Het open opbergvak in de middenconsole» Afbeelding 88. Afbeelding 87 Deel van de hemelbekleding: Brillenvak 86 Bediening

89 Opbergvak onder de voorstoel Afbeelding 89 Voorstoel: Opbergvak Lees en bekijk eerst op bladzijde 85. Armsteun neerklappen De onderste knop aan de kopse kant van de armsteun indrukken» Afbeelding De armsteun neerklappen en de knop weer loslaten. Opbergvak openen Op de bovenste knop drukken en de afdekking van het opbergvak omhoogklappen» Afbeelding Lees en bekijk eerst op bladzijde 85. Als de armsteun omlaag is geklapt, kan de bewegingsvrijheid van de armen beperkt zijn. Bij korte ritten moet de armsteun niet omlaag worden geklapt. Om de klep te openen aan de greep trekken» Afbeelding 89. Bij het sluiten van de klep de greep vasthouden tot het vak gesloten is. Om veiligheidsredenen moet het opbergvak tijdens het rijden altijd zijn gesloten. Opbergvakken in de portieren Het opbergvak is bedoeld om kleine voorwerpen tot een gewicht van 1 kg in te bewaren. Armsteun voorin met opbergvak Afbeelding 91 Opbergvak: In het voorportier / in het achterportier Lees en bekijk eerst op bladzijde 85. Bij B» Afbeelding 91 van het opbergvak van de voorportieren bevindt zich een flessenhouder. Afbeelding 90 Armsteun: Opbergvak / opbergvak openen Om de werking van de zij-airbags niet te beïnvloeden, mag gedeelte A» Afbeelding 91 van het opbergvak alleen worden gebruikt voor het opbergen van voorwerpen die niet uitsteken. Zitten en opbergen 87

90 Opbergvakken in de bagageruimte Lees en bekijk eerst op bladzijde 85. Afbeelding 92 Bagageruimte: Opbergvakken De afdekking van het vak aan de zijkant kan worden verwijderd om zodoende de bagageruimte te vergroten. De afdekking aan de bovenzijde vastpakken en voorzichtig in pijlrichting» Afbeelding 92 verwijderen. De opbergvakken zijn bedoeld om kleine voorwerpen tot een gewicht van 2,5 kg in te bewaren. Inbouwen Beide uiteinden van het flexibele opbergvak in de openingen van de rechterzijbekleding van de bagageruimte plaatsen en naar onderen schuiven om het opbergvak te vergrendelen. Uitbouwen Het flexibele opbergvak aan beide bovenhoeken vastpakken. De bovenhoeken naar binnen drukken en het opbergvak naar boven trekken om het te ontgrendelen. Naar u toe trekken om het te verwijderen. Het flexibele opbergvak is bedoeld om kleine voorwerpen tot een gewicht van 8 kg in te bewaren. Als de variabele bagageruimtevloer» pagina 76 is aangebracht, kan er geen flexibel opbergvak worden ingebouwd. Flexibel opbergvak Afbeelding 93 Flexibel opbergvak Lees en bekijk eerst op bladzijde 85. Het flexibele opbergvak» Afbeelding 93 kan aan de rechterzijde van de bagageruimte worden aangebracht. 88 Bediening

91 Verwarming en airconditioning Verwarming, ventilatie, koeling Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Luchtroosters 89 Economisch gebruik van de airconditioning 90 Storingen 90 Het verwarmingsvermogen is afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur, het volledige verwarmingsvermogen wordt daarom pas bij bedrijfswarme motor bereikt. Bij ingeschakelde koelfunctie worden de temperatuur en de luchtvochtigheid in het interieur van de wagen verlaagd. Bij lage buitentemperaturen wordt door het inschakelen van de koelfunctie het beslaan van de ruiten voorkomen. Om de koelwerking te verhogen, kan kortstondig de circulatiefunctie worden ingeschakeld. De aanwijzingen betreffende de circulatiefunctie bij de airconditioning» pagina 93 resp. Climatronic» pagina 95 in acht nemen. Voor de verkeersveiligheid is het belangrijk dat alle ruiten vrij zijn van ijs, sneeuw en condens. Maak uzelf daarom vertrouwd met de juiste bediening van de verwarming en ventilatie, met het vocht- en vorstvrij maken van de ruiten alsmede de koelfunctie. De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van bijvoorbeeld ijs, sneeuw en bladeren zijn, zodat verwarming en koeling optimaal kunnen functioneren. Na het inschakelen van de koelfunctie kan condenswater van de verdamper van de airconditioning lekken en onder de wagen een waterplas vormen. Dit betekent niet dat er een lekkage aanwezig is! De verbruikte lucht wordt via de ontluchtingsopeningen in de bagageruimte afgevoerd. Als de circulatiefunctie is ingeschakeld, adviseren wij in de wagen niet te roken, omdat de aangezogen rook neerslaat op de verdamper van het airconditioningsysteem. Dit zorgt tijdens het gebruik van de airconditioning voor een blijvende stankoverlast die alleen met veel moeite en hoge kosten (vervanging van de verdamper) kan worden opgelost. Luchtroosters Afbeelding 94 Luchtroosters Lees en bekijk eerst en op bladzijde 89. Afhankelijk van de stand van de regelaar en de klimatologische omstandigheden stroomt uit de geopende luchtroosters verwarmde of niet warmde verse resp. gekoelde lucht. Bij de luchtroosters 3 en 4» Afbeelding 94 kan de richting van de luchtstroom worden gewijzigd en kunnen de luchtroosters ook afzonderlijk worden gesloten en geopend. Luchtroosters 3 en 4 openen Het verticale kartelwiel (luchtroosters 3)» Afbeelding 94 resp. het horizontale kartelwiel (luchtroosters 4) in de stand draaien. Verwarming en airconditioning 89

92 Luchtroosters 3 en 4 sluiten Het verticale kartelwiel (luchtroosters 3)» Afbeelding 94 resp. het horizontale kartelwiel (luchtroosters 4) in de stand 0 draaien. Luchtstroom van de luchtroosters 3 en 4 wijzigen Om de hoogte van de luchtstroom te wijzigen, de horizontale lamellen met behulp van de verschuifbare versteller draaien» Afbeelding 94. Om de zijdelingse richting van de luchtstroom te wijzigen, de verticale lamellen met behulp van de verschuifbare versteller draaien. De luchttoevoer voor de afzonderlijke roosters kan met de luchtverdeelregelaar C» Afbeelding 95 op pagina 90 worden ingesteld. De luchtroosters niet met voorwerpen afdekken. Economisch gebruik van de airconditioning Lees en bekijk eerst en op bladzijde 89. Bij gebruik van de koelfunctie verbruikt de aircocompressor motorvermogen en beïnvloedt hiermee het brandstofverbruik. Indien het interieur van de geparkeerde wagen door zonnestraling sterk is opgewarmd, verdient het aanbeveling de ruiten of portieren kort te openen, zodat de warme lucht kan ontsnappen. Als de ruiten geopend zijn, mag de koeling niet ingeschakeld zijn. Milieu-aanwijzing Door brandstof te besparen, wordt de uitstoot van schadelijke stoffen verlaagd» pagina 113. Storingen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 89. Indien de koeling bij buitentemperaturen van meer dan +5 C niet functioneert, is er sprake van een storing. Dit kan de volgende oorzaken hebben: Een van de zekeringen is doorgebrand. De zekering controleren, zo nodig vervangen» pagina 175. De koeling is automatisch tijdelijk uitgeschakeld, omdat de koelvloeistoftemperatuur van de motor te hoog is» pagina 29. Als de storing niet zelf kan worden verholpen of de koelcapaciteit afneemt, moet het koelsysteem worden uitgeschakeld en de hulp van een erkend reparateur worden ingeroepen. Verwarming Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Bediening 90 Instellen 91 Circulatiefunctie 91 Bediening Afbeelding 95 Verwarming: Bedieningselementen Functies van de afzonderlijke bedieningselementen» Afbeelding 95: A B C Temperatuur instellen (naar links draaien: temperatuur verlagen, naar rechts draaien: temperatuur verhogen) Aanjagerstand instellen (stand 0: aanjager uit, stand 4: het hoogste aanjagertoerental) Luchtuitstroomrichting instellen» pagina 89 Circulatiefunctie in-/uitschakelen» pagina 91 De bedieningselementen A en C» Afbeelding 95 kunnen in elke willekeurige tussenliggende stand worden ingesteld. 90 Bediening

93 Om het beslaan van de ruiten te voorkomen, moet de aanjager steeds ingeschakeld zijn. Instellen Geadviseerde basisinstellingen van de verwarmingsbedieningselementen. Instelling Voorruit en zijruiten ontdooien Voorruit en zijruiten ontwasemen De snelste verwarming Aangename verwarming Frisse lucht - ventilatie Stand van de draaiknop» Afbeelding 95 op pagina 90 A B C Tot de aanslag naar rechts Gewenste temperatuur Tot de aanslag naar rechts Gewenste temperatuur Tot de aanslag naar links Symbooltoets» Afbeelding 95 op pagina 90 Luchtroosters 4» Afbeelding 94 op pagina 89 3 Niet inschakelen Openen en op de zijruit richten 2 of 3 Niet inschakelen Openen en op de zijruit richten 3 Kort inschakelen Openen 2 of 3 Niet inschakelen Openen Gewenste stand Niet inschakelen Openen Wij adviseren u de luchtroosters 3» Afbeelding 94 op pagina 89 in alle bedrijfsfuncties in de geopende stand te laten. Als de luchtverdeling alleen op de ruiten wordt ingesteld, wordt de volledige luchthoeveelheid gebruikt voor het ontwasemen van de ruiten en stroomt er geen lucht in de voetenruimte. Dit kan tot beperking van het verwarmingscomfort leiden. Circulatiefunctie In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat bijvoorbeeld buitenlucht met sterke geuren in het interieur kan komen, bijvoorbeeld bij het rijden door tunnels of in files. Inschakelen/uitschakelen Op symbooltoets drukken. Het controlelampje in de toets gaat branden. Opnieuw op symbooltoets drukken. Het controlelampje in de toets gaat uit. Als de luchtverdeelregelaar C» Afbeelding 95 op pagina 90 in stand wordt gedraaid, wordt de circulatiefunctie automatisch uitgeschakeld. Door opnieuw op toets te drukken, kan ook in deze stand de circulatiefunctie weer worden ingeschakeld. De circulatiefunctie niet gedurende langere tijd ingeschakeld laten, omdat door de "verbruikte" lucht vermoeidheidsverschijnselen bij de bestuurder en medepassagiers kunnen optreden, waardoor de oplettendheid vermindert. Ook kunnen de ruiten beslaan. Het gevaar voor ongevallen neem toe. De circulatiefunctie uitschakelen, zodra de ruiten beslaan. Verwarming en airconditioning 91

94 Airconditioning (handbediende airconditioning) Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Bediening 92 Airconditioning instellen 93 Circulatiefunctie 93 De koelfunctie werkt alleen als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan. De koelfunctie is ingeschakeld» pagina 92. De motor draait. De buitentemperatuur is hoger dan circa +2 C. De aanjagerschakelaar is ingeschakeld (stand 1-4). Indien de gewenste temperatuur in het interieur ook zonder inschakeling van de koeling kan worden bereikt, dient de stand voor frisse lucht te worden gekozen. Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur wordt de koelfunctie uitgeschakeld om de motorkoeling te kunnen garanderen. Uit de luchtroosters kan bij ingeschakelde koelfunctie onder bepaalde omstandigheden lucht met een temperatuur van circa 5 C stromen. Bij een langdurige ongelijkmatige verdeling van de lucht uit de luchtroosters (met name in de voetenruimte) en grote temperatuurverschillen, bijvoorbeeld bij het uitstappen uit de wagen, kunnen bij hiervoor gevoelige personen verkoudheidsverschijnselen optreden. Wij adviseren u de airconditioning eenmaal per jaar door een erkend reparateur te laten reinigen. Tijdens het werken van de airconditioning kan onder omstandigheden het stationair toerental hoger worden, om een voldoende warmtecomfort te garanderen. Bediening Afbeelding 96 Airconditioning: Bedieningselementen Lees en bekijk eerst op bladzijde 92. Functies van de afzonderlijke bedieningselementen» Afbeelding 96: A B C Temperatuur instellen (naar links draaien: temperatuur verlagen, naar rechts draaien: temperatuur verhogen) Aanjagerstand instellen (stand 0: aanjager uit, stand 4: het hoogste aanjagertoerental) Luchtuitstroomrichting instellen» pagina 89 Circulatiefunctie in-/uitschakelen» pagina 93 Koelfunctie in-/uitschakelen Het controlelampje in de toets brandt na het inschakelen, ook als niet aan alle voorwaarden voor de werking van de koelfunctie wordt voldaan» pagina 92. Door het branden van het controlelampje in de toets wordt aangegeven dat de koeling gereed is. 92 Bediening

95 Airconditioning instellen Lees en bekijk eerst op bladzijde 92. Geadviseerde basisinstellingen van de aircobedieningselementen. Instelling Stand van de draaiknop» Afbeelding 96 op pagina 92 Toets» Afbeelding 96 op pagina 92 A B C Luchtroosters 4» Afbeelding 94 op pagina 89 Voorruit en zijruiten ontdooien Gewenste temperatuur - ontwasemen a) De snelste verwarming Aangename verwarming De snelste afkoeling Optimale koeling Frisse lucht - ventilatie Tot de aanslag naar rechts Gewenste temperatuur Tot de aanslag naar links Gewenste temperatuur Tot de aanslag naar links 3 of 4 Niet inschakelen Automatisch ingeschakeld Openen en op de zijruit richten 3 Kort inschakelen Uitgeschakeld Openen 2 of 3 Niet inschakelen Uitgeschakeld Openen Kort 4, dan 2 of 3 Kort inschakelen b) Ingeschakeld Openen 1, 2 resp. 3 Niet inschakelen Ingeschakeld Openen en naar het dak richten Gewenste stand Niet inschakelen Uitgeschakeld Openen a) In landen met een hoge luchtvochtigheid adviseren wij u deze instelling niet te gebruiken. Het ruitoppervlak kan hierdoor sterk afkoelen en aan de buitenzijde beslaan. b) Onder bepaalde omstandigheden kan de circulatiefunctie» pagina 93 automatisch inschakelen, in de symbooltoets brandt dan het controlelampje. Wij adviseren u de luchtroosters 3» Afbeelding 94 op pagina 89 in alle bedrijfsfuncties in de geopende stand te laten. Circulatiefunctie Lees en bekijk eerst op bladzijde 92. In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat bijvoorbeeld buitenlucht met sterke geuren in het interieur kan komen, bijvoorbeeld bij het rijden door tunnels of in files. Inschakelen/uitschakelen Op symbooltoets drukken. Het controlelampje in de toets gaat branden. Opnieuw op symbooltoets drukken. Het controlelampje in de toets gaat uit. Als de luchtverdeelregelaar C» Afbeelding 96 op pagina 92 in stand wordt gedraaid, wordt de circulatiefunctie automatisch uitgeschakeld. Door opnieuw op toets te drukken, kan ook in deze stand de circulatiefunctie weer worden ingeschakeld. De circulatiefunctie niet gedurende langere tijd ingeschakeld laten, omdat door de "verbruikte" lucht vermoeidheidsverschijnselen bij de bestuurder en medepassagiers kunnen optreden, waardoor de oplettendheid vermindert. Ook kunnen de ruiten beslaan. Het gevaar voor ongevallen neem toe. De circulatiefunctie uitschakelen, zodra de ruiten beslaan. Verwarming en airconditioning 93

96 Climatronic (automatische airconditioning) Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Bedieningselementen 94 Automatische regeling 95 Temperatuur instellen 95 Circulatiefunctie 95 Aanjager regelen 95 Voorruit ontwasemen 96 De Climatronic in de automatische regeling zorgt voor de optimale instelling van de temperatuur van de uitstromende lucht, de aanjagerstand en de luchtverdeling. Het systeem houdt ook met sterke zonnestralen rekening, zodat het niet nodig is het systeem met de hand bij te stellen. De koelfunctie werkt alleen als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan. De koelfunctie is ingeschakeld» pagina 94. De motor draait. De buitentemperatuur is hoger dan circa +2 C. Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur wordt de koelfunctie uitgeschakeld om de motorkoeling te kunnen garanderen. Wij adviseren u de Climatronic eenmaal per jaar door een erkend reparateur te laten reinigen. Tijdens het werken van de Climatronic kan onder omstandigheden het stationair toerental hoger worden, om een voldoende warmtecomfort te garanderen. Bedieningselementen Afbeelding 97 Climatronic: Bedieningselementen De toetsen/draaiknoppen 1 Instelling van de interieurtemperatuur» pagina 95 Displayweergave Weergave van de gekozen interieurtemperatuur Graden Celsius resp. Fahrenheit, wijzigen van de weergegeven temperatuureenheden» pagina 95 Automatische werking van de airconditioning Ventilatie resp. ontwaseming van de voorruit ingeschakeld Luchtstroomrichting Circulatiefunctie ingeschakeld Koelfunctie ingeschakeld Aanjagertoerental ingesteld De toetsen/draaiknoppen 10 Aanjagertoerental instellen» pagina Interieurtemperatuursensor Automatische regeling» pagina 95 Voorruit van condens resp. ijs ontdoen» pagina 96 Luchtstroom naar de ruiten Luchtstroom naar het bovenlichaam Luchtstroom naar de voetenruimte 94 Bediening

97 Circulatiefunctie in-/uitschakelen» pagina 95 Koelfunctie in-/uitschakelen De interieurtemperatuursensor 11» Afbeelding 97 niet afplakken of afdekken, omdat anders de werking van de Climatronic ongunstig wordt beïnvloed. Automatische regeling De automatische regeling dient ertoe de temperatuur constant te houden en de ruiten in het interieur te ontvochtigen. Inschakelen Een temperatuur tussen +18 C en +29 C instellen. De luchtroosters 3» Afbeelding 94 op pagina 89 en 4 zodanig instellen, dat de luchtstroom licht naar boven is gericht. Toets» Afbeelding 97 op pagina 94 indrukken, op het display wordt weergegeven. De automatische regeling kan worden uitgeschakeld door een willekeurige toets voor de luchtverdeling in te drukken of het aanjagertoerental te verhogen of verlagen. De temperatuur wordt nog steeds geregeld. Temperatuur instellen Temperatuur instellen Het contact inschakelen. De draaiknop 1» Afbeelding 97 op pagina 94 naar links resp. rechts draaien om de temperatuur te verlagen resp. te verhogen. Omschakelen tussen graden Celsius en graden Fahrenheit De toetsen en tegelijkertijd indrukken en ingedrukt houden. Op het display verschijnen de gegevens in de gewenste temperatuureenheden (Pos. 3» Afbeelding 97 op pagina 94). De temperatuur in het interieur kan tussen +18 C en +29 C worden ingesteld. In dit gebied wordt de interieurtemperatuur automatisch geregeld. Indien u een lagere temperatuur dan +18 C (64 F) kiest, verschijnt op het display "LO". Indien u een hogere temperatuur dan +29 C (86 F) kiest, verschijnt op het display "HI". In de beide eindstanden levert de Climatronic het maximale koel- resp. verwarmingsvermogen. Er vindt hierbij geen automatische temperatuurregeling plaats. Bij een langdurige ongelijkmatige verdeling van de lucht uit de luchtroosters (met name in de voetenruimte) en grote temperatuurverschillen, bijvoorbeeld bij het uitstappen uit de wagen, kunnen bij hiervoor gevoelige personen verkoudheidsverschijnselen optreden. Circulatiefunctie In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat bijvoorbeeld buitenlucht met sterke geuren in het interieur kan komen, bijvoorbeeld bij het rijden door tunnels of in files. Inschakelen Op toets» Afbeelding 97 op pagina 94 drukken. Op het display wordt het symbool weergegeven. Uitschakelen Opnieuw op symbooltoets» Afbeelding 97 op pagina 94 drukken. Het symbool op het display gaat uit. De circulatiefunctie niet gedurende langere tijd ingeschakeld laten, omdat door de "verbruikte" lucht vermoeidheidsverschijnselen bij de bestuurder en medepassagiers kunnen optreden, waardoor de oplettendheid vermindert. Ook kunnen de ruiten beslaan. Het gevaar voor ongevallen neem toe. De circulatiefunctie uitschakelen, zodra de ruiten beslaan. Indien de circulatiefunctie ca. 15 minuten is ingeschakeld, begint op het display het symbool te knipperen als aanwijzing dat de circulatiefunctie langdurig ingeschakeld is. Indien de circulatiefunctie niet wordt uitgeschakeld, knippert het symbool ca. 5 minuten. Aanjager regelen De Climatronic regelt de aanjagerstanden automatisch afhankelijk van de interieurtemperatuur. De aanjagerstanden kunnen echter handmatig aan de persoonlijke wensen worden aangepast. Verwarming en airconditioning 95

98 De draaiknop 10» Afbeelding 97 op pagina 94 naar links resp. rechts draaien om het aanjagertoerental te verlagen resp. te verhogen. Als de aanjager wordt uitgeschakeld, wordt ook de Climatronic uitgeschakeld. Het ingestelde aanjagertoerental wordt weergegeven door het aantal segmenten in het symbool 9» Afbeelding 97 op pagina 94 op het display. De "verbruikte" lucht kan vermoeidheidsverschijnselen bij de bestuurder en medepassagiers veroorzaken, waardoor de oplettendheid vermindert. Ook kunnen de ruiten beslaan. Het gevaar voor ongevallen neem toe. De Climatronic niet langer uitschakelen dan noodzakelijk. De Climatronic direct inschakelen, zodra de ruiten beslaan. Voorruit ontwasemen Inschakelen Op toets» Afbeelding 97 op pagina 94 drukken. Uitschakelen Opnieuw op symbooltoets» Afbeelding 97 op pagina 94 of op symbooltoets drukken. Uit de luchtroosters 1 en 2» Afbeelding 94 op pagina 89 stroomt meer lucht. De temperatuur wordt automatisch geregeld. Communicatie en multimedia Universele telefoonvoorbereiding GSM II Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Mobiele telefoons en communicatiesystemen 96 Inleidende informatie 97 Intern telefoonboek 97 Telefoon op het multifunctiestuurwiel bedienen 98 Telefoon met de adapter aanbrengen 98 Telefoongesprekken met behulp van de adapter bedienen 99 Mobiele telefoon verbinden met de handsfreeset 99 Symbolen op het MAXI DOT-display 100 Telefoonbediening op het MAXI DOT-display 100 Mobiele telefoons en communicatiesystemen ŠKODA geeft het gebruik vrij voor mobiele telefoons en communicatiesystemen met een vakkundig geïnstalleerde buitenantenne en een maximaal zendvermogen tot 10 watt. Voor meer informatie over het inbouwen van mobiele telefoons en communicatiesystemen met een zendvermogen van meer dan 10 watt dient u een ŠKODA Partner te raadplegen. Bij het gebruik van mobiele telefoons of communicatiesystemen kunnen storingen in de werking van de elektronica van uw wagen optreden. Dit kan worden veroorzaakt door: het ontbreken van een buitenantenne, een onjuist geïnstalleerde buitenantenne, zendvermogen van meer dan 10 watt. Houd uw aandacht altijd bij het verkeer! Als bestuurder draagt u de volledige verantwoordelijkheid voor de besturing van de wagen. Gebruik het apparaat alleen als u uw wagen volledig onder controle hebt - gevaar voor ongevallen! 96 Bediening

99 (vervolg) De nationale wettelijke voorschriften voor het gebruik van mobiele telefoons in de wagen in acht nemen. Het gebruik van mobiele telefoons of communicatiesystemen in de wagen zonder buitenantenne resp. een verkeerd gemonteerde buitenantenne kan tot een toename van de sterkte van het elektromagnetische veld in het interieur van de wagen leiden. Communicatiesystemen, mobiele telefoons resp. houders daarvan mogen niet bij de afdekkingen van de airbags of nabij het werkingsgebied van de airbags gemonteerd worden. Een mobiele telefoon nooit op een stoel, het dashboard of op een andere plek laten liggen van waaruit de telefoon bij een plotselinge remmanoeuvre, een ongeval of een aanrijding kan worden weggeslingerd. Bij luchtvervoer moet de Bluetooth -functie door een erkend reparateur worden uitgeschakeld. Wij raden aan om het inbouwen van mobiele telefoons en communicatiesystemen in een wagen alleen door een erkend reparateur te laten uitvoeren. Niet alle Bluetooth mobiele telefoons zijn compatibel met de universele telefoonvoorbereiding GSM II. Een ŠKODA Partner kan u vertellen of uw telefoon compatibel is met een universele telefoonvoorbereiding GSM II. Het bereik van de Bluetooth -verbinding met de handsfreeset is beperkt tot het interieur van de wagen. Het bereik is afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden, bijvoorbeeld obstakels tussen de apparaten en onderlinge storingen met andere apparaten. Als de mobiele telefoon zich bijvoorbeeld in een jaszak bevindt, kan dit voor problemen zorgen bij het tot stand brengen van de verbinding met de handsfreeset of de gegevensoverdracht bemoeilijken. Inleidende informatie De universele telefoonvoorbereiding GSM II (handsfreeset) biedt de mogelijkheid tot comfortbediening voor de mobiele telefoon door middel van spraakbediening, via het multifunctiestuurwiel, de adapter, de radio of het navigatiesysteem. De universele telefoonvoorbereiding GSM II omvat de volgende functies. Intern telefoonboek» pagina 97. Comfortbediening van de telefoon via het multifunctiestuurwiel» pagina 98. Bedienen van telefoongesprekken met behulp van de adapter» pagina 99. Telefoonbediening op het MAXI DOT-display» pagina 100. Spraakbediening van de telefoon» pagina 101. Muziekweergave van de telefoon of andere multimedia-apparaten» pagina 102. Alle communicatie tussen de mobiele telefoon en de handsfreeset van uw wagen verloopt via Bluetooth -technologie. De adapter dient alleen voor het opladen van de telefoon en voor signaaloverdracht naar de buitenantenne van de wagen. De volgende aanwijzingen in acht nemen» pagina 96, Mobiele telefoons en communicatiesystemen. Intern telefoonboek Onderdeel van de handsfreeset is een intern telefoonboek. Het gebruik van dit interne telefoonboek is afhankelijk van het type mobiele telefoon. Nadat de telefoon de eerste keer is verbonden, begint het systeem het telefoonboek uit de telefoon en op de simkaart in het geheugen van het regelapparaat te laden. Bij elke verdere verbinding van de telefoon met de handsfreeset wordt het betreffende telefoonboek dan alleen geüpdatet. Het updaten kan enkele minuten duren. Gedurende deze tijd is het telefoonboek beschikbaar dat bij de laatst voltooide update is opgeslagen. Nieuw opgeslagen telefoonnummers worden pas na beëindiging van de update aangegeven. Als tijdens het updaten zich een telefonisch contact aanmeldt (bijvoorbeeld binnenkomend of uitgaand gesprek, dialoog van de spraakbediening), wordt het updaten onderbroken. Na beëindiging van het telefonische contact begint de update opnieuw. In het interne telefoonboek zijn 2500 vrije geheugenplaatsen beschikbaar. Elk contact kan maximaal 4 nummers bevatten. Indien meer dan 2500 contacten zijn opgeslagen, is het telefoonboek niet volledig. Communicatie en multimedia 97

100 Telefoon op het multifunctiestuurwiel bedienen Afbeelding 98 Multifunctiestuurwiel: Telefoonbediening Om de bestuurder bij het bedienen van de telefoon zo weinig mogelijk van het verkeer af te leiden, zijn op het stuurwiel toetsen aangebracht voor de eenvoudige bediening van de basisfuncties van de telefoon» Afbeelding 98. Dit geldt echter alleen als uw wagen af fabriek met de universele telefoonvoorbereiding (handsfreeset) is uitgerust. Als het stadslicht ingeschakeld is, zijn ook de toetsen en de symbolen en op het multifunctiestuurwiel verlicht. Toets/kartelwiel» Afbeelding 98 Handeling 1 Kort indrukken Functie Gesprek aannemen, gesprek beëindigen, toegang tot het hoofdmenu van de telefoon, lijst met geselecteerde nummers 1 Lang indrukken Gesprek afwijzen, laatst gekozen nummer a), spraakbediening in-/uitschakelen b) 2 Kort indrukken Spraakbediening in-/uitschakelen 2 Naar boven draaien Volume verhogen 2 Naar beneden draaien Volume verlagen a) Geldt voor wagens met het navigatiesysteem Amundsen+. b) Geldt voor wagens zonder het navigatiesysteem Amundsen+. Telefoon met de adapter aanbrengen Afbeelding 99 Universele telefoonvoorbereiding Inbouwen Eerst de adapter A in pijlrichting» Afbeelding 99 tot de aanslag in de houder schuiven. De adapter vervolgens iets omlaag drukken, tot deze goed vastklikt. De telefoon in de adapter A plaatsen (volgens de handleiding van de adapterfabrikant). Uitbouwen De vergrendelingen aan de zijkanten van de houder» Afbeelding 99 tegelijkertijd indrukken en de adapter met de telefoon verwijderen. Af fabriek wordt slechts één telefoonhouder meegeleverd. Een adapter voor de telefoon kan worden aangeschaft uit het originele ŠKODA accessoireprogramma. 98 Bediening

101 Als de mobiele telefoon tijdens het gesprek uit de houder wordt verwijderd, kan de verbinding hierdoor worden verbroken. Door het verwijderen wordt de verbinding met de af fabriek gemonteerde antenne onderbroken, waardoor de kwaliteit van het zend- en ontvangstsignaal afneemt. Bovendien wordt het laden van de batterij van de telefoon onderbroken. Telefoongesprekken met behulp van de adapter bedienen Afbeelding 100 Principeafbeelding: Adapter met een toets / adapter met twee toetsen Functieoverzicht van de toets» Afbeelding 100 (PTT - "push to talk") op de adapter. Spraakbediening in-/uitschakelen. Gesprek aannemen/beëindigen. Op enkele adapters bevindt zich behalve de toets ook nog de toets SOS A» Afbeelding 100. Als deze toets gedurende 2 seconden wordt ingedrukt, wordt het nummer 112 (alarmnummer) gekozen. Mobiele telefoon verbinden met de handsfreeset Om een mobiele telefoon met de handsfreeset te kunnen verbinden, moeten de beide apparaten met elkaar worden gekoppeld. Meer informatie hierover vindt u in het instructieboekje van uw mobiele telefoon. Voor de koppeling moeten de volgende stappen worden uitgevoerd. In uw mobiele telefoon de Bluetooth -functie en de zichtbaarheid van de mobiele telefoon activeren. Het contact inschakelen. Op het MAXI DOT-display het menu Telefoon - Nwe. gebruiker selecteren en wachten tot het regelapparaat heeft beëindigd. In het menu van de gevonden apparaten uw mobiele telefoon selecteren. De pincode bevestigen 1). Als de handsfreeset zich op het display van de mobiele telefoon (standaard met SKODA_BT) meldt, binnen 30 seconden de PIN 1 ) invoeren en wachten tot de koppeling voltooid is 2). Voor het beëindigen van de koppeling op het MAXI DOT-display het aanmaken van het nieuwe gebruikersprofiel bevestigen. Als geen vrije plaats meer beschikbaar is voor het aanmaken van het nieuwe gebruikersprofiel, een bestaand gebruikersprofiel wissen. Tijdens de koppelingsprocedure mag geen andere mobiele telefoon met de handsfreeset verbonden zijn. Er kunnen maximaal vier mobiele telefoons met de handsfreeset worden gekoppeld, waarbij slechts één mobiele telefoon met de handsfreeset kan communiceren. De zichtbaarheid van de handsfreeset wordt 3 minuten na het inschakelen van het contact automatisch uitgeschakeld en tevens uitgeschakeld, wanneer de mobiele telefoon met de handsfreeset is verbonden. Handsfreeset opnieuw zichtbaar maken Als het niet lukt om binnen 3 minuten na het inschakelen van het contact uw mobiele telefoon met de handsfreeset te koppelen, kan de handsfreeset gedurende 3 minuten op de volgende manier opnieuw zichtbaar worden gemaakt. Door het uit- en inschakelen van het contact. Door het in- en uitschakelen van de spraakbediening. Op het MAXI DOT-display in het menupunt Bluetooth - Zichtbaarheid. 1) Afhankelijk van de Bluetooth -versie in de mobiele telefoon wordt een automatisch gegenereerde 6-cijferige pincode weergegeven of moet de pincode 1234 handmatig worden ingevoerd. 2) Sommige mobiele telefoons hebben een menu waarin een code moet worden ingevoerd om de Bluetooth -verbinding tot stand te kunnen brengen. Indien dit het geval is, moet deze code telkens worden ingevoerd als een Bluetooth-verbinding tot stand wordt gebracht. Communicatie en multimedia 99

102 Verbinding met een reeds gekoppelde mobiele telefoon tot stand brengen Na het inschakelen van het contact wordt de verbinding bij een reeds gekoppelde mobiele telefoon automatisch tot stand gebracht 1). U kunt op uw mobiele telefoon controleren of de automatische verbinding tot stand is gebracht. Verbinding verbreken Door het verwijderen van de contactsleutel. Door het verbreken van de verbinding met de handsfreeset in de mobiele telefoon. Door het verbreken van de verbinding met de gebruiker op het MAXI DOTdisplay in het menupunt Bluetooth - Gebruiker. Verbindingsproblemen oplossen Als het systeem de melding Geen verbonden tel. Gevonden geeft, de bedrijfstoestand van de mobiele telefoon controleren. Is de mobiele telefoon ingeschakeld? Is de PIN-code ingevoerd? Is Bluetooth actief? Is de zichtbaarheid van de mobiele telefoon actief? Is de mobiele telefoon al met de handsfreeset gekoppeld? Als voor uw mobiele telefoon een passende adapter verkrijgbaar is, dient de mobiele telefoon alleen in de adapter te worden gebruikt die in de telefoonhouder is geplaatst, zodat de straling van de mobiele telefoon in de wagen tot een minimum beperkt blijft. Het gebruik van de mobiele telefoon in de adapter, die in de telefoonhouder is aangebracht, waarborgt een optimale zend- en ontvangstkwaliteit. Symbolen op het MAXI DOT-display Symbool Betekenis Ladingstoestand van de telefoonaccu a) Signaalsterkte a) Een telefoon is verbonden met de handsfreeset. Symbool Betekenis De handsfreeset is zichtbaar voor andere apparaten. Een multimedia-apparaat is verbonden met de handsfreeset. a) Deze functie wordt slechts door enkele mobiele telefoons ondersteund. Telefoonbediening op het MAXI DOT-display In het menu Telefoon kunnen de volgende menupunten worden geselecteerd. Telefoonboek Nummer kiezen 2) Oproeplijsten Voic box Bluetooth 2) Instellingen 3) Terug Telefoonboek In het menupunt Telefoonboek bevindt zich de lijst met contacten die uit het telefoongeheugen en van de simkaart van de mobiele telefoon zijn geladen. Nummer kiezen In het menupunt Nummer kiezen kunnen willekeurige telefoonnummers worden ingevoerd. Met behulp van het kartelwiel de gewenste cijfers na elkaar selecteren en deze bevestigen door het kartelwiel in te drukken. De cijfers 0-9, symbolen,, # en de functies Annuleren, Bellen, Wissen kunnen worden geselecteerd. Oproeplijsten In het menupunt Oproeplijsten kunnen de volgende menupunten worden geselecteerd. Gemiste Gekozen Beantwoorde 1) Sommige mobiele telefoons hebben een menu waarin een code moet worden ingevoerd om de Bluetooth -verbinding tot stand te kunnen brengen. Indien dit het geval is, moet deze code telkens worden ingevoerd als een Bluetooth-verbinding tot stand wordt gebracht. 2) Bij wagens met het navigatiesysteem Amundsen+ is deze functie via het menu van het navigatiesysteem bereikbaar» Instructieboekje van het navigatiesysteem Amundsen+. 3) Bij wagens met het navigatiesysteem Amundsen+ is deze functie niet beschikbaar. 100 Bediening

