2 Inleiding. Inleiding

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "2 Inleiding. Inleiding"

Transcriptie

1 Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten Stoelen, veiligheidssystemen Opbergen Instrumenten en bedieningsorganen Verlichting Klimaatregeling Rijden en bediening Verzorging van de auto Service en onderhoud Technische gegevens Klantinformatie Trefwoordenlijst

2 2 Inleiding Inleiding

3 Inleiding 3 Uw autogegevens Voer hier de gegevens van de auto in zodat ze gemakkelijk te vinden zijn. Deze informatie is beschikbaar in de hoofdstukken Service en onderhoud en Technische gegevens, alsmede op het typeplaatje. Inleiding Uw auto is de intelligente combinatie van vernieuwende techniek, overtuigende veiligheid, milieuvriendelijkheid en zuinigheid. In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw auto veilig en efficiënt te kunnen bedienen. Let op: laat uitsluitend goed opgeleide monteurs die op de hoogte zijn van de instructies van de fabrikant hoogspanningscomponenten repareren of ermee werken. Zorg ervoor dat uw passagiers ervan op de hoogte zijn dat onjuist gebruik van de auto een ongeval tot gevolg kan hebben en dat er risico bestaat voor persoonlijk letsel. Houd u altijd aan de specifieke wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Deze wetgeving kan afwijken van de informatie in deze gebruikershandleiding. Wanneer wij u in deze gebruikershandleiding adviseren de hulp van een werkplaats in te roepen, raden wij uw Opel Service Partner aan. Elke Opel Service Partner biedt u eersteklas service tegen redelijke prijzen. Ervaren, door Opel geschoolde specialisten werken volgens speciale richtlijnen van Opel. Houd het informatiepakket voor de gebruiker altijd onder handbereik in de auto. Gebruik van deze handleiding Deze handleiding geeft een omschrijving van alle voor dit model beschikbare opties en functies. Mogelijk zijn bepaalde omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties, niet op uw auto van toepassing wanneer er sprake is van een modelvariant, afwijkende landenspecificaties of speciale uitrustingen of accessoires. In het hoofdstuk "Kort en bondig" krijgt u een beknopt overzicht. De inhoudsopgave aan het begin van de handleiding en in de afzonderlijke paragrafen geeft aan waar u de informatie die u zoekt kunt vinden. Met behulp van het trefwoordenregister kunt u specifieke informatie zoeken. In deze gebruikershandleiding worden auto's getoond met het stuur links. De bediening van auto's met het stuur rechts is vergelijkbaar. In de gebruikershandleiding worden motoraanduidingen van de fabriek gebruikt. De bijbehorende marktaanduidingen vindt u in de paragraaf Technische gegevens. Richtingaanduidingen in de beschrijvingen, zoals links, rechts, voor of achter moeten altijd met de blik in de rijrichting worden gezien.

4 4 Inleiding De displays van het voertuig ondersteunen mogelijkerwijs uw taal niet. Displayteksten en opschriften in het interieur zijn vet gedrukt. Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig 9 Gevaar Teksten met de vermelding 9 Gevaar wijzen op een mogelijk levensgevaar. Het niet naleven van deze richtlijnen kan levensgevaar inhouden. 9 Waarschuwing Voorzichtig Teksten met de vermelding Voorzichtig wijzen erop dat de auto mogelijk beschadigd kan raken. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot beschadiging van de auto leiden. Symbolen Verwijzingen naar andere pagina s worden aangeduid met 3. 3 betekent zie pagina. We wensen u vele uren autorijplezier. Adam Opel AG Teksten met de vermelding 9 Waarschuwing wijzen op een mogelijk gevaar voor ongelukken of verwondingen. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot verwondingen leiden.

5 Inleiding 5

6 6 Kort en bondig Kort en bondig Basisinformatie Auto ontgrendelen Afstandsbediening Open&Start Druk op de toets ( om de portieren en de bagageruimte te ontgrendelen. Open de portieren door aan de handgrepen te trekken. Om de achterklep te openen, toets onder de lijst van de achterklep indrukken. Afstandsbediening 3 19, centrale vergrendeling 3 23, bagageruimte Houd de handzender binnen het openingsbereik en druk op de vergrendel-/ontgrendelknop op de portierkruk om het bestuurdersportier te ontgrendelen. Om de achterklep te openen, toets onder de lijst indrukken. Open&Start-systeem 3 22.

7 Kort en bondig 7 Stoelverstelling Zitpositie Rugleuning voorstoelen Zithoogte Aan handgreep trekken, stoel verschuiven, handgreep loslaten. Stoelpositie 3 34, stoelverstelling Gevaar Altijd op minstens 25 cm afstand van het stuurwiel zitten zodat de airbag veilig in werking kan treden. Aan hendel trekken, hellingshoek instellen en hendel loslaten. Laat de stoel hoorbaar vastklikken. Stoelpositie 3 34, stoelverstelling Pompbeweging van de hendel: omhoog = stoel omhoog omlaag = stoel omlaag Stoelpositie 3 34, stoelverstelling 3 35.

8 8 Kort en bondig Hoofdsteunverstelling Hoogteverstelling Hoekverstelling Veiligheidsgordel Knop aan de zijkant indrukken, hoogte instellen en vergrendelen. Hoofdsteunen Trek de hoofdsteun naar voor als u deze horizontaal wilt afstellen. Hij klikt vast in verschillende posities. U zet deze weer helemaal naar achteren door deze geheel naar voren te trekken en los te laten. Hoofdsteunen Veiligheidsgordel afrollen en in gordelslot vastklikken. De veiligheidsgordel mag niet gedraaid zitten en moet strak tegen het lichaam aanliggen. De rugleuningen mogen niet te ver naar achteren hellen (maximaal ca. 25 ). Om de gordel los te maken, de rode knop van het gordelslot indrukken. Stoelpositie 3 34, veiligheidsgordels 3 37, airbagsysteem 3 41.

9 Kort en bondig 9 Spiegelverstelling Binnenspiegel Verblinding s nachts door achteropkomend verkeer wordt automatisch verminderd. Spiegel met automatische dimfunctie Buitenspiegels Stuurwiel instellen Desbetreffende buitenspiegel selecteren en verstellen. Bolle buitenspiegels 3 29, elektrische verstelling 3 29, inklapbare buitenspiegels 3 29, verwarmde buitenspiegels Hendel omlaag bewegen (A), stuurwiel instellen, hendel omhoogbewegen en vergrendelen. Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande auto en ontgrendeld stuurslot verstellen. Airbagsysteem 3 41.

10 10 Kort en bondig Overzicht instrumentenpaneel

11 Kort en bondig 11 A Ventilatieopeningen B Lichtschakelaar Richtingaanwijzers Waarschuwing voetgangersveiligheid C Instrumentenpaneeldisplay Driver Information Centre (DIC) D Wis-/wasinstallatie voorruit...57 E Verwarmde voorstoelen F Colour-Info-Display G Lampje oplaadstatus H Lichtsensor I Opbergvak instrumentenpaneel J Automatische klimaatregeling K Instellen koplampreikwijdte L Bedieningsorganen Driver Information Centre (DIC) M Verlichtingsbediening instrumentenpaneel N Datalinkconnector O Cruisecontrol P Stuurwiel instellen Q Claxon R Afstandsbediening op stuurwiel S Bladknop T Rijmodusknop U Aan/Uit-knop V Schakelhendel X Elektrische handrem Y Centrale vergrendelingstoetsen Z Alarmknipperlichten W = Infotainment-systeem Zie de handleiding bij het infotainment-systeem.