103 Voic box In het menu Voic box kan het nummer van de voic box worden ingesteld 1) en vervolgens het nummer worden gekozen. Bluetooth In het menupunt Bluetooth kunnen de volgende menupunten worden geselecteerd. Gebruiker - Overzicht van de opgeslagen gebruikers Nwe. gebruiker - Zoeken naar nieuwe telefoons die zich in het ontvangstbereik bevinden Zichtbaarheid - Inschakelen van de zichtbaarheid van de telefooneenheid voor andere apparaten Mediaspeler Actief apparaat Gekoppelde app Zoeken Telefoonnaam - De mogelijkheid de naam van de telefooneenheid te wijzigen (ingesteld als SKODA_BT) Instellingen In het menupunt Instellingen kunnen de volgende menupunten worden geselecteerd. Telefoonboek Bijwerken 1) Sortering: Achternaam Voornaam Beltoon Terug Terugkeren naar het beginmenu van de telefoon. Spraakbediening Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Dialoog 101 Spraakcommando's 102 Dialoog De periode waarin het systeem gereed is om spraakcommando's te ontvangen en uit te voeren, wordt aangeduid als dialoog. Het systeem geeft akoestische terugmeldingen en begeleidt u eventueel door de betreffende functies. De optimale verstaanbaarheid van de spraakcommando's is van meerdere factoren afhankelijk: Met een normaal volume spreken, zonder beklemtoning en zonder overdreven lange spreekpauzes. Een slechte uitspraak voorkomen. De portieren, ruiten en het schuifdak sluiten om storende buitengeluiden te onderdrukken resp. te voorkomen. Bij hogere snelheden wordt geadviseerd luider te spreken, om de hogere omgevingsgeluiden te overstemmen. Tijdens de dialoog andere geluiden in de wagen, bijvoorbeeld tegelijkertijd sprekende inzittenden, vermijden. Niet spreken wanneer het systeem een melding geeft. De microfoon voor de spraakbediening is in de hemelbekleding aangebracht en op de bestuurder en bijrijder gericht. Hierdoor kunnen zowel de bestuurder als de bijrijder het systeem bedienen. Telefoonnummer ingeven Het telefoonnummer kan worden ingevoerd als een achter elkaar uitgesproken cijferketen (compleet nummer) of in de vorm van een numerieke reeks (gescheiden door korte spreekpauzes). Na elke numerieke reeks (gescheiden door korte spreekpauzes) worden alle tot dan herkende cijfers door het systeem herhaald. Toegestaan zijn de cijfers 0-9, symbolen +,, #. Het systeem herkent geen samenhangende cijfercombinaties, bijvoorbeeld drieëntwintig, maar alleen afzonderlijk uitgesproken cijfers (twee, drie). Spraakbediening inschakelen De toets op de adapter» Afbeelding 100 op pagina 99 kort indrukken. De toets 1 op het multifunctiestuurwiel kort indrukken» pagina 98, Telefoon op het multifunctiestuurwiel bedienen. 1) Bij wagens met het navigatiesysteem Amundsen+ is deze functie via het menu van het navigatiesysteem bereikbaar» Instructieboekje van het navigatiesysteem Amundsen+. Communicatie en multimedia 101

104 Spraakbediening uitschakelen Als het systeem net een melding geeft, moet de actuele melding als volgt worden beëindigd. De toets op de adapter kort indrukken. De toets 1 op het multifunctiestuurwiel kort indrukken. Als het systeem een spraakcommando verwacht, kunt u de dialoog zelf als volgt beëindigen. Met het spraakcommando ANNULEREN, De toets op de adapter indrukken. De toets 1 op het multifunctiestuurwiel kort indrukken. Bij een binnenkomend gesprek wordt de dialoog direct beëindigd. De spraakbediening is alleen mogelijk bij wagens die zijn uitgerust met een multifunctiestuurwiel met telefoonbediening of een telefoonhouder en adapter. Spraakcommando's Standaard spraakcommando's Spraakcommando HELP BELLEN XYZ TELEFOONBOEK OPROEPLIJSTEN NUMMER KIEZEN OPNIEUW KIEZEN MUZIEK a) Handeling Na dit commando geeft het systeem alle mogelijke commando's weer. Met dit commando wordt het contact uit het telefoonboek gebeld. Na dit commando kan bijvoorbeeld het telefoonboek worden weergegeven, een spraakinvoer voor het contact worden aangepast of gewist en dergelijke. Lijsten met gekozen nummers, gemiste oproepen en dergelijke. Na dit commando kan een telefoonnummer worden ingevoerd om een verbinding met de gewenste gesprekspartner tot stand te brengen. Na dit commando kiest het systeem het laatst gekozen nummer. Weergave van de muziek op de mobiele telefoon of een ander gekoppeld apparaat. Spraakcommando MEER OPTIES INSTELLINGEN ANNULEREN Handeling Na dit commando biedt het systeem nog andere contextafhankelijke commando's aan. Instellen van Bluetooth, dialoog enzovoort. De dialoog wordt beëindigd. a) Bij wagens met het navigatiesysteem Amundsen+ is deze functie via het menu van het navigatiesysteem bereikbaar» Instructieboekje van het navigatiesysteem Amundsen+. Als een spraakcommando niet wordt herkend, antwoordt het systeem met "Pardon?" en kan een nieuwe invoer plaatsvinden. Na de tweede mislukte poging herhaalt het systeem de hulp. Na de derde mislukte poging volgt het antwoord "Actie geannuleerd." en wordt de dialoog beëindigd. Ingesproken boodschap voor een contact opslaan Als bij sommige contacten de automatische naamherkenning niet goed werkt, is het mogelijk voor dit contact een eigen spraakvermelding in het menupunt Telefoonboek - Belnaam - Opnemen op te slaan. Een eigen spraakvermelding kan ook met behulp van de spraakbediening in het menu MEER OPTIES worden opgeslagen. Multimedia Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Muziekweergave via Bluetooth 102 Radio en navigatiesysteem op het multifunctiestuurwiel bedienen 103 AUX- en MDI-ingangen 104 Muziekweergave via Bluetooth De universele telefoonvoorbereiding GSM II maakt de muziekweergave via Bluetooth mogelijk van apparaten zoals mp3-speler, mobiele telefoon of notebook. Om de muziek via Bluetooth te kunnen weergeven, moet het betreffende apparaat eerst via het menu Telefoon - Bluetooth - Mediaspeler aan de handsfreeset worden gekoppeld. De muziekweergave wordt op het aangesloten apparaat bediend. 102 Bediening

105 De universele telefoonvoorbereiding GSM II biedt de mogelijkheid om de muziekweergave ook via de handsfreeset met de afstandsbediening te bedienen» pagina 102, Spraakcommando's. Het te verbinden apparaat moet het Bluetooth A2DP-profiel ondersteunen, zie het instructieboekje van het te koppelen apparaat. Radio en navigatiesysteem op het multifunctiestuurwiel bedienen Afbeelding 101 Multifunctiestuurwiel: Bedieningstoetsen en kartelwiel Op het multifunctiestuurwiel zijn toetsen aangebracht voor de bediening van de basisfuncties van de af fabriek ingebouwde radio en het navigatiesysteem» Afbeelding 101. De radio en het navigatiesysteem kunnen natuurlijk ook nog steeds op het apparaat zelf worden bediend. Een beschrijving vindt u in het bijbehorende instructieboekje. Als het stadslicht ingeschakeld is, zijn ook de toetsen van het multifunctiestuurwiel verlicht. De toetsen gelden voor de functie waarin de radio resp. het navigatiesysteem zich op dat moment bevindt. Door de toetsen in te drukken resp. te draaien kunnen de volgende functies worden uitgevoerd. Toets/kartelwiel» Afbeelding 101 Handeling Radio, verkeersmelding Cd/mp3/navigatie 1 Kort indrukken Geluid uit-/inschakelen 1 Lang indrukken Apparaat uit-/inschakelen 1 1 Naar boven draaien Naar beneden draaien 2 Kort indrukken Naar de volgende opgeslagen radiozender wisselen Onderbreken van de verkeersmelding Volume verhogen Volume verlagen Wisselen naar de volgende titel 2 Lang indrukken Vooruit zoeken Snel vooruit 3 Kort indrukken Naar de vorige opgeslagen radiozender wisselen Onderbreken van de verkeersmelding Wisselen naar de vorige titel 3 Lang indrukken Achteruit zoeken Snel achteruit Communicatie en multimedia 103

106 Bij wagens met een universele telefoonvoorbereiding GSM II wijken de functies van de toets 1 af» pagina 98. De luidsprekers in de wagen zijn afgestemd op een uitgangsvermogen van de radio en het navigatiesysteem van 4x20 W. AUX- en MDI-ingangen De AUX-ingang bevindt zich onder de armsteun voorin en is met gemarkeerd. De MDI-ingang (AUX en USB) bevindt zich voor onder het opbergvak aan de bijrijderszijde. De AUX- en MDI-ingangen dienen voor het aansluiten van externe audiobronnen (bijvoorbeeld een ipod of mp3-speler) en voor de weergave van muziek van deze apparaten via de af fabriek ingebouwde radio resp. het navigatiesysteem. De beschrijving van de bediening kunt u vinden in het betreffende instructieboekje van de radio resp. het navigatiesysteem. 104 Bediening

107 Rijden Wegrijden en rijden Motor starten en afzetten Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Elektronische wegrijblokkering 106 Contactslot 106 Motor starten 106 Motor afzetten 107 De motor kan alleen met een correcte originele sleutel worden gestart. Na het starten van een koude motor kan er korte tijd meer motorgeluid te horen zijn. Dat is een normaal verschijnsel en geen reden om u zorgen te maken. Als de wagen rolt en de motor niet draait, moet de contactsleutel altijd in stand 2» Afbeelding 102 op pagina 106 (contact ingeschakeld) staan. Deze stand wordt aangegeven door het branden van de controlelampjes. Als dat niet het geval is, zou het stuurwiel onverwacht kunnen vergrendelen - gevaar voor ongevallen! De sleutel pas uit het contactslot trekken als de wagen tot stilstand is gekomen (handrem aantrekken). Anders zou het stuurwiel kunnen blokkeren - gevaar voor ongevallen! Bij het verlaten van de wagen de sleutel nooit in de wagen achterlaten. Onbevoegde personen, bijvoorbeeld kinderen, zouden bijvoorbeeld de wagen kunnen vergrendelen, het contact kunnen inschakelen of de motor kunnen starten - er bestaat gevaar voor verwondingen en ongevallen! De wagen nooit met draaiende motor zonder toezicht laten, er bestaat gevaar voor ongevallen, beschadiging of diefstal! Nooit de motor afzetten voordat de wagen stilstaat - gevaar voor ongevallen! De motor nooit laten draaien in ongeventileerde of afgesloten ruimtes. De uitlaatgassen van de motor bevatten onder andere het geur- en kleurloze koolmonoxide, een giftig gas - levensgevaar! Koolmonoxide kan tot bewusteloosheid leiden en dodelijk zijn. De startmotor mag alleen worden ingeschakeld als de motor niet draait en de wagen stilstaat. Als de startmotor bij draaiende motor wordt ingeschakeld 3» Afbeelding 102 op pagina 106, kan de startmotor resp. de motor worden beschadigd. Als de motor ook bij de tweede startpoging niet aanslaat, kan de zekering van de brandstofpomp defect zijn. De zekering controleren en zo nodig vervangen» pagina 175 resp. de hulp van een erkend reparateur inroepen. De contactsleutel direct loslaten als de motor aanslaat - anders zou de startmotor beschadigd kunnen raken. De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan de motor en de katalysator! Als starthulp kunt u de accu van een andere wagen gebruiken» pagina 171, Starthulp. Hoge motortoerentallen, volgas en hoge motorbelasting vermijden zolang de motor zijn bedrijfstemperatuur nog niet heeft bereikt - gevaar voor motorschade! Na langdurige hoge motorbelasting de motor niet direct afzetten als de wagen stilstaat, maar nog circa 1 minuut stationair laten draaien. Daarmee wordt warmteophoping in de afgezette motor voorkomen. Milieu-aanwijzing De motor niet bij stilstand laten warmdraaien. Zo mogelijk direct na het starten van de motor wegrijden. Hierdoor komt de motor sneller op bedrijfstemperatuur en is de uitstoot aan schadelijke stoffen geringer. Nadat het contact is uitgeschakeld, kan de koelluchtventilator (ook bij uitgeschakeld contact) nog circa 10 minuten verder draaien. Wegrijden en rijden 105

108 Elektronische wegrijblokkering Lees en bekijk eerst en op bladzijde 105. In de greep van de sleutel bevindt zich een elektronische chip. Met behulp hiervan wordt de wegrijblokkering uitgeschakeld als de sleutel in het contactslot wordt gestoken. Als de sleutel uit het contactslot wordt verwijderd, wordt de elektronische wegrijblokkering automatisch geactiveerd. Als bij het starten een niet toegestane sleutel wordt gebruikt, slaat de motor niet aan. Op het MAXI DOT-display wordt het volgende weergegeven: Wegrijblokkering actief. Contactslot Lees en bekijk eerst en op bladzijde 105. Afbeelding 102 Standen van de sleutel in het contactslot Benzinemotoren» Afbeelding Contact uitgeschakeld, motor afgezet, de stuurinrichting kan worden vergrendeld 2 Contact ingeschakeld 3 Motor starten Dieselmotoren» Afbeelding Brandstoftoevoer onderbroken, contact uitgeschakeld, motor afgezet, de stuurinrichting kan worden vergrendeld Motor voorgloeien, contact ingeschakeld Motor starten Voor het vergrendelen van de stuurinrichting de sleutel uit het contactslot verwijderen en het stuurwiel iets verdraaien tot de vergrendelingspen hoorbaar vergrendelt. Als de stuurinrichting is vergrendeld en de sleutel niet of slechts met moeite naar stand 2» Afbeelding 102 kan worden gedraaid, het stuurwiel iets heen en weer bewegen - de stuurwielvergrendeling wordt hierdoor ontlast. Wij adviseren om bij het verlaten van de wagen altijd de stuurinrichting te vergrendelen. Zo wordt een eventuele poging tot diefstal van uw wagen bemoeilijkt. Motor starten Lees en bekijk eerst en op bladzijde 105. Wagens met dieselmotor zijn met een voorgloeisysteem uitgerust. Het controlelampje voorgloeitijd gaat branden na het inschakelen van het contact. Na het doven van het controlelampje de motor starten. Tijdens het voorgloeien mogen geen grote elektrische verbruikers zijn ingeschakeld - de accu wordt anders onnodig belast. Handelwijze bij het starten van de motor De handrem stevig aantrekken. De versnellingshendel in de neutrale stand resp. de keuzehendel in stand P of N zetten. Het contact inschakelen 2» Afbeelding 102 op pagina 106. Het koppelingspedaal (wagens met schakelbak) resp. het rempedaal (wagens met automatische versnellingsbak) intrappen en vasthouden tot de motor is gestart. De sleutel tot de aanslag in stand 3 draaien en direct loslaten na het aanslaan van de motor - geen gas geven. Bij het loslaten springt de sleutel in stand 2 terug. Als de motor niet binnen 10 seconden aanslaat, de sleutel in stand 1 draaien. Het starten na circa een halve minuut herhalen. 106 Rijden

109 Motor afzetten Lees en bekijk eerst en op bladzijde 105. De motor afzetten door de contactsleutel in stand 1 te draaien» Afbeelding 102 op pagina 106. Remmen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Informatie voor het remmen 107 Handrem 108 Wanneer de motor is afgezet is meer kracht nodig om te remmen - gevaar voor ongevallen! Tijdens het remmen met een wagen met schakelbak, ingeschakelde versnelling en in een laag toerentalbereik, moet het koppelingspedaal worden ingetrapt. Als dit wordt nagelaten, kan dit een negatieve invloed op de rembekrachtiger hebben - gevaar voor ongevallen! Bij het naderhand monteren van een frontspoiler, wieldoppen, enzovoort, moet worden veiliggesteld dat de luchttoevoer naar de voorremmen niet wordt beïnvloed. Anders kunnen de voorste remmen oververhit raken, wat de werking van het remsysteem negatief kan beïnvloeden - gevaar voor ongevallen! Bij het verlaten van de wagen nooit personen, die bijvoorbeeld de handrem kunnen loszetten of de versnelling kunnen uitschakelen, zonder toezicht in de wagen achterlaten. De wagen zou zich in beweging kunnen zetten - gevaar voor ongevallen! Adviezen over nieuwe remblokken opvolgen» pagina 113. Nooit de remmen door lichte pedaaldruk laten aanlopen als er niet hoeft te worden geremd. Dit leidt tot oververhitting van de remmen en daardoor tot een langere remweg en een hogere slijtage. Informatie voor het remmen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 107. Als bij een noodstop het regelapparaat voor het remsysteem de situatie voor het achteropkomende verkeer als gevaarlijk beoordeelt, gaat het remlicht automatisch knipperen. Nadat de snelheid tot onder 10 km/h is gedaald of de wagen tot stilstand is gebracht, stopt het knipperen van het remlicht en worden de alarmlichten ingeschakeld. Als de wagen weer accelereert of wegrijdt, worden de alarmlichten automatisch uitgeschakeld. Voordat langere tijd bergafwaarts wordt gereden snelheid verminderen en naar de eerstvolgende lagere versnelling terugschakelen. Daardoor wordt de remwerking van de motor benut en worden de remmen ontlast. Indien er moet worden bijgeremd, de voet niet continu op het rempedaal houden, maar met tussenpozen remmen. Slijtage De slijtage van de remblokken is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden en de rijstijl. Wanneer vaak in de stad of met een zeer sportieve rijstijl wordt gereden, zullen de remblokken sneller slijten. Onder deze zware gebruiksomstandigheden moet de dikte van de remblokken ook tussen servicebeurten door een erkend reparateur worden gecontroleerd. Vocht of strooizout De remmen kunnen vertraagd aangrijpen vanwege vochtige resp. in de winter bevroren of met een zoutlaag bedekte remschijven en remblokken. De remmen moeten worden gereinigd en gedroogd door enkele keren te remmen. Corrosie Corrosie op de remschijven en vervuiling van de remblokken worden bevorderd door langdurig stilstaan en matig gebruik van de remmen. De remmen moeten worden gereinigd door enkele keren te remmen. Storing in het remsysteem Als wordt geconstateerd dat de remweg plotseling langer is en het rempedaal een langere slag maakt, is er mogelijk sprake van een storing in het remsysteem. Wegrijden en rijden 107

110 Direct een erkend reparateur opzoeken en uw rijstijl overeenkomstig aanpassen, omdat u niet op de hoogte bent van de exacte omvang van de schade. Laag remvloeistofpeil Bij een te laag remvloeistofpeil kunnen er storingen in het remsysteem optreden. Het remvloeistofpeil wordt elektronisch gecontroleerd» pagina 38, Remsysteem. Rembekrachtiger De rembekrachtiger verhoogt de druk die op het rempedaal wordt uitgeoefend. De rembekrachtiger werkt alleen als de motor draait. Handrem Afbeelding 103 Handrem Nadat de wagen tot stilstand is gekomen, altijd eerst de handrem vast aantrekken en dan de 1e versnelling inschakelen (wagens met schakelbak) resp. de keuzehendel in de P-stand zetten (wagens met automatische versnellingsbak). Handmatig schakelen en pedalen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Handmatig schakelen 108 Pedalen 109 Handmatig schakelen Afbeelding 104 Schakelschema van de 5-versnellings schakelbak Lees en bekijk eerst en op bladzijde 107. Aantrekken De handremhendel volledig omhoogtrekken. Loszetten De handremhendel iets omhoogtrekken en tegelijkertijd de grendelknop» Afbeelding 103 indrukken. De hendel met ingedrukte grendelknop volledig omlaag bewegen. Bij aangetrokken handrem en ingeschakeld contact brandt het handremcontrolelampje. Let erop dat de aangetrokken handrem volledig moet worden losgezet. Een gedeeltelijk losgezette handrem leidt tot oververhitting van de achterste remmen. Dit kan de werking van het remsysteem negatief beïnvloeden - gevaar voor ongevallen! Het koppelingspedaal bij het schakelen altijd volledig intrappen. Daardoor wordt een overmatige slijtage van de koppeling vermeden. Bij het schakelen op het schakeladvies letten» pagina 30. De achteruitversnelling alleen inschakelen als de wagen stilstaat. Het koppelingspedaal intrappen en volledig ingetrapt houden. Om schakelgeluiden te voorkomen, een moment wachten alvorens de achteruitversnelling in te schakelen. Bij ingeschakelde achteruitversnelling en ingeschakeld contact branden de achteruitrijlampen. De achteruitversnelling nooit tijdens het rijden inschakelen - gevaar voor ongevallen! 108 Rijden

111 Wanneer er niet hoeft te worden geschakeld, de hand niet op de versnellingshendel laten rusten. De druk van de hand kan tot overmatige slijtage van het schakelmechanisme leiden. Pedalen De pedalen moeten zonder belemmeringen kunnen worden bediend! In de voetenruimte mag slechts een vloermat worden gebruikt die aan de twee hiervoor bedoelde bevestigingspunten is bevestigd. Alleen af fabriek geleverde vloermatten of vloermatten uit het originele ŠKODA accessoireprogramma gebruiken die aan twee bevestigingspunten zijn bevestigd. In de bestuurdersvoetenruimte mogen zich geen voorwerpen bevinden - gevaar door hindering van de pedaalbediening! Automatische versnellingsbak Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Standen en keuzehendelbediening 110 Handmatig schakelen (tiptronic) 111 Wegrijden en rijden 111 Functiestoringen 112 Noodontgrendeling keuzehendel 112 Geen gas geven als bij stilstaande wagen en draaiende motor de modus voor vooruitrijden wordt gewijzigd - gevaar voor ongevallen! Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in stand R of P zetten - gevaar voor ongevallen! Bij stilstaande wagen en draaiende motor is het in stand D, S of R noodzakelijk het rempedaal ingetrapt te houden. Bij stationair toerental wordt de krachtoverbrenging niet volledig onderbroken - de wagen kruipt. Als de keuzehendel tijdens het rijden in stand N wordt gezet, moet het gas worden losgelaten en de keuzehendel pas weer in een stand voor vooruitrijden worden gezet als de motor stationair draait. Bij temperaturen onder -10 C kan de motor alleen in keuzehendelstand P worden gestart. Als op een helling wordt gestopt, nooit proberen de wagen met het gaspedaal op zijn plaats te houden - gevaar voor schade aan de versnellingsbak. De contactsleutel kan na het uitschakelen van het contact alleen worden verwijderd als de keuzehendel zich in stand P bevindt 1). 1) Alleen geldig voor sommige landen. Wegrijden en rijden 109

112 Standen en keuzehendelbediening Afbeelding 105 Keuzehendel / MAXI DOT-display: Keuzehendelstanden Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109. Bij ingeschakeld contact wordt de versnellingsbakmodus en de ingeschakelde versnelling op het display 1» Afbeelding 105 weergegeven. Met de keuzehendel kunnen de volgen standen worden ingeschakeld» Afbeelding 105. P - Parkeerstand In deze stand zijn de aangedreven wielen mechanisch geblokkeerd. De parkeerstand mag alleen bij stilstaande wagen worden ingeschakeld. R - Achteruitversnelling De achteruitversnelling kan alleen bij stilstaande wagen en stationair toerental worden ingeschakeld. Vóór het inschakelen van stand R vanuit stand P of N moet het rempedaal worden ingetrapt en tegelijkertijd de vergrendeltoets worden ingedrukt. N - Neutraal (neutraalstand) De krachtoverbrenging naar de aangedreven wielen is in deze stand onderbroken. D - Stand voor vooruitrijden (normaal programma) In stand D worden de vooruitversnellingen automatisch geschakeld afhankelijk van de motorbelasting, de bediening van het gaspedaal en de rijsnelheid. S - Stand voor vooruitrijden (sportprogramma) De vooruitversnellingen worden in stand S bij hogere motortoerentallen dan in stand D automatisch geschakeld. Als de keuzehendel in stand S wordt gezet vanuit stand D, moet de grendelknop in de keuzehendel worden ingedrukt. Keuzehendel uit stand P of N halen (keuzehendelvergrendeling) De keuzehendel is in stand P en N geblokkeerd, zodat de stand voor vooruitrijden niet per ongeluk kan worden ingeschakeld en de wagen hierdoor niet in beweging kan komen. In het instrumentenpaneel brandt het controlelampje» pagina 44. De keuzehendel kan worden ontgrendeld door het rempedaal in te trappen en tegelijkertijd de grendelknop in de keuzehendel in te drukken. Bij het snel schakelen via stand N (bijvoorbeeld van R naar D/S) wordt de keuzehendel niet geblokkeerd. Hierdoor is bijvoorbeeld het vrijrijden van een vastgereden wagen mogelijk. Als de keuzehendel zich langer dan 2 seconden in stand N bevindt terwijl het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de keuzehendelvergrendeling geactiveerd. De keuzehendelvergrendeling werkt alleen bij stilstaande wagen en bij snelheden tot 5 km/h. Indien men de keuzehendel vanuit stand P in stand D of omgekeerd wil zetten, dient de keuzehendel vlot te worden bewogen. Hierdoor wordt voorkomen dat stand R resp. N per ongeluk wordt ingeschakeld. 110 Rijden

113 Handmatig schakelen (tiptronic) Bij het accelereren schakelt de versnellingsbak kort voor het bereiken van het maximaal toegestane motortoerental automatisch op naar de volgende versnelling. Als een lagere versnelling wordt gekozen, schakelt de versnellingsbak pas terug wanneer een te hoog motortoerental niet meer mogelijk is. In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij bergafwaarts rijden, kan het voordelig zijn handmatig te schakelen. Door het terugschakelen wordt de belasting van de remmen en daarmee de remslijtage verminderd» pagina 107, Informatie voor het remmen. Afbeelding 106 Keuzehendel / multifunctiestuurwiel Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109. De tiptronic biedt de mogelijkheid om handmatig via de keuzehendel of het multifunctiestuurwiel te schakelen. Deze stand kan zowel bij stilstand als ook tijdens het rijden worden gekozen. De actueel ingeschakelde versnelling wordt op het display 1» Afbeelding 105 op pagina 110 weergegeven. Bij het schakelen op het schakeladvies letten» pagina 30. Omschakelen naar handmatig schakelen De keuzehendel vanuit stand D naar rechts resp. bij wagens met rechts stuur naar links drukken. Opschakelen De keuzehendel naar voren +» Afbeelding 106 drukken. De rechterpeddel +» Afbeelding 106 kort naar het stuurwiel trekken. Terugschakelen De keuzehendel naar achteren -» Afbeelding 106 aantippen. De linkerpeddel -» Afbeelding 106 kort naar het stuurwiel trekken. Tijdelijk naar handmatig schakelen in stand D of S omschakelen Een van de schakelpeddels - / + kort naar het stuurwiel» Afbeelding 106 trekken. Indien de schakelpeddels - / + gedurende meer dan 1 minuut niet worden bediend, wordt het handmatig schakelen uitgeschakeld. De tijdelijke omschakeling naar handmatig schakelen kan ook zelf worden uitgeschakeld door de rechterpeddel + langer dan 1 seconde naar het stuurwiel te trekken. Wegrijden en rijden Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109. Wegrijden vanuit stilstand De motor starten. Het rempedaal intrappen en vasthouden. Op de grendelknop in de keuzehendel drukken en deze ingedrukt houden. De keuzehendel in de gewenste stand zetten» pagina 110 en de grendelknop weer loslaten. Het rempedaal loslaten en gas geven. Stoppen Het rempedaal intrappen en de wagen op zijn plaats houden. Het rempedaal intrappen en ingetrapt houden tot de rit wordt voortgezet. Als tijdelijk moet worden gestopt, bijvoorbeeld bij kruispunten, hoeft keuzehendelstand N niet te worden ingeschakeld. Parkeren Het rempedaal intrappen en de wagen op zijn plaats houden. De handrem stevig aantrekken. Op de grendelknop in de keuzehendel drukken en deze ingedrukt houden. De keuzehendel in stand P zetten en de grendelknop weer loslaten. Kick-down Met de kick-down-functie is het mogelijk de maximale acceleratie van de wagen tijdens het rijden te bereiken. Als het gaspedaal volledig wordt ingetrapt, wordt in elke stand voor vooruitrijden de kick-down-functie geactiveerd. Wegrijden en rijden 111

114 De versnellingsbak schakelt, afhankelijk van snelheid en motortoerental, een of zelfs meerdere versnellingen terug en de wagen accelereert. Het overschakelen naar een hogere versnelling gebeurt pas als het maximaal voorgeschreven motortoerental wordt bereikt. Een vlotte acceleratie kan met name op een glad wegdek leiden tot het verlies van de controle over de wagen - gevaar voor ongevallen! Functiestoringen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109. Noodprogramma De versnellingsbak schakelt om naar het noodprogramma als er sprake is van een storing in het systeem van de automatische versnellingsbak. Het noodprogramma is bijvoorbeeld herkenbaar aan het volgende. Er worden alleen bepaalde versnellingen geschakeld. De achteruitversnelling R kan niet worden gebruikt. Er kan niet naar de tiptronic-stand worden geschakeld. Oververhitting van de versnellingsbak De versnellingsbak kan bijvoorbeeld door vaak optrekken of stop-and-go-verkeer te heet worden. De oververhitting wordt aangegeven door het controlelampje» pagina 37, Koppelingen van de DSG-versnellingsbak te heet. Indien de versnellingsbak naar het noodprogramma is omgeschakeld, een erkend reparateur opzoeken. Noodontgrendeling keuzehendel Afbeelding 107 Noodontgrendeling keuzehendel Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109. Als de stroomvoorziening wordt onderbroken (bijvoorbeeld door een ontladen accu van de wagen of een defecte zekering) of een defect van de keuzehendelvergrendeling optreedt, kan de keuzehendel niet meer op de normale manier uit stand P worden verplaatst en kan de wagen niet meer worden bewogen. De noodontgrendeling van de keuzehendel verloopt als volgt. De handrem stevig aantrekken. De afdekking links- en rechtsvoor voorzichtig omhoogtrekken. De afdekking achteraan omhoogtrekken. Met een vinger op het gele kunststof deel in pijlrichting drukken» Afbeelding 107. Tegelijkertijd de grendelknop in de keuzehendelgreep indrukken en de keuzehendel in stand N zetten. Indien de keuzehendel opnieuw in stand P wordt gezet, wordt deze opnieuw geblokkeerd. Inrijden Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Nieuwe motor 112 Nieuwe banden 113 Nieuwe remblokken 113 Nieuwe motor Gedurende de eerste kilometer moet de motor worden ingereden. Tot kilometer In elke versnelling niet sneller dan met 3/4 van de topsnelheid voor de betreffende versnelling rijden, dus tot hooguit 3/4 van het maximum toelaatbare motortoerental. Geen volgas geven. Hoge motortoerentallen voorkomen. Niet met een aanhangwagen rijden. 112 Rijden

115 Van tot kilometer In elke versnelling mogen de rijprestaties geleidelijk worden opgevoerd tot de topsnelheid voor de betreffende versnelling, dus tot het maximum toelaatbare motortoerental. Het rode bereik van de schaal van de toerenteller geeft het bereik aan waarin het systeem begint het motortoerental te begrenzen. Tijdens de eerste bedrijfsuren heeft de motor een hogere inwendige wrijving dan later, wanneer alle bewegende delen op elkaar zijn aangepast. De rijstijl gedurende de eerste kilometer is bepalend voor het resultaat van dit inloopproces. Ook na de inrijperiode niet met onnodig hoge motortoerentallen rijden. Bij wagens met schakelbak moet uiterlijk bij het bereiken van het rode bereik naar de volgende versnelling worden opgeschakeld. Op het schakeladvies letten» pagina 30, Schakeladvies. Zeer hoge motortoerentallen bij het accelereren (gas geven) worden automatisch begrensd». Bij wagens met handgeschakelde versnellingsbak niet met een onnodig laag motortoerental rijden. Terugschakelen als de motor niet meer soepel draait. Op het schakeladvies letten» pagina 30, Schakeladvies. De motor is niet tegen te hoge motortoerentallen beschermd als gevolg van verkeerd terugschakelen. Hierdoor kan het motortoerental plotseling boven het toegestane maximumtoerental komen en de motor worden beschadigd. Een koude motor nooit met hoge toerentallen laten draaien - niet als de wagen stilstaat en ook niet bij het rijden in de verschillende versnellingen. Milieu-aanwijzing Niet met onnodig hoge motortoerentallen rijden. Tijdig opschakelen bespaart brandstof, vermindert het motorgeluid en spaart het milieu. Nieuwe banden Nieuwe banden moeten worden "ingereden", want in het begin hebben ze nog geen optimale grip. Daarom tijdens de eerste circa 500 km bijzonder voorzichtig rijden. Nieuwe remblokken Nieuwe remblokken bieden in het begin nog geen optimale remwerking en moeten eerst worden "ingereden". Daarom tijdens de eerste circa 200 km bijzonder voorzichtig rijden. Economisch en milieubewust rijden Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Anticiperend rijden 114 Energiebesparend schakelen 114 Volgas vermijden 114 Stationair draaien verminderen 114 Korte ritten vermijden 115 Juiste bandenspanning 115 Onnodige ballast vermijden 115 Regelmatig onderhoud 115 Elektrische energie sparen 116 Milieuvriendelijkheid 116 De wagen beschikt af fabriek over de technische voorzieningen voor een zuinig en economisch gebruik. ŠKODA legt bijzondere nadruk op een zo gering mogelijke belasting van het milieu. Om te zorgen dat deze eigenschappen ook zo goed mogelijk worden benut en in de praktijk worden gebracht, moeten de volgende aanwijzingen in dit hoofdstuk in acht worden genomen. Het brandstofverbruik, de belasting van het milieu en de slijtage van motor, remmen en banden hangen voornamelijk van drie factoren af. persoonlijke rijstijl, gebruiksomstandigheden, technische voorwaarden. Door een anticiperende en zuinige rijstijl kan het brandstofverbruik met 10-15% worden gereduceerd. Vanzelfsprekend wordt het brandstofverbruik ook beïnvloed door elementen waarop de bestuurder geen invloed heeft. Het verbruik neemt toe in de winter of onder zware omstandigheden, bij een slechte staat van het wegdek, en dergelijke. Wegrijden en rijden 113

116 Het brandstofverbruik kan, afhankelijk van buitentemperatuur, weersomstandigheden en rijstijl, afwijken van de door de fabrikant opgegeven waarden. Bij het accelereren moet een zodanig motortoerental worden aangehouden dat een hoog brandstofverbruik en resonantieverschijnselen van de wagen worden vermeden. Alle snelheids- en toerentalvermeldingen gelden alleen als de motor op bedrijfstemperatuur is. Anticiperend rijden Lees en bekijk eerst op bladzijde 114. Bij het accelereren verbruikt een wagen de meeste brandstof, daarom moet onnodig accelereren en remmen worden vermeden. Als u anticiperend rijdt, hoeft u minder te remmen en dus ook minder op te trekken. De wagen laten uitrollen of de motorremwerking gebruiken wanneer dit mogelijk is, bijvoorbeeld wanneer u ziet dat het volgende verkeerslicht op rood staat. Energiebesparend schakelen Lees en bekijk eerst op bladzijde 114. Vroeg opschakelen bespaart brandstof. Afbeelding 108 Principeafbeelding: Brandstofverbruik in l/100 km afhankelijk van de ingeschakelde versnelling Schakelbak Niet meer dan ongeveer een wagenlengte in de eerste versnelling rijden. Naar de eerstvolgende hogere versnelling opschakelen bij een toerental van circa /min. Een effectieve manier om brandstof te besparen is vroeg opschakelen. Op het schakeladvies letten» pagina 30, Schakeladvies. Een gunstig gekozen versnelling kan het brandstofverbruik beïnvloeden» Afbeelding 108. Automatische versnellingsbak Het gaspedaal langzaam intrappen. Het gaspedaal echter niet tot de kickdownstand intrappen» pagina 111. Als het gaspedaal slechts langzaam wordt ingetrapt, wordt automatisch een economisch programma geselecteerd. Volgas vermijden Lees en bekijk eerst op bladzijde 114. Door langzamer te rijden, wordt brandstof bespaard. Afbeelding 109 Principeafbeelding: Brandstofverbruik in l/100 km en snelheid in km/h Door met beleid te accelereren, wordt niet alleen het brandstofverbruik aanzienlijk verminderd, maar worden ook de belasting van het milieu en de slijtage van uw wagen positief beïnvloed. Indien mogelijk nooit de wagen op topsnelheid rijden. Brandstofverbruik, uitstoot van schadelijke stoffen en rijgeluid nemen bij hoge snelheden onevenredig sterk toe.» Afbeelding 109 toont de relatie tussen brandstofverbruik en de snelheid. Als u de rijsnelheid van de wagen beperkt tot driekwart van de mogelijke topsnelheid, daalt het brandstofverbruik met de helft. Stationair draaien verminderen Lees en bekijk eerst op bladzijde 114. Ook stationair draaien van de motor kost brandstof. 114 Rijden