12 12 Kort en bondig Rijverlichting Draai aan het stelwiel: AUTO = automatische verlichting: De rijverlichting wordt automatisch in- en uitgeschakeld, afhankelijk van het omgevingslicht. m = rijverlichting wordt uitgeschakeld. 8 = zijmarkeringslichten 9 = dimlicht of grootlicht r = Draai de mistachterlichtband op de hendel naar r en laat deze los om het mistachterlicht in of uit te schakelen. De band keert terug naar de oorspronkelijke stand. Elke keer bij het inschakelen van het contact wordt het mistachterlicht automatisch op uit gezet. Het mistachterlicht werkt alleen als de koplampen en de zijmarkeringslichten aan zijn. Verlichting Lichtsignaal, grootlicht en dimlicht lichtsignaal = hendel naar u toe trekken grootlicht = hendel van u af duwen dimlicht = hendel van u af duwen of naar u toe trekken Automatische verlichting 3 93, grootlicht 3 94, lichtsignaal 3 94.

13 Kort en bondig 13 Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten Claxon j indrukken. Claxon hendel omhoog hendel omlaag = rechter richtingaanwijzer = linker richtingaanwijzer Richtingaanwijzers 3 95, parkeerlichten Bediening met toets. Alarmknipperlichten 3 94.

14 14 Kort en bondig Waarschuwing voetgangersveiligheid Wis-/wasinstallatie Voorruitwissers Instelbaar wisinterval Gebruik deze functie om mensen die uw auto niet horen naderen te waarschuwen. Druk kort 4 op het uiteinde van de richtingaanwijzerhendel. Er klinkt kort een gedempt geluidssignaal. Herhaal dit om de waarschuwing voetgangersveiligheid nogmaals te activeren. Waarschuwing voetgangersveiligheid = snel 1 = langzaam 5 = intervalwissen = Uit Voor één slag drukt u de hendel omlaag naar 5. Voor meerdere slagen houdt u de hendel omlaag. Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is. Uitschakelen in wasstraten. Voorruitwisser 3 57, wisserblad vervangen Wisserhendel in stand 5. Draai aan het stelwiel om het gewenste wisinterval in te stellen: kort = stelwiel omhoog interval lang interval draaien = stelwiel omlaagdraaien Voorruitsproeiers Hendel naar u toe trekken. Er wordt sproeiervloeistof op de voorruit gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen. Wis-/wasinstallatie voor 3 57, sproeiervloeistof

15 Kort en bondig 15 Klimaatregeling Verwarmbare achterruit, verwarmbare buitenspiegels voorkomen. Als de luchtvochtigheid afneemt, keert het systeem terug naar de eerdere stand. Automatisch geregelde airconditioning Elektrische aandrijving Ü-knop (F) indrukken om verwarming in te schakelen. Verwarmbare achterruit Verwarmde buitenspiegel Automatisch ontwasemen Het systeem controleert op een hoge vochtigheidsgraad in de auto. Als dat het geval is, kan het systeem overschakelen op toevoer van buitenlucht en de airco of de verwarming inschakelen. Het ventilatortoerental kan worden verhoogd om beslaan te P = Park R = Achteruitversnelling N = Neutrale stand D = Rijstand L = Laag De schakelhendel kan alleen door het indrukken van de schakelhendelknop bij ingeschakeld contact en ingetrapt rempedaal uit P worden geschakeld. Als u niet uit P (Park) kunt schakelen, duwt u minder hard op de schakelhendel en drukt u deze daarna bij nog steeds ingetrapt rempedaal helemaal

16 16 Kort en bondig op P (Park). Druk daarna op de knop op de schakelhendel en schakel een andere versnelling in. Zet de schakelhendel voor het starten van het aandrijvingssysteem goed op P (Park). Voordat u wegrijdt Voor het wegrijden controleren Bandenspanning en -staat 3 164, Motoroliepeil en vloeistofniveaus Ruiten, spiegels, buitenverlichting en kentekenplaat: vrij van vuil, sneeuw of ijs en gebruiksklaar. Juiste positie van spiegels, stoelen en veiligheidsgordels 3 29, 3 34, Werking van remsysteem bij lage snelheid, vooral bij vochtige remmen. Auto starten Zet de schakelhendel op P of N. In een andere stand start het aandrijfsysteem niet. Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen. De handzender moet zich in de auto bevinden. Rempedaal intrappen en m induwen. Voertuig starten en stoppen Aan/Uit-knop

17 Kort en bondig 17 Bedrijfsmodi elektrisch voertuig De auto kan in twee bedrijfsmodi werken: Elektrische en verlengingsmodus actieradius In beide modi rijdt de auto via de elektrische aandrijving. In de elektrische of de verlengingsmodus actieradius zijn nog andere bedrijfsmodi mogelijk: Bediening met toets RIJMODUS. Druk op RIJMODUS als de gewenste rijmodus geselecteerd is. Laat dan de toets RIJMODUS los. Sport: In deze modus accelereert de auto sneller dan in de normale modus, maar rijdt deze wellicht minder efficiënt. Berg: Selecteer deze modus voorafgaand aan een rit over steil oplopende hellingen of in zeer heuvelachtig of bergachtig terrein. In de Bergmodus wordt reservecapaciteit van de hoogspanningaccu apart gehouden om beter te kunnen klimmen. In de Berg-modus accelereert de auto minder snel. Stilhouden; Deze modus werkt alleen in de elektrische modus. In de Stilhouden-modus wordt de resterende accucapaciteit voor gebruik door de bestuurder naar keuze in reserve gezet. In deze modus schakelt

18 18 Kort en bondig de auto over op de verlengingsmodus actieradius om de reserve-acculading te behouden. In de Stilhouden-modus accelereert of remt de auto normaal. Bedrijfsmodi elektrisch voertuig Parkeren De auto niet op een licht ontvlambare ondergrond parkeren. Ontvlambare stoffen kunnen hete uitlaatonderdelen onder de auto raken en ontbranden. Trek altijd de elektrische handrem aan. Schakelaar m naar u toe trekken. Schakel de ontsteking uit. Stuurwiel verdraaien totdat het stuurslot vergrendelt. Wanneer de auto vlak of op een oplopende helling staat, dan voor het uitschakelen van het contact de handrem aantrekken en de de keuzehendel op P zetten. Op een oplopende helling bovendien de voorwielen van de stoeprand wegdraaien. Wanneer de auto op een aflopende helling staat, dan voor het uitschakelen van het contact de keuzehendel op P zetten. Bovendien de voorwielen naar de stoeprand toedraaien. Vergrendel de auto en activeer het alarmsysteem. Handzender Diefstalalarmsysteem 3 27.

19 Sleutels, portieren en ruiten 19 Sleutels, portieren en ruiten Sleutels, sloten Sleutels Reservesleutels Het sleutelnummer staat in de Car Pass of op een afneembaar label. Bij het bestellen van reservesleutels moet het sleutelnummer worden vermeld aangezien de sleutels deel uitmaken van de startbeveiliging. Sloten Sleutel met uitklapbare sleutelbaard Druk op de knop om de sleutel uit te klappen. Druk op de knop en klap de sleutelbaard weer terug. Car Pass Op de Car Pass staan veiligheidstechnische autogegevens. Daarom moet deze goed worden bewaard. Een eventueel ingeschakelde werkplaats heeft voor het verrichten van bepaalde werkzaamheden deze autogegevens nodig. Handzender