117 Bij wagens die niet zijn uitgerust met het start-stopsysteem is het zinvol de motor uit te schakelen in de file, voor overwegbomen en verkeerslichten met een lange roodfase. Al na seconden is de brandstofbesparing met afgezette motor groter dan de hoeveelheid brandstof die nodig is om de motor opnieuw te starten. Bij stationair toerental duurt het zeer lang voordat de motor op bedrijfstemperatuur is. Tijdens de warmdraaifase zijn de slijtage en de uitstoot van schadelijke stoffen ook nog eens bijzonder hoog. Daarom direct na het starten van de motor wegrijden. Hierbij echter hoge motortoerentallen vermijden. Korte ritten vermijden Lees en bekijk eerst op bladzijde 114. Afbeelding 110 Principeafbeelding: Brandstofverbruik in l/100 km bij verschillende temperaturen Korte ritten kosten verhoudingsgewijs gezien veel brandstof Daarom adviseren wij bij een koude motor afstanden van minder dan 4 km te vermijden. Een koude motor verbruikt direct na het starten de meeste brandstof. Na ongeveer een kilometer daalt het verbruik naar circa 10 l/100 km. Het verbruik normaliseert zich als de motor en de katalysator de bedrijfstemperatuur hebben bereikt. Belangrijk hierbij is ook de omgevingstemperatuur. De afbeelding» Afbeelding 110 toont de verschillen in het brandstofverbruik bij het rijden van een bepaald traject bij een temperatuur van +20 C en een temperatuur van -10 C. Juiste bandenspanning Lees en bekijk eerst op bladzijde 114. De juiste bandenspanning bespaart brandstof. Altijd op de juiste bandenspanning letten. Bij een te lage bandenspanning moeten de banden een hogere rolweerstand overwinnen. Daardoor stijgt niet alleen het brandstofverbruik, ook de bandenslijtage neemt toe en het rijgedrag van de wagen verslechtert. De bandenspanning altijd bij koude banden controleren. Onnodige ballast vermijden Lees en bekijk eerst op bladzijde 114. Het vervoer van ballast kost brandstof. Elke kilogram extra gewicht verhoogt het brandstofverbruik. Daarom adviseren wij geen onnodige ballast mee te nemen. Met name in stadsverkeer, waar vaak moet worden geaccelereerd, beïnvloedt het gewicht van de wagen het brandstofverbruik aanzienlijk. Als vuistregel geldt dat per 100 kg extra gewicht het verbruik met circa 1 l/100 km toeneemt. Door de hogere luchtweerstand verbruikt de wagen met een onbeladen dakdragersysteem bij een snelheid van km/h circa 10% meer brandstof dan normaal. Regelmatig onderhoud Lees en bekijk eerst op bladzijde 114. Een slecht afgestelde motor verbruikt onnodig veel brandstof. Door regelmatig onderhoud bij een erkend reparateur wordt aan een voorwaarde voor zuinig rijden worden voldaan. De onderhoudstoestand van uw wagen heeft invloed op de verkeersveiligheid en waardevastheid. Bij een slecht afgestelde motor kan het brandstofverbruik tot wel 10% hoger zijn dan normaal! Het oliepeil regelmatig controleren, bijvoorbeeld bij het tanken. Het olieverbruik is in hoge mate afhankelijk van de belasting en het toerental van de motor. Afhankelijk van de rijstijl kan het olieverbruik maximaal 0,5 l/1.000 km bedragen. Het is normaal dat het olieverbruik van een nieuwe motor pas na een bepaalde tijd zijn laagste waarde bereikt. Het olieverbruik van een nieuwe wagen kan daarom pas na ongeveer km goed worden beoordeeld. Wegrijden en rijden 115

118 Milieu-aanwijzing Door de toepassing van synthetische oliesoorten met lage viscositeit kan een nog lager verbruik worden bereikt. De grond onder de wagen regelmatig controleren. Als daar vlekken van olie of andere bedrijfsvloeistoffen zichtbaar zijn, de wagen door een erkend reparateur laten controleren. Wij adviseren het regelmatige onderhoud van uw wagen door een ŠKODA Servicepartner uit te laten voeren. Elektrische energie sparen Lees en bekijk eerst op bladzijde 114. Met behulp van de dynamo wordt bij draaiende motor stroom opgewekt en aan het boordnet geleverd. Hoe meer elektrische verbruikers in het boordnet ingeschakeld zijn, hoe meer brandstof er nodig is voor het aandrijven van de dynamo. Elektrische verbruikers die niet meer nodig zijn, altijd uitschakelen. Milieuvriendelijkheid Lees en bekijk eerst op bladzijde 114. Bij de constructie, materiaalkeuze en productie van uw nieuwe ŠKODA speelt milieubescherming een doorslaggevende rol. Hierbij krijgen onder andere de volgende punten bijzondere aandacht. Constructieve maatregelen Demontagevriendelijke uitvoering van de verbindingen. Eenvoudige demontage door modulaire constructie. Verbeterde homogeniteit van de materialen. Codering van alle kunststof delen volgens VDA-aanbeveling 260. Verlaging van brandstofverbruik en CO 2 -uitstoot. Minimalisering van brandstoflekkage bij een ongeval. Vermindering van het verbruik. Materiaalkeuze Zeer verregaand gebruik van recycleerbare materialen. Airconditioning met CFK-vrij koelmedium. Geen cadmium. Geen asbest. Vermindering van het "uitdampen" van kunststoffen. Productie Oplosmiddelvrije conservering van de holle ruimtes. Oplosmiddelvrije conservering bij het vervoer van de fabrikant naar de klant. Gebruik van oplosmiddelvrije lijmsoorten. Geen gebruik van CFK bij de productie. Geen gebruik van kwik. Gebruik van watergedragen lakken. Terugname en recycling van oude wagens ŠKODA voldoet aan de eisen voor het merk en zijn producten op het gebied van bescherming van milieu en hulpbronnen. Alle nieuwe ŠKODA-wagens zijn voor 95% recycleerbaar en kunnen aan het einde van hun levensduur 1) worden teruggegeven. In veel landen staat een netwerk van verzamelpunten en demontagebedrijven ter beschikking om uw wagen terug te nemen. Na de teruggave ontvangt u een bevestiging die een milieuverantwoorde recycling van de afgedankte wagen waarborgt. Meer informatie over terugname en recycling van oude wagens krijgt u bij een erkend reparateur. Schade aan de wagen voorkomen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Algemene aanwijzingen 117 Door water op de weg rijden 117 1) Onder voorbehoud dat aan de nationale wettelijke bepalingen wordt voldaan. 116 Rijden

119 Algemene aanwijzingen In de volgende situaties met name letten op laaggelegen wagenonderdelen zoals spoilers en het uitlaatsysteem. Het rijden op slechte straten en wegen. Het oprijden van stoepranden. Het oprijden van steile hellingen en dergelijke. Dit geldt vooral voor wagens met een sportonderstel en bij een volle belading van de wagen. Door water op de weg rijden Afbeelding 111 Door water rijden Om beschadigingen aan de wagen bij het rijden door water (bijvoorbeeld overstroomde wegen) te voorkomen, op het volgende letten: Vóór het rijden door water de diepte van het water vaststellen. Het waterpeil mag maximaal tot de rand van de dorpel reiken» Afbeelding 111. Niet harder dan stapvoets rijden. Als sneller wordt gereden kan zich een boeggolf voor de wagen vormen, waardoor water het luchtinlaatsysteem van de motor of andere delen van de wagen kan binnendringen. Nooit in het water stil blijven staan, achteruitrijden of de motor afzetten. Het rijden door water, modder, natte sneeuw en dergelijke kan de remwerking verminderen en kan de remweg verlengen - gevaar voor ongevallen! Na door water te zijn gereden abrupte en plotselinge remmanoeuvres vermijden. Na het rijden door water moeten de remmen door interval-remmen zo snel mogelijk gereinigd en gedroogd worden. De remschijven alleen schoon en droog remmen als de verkeerssituatie dit toelaat. Andere verkeersdeelnemers mogen niet in gevaar worden gebracht. Bij het rijden door water kunnen sommige onderdelen van de wagen, zoals motor, versnellingsbak, onderstel of elektrische installatie, ernstig worden beschadigd. Tegenliggers zorgen voor golven, die de toelaatbare waterhoogte voor uw wagen kunnen overschrijden. Onder water kunnen gaten, modder of stenen verborgen zitten die het rijden door water kunnen bemoeilijken of verhinderen. Niet door zout water rijden. Het zout kan corrosie veroorzaken. Alle onderdelen van de wagen die met zout water in aanraking zijn gekomen, onmiddellijk met zoet water afspoelen. Als u door water gereden bent de wagen door een erkend reparateur laten nakijken. Rijden in het buitenland Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Loodvrije benzine 118 Koplampen 118 In sommige landen is het ook mogelijk dat het ŠKODA Servicepartnernetwerk slechts beperkt of niet aanwezig is. In een dergelijke situatie kan het verkrijgen van bepaalde onderdelen gecompliceerd zijn en kunnen reparatiewerkzaamheden slechts tot op zekere hoogte worden uitgevoerd. Wegrijden en rijden 117

120 Loodvrije benzine Wagens met benzinemotor mogen uitsluitend loodvrije benzine gebruiken» pagina 141, Loodvrije benzine. Informatie over het tankstationnetwerk voor loodvrije benzine wordt bijvoorbeeld aangeboden door automobielclubs. Koplampen Het dimlicht van de koplampen is asymmetrisch afgesteld. Dit zorgt voor een betere verlichting van de weghelft waarop u rijdt. Bij ritten in landen waar aan de andere kant van de weg wordt gereden, kan het asymmetrische dimlicht het tegemoetkomende verkeer verblinden. Om verblinding van het tegemoetkomende verkeer te voorkomen, moet een aanpassing aan de koplampen worden uitgevoerd door een erkend reparateur. Meer informatie over het aanpassen van de koplampen krijgt u bij een erkend reparateur. Hulpsystemen Remhulpsystemen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Stabiliseringscontrole (ESC) 119 Antiblokkeersysteem (ABS) 119 Aandrijfslipregeling (ASR) 120 Elektronisch sperdifferentieel (EDS en XDS) 120 Brandstofgebrek kan leiden tot onregelmatig draaien of afslaan van de motor. De remhulpsystemen kunnen dan niet werken - gevaar voor ongevallen! De snelheid en rijstijl aanpassen aan het actuele weer, het wegdek, het zicht en de verkeersomstandigheden. De aangeboden hogere veiligheid door de remhulpsystemen mag geen aanleiding zijn tot het nemen van grotere risico's - gevaar voor ongevallen! In geval van een ABS-storing direct een erkend reparateur opzoeken. Uw rijstijl overeenkomstig de beschadiging van het ABS aanpassen, omdat u niet op de hoogte bent van de exacte omvang van de schade en de beperking van de remwerking. Om een correcte werking van de remhulpsystemen te waarborgen, moeten bij alle vier de wielen dezelfde door de fabrikant goedgekeurde banden zijn gemonteerd. Wijzigingen aan de wagen (bijvoorbeeld aan de motor, aan de remmen, aan het onderstel) kunnen de werking van de remhulpsystemen beïnvloeden» pagina 131, Servicewerkzaamheden, aanpassingen en technische wijzigingen. Bij een ABS-storing valt ook de werking van de ESC, de TC en het EDS uit. Een ABS-storing wordt weergegeven door het controlelampje» pagina Rijden

121 Stabiliseringscontrole (ESC) Lees en bekijk eerst en op bladzijde 118. Met behulp van het ESC-systeem wordt de controle over de wagen tijdens rijdynamische grenssituaties vergroot, bijvoorbeeld bij een plotselinge verandering van rijrichting. Afhankelijk van de staat van het wegdek wordt het slipgevaar gereduceerd en daarmee de rijstabiliteit van de wagen verbeterd. Het ESC-systeem wordt automatisch geactiveerd na het inschakelen van het contact. Op basis van de stuuruitslag en de rijsnelheid wordt de door de bestuurder gekozen rijrichting bepaald, die constant met het werkelijke gedrag van de wagen wordt vergeleken. Bij afwijkingen, bijvoorbeeld bij de neiging tot slippen, remt het ESC-systeem het betreffende wiel automatisch af. Tijdens een ingreep van het systeem knippert het controlelampje in het instrumentenpaneel. In de stabiliseringscontrole (ESC) zijn de volgende systemen geïntegreerd: antiblokkeersysteem (ABS), aandrijfslipregeling (ASR), elektronisch sperdifferentieel (EDS en XDS), remassistent (HBA), bergwegrijhulp (HHC). Het ESC-systeem kan niet worden gedeactiveerd. Met de symbooltoets» Afbeelding 112 op pagina 120 kan alleen de ASR worden gedeactiveerd. Bij gedeactiveerde ASR brandt in het instrumentenpaneel het controlelampje. Bij een storing van de ESC brandt in het instrumentenpaneel het ESC-controlelampje» pagina 40. Remassistent (HBA) De HBA versterkt de remkracht en helpt de remweg te verkorten. De HBA wordt geactiveerd door het zeer snel intrappen van het rempedaal. Om de kortst mogelijke remweg te bereiken, moet het rempedaal krachtig ingetrapt blijven tot de wagen tot stilstand is gekomen. Na het loslaten van het rempedaal wordt de werking van de HBA automatisch uitgeschakeld. Het ABS wordt bij het ingrijpen van de HBA sneller en effectiever geactiveerd. Bergwegrijhulp (HHC) Met de HHC is het mogelijk bij het wegrijden op hellingen de voet van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen zonder daarbij de handrem te hoeven gebruiken. Het systeem houdt de door de bediening van het rempedaal gegenereerde remdruk nog circa twee seconden na het loslaten van het rempedaal vast. De remdruk daalt geleidelijk, hoe meer gas er wordt gegeven. Als de wagen niet binnen twee seconden wegrijdt, begint deze terug te rollen. De HHC is actief vanaf een helling van 5% als het bestuurdersportier gesloten is. De HHC is alleen actief bij het vooruit of achteruit wegrijden op een helling. Het werkt niet bij het bergaf rijden. Antiblokkeersysteem (ABS) Lees en bekijk eerst en op bladzijde 118. Het ABS voorkomt dat de wielen blokkeren bij het remmen. Daardoor ondersteunt het systeem de bestuurder bij het behouden van de controle over de wagen. Een ABS-ingreep is duidelijk merkbaar aan de pulserende bewegingen van het rempedaal, die gepaard gaan met geluid. Bij een ABS-ingreep niet pompend remmen of de pedaaldruk verminderen. Hulpsystemen 119

122 Aandrijfslipregeling (ASR) Afbeelding 112 ASR-toets Elektronisch sperdifferentieel (EDS en XDS) Lees en bekijk eerst en op bladzijde 118. Als een van de aangedreven wielen doordraait, remt het EDS het doordraaiende wiel af en brengt de aandrijfkracht over op de andere aangedreven wielen. Dat draagt bij aan stabiliteit van de wagen en aan een soepel rijgedrag. Om te voorkomen dat het afgeremde wiel niet te heet wordt, schakelt het EDS automatisch uit. Er kan normaal met de wagen worden gereden en deze heeft dezelfde eigenschappen als een wagen zonder EDS. Zodra de rem afgekoeld is, schakelt het EDS automatisch weer in. Lees en bekijk eerst en op bladzijde 118. Het ASR-systeem past bij doordraaiende wielen het motortoerental aan de wegdekomstandigheden aan. Door de aandrijfslipregeling wordt zelfs bij ongunstige wegdekomstandigheden het wegrijden, accelereren en omhoogrijden makkelijk gemaakt. De ASR wordt elke keer als het contact wordt ingeschakeld automatisch geactiveerd. Tijdens een ingreep van het systeem knippert het ASR-controlelampje in het instrumentenpaneel. De ASR moet normaliter altijd zijn ingeschakeld. Alleen in bepaalde uitzonderingssituaties kan het zinvol zijn het systeem uit te schakelen, bijvoorbeeld: bij het rijden met sneeuwkettingen, bij het rijden in verse sneeuw of op een losse ondergrond, bij het "losschommelen" van de vastgereden wagen. Vervolgens moet de ASR weer worden geactiveerd. De ASR kan indien gewenst door het indrukken van symbooltoets» Afbeelding 112 worden gedeactiveerd en weer geactiveerd. Bij gedeactiveerde ASR brandt in het instrumentenpaneel het controlelampje. Bij een storing van de ASR brandt in het instrumentenpaneel het ASR-controlelampje» pagina 44. XDS (alleen Fabia RS en Fabia Combi RS) XDS is een uitbreiding op het elektronisch sperdifferentieel. XDS reageert niet op aandrijfslip, maar op de ontlasting van het voorwiel in de binnenbocht bij snel rijden door bochten. Door een actieve remingreep op de rem van het wiel in de binnenbocht wordt doordraaien voorkomen. Daarmee wordt de tractie verbeterd en volgt de wagen langer het gewenste spoor. Parkeerhulp Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Werking 121 Activering/deactivering 121 De parkeerhulp kan de aandacht van de bestuurder niet vervangen. De verantwoording bij het achteruit rijden en dergelijke rijmanoeuvres ligt bij de bestuurder. Vooral op kleine kinderen en dieren letten, omdat deze niet altijd door de sensoren van de parkeerhulp worden waargenomen. Daarom voor het manoeuvreren controleren of zich achter de wagen geen klein obstakel, bijvoorbeeld een steen, dunne paal, aanhangerdissel of iets dergelijks, bevindt. Dit obstakel kan door de sensoren van de parkeerhulp eventueel niet herkend worden. 120 Rijden

123 (vervolg) Oppervlakken van bepaalde voorwerpen en van kleding kunnen de systeemsignalen niet altijd reflecteren. Deze voorwerpen en personen die zulke kleding dragen, kunnen niet door de systeemsensoren worden herkend. Externe geluidsbronnen kunnen een storend effect hebben op het systeem. Dit kan er onder ongunstige omstandigheden toe leiden dat voorwerpen of personen niet door het systeem worden herkend. Als na activering van het systeem circa 3 seconden lang een waarschuwingstoon klinkt en er zich geen obstakel in de buurt van de wagen bevindt, is er sprake van een systeemstoring. De storing door een erkend reparateur laten verhelpen. Om te zorgen dat de parkeerhulp goed kan werken, moeten de sensoren schoon schoon en ijsvrij worden gehouden. Onder ongunstige weersomstandigheden (stortregen, mist, zeer lage resp. hoge temperaturen en dergelijke) kan de werking van het systeem beperkt zijn. Extra gemonteerde modules, zoals bijvoorbeeld een fietsendrager, kunnen de werking van de parkeerhulp beïnvloeden. Werking Lees en bekijk eerst en op bladzijde 120. Afbeelding 113 Parkeerhulp: Reikwijdte van de sensoren De parkeerhulp (hierna systeem) werkt alleen bij ingeschakeld contact. Het systeem ondersteunt de bestuurder via akoestische signalen resp. de weergave op het beeldscherm van de radio of het af fabriek ingebouwde navigatiesysteem bij het parkeren en manoeuvreren» Instructieboekje van de radio, instructieboekje van het navigatiesysteem. Het systeem berekent met behulp van ultrasone golven de afstand tussen de bumper en een obstakel. De ultrasoonsensoren bevinden zich in de achterbumper. Reikwijdte van de sensoren De afstandswaarschuwing begint op een afstand van circa 160 cm tot het obstakel (zone A» Afbeelding 113). Met de vermindering van de afstand wordt het interval tussen de geluidsimpulsen korter. Vanaf een afstand van circa 30 cm (zone B ) klinkt een aanhoudende toon - gevarenzone. Vanaf hier moet u niet verder achteruitrijden! Bij wagens die af fabriek van een trekhaak zijn voorzien, begint de signaleringsgrens van de gevarenzone - aanhoudende toon - 5 cm verder van de wagen. De lengte van de wagen kan door een ingebouwde afneembare trekhaak groter worden. Activering/deactivering Lees en bekijk eerst en op bladzijde 120. Het systeem wordt automatisch door het inschakelen van de achteruitversnelling geactiveerd. Dit wordt door een kort akoestisch signaal bevestigd. Het systeem wordt door het uit de achteruitversnelling nemen gedeactiveerd. Bij wagens met af fabriek ingebouwde trekhaak kan het systeem bij aanhangwagengebruik niet worden geactiveerd. Snelheidsregelsysteem Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Snelheid opslaan 122 Opgeslagen snelheid wijzigen 122 Tijdelijk uitschakelen 123 Volledig uitschakelen 123 Het snelheidsregelsysteem (SRS) houdt de ingestelde snelheid, hoger dan 25 km/h (20 mph), constant, zonder dat u het gaspedaal hoeft te bedienen. Hulpsystemen 121

124 Dit is echter alleen mogelijk als motorvermogen resp. motorremwerking dit toelaten. Bij ingeschakeld snelheidsregelsysteem brandt in het instrumentenpaneel het controlelampje. Om veiligheidsredenen mag het snelheidsregelsysteem bij druk verkeer en ongunstige wegdekomstandigheden (bijvoorbeeld gladheid, steenslag) niet worden gebruikt - gevaar voor ongevallen! De opgeslagen snelheid mag pas weer worden hervat als deze niet te hoog is voor de actuele verkeerssituatie. Om onbedoeld inschakelen van het snelheidsregelsysteem te voorkomen, het systeem na gebruik altijd uitschakelen. Bij het rijden op steile afdalingen kan het snelheidsregelsysteem de snelheid niet constant houden. Door het eigen gewicht van de wagen neemt de snelheid dan toe. Daarom tijdig terugschakelen naar een lagere versnelling of de wagen met de voetrem afremmen. Bij wagens met schakelbak kan het snelheidsregelsysteem niet worden ingeschakeld als de eerste versnelling of de achteruitversnelling is ingeschakeld. Bij wagens met automatische versnellingsbak kan het snelheidsregelsysteem niet worden ingeschakeld als de keuzehendel zich in stand P, N, of R bevindt. Het snelheidsregelsysteem kan zich automatisch uitschakelen bij een ingreep van remondersteunende hulpsystemen (bijvoorbeeld ESC), bij het overschrijden van het maximaal toegestane motortoerental en dergelijke. Snelheid opslaan Afbeelding 114 Bedieningshendel: Snelheidsregelsysteem bedienen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 122. Snelheid opslaan Schakelaar A» Afbeelding 114 in stand ON drukken. Na het bereiken van de gewenste snelheid tuimelschakelaar B in de stand SET drukken. Na het loslaten van de tuimelschakelaar B vanuit de stand SET, wordt de in het geheugen opgeslagen snelheid zonder het gaspedaal aan te raken constant aangehouden. Opgeslagen snelheid wijzigen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 122. Snelheid met het gaspedaal verhogen Het gaspedaal intrappen om de snelheid te verhogen. Het gaspedaal loslaten om de snelheid te verlagen tot de eerder opgeslagen waarde. Als de opgeslagen snelheid met ingetrapt gaspedaal langer dan 5 minuten met meer dan 10 km/h wordt overschreden, wordt de opgeslagen snelheid uit het geheugen gewist. De snelheid moet opnieuw worden opgeslagen. Snelheid met tuimelschakelaar B verhogen Tuimelschakelaar B» Afbeelding 114 op pagina 122 in de stand RES drukken. Als de tuimelschakelaar in de stand RES wordt gehouden, wordt de snelheid voortdurend verhoogd. Na het bereiken van de gewenste snelheid de tuimelschakelaar loslaten. Daardoor wordt de nieuw opgeslagen snelheid in het geheugen bewaard. Snelheid verlagen De opgeslagen snelheid kan door tuimelschakelaar B» Afbeelding 114 op pagina 122 in de stand SET te drukken worden verlaagd. Als de tuimelschakelaar in de stand SET wordt gehouden, wordt de snelheid voortdurend verlaagd. Na het bereiken van de gewenste snelheid de tuimelschakelaar loslaten. Daardoor wordt de nieuw opgeslagen snelheid in het geheugen bewaard. Als de tuimelschakelaar bij een snelheid van minder dan circa 25 km/h wordt losgelaten, wordt de snelheid niet opgeslagen en wordt het geheugen gewist. De snelheid moet na een snelheidsverhoging tot meer dan 25 km/h opnieuw worden opgeslagen door de tuimelschakelaar B in de stand SET te drukken. 122 Rijden

125 De snelheid kan ook worden verlaagd door het intrappen van het rempedaal, waardoor het systeem tijdelijk wordt uitgeschakeld. Tijdelijk uitschakelen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 122. Het snelheidsregelsysteem wordt tijdelijk uitgeschakeld door schakelaar A» Afbeelding 114 op pagina 122 tegen de veerdruk in de stand CANCEL te drukken resp. door het rem- of koppelingspedaal in te trappen. De opgeslagen snelheid blijft daarbij in het geheugen bewaard. Voor het hervatten van de opgeslagen snelheid tuimelschakelaar B na het loslaten van het rem- of koppelingspedaal kort in de stand RES drukken. Volledig uitschakelen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 122. De schakelaar A» Afbeelding 114 op pagina 122 naar rechts in de stand OFF drukken. Start-stopsysteem Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Werkingsvoorwaarden van het systeem 123 Werking 124 Door systeem bepaald automatisch starten van motor 124 Systeem handmatig deactiveren/activeren 124 Meldingen 124 Het START-STOP-systeem (hierna alleen nog systeem genoemd) bespaart brandstof en vermindert milieuschadelijke emissies en de CO 2 -uitstoot, doordat bijvoorbeeld bij het stoppen voor een verkeerslicht de motor wordt afgezet en bij het wegrijden weer wordt gestart. De wagen nooit met afgezette motor laten rollen. Bij afgezette motor werken de rembekrachtiger en de stuurbekrachtiging niet. Werkingsvoorwaarden van het systeem Lees en bekijk eerst op bladzijde 123. Afbeelding 115 MAXI DOT-display: Motor is automatisch afgezet / automatisch afzetten van motor is niet mogelijk Voor het door het systeem bepaald automatisch afzetten van de motor, moet er aan de volgende voorwaarden worden voldaan. Het bestuurdersportier is gesloten. De bestuurder heeft de veiligheidsgordel omgegespt. De motorkap is gesloten. De snelheid was na de laatste keer stoppen hoger dan 4 km/h. Er is geen aanhangwagen aangekoppeld. Enkele andere voorwaarden voor de systeemfunctie kan de bestuurder niet beïnvloeden en ook niet herkennen. Daarom kan het systeem in situaties, die voor de bestuurder identiek zijn, verschillend reageren. Als na het stilzetten van de wagen, op het segmentdisplay de melding START STOP NIET MOGELIJK resp. op het MAXI DOT-display het controlesymbool» Afbeelding 115 verschijnt, dan is er niet voldaan aan de voorwaarden voor het automatisch afzetten van de motor. Het laten draaien van de motor is bijvoorbeeld om de volgende redenen noodzakelijk. De motortemperatuur voor het goed werken van het systeem is nog niet bereikt. De ladingstoestand van de accu is te laag. Het stroomverbruik is te hoog. Hoog airconditioning- resp. verwarmingsvermogen (hoog aanjagertoerental, groot verschil tussen de gewenste en werkelijke interieurtemperatuur). Hulpsystemen 123

126 Indien de wagen bijvoorbeeld langere tijd bij temperaturen onder het vriespunt in de buitenlucht staat of in direct zonlicht staat geparkeerd, kan het meerdere uren duren voordat de inwendige temperatuur van de accu geschikte waarden bereikt voor een correcte werking van het systeem. Als bij automatisch afgezette motor gedurende langer dan 30 seconden de bestuurdersgordel is losgemaakt of het bestuurdersportier wordt geopend, moet de motor handmatig worden gestart. Na het handmatig starten van de motor kan een automatisch afzetten van de motor pas dan gebeuren als een voor de systeemfunctie vereiste minimumafstand is gereden. Werking Lees en bekijk eerst op bladzijde 123. Bij het voldoen aan de werkingsvoorwaarden gebeurt het automatisch afzetten van de motor / het automatisch starten van de motor zoals beschreven. Automatisch afzetten van motor De wagen stilzetten. De versnellingshendel in de neutraalstand zetten. Het koppelingspedaal loslaten. Als de motor automatisch wordt afgezet, verschijnt op het segmentdisplay de melding START STOP ACTIEF resp. op het MAXI DOT-display verschijnt het controlesymbool» Afbeelding 115 op pagina 123. Automatisch starten van motor Het koppelingspedaal intrappen. Er vindt een automatische herstart plaats. Door systeem bepaald automatisch starten van motor Lees en bekijk eerst op bladzijde 123. Bij automatisch afgezette motor kan het systeem de motor nog vóór het gewenste verder rijden starten. Dit kan bijvoorbeeld door de volgende redenen worden veroorzaakt: De wagen rolt weg, bijvoorbeeld op een helling. Het rempedaal is meermaals ingetrapt. Het stroomverbruik is te hoog. Systeem handmatig deactiveren/activeren Lees en bekijk eerst op bladzijde 123. Deactiveren/activeren Op toets» Afbeelding 116 drukken. Afbeelding 116 Toets voor het start-stopsysteem Bij gedeactiveerde start-stopfunctie brandt het controlelampje in de toets. Als het systeem bij automatisch afgezette motor wordt gedeactiveerd, dan wordt de motor automatisch gestart. Meldingen Lees en bekijk eerst op bladzijde 123. De meldingen en aanwijzingen worden op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. Motor handmatig starten! HANDM STARTEN Aan een van de voorwaarden voor het automatisch starten van de motor is niet voldaan resp. de bestuurdersgordel is losgemaakt. De motor moet handmatig worden gestart. Storing: Start-stop FOUT START-STOP Er is een storing in het systeem aanwezig. De hulp van een erkend reparateur inroepen. 124 Rijden

127 Aanhangwagengebruik Beschrijving Trekhaak Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Beschrijving 125 Paraatheidsstand instellen 126 Kogelkop monteren 126 Correcte bevestiging controleren 127 Kogelkop verwijderen 127 Gebruik en onderhoud 128 Als uw wagen al af fabriek met een trekhaak of met een trekhaak uit het originele ŠKODA accessoireprogramma is uitgerust, voldoet deze aan alle technische en wettelijke eisen. De elektrische verbinding tussen trekkende wagen en aanhangwagen geschiedt via een 13-polig aanhangwagenstopcontact. Als de betreffende aanhangwagen over een 7-polige stekker beschikt, kunt u een overeenkomstige adapter uit het originele ŠKODA accessoireprogramma gebruiken. De maximale kogeldruk bedraagt 50 kg. Voor elke rit met aangebrachte kogelkop controleren of deze correct in de bevestigingsschacht is aangebracht en bevestigd. Als de kogelkop niet correct in de bevestigingsschacht is aangebracht en bevestigd, mag deze niet worden gebruikt. Als de trekhaak beschadigd of onvolledig is, mag deze niet worden gebruikt. Geen veranderingen of aanpassingen aan de trekhaak uitvoeren. De kogelkop nooit met een aangekoppelde aanhangwagen ontgrendelen. Voorzichtig met de kogelkop omgaan om lakschade aan de bumper te vermijden. Afbeelding 117 Afdekkap verwijderen: Uit de achterbumper / voor de bevestigingsschacht Afbeelding 118 Kogelkop Lees en bekijk eerst en op bladzijde 125. De kogelkop kan worden verwijderd en bevindt zich in de uitsparing voor het reservewiel of in een vak voor het reservewiel in de bagageruimte» pagina 165, Wagengereedschap. Beeldbeschrijving» Afbeelding 117 en» Afbeelding Beugel voor het lostrekken van de wieldoppen Afdekkap in achterbumper 13-polig stopcontact Afdekkap voor de bevestigingsschacht Beschermkap Kogelkop Bedieningshendel Slotkap Aanhangwagengebruik 125

128 Ontspanpen Sleutel Vergrendelingskogels Kogelkop monteren De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen hoort bij het wagengereedschap» pagina 165. Bij verlies van de sleutel een erkend reparateur opzoeken. Paraatheidsstand instellen Afbeelding 119 Paraatheidsstand instellen / paraatheidsstand Lees en bekijk eerst en op bladzijde 125. De kogelkop vóór het aanbrengen altijd in de paraatheidsstand zetten. De sleutel draaien, zodat de rode markering 1» Afbeelding 119 zichtbaar is. De kogelkop onder de beschermkap 2 vastpakken. De ontspanpen 3 tot de aanslag in pijlrichting naar binnen drukken en tegelijkertijd de hendel 4 tot de aanslag in pijlrichting naar beneden drukken. De hendel blijft in deze stand vergrendeld. De sleutel kan in de paraatheidsstand niet worden verwijderd of in een andere stand worden gedraaid. Afbeelding 120 Kogelkop aanbrengen / slot vergrendelen en slotkap aanbrengen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 125. De afdekkap in de achterbumper 2» Afbeelding 117 op pagina 125 met behulp van de beugel voor het lostrekken van de wieldoppen in de pijlrichting verwijderen. De afdekkap voor de bevestigingsschacht 4» Afbeelding 117 op pagina 125 in pijlrichting lostrekken» De kogelkop in de paraatheidsstand instellen» pagina 126. De kogelkop aan de onderzijde» Afbeelding 120 vastpakken en in de bevestigingsschacht aanbrengen tot hij hoorbaar aangrijpt». De hendel 1» Afbeelding 120 draait zelfstandig naar boven en de ontspanpen 2 komt naar buiten (het rode en groene gedeelte is zichtbaar)». Als de hendel 1 niet zelfstandig draait of de ontspanpen 2 niet naar buiten komt, moet de kogelkop door het naar beneden draaien van de hendel tot de aanslag uit de bevestigingsschacht worden verwijderd en moeten de wigvomige vlakken van de kogelkop en de bevestigingsschacht worden gereinigd. Het slot van de bedieningshendel door het 180 naar rechts draaien van de sleutel vergrendelen (de groene markering 3 is zichtbaar) en de sleutel in pijlrichting verwijderen. De kap 4» Afbeelding 120 in pijlrichting op het slot aanbrengen». De kogelkop op een correcte bevestiging controleren» pagina Rijden

129 De afdekkap voor de bevestigingsschacht voorzichtig verwijderen - gevaar voor letsel aan de handen! Bij het bevestigen van de kogelkop moeten de handen uit het draaibereik van de hendel worden gehouden - gevaar voor letsel aan de vingers! Nooit proberen de bedieningshendel met geweld omhoog te trekken om de sleutel te draaien. De kogelkop zou dan niet correct bevestigd zijn! Na het verwijderen van de sleutel altijd de kap op het slot van de bedieningshendel aanbrengen - gevaar voor vervuiling van het slot. De bevestigingsschacht van de trekhaak altijd schoon houden. Vuil verhindert het correct bevestigen van de kogelkop! Als de kogelkop is verwijderd, altijd de afdekkap op de bevestigingsschacht aanbrengen. De afdekkap van de achterbumper voorzichtig verwijderen - gevaar voor lakschade aan de bumper en de kap. Controleer of: de hendel 1 volledig omhoog staat» Afbeelding 121, de ontspanpen 2 volledig naar buiten steekt (rode en groene deel is zichtbaar), de sleutel is verwijderd, de kap 3 op het slot van de bedieningshendel is aangebracht, de kogelkop bij sterk "trekken" niet loskomt van de bevestigingsschacht. De trekhaak mag alleen worden gebruikt als de kogelkop correct is vergrendeld! Kogelkop verwijderen De kap 2 en de kap 4» Afbeelding 117 op pagina 125 na het verwijderen op een geschikte plek in de bagageruimte bewaren. Correcte bevestiging controleren Lees en bekijk eerst en op bladzijde 125. Afbeelding 121 Kogelkop correct bevestigen Vóór het gebruik van de kogelkop moet deze altijd op een correcte bevestiging worden gecontroleerd. Afbeelding 122 Bedieningshendel van de kogelkop ontgrendelen / kogelkop losmaken Lees en bekijk eerst en op bladzijde 125. De kap 1» Afbeelding 122 in pijlrichting lostrekken van het slot van de kogelkop. Het slot van de bedieningshendel ontgrendelen door de sleutel 180 linksom te draaien, zodat de rode markering 2 zichtbaar is. De kogelkop van onderen vastpakken. De ontspanpen 3 tot de aanslag in pijlrichting naar binnen drukken en tegelijkertijd de hendel 4 tot de aanslag in pijlrichting naar beneden drukken. In deze stand is de kogelkop los en valt vrij naar beneden in de hand. Indien de kogelkop na het losmaken niet vrij in de hand valt dan met de andere hand van bovenaf hierop drukken. Aanhangwagengebruik 127