20 20 Sleutels, portieren en ruiten Voor een sleutelloze bediening van de volgende functies: Centrale vergrendeling 3 23 Open&Start-systeem 3 22 Auto starten Diefstalalarmsysteem 3 27 Vergrendelingssysteem 3 26 Paniekalarm Starten op afstand Oplaadaansluiting openen Elektrisch bediende ruiten comfortabel openen 3 30 De afstandsbediening heeft een bereik van maximaal 60 meter. Dit kan beperkt worden door invloeden van buitenaf. Afstandsbediening met zorg behandelen, vochtvrij houden, beschermen tegen hoge temperaturen en onnodig gebruik vermijden. Paniekalarm Druk op! om de positie van de auto te bepalen. De rijverlichting knippert en de claxon piept drie keer. Druk op! en houd drie seconden vast om het paniekalarm te laten klinken. De claxon klinkt en de richtingaanwijzers knipperen 30 seconden. Opnieuw indrukken om het paniekalarm uit te schakelen. Starten op afstand Activeert de verwarming of de airco en de achterruitverwarming van buiten de auto. De automatisch verwarmde stoelen kunnen zodanig worden geprogrammeerd dat ze bij het starten op afstand gaan werken. Persoonlijke instellingen Voor een maximale elektrische actieradius van de auto verwarmt of koelt u het interieur tijdens het opladen van de auto, Na het inschakelen van het contact werkt het systeem weer normaal. Inschakelen 1. Druk op ); de portieren worden vergrendeld. 2. Houd binnen vijf seconden # ingedrukt vasthouden totdat de richtingaanwijzers knipperen of gedurende vier seconden. Als u bij starten op afstand weer op # drukt, wordt de functie uitgeschakeld. Starten op afstand wordt na 10 minuten automatisch uitgeschakeld, tenzij de periode wordt verlengd. Als starten op afstand actief is, gaan de zijmarkeringslichten aan en blijven ze aan. Druk na het instappen tijdens het starten op afstand op de toets m met ingetrapt rempedaal op het instrumentenpaneel voor een normale bediening. Starten op afstand kan tussendoor twee keer worden geactiveerd. Bij het starten op afstand wordt het interieur gedurende 10 minuten verwarmd of gekoeld.

21 Sleutels, portieren en ruiten 21 Periode verlengen U verlengt de periode voor het eerste starten op afstand door de stappen voor het activeren van starten op afstand te herhalen. Tussendoor kan de periode voor starten op afstand maar één keer worden verlengd. Starten op afstand buiten werking stellen Ga als volgt te werk op starten op afstand buiten werking te stellen: Handzender op de auto richten en # indrukken en vasthouden totdat de zijmarkeringslichten uit gaan. Schakel de alarmknipperlichten in. Druk op het instrumentenbord op de toets m, met ingetrapt rempedaal en druk weer op de toets m om het contact uit te schakelen. Situaties waarin starten op afstand wellicht niet werkt Situaties waarin starten op afstand wellicht niet werkt zijn onder andere: Motorkap open. Storingen in de aandrijving van de auto, zoals storingen in de emissieregeling. Storingen in de hoogspanningsaccu. Bij te weinig brandstof volgt er geen tweede keer starten op afstand of verlenging. Tijdens het starten op afstand zijn situaties waarin starten op afstand wellicht buiten werking wordt gesteld onder andere: Storingen in de aandrijving van de auto of in de hoogspanningsaccu. Motoroliedruk te laag. Koelvloeistoftemperatuur te hoog. Oplaadaansluiting Druk op $ om de oplaadaansluiting te openen. Opladen Storing in de handzender Als de handzender niet goed kan worden bediend, heeft dit wellicht de volgende oorzaak: Bereik overschreden Batterijspanning te laag Signaal geblokkeerd Raadpleeg een werkplaats als het probleem aanhoudt. Let op: andere situaties, zoals vermeld, kunnen de prestaties van de handzender nadelig beïnvloeden. Ontgrendelen Batterij van de afstandsbediening vervangen Let op Raak bij het vervangen van de batterij niet het circuit van de zender aan. De zender kan beschadigd raken als u statisch geladen bent. Zodra de reikwijdte afneemt, de batterij meteen vervangen.

22 22 Sleutels, portieren en ruiten Batterij vervangen: 1. Trek de sleutel uit en open het batterijdeksel aan de achterkant van de module. 2. Verwijder de oude batterij. Zorg dat de printplaat niet in aanraking komt met andere componenten. 3. Batterij vervangen (batterijtype CR 2032), let hierbij op de juiste plaatsing. 4. Sluit de module. 5. Ga na of de handzender goed werkt. Open&Start-systeem Voor sleutelloos vergrendelen en ontgrendelen van de portieren en de achterklep zonder dat u de handzender uit uw zak, portemonnee, aktentas enz. hoeft te nemen. Ook kunt u de auto met het Open&Start-systeem op afstand starten. Voertuig starten en stoppen De handzender moet zich binnen een meter van het/de openen portier/ achterklep bevinden. Ontgrendelen Bestuurdersportierkruk Batterijen horen niet in het huisvuil thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten gerecycled worden. Ontgrendel het portier vanaf bestuurdersportier door op de vergrendel-/ ontgrendelknop op de portierkruk te drukken. Druk deze binnen vijf seconden opnieuw in om alle passagiersportieren te ontgrendelen. Passagiersportierkruk Ontgrendel alle portieren vanaf het passagiersportier door op de vergrendel-/ontgrendelknop op de portierkruk te drukken.

23 Sleutels, portieren en ruiten 23 Vergrendelen Bestuurdersportierkruk Vergrendel de portieren met de vergrendel-/ontgrendelknop op de portierkruk als: Er meer dan vijf seconden verstreken zijn. De portieren met de vergrendel-/ ontgrendelknop ontgrendeld zijn. Alle portieren gesloten zijn. Passagiersportierkruk Vergrendel de portieren met de vergrendel-/ontgrendelknop op de portierkruk als: De portieren met de vergrendel-/ ontgrendelknop ontgrendeld zijn. Alle portieren gesloten zijn. Achterklep Als de portieren vergrendeld zijn en de handzender binnen bereik is, drukt u op de knop aan de onderkant van de achterklephandgreep en tilt u deze omhoog. Als de portieren ontgrendeld zijn, hebt u de handzender niet nodig om de achterklep te openen. Het Open&Start-systeem kan zodanig worden geprogrammeerd dat alle portieren bij de eerste druk op de vergrendel-/ontgrendelknop op het bestuurdersportier worden ontgrendeld. Persoonlijke instellingen Centrale vergrendeling Ontgrendelt en vergrendelt de portieren en de achterklep. Let op Bij een ongeval waarbij de airbags of gordelspanners in werking treden, wordt het voertuig automatisch ontgrendeld. Ontgrendelen Toets ( indrukken, U kunt uit de volgende instellingen kiezen: Om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen, drukt u eenmaal op toets (. Druk twee keer binnen vijf seconden op de knop ( om alle portieren te ontgrendelen. Open alle ruiten door ( ingedrukt te houden. Bij elke druk op de toets knipperen de alarmknipperlichten en het diefstalalarmsysteem wordt gedeactiveerd. Diefstalalarmsysteem Vergrendelen Toets ) indrukken. De alarmknipperlichten knipperen één keer en het diefstalalarmsysteem wordt geactiveerd. Diefstalalarmsysteem Als het bestuurdersportier open is bij het indrukken van ), worden alle portieren vergrendeld en wordt het bestuurdersportier ontgrendeld als de