130 De kogelkop vergrendelt tegelijkertijd in de paraatheidsstand en is hierdoor klaar om weer in de bevestigingsschacht te worden aangebracht». De afdekkap voor de bevestigingsschacht 4» Afbeelding 117 op pagina 125 tegen de pijlrichting aanbrengen. De afdekkap in de achterbumper 2» Afbeelding 117 op pagina 125 tegen de "haakjes" in de onderkant van de bumper aanbrengen. De afdekkap eerst links en rechts en vervolgens bovenin erin drukken. De kogelkop nooit los in de bagageruimte laten liggen. Deze zou bij een plotselinge remmanoeuvre beschadigingen kunnen veroorzaken en de inzittenden in gevaar kunnen brengen! Indien de hendel wordt vastgehouden en niet tot de aanslag naar beneden wordt gedrukt, beweegt deze na het verwijderen van de kogelkop weer naar boven en vergrendelt niet in de paraatheidsstand. De kogelkop moet dan vóór de volgende inbouw in deze stand worden gebracht. De kogelkop opbergen in de box in de paraatheidsstand met aangebrachte sleutel, waarbij de van de sleutel afgewende zijde naar beneden moet wijzen - gevaar voor beschadiging van de sleutel! Bij de omgang met de bedieningshendel niet teveel kracht uitoefenen (bijvoorbeeld niet erop staan)! Wij adviseren voor het verwijderen van de stang met kogelkop de beschermkap op de kogelkop te zetten. De kogelkop schoonmaken vóór het opbergen in de box met het wagengereedschap. Gebruik en onderhoud Lees en bekijk eerst en op bladzijde 125. De bevestigingsschacht met de kap afsluiten, zodat geen vuil kan binnendringen. Altijd de kogelkop controleren voordat een aanhangwagen wordt aangekoppeld en deze zo nodig met een geschikt smeervet behandelen. Bij het opbergen van de kogelkop de beschermkap gebruiken om de bagageruimte tegen vervuiling te beschermen. In geval van vervuiling de vlakken van de bevestigingsschacht reinigen en met een geschikt conserveringsmiddel behandelen. Het bovenste gedeelte van de bevestigingsschacht is voorzien van smeervet. Let erop dat het vet niet wordt verwijderd. Aanhangwagen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Aanhangwagen beladen 128 Aanhangwagengebruik 129 Alarmsysteem 130 Met de aanhangwagen altijd bijzonder voorzichtig rijden. Aanhangwagen beladen Lees en bekijk eerst op bladzijde 128. De wagen met aanhangwagen moet in evenwicht zijn. Hiertoe moet de maximaal toelaatbare kogeldruk worden benut. Een te geringe kogeldruk beïnvloedt het rijgedrag van de wagen met aanhangwagen. Verdelen van de lading De belading op de aanhangwagen zo verdelen, dat zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as liggen. De voorwerpen vastzetten, zodat deze niet kunnen verschuiven. Bij een lege wagen en een beladen aanhangwagen is de gewichtsverdeling zeer ongunstig. Als u toch met deze combinatie moet rijden, rijd dan bijzonder langzaam. Bandenspanning De bandenspanning van uw wagen aanpassen voor "volle belasting"» pagina 156, Levensduur van banden. Aanhangwagengewicht Het toelaatbare aanhangwagengewicht mag in geen geval worden overschreden» pagina 183, Technische gegevens. 128 Rijden

131 De vermelde aanhangwagengewichten gelden alleen voor hoogten tot m boven de zeespiegel. Met toenemende hoogte daalt het motorvermogen en daarbij neem ook het klimvermogen af. Daarom moet per m hoogtetoename het maximaal toelaatbare gewicht van de combinatie met 10% worden verminderd. Het treingewicht bestaat uit het werkelijke gewicht van de beladen, trekkende wagen en de beladen aanhangwagen. De gegevens over het aanhangwagengewicht en de kogeldruk op het typeplatje van de trekhaak zijn slechts testwaarden. De wagenspecifieke waarden zijn in de wagenpapieren opgenomen. De maximaal toelaatbare asbelasting en kogeldruk alsmede het maximaal toelaatbare totaal- of treingewicht van de wagen en de aanhangwagen niet overschrijden - Gevaar voor ongevallen en zware verwondingen! Een verschuivende lading kan de rijstabiliteit en de rijveiligheid ernstig nadelig beïnvloeden - gevaar voor ongevallen en zware verwondingen! Aanhangwagengebruik Lees en bekijk eerst op bladzijde 128. Buitenspiegels Als u het verkeer achter de aanhangwagen niet met de gewone buitenspiegels kunt overzien, moet u extra buitenspiegels laten plaatsen. De nationale wettelijke voorschriften moeten worden opgevolgd. Koplampen De voorzijde van de wagen kan bij aangekoppelde aanhangwagen omhoogkomen en het licht kan andere verkeersdeelnemers verblinden. De koplampafstelling met de draaiknop voor lichtbundelhoogteverstelling aanpassen» pagina 59, Lichtbundelhoogteverstelling. Rijsnelheid Veiligheidshalve met de aanhangwagen niet sneller rijden dan 80 km/h. Meteen snelheid verminderen, zodra u ook maar de minste slingerbeweging van de aanhangwagen waarneemt. Nooit proberen een slingerende wagen met aanhangwagen weer "recht te trekken" door te accelereren. Remmen Op tijd remmen! Bij een aanhangwagen met oplooprem eerst zacht en daarna stevig remmen. Zo voorkomt u remschokken door blokkerende aanhangwagenwielen. Voor hellingen bijtijds een lagere versnelling kiezen zodat de motor als rem kan fungeren. Oververhitting van de motor Als de naald van de koelvloeistoftemperatuurmeter zich naar rechts resp. naar het rode gedeelte van de meter beweegt, direct snelheid minderen. Als het controlelampje in het instrumentenpaneel gaat knipperen, stoppen en de motor afzetten. Enkele minuten wachten en het koelvloeistofpeil controleren» pagina 149, Peil controleren. Op de volgende aanwijzingen letten» pagina 40, Koelvloeistof. De koelvloeistoftemperatuur kan worden verlaagd door de verwarming in te schakelen. De rijstijl moet worden aangepast aan de staat van het wegdek en de verkeerssituatie. Ondeskundig of verkeerd aangesloten elektrische kabels kunnen de aanhangwagen onder stroom zetten en storingen in de gehele wagenelektronica veroorzaken, wat tot ongevallen en zware verwondingen kan leiden. Alle werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen alleen door een erkend reparateur worden uitgevoerd. De elektrische installatie van de aanhangwagen nooit direct aansluiten op de elektrische aansluitingen van de achterlichten of andere stroombronnen. Na het aankoppelen van de aanhangwagen en het aansluiten van het stopcontact moet de werking van de achterlichten van de aanhangwagen worden gecontroleerd. Bij een storing in de verlichting van de aanhangwagen de zekeringen in de zekeringenhouder in het dashboard controleren» pagina 175. Bij regelmatig gebruik van een aanhangwagen dient de wagen ook tussen de voorgeschreven service-intervallen in te worden gecontroleerd. De handrem van de trekkende wagen moet bij het aan- en afkoppelen van de aanhangwagen aangetrokken zijn. Aanhangwagengebruik 129

132 Alarmsysteem Lees en bekijk eerst op bladzijde 128. Bij een vergrendelde wagen wordt het alarm geactiveerd, zodra de elektrische verbinding met de aanhangwagen wordt onderbroken. Het alarmsysteem altijd uitschakelen, voordat u een aanhangwagen aankoppelt of loskoppelt» pagina 52. Voorwaarden voor de opname van een aanhangwagen in het alarmsysteem. De wagen is af fabriek met een alarmsysteem en een trekhaak uitgerust. De aanhangwagen is via het stopcontact voor de aanhangwagen elektrisch met de trekkende wagen verbonden. De elektrische installatie van de wagen en de aanhangwagen is gebruiksklaar. De wagen is met de sleutel vergrendeld en het alarmsysteem is ingeschakeld. Aanhangwagens met led-achterlichten kunnen om technische redenen niet in het alarmsysteem worden opgenomen. 130 Rijden

133 Raadgevingen voor het gebruik Verzorging van de wagen Servicewerkzaamheden, aanpassingen en technische wijzigingen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: ŠKODA originele onderdelen 131 ŠKODA originele accessoires 132 Spoilers 132 Airbags 133 Bij het uitvoeren van aanpassingen, reparaties of technische wijzigingen aan uw wagen dienen de aanwijzingen en richtlijnen van ŠKODA AUTO a.s. in acht te worden genomen. De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd in het belang van de verkeersveiligheid en de goede technische toestand van uw wagen. De wagen voldoet ook na het uitvoeren van de aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen aan de wettelijke typegoedkeuring. Vóór de aanschaf van accessoires, onderdelen of het uitvoeren van aanpassingen, reparaties of technische wijzigingen aan uw wagen dient altijd advies te worden ingewonnen bij een ŠKODA Partner. Ondeskundige uitgevoerde werkzaamheden aan uw wagen kunnen functiestoringen tot gevolg hebben - gevaar voor ongevallen en verwondingen! Wij adviseren aanpassingen en technische wijzigingen alleen door een erkend reparateur te laten uitvoeren. Wijzigingen van elektronische onderdelen en de bijbehorende software kunnen tot storingen leiden. Vanwege de koppeling van elektronische onderdelen kunnen deze storingen ook direct de werking van systemen be- (vervolg) lemmeren, die er in eerste instantie niet mee te maken hebben. De bedrijfsveiligheid van de wagen kan hierdoor in gevaar komen en er kan een verhoogde onderdeelslijtage optreden. De ŠKODA Partner is niet aansprakelijk voor producten die niet door ŠKODA AUTO a.s. zijn goedgekeurd, hoewel het om producten kan gaan waarbij een rapport van een officiële technische keuringsdienst of van een overheidsinstantie is bijgevoegd. We raden u aan voor uw wagen alleen goedgekeurde originele ŠKODA accessoires en originele ŠKODA onderdelen te gebruiken. Hierbij is de betrouwbaarheid, de veiligheid en geschiktheid voor uw wagen gegarandeerd. Originele ŠKODA accessoires en originele ŠKODA onderdelen zijn verkrijgbaar bij de ŠKODA Partners. Deze kunnen ook de montage van de aangekochte onderdelen vakkundig voor u uitvoeren. Milieu-aanwijzing Technische documentatie over uitgevoerde wijzigingen dient te worden bewaard om deze later te kunnen overhandigen aan het demontagebedrijf. Op deze manier wordt een milieuvriendelijke demontage gegarandeerd. Schade die is ontstaan door technische wijzigingen zonder voorafgaande toestemming van de fabrikant is van de garantie uitgesloten» Serviceplan. ŠKODA originele onderdelen Lees en bekijk eerst op bladzijde 131. Voor uw wagen adviseren wij het gebruik van ŠKODA originele onderdelen, omdat deze onderdelen door ŠKODA AUTO a.s. zijn goedgekeurd en vrijgegeven. Deze onderdelen voldoen wat betreft uitvoering, maatvoering en materiaalgebruik exact aan de voorschriften van ŠKODA AUTO a.s. en zijn daarmee identiek aan de in de serieproductie gebruikte onderdelen. ŠKODA AUTO a.s. staat garant voor de veiligheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid van deze onderdelen. Daarom adviseren wij u om alleen ŠKODA originele onderdelen te gebruiken. Verzorging van de wagen 131

134 ŠKODA voorziet de markt van een compleet assortiment aan ŠKODA originele onderdelen - niet alleen zolang een bepaald model geproduceerd wordt, maar nog minstens 15 jaar na beëindiging van de productie wordt de markt voorzien van slijtage-onderdelen en nog minstens 10 jaar na beëindiging van de productie van alle andere wagenonderdelen. De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelijke voorschriften tot 2 jaar na verkoop aansprakelijk voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele onderdelen, voor zover in het koopcontract niet iets anders is overeengekomen. Zo lang dient u ook het ondertekende garantiebewijs en de rekening voor deze onderdelen te bewaren, zodat de garantieperiode kan worden aangetoond. Carrosseriereparaties ŠKODA wagens zijn zo gebouw dat in geval van schade aan de carrosserie alleen de werkelijk beschadigde onderdelen vervangen hoeven te worden. Voordat u besluit om carrosseriedelen te laten vervangen, adviseren wij u om bij een erkend reparateur na te vragen of deze onderdelen ook gerepareerd kunnen worden. Het repareren van carrosseriedelen is in de meeste gevallen goedkoper. ŠKODA originele accessoires Lees en bekijk eerst op bladzijde 131. Als u uw wagen wilt uitrusten met accessoires dient u op het volgende te letten. Wij adviseren voor uw wagen alleen ŠKODA originele accessoires te gebruiken. Voor deze accessoires staat ŠKODA AUTO a.s. garant voor de betrouwbaarheid, de veiligheid en de geschiktheid voor uw wagen. Bij gebruik van andere producten kunnen we de betrouwbaarheid, veiligheid en geschiktheid voor uw wagen niet beoordelen - ook niet als een rapport van een officiële technische keuringsdienst of van een overheidsinstantie is bijgevoegd. Alle accessoires doorlopen een uitgebreid proces bij de technische ontwikkeling (technische controles) en kwaliteitsbeoordelingen (klantbeoordelingen). Alleen als alle tests positief uitvallen, wordt het product een ŠKODA origineel accessoire. Bij het aanbod aan ŠKODA originele accessoires hoort ook het deskundig advies en, naar wens, de vakkundige montage. De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelijke voorschriften tot 2 jaar na verkoop aansprakelijk voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele accessoires, voor zover in het koopcontract niet iets anders is overeengekomen. Zo lang dient u ook het ondertekende garantiebewijs en de rekening voor deze accessoires te bewaren, zodat de garantieperiode kan worden aangetoond. Daarnaast kunt u bij de ŠKODA Servicepartners vanzelfsprekend ook terecht voor onderhoudsproducten en voor alle onderdelen die blootstaan aan natuurlijke slijtage, zoals bijvoorbeeld banden, accu's gloeilampen en wisserbladen. De door ŠKODA AUTO a.s. vrijgegeven accessoires worden via de ŠKODA Partners aangeboden in alle landen waarin ŠKODA AUTO a.s. is vertegenwoordigd. Dit aanbod wordt gepresenteerd in de vorm van een gedrukte catalogus met ŠKODA originele accessoires, in de vorm van gedrukte folders of door middel van aanbiedingen van ŠKODA originele accessoires op de internetpagina's van de ŠKODA Partners. Spoilers Lees en bekijk eerst op bladzijde 131. Indien uw nieuwe wagen is uitgerust met een spoiler op de voorbumper in combinatie met de spoiler op de achterklep, dienen de volgende aanwijzingen te worden opgevolgd. Om veiligheidsredenen is het noodzakelijk dat een wagen met een spoiler op de voorbumper altijd is uitgerust met een spoiler op de achterklep. Een dergelijke spoiler op de voorbumper kan niet alleen of in combinatie met een ongeschikte spoiler op de achterklep worden gemonteerd. Eventuele reparaties, het vervangen van, het toevoegen van of het verwijderen van spoilers adviseren wij met een ŠKODA Servicepartner te overleggen. Ondeskundige uitgevoerde werkzaamheden aan de spoilers van uw wagen kunnen functiestoringen tot gevolg hebben - gevaar voor ongevallen en verwondingen! 132 Raadgevingen voor het gebruik

135 Airbags Lees en bekijk eerst op bladzijde 131. De systeemcomponenten van het airbagsysteem kunnen zich in de voorbumper, in de portieren, voorstoelen, in de hemelbekleding of in de carrosserie bevinden. Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbouwen van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaamheden (bijvoorbeeld het stuurwiel uitbouwen) mogen alleen door een erkend reparateur worden uitgevoerd. Aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen die ondeskundig zijn uitgevoerd, kunnen schade en functiestoringen veroorzaken en de werking van het airbagsysteem negatief beïnvloeden - gevaar voor ongevallen en zware verwondingen! Als de airbag is geactiveerd, moet deze worden vervangen. Airbagmodules kunnen niet worden gerepareerd. De volgende aanwijzingen moeten voor een juiste omgang met het airbagsysteem worden opgevolgd. Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de afzonderlijke delen van het airbagsysteem, omdat dit tot activeren van een airbag kan leiden. Nooit uit oude wagens uitgebouwde of uit de recycling voortkomende airbagonderdelen in de wagen inbouwen. Nooit beschadigde airbagdelen in de wagen inbouwen. Dat kan tot gevolg hebben dat de airbags in geval van een aanrijding niet juist of helemaal niet werken. Aan de delen van het airbagsysteem mag geen enkele verandering worden aangebracht. Een wijziging aan de wielophanging van de wagen inclusief het gebruik van niet toegelaten velg-bandcombinaties kan de werking van het airbagsysteem veranderen - gevaar voor ongevallen en zware verwondingen! Nooit wijzigingen aan de voorbumper of aan de carrosserie aanbrengen. Wagen wassen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Wassen met de hand 134 Automatische wasinstallaties 134 Wassen met hogedrukreiniger 134 De beste bescherming van de wagen tegen schadelijke milieu-invloeden is de wagen vaak te wassen. Hoe vaak de wagen gewassen dient te worden, is bijvoorbeeld van de volgende factoren afhankelijk: gebruiksfrequentie, parkeergelegenheid (garage, onder bomen enzovoort), jaargetijde, weersomstandigheden, milieu-invloeden. Hoe langer insectenresten, vogelpoep, hars van bomen, straat- en industriestof, teer, roetdeeltjes, wegenzout en andere agressieve afzettingen op de lak blijven zitten, des te schadelijker dit is. Hoge temperaturen, bijvoorbeeld door intensieve zonnestraling, versterken de bijtende werking. Na het einde van het koude jaargetijde moet ook de onderzijde van de wagen grondig worden gereinigd. Wassen van de wagen in de winter: Vocht en ijs in het remsysteem kunnen een nadelig effect op de remwerking hebben - kans op ongevallen! De wagen alleen wassen bij uitgeschakeld contact - gevaar voor ongevallen! De wagen niet in de felle zon wassen - gevaar voor lakschade. Milieu-aanwijzing De wagen alleen wassen op speciaal daarvoor bedoelde wasplaatsen. Verzorging van de wagen 133

136 Wassen met de hand Lees en bekijk eerst en op bladzijde 133. Het vuil met veel water inweken en zo goed mogelijk afspoelen. Daarna de wagen met een zachte spons, een speciale washandschoen of een wasborstel schoonmaken. Daarbij van boven naar beneden werken - te beginnen met het dak. Alleen bij hardnekkig vuil een autoshampoo gebruiken. De spons of de washandschoen met korte tussenpozen grondig uitspoelen. Wielen, dorpels en dergelijke als laatste schoonmaken. Gebruik hiervoor een tweede spons. De wagen na het wassen grondig afspoelen en drogen met een zeem. Bij het wassen met de hand de handen en armen beschermen tegen scherpe metalen delen (bijvoorbeeld bodem, uitlaatsysteem, binnenzijde wielkasten, wieldoppen en dergelijke) - gevaar voor verwondingen! De lakoppervlakken van de wagen slechts met lichte druk reinigen. Automatische wasinstallaties Lees en bekijk eerst en op bladzijde 133. Vóór het wassen van de wagen in een automatische wasinstallatie moeten de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen (sluiten van de ruiten en het schuif-/kanteldak en dergelijke) worden genomen. Als uw wagen is voorzien van speciale aanbouwdelen - bijvoorbeeld spoilers, imperiaal, autotelefoonantenne - kunt u het beste vooraf contact opnemen met de exploitant van de wasinstallatie. Na het wassen van de wagen in een wasinstallatie met aansluitende conservering dienen de ruitenwisserbladen met speciaal hiervoor bedoelde reinigingsmiddelen te worden gereinigd en ontvet. Bij het wassen van de wagen in een automatische wasinstallatie moeten de buitenspiegels worden ingeklapt om deze niet te beschadigen. Wassen met hogedrukreiniger Lees en bekijk eerst en op bladzijde 133. Bij het wassen van de wagen met een hogedrukreiniger moeten de instructies voor de hogedrukreiniger worden opgevolgd. Dat geldt vooral voor de druk en de spuitafstand. Houd een voldoende grote afstand aan tot de sensoren van de parkeerhulp en zachte materialen zoals rubber slangen of isolatiemateriaal. In geen geval roterende sproeikoppen of zogenaamde vuilvrezen gebruiken! Als de wagen in de winter met een slang of hogedrukreiniger wordt afgespoten, mag de waterstraal niet direct op de slotcilinders of op de naden van de portieren, de motorkap of de achterklep worden gericht - gevaar voor bevriezen! Om de sensoren bij het reinigen met een hogedrukreiniger of stoomreiniger niet te beschadigen, mogen de sensoren niet direct van korte afstand worden bespoten en moet een minimumafstand van 10 cm worden aangehouden. De temperatuur van het water mag maximaal 60 C bedragen, omdat anders de wagen kan worden beschadigd. Zie ook wagen met decoratiefolie met hogedrukreiniger wassen» pagina 136. Exterieur verzorgen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Verzorging van de lak 135 Kunststof onderdelen 135 Afdichtrubbers 136 Verchroomde delen 136 Decoratiefolie 136 Ruiten en buitenspiegels 136 Koplampglazen 137 Portierslotcilinder Raadgevingen voor het gebruik

137 Conservering van de holle ruimtes 137 Krik 137 Wielen 137 Bodembescherming 137 Regelmatig en deskundig onderhoud is belangrijk voor het waardebehoud van de wagen. Bovendien kan dit één van de voorwaarden zijn voor het behoud van garantie-aanspraken bij eventuele corrosie- en lakschade aan de carrosserie. Wij adviseren onderhoudsmiddelen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken, die bij ŠKODA Servicepartners verkrijgbaar zijn. De gebruiksvoorschriften op de verpakking in acht nemen. Bij verkeerde toepassing kunnen onderhoudsmiddelen schadelijk zijn voor de gezondheid. Het onderhoudsmiddel altijd veilig bewaren voor personen die niet volledig zelfstandig zijn, bijvoorbeeld kinderen - er bestaat gevaar voor vergiftiging! De handen en armen beschermen tegen delen met scherpe randen, wanneer u bijvoorbeeld de onderkant of de binnenkant van de wielkasten schoonmaakt - gevaar voor verwondingen! Op het lakoppervlak geen insectensponsjes, ruwe keukensponsjes en dergelijke gebruiken - gevaar voor beschadiging van de lak. Schoonmaakmiddelen met oplosmiddel kunnen het te reinigen materiaal beschadigen. Milieu-aanwijzing Gebruikte verpakkingen van onderhoudsmiddelen zijn schadelijk voor het milieu. Daarom moeten deze in overeenstemming met de nationale wettelijke bepalingen worden afgevoerd. Verzorging van de lak Lees en bekijk eerst en op bladzijde 135. Kleine lakschades zoals krassen, schrammen of steenslag, indien mogelijk, direct met een lakstift of spuitbus behandelen. Conserveren Een goede conservering beschermt de wagenlak uitgebreid tegen schadelijke milieu-invloeden. De wagen moet uiterlijk dan met een hoogwaardig conserveringsmiddel op basis van vaste was worden behandeld, als op de schone lak geen waterdruppels meer worden gevormd. Er kan een nieuwe laag hoogwaardige harde was op de schone lak worden aangebracht als deze na het wassen goed droog is. Ook wanneer regelmatig wasconserveringsmiddelen worden toegepast, adviseren we de lak minstens tweemaal per jaar met harde was te beschermen. Polijsten Alleen als de lak van uw wagen dof is geworden en als u met conserveringsmiddelen geen glans meer kunt verkrijgen, is polijsten nodig. Als het gebruikte polijstmiddel geen conserverende bestanddelen bevat, moet de lak vervolgens worden geconserveerd. Er mag nooit was op de ruiten terechtkomen. Mat gelakte delen of kunststof delen mogen niet met polijstmiddelen of vaste was worden behandeld. De lak niet in een stoffige omgeving polijsten - gevaar voor krassen in de lak. Geen lakverzorgingsmiddelen op portierrubbers en ruitgeleidingen aanbrengen. Indien mogelijk, geen lakverzorgingsmiddelen op carrosseriedelen aanbrengen die met portierrubbers en ruitgeleidingen in contact komen. Vanwege mogelijke problemen bij de reiniging, het vereiste speciale gereedschap en de noodzakelijke kennis adviseren wij de reiniging van uw wagen door een ŠKODA Servicepartner te laten uitvoeren. Kunststof onderdelen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 135. Kunststof delen met een vochtige doek reinigen. Als de kunststof delen op deze manier niet volledig schoon worden, hiervoor specifieke reinigingsmiddelen gebruiken. Verzorging van de wagen 135

138 Geen lakverzorgingsmiddelen voor de kunststof delen gebruiken. Afdichtrubbers Lees en bekijk eerst en op bladzijde 135. Alle portierrubbers en ruitgeleidingen worden af fabriek behandeld met een kleurloze matte laklaag waardoor vastvriezen aan gespoten carrosseriedelen en rijgeluiden worden voorkomen. De portierrubbers en ruitgeleidingen niet met onderhoudsmiddelen behandelen. Door een extra behandeling van de afdichtrubbers kan de beschermlak worden aangetast en kunnen rijgeluiden optreden. Verchroomde delen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 135. De verchroomde delen eerst met een vochtige doek reinigen en daarna met een zachte droge doek weer glanzend poetsen. Als de verchroomde delen op deze manier niet volledig schoon worden, hiervoor bedoelde onderhoudsmiddelen voor chroom gebruiken. De verchroomde delen niet in een stoffige omgeving polijsten - gevaar voor oppervlaktekrassen. Decoratiefolie Lees en bekijk eerst en op bladzijde 135. De folie met een milde zeepoplossing en schoon, warm water schoonmaken. Nooit agressieve reinigingsmiddelen of chemische oplosmiddelen gebruiken. De folie kan hierdoor beschadigen. Vóór het wassen van de wagen onder hoge druk de volgende aanwijzingen opvolgen. De minimale afstand tussen de sproeikop en de carrosserie moet 50 cm bedragen. De straal loodrecht op het folie-oppervlak houden. De maximale watertemperatuur bedraagt 50 C. De maximale waterdruk bedraagt 80 bar. In de wintermaanden mogen voor het verwijderen van ijs en sneeuw van de met folie bedekte oppervlakken geen ijskrabbers worden gebruikt. Bevroren sneeuwlagen resp. ijs ook niet met andere voorwerpen verwijderen - gevaar voor beschadiging van de folie. Ruiten en buitenspiegels Lees en bekijk eerst en op bladzijde 135. Voor het verwijderen van sneeuw en ijs van de ruiten en spiegels alleen een kunststof krabber gebruiken. De ruiten met schoon water regelmatig ook aan binnenzijde reinigen. Glazen oppervlakken met een schone zeem of met een pluisvrije doek drogen. Voor het drogen van de ruiten na het wassen van de wagen niet de zeem gebruiken die voor het drogen van de carrosserie is gebruikt. Resten van conserveringsmiddelen op de zeem kunnen de ruiten vuil maken en het zicht verminderen. Om daarbij beschadigingen aan het ruitoppervlak te voorkomen, mag de ijskrabber niet heen-en-weer bewogen worden, maar slechts in één richting over de ruit worden geschoven. Sneeuw of ijs van ruiten en spiegels dat vervuild is met bijvoorbeeld met fijn zand of strooizout niet verwijderen - gevaar voor beschadiging van het ruitresp. spiegeloppervlak. Nooit sneeuw of ijs van de ruiten en spiegels met warm of heet water verwijderen - gevaar voor scheurvorming in het glas. Let erop dat bij het verwijderen van sneeuw en ijs van ruiten en spiegelglazen niet de lak van de wagen wordt beschadigd. De binnenzijde van de ruiten niet met scherpe voorwerpen of bijtende of zuurhoudende schoonmaakmiddelen reinigen - gevaar voor beschadiging van de verwarmingsdraden of ruitantenne. 136 Raadgevingen voor het gebruik

139 Koplampglazen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 135. De kunststof koplampglazen met schoon, warm water en zeep reinigen. De koplampen nooit droog afvegen. Voor de reiniging van de kunststof koplampglazen geen scherpe voorwerpen gebruiken, dit kan tot beschadiging van de beschermende laag en tot scheurvorming van de koplampglazen leiden. Voor het reinigen van de koplampen geen agressieve reinigingsmiddelen of chemische oplosmiddelen gebruiken - kans op beschadiging van de koplampglazen. Portierslotcilinder Lees en bekijk eerst en op bladzijde 135. Voor het ontdooien van portierslotcilinders moeten speciaal hiervoor bedoelde producten worden gebruikt. Let erop dat er bij het wassen van de wagen zo min mogelijk water in de slotcilinders komt. Conservering van de holle ruimtes Lees en bekijk eerst en op bladzijde 135. Alle aan corrosie blootgestelde holle ruimtes van de wagen zijn af fabriek voorzien van conserveringswas die permanente bescherming biedt. Deze conservering hoeft niet te worden gecontroleerd en heeft ook geen nabehandeling nodig. Als bij hoge temperaturen een beetje was uit de holle ruimtes stroomt, kan dit met een kunststof spatel worden verwijderd en de vlek met wasbenzine worden gereinigd. Bij het gebruik van wasbenzine voor het verwijderen van was moeten de veiligheids- en milieuvoorschriften in acht worden genomen - brandgevaar! Krik Lees en bekijk eerst en op bladzijde 135. De krik is onderhoudsvrij. Indien noodzakelijk dienen de beweegbare onderdelen van de krik met een geschikt smeervet te worden gesmeerd. Wielen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 135. Velgen Bij het regelmatig wassen van de wagen moeten ook de velgen grondig worden gewassen. Strooizout en remstof regelmatig verwijderen, anders wordt het velgmateriaal aangetast. Een eventuele beschadiging van de laklaag op de velgen moet direct worden gerepareerd. Lichtmetalen velgen Na een grondige wasbeurt de velgen behandelen met een beschermingsmiddel voor lichtmetalen velgen. Voor de behandeling van de velgen mogen geen middelen met een schurende werking worden gebruikt. Sterke vervuiling op de wielen kan tot onbalans van de wielen leiden. Dit kan leiden tot trillingen die op het stuurwiel worden overgebracht en onder bepaalde omstandigheden tot voortijdige slijtage van de stuurinrichting kunnen leiden. Daarom is het nodig dat dit vuil wordt verwijderd. Bodembescherming Lees en bekijk eerst en op bladzijde 135. De onderzijde van de wagen is tegen chemische en mechanische invloeden beschermd. Tijdens het rijden kunnen beschadigingen van de beschermlaag niet worden uitgesloten. Wij adviseren de beschermlaag van de bodem en het onderstel - het beste voor begin en na afloop van het koude jaargetijde - te laten controleren. Verzorging van de wagen 137

140 Nooit een bodembeschermlaag of corrosiewerend middel op uitlaten, katalysatoren, roetfilters of hitteschilden aanbrengen. Als de motor op bedrijfstemperatuur is, kunnen deze middelen ontsteken - brandgevaar! Interieur verzorgen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Nappaleer 138 Kunstleer, stof en Alcantara 139 Stoelbekleding 139 Veiligheidsgordels 140 Regelmatig en deskundig onderhoud is belangrijk voor het waardebehoud van de wagen. Wij adviseren onderhoudsmiddelen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken, die bij ŠKODA Servicepartners verkrijgbaar zijn. De gebruiksvoorschriften op de verpakking in acht nemen. Bij verkeerde toepassing kunnen onderhoudsmiddelen schadelijk zijn voor de gezondheid. Het onderhoudsmiddel altijd veilig bewaren voor personen die niet volledig zelfstandig zijn, bijvoorbeeld kinderen - er bestaat gevaar voor vergiftiging! Kleding beslist controleren op kleurechtheid, om beschadigingen of zichtbare verkleuringen op de stof (leer), bekledingen en bekledingsstoffen te voorkomen. Verse vlekken zoals van balpen, inkt, lippenstift, schoenpoets enzovoort zo snel mogelijk van de stof (leer), de bekledingen en bekledingsstoffen verwijderen. Bij hoge interieurtemperaturen kunnen in het interieur aangebrachte parfumeurs en luchtverfrissers schadelijk voor de gezondheid worden. Geen parfumeurs en luchtverfrissers op het dashboard aanbrengen - gevaar voor beschadiging van het dashboard. Geen stickers aan de binnenzijde van de achterruit, de achterste zijruiten en de voorruit bij de verwarmingsdraden of de ruitantenne plakken. Deze kunnen beschadigd worden. De hemelbekleding niet met een borstel reinigen - gevaar voor beschadiging van het bekledingoppervlak. Schoonmaakmiddelen met oplosmiddel kunnen het te reinigen materiaal beschadigen. Reinigings- en onderhoudsmiddel uiterst dun aanbrengen. Milieu-aanwijzing Gebruikte verpakkingen van onderhoudsmiddelen zijn schadelijk voor het milieu. Daarom moeten deze in overeenstemming met de nationale wettelijke bepalingen worden afgevoerd. Vanwege mogelijke problemen bij de reiniging, het vereiste speciale gereedschap en de noodzakelijke kennis adviseren wij de reiniging van uw wagen door een ŠKODA Servicepartner te laten uitvoeren. Nappaleer Lees en bekijk eerst en op bladzijde 138. Leer is een natuurlijk materiaal met specifieke eigenschappen dat een regelmatige reiniging en verzorging nodig heeft. Het leer moet, afhankelijk van het gebruik, regelmatig worden verzorgd. Stof en vuil in de poriën en vouwen werkt als een schuurmiddel. Dit leidt tot een sterke slijtage en voortijdige veroudering van het leeroppervlak. Wij adviseren stof regelmatig met een doek of stofzuiger te verwijderen. Vervuilde leeroppervlakken met een met water vochtig gemaakte katoenen of wollen doek schoonmaken en vervolgens met een droge doek afdrogen». Sterk vervuilde plaatsen met een doek en een milde zeepoplossing (2 eetlepels neutrale zeep op 1 liter water) reinigen. Voor het verwijderen van vlekken een speciaal hiervoor bestemd reinigingsmiddel gebruiken. Het leer regelmatig behandelen met een geschikt leeronderhoudsmiddel. 138 Raadgevingen voor het gebruik

141 Let erop dat het leer nergens te nat wordt en dat er geen water in de naden sijpelt! Het leer zou dan bros kunnen worden en gaan scheuren. Langdurig parkeren in de brandende zon voorkomen om verkleuring van het leer te voorkomen. Indien de wagen langere tijd buiten wordt geparkeerd het leer tegen directe zonnestraling beschermen door de wagen af te dekken. Scherpe voorwerpen van kledingstukken, zoals ritssluitingen, knopen, scherpe gespen en sieraden kunnen blijvende krassen of schaafplekken in het oppervlak achterlaten of deze beschadigen. Een dergelijke beschadiging kan later niet als een terechte klacht worden erkend. Het gebruik van een mechanisch stuurslot kan beschadigingen van het leren oppervlak van het stuurwiel tot gevolg hebben. Regelmatig en na elke schoonmaakbeurt een verzorgende crème gebruiken, die bescherming tegen licht biedt en het leer impregneert. De crème voedt het leer, zorgt ervoor dat het leer kan ademen en voorkomt uitdroging. Tegelijkertijd wordt er een beschermende laag op het oppervlak gevormd. Enkele kledingstoffen, zoals donkere jeansstof, hebben deels onvoldoende kleurechtheid. Hierdoor kunnen op de bekleding van stoelzittingen beschadigingen of duidelijk zichtbare verkleuringen ontstaan, ook bij normaal gebruik. Dit geldt met name voor lichte bekledingsstoffen. Het gaat daarbij niet om een gebrek aan de stof van de bekleding, maar om onvoldoende kleurechtheid van het kledingtextiel. Bij het gebruik van de wagen kunnen in de leren bekleding optische veranderingen ontstaan (bijvoorbeeld vouwen of kreuken) als gevolg van de belasting van de bekleding. Kunstleer, stof en Alcantara Lees en bekijk eerst en op bladzijde 138. Kunstleer Het kunstleer met een vochtige doek reinigen. Indien het kunstleer op deze wijze niet volledig schoon is geworden, dient een milde zeepoplossing of een hiervoor geschikt reinigingsmiddel te worden gebruikt. Stoffen Bekledingsstoffen en stoffen bekledingen van portieren, bagageruimteafdekking enzovoort met speciale reinigingsmiddelen, bijvoorbeeld droogschuim, reinigen. Hierbij kan een zachte spons, een borstel of een microvezeldoek worden gebruikt. Voor het reinigen van de hemelbekleding alleen een doek en een speciaal hiervoor bestemd reinigingsmiddel gebruiken. Lussen in bekledingsstoffen en stofresten met een borstel verwijderen. Hardnekkige haren met een "reinigingshandschoen" verwijderen. Alcantara Stof en vuildeeltjes in poriën, plooien en naden kunnen schuren en het oppervlak beschadigen. Als de wagen lang in de buitenlucht staat, de Alcantara stoelbekleding tegen direct zonlicht beschermen om verbleken te voorkomen. Lichte verkleuringen door het gebruik zijn normaal. Voor Alcantara stoelbekleding geen leerreiniger gebruiken. Voor Alcantara geen oplosmiddelen, boenwas, schoenpoets, vlekkenverwijderaar en dergelijke gebruiken. Langdurig parkeren in de brandende zon voorkomen om verkleuring van de stof te voorkomen. Indien de wagen langere tijd buiten wordt geparkeerd de stof tegen directe zonnestraling beschermen door de wagen af te dekken. Enkele kledingstoffen, zoals donkere jeansstof, hebben deels onvoldoende kleurechtheid. Hierdoor kunnen op de bekleding van stoelzittingen beschadigingen of duidelijk zichtbare verkleuringen ontstaan, ook bij normaal gebruik. Dit geldt met name voor lichte bekledingsstoffen. Het gaat daarbij niet om een gebrek aan de stof van de bekleding, maar om onvoldoende kleurechtheid van het kledingtextiel. Stoelbekleding Lees en bekijk eerst en op bladzijde 138. Elektrisch verwarmde stoelen De stoelbekleding niet vochtig reinigen, omdat dit tot beschadiging van het stoelverwarmingssysteem kan leiden. Voor het reinigen van de bekleding speciaal hiervoor bestemde reinigingsmiddelen, bijvoorbeeld droogschuim en dergelijke, gebruiken. Stoelen zonder stoelverwarming De stoelbekleding vóór het reinigen grondig met een stofzuiger zuigen. Verzorging van de wagen 139

142 De stoelbekleding met een vochtige doek of met speciaal hiervoor bestemde reinigingsmiddelen reinigen. Ingedrukte plaatsen die in de bekleding ontstaan door dagelijks gebruik kunnen met een licht vochtige borstel door tegen de vleug in te borstelen worden verwijderd. Altijd volledige bekledingdelen behandelen, zodat geen zichtbare randen ontstaan. Vervolgens de stoel volledig laten drogen. Stof van de stoelbekleding regelmatig met een stofzuiger opzuigen. Elektrisch verwarmde stoelen mogen na het reinigen niet door het inschakelen van de verwarming worden gedroogd. Niet op natte stoelen gaan zitten - gevaar voor vervorming van de bekleding. De stoelen altijd "van naad tot naad" reinigen. Veiligheidsgordels Lees en bekijk eerst en op bladzijde 138. De gordelband moet schoon worden gehouden! Vervuilde veiligheidsgordels met een milde zeepoplossing schoonmaken. Grof vuil met een zachte borstel verwijderen. Een vervuilde veiligheidsgordel kan de werking van de gordeloprolautomaat negatief beïnvloeden. De veiligheidsgordels mogen voor het schoonmaken niet worden uitgebouwd. Veiligheidsgordels nooit chemisch reinigen omdat chemische reinigingsmiddelen het materiaal kunnen beschadigen. De veiligheidsgordels mogen niet met bijtende vloeistoffen (zuren en dergelijke) in contact komen. De staat van de veiligheidsgordels regelmatig controleren. Als beschadigingen van de veiligheidsgordel, de gordelverbindingen, de gordeloprolautomaat of het slot worden vastgesteld, moet de betreffende veiligheidsgordel door een erkend reparateur worden vervangen. De gordels moeten volledig droog zijn voordat ze worden opgerold. Controleren en bijvullen Brandstof Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Tanken 141 Loodvrije benzine 141 Dieselolie 142 Aan de binnenzijde van de tankklep is de juiste brandstofsoort voor uw wagen aangegeven» Afbeelding 123 op pagina Bij het meenemen van een jerrycan moeten de wettelijke voorschriften in acht worden genomen. Om veiligheidsredenen adviseren wij geen jerrycan mee te nemen. Bij een ongeval zou de jerrycan kunnen worden beschadigd en zou de brandstof eruit kunnen lopen - brandgevaar! De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! De onregelmatige brandstofvoorziening kan leiden tot overslaan van de ontsteking, wat tot zware schade aan motoronderdelen en het uitlaatsysteem kan leiden. Gemorste brandstof direct van de wagenlak verwijderen - gevaar voor lakschade! Indien de wagen in een ander land is verkocht dan waarvoor de wagen is geproduceerd, dient te worden gecontroleerd of in het betreffende land de door de fabrikant voorgeschreven brandstof wordt aangeboden. Eventueel dient te worden gecontroleerd of de fabrikant in het betreffende land niet een andere brandstof voorschrijft. Indien dit niet het geval is, dient te worden gecontroleerd of de fabrikant het gebruik van een andere brandstof toestaat. 140 Raadgevingen voor het gebruik

143 Tanken Afbeelding 123 Tankklep openen / tankdop Lees en bekijk eerst en op bladzijde 140. Tankklep openen De tankklep met de hand openen» Afbeelding De tankdop van de brandstofvulpijp met een hand vasthouden en met de sleutel linksom ontgrendelen. De tankdop linksom eruit draaien en van boven op de tankklep steken» Afbeelding Tankklep sluiten De tankdop rechtsom vastdraaien, totdat deze hoorbaar vergrendelt. De tankdop met een hand vasthouden, vergrendelen door de sleutel rechtsom te draaien en de sleutel weer verwijderen. De tankklep sluiten. Vóór het tanken is het noodzakelijk de extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie) uit te schakelen. Zodra het correct bediende automatische vulpistool de eerste keer afslaat, is de brandstoftank vol. Niet meer bijvullen, omdat anders het benodigde volume voor het uitzetten van de brandstof wordt gevuld. De tankinhoud bedraagt circa 45 liter, waarvan 7 liter reserve. Loodvrije benzine Lees en bekijk eerst en op bladzijde 140. De wagen kan alleen worden gebruikt met loodvrije benzine die aan de norm EN 228 1) voldoet. In alle benzinemotoren kan benzine met een aandeel van maximaal 10% bioethanol (E10) worden gebruikt. Voorgeschreven brandstof - loodvrije benzine RON 95/91 resp. 92 resp. 93 Loodvrije benzine RON 95 gebruiken. Er kan eveneens loodvrije benzine RON 91 resp. 92 resp. 93 worden gebruikt, maar dit leidt tot een licht vermogensverlies. Voorgeschreven brandstof - loodvrije benzine min. RON 95 Loodvrije benzine RON 95 of hoger gebruiken. Als loodvrije benzine RON 95 niet beschikbaar is, kan in geval van nood benzine RON 91 resp. 92 resp. 93 worden getankt». Voorgeschreven brandstof - loodvrije benzine RON 98/(95) Loodvrije benzine RON 98 of hoger gebruiken. Er kan eveneens loodvrije benzine RON 95 worden gebruikt, maar dit leidt tot een licht vermogensverlies. Als loodvrije benzine RON 98 of RON 95 niet beschikbaar is, kan in geval van nood benzine RON 91 resp. 92 resp. 93 worden getankt». Brandstoftoevoegingen (additieven) Loodvrije benzine conform de norm EN ) voldoet aan alle voorwaarden voor een probleemloos draaien van de motor. Daarom adviseren wij u geen brandstoftoevoegingen (additieven) aan de brandstof toe te voegen. Dit kan leiden tot zware schade aan motoronderdelen en het uitlaatsysteem. Reeds een tankvulling met gelode benzine die niet aan de norm voldoet, leidt al tot zware schade aan het uitlaatsysteem! Als u per ongeluk een andere brandstof dan loodvrije benzine volgens bovengenoemde normen (bijvoorbeeld gelode benzine) hebt getankt, de motor niet starten of het contact inschakelen! Dit kan zware schade aan de motor veroorzaken! Wij adviseren de reiniging van het brandstofsysteem door een erkend reparateur te laten uitvoeren. 1) In Duitsland ook DIN resp. E10 voor loodvrije benzine met RON 95 en 91 of DIN resp. E5 voor loodvrije benzine met RON 95 en 98. Controleren en bijvullen 141

144 Als u in geval van nood benzine met een lager dan het voorgeschreven octaangetal moet tanken, mag u de rit alleen met gemiddelde toerentallen en een geringere motorbelasting voortzetten. Door hoge motortoerentallen of een grote motorbelasting kan de motor zware schade oplopen! Zo snel mogelijk weer benzine met het voorgeschreven octaangetal tanken. Als benzine met een lager dan voorgeschreven octaangetal wordt gebruikt, kan de motor ernstige schade oplopen. Benzine met een lager octaangetal dan RON 91 mag zelfs in noodsituaties niet worden getankt, omdat er anders ernstige schade aan de motor kan optreden! In geen geval mogen er metaalhoudende brandstoftoevoegingen worden gebruikt, met name mangaan en ijzer zijn zeer schadelijk. Er mogen geen metaalhoudende LRP brandstoffen (lead replacement petrol) worden gebruikt. Anders bestaat gevaar voor zware schade aan motoronderdelen of het uitlaatsysteem! Er mogen geen metaalhoudende brandstoffen worden gebruikt. Anders bestaat gevaar voor zware schade aan motoronderdelen of het uitlaatsysteem! Loodvrije benzine met een hoger octaangetal dan voorgeschreven kan zonder beperkingen worden gebruikt. Bij wagens waarvoor loodvrije benzine RON 95/91 resp. 92 resp. 93 wordt voorgeschreven, zorgt het gebruik van benzine met een hoger octaangetal dan RON 95 niet voor een merkbare vermogenstoename of een lager brandstofverbruik. Bij wagens waarvoor loodvrije benzine RON min. 95 wordt voorgeschreven, kan het gebruik van benzine met een hoger octaangetal dan RON 95 voor een vermogenstoename en een lager brandstofverbruik zorgen. Dieselolie Lees en bekijk eerst en op bladzijde 140. In alle dieselmotoren kan dieselbrandstof met een aandeel van maximaal 7% biodiesel (B7) 2) worden gebruikt. Winterse omstandigheden - Winterdiesel In het koude jaargetijde "winterdiesel" gebruiken die nog tot -20 C volledig geschikt is voor gebruik. In landen met andere klimatologische omstandigheden wordt meestal dieselolie aangeboden die andere temperatuureigenschappen bezit. De ŠKODA Partner en de tankstations zijn op de hoogte van de in het betreffende land gebruikte diesel. Dieseltoevoegingen (additieven) Er mogen geen toevoegingen, zogenaamde "vloeiverbeteraars" (benzine en dergelijke) aan de dieselbrandstof worden toegevoegd, omdat dit tot zware schade aan motoronderdelen of het uitlaatsysteem kan leiden. Slechts een keer tanken van dieselolie die niet voldoet aan de voorgeschreven norm kan al tot beschadiging van onderdelen van de motor, het brandstofsysteem en het uitlaatsysteem leiden! Als u per ongeluk een andere brandstof dan dieselolie volgens bovengenoemde normen (bijvoorbeeld benzine) hebt getankt, niet de motor starten of het contact inschakelen! Dit kan zware schade aan de motor veroorzaken! Wij adviseren de reiniging van het brandstofsysteem door een erkend reparateur te laten uitvoeren. Water in het brandstoffilter kan leiden tot motorstoringen. De wagen is niet aangepast voor het gebruik van biobrandstof RME, daarom mag deze brandstof niet worden getankt en gebruikt. Het gebruik van biobrandstof RME kan zware schade veroorzaken aan de motor of het brandstofsysteem. Aan de dieselbrandstof geen additieven, zogenaamde "vloeiverbeteraars" (benzine en dergelijke) toevoegen. Dit kan leiden tot zware schade aan motoronderdelen en het uitlaatsysteem! De wagen kan alleen worden gebruikt met dieselolie die aan de norm EN 590 1) voldoet. 1) In Duitsland ook DIN 51628, in Oostenrijk ÖNORM C 1590, in Rusland GOST R / EN 590: ) In Duitsland overeenkomstig de norm DIN 52638, in Oostenrijk ÖNORM C 1590, in Frankrijk EN Raadgevingen voor het gebruik

145 Motorruimte Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Motorkap openen en sluiten 144 Overzicht motorruimte 145 Koelluchtventilator 145 Ruitensproeierinstallatie 145 Bij werkzaamheden in de motorruimte kan gevaar voor ongevallen en brand ontstaan. Daarom moeten de onderstaand weergegeven waarschuwingen en de algemene veiligheidsregels beslist in acht worden genomen. De motorruimte van de wagen is een gevaarlijk gebied! Aanwijzingen voordat er wordt begonnen met werkzaamheden in de motorruimte De motor afzetten en de sleutel uit het contact trekken. De handrem stevig aantrekken. Bij wagens met schakelbak de neutraalstand inschakelen, bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P zetten. De motor laten afkoelen. De motorkap nooit openen als u ziet dat er stoom of koelvloeistof uit de motorruimte komt - gevaar voor verbranding! Wachten totdat er geen stoom of koelvloeistof meer naar buiten komt. Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte Alle personen, in het bijzonder kinderen, van de motorruimte verwijderd houden. Nooit in de koelluchtventilator grijpen, zolang de motor warm is. De koelluchtventilator kan plotseling worden ingeschakeld! Geen hete motoronderdelen aanraken - gevaar voor verbranding! De koelvloeistof is schadelijk voor de gezondheid. Contact met de koelvloeistof vermijden. De dampen van de koelvloeistof zijn schadelijk voor de gezondheid. (vervolg) Nooit de vuldop van het koelvloeistofexpansiereservoir openen, zolang de motor warm is. Het koelsysteem staat onder druk! De vuldop bij het openen met een grote doek afdekken om gezicht, handen en armen tegen hete damp of hete koelvloeistof te beschermen. Als u koelvloeistofspatten in de ogen hebt gekregen, spoel de ogen dan direct met schoon water en consulteer zo snel mogelijk een arts. De koelvloeistof altijd in de originele verpakking veilig bewaren voor personen die niet volledig zelfstandig zijn, bijvoorbeeld kinderen - er bestaat gevaar voor vergiftiging! Bij het inslikken van koelvloeistof zo snel mogelijk een arts raadplegen. Geen voorwerpen (bijvoorbeeld poetsdoeken of gereedschap) in de motorruimte laten liggen. Er bestaat gevaar voor brand en motorschade. Nooit bedrijfsvloeistoffen op de warme motor morsen. Deze vloeistoffen (bijvoorbeeld de in de ruitensproeiervloeistof aanwezige antivries) kunnen ontbranden! Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte bij draaiende motor Met name op draaiende motoronderdelen (bijvoorbeeld geribde riem, dynamo, koelluchtventilator) en de hoogspanningsontsteking letten - levensgevaar! Nooit de elektrische bedrading van het ontstekingssysteem aanraken. Kortsluiting in het elektrische systeem voorkomen - vooral bij de accu. Sieraden, losse kledingstukken en lange haren altijd uit de buurt houden van de draaiende delen van de motor - levensgevaarlijk! Vóór aanvang van de werkzaamheden sieraden verwijderen, lange haren opsteken en alle kledingstukken nauw laten aansluiten. Aanwijzingen voor werkzaamheden aan het brandstofsysteem of aan de elektrische installatie Altijd de accu van de wagen losmaken van de elektrische installatie. Niet roken. Nooit in de buurt van open vuur werken. Altijd een werkende brandblusser binnen handbereik hebben. Controleren en bijvullen 143

146 De informatie en waarschuwingen op de verpakkingen van bedrijfsvloeistoffen lezen en opvolgen. De bedrijfsvloeistoffen in gesloten originele verpakkingen veilig bewaren voor personen die niet volledig zelfstandig zijn, bijvoorbeeld kinderen. Wanneer er onder de wagen moet worden gewerkt, moet de wagen tegen wegrollen zijn beveiligd en met passende steunbokken goed worden ondersteund, de krik is hiervoor onvoldoende - gevaar voor verwondingen! De motor nooit met extra dempingsmateriaal (bijvoorbeeld een deken) afdekken - brandgevaar! De motorkap dient tijdens het rijden altijd goed gesloten te zijn. Daarom dient altijd na het sluiten van de motorkap te worden gecontroleerd of de vergrendeling juist is vergrendeld. Als u tijdens het rijden merkt dat de kap niet goed is vergrendeld, stop dan direct en sluit de motorkap - gevaar voor ongevallen! Alleen bedrijfsvloeistoffen bijvullen die aan de voorgeschreven specificaties voldoen. Anders zijn ernstige storingen en motorschade het gevolg! Motorkap openen en sluiten Afbeelding 124 Ontgrendelingshendel van motorkap / ontgrendelingshendel Afbeelding 125 Motorkap borgen Milieu-aanwijzing Vanwege de milieuvriendelijke afvoer van bedrijfsvloeistoffen, het vereiste speciale gereedschap en de noodzakelijke kennis adviseren wij de bedrijfsvloeistoffen van uw wagen door een erkend reparateur te laten vervangen. Bij onduidelijkheden over de bedrijfsvloeistoffen een erkend reparateur raadplegen. Bedrijfsvloeistoffen met de juiste specificatie kunnen uit het ŠKODA Originele Accessoiresprogramma resp. uit het ŠKODA Originele Onderdelenprogramma worden besteld. Lees en bekijk eerst en op bladzijde 143. Openen Aan de ontgrendelingshendel onder het dashboard in pijlrichting 1 trekken» Afbeelding 124. Voor het openen van de motorkap controleren of de ruitenwisserarmen niet van de voorruit zijn weggeklapt, omdat er in dat geval schade aan de lak kan ontstaan. De ontgrendelingshendel in pijlrichting 2 drukken, de motorkap wordt ontgrendeld. De motorkap vastpakken en optillen. De motorkapsteun uit de houder nemen en de geopende motorkap ondersteunen door het uiteinde van de steun in de hiervoor bedoelde opening 3» Afbeelding 125 te steken. 144 Raadgevingen voor het gebruik

147 Sluiten De motorkap iets optillen en de motorkapsteun loshaken. De motorkapsteun in de daarvoor bestemde houder aanbrengen. De motorkap vanuit een hoogte van circa 20 cm in de vergrendeling van de slotplaat laten vallen - de kap niet nadrukken! Controleren of de motorkap goed gesloten is. Nooit de motorkap aan de ontgrendelingshendel openen» Afbeelding 124. Overzicht motorruimte De indeling van de motorruimte is bij alle benzine- en dieselmotoren praktisch gelijk. Koelluchtventilator Lees en bekijk eerst en op bladzijde 143. De koelluchtventilator wordt door een elektromotor aangedreven. De werking vindt plaats afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur. Nadat het contact is uitgeschakeld, kan de koelluchtventilator ook bij uitgeschakeld contact nog circa 10 minuten verder draaien. Ruitensproeierinstallatie Afbeelding 127 Motorruimte: Ruitensproeiervloeistofreservoir Afbeelding 126 Principeafbeelding: Motorruimte Lees en bekijk eerst en op bladzijde 143. Beeldbeschrijving» Afbeelding Koelvloeistofexpansiereservoir Ruitensproeiervloeistofreservoir Motorolievulopening Motoroliepeilstok Remvloeistofreservoir Accu 151 Lees en bekijk eerst en op bladzijde 143. Het ruitensproeiervloeistofreservoir zit in de motorruimte» Afbeelding 127. Dit bevat de reinigingsvloeistof voor de voorruit resp. achterruit en de koplampen. De vulhoeveelheid van het reservoir bedraagt circa 3,5 liter, bij wagens met koplampsproeiers circa 5,4 liter 1). Gewoon water is niet voldoende om de ruiten en de koplampen intensief te reinigen. Wij adviseren daarom schoon water met een ruitenreiniger uit het programma aan originele ŠKODA accessoires te gebruiken om het vastzittende vuil te verwijderen (in de winter met antivries)). 1) Voor enkele landen 5,4 l voor beide varianten. Controleren en bijvullen 145

148 Ook als de wagen verwarmde ruitensproeiers heeft, moet in de winter toch altijd antivries aan de sproeiervloeistof worden toegevoegd. Als er geen ruitenreiniger met antivries beschikbaar is, kan ook spiritus worden gebruikt. Het percentage spiritus mag daarbij niet meer dan 15% bedragen. De bescherming tegen bevriezing is bij deze concentratie slechts voldoende tot -5 C. In geen geval mag u de ruitensproeiervloeistof mengen met antivries voor de radiateur of andere middelen. Als de wagen met koplampsproeiers is uitgerust, mag aan de sproeiervloeistof alleen een reinigingsmiddel worden toegevoegd dat de polycarbonaat coating van de koplampen niet aantast. Bij het bijvullen van de vloeistof niet de zeef uit het ruitensproeiervloeistofreservoir verwijderen, omdat de vloeistofslangen anders vervuild kunnen raken en er storingen aan de ruitensproeierinstallatie kunnen optreden. Motorolie Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Specificaties en vulhoeveelheid 146 Oliepeil controleren 147 Bijvullen 148 Verversen 148 Af fabriek is de motor met een kwalitatief hoogwaardige olie gevuld, die - behalve in extreem koude klimaatzones - het hele jaar kan worden gebruikt. Motoroliën worden continu doorontwikkeld. Alle gegevens in dit instructieboekje komen overeen met de stand van de gegevens ten tijde van het ter perse gaan van deze brochure. De ŠKODA Servicepartners worden door de fabrikant over actuele wijzigingen geïnformeerd. Daarom adviseren wij om het verversen van de olie door een ŠKODA Servicepartner uit te laten voeren. De hierna aangegeven specificaties (VW-normen) kunnen afzonderlijk of in combinatie met andere specificaties op de verpakking staan. De olievulhoeveelheden zijn inclusief vervanging van het oliefilter aangegeven. Het motoroliepeil bij het vullen controleren, niet te veel bijvullen. Het motoroliepeil moet tussen de markeringen staan» pagina 147. De motorruimte van de wagen is een gevaarlijke omgeving. Bij werkzaamheden in de motorruimte dienen de volgende waarschuwingsaanwijzingen beslist te worden opgevolgd» pagina 143. Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van motorolie niet mogelijk is, de rit niet voortzetten! De motor afzetten en de hulp van een erkend reparateur inroepen. Indien het oliepeil boven het gebied A ligt,» Afbeelding 128 op pagina 147, niet verder rijden! De motor afzetten en de hulp van een erkend reparateur inroepen. Aan de motorolie geen extra additieven toevoegen - gevaar voor schade aan de motor! Voor een langere rit adviseren wij motorolie overeenkomstig de specificatie voor uw wagen mee te nemen. Wij adviseren u oliën uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken. Als uw huid met motorolie in contact is gekomen, dan dient u uw huid vervolgens grondig te wassen. Specificaties en vulhoeveelheid Lees en bekijk eerst en op bladzijde 146. Specificatie en vulhoeveelheid (in l) voor wagens met variabele service-intervallen Benzinemotoren Specificatie Vulhoeveelheid 1,2 l/44 kw VW , VW ,8 1,2 l/51 kw VW , VW ,8 1,4 l/63 kw VW , VW ,2 1,4 l/132 kw TSI VW ,6 146 Raadgevingen voor het gebruik

149 Benzinemotoren Specificatie Vulhoeveelheid 1,2 l/63 kw TSI VW ,9 1,2 l/77 kw TSI VW ,9 Dieselmotoren a) Specificatie Vulhoeveelheid 1,2 l/55 kw TDI CR met roetfilter 1,6 l/55 kw TDI CR met roetfilter 1,6 l/66 kw TDI CR met roetfilter 1,6 l/77 kw TDI CR met roetfilter VW ,3 VW ,3 VW ,3 VW ,3 a) Bij dieselmotoren zonder roetfilter kan optioneel de motorolie VW worden gebruikt. Specificatie en vulhoeveelheid (in l) voor wagens met vaste service-intervallen Benzinemotoren Specificatie Vulhoeveelheid 1,2 l/44 kw VW , VW ,8 1,2 l/51 kw VW , VW ,8 1,4 l/63 kw VW , VW ,2 1,6 l/77 kw VW , VW ,6 1,4 l/132 kw TSI VW ,6 1,2 l/63 kw TSI VW ,9 1,2 l/77 kw TSI VW ,9 Indien de hierboven genoemde oliën niet beschikbaar zijn, kan voor het eenmalig bijvullen een olie met ACEA A2 resp. ACEA A3 specificatie worden gebruikt. Dieselmotoren a) Specificatie Vulhoeveelheid 1,2 l/55 kw TDI CR met roetfilter 1,6 l/55 kw TDI CR met roetfilter VW ,3 VW ,3 Dieselmotoren a) Specificatie Vulhoeveelheid 1,6 l/66 kw TDI CR met roetfilter 1,6 l/77 kw TDI CR met roetfilter VW ,3 VW ,3 a) Bij dieselmotoren zonder roetfilter kan optioneel de motorolie VW worden gebruikt. Indien de hierboven genoemde oliën niet beschikbaar zijn, kan voor het eenmalig bijvullen een olie met ACEA B3 resp. ACEA B4 specificatie worden gebruikt. Voor wagens met variabele service-intervallen mogen alleen de bovengenoemde oliën gebruikt worden. Om de eigenschappen van de motorolie te behouden, adviseren wij voor het bijvullen alleen oliën met dezelfde specificatie te gebruiken. In uitzonderingsgevallen mag maximaal 0,5 l motorolie met de specificatie VW (alleen benzinemotoren) resp. de specificatie VW (alleen dieselmotoren) worden bijgevuld. Andere motoroliën mogen niet worden gebruikt - gevaar voor schade aan de motor! Oliepeil controleren Lees en bekijk eerst en op bladzijde 146. Afbeelding 128 Principeafbeelding: Oliepeilstok De oliepeilstok geeft het motoroliepeil aan» Afbeelding 128. Oliepeil controleren Verzeker u ervan dat de wagen op een vlakke ondergrond staat en dat de motor op bedrijfstemperatuur is. De motor afzetten. Een paar minuten wachten tot de motorolie in de carterpan is teruggestroomd. Controleren en bijvullen 147

150 De motorkap openen. De oliepeilstok verwijderen. De oliepeilstok met een schone doek afvegen en tot aan de aanslag weer erin schuiven. De oliepeilstok weer uittrekken en het oliepeil aflezen. Oliepeil in gebied A Er mag geen olie worden bijgevuld. Oliepeil in gebied B Er kan olie worden bijgevuld. Het oliepeil kan daarna in gebied A liggen. Oliepeil in gebied C Er moet olie worden bijgevuld, zodat het oliepeil minimaal in gebied B ligt. De motor verbruikt een kleine hoeveelheid olie. Afhankelijk van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden kan het olieverbruik tot circa 0,5 l per km bedragen. Tijdens de eerste kilometer kan het olieverbruik ook daarboven liggen. Het oliepeil moet regelmatig worden gecontroleerd. Het beste bij elke tankbeurt of voor langere ritten. Bij zware motorbelasting zoals bijvoorbeeld bij lange ritten over de snelweg in de zomer, bij het rijden met een aanhangwagen of bij het rijden in de bergen moet u proberen het oliepeil in gebied A - echter niet erboven - te houden. Een te laag oliepeil wordt door het controlelampje in het instrumentenpaneel aangegeven» pagina 39, Motorolie. Zo snel mogelijk het oliepeil via de peilstok controleren. De benodigde hoeveelheid olie bijvullen. Het oliepeil bij wagens met 1,2 l/44 kw motor altijd bij koude motor controleren. Anders kan het meetresultaat vertekend zijn en er ten onrechte olie worden bijgevuld - gevaar voor schade aan de motor! Het motoroliepeil mag in geen geval boven gebied A» Afbeelding 128 liggen - gevaar voor beschadiging van het uitlaatsysteem! Bijvullen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 146. De voorgeschreven olie met telkens 0,5 liter per keer bijvullen» pagina 146. Het oliepeil controleren» pagina 147. De dop van de vulopening zorgvuldig weer dichtdraaien en de peilstok tot de aanslag erin schuiven. Verversen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 146. De motorolie moet overeenkomstig de service-intervallen of de service-intervalindicatie worden ververst» Serviceplan. Koelvloeistof Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Koelvloeistof 149 Peil controleren 149 Bijvullen 150 De koelvloeistof bestaat uit water met antivries. Dit garandeert een bescherming tegen bevriezing, beschermt het koel- resp. verwarmingssysteem tegen corrosie en voorkomt kalkafzetting. Wagens voor landen met een mild klimaat zijn al af fabriek met koelvloeistof met een bescherming tegen bevriezing tot circa -25 C gevuld. Het percentage antivries moet in deze landen ten minste 40% bedragen. Wagens voor landen met een koud klimaat zijn al af fabriek met koelvloeistof met een bescherming tegen bevriezing tot circa -35 C gevuld. Het percentage antivries moet in deze landen ten minste 50% bedragen. Als vanwege het klimaat bescherming tegen strengere vorst wordt vereist, kunt u het percentage antivries verhogen, echter maximaal tot 60% (bescherming tegen bevriezing tot circa -40 C). Wij adviseren voor het bijvullen alleen antivries te gebruiken met de aanduiding die op het koelvloeistofexpansiereservoir is aangegeven» Afbeelding 129 op pagina 149. Het oliepeil controleren» pagina 147. De dop van de motorolievulopening losdraaien» Afbeelding 126 op pagina Raadgevingen voor het gebruik

151 De motorruimte van de wagen is een gevaarlijke omgeving. Bij werkzaamheden in de motorruimte dienen de volgende waarschuwingsaanwijzingen beslist te worden opgevolgd» pagina 143. Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van koelvloeistof niet mogelijk is, de rit niet voortzetten! De motor afzetten en de hulp van een erkend reparateur inroepen. Het percentage antivries in de koelvloeistof mag nooit lager zijn dan 40%. Bij een percentage antivries van meer dan 60% neemt de bescherming tegen bevriezing af evenals de koelende werking. Koelvloeistofadditieven die niet voldoen aan de voorgeschreven specificatie kunnen de bescherming tegen corrosie aanzienlijk verminderen. De door corrosie ontstane storingen kunnen tot verlies van koelvloeistof en aansluitend daarop tot ernstige motorschade leiden! Geen koelvloeistof bijvullen tot boven de markering A» Afbeelding 129 op pagina 149. Bij een storing die tot oververhitting van de motor leidt, adviseren wij een erkend reparateur op te zoeken, anders kan ernstige schade aan de motor ontstaan. Verstralers en andere aanbouwdelen voor de luchttoevoer verslechteren de koelwerking van de koelvloeistof. De radiateur nooit afdekken, er bestaat gevaar voor een oververhitte motor. Koelvloeistof Lees en bekijk eerst en op bladzijde 149. Koelvloeistofvulhoeveelheid (in l) 1) Benzinemotoren Vulhoeveelheid 1,2 l/44 kw 5,5 1,2 l/51 kw 5,5 1,2 l/63 kw TSI 7,7 1,2 l/77 kw TSI 7,7 1,4 l/63 kw 5,5 Benzinemotoren Vulhoeveelheid 1,4 l/132 kw TSI 6,6 1,6 l/77 kw 5,5 Dieselmotoren Vulhoeveelheid 1,2 l/55 kw TDI CR met roetfilter 6,6 1,6 l/55 kw TDI CR met roetfilter 8,4 1,6 l/66 kw TDI CR met roetfilter 8,4 1,6 l/77 kw TDI CR met roetfilter 8,4 Peil controleren Lees en bekijk eerst en op bladzijde 149. Afbeelding 129 Motorruimte: Koelvloeistofexpansiereservoir Het koelvloeistofexpansiereservoir bevindt zich in de motorruimte» Afbeelding 129. Beeldbeschrijving» Afbeelding 129 A B Markering voor hoogste toegestane koelvloeistofpeil. Markering voor laagste toegestane koelvloeistofpeil. Het koelvloeistofpeil moet tussen de markeringen A en B staan. Als het koelvloeistofpeil boven de markering A staat, mag er geen koelvloeistof worden bijgevuld. Als het koelvloeistofpeil onder de markering B staat, moet er koelvloeistof worden bijgevuld. 1) Bij wagens die met een extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie) zijn uitgerust, is de koelvloeistofvulhoeveelheid circa 1 l groter. Controleren en bijvullen 149

152 Peil controleren De motor afzetten. De motorkap openen. Het koelvloeistofpeil op het koelvloeistofexpansiereservoir controleren» Afbeelding 129. Het koelvloeistofpeil alleen bij koude motor controleren. Bij bedrijfswarme motor kan het controleresultaat onnauwkeurig zijn. Het peil kan ook boven markering A» Afbeelding 129 staan. Als het koelvloeistofpeil in het expansiereservoir te laag is, wordt dit door het branden van het controlelelampje in het instrumentenpaneel aangegeven» pagina 40, Koelvloeistof. Toch raden wij aan het koelvloeistofpeil regelmatig via het reservoir te controleren. Verlies van koelvloeistof Koelvloeistofverlies duidt in de eerste plaats op lekkages. Het is niet voldoende alleen koelvloeistof bij te vullen. Het koelsysteem direct door een erkend reparateur laten controleren. Bijvullen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 149. Alleen nieuwe koelvloeistof bijvullen. De motor afzetten. De motor laten afkoelen. Een doek op de dop van het koelvloeistofexpansiereservoir leggen en de dop voorzichtig losschroeven. Koelvloeistof bijvullen. De dop vastdraaien, totdat deze hoorbaar vergrendelt. Als in geval van nood niet de voorgeschreven koelvloeistof beschikbaar is, geen andere antivries bijvullen. In dit geval eerst alleen water gebruiken. De juiste mengverhouding met de voorgeschreven antivries zo snel mogelijk weer door een erkend reparateur laten herstellen. Remvloeistof Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Peil controleren 150 Verversen 151 De motorruimte van de wagen is een gevaarlijke omgeving. Bij werkzaamheden in de motorruimte dienen de volgende waarschuwingsaanwijzingen beslist te worden opgevolgd» pagina 143. Als het vloeistofpeil onder de MIN-markering is gedaald» Afbeelding 130 op pagina 150, rijd dan niet verder - gevaar voor ongevallen! De hulp van een erkend reparateur inroepen. Geen oude remvloeistof gebruiken. Anders kan de werking van het remsysteem nadelig beïnvloed worden - gevaar voor ongevallen! De remvloeistof tast de lak van de wagen aan. De remvloeistof wordt ververst bij een voorgeschreven servicebeurt. Wij adviseren de remvloeistof uit het ŠKODA Originele Onderdelenprogramma te gebruiken. Peil controleren Afbeelding 130 Motorruimte: Remvloeistofreservoir Lees en bekijk eerst en op bladzijde 150. Het remvloeistofreservoir bevindt zich in de motorruimte» Afbeelding Raadgevingen voor het gebruik

153 De motor afzetten. De motorkap openen. Het remvloeistofpeil op het reservoir controleren» Afbeelding 130. Het peil moet altijd tussen de markeringen "MIN" en "MAX" liggen. Een geringe daling van het vloeistofpeil ontstaat bij het rijden door de slijtage en de automatische bijstelling van de remblokken en is daarom normaal. Als het vloeistofpeil echter binnen korte tijd duidelijk daalt of tot onder de markering "MIN" zakt, kan dit te wijten zijn aan een lekkage in het remsysteem. Als het remvloeistofpeil te laag is, wordt dit door het branden van het controlelampje» pagina 38, Remsysteem in het instrumentenpaneel aangegeven. Verversen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 150. De remvloeistof trekt vocht aan. De vloeistof neemt dan ook in de loop van de tijd vocht uit de omgeving op. Een te hoog percentage water in de remvloeistof kan corrosie in het remsysteem veroorzaken. Het water verlaagt bovendien het kookpunt van de remvloeistof. De remvloeistof moet aan een van de volgende normen resp. specificaties voldoen: VW 50114, FMVSS 116 DOT4. Accu Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Afdekking openen 152 Accuvloeistof controleren 153 Laden 153 Vervangen 154 Los- en vastmaken 154 Automatische verbruikersuitschakeling 154 Waarschuwingssymbolen op de accu Symbool Altijd een veiligheidsbril dragen! Betekenis Accuzuur heeft een sterke bijtende werking. Altijd handschoenen en een beschermende bril dragen! Vuur, vonken en open licht uit de buurt van de accu houden en niet roken! Bij het laden van de accu ontstaat een explosief knalgas! Kinderen uit de buurt houden van de accu! Bij werkzaamheden aan de accu of aan de elektrische installatie kunnen verwondingen, vergiftigingen en explosie- en brandgevaar ontstaan. De algemeen geldende veiligheidsregels en de volgende waarschuwingen dienen beslist in acht te worden genomen. De accu verwijderd houden van personen die niet volledig zelfstandig zijn, in het bijzonder kinderen. De accu niet kantelen, omdat er accuzuur uit de ontluchtingsopeningen van de accu kan lopen. Ogen beschermen door middel van een veiligheidsbril of veiligheidskap - verblindingsgevaar! Bij het werken aan de accu beschermende handschoenen, oog- en huidbeschermers dragen. Het accuzuur heeft een sterke bijtende werking, er moet daarom uiterst zorgvuldig mee worden omgegaan. Bijtende dampen in de lucht zorgen voor irritatie van de luchtwegen en leiden tot ontstekingen aan bindvlies en luchtwegen. Het accuzuur tast het tandglazuur aan, na contact met de huid ontstaan diepe en moeizaam genezende wonden. Frequent contact met verdunde zuren veroorzaakt huidziektes (ontstekingen, zweren, kloven). Als u accuzuur in de ogen krijgt, moet u het betreffende oog een aantal minuten met schoon water spoelen - zo snel mogelijk een arts raadplegen! Zuurspatten op de huid of op de kleding direct met zeepsop neutraliseren en met veel water naspoelen. Bij het inslikken van accuzuur - zo snel mogelijk een arts raadplegen. Controleren en bijvullen 151

154 Open vuur en licht zijn verboden. Roken en bezigheden waarbij vonken ontstaan, zijn verboden. Nooit een beschadigde accu gebruiken - explosiegevaar! Nooit een bevroren of ontdooide accu opladen - explosiegevaar en gevaar door bijtende werking! Een bevroren accu vervangen. Nooit starthulp gebruiken bij accu's met een te laag accuvloeistofpeil - explosiegevaar en gevaar door bijtende werking. Als een accu wordt geladen, ontstaat een licht ontvlambaar knalgas. Een explosie kan ook worden veroorzaakt door een vonk die ontstaat bij het loskoppelen van de accu of het lostrekken van een steker bij ingeschakeld contact. Door het overbruggen van de accupolen (bijvoorbeeld door metalen voorwerpen, bekabeling) ontstaat kortsluiting - gevaar voor smelten van loden strippen, explosie, accubrand en zuurspetters. Vonkvorming bij het hanteren van bedrading en elektrische apparatuur vermijden. Bij grote vonken bestaat gevaar voor verwondingen. Voor alle werkzaamheden aan de elektrische installatie moeten de motor, het contact alsmede alle elektrische verbruikers worden uitgezet en moet de massakabel (-) van de accu worden losgemaakt. Bij incorrecte handelingen aan de accu kunnen beschadigingen optreden. Daarom adviseren wij alle werkzaamheden aan de accu door een erkend reparateur te laten uitvoeren. De kabels van de accu alleen bij uitgeschakeld contact losmaken, omdat anders de elektrische installatie (elektronische componenten) van de wagen kunnen worden beschadigd. Bij het loskoppelen van de accu van het boordnet eerst de minpool (-) en pas daarna de pluspool (+) van de accu losmaken. Bij het loskoppelen van de accu van het boordnet eerst de pluspool (+) en pas daarna de minpool (-) van de accu losmaken. De aansluitkabels in geen geval verwisselen - kans op brand in de bedrading. Let erop dat het accuzuur niet in aanraking komt met de carrosserie - gevaar voor lakschade. Om de accu tegen UV-stralen te beschermen, mag de accu niet aan direct daglicht worden blootgesteld. Als de wagen gedurende drie tot vier weken niet wordt gebruikt, kan de accu ontladen zijn. Dit wordt veroorzaakt doordat enkele apparaten ook in rusttoestand stroom verbruiken (bijvoorbeeld regelapparaten). U kunt het ontladen van de accu voorkomen door de minpool (-) van de accu los te koppelen of de accu doorlopend met een zeer lage laadstroom op te laden. Als de wagen vaak op korte afstanden wordt gebruikt, laadt de accu niet voldoende op en kan ontladen raken. Milieu-aanwijzing Een afgedankte accu is schadelijk afval voor het milieu. Daarom moet deze in overeenstemming met de nationale wettelijke bepalingen worden afgevoerd. Accu's die ouder zijn dan vijf jaar laten vervangen. Afdekking openen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 151. Afbeelding 131 Kunststof afdekking van accu De accu staat in de motorruimte in een kunststof box» Afbeelding 131. De afdekking in pijlrichting openen» Afbeelding 131. Het aanbrengen van de accuafdekking aan de zijde van de pluspool van de accu gebeurt in omgekeerde volgorde. 152 Raadgevingen voor het gebruik

155 Accuvloeistof controleren Afbeelding 132 Accu: Vloeistofpeilmerkteken Het accuvloeistofpeil wordt ook regelmatig in het kader van de Grote Onderhoud Service bij een erkend reparateur gecontroleerd. Laden Lees en bekijk eerst en op bladzijde 151. Lees en bekijk eerst en op bladzijde 151. Bij wagens die zijn uitgerust met een accu met een kleurindicator» Afbeelding 132, kan het accuvloeistofpeil aan de hand van de verkleuring worden vastgesteld. Luchtbellen kunnen van invloed zijn op de kleur van de indicator. Daarom voor de controle voorzichtig op de indicator tikken. Zwarte kleur - accuvloeistofpeil in orde. Kleurloze of lichtgele kleur - accuvloeistofpeil te laag, de accu moet worden vervangen. Wagens met start-stopsysteem zijn uitgerust met een accuregelapparaat voor het controleren van het energieniveau voor de terugkerende motorstart. Wij adviseren het accuvloeistofpeil regelmatig door een erkend reparateur te laten controleren, met name in de volgende gevallen. Hoge buitentemperaturen. Lange dagelijkse ritten. Na het opladen. Koude jaargetijde De accu heeft bij lage temperaturen nog maar een deel van de startcapaciteit. Een ontladen accu kan al bij temperaturen net onder 0 C bevriezen. Wij adviseren daarom, de accu voor het begin van het koude jaargetijde door een erkend reparateur te laten controleren en zo nodig te laten opladen. Bij accu's met de aanduiding "AGM" kan het accuvloeistofpeil om technische redenen niet worden gecontroleerd. Een geladen accu is een absolute voorwaarde voor het goed starten van de motor. Het contact en alle elektrische verbruikers uitschakelen. Alleen bij het "snelladen" beide aansluitkabels loskoppelen (eerst "min", dan "plus"). De poolklemmen van de acculader op de accupolen klemmen (rood = "plus", zwart = "min"). De stekker van de acculader in het stopcontact steken en het apparaat inschakelen. Na de laden: De acculader uitschakelen en de stekker uit het stopcontact trekken. Nu de poolklemmen van de acculader losnemen. De aansluitkabels weer op de accu aankoppelen (eerst "plus", dan "min"). Bij het laden met geringe stroomsterktes, bijvoorbeeld met een hobbylader, hoeven de aansluitkabels normaal gesproken niet van de accu te worden losgemaakt. De aanwijzingen van de fabrikant van de acculader opvolgen. Voor het volledig laden van de accu moet een laadstroom van een tiende van de accucapaciteit (of lager) worden ingesteld. Vóór het laden met hoge stroomsterktes, het zogenaamde "snelladen", moeten de beide aansluitkabels echter wel worden losgemaakt. Bij het laden hoeven de afsluitdoppen van de accu niet te worden geopend. Het "snelladen" van de accu is gevaarlijk, hiervoor is een speciale acculader en vakkennis nodig. Bij wagens met start-stopsysteem mag de accuklem van de acculader niet rechtstreeks op de minpool van de accu worden aangesloten, maar alleen op de motormassa» pagina 172, Starthulp bij wagens met start-stopsysteem. Controleren en bijvullen 153

156 Wij adviseren het snelladen van accu's door een erkend reparateur te laten uitvoeren. Vervangen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 151. De nieuwe accu moet dezelfde capaciteit, spanning, stroomsterkte en dezelfde afmetingen als de oorspronkelijke accu hebben. Het geschikte accutype is verkrijgbaar bij een erkend reparateur. Wij adviseren de accu door een erkend reparateur te laten vervangen, die de nieuwe accu vakkundig zal inbouwen en de oude accu met inachtneming van de milieuvoorschriften zal afvoeren. Los- en vastmaken Lees en bekijk eerst en op bladzijde 151. Na het los- en weer vastmaken van de accukabels zijn aanvankelijk de volgende functies buiten werking of kunnen niet meer storingvrij worden gebruikt. Functie Ingebruikname Elektrische ruitbediening (functiestoringen)» pagina 56 Radio resp. navigatiesysteem - codenummer invoeren Tijd instellen» pagina 30 De gegevens van de multifunctie-indicatie zijn gewist» Instructieboekje van de radio resp.» instructieboekje van het navigatiesysteem» pagina 31 Automatische verbruikersuitschakeling Lees en bekijk eerst en op bladzijde 151. Het boordnetregelapparaat voorkomt bij zware belasting van de accu automatisch het ontladen van de accu. Dat kan door het onderstaande merkbaar zijn: Het stationair toerental wordt verhoogd, opdat de dynamo meer stroom levert. Zo nodig wordt het vermogen van grotere stroomverbruikers, bijvoorbeeld stoelverwarming, achterruitverwarming, begrensd of desnoods worden ze helemaal uitgeschakeld. Ook ondanks eventuele ingrepen van het boordnetmanagement kan de accu ontladen raken. Bijvoorbeeld wanneer het contact langere tijd is ingeschakeld bij afgezette motor of wanneer stads- of parkeerlicht bij lang parkeren is ingeschakeld. Verbruikers die via de 12 volt contactdoos van stroom worden voorzien, kunnen bij uitgeschakeld contact het ontladen van de accu veroorzaken. Door het eventueel uitschakelen van verbruikers komt het rijcomfort niet in gevaar en wordt deze uitschakeling door de bestuurder vaak zelfs niet waargenomen. Wij adviseren de wagen door een erkend reparateur te laten controleren, zodat alle elektrische systemen weer optimaal werken. 154 Raadgevingen voor het gebruik

157 Wielen Velgen en banden Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Levensduur van banden 156 Toelichting van het bandopschrift 157 Nieuwe wielen 158 Draairichtinggebonden banden 159 Bandenspanningscontrole 160 Reserve- en noodreservewiel 161 Wieldop 161 Afdekkappen van de wielbouten 162 Wielbouten 162 Bij het gebruik van banden de nationale wettelijke bepalingen in acht nemen. Aanwijzingen voor het gebruik van banden Nieuwe banden leveren ongeveer de eerste 500 km nog niet de optimale grip, daarom voorzichtig rijden - gevaar voor ongevallen! Op alle vier de wielen alleen radiaalbanden van hetzelfde type, dezelfde grootte en met hetzelfde profiel gebruiken. Om veiligheidsredenen banden niet afzonderlijk vervangen. Nooit de voor de gemonteerde banden toegestane draaglast overschrijden - gevaar voor ongevallen! Nooit de voor de gemonteerde banden toegestane snelheid overschrijden - gevaar voor ongevallen! Een verkeerde wieluitlijning voor of achter beïnvloedt het rijgedrag - gevaar voor ongevallen! (vervolg) Ongewone trillingen of scheeftrekken van de wagen kan duiden op bandenschade. Als de verdenking bestaat dat een wiel is beschadigd, direct de snelheid verminderen en stoppen! Als aan de buitenkant geen schade herkenbaar is, met aangepaste snelheid en voorzichtig naar de dichtstbijzijnde erkend reparateur rijden om de wagen te laten controleren. Uitsluitend velgen of banden gebruiken, die door ŠKODA voor uw model goedgekeurd zijn. Anders kan de verkeersveiligheid nadelig beïnvloed worden - gevaar voor ongevallen! Aanwijzingen met betrekking tot bandenbeschadiging resp. -slijtage Nooit banden gebruiken waarvan de toestand en leeftijd niet bekend zijn. Nooit met beschadigde banden rijden - gevaar voor ongevallen! Beschadigde velgen of banden direct vervangen. Uiterlijk als de banden tot op de slijtage-indicatoren zijn versleten, moeten ze direct worden vervangen. Versleten banden beïnvloeden bij hogere snelheden op nat wegdek het vereiste contact met het wegdek nadelig. Er kan "aquaplaning" optreden (ongecontroleerde bewegingen van de wagen - "glijden" op nat wegdek). Aanwijzingen over bandenspanning De bestuurder blijft ondanks de bandenspanningscontrole echter te allen tijde zelf verantwoordelijk voor de bandenspanning. De bandenspanning regelmatig controleren. Een te lage of te hoge bandenspanning beïnvloedt het rijgedrag - gevaar voor ongevallen! Bij een te lage bandenspanning moeten de banden een hogere rolweerstand overwinnen. Hierdoor loopt bij hogere snelheden de temperatuur van de band sterk op. Dit kan leiden tot het loslaten van het loopvlak en tot een klapband. Aanwijzingen over wielbouten Wielbouten moeten schoon zijn en licht draaien. Ze mogen nooit met vet of olie behandeld worden. Wielen 155

158 (vervolg) Het voorgeschreven aantrekmoment van de wielbouten is bij stalen en lichtmetalen velgen 120 Nm. Wanneer de wielbouten met een te laag aantrekmoment zijn aangetrokken, kunnen de velgen tijdens het rijden losraken - gevaar voor ongevallen! Een te hoog aantrekmoment kan de bouten en de schroefdraad beschadigen en kan leiden tot een blijvende vervorming van de draagvlakken op de velg. Bij verkeerde behandeling van de wielbouten kan het wiel tijdens het rijden losraken - gevaar voor ongevallen! Aanwijzingen over het noodreservewiel Het noodreservewiel dient slechts zo lang als nodig te worden gebruikt. Nooit met meer dan één gemonteerd noodreservewiel rijden. De sneeuwkettingen kunnen niet op het noodreservewiel worden gebruikt. Bij gebruik van een reservewiel, dat niet identiek is aan de gemonteerde wielen, rekening houden met» pagina 161, Reserve- en noodreservewiel. Uw banden niet met olie, vet en brandstof in aanraking laten komen. Verloren ventieldoppen vervangen. Als een wiel in een uitzonderingsgeval tegen de draairichting in moet worden gemonteerd, voorzichtig rijden omdat de optimale eigenschappen van de band in deze situatie niet meer gelden. Milieu-aanwijzing Een te lage bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik. Wij adviseren om alle werkzaamheden aan de banden of wielen door een erkend reparateur te laten uitvoeren. Wij adviseren u velgen, banden, wieldoppen en sneeuwkettingen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken. Levensduur van banden Afbeelding 133 Principeafbeelding: Bandenprofiel met slijtagemerktekens / geopende tankklep met een tabel voor bandenmaten en -spanningswaarden Lees en bekijk eerst en op bladzijde 155. Afbeelding 134 Wielen wisselen De levensduur van banden is afhankelijk van de juiste bandenspanning, van de rijstijl en andere factoren. Bij het opvolgen van de volgende aanwijzingen kan de levensduur van de banden worden verlengd. Bandenspanning De bandenspanning, inclusief die van het reservewiel, minstens eenmaal per maand en voor elke grote rit controleren. De spanningswaarden voor de banden staan aan de binnenzijde van de tankklep» Afbeelding Voor de bandenspanning van het reservewiel moet de hoogste bandenspanning die voor de wagen is voorgeschreven, worden aangehouden. 156 Raadgevingen voor het gebruik

159 De bandenspanning altijd controleren als de banden koud zijn. De verhoogde bandenspanning bij warme banden zo mogelijk niet verminderen. Bij hogere belading de bandenspanning overeenkomstig aanpassen. Rijstijl Snel bochtenwerk, snel accelereren en sterk afremmen verhogen de bandenslijtage. Wielen balanceren De wielen van een nieuwe wagen zijn gebalanceerd. Tijdens het rijden kan echter door verschillende invloeden een onbalans ontstaan. Dit is dan merkbaar aan een "onrust" in het stuurwiel. Na het vervangen van banden of een bandenreparatie de wielen laten balanceren. Verkeerde uitlijning Een verkeerde wieluitlijning voor of achter zorgt voor overmatige bandenslijtage. Schade aan de band Om beschadiging van banden en velgen te voorkomen, mogen trottoirs of soortgelijke obstakels alleen maar langzaam en zo mogelijk onder een rechte hoek worden genomen. Wij adviseren om banden en velgen regelmatig te controleren op beschadigingen (kerven, scheuren, bulten, vervormingen en dergelijke). Vreemde voorwerpen uit het bandenprofiel verwijderen (bijvoorbeeld kleine stenen). Wielen wisselen Bij een duidelijk sterke slijtage van de voorbanden adviseren wij, de voorwielen en de achterwielen overeenkomstig het schema» Afbeelding 134 te verwisselen. Daardoor krijgen de banden ongeveer dezelfde levensduur. Voor een gelijkmatige slijtage van alle banden en om de optimale levensduur te behalen, adviseren wij om elke km de wielen om te wisselen. Banden opslaan Gedemonteerde banden markeren, zodat bij de montage de huidige draairichting kan worden aangehouden. Wielen resp. banden koel, droog en zo donker mogelijk bewaren. Banden die niet op een velg zijn gemonteerd, moeten staande worden bewaard. Slijtagemerktekens In de profielgroeven van de banden bevinden zich dwars op de rijrichting 1,6 mm hoge slijtagemerktekens. Deze slijtagemerktekens zijn, afhankelijk van het merk en type band, gelijkmatig verdeeld over de bandomtrek aangebracht» Afbeelding Markeringen op de bandwangen (bijvoorbeeld de letters "TWI" of symbolen) geven de plaats van de slijtage-indicatoren aan. Veroudering van banden Banden verouderen en verliezen daarmee hun oorspronkelijke eigenschappen. Ook als ze niet worden gebruikt. Daarom adviseren wij geen zomer- resp. winterbanden te gebruiken die ouder zijn dan 6 resp. 4 jaar. Toelichting van het bandopschrift Lees en bekijk eerst en op bladzijde 155. Toelichting van het bandopschrift Bijvoorbeeld 185/65 R T betekent: 185 Bandbreedte in mm» Afbeelding 133 op pagina Hoogte-/breedteverhouding in %» Afbeelding 133 op pagina R Code voor bandconstructie - Radiaal» Afbeelding 133 op pagina Velgdiameter in inch» Afbeelding 133 op pagina Belastingindex» T Snelheidscodeletter» De productiedatum staat ook op de bandwang (eventueel aan de binnenzijde van de band). Bijvoorbeeld DOT betekent bijvoorbeeld dat de band in week 11 van het jaar 2014 is geproduceerd. De identificatie M+S betekent dat de betreffende band geschikt is voor winterse omstandigheden. Belastingindex Deze geeft de maximaal toegestane belasting van een afzonderlijke band aan kg 515 kg 530 kg 545 kg Wielen 157

160 kg 630 kg 650 kg Snelheidscode Deze geeft de maximaal toelaatbare snelheid met gemonteerde banden van de betreffende categorie aan. R S T U H V W 170 km/h 180 km/h 190 km/h 200 km/h 210 km/h 240 km/h 270 km/h De informatie over de belastingindex en de snelheidscode is te vinden in de wagendocumentatie. Nieuwe wielen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 155. Op alle vier de wielen alleen radiaalbanden van dezelfde constructie, maat (afrolomtrek) en met hetzelfde profiel op één as gebruiken. Fabia - goedgekeurde band-/velgcombinaties Motorisering 1,2 l/44, 51 kw 165/70 R14 81 T 185/60 R14 82 T 195/55 R15 85 H 205/45 R16 83 H 205/40 R17 a) 84 W Motorisering 1,2 l/63 kw TSI 1,2 l/77 kw TSI 1,4 l/63 kw 1,6 l/77 kw 1,2 l/55 kw TDI CR 1,6 l/55 kw TDI CR Bij de montage van nieuwe banden dienen de banden per as te worden vervangen. Bandenmaat Belastingindex Snelheidscode Bandenmaat Belastingindex Snelheidscode 165/70 R14 81 T 185/60 R14 82 T 195/55 R15 85 H 205/45 R16 83 H 205/40 R17 a) 84 W 185/60 R15 84 H 195/55 R15 85 H 205/45 R16 83 H 205/40 R17 a) 84 W 165/70 R14 81 T 185/60 R14 82 T 185/60 R15 84 T 195/55 R15 85 H 205/45 R16 83 H 205/40 R17 a) 84 W 185/60 R14 82 H 185/60 R15 84 H 195/55 R15 85 H 205/45 R16 83 H 205/40 R17 a) 84 W 165/70 R14 81 T 185/60 R14 82 T 195/55 R15 85 H 205/45 R16 83 H 205/40 R17 a) 84 W 185/60 R14 82 T 195/55 R15 85 H 205/45 R16 83 H 205/40 R17 a) 84 W 158 Raadgevingen voor het gebruik

161 Motorisering 1,6 l/66 kw TDI CR 1,6 l/77 kw TDI CR a) Geldt alleen voor wagens met het sportpakket. 185/60 R14 82 T 195/55 R15 85 H 205/45 R16 83 H 205/40 R17 a) 84 W 185/60 R14 82 T 195/55 R15 85 H 205/45 R16 83 H 205/40 R17 a) 84 W Fabia GreenLine - goedgekeurde band-/velgcombinaties Motorisering 1,2 l/55 kw TDI CR 185/60 R15 84 T Fabia Green tec - goedgekeurde band-/velgcombinaties Motorisering 1,2 l/51 kw 1,2 l/63, 77 kw TSI 1,2 l/55 kw TDI CR 1,6 l/66 kw TDI CR 185/60 R15 84 T Fabia Monte Carlo - goedgekeurde band-/velgcombinaties Motorisering 1,2 l/44, 51 kw 1,2 l/63, 77 kw TSI 1,4 l/63 kw 205/40 R17 84 W 205/45 R16 83 H 205/40 R17 84 W 205/45 R16 83 H 205/40 R17 84 W 205/45 R16 83 H Motorisering 1,2 l/55 kw TDI CR 1,6 l/66, 77 kw TDI CR 205/40 R17 84 W 205/45 R16 83 H 205/40 R17 84 W 205/45 R16 83 H Fabia Monte Carlo Green tec - goedgekeurde band-/velgcombinaties Motorisering 1,2 l/44, 51 kw 1,2 l/63, 77 kw TSI 1,4 l/63 kw 1,2 l/55 kw TDI CR 1,6 l/66, 77 kw TDI CR Bandenmaat Belastingindex Snelheidscode Bandenmaat Belastingindex Snelheidscode Bandenmaat Belastingindex Snelheidscode Bandenmaat Belastingindex Snelheidscode Bandenmaat Belastingindex Snelheidscode Bandenmaat Belastingindex Snelheidscode 205/40 R17 84 W 205/45 R16 83 H 185/60 R15 84 H 205/40 R17 84 W 205/45 R16 83 H 185/60 R15 84 H 205/40 R17 84 W 205/45 R16 83 H 185/60 R15 84 H 205/40 R17 84 W 205/45 R16 83 H 185/60 R15 84 H 205/40 R17 84 W 205/45 R16 83 H 185/60 R15 84 H De in de tabel vermelde gegevens komen overeen met de stand van de gegevens ten tijde van het ter perse gaan. De voor uw wagen goedgekeurde band-/velgcombinaties zijn te vinden in de wagendocumentatie. Draairichtinggebonden banden Lees en bekijk eerst en op bladzijde 155. De draairichting is door een pijl op de wang van de band gekenmerkt. Wielen 159

162 Voor de bestmogelijke eigenschappen van deze banden dient de aangegeven draairichting beslist in acht te worden genomen. Het gaat hierbij met name om de volgende eigenschappen. Hogere rijstabiliteit. Minder kans op aquaplaning. Minder bandengeluid en een lagere bandenslijtage. Bandenspanningscontrole Lees en bekijk eerst en op bladzijde 155. Afbeelding 135 Toets voor het instellen van de bandenspanningswaarde Systeeminstellingen Na een verandering van de bandenspanning, het vervangen van een of meer wielen, een positieverandering van een wiel op de wagen (bijvoorbeeld omwisselen van de wielen tussen de assen) of als het controlelampje tijdens het rijden gaat branden, moet als volgt een systeeminstelling worden uitgevoerd. Alle banden op de voorgeschreven spanning brengen» pagina 43, Bandenspanning. Het contact inschakelen. De symbooltoets» Afbeelding 135 langer dan 2 seconden indrukken. Als het controlelampje in het instrumentenpaneel brandt en na de systeeminstelling niet uit gaat, zit er een storing in het systeem. Bij een knipperend controlelampje in het instrumentenpaneel, zit er een storing in het systeem. Bandenspanningsweergave Het controlelampje in het instrumentenpaneel gaat branden als een van de volgende situaties zich voordoet. De bandenspanning is te laag. De structuur van de band is beschadigd. De wagen is eenzijdig beladen. De wielen van één as zijn zwaarder belast (bijvoorbeeld bij het rijden met een aanhangwagen of bij bergop of bergaf rijden). Sneeuwkettingen zijn gemonteerd. Het reservewiel is gemonteerd. Een wiel per as is vervangen. Als het controlelampje in het instrumentenpaneel gaat branden, moet direct de snelheid worden verlaagd en heftige stuur- en remmanoeuvres worden vermeden. Bij de eerstvolgende gelegenheid direct stoppen en zowel de banden als de bandenspanning controleren. Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een sportieve rijstijl en op gladde of onverharde wegen) kan het controlelampje in het instrumentenpaneel vertraagd of helemaal niet gaan branden. Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende bandenspanning niet waarschuwen, bijvoorbeeld bij een klapband. In zo'n geval proberen de wagen voorzichtig zonder heftige stuurbewegingen en zonder al te sterk afremmen tot stilstand te brengen. Het is noodzakelijk elke km of 1x per jaar de basisafstelling uit te voeren om zo een correcte werking van de bandenspanningscontrole te garanderen. De bandenspanningscontrole vervangt niet het regelmatig controleren van de bandenspanning. 160 Raadgevingen voor het gebruik

163 Reserve- en noodreservewiel Afbeelding 136 Bevestiging van reserve- resp. noodreservewiel Indien dit noodreservewiel wordt gebruikt, dient op het volgende te worden gelet. Na de montage van het wiel mag de waarschuwingssticker niet zijn afgedekt. Tijdens het rijden bijzonder voorzichtig zijn. Het noodreservewiel wordt met de maximumbandenspanning voor de wagen opgepompt» Afbeelding 133 op pagina 156. Dit noodreservewiel alleen gebruiken tot aan de dichtstbijzijnde erkend reparateur, omdat dit wiel niet bestemd is voor continu gebruik. Lees en bekijk eerst en op bladzijde 155. Het reserve- resp. noodreservewiel ligt in de kuip onder de bodembekleding in de bagageruimte en is bevestigd met een speciale moer» Afbeelding 136. Wiel verwijderen De achterklep openen. De bodembekleding in de bagageruimte optillen. De box met het wagengereedschap verwijderen. De moer» Afbeelding 136 linksom eruit draaien. Het wiel verwijderen. Wiel opbergen Het wiel met de buitenzijde naar onder in de reservewielkuip leggen. De moer» Afbeelding 136 rechtsom aandraaien tot het wiel stevig is bevestigd. De box met het wagengereedschap weer in het reservewiel aanbrengen en met de band vastzetten. De bodembekleding in de bagageruimte terugklappen. De achterklep sluiten. Zo snel mogelijk een wiel met de betreffende afmetingen en uitvoering monteren. Als het reservewiel qua afmetingen of uitvoering afwijkt van de banden waarmee wordt gereden (bijvoorbeeld bij winterbanden, draairichtinggebonden banden), mag het reservewiel alleen in geval van pech korte tijd en met een voorzichtige rijstijl worden gebruikt». Nooit met meer dan één gemonteerd noodreservewiel rijden! In geen geval een beschadigd reserve- resp. noodreservewiel gebruiken. Als het reserve- resp. noodreservewiel qua afmetingen of uitvoering afwijkt van de banden waarmee wordt gereden, nooit sneller rijden dan 80 km/h resp. 50 mph. Volgas accelereren, sterk remmen en het snel nemen van bochten vermijden. De aanwijzingen op de waarschuwingssticker van het noodreservewiel in acht nemen. Wieldop Lees en bekijk eerst en op bladzijde 155. Lostrekken De beugel uit het wagengereedschap» pagina 165 vasthaken aan de versterkte rand van de wieldop. De wielsleutel door de beugel schuiven, de wielsleutel op de band laten rusten en de wieldop lostrekken. Inbouwen De wieldop eerst bij de uitsparing voor het ventiel op de velg drukken. De wieldop zodanig op de velg drukken tot deze over de gehele omtrek correct vastklikt. Noodreservewiel Het noodreservewiel is van een waarschuwingssticker voorzien die zich op de velg bevindt. Wielen 161

164 De wieldop met de hand aandrukken, niet erop slaan! Slaan vermijden als de wieldop nog niet op de velg is aangebracht. Anders kunnen de geleidings- en centreringselementen van de wieldop beschadigd raken. Bij gebruik van de antidiefstalwielbout dient erop te worden gelet dat deze in boring bij het ventiel wordt aangebracht» pagina 168, Wielen beveiligen tegen diefstal. Wanneer naderhand wieldoppen worden gemonteerd, erop letten dat voldoende luchttoevoer voor de koeling van het remsysteem is gewaarborgd. Wielbouten Lees en bekijk eerst en op bladzijde 155. Velgen en wielbouten zijn constructief op elkaar afgestemd. Bij het gebruik van andere velgen, bijvoorbeeld lichtmetalen velgen of wielen met winterbanden, moeten daarom altijd de bijbehorende wielbouten met de juiste lengte en vorm worden gebruikt. De juiste bevestiging van de wielen is hiervan afhankelijk. Afdekkappen van de wielbouten Afbeelding 137 Afdekkap lostrekken Winterse omstandigheden Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Winterbanden 162 Sneeuwkettingen 163 Winterbanden Lees en bekijk eerst en op bladzijde 155. Lostrekken De tang» pagina 165 over de afdekkap schuiven, tot de haken aan de binnenzijde van de tang tegen de kraag van de afdekkap komen. De afdekkap in pijlrichting lostrekken» Afbeelding 137. Inbouwen De afdekkap tot de aanslag op de wielbout schuiven. De afdekkappen van de wielbouten bevinden zich in een kunststof box in het reservewiel of in de ruimte voor het reservewiel. Door winterbanden worden de rijeigenschappen van de wagen bij winterse wegomstandigheden verbeterd. Zomerbanden hebben op ijs, sneeuw en bij temperaturen onder 7 C minder grip. Dit geldt met name voor wagens die met brede banden resp. hogesnelheidsbanden zijn uitgerust. Om de best mogelijke rijeigenschappen te verkrijgen, moeten op alle vier de wielen winterbanden worden gemonteerd met een minimale profieldiepte van 4 mm en mogen de banden niet ouder zijn dan 4 jaar. Er mogen winterbanden (identificatie middels M+S en een bergtop-/sneeuwvloksymbool) met een lagere snelheidscategorie worden gemonteerd op voorwaarde dat de toegestane topsnelheid van deze banden niet wordt overschreden ook niet als de mogelijke topsnelheid van de wagen hoger ligt. De instelling van de snelheidsbegrenzing voor winterbanden vindt plaats in het MAXI DOT -display in het menupunt Winterbanden» pagina 36. Milieu-aanwijzing Tijdig weer de zomerbanden monteren, want met zomerbanden zijn op sneeuw- en ijsvrije wegen alsmede bij temperaturen boven 7 C de rijeigenschappen beduidend beter, de remweg is korter, er is minder afrolgeluid en de bandenslijtage is minder. Ook het brandstofverbruik is lager. 162 Raadgevingen voor het gebruik

165 Sneeuwkettingen Bij winterse wegomstandigheden verbeteren sneeuwkettingen niet alleen de tractie, maar ook het remgedrag. Sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen worden gemonteerd. De montage van sneeuwkettingen is om technische redenen alleen bij de volgende velg-bandcombinaties toegestaan. Velgmaat Inpersdiepte ET Bandenmaat 5J x mm 165/70 R14 6J x mm 185/60 R14 6J x mm 185/55 R15 Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de schakels en sloten niet groter zijn dan 12 mm. Bij het rijden op sneeuwvrije trajecten moeten de sneeuwkettingen worden verwijderd. Anders beïnvloeden ze de wegligging, beschadigen ze de banden en zijn ze snel versleten. Voor het monteren van de sneeuwkettingen de wieldoppen» pagina 161 verwijderen. Wielen 163

166 Tips om het zelf te doen Brandblusser Nooduitrusting en tips om het zelf te doen Nooduitrusting Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: EHBO-set en gevarendriehoek 164 Brandblusser 164 Wagengereedschap 165 EHBO-set en gevarendriehoek Afbeelding 138 Plaats van de gevarendriehoek Een gevarendriehoek met maximale afmetingen van 39 x 68 x 450 mm kan met rubber riemen in de bekleding van de achterwand worden bevestigd» Afbeelding 138. De verbanddoos en de gevarendriehoek moeten zodanig zijn bevestigd, dat deze bij een noodstop of een aanrijding niet kunnen losraken en de inzittenden kunnen verwonden. De uiterste gebruiksdatum van de verbanddoos in acht nemen. Wij adviseren een verbanddoos en een gevarendriehoek uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken, die bij een ŠKODA Partner verkrijgbaar is. Afbeelding 139 Brandblusser De brandblusser is met twee riemen in een houder onder de bestuurdersstoel bevestigd. Verwijderen/bevestigen De beide riemen losmaken door aan de betreffende vergrendelingen in pijlrichting te trekken» Afbeelding 139. De brandblusser verwijderen. De bevestiging gebeurt in omgekeerde volgorde. De instructies die op de brandblusser zijn aangebracht zorgvuldig doorlezen. De brandblusser moet door een daartoe bevoegde persoon jaarlijks worden gecontroleerd. De nationale wettelijke voorschriften moeten worden opgevolgd. De brandblusser moet veilig en zodanig zijn bevestigd, dat deze bij een noodstop of een aanrijding van de wagen niet kan losraken en de inzittenden kan verwonden. De brandblusser moet aan de nationale, wettelijke eisen voldoen. De uiterste gebruiksdatum van de brandblusser in acht nemen. Als de brandblusser wordt gebruikt na afloop van de vervaldatum, is de juiste werking niet meer gegarandeerd. De brandblusser behoort slechts tot de leveringsomvang in bepaalde exportuitvoeringen. 164 Tips om het zelf te doen

167 Wagengereedschap De af fabriek meegeleverde krik is alleen voor uw wagenmodel bedoeld. In geen geval hiermee zwaardere voertuigen of andere lasten opkrikken - gevaar voor verwondingen! Ervoor zorgen dat het wagengereedschap in de bagageruimte goed is bevestigd. Let erop dat de box altijd met de riem is vastgezet. Onderhoud van de krik» pagina 137. Wiel verwisselen Inleiding voor het onderwerp Afbeelding 140 Wagengereedschap Het wagengereedschap en de krik zijn in een kunststof box in het reservewiel of in de ruimte voor het reservewiel aangebracht. Hier is ook plaats voor de afneembare kogelkop van de trekhaak. De box is met een riem aan het reservewiel bevestigd. De inhoud van het wagengereedschap (afhankelijk van uitrusting)» Afbeelding schroevendraaier, adapter voor antidiefstalwielbouten, sleepoog, beugel voor het lostrekken van de wieldoppen, krik, wielsleutel, tang voor het verwijderen van de afdekkappen van de wielbouten, setje vervangingsgloeilampen. De krik na het gebruik weer in de uitgangsstand draaien, zodat hij weer in de box met wagengereedschap kan worden opgeborgen. In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Voorbereidende werkzaamheden 166 Wiel verwisselen 166 Werkzaamheden naderhand 166 Wielbouten losdraaien en vastzetten 167 Wagen opkrikken 167 Wielen beveiligen tegen diefstal 168 Als u langs de rijbaan staat, de alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven afstand plaatsen! Hierbij moeten de wettelijke voorschriften worden opgevolgd. De wagen zo ver mogelijk van het rijdende verkeer parkeren. De plek moet zo mogelijk over een stevige en vlakke ondergrond beschikken. Als de wagen naderhand met andere dan de af fabriek gemonteerde banden of velgen wordt uitgerust, moeten de aanwijzingen in acht worden genomen» pagina 157, Toelichting van het bandopschrift. Aanwijzingen voor het opkrikken van de wagen Als u het wiel op een helling moet verwisselen, blokkeer dan het tegenoverliggende wiel met behulp van een steen of iets dergelijks, om zo de wagen tegen onverwachts wegrollen te beveiligen. Nooduitrusting en tips om het zelf te doen 165

168 (vervolg) De grondplaat van de krik met geschikte middelen beveiligen tegen mogelijk verschuiven. Een zachte, gladde ondergrond onder de grondplaat van de krik kan tot gevolg hebben, dat de wagen van de krik glijdt. Daarom de krik altijd op een vaste ondergrond plaatsen of een groot en stabiel steunvlak gebruiken. Op een gladde ondergrond, zoals klinkers of een tegelvloer, moet een stroef steunvlak worden gebruikt (bijvoorbeeld een rubber mat). De krik alleen aanbrengen bij de daarvoor bedoelde steunpunten. De wagen altijd opkrikken terwijl de portieren zijn gesloten. Nooit met een lichaamsdeel (bijvoorbeeld arm of been) onder de wagen komen, als deze alleen door een krik omhoog wordt gehouden. Bij opgekrikte wagen nooit de motor starten - gevaar voor verwondingen. Aanwijzingen over wielbouten Wielbouten moeten schoon zijn en licht draaien. Ze mogen nooit met vet of olie behandeld worden. Het voorgeschreven aantrekmoment van de wielbouten is bij stalen en lichtmetalen velgen 120 Nm. Wanneer de wielbouten met een te laag aantrekmoment zijn aangetrokken, kunnen de velgen tijdens het rijden losraken - gevaar voor ongevallen! Een te hoog aantrekmoment kan de bouten en de schroefdraad beschadigen en kan leiden tot een blijvende vervorming van de draagvlakken op de velg. Bij verkeerde behandeling van de wielbouten kan het wiel tijdens het rijden losraken - gevaar voor ongevallen! Bij het verwisselen van een wiel moeten de wettelijke voorschriften worden opgevolgd. Voorbereidende werkzaamheden Lees en bekijk eerst op bladzijde 165. Het verwisselen van een wiel indien mogelijk uitvoeren op een horizontaal vlak. Voor het eigenlijke verwisselen van het wiel moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd. Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens het repareren van de band mogen de passagiers niet op de weg staan (bij voorkeur achter de vangrail). De motor afzetten. De versnellingshendel in de neutraalstand resp. de keuzehendel van de automatische versnellingsbak in de P-stand plaatsen. De handrem stevig aantrekken. Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan deze afkoppelen. Het wagengereedschap» pagina 165 en het reservewiel» pagina 161, Reserve- en noodreservewiel uit de bagageruimte nemen. Wiel verwisselen Lees en bekijk eerst op bladzijde 165. De wieldop» pagina 161 resp. de afdekkappen» pagina 162 verwijderen. Eerst de antidiefstalwielbout en dan de andere wielbouten losdraaien» pagina 167. De wagen zo ver opkrikken dat het te verwisselen wiel de bodem niet meer raakt» pagina 167. De wielbouten verwijderen en op een schone ondergrond leggen (doek, papier enzovoort). Het wiel voorzichtig verwijderen. Het reservewiel aanbrengen en de wielbouten handvast aandraaien. De wagen laten zakken. Met de wielsleutel afwisselend de tegenover elkaar liggende wielbouten (kruiselings) vastzetten. De antidiefstalwielbout als laatste vastzetten» pagina 167. De wieldop/naafdop resp. de afdekkappen weer aanbrengen. Alle wielbouten moeten schoon en goed gangbaar zijn. In geen geval mogen de wielbouten worden ingevet of ingeolied! Bij de montage van draairichtinggebonden banden op de draairichting letten» pagina 159, Draairichtinggebonden banden. Werkzaamheden naderhand Lees en bekijk eerst op bladzijde 165. Na het verwisselen van het wiel moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd. 166 Tips om het zelf te doen

169 Het vervangen wiel in de uitsparing voor het reservewiel opbergen en vastzetten met een speciale bout» pagina 161, Reserve- en noodreservewiel. Het wagengereedschap op de hiervoor bedoelde plaats opbergen en met de riem bevestigen. Zo snel mogelijk de bandenspanning van het gemonteerde reservewiel controleren. Het aantrekmoment van de wielbouten zo snel mogelijk met een momentsleutel laten controleren. De beschadigde band laten vervangen resp. bij een erkend reparateur informeren naar de reparatiemogelijkheden. Als bij het verwisselen van een wiel wordt geconstateerd dat de wielbouten zijn geoxideerd en zwaar draaien, moeten de bouten voor het controleren van het aantrekmoment worden vervangen. Tot het controleren van het aantrekmoment voorzichtig en slechts met matige snelheid rijden. Wielbouten losdraaien en vastzetten Het uiteinde van de wielsleutel vastpakken en de bout tegen de pijlrichting in vastdraaien» Afbeelding 141. De wielbouten slechts enigszins losdraaien (circa een omwenteling), zolang de wagen niet met de krik is opgekrikt. Ander kan het wiel loskomen en eraf vallen - gevaar voor ongevallen! Als de bouten niet kunnen worden losgedraaid, kunt u voorzichtig met de voet op het uiteinde van de sleutel drukken. Daarbij kunt u zich het beste aan de wagen vasthouden en zorgen dat u stevig staat. Wagen opkrikken Afbeelding 142 Steunpunten voor de krik Afbeelding 141 Wiel verwisselen: Wielbouten een slag losdraaien Lees en bekijk eerst op bladzijde 165. Losdraaien De wielsleutel tot de aanslag op de wielbout aanbrengen 1). Het uiteinde van de wielsleutel vastpakken en de bout circa één omwenteling in pijlrichting draaien» Afbeelding 141. Vastzetten De wielsleutel tot de aanslag op de wielbout aanbrengen 1). 1) Voor het los- en vastdraaien van de antidiefstalwielbouten de betreffende adapter gebruiken» pagina 168. Nooduitrusting en tips om het zelf te doen 167

170 Wielen beveiligen tegen diefstal Afbeelding 144 Principeafbeelding: Antidiefstalwielbout met adapter Afbeelding 143 Krik aanbrengen Lees en bekijk eerst op bladzijde 165. Voor het plaatsen van de krik het steunpunt kiezen, dat het dichtst bij de lekke band ligt» Afbeelding 142. Het steunpunt bevindt zich direct onder de inkeping in de dorpel. De krik onder het steunpunt met de slinger zo ver omhoogdraaien, tot de klauw van de krik zich onder de verticale rand van de dorpel bevindt. De krik zodanig aanbrengen, dat de klauw de rand omvat» Afbeelding Controleren of de grondplaat van de krik met het volledige oppervlak op de vaste ondergrond staat en loodrecht onder de plaats staat waar de klauw de rand omvat» Afbeelding De wagenkrik verder omhoogdraaien tot het wiel net vrij van de grond is. De wagen alleen bij de krikpunten opkrikken. Voor het opkrikken van de wagen een vaste en vlakke ondergrond opzoeken. Lees en bekijk eerst op bladzijde 165. De antidiefstalwielbouten kunnen alleen met behulp van de adapter worden losgedraaid resp. vastgezet» pagina 165, Wagengereedschap. De afdekkap van de antidiefstalwielbout lostrekken. De adapter B» Afbeelding 144 met de vertande zijde tot de aanslag in de inwendige vertanding van de antidiefstalwielbout A aanbrengen, zodat alleen nog de uitwendige zeskant uitsteekt. De wielsleutel tot de aanslag op de adapter B schuiven. De wielbout losdraaien resp. vastdraaien» pagina 167. Na het lostrekken van de adapter de afdekkap op de antidiefstalwielbout steken. Het aantrekmoment van de wielbouten zo snel mogelijk met een momentsleutel laten controleren. Het aan de kopse kant van de adapter of aan de kopse kant van de antidiefstalwielbout ingeslagen codenummer noteren. Aan de hand van dit nummer kunt u, indien nodig, een reserveadapter bestellen uit het assortiment ŠKODA originele onderdelen. Wij adviseren om de adapter voor de wielbouten steeds in de wagen mee te nemen. Deze moet bij het wagengereedschap worden bewaard. De set antidiefstalwielbouten met de adapter is verkrijgbaar bij een ŠKODA Partner. 168 Tips om het zelf te doen

171 Bandenreparatie Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Bandenafdichtset 169 Voorbereidende werkzaamheden voor gebruik van de bandenafdichtset 170 Band afdichten en oppompen 170 Controle na 10 minuten rijden 171 Met de bandenafdichtset kunnen beschadigingen aan de banden tot een doorsnede van circa 4 mm, die door scherpe voorwerpen zijn veroorzaakt, veilig worden gedicht. De reparatie met de bandenafdichtset vervangt in geen geval een normale bandenreparatie. De reparatie met de afdichtset dient alleen voor het bereiken van de dichtstbijzijnde erkend reparateur. Bij de reparatie hoeft het wiel niet te worden verwijderd. Vreemde voorwerpen (bijvoorbeeld een schroef of een spijker) mogen niet uit de band worden verwijderd! De bandenafdichtset mag in de volgende gevallen niet worden gebruikt. Bij schade aan de velg. Bij een buitentemperatuur onder -20 C. Bij beschadigingen groter dan 4 mm. Bij beschadigingen aan de wang van de band. Als met zeer lage bandenspanning of met een lege band wordt gereden. Als de houdbaarheidsdatum (zie fles met bandenafdichtmiddel) is verstreken. Een met bandenafdichtmiddel gevulde band heeft niet dezelfde rijeigenschappen als een gewone band. Niet sneller rijden dan 80 km/h. Volgas accelereren, sterk remmen en het snel nemen van bochten vermijden. Na 10 minuten rijden de bandenspanning controleren. Het bandenafdichtmiddel is schadelijk voor de gezondheid en moet bij huidcontact onmiddellijk verwijderd worden. Milieu-aanwijzing Gebruikt of verouderd bandenafdichtmiddel moet met inachtneming van de milieuvoorschriften worden afgevoerd. De gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset in acht nemen. Een nieuwe fles bandenafdichtmiddel is verkrijgbaar uit het originele ŠKODA accessoireprogramma. De met de bandenafdichtset gerepareerde band zo snel mogelijk laten vervangen resp. bij een erkend reparateur informeren naar de reparatiemogelijkheden. Bandenafdichtset Afbeelding 145 Principeafbeelding: Onderdelen van de bandenafdichtset Lees en bekijk eerst op bladzijde 169. De bandenafdichtset bevindt zich in een box onder de bodembekleding van de bagageruimte. Onderdelen van bandenafdichtset» Afbeelding ventielsleutel, sticker met de snelheidsaanduiding "max. 80 km/h" resp. "max. 50 mph", vulslang met vuldop, luchtcompressor, bandenvulslang, Nooduitrusting en tips om het zelf te doen 169

172 bandenspanningmeter, luchtaftapventiel, aan-uitschakelaar, 12 volt kabelsteker, fles met bandenafdichtmiddel, reserve-ventielinzetstuk. De ventielsleutel 1 heeft aan de onderzijde een gleuf, waarin het ventielinzetstuk past. Alleen hiermee kan het ventielinzetstuk uit en weer in het ventiel worden gedraaid. Dat geldt ook voor het reserve-ventielinzetstuk 11. Voorbereidende werkzaamheden voor gebruik van de bandenafdichtset Lees en bekijk eerst op bladzijde 169. Voor het gebruik van de bandenafdichtset moeten de volgende voorbereidende werkzaamheden worden uitgevoerd: De wagen zo ver mogelijk van het rijdende verkeer parkeren. De plek moet zo mogelijk over een stevige en vlakke ondergrond beschikken. Als u langs de rijbaan staat, de alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven afstand plaatsen! Hierbij moeten de wettelijke voorschriften worden opgevolgd. Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens het repareren van de band mogen de passagiers niet op de weg staan (bij voorkeur achter de vangrail). De motor afzetten en de versnellingshendel in de neutraalstand resp. de keuzehendel van de automatische versnellingsbak in de P-stand plaatsen. De handrem stevig aantrekken. Controleren of de reparatie met de bandenafdichtset kan worden uitgevoerd» pagina 169. Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan deze afkoppelen. De bandenafdichtset uit het wagengereedschap nemen. De sticker 2» Afbeelding 145 op pagina 169 in het blikveld van de bestuurder op het dashboard plakken. Vreemde voorwerpen (bijvoorbeeld een schroef of een spijker) niet uit de band verwijderen. Het ventieldopje eraf draaien. Met de ventielsleutel 1 het ventielinzetstuk uit het ventiel draaien en het ventielinzetstuk op een schone ondergrond leggen (doek, stuk papier e.d.). Band afdichten en oppompen Lees en bekijk eerst op bladzijde 169. Afdichten De fles met bandenafdichtmiddel 10» Afbeelding 145 op pagina 169 enkele malen krachtig schudden. De vulslang 3 stevig rechtsom op de fles 10 draaien. De folie op de vuldop wordt hierbij automatisch doorgeprikt. De sluitstop van de vulslang 3 verwijderen en het open uiteinde op het ventiel van de band steken. De fles 10 ondersteboven houden en de gehele inhoud afdichtmiddel uit de fles in de band vullen. De lege fles met bandenafdichtmiddel van het ventiel verwijderen. Het ventielinzetstuk met ventielsleutel 1 weer in het ventiel draaien. Oppompen De vulslang 5» Afbeelding 145 op pagina 169 van de luchtcompressor stevig op het ventiel van de band draaien. Controleren of het luchtaftapventiel 7 dichtgedraaid is. De motor starten en laten draaien. De stekker 9 in het 12 volt stopcontact» pagina 83, 12 volt stopcontact steken. De luchtcompressor met de aan-uitschakelaar 8 inschakelen. De luchtcompressor laten draaien totdat de bandenspanning 2,0-2,5 bar bedraagt. Maximale looptijd 8 minuten» De luchtcompressor uitschakelen. Als de bandenspanning van 2,0-2,5 bar niet wordt bereikt, de vulslang 5 van het ventiel afschroeven. De wagen circa 10 meter voor- of achteruitrijden zodat het afdichtmiddel zich in de band kan "verdelen". De vulslang van de luchtcompressor 5 opnieuw stevig op het ventiel draaien en het oppompen herhalen. Als ook nu de vereiste bandenspanning niet wordt bereikt, dan is de band te zeer beschadigd. De band kan met de bandenafdichtset niet voldoende worden afgedicht». De luchtcompressor uitschakelen. De vulslang 5 van het ventiel losdraaien. Wanneer een bandenspanning van 2,0-2,5 bar is bereikt, kan de rit met maximaal 80 km/h resp. 50 mph worden voortgezet. Na 10 minuten rijden de bandenspanning controleren» pagina Tips om het zelf te doen

173 De luchtcompressor en de bandenvulslang kunnen bij het oppompen heet worden - gevaar voor verwondingen! De hete vulslang en hete luchtcompressor niet op brandbare materialen leggen - brandgevaar! Wanneer de band niet tot ten minste 2,0 bar kan worden opgepompt, is de beschadiging te groot. Het afdichtmiddel is niet in staat de band te dichten. Niet verder rijden! De hulp van een erkend reparateur inroepen. De luchtcompressor uiterlijk na 8 minuten draaien uitschakelen - gevaar voor oververhitting! De luchtcompressor enkele minuten laten afkoelen, voordat u deze opnieuw inschakelt. Controle na 10 minuten rijden Lees en bekijk eerst op bladzijde 169. Na 10 minuten rijden de bandenspanning controleren! De bandenspanning is 1,3 bar of lager Niet verder rijden! De band kan met de bandenafdichtset niet voldoende worden afgedicht. De bandenspanning is 1,3 bar of hoger De bandenspanning weer tot de juiste waarde corrigeren (zie binnenzijde van de tankklep). De rit voorzichtig voortzetten naar de dichtstbijzijnde erkend reparateur met maximaal 80 km/h (50 mph). Starthulp Een ontladen accu kan al bij temperaturen net onder 0 C bevriezen. Bij een bevroren accu geen starthulp geven met behulp van de accu van een andere wagen - explosiegevaar! De waarschuwingsaanwijzingen bij werkzaamheden in de motorruimte opvolgen» pagina 143. De niet-geïsoleerde delen van de poolklemmen mogen in geen geval met elkaar in aanraking komen - gevaar voor kortsluiting! De op de pluspool van de accu aangesloten startkabel mag niet met elektrisch geleidende delen van de wagen in aanraking komen - gevaar voor kortsluiting! De startkabel niet op de minpool van de ontladen accu aansluiten. Door vonkvorming bij het starten zou knalgas dat uit de accu stroomt, kunnen ontsteken. De startkabels zo leggen, dat ze niet door draaiende delen in de motorruimte kunnen worden geraakt. Nooit over de accu heen hangen - gevaar door bijtende werking! De sluitdoppen van de accucellen moeten zijn vastgeschroefd. Ontstekingsbronnen (open vuur, brandende sigaretten en dergelijke) uit de buurt van de accu houden - gevaar voor explosie! Nooit starthulp gebruiken bij accu's met een te laag accuvloeistofpeil - explosiegevaar en gevaar door bijtende werking. Tussen beide wagens mag geen contact bestaan, omdat er anders al bij het aansluiten van de pluspolen een stroomverbinding tot stand wordt gebracht. De ontladen accu moet volgens voorschrift op de elektrische installatie zijn aangesloten. Wij adviseren de startkabels aan te schaffen bij een speciaalzaak voor voertuigaccu's. Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Starthulp met behulp van de accu van een andere wagen 172 Starthulp bij wagens met start-stopsysteem 172 Nooduitrusting en tips om het zelf te doen 171

174 Starthulp met behulp van de accu van een andere wagen Afbeelding 146 Starthulp: A - ontladen accu, B - stroomleverende accu Startkabel Alleen startkabels gebruiken met een voldoende grote diameter en met geïsoleerde poolklemmen. De aanwijzingen van de fabrikant van de startkabels opvolgen. Pluskabel - kleuraanduiding in het algemeen rood. Minkabel - - kleuraanduiding in het algemeen zwart. Starthulp bij wagens met start-stopsysteem Lees en bekijk eerst en op bladzijde 171. Als de motor niet aanslaat omdat de accu ontladen is, kan de accu van een andere wagen worden gebruikt om de motor te starten. Daarvoor zijn startkabels nodig. De startkabels moeten in de onderstaande volgorde worden aangesloten. Het ene uiteinde 1 aansluiten op de pluspool van de ontladen accu A» Afbeelding 146. Het andere uiteinde 2 aansluiten op de pluspool van de stroomleverende accu B. Het ene uiteinde 3 aansluiten op de minpool van de stroomleverende accu B. Het andere uiteinde 4 aansluiten op een massief, vast met het motorblok verbonden metalen onderdeel of direct op het motorblok zelf. Motor starten De motor van de stroomgevende wagen starten en stationair laten draaien. Nu de motor van de wagen met de ontladen accu starten. Als de motor niet aanslaat, de startprocedure na circa 10 seconden afbreken en circa een halve minuut later herhalen. De startkabels precies in omgekeerde volgorde (zoals hierboven beschreven) verwijderen. Beide accu's moeten een nominale spanning van 12 V hebben. De capaciteit (Ah) van de stroomleverende accu mag niet wezenlijk lager zijn dan de capaciteit van de ontladen accu. Lees en bekijk eerst en op bladzijde 171. Afbeelding 147 Massapunt van de motor: Startstopsysteem Bij wagens met start-stopsysteem mag de startkabel nooit direct op de minpool van de accu worden aangesloten, maar uitsluitend op het massapunt van de motor» Afbeelding 147. Wagen afslepen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Sleepoog voor 173 Sleepoog achter 174 Wagens met een trekhaak 174 Wagens met schakelbak kunnen met een sleepkabel resp. een sleepstang of met opgeheven voor- of achteras worden afgesleept. Wagens met automatische versnellingsbak kunnen met een sleepkabel resp. een sleepstang of met opgeheven vooras worden afgesleept. Bij een auto waarbij de achterwielen zij opgetakeld wordt de automatische versnellingsbak beschadigd! 172 Tips om het zelf te doen

175 Het beste voor de wagen en het veiligste is het om met een sleepstang te rijden. Alleen als er geen geschikte sleepstang beschikbaar is, moet een sleepkabel worden gebruikt. Bij het afslepen moeten de volgende aanwijzingen worden opgevolgd. Bestuurder van de slepende wagen De koppeling bij het wegrijden uiterst voorzichtig laten opkomen resp. bij een automatische versnellingsbak bijzonder voorzichtig gas geven. Bij wagens met schakelbak bij het wegrijden pas gas geven als de kabel strak staat. De maximale sleepsnelheid bedraagt 50 km/h. Bestuurder van de gesleepte wagen Het contact inschakelen zodat het stuurwiel niet kan blokkeren en de knipperlichten, de claxon, de ruitenwissers en de ruitensproeierinstallatie kunnen worden ingeschakeld. De versnellingsbak in de neutraalstand zetten resp. bij een automatische versnellingsbak de keuzehendelstand N selecteren. De rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging werken alleen als de motor draait. Bij stilstaande motor moet het rempedaal met aanzienlijk meer kracht worden ingedrukt en is voor het sturen veel meer kracht nodig. Let er bij het gebruik van een sleepkabel op dat de sleepkabel strak blijft staan. De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan de motor en de katalysator! Als starthulp kunt u de accu van een andere wagen gebruiken» pagina 171, Starthulp. Als er door een defect geen versnellingsbakolie meer in de versnellingsbak zit, mag de wagen alleen met opgetakelde aangedreven wielen of met een transportvoertuig resp. aanhangwagen worden vervoerd. Als normaal slepen niet mogelijk is of als de sleepafstand groter is dan 50 km, moet de wagen op een transportvoertuig of een aanhangwagen worden vervoerd. De sleepkabel moet elastisch zijn, zodat beide wagens niet aan schokbelastingen worden blootgesteld. Daarom alleen kunststofvezel kabels of kabels van soortgelijk elastisch materiaal gebruiken. Bij het slepen mogen geen ontoelaatbaar hoge trekkrachten en geen schokbelastingen optreden. Bij het slepen over onverharde wegen bestaat altijd het gevaar, dat de bevestigingsdelen te zwaar worden belast en beschadigd raken. De sleepkabel resp. de sleepstang aan het sleepoog» pagina 173, Sleepoog voor resp.» pagina 174, Sleepoog achter resp. aan de afneembare kogelkop van de trekhaak» pagina 125 bevestigen. Wij adviseren een sleepkabel uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken, die bij een ŠKODA Partner verkrijgbaar is. Voor het slepen is een zekere ervaring nodig. Beide bestuurders moeten met de bijzonderheden van het slepen vertrouwd zijn. Bestuurders die daarmee geen ervaring hebben, kunnen beter niet afslepen of worden afgesleept. Bij het afslepen de nationale wettelijke bepalingen in acht nemen, vooral met betrekking tot de te gebruiken markering. De sleepkabel mag niet zijn verdraaid, omdat onder bepaalde omstandigheden het sleepoog voorop uw wagen zou kunnen worden losgedraaid. Sleepoog voor Afbeelding 148 Verwijderen van de afdekking / montage van het sleepoog Lees en bekijk eerst op bladzijde 173. De afdekkap voorzichtig als volgt verwijderen. Op de linker helft van de afdekkap in pijlrichting drukken» Afbeelding De afdekkap uit de voorbumper verwijderen. Nooduitrusting en tips om het zelf te doen 173

176 Het sleepoog met de hand linksom tot de aanslag vastdraaien» Afbeelding Voor het vastdraaien adviseren wij bijvoorbeeld de wielsleutel, het sleepoog van een andere wagen of een gelijksoortig voorwerp te gebruiken dat door het oog kan worden gestoken. Om de afdekkap na het verwijderen van het sleepoog weer aan te brengen deze in de bevestigingen aanbrengen en vervolgens op de rechterzijde van de afdekkap drukken. De afdekking moet correct vastklikken. De afneembare kogelkop moet altijd worden meegenomen, om deze zo nodig voor het afslepen te gebruiken. Het sleepoog moet altijd tot de aanslag worden vastgedraaid en stevig worden vastgezet, anders kan het sleepoog bij het af- of aanslepen losraken. Sleepoog achter Afbeelding 149 Sleepoog achter Lees en bekijk eerst op bladzijde 173. Het sleepoog achter bevindt zich rechts onder de achterbumper» Afbeelding 149. Wagens met een trekhaak Lees en bekijk eerst op bladzijde 173. Bij wagens met af fabriek ingebouwde trekhaak kan voor het afslepen de gemonteerde afneembare trekhaak worden gebruikt» pagina 125, Aanhangwagengebruik. Het afslepen met de trekhaak is een volwaardige vervanging voor het afslepen met het sleepoog. Bij gebruik van een ongeschikte sleepstang kunnen de afneembare kogelkop en de wagen worden beschadigd. 174 Tips om het zelf te doen

177 Zekeringen en gloeilampjes Zekeringen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Zekeringen in het dashboard 175 Zekeringen in de motorruimte 177 De afzonderlijke stroomkringen zijn door middel van smeltzekeringen beveiligd. Voor het vervangen van een zekering moeten het contact en de betreffende verbruiker worden uitgeschakeld. Vaststellen welke zekering bij de uitgevallen verbruiker hoort» pagina 175, Zekeringen in het dashboard of» pagina 177, Zekeringen in de motorruimte. De kunststof klem uit de houder in de afdekking van de zekeringenhouder nemen, op de betreffende zekering steken en deze verwijderen. Kleur van de zekering Max. stroomsterkte in ampère lichtbruin 5 donkerbruin 7,5 rood 10 blauw 15 geel 20 wit 25 groen 30 Zekeringen "niet repareren" en ook niet vervangen door zwaardere - brandgevaar! Bovendien kunnen andere delen van de elektrische installatie worden beschadigd. Als een nieuw geplaatste zekering na korte tijd weer doorbrandt, moet de elektrische installatie zo snel mogelijk door een erkend reparateur worden gecontroleerd. Een doorgebrande zekering is aan een doorgesmolten metalen strookje te herkennen. De doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met hetzelfde ampèrage vervangen. Wij adviseren, altijd reservezekeringen in de wagen mee te nemen. Een doosje reservezekeringen is verkrijgbaar uit het originele ŠKODA accessoireprogramma. Op één zekering kunnen meerdere verbruikers zijn aangesloten. Bij een verbruiker kunnen meerdere zekeringen horen. Zekeringen in het dashboard Afbeelding 150 Onderzijde van het dashboard: Afdekking van de zekeringenhouder Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de waarschuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen» pagina 143. Zekeringen en gloeilampjes 175

178 Afbeelding 151 Schematische weergave van de zekeringenhouder voor wagens met links / rechts stuur Lees en bekijk eerst en op bladzijde 175. De zekeringen bevinden zich aan de linkerzijde van het dashboard achter een afdekking. De afdekking voorzichtig in pijlrichting openen en verwijderen» Afbeelding 150. Nadat de zekering vervangen is, de afdekking tegen de pijlrichting in weer in het dashboard aanbrengen, zodat de geleidingsnokken in de openingen van het dashboard worden gevoerd. De afdekking sluiten tot deze vergrendelt. Zekeringenoverzicht in het dashboard Nr. Verbruiker 1 S-contact 2 Start-stopsysteem, airconditioning 3 Instrumentenpaneel, lichtbundelhoogteverstelling 4 Regelapparaat voor ABS, toets voor start-stopsysteem 5 Benzinemotor: Snelheidsregelsysteem 6 Achteruitrijlamp (schakelbak) 7 Contact, motorregelapparaat, automatische versnellingsbak 8 Rempedaalschakelaar, koelluchtventilator 9 Bediening voor verwarming, regelapparaat voor airconditioning, parkeerhulp, regelapparaat voor bochtenverlichting, koelluchtventilator, ruitensproeiers 10 Ruitensproeierinstallatie 11 Spiegelverstelling Nr. Verbruiker 12 Regelapparaat voor aanhangwagenherkenning 13 Regelapparaat voor automatische versnellingsbak 14 Motor voor halogeenprojectorkoplampen met bochtenverlichtingsfunctie 15 PDA-navigatiesysteem 16 Elektrohydraulische stuurbekrachtiging 17 Voeding van de lichtschakelaar 18 Spiegelverwarming 19 S-contact 20 Alarm 21 Achteruitrijlampen, mistlampen met CORNER-functie 22 Bediening voor verwarming, regelapparaat voor airconditioning, parkeerhulp, telefoon, instrumentenpaneel, stuurhoeksensor, ESC, regelapparaat elektrische installatie, multifunctiestuurwiel 23 Verlichting interieur, opbergvak en bagageruimte, stadslicht 24 Centraal regelapparaat 25 Stoelverwarming 26 Achterruitwisser 27 Telefoonvoorbereiding 28 Benzinemotor: Absorptie-koolfilterklep, dieselmotor: Regelklep 29 Inspuiting, waterpomp 30 Brandstofpomp, contact, snelheidsregelsysteem, bediening van PTCrelais 31 Lambdasonde 32 Hogedrukbrandstofpomp, drukklep 33 Motorregelapparaat 34 Motorregelapparaat, onderdrukpomp 35 Dagrijverlichting / radio voor wagens met start-stopsysteem 36 Grootlicht 37 Mistachterlicht, DC/DC-omvormer start-stopsysteem 38 Mistlampen 39 Aanjager voor verwarming Vrij 176 Tips om het zelf te doen

179 Nr. Verbruiker 42 Achterruitverwarming 43 Claxon 44 Ruitenwissers voorruit 45 Centraal regelapparaat van comfortsysteem 46 Motorregelapparaat, brandstofpomp 47 Sigarettenaansteker, stopcontact in bagageruimte 48 ABS, start-stopsysteem (DC/DC)-omvormer ESP 49 Knipperlichten, remlichten 50 Start-stopsysteem (DC/DC)-omvormer, radio 51 Elektrische ruitbediening (voor en achter) - linkerzijde 52 Elektrische ruitbediening (voor en achter) - rechterzijde 53 Parkeerlicht - linkerzijde, elektrisch schuif-kanteldak 54 Start-stopsysteem (instrumentenpaneel), alarm 55 Regelapparaat voor automatische versnellingsbak 56 Koplampsproeiers, parkeerlicht - rechterzijde 57 Linkerdimlicht, lichtbundelhoogteverstelling 58 Rechterdimlicht Zekeringen in de motorruimte Afbeelding 152 Accu: Afdekking van de zekeringenhouder Lees en bekijk eerst en op bladzijde 175. Afbeelding 153 Schematische weergave van de zekeringenhouder in de motorruimte De borgbeugel van het deksel van de zekeringenhouder gelijktijdig in pijlrichting A» Afbeelding 152 samendrukken en het deksel in pijlrichting B schuiven. Met een platte schroevendraaier de klemmen in de openingen C ontgrendelen en het deksel in pijlrichting D omhoogklappen. Zekeringenoverzicht in de motorruimte Nr. Verbruiker 1 Dynamo 2 Vrij 3 Interieur 4 Extra verwarming 5 Interieur 6 Gloeibougies, koelluchtventilator 7 Elektrohydraulische stuurbekrachtiging 8 ABS resp. ASR resp. ESC 9 Koelluchtventilator 10 Automatische versnellingsbak 11 ABS resp. ASR resp. ESC 12 Centraal regelapparaat 13 Extra verwarming De zekeringen nr. 1-7 door een erkend reparateur laten vervangen. Zekeringen en gloeilampjes 177

180 Gloeilampjes Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Koplamp 178 Gloeilampje van dim- en grootlicht vervangen (halogeenprojectorkoplamp) 179 Gloeilampje van dim- en grootlicht / dimlicht vervangen (halogeenprojectorkoplamp) 179 Gloeilampje van grootlicht vervangen (halogeenprojectorkoplamp) 179 Gloeilampje van knipperlicht voor vervangen 179 Gloeilampje van stadslicht voor vervangen 180 Mistlamp en dagrijverlichting 180 Mistlamp Fabia Scout, Fabia RS 180 Gloeilampje van kentekenplaatverlichting vervangen 181 Achterlicht 181 Het vervangen van gloeilampjes vereist een bepaalde handigheid. Daarom adviseren wij, om bij onzekerheid het vervangen van een gloeilampje door een erkend reparateur te laten uitvoeren. Voor het vervangen van gloeilampjes het contact en alle verlichting uitschakelen. Defecte gloeilampjes mogen alleen worden vervangen door gloeilampjes van hetzelfde type. De typeaanduiding staat op de lampvoet of op het glas van de lamp. Er bevindt zich een opbergruimte voor reservelampjes in de kunststof box in het reservewiel of onder de bekleding van de bagageruimte. Het glas van de gloeilamp niet met blote vingers aanraken (ook de allerkleinste vervuiling verkort de levensduur van de gloeilamp). Een schone doek, servet of iets dergelijks gebruiken. Bij het uit- en inbouwen van de kentekenplaatverlichting en het achterlicht erop letten, dat de lak van de wagen en de verlichtingseenheid niet worden beschadigd. In dit instructieboekje is alleen het vervangen van gloeilampjes beschreven, voor de gloeilampjes die u zelf zonder problemen kunt vervangen. Het vervangen van de andere gloeilampjes moet aan een erkend reparateur worden overgelaten. Wij adviseren altijd een doosje met reservegloeilampjes in de wagen mee te nemen. Reservegloeilampjes zijn verkrijgbaar uit het originele ŠKODA accesoiresprogramma. Wij adviseren, om na het vervangen van een gloeilampje voor het groot-, dimlicht of de mistlamp de lampafstelling door een erkend reparateur te laten controleren. In geval van een defecte led moet een erkend reparateur worden opgezocht. Koplamp Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de waarschuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen» pagina 143. Als de weg niet voldoende verlicht is of als de wagen niet of slechts moeilijk door andere verkeersdeelnemers kan worden gezien, kunnen ongevallen worden veroorzaakt. H7- en H4-gloeilampjes staan onder druk en kunnen bij vervanging van het gloeilampje springen - gevaar voor verwondingen! Daarom adviseren wij, bij het vervangen van gloeilampjes handschoenen en een veiligheidsbril te dragen. Bij het vervangen van lampjes de betreffende lamp uitschakelen. Afbeelding 154 Overzicht van de gloeilampjes: Halogeenkoplampen / halogeenprojectorkoplampen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 178. Overzicht van de gloeilampjes in de halogeenkoplamp A - Dim-, groot- en stadslicht B - Knipperlicht voor 178 Tips om het zelf te doen

181 Overzicht van de gloeilampjes in de halogeenprojectorkoplamp 1 - Dimlicht / dim- en grootlicht 2 - Stadslicht / stads- en grootlicht 3 - Knipperlicht Gloeilampje van dim- en grootlicht vervangen (halogeenprojectorkoplamp) Afbeelding 155 Gloeilampje van dim- en grootlicht uitbouwen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 178. De rubber afdekking 1» Afbeelding 154 op pagina 178 verwijderen. De stekker met het gloeilampje tot de aanslag in pijlrichting draaien» Afbeelding 156 en verwijderen. Het gloeilampje vervangen, de stekker met het nieuwe gloeilampje aanbrengen en tot de aanslag tegen de pijlrichting in draaien. De rubber afdekking 1 aanbrengen. Gloeilampje van grootlicht vervangen (halogeenprojectorkoplamp) Afbeelding 157 Gloeilampje van grootlicht uitbouwen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 178. De rubber afdekking A» Afbeelding 154 op pagina 178 verwijderen. De stekker van het gloeilampje lostrekken, de borgbeugel ontgrendelen en het gloeilampje verwijderen» Afbeelding 155. Het gloeilampje zodanig aanbrengen, dat de grendelnokken van de sokkel van het gloeilampje in de uitsparingen van de reflector passen. De borgbeugel vergrendelen en de stekker van het gloeilampje aanbrengen. De rubber afdekking A aanbrengen. Gloeilampje van dim- en grootlicht / dimlicht vervangen (halogeenprojectorkoplamp) Afbeelding 156 Gloeilampje van dim- en grootlicht / dimlicht uitbouwen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 178. De rubber afdekking 2» Afbeelding 154 op pagina 178 verwijderen. De stekker met het gloeilampje tot de aanslag in pijlrichting draaien» Afbeelding 157 en verwijderen. Het gloeilampje vervangen, de stekker met het nieuwe gloeilampje aanbrengen en tot de aanslag tegen de pijlrichting in draaien. De rubber afdekking 2 aanbrengen. Gloeilampje van knipperlicht voor vervangen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 178. De fitting B» Afbeelding 154 op pagina 178 resp. de fitting 3 tot de aanslag linksom draaien en samen met het gloeilampje voor het knipperlicht verwijderen. Het lampje vervangen, de fitting met het nieuwe lampje aanbrengen en tot de aanslag rechtsom draaien. Zekeringen en gloeilampjes 179

182 Gloeilampje van stadslicht voor vervangen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 178. De rubber afdekking A» Afbeelding 154 op pagina 178 resp. 2 verwijderen. De lamphouder vastpakken en uit de koplamp trekken. Het gloeilampje vervangen en de lamphouder met het gloeilampje weer in de koplamp steken. De rubber afdekking aanbrengen. Voor het opnieuw inbouwen de mistlamp eerst met de blokkeringsnok aan de kant aanbrengen die het verst van de kentekenplaat is verwijderd. De mistlamp aan de zijde van de kentekenplaat op zijn plaats drukken. De afdekkap eerst met de blokkeringsnok aanbrengen die het verst van de kentekenplaat is verwijderd. De afdekkap aan de zijde van de kentekenplaat op zijn plaats drukken. De afdekking moet correct vastklikken. Mistlamp Fabia Scout, Fabia RS Mistlamp en dagrijverlichting Afbeelding 159 Voorbumper: Fabia Scout / Fabia RS Afbeelding 158 Voorbumper: Rooster / uitbouwen van de mistlamp Lees en bekijk eerst en op bladzijde 178. Overzicht van de gloeilampjes» Afbeelding 158 A - Gloeilampje van dagrijverlichting B - Gloeilampje van mistlamp Afdekkap verwijderen Het rooster bij de met pijlen gemarkeerde plaatsen vastpakken» Afbeelding en de afdekkap in pijlrichting verwijderen. Gloeilampje van mistlamp resp. dagrijverlichting vervangen Een hand in de opening van het rooster steken en de blokkeringsnok» Afbeelding in pijlrichting drukken. De mistlamp verwijderen. De stekker met het gloeilampje tot de aanslag linksom draaien en verwijderen. Het lampje vervangen, de stekker met het nieuwe lampje aanbrengen en tot de aanslag rechtsom draaien. Afbeelding 160 Voorbumper: Mistlamp / Mistlamp: Gloeilampje vervangen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 178. Afdekkap en mistlamp uitbouwen In de opening boven de mistlamp» Afbeelding (Fabia Scout) de draadbeugel» pagina 165, Wagengereedschap steken en de afdekkap verwijderen. 180 Tips om het zelf te doen

183 Een vinger in de opening naast de mistlamp» Afbeelding (Fabia RS) steken en de afdekkap verwijderen. Met de schroevendraaier» pagina 165, Wagengereedschap de schroeven» Afbeelding eruit draaien. De mistlamp verwijderen. Gloeilampje vervangen en mistlamp inbouwen De vergrendeling 1» Afbeelding 160 van de stekker A indrukken en de stekker uit de fitting B verwijderen. De fitting B met het gloeilampje tot de aanslag in pijlrichting draaien en verwijderen. Het gloeilampje vervangen, de fitting met het nieuwe gloeilampje aanbrengen en tot de aanslag tegen de pijlrichting in draaien. De stekker A aansluiten op de fitting B. De schroeven weer erin draaien en de afdekkap monteren. De afdekking moet correct vastklikken. Gloeilampje van kentekenplaatverlichting vervangen Achterlicht Afbeelding 162 Kunststof moer / achterlicht Afbeelding 163 Achterlicht: Overzicht van de gloeilampjes Afbeelding 161 Achterklep: Kentekenplaatverlichting Lees en bekijk eerst en op bladzijde 178. Lees en bekijk eerst en op bladzijde 178. Een platte schroevendraaier in de opening bij de pijl» Afbeelding 161 steken en voorzichtig naar het midden van de kentekenplaatverlichting drukken, de kentekenplaatverlichting springt iets naar buiten. De kentekenplaatverlichting verwijderen. Het defecte gloeilampje uit de houder verwijderen en een nieuw gloeilampje aanbrengen. De glazen afdekking weer aanbrengen en tot de aanslag aandrukken. Daarbij op de juiste inbouwpositie van de glazen afdekking letten. Overzicht van de gloeilampjes» Afbeelding Mistachterlicht / achteruitrijlicht 2 - Knipperlicht 3 - Remlicht 4 - Stadslicht Achterlicht uit- en inbouwen De achterklep openen. Met één hand het achterlicht vasthouden en met de andere hand de kunststof moer» Afbeelding losdraaien. Het achterlicht vastpakken en voorzichtig met heen en weer gaande bewegingen schuin naar achteren verwijderen. Het doorvoerrubber met de kabels niet uit de carrosserie trekken. Zekeringen en gloeilampjes 181

184 Bij het inbouwen het achterlicht eerst met de bout A in de opening in de carrosserie aanbrengen» Afbeelding 162. De achterlichtunit voorzichtig zodanig in de carrosserie drukken, dat de pennen B in de steunen van de carrosserie vallen. Met één hand het achterlicht vasthouden en met de andere hand de moer» Afbeelding aanbrengen en vastdraaien. Gloeilampjes in het achterlicht vervangen Voor het vervangen van het lampje de lampfitting tot de aanslag linksom draaien en deze uit de behuizing verwijderen» Afbeelding 163. Het lampje vervangen, de fitting met het lampje weer in de behuizing plaatsen en tot de aanslag rechtsom draaien. Voor het los- en vastdraaien van de kunststof moer kunt u een munt of een vergelijkbaar voorwerp gebruiken. 182 Tips om het zelf te doen

185 Technische gegevens Technische gegevens Wagengegevens Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Kenmerkende wagengegevens 183 Bedrijfsgewicht en laadvermogen 183 Meting van brandstofverbruik en CO 2 -emissies volgens ECE-voorschriften en EU-richtlijnen 184 Afmetingen 185 Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van het motortype 186 De informatie in de technische wagendocumentatie heeft altijd voorrang boven de informatie in dit instructieboekje. De rijprestaties zijn bepaald zonder prestatieverminderende meeruitvoeringen zoals bijvoorbeeld airconditioning. Kenmerkende wagengegevens Op de sticker met wagengegevens staan de volgende gegevens Chassisnummer (VIN) Model Versnellingsbakcode, laknummer, interieuruitvoering, motorvermogen, motorcode Gedeeltelijke wagenbeschrijving Typeplaatje Het typeplaatje» Afbeelding bevindt zich onder op de B-stijl aan de rechterzijde van de wagen. Het typeplaatje bevat de volgende gegevens Chassisnummer (VIN) Maximaal toelaatbaar gewicht Maximaal toelaatbaar treingewicht (wagen + aanhangwagen) Maximaal toegestane voorasbelasting Maximaal toegestane achterasbelasting Chassisnummer (VIN) Het VIN-nummer (chassisnummer) is in de motorruimte ingeslagen op de rechter veerpootsteun. Dit nummer staat ook op een plaatje in de linker onderhoek van de voorruit (samen met een VIN-streepjescode) en op het typeplaatje. Motornummer Het motornummer (drie posities tellende code en het serienummer) is op het motorblok ingeslagen. De aangegeven waarden voor de maximaal toegestane gewichten mogen niet worden overschreden - gevaar voor ongevallen en beschadiging! Afbeelding 164 Sticker met wagengegevens / typeplaatje Sticker met wagengegevens De sticker met wagengegevens» Afbeelding bevindt zich onder de bodembekleding in de bagageruimte en is ook in het Serviceplan geplakt. Bedrijfsgewicht en laadvermogen Rijklaar gewicht Deze waarde is bepaald zonder verdere gewichtsverhogende uitrustingen, zoals bijvoorbeeld airconditioning, reservewiel en trekhaak. Het aangegeven rijklaar gewicht dient alleen ter oriëntatie. Het rijklaar gewicht is bepaald met een bestuurder van 75 kg, incl. bedrijfsvloeistoffen en wagengereedschap en een voor 90% gevulde brandstoftank. Technische gegevens 183

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Roomster Instructieboekje

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Roomster Instructieboekje SIMPLY CLEVER ŠKODA Roomster Instructieboekje 5J7012732AH Voorwoord U heeft gekozen voor een ŠKODA, hartelijk dank voor uw vertrouwen. De beschrijving van de wagenbediening, belangrijke aanwijzingen over

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Superb Instructieboekje

SIMPLY CLEVER. ŠKODA Superb Instructieboekje SIMPLY CLEVER ŠKODA Superb Instructieboekje 3T0012732AH Voorwoord U heeft gekozen voor een ŠKODA, hartelijk dank voor uw vertrouwen. De beschrijving van de wagenbediening, belangrijke aanwijzingen over

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER INSTRUCTIEBOEKJE. ŠKODA Yeti

SIMPLY CLEVER INSTRUCTIEBOEKJE. ŠKODA Yeti SIMPLY CLEVER INSTRUCTIEBOEKJE ŠKODA Yeti 5L0012732AM Voorwoord U heeft gekozen voor een ŠKODA. Hartelijk dank voor het vertrouwen. De beschrijving van de wagenbediening, belangrijke aanwijzingen over

Nadere informatie

INSTRUKTIEBOEK. Ibiza

INSTRUKTIEBOEK. Ibiza INSTRUKTIEBOEK Ibiza Voorwoord Lees dit instructieboekje en de bijbehorende bijlagen aandachtig door zodat u snel met de bediening van uw wagen vertrouwd raakt. Naast regelmatig onderhoud en verzorging

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER INSTRUCTIEBOEKJE. ŠKODA Citigo

SIMPLY CLEVER INSTRUCTIEBOEKJE. ŠKODA Citigo SIMPLY CLEVER INSTRUCTIEBOEKJE ŠKODA Citigo 1ST012732AM 1e eigenaar 2e eigenaar Deze wagen met kenteken (vult de verkoper in) is eigendom van: Titel, naam / firma: Adres: Deze wagen met kenteken is eigendom

Nadere informatie

SIMPLY CLEVER INSTRUCTIEBOEKJE. ŠKODA Rapid

SIMPLY CLEVER INSTRUCTIEBOEKJE. ŠKODA Rapid SIMPLY CLEVER INSTRUCTIEBOEKJE ŠKODA Rapid 5JA012732AK Voorwoord U heeft gekozen voor een ŠKODA. Hartelijk dank voor het vertrouwen. De beschrijving van de wagenbediening, belangrijke aanwijzingen over

Nadere informatie

INSTRUKTIEBOEK. Altea

INSTRUKTIEBOEK. Altea INSTRUKTIEBOEK Altea Voorwoord Lees dit instructieboekje en de bijbehorende bijlagen aandachtig door zodat u snel met de bediening van uw wagen vertrouwd raakt. Naast regelmatig onderhoud en verzorging

Nadere informatie

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN E81931 2 U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1 De stoel, de hoofdsteun, de

Nadere informatie

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE ALGEMENE INFORMATIE oefenen hun werking uit via het beendergestel van het lichaam en horen laag over de voorkant van het bekken, de borstkas en de schouders gedragen te worden. Draag het heupgedeelte van

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

INSTRUKTIEBOEK. Leon

INSTRUKTIEBOEK. Leon INSTRUKTIEBOEK Leon Voorwoord Lees dit instructieboekje en de bijbehorende bijlagen aandachtig door zodat u snel met de bediening van uw wagen vertrouwd raakt. Naast regelmatig onderhoud en verzorging

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Verstelling naar voren/naar achteren. 2. Hoogteverstelling.

Nadere informatie

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen Stoelen VOORSTOELEN De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Als van deze instructies wordt afgeweken, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of verlies van controle over het voertuig.

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt.

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt. VOORWOORD Dit instructieboekje maakt u vertrouwd met de bediening van en het onderhoud aan uw nieuwe auto. Verder vindt u in dit instructieboekje belangrijke informatie over veiligheid. Lees het daarom

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Verklaring vervoersregeling

Verklaring vervoersregeling Verklaring vervoersregeling Hierbij geef ik toestemming voor mijn kind(eren) om in een auto met de gastouder mee te rijden. Deze neemt te allen tijde de veiligheidsregels in acht. Autogebruik door gastouders

Nadere informatie

INSTRUKTIEBOEK. Alhambra

INSTRUKTIEBOEK. Alhambra INSTRUKTIEBOEK Alhambra Voorwoord Lees dit instructieboekje en de bijbehorende bijlagen aandachtig door zodat u snel met de bediening van uw wagen vertrouwd raakt. Naast regelmatig onderhoud en verzorging

Nadere informatie

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 2-3 15-36 kg 4-12 j 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

http://www.ikbenvoor.be/content.aspx?id=292

http://www.ikbenvoor.be/content.aspx?id=292 1 van 5 8-11-2007 11:17 Burgers Bewegingen Bedrijven Besturen Vervoer van kinderen in de wagen: nieuwe regels! De Belgische wetgeving sinds 1 september 2006 Algemene regel Kinderen (jonger dan 18 jaar)

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

Uitrusting in interieur van auto

Uitrusting in interieur van auto Uitrusting in interieur van auto BINNENVERLICHTING KLOK OFF 12 ON 9 3 H2592 Schakelaarstanden: "UIT" - Verlichting permanent uit. "AAN" - De verlichting blijft branden. Met de schakelaar in de middenstand

Nadere informatie

Veilig vervoer van kinderen in de auto

Veilig vervoer van kinderen in de auto Veilig vervoer van kinderen in de auto Daar kun je mee komen Waarom nieuwe regels? Auto s worden steeds veiliger. Met behulp van kreukelzones, kooiconstructies en airbags beschermen zij de inzittenden.

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing ECE R kg 4-12 jr

Gebruiksaanwijzing ECE R kg 4-12 jr Voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 Groep Gewicht Leeftijd 2-3 15-36 kg 4-12 jr 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up FIX hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen

Nadere informatie

KINDEREN IN DE AUTO: ALTIJD VEILIG VASTGEKLIKT!

KINDEREN IN DE AUTO: ALTIJD VEILIG VASTGEKLIKT! KINDEREN IN DE AUTO: ALTIJD VEILIG VASTGEKLIKT! JE KIND VEILIG VASTKLIKKEN, WAAROM? Bij een ongeval loopt je kind veel minder risico op zware verwondingen als het veilig vastgeklikt zit in een aangepast

Nadere informatie

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 groep gewicht leeftijd 1 9-18 kg 9m-4j 1 Dank u voor uw keuze voor de Besafe izi Comfort. BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort O-Pair² Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 14.10 Zadelhoogte U stelt de zadelhoogte correct in, door op de

Nadere informatie

veilige reis fijne reis kies het juiste autostoeltje

veilige reis fijne reis kies het juiste autostoeltje veilige reis fijne reis kies het juiste autostoeltje Zit jouw kind veilig in de auto? Als je het juiste autostoeltje op de juiste manier gebruikt, bescherm je je kind als er een ongeluk gebeurt. Het klinkt

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Op een stoel waarvoor een werkende airbag is aangebracht, mag u geen kinderzitje plaatsen. Wanneer de airbag wordt opgeblazen, bestaat er een risico op ernstig letsel of zelfs

Nadere informatie

Handleiding Morgan Plus 8

Handleiding Morgan Plus 8 Klassiekershuren.nl Huur een klassieke auto voor bruiloft, gala of dagje uit! http://www.klassiekershuren.nl Handleiding Morgan Plus 8 Om ervoor te zorgen dat je zo veel mogelijk kunt genieten van de Morgan,

Nadere informatie

Renault CLIO. Instructieboekje

Renault CLIO. Instructieboekje Renault CLIO Instructieboekje een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

Voorwoord. 2002 Mazda Motor Corporation Printed in Japan Mar. 2003(Print3)

Voorwoord. 2002 Mazda Motor Corporation Printed in Japan Mar. 2003(Print3) Voorwoord Hartelijk dank voor het kiezen van een Mazda. Bij het ontwerp en de constructie van automobielen geven wij bij Mazda aan de volledige tevredenheid van de klant de hoogste prioriteit. Wij raden

Nadere informatie

Renault TRAFIC. Instructieboekje

Renault TRAFIC. Instructieboekje Renault TRAFIC Instructieboekje eenpassievoor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 34 van 36 haalbare punten; 93% Frontale botsing Frontale botsing 15,9 punten HOOFD

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 34 van 36 haalbare punten; 93% Frontale botsing Frontale botsing 15,9 punten HOOFD Skoda Octavia Skoda Octavia 1.6 ambition, LHD Volwassen Inzittenden Kinderen in de auto Voetgangers Actieve veiligheid Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 34 van 36 haalbare punten; 93% Frontale

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen Veiligheid van kinderen KINDERZITJES Voor maximale veiligheid moeten kinderen altijd achterin zitten. Wij raden u aan om kinderen nooit voorin te laten zitten. Als het echter onvermijdelijk is om een kind

Nadere informatie

Samenvatting testrapport, 21 juni 2011

Samenvatting testrapport, 21 juni 2011 Samenvatting testrapport, 21 juni 2011 Gevaar voor de achterpassagiers! Inleiding Moderne Europese auto s zijn zeer veilig. Dit hoge veiligheidsniveau is mede afgedwongen door inspanningen van consumentenorganisaties

Nadere informatie

PEUGEOT PK ALLURE

PEUGEOT PK ALLURE PEUGEOT 308 110PK ALLURE Prijs voertuig : * 15 900 * Excl. kosten van inschrijving en brandstof. vermelding verplicht vanaf 1.1.79 conform decreet 78993 van 4.10.78 Garantie Leeuwekeur Comfort (6 Maand)

Nadere informatie

VOORWOORD. Dank u dat u CHEVROLET hebt gekozen.

VOORWOORD. Dank u dat u CHEVROLET hebt gekozen. VOORWOORD Dank u dat u CHEVROLET hebt gekozen. Dit instructieboekje maakt u vertrouwd met de bediening van en het onderhoud aan uw nieuwe auto. Verder vindt u in dit instructieboekje belangrijke informatie

Nadere informatie

Veilig mee in de auto

Veilig mee in de auto obs Voorhoute Veilig mee in de auto Praktische oplossingen voor het vervoer van kinderen Praktische oplossingen voor het vervoer van kinderen = + + = + + Veilig mee in de auto Kinderen veiligheid bieden.

Nadere informatie

Pagina. Paragraaf. 1.1 Openen. 1.2 Starten. 1.3 Uitschakelen. 1.4 Afsluiten. 2.1 Tanken. 3.1 Openen kap. 3.2 Sluiten kap. 1.

Pagina. Paragraaf. 1.1 Openen. 1.2 Starten. 1.3 Uitschakelen. 1.4 Afsluiten. 2.1 Tanken. 3.1 Openen kap. 3.2 Sluiten kap. 1. Paragraaf 1.1 Openen 1.2 Starten 1.3 Uitschakelen 1.4 Afsluiten 2.1 Tanken 3.1 Openen kap 3.2 Sluiten kap 1.3 Zijruiten verwijderen en plaatsen 1.3 Uitschakelen 5.1 Motorkap openenn 6.1 Kachel bedienenn

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding MamaLoes Ding Twist 360 0-36kg Autostoel YB104A 1 Hoofdsteun Rugsteun Kussen Bovenstel Schouderkussen Gesp Onderstel Gordelhouder 0+) FIX-connector (voor Handgreep voor rotatie FIX-ontgrendelingsknop

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 33 van 36 haalbare punten; 92% Frontale botsing Frontale botsing 14,4 punten HOOFD

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 33 van 36 haalbare punten; 92% Frontale botsing Frontale botsing 14,4 punten HOOFD Mazda 6 Mazda 6 Sportbreak 2.2 diesel 5-d core, LHD Volwassen Inzittenden Kinderen in de auto Voetgangers Actieve veiligheid Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 33 van 36 haalbare punten; 92% Frontale

Nadere informatie

ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+/1/ kg 6m-5j

ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+/1/ kg 6m-5j 1 20 21 2 5 3 4 achterwaarts gericht Gebruiksaanwijzing 7 8 9 6 10 11 12 13 14 22 23 15 16 17 24 25 18 19 ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+/1/2 0-25 kg 6m-5j 26 27 28 29 30 31 35 34 36 32 33 37 38 39

Nadere informatie

Tegen de rijrichting in. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m

Tegen de rijrichting in. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m Tegen de rijrichting in Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+ 0-13 kg 0-12 m 1 Bedankt voor uw keuze voor BeSafe izi Go BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm.

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm. a f d e b c i Gebruiksaanwijzing g h 4 > 5 cm izi Modular: voor- & achterwaarts gericht izi Modular RF: achterwaarts gericht 5 Lichaamslengte 6-05 cm. Lichaamslengte 88-05 cm. Max. gewicht 8 kg. Leeftijd

Nadere informatie

Citroën Berlingo. Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING. Blz. 1

Citroën Berlingo. Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING. Blz. 1 Citroën Berlingo Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING Blz. 1 1. INHOUDSOPGAVE 1. INHOUDSOPGAVE... 2 2. BEKNOPTE SAMENVATTING... 3 3. HANDELINGEN TEN BEHOEVE VAN

Nadere informatie

ŠKODA Octavia INSTRUCTIEBOEKJE

ŠKODA Octavia INSTRUCTIEBOEKJE ŠKODA Octavia INSTRUCTIEBOEKJE Inleiding U heeft gekozen voor een Škoda. Hartelijk dank voor uw vertrouwen. Met uw nieuwe Škoda krijgt u een wagen in uw bezit met de modernste techniek en talrijke uitrustingen,

Nadere informatie

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 33 van 36 haalbare punten; 93% Frontale botsing Frontale botsing 14,9 punten HOOFD

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 33 van 36 haalbare punten; 93% Frontale botsing Frontale botsing 14,9 punten HOOFD Honda CR-V Honda CR-V 2.2 i-dtec 5-d comfort, RHD Volwassen Inzittenden Kinderen in de auto Voetgangers Actieve veiligheid Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 33 van 36 haalbare punten; 93% Frontale

Nadere informatie

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 31 van 36 haalbare punten; 86% Frontale botsing Frontale botsing 13,6 punten HOOFD

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 31 van 36 haalbare punten; 86% Frontale botsing Frontale botsing 13,6 punten HOOFD BMW i3 BMW i3, LHD Volwassen Inzittenden Kinderen in de auto Voetgangers Actieve veiligheid Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 31 van 36 haalbare punten; 86% Frontale botsing Frontale botsing 13,6

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager mei 2015 Tilly Light BV Inhoudsopgave Algemeen 4 Onderdelen 5 Stekker aansluiting 10 Eerste gebruik 11 Op de auto plaatsen 15 Fietsen plaatsen 18 Rijden 23 Fietsen

Nadere informatie

Kinderen. in de auto? Klik ze vast!

Kinderen. in de auto? Klik ze vast! E ditie 2008 Kinderen in de auto? Klik ze vast! Een botsing bij een snelheid van 50 km/u = een val van 10 m hoog, indien een kind niet werd vastgeklikt. verantwoordelijke uitgever: C. Van Den Meersschaut

Nadere informatie

MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE

MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten

Nadere informatie

ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice!

ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice! Mobiliteitsservice: 088-2692888 Twijfelt u? Bel dan Van den Udenhout 073-64644444 Lampje Betekenis ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice! Centraal waarschuwingslampje:

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 33 van 36 haalbare punten; 90% Frontale botsing Frontale botsing 14,1 punten HOOFD

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 33 van 36 haalbare punten; 90% Frontale botsing Frontale botsing 14,1 punten HOOFD Mitsubishi Spacestar Mitsubishi Spacestar 1.2, RHD Volwassen Inzittenden Kinderen in de auto Voetgangers Actieve veiligheid Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 33 van 36 haalbare punten; 90% Frontale

Nadere informatie

Renault TWINGO. Instructieboekje

Renault TWINGO. Instructieboekje Renault TWINGO Instructieboekje een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel

Nadere informatie

Tegen de rijrichting. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m

Tegen de rijrichting. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m Tegen de rijrichting Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+ 0-13 kg 0-12 m 1 Bedankt voor uw keuze voor BeSafe izi Go ISOfix BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas Autostoel 9-36 kg

GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas Autostoel 9-36 kg GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas 1-2-3 Autostoel 9-36 kg Opmerkingen: 1. Dit is een Universele Autostoel. Deze autostoel is goedgekeurd volgens de Richtlijn 40.04 en is bedoeld voor gebruik in een voertuig.

Nadere informatie

DACIA LOGAN VAN/PICK-UP PRIJSLIJST januari 2012

DACIA LOGAN VAN/PICK-UP PRIJSLIJST januari 2012 DACIA LOGAN VAN/PICK-UP PRIJSLIJST januari 2012 VERSIEPRIJZEN LOGAN VAN/PICK-UP Dacia Logan Van Motor Uitvoering CATALOGUSPRIJS BTW BPM* CONSUMENTENPRIJS Netto INCL. BTW en BPM 1.6 MPI 85 Euro 5 Logan

Nadere informatie

In tr ctieboekje. A dia2. at u over uw udi wilt weten.

In tr ctieboekje. A dia2. at u over uw udi wilt weten. In tr ctieboekje A dia2 All s at u over uw udi wilt weten. U heeft voor de Audi A2 gekozen wij danken u voor uw vertrouwen. Met de nieuwe Audi A2 komt u in het bezit van een wagen met een zeer moderne

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 33 van 36 haalbare punten; 92% Frontale botsing Frontale botsing 14,3 punten HOOFD

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 33 van 36 haalbare punten; 92% Frontale botsing Frontale botsing 14,3 punten HOOFD Suzuki SX4 Suzuki SX4 S-Cross 1.6, GL+ LHD Volwassen Inzittenden Kinderen in de auto Voetgangers Actieve veiligheid Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 33 van 36 haalbare punten; 92% Frontale botsing

Nadere informatie

Overzicht. Inhoudsopgave

Overzicht. Inhoudsopgave 1 13 3 4 1 11 13 M+P-11A-0349 Overzicht 1. Beschermdop. Kogelkop 3. Vergrendelingskogel 4. Arrêteerkogel (voor vergrendeling). Knop. Stop. Sleutel 11. Rode markering op knop 1. Witte markering op kogelkop

Nadere informatie

AYGO. Instructieboekje

AYGO. Instructieboekje AYGO Instructieboekje Voorwoord Welkom in de steeds groeiende groep van waardebewuste automobilisten die voor Toyota hebben gekozen. Wij zijn trots op de vooruitstrevende techniek en hoge kwaliteit van

Nadere informatie

FiT-4. Gebruikershandleiding 0082I700/0

FiT-4. Gebruikershandleiding 0082I700/0 06-06-2018 Gebruikershandleiding 0082I700/0 De rolstoel vastzetten (systeem zonder FiT hemelbaan) Rolstoel vastzetten 1. Druk op de knop met het busje in het FiT controle paneel om het rolstoelvastzetsysteem

Nadere informatie

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02 SCdefault 900 Montagerichtlijn SITdefault Kinderzitje Saab Child Seat MONTERINGSANVISNING INSTALLATION INSTRUCTIONS MONTAGEANLEITUNG INSTRUCTIONS DE MONTAGE Accessories Part No. Group Date Instruction

Nadere informatie

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 32 van 36 haalbare punten; 89% Frontale botsing Frontale botsing 14,2 punten HOOFD

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 32 van 36 haalbare punten; 89% Frontale botsing Frontale botsing 14,2 punten HOOFD VW Up! * getest: VW Up! 1.0, LHD * ook van toepassing op Seat Mii en Skoda Citigo 2011 Volwassen Inzittenden Kinderen in de auto Voetgangers Actieve veiligheid Bescherming volwassen inzittenden Gescoord

Nadere informatie

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 31 van 36 haalbare punten; 87% Frontale botsing Frontale botsing 14,5 punten HOOFD

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 31 van 36 haalbare punten; 87% Frontale botsing Frontale botsing 14,5 punten HOOFD Opel Adam Opel Adam 1.4 JAM 3-d, LHD Volwassen Inzittenden Kinderen in de auto Voetgangers Actieve veiligheid Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 31 van 36 haalbare punten; 87% Frontale botsing

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo

Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo Importeur Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo Titaniumbaby International B.V. Monierweg 30 7741 KT Coevorden info@titaniumbaby.nl Lees de gebruiksaanwijzing alvorens de autokinderstoel in gebruik te nemen

Nadere informatie

Overzicht. Inhoudsopgave

Overzicht. Inhoudsopgave 1 11 3 10 9 8 4 M+P-11A-1 Overzicht 1. Beschermdop. Kogelkop 3. Vergrendelingskogels 4. Ontspannerkogel (voor vergrendeling). Knop. Stop. Sleutel 8. Centrering 9. Rode markering op knop 10. Witte markering

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager Versie 2, 2015 Tilly Light BV 2 Inhoudsopgave Algemeen 4 Onderdelen 5 Stekker aansluiting 9 Eerste gebruik 10 Op de auto plaatsen 14 Fietsen plaatsen 17 Rijden 22

Nadere informatie

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889.

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. COBRA 889 INLEIDING Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. De belangrijkste vernieuwing in deze 889-serie bestaat uit het systeem, dat de herkenningscode van de afstandsbediening

Nadere informatie

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 34 van 36 haalbare punten; 93% Frontale botsing Frontale botsing 15,4 punten HOOFD

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 34 van 36 haalbare punten; 93% Frontale botsing Frontale botsing 15,4 punten HOOFD Mazda 3 Mazda 3 2.0 Core LHD Volwassen Inzittenden Kinderen in de auto Voetgangers Actieve veiligheid Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 34 van 36 haalbare punten; 93% Frontale botsing Frontale

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing OPair Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06 Let

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager Versie 1, 2015 Tilly Light BV 2 inhoudsopgave Inhoudsopgave Onderdelen 5 Eerste gebruik 8 Op de auto plaatsen 12 Fietsen plaatsen 15 Rijden 20 Fietsen afnemen 21 Van

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 32 van 36 haalbare punten; 88% Frontale botsing Frontale botsing 13,7 punten HOOFD

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 32 van 36 haalbare punten; 88% Frontale botsing Frontale botsing 13,7 punten HOOFD Mitsubishi Outlander Mitsubishi Outlander PHEV 2.0 plug-in hybride 5-d intense+, LHD Volwassen Inzittenden Kinderen in de auto Voetgangers Actieve veiligheid Bescherming volwassen inzittenden Gescoord

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

Packard Bell Easy Repair

Packard Bell Easy Repair Packard Bell Easy Repair EasyNote MB Series Instructies voor het vervangen van het dvd-station 7440910005 7440910005 Documentversie: 1.0 - Februari 2008 www.packardbell.com Veiligheidsinstructies Lees

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 32 Opbergen... 53 Instrumenten en bedieningsorganen... 60 Verlichting... 77 Infotainmentsysteem...

Nadere informatie

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING TOEPASSING DOCUMENT Dit document beschrijft de belangrijkste kenmerken ten tijde van het drukken van de: MODEL S SOFTWARE-versie: 5,0 Kenmerken van latere software-versies

Nadere informatie

TWINGO INSTRUCTIEBOEKJE

TWINGO INSTRUCTIEBOEKJE TWINGO INSTRUCTIEBOEKJE RENAULT adviseert ELF ELF ontwikkelt voor RENAULT een compleet assortiment smeermiddelen: f motoroliën f oliën voor handgeschakelde en automatische versnellingbakken Waarschuwing:

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 51 Instrumenten en bedieningsorganen... 56 Verlichting... 93 Klimaatregeling...

Nadere informatie

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak.

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Veiligheidsvoorzieningen Beschermingsvoorzieningen mogen alleen worden verwijderd resp. geopend na stilstand van de dumper met geactiveerde parkeerrem, uitschakelen

Nadere informatie

Renault TWINGO. Instructieboekje

Renault TWINGO. Instructieboekje Renault TWINGO Instructieboekje een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel

Nadere informatie

PRIJZEN EN SPECIFICATIES CAPTIVA

PRIJZEN EN SPECIFICATIES CAPTIVA PRIJZEN EN SPECIFICATIES CAPTIVA MY11, 1 FEBRUARI 2012 CONSUMENTENPRIJS CONSUMENTENPRIJS BPM PRIJS INCLU. BTW PRIJS EXCLU. BTW ENERGIELABEL 2.2D WD 2.2D AT WD 3.0 V6 AT WD 38.995,00 16.612,00 8.195,00

Nadere informatie

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 32 van 36 haalbare punten; 88% Frontale botsing Frontale botsing 14,2 punten HOOFD

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 32 van 36 haalbare punten; 88% Frontale botsing Frontale botsing 14,2 punten HOOFD Peugeot 2008 Peugeot 2008 1.2 Vti, Active, LHD Volwassen Inzittenden Kinderen in de auto Voetgangers Actieve veiligheid Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 32 van 36 haalbare punten; 88% Frontale

Nadere informatie

TRAFIC INSTRUCTIEBOEKJE

TRAFIC INSTRUCTIEBOEKJE TRAFIC INSTRUCTIEBOEKJE een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op het circuit

Nadere informatie

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 34 van 36 haalbare punten; 93% Frontale botsing Frontale botsing 15,1 punten HOOFD

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 34 van 36 haalbare punten; 93% Frontale botsing Frontale botsing 15,1 punten HOOFD Ford EcoSport Ford EcoSport 5-d Titanium, LHD Volwassen Inzittenden Kinderen in de auto Voetgangers Actieve veiligheid Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 34 van 36 haalbare punten; 93% Frontale

Nadere informatie

Handleiding: Rupsdumper zelfladende bak.

Handleiding: Rupsdumper zelfladende bak. Handleiding: Rupsdumper zelfladende bak. Veiligheidsvoorzieningen De bestuurdersplaats bevindt zich aan de achterkant van de machine. De operator moet op de treeplank staan en zich stevig vasthouden aan

Nadere informatie

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , ,

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , , Installation instructions, accessories Instructienr. 30756608 Versie 1.2 Ond. nr. 30756607, 30756606, 31316446 Stuurwiel, leer IMG-339612 Volvo Car Corporation Stuurwiel, leer- 30756608 - V1.2 Pagina 1

Nadere informatie

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING TOEPASSING DOCUMENT Dit document beschrijft de belangrijkste kenmerken ten tijde van het drukken van de: MODEL S SOFTWARE-versie: 5,0 Kenmerken van latere software-versies

Nadere informatie

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 29 van 36 haalbare punten; 80% Frontale botsing Frontale botsing 12,8 punten HOOFD

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 29 van 36 haalbare punten; 80% Frontale botsing Frontale botsing 12,8 punten HOOFD Dacia Sandero Dacia Sandero 1.2 5-d, LHD Volwassen Inzittenden Kinderen in de auto Voetgangers Actieve veiligheid Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 29 van 36 haalbare punten; 80% Frontale botsing

Nadere informatie

lief! autostoeltjes gebruiksaanwijzing Cato (meisjesversie) Casper (jongensversie) geschikt voor kinderen van 9-36 KG

lief! autostoeltjes gebruiksaanwijzing Cato (meisjesversie) Casper (jongensversie) geschikt voor kinderen van 9-36 KG lief! autostoeltjes gebruiksaanwijzing Cato (meisjesversie) Casper (jongensversie) geschikt voor kinderen van 9-36 KG lief! autostoeltjes (Cato/Casper) GESCHIKT VOOR KINDEREN VAN 9-36 KG; Groep I, II en

Nadere informatie

Gebruikershandleiding kort

Gebruikershandleiding kort kort Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Positie zitting Om de positie van de stoel correct in te stellen zet de berijder een voet op het pedaal in de uiterste stand vanaf de berijder. Stel de

Nadere informatie

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 32 van 36 haalbare punten; 89% Frontale botsing Frontale botsing 15,6 punten HOOFD

Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 32 van 36 haalbare punten; 89% Frontale botsing Frontale botsing 15,6 punten HOOFD Renault Zoe Renault ZOE, LHD Volwassen Inzittenden Kinderen in de auto Voetgangers Actieve veiligheid Bescherming volwassen inzittenden Gescoord 32 van 36 haalbare punten; 89% Frontale botsing Frontale

Nadere informatie