24 24 Sleutels, portieren en ruiten functie Geen vergrendeling bij open deur in de persoonlijke instellingen geactiveerd is. Persoonlijke instellingen Door twee keer binnen vijf seconden met alle portieren gesloten en uitgeschakeld contact op ) te drukken worden alle portieren vergrendeld en het vergrendelingssysteem geactiveerd. Vergrendelingssysteem Centrale vergrendelingstoetsen Vergrendelt of ontgrendelt alle portieren. Druk op de toets ) om te vergrendelen. Druk op de toets ( om te ontgrendelen. Vertraagde vergrendeling Na het inschakelen van vertraagde vergrendeling klinkt er een zoemer om aan te geven dat er bij het vergrendelen van de portieren met de toets ) op het instrumentenbord een portier of de achterklep open staat. De portieren worden automatisch vergrendeld en het diefstalalarmsysteem wordt geactiveerd als alle portieren gesloten zijn en er vijf seconden verstreken zijn. Druk nogmaals op ) om de portieren onmiddellijk te vergrendelen. Druk op ( om het vertraagde vergrendelen ongedaan te maken. Persoonlijke instellingen Diefstalalarmsysteem Bescherming tegen buitensluiten Bij het indrukken van de knop ) op het instrumentenbord bij geopend bestuurdersportier en ingeschakeld contact worden alle portieren vergrendeld en wordt het bestuurdersportier ontgrendeld. U kunt deze functie ook bij uitgeschakeld contact activeren. Persoonlijke instellingen Storing in de centrale vergrendeling Sleutel Ontgrendel of vergrendel het portier door de sleutel links- of rechtsom te draaien. In de auto Portiervergrendelingsknop omhoog trekken of omlaag duwen. Trek een keer aan de portierkruk om het portier te ontgrendelen en nog een keer om het portier te openen. Druk op de centrale-vergrendelingsknop.

25 Sleutels, portieren en ruiten 25 Kindersloten Portieren Bagageruimte Achterklep Openen Sluiten 9 Waarschuwing Gebruik de kindersloten wanneer kinderen op de achterste zitplaatsen worden vervoerd. De kindersloten in de achterportieren voorkomen dat de passagiers de achterportieren van binnenuit openen. Druk op de toets H% om te activeren. Bij het activeren licht de LED (A) op. Druk opnieuw op H% om te deactiveren. Open de achterklep met alle portieren ontgrendeld door op de knop aan de onderkant van de achterklephandgreep te drukken en op te tillen. Sluit de achterklep met de trekhendel aan de binnenkant. Sluit altijd de achterklep voordat u wegrijdt. Druk tijdens het sluiten van de achterklep niet op de knop, omdat deze dan weer ontgrendelt.

26 26 Sleutels, portieren en ruiten Algemene tips voor de achterklepbediening 9 Waarschuwing Niet met een geopende of op een kier staande achterklep rijden, bijv. bij het vervoer van omvangrijke bagage, omdat er dan giftige, onzichtbare en reukloze uitlaatgassen de auto kunnen binnendringen. Hierdoor kunt u bewusteloos raken en zelfs sterven. Voorzichtig Voordat u de achterklep opent, moet u belemmeringgen in de hoogte controleren, zoals een garagedeur, om schade aan de achterklep te voorkomen. Controleer altijd de plaats boven en achter de achterklep. Let op Afhankelijk van het gewicht van eventueel gemonteerde accessoires blijft de achterklep mogelijk niet in geopende stand staan. Antidiefstalbeveiliging Vergrendelingssysteem 9 Waarschuwing Niet inschakelen als er zich personen in de auto bevinden! Ontgrendelen van de binnenzijde is niet mogelijk. Alle portieren worden tegen openen beveiligd. Voor activering van het systeem moeten alle portieren gesloten zijn. Als de portieren zijn beveiligd met het vergrendelingssysteem, is het niet mogelijk om de portieren handmatig te ontgrendelen. Ook is het niet mogelijk om de auto met de centrale vergrendelingstoetsen te ontgrendelen. Inschakelen Druk twee keer binnen vijf seconden met alle portieren gesloten en uitgeschakeld contact op ) op de handzender

27 Sleutels, portieren en ruiten 27 U kunt het vergrendelingssysteem ook activeren door twee keer binnen vijf seconden op de vergrendel-/ontgrendelknop op de bestuurdersportierkruk te drukken in één van de volgende situaties: Vijf seconden nadat u voor het eerst op de vergrendel-/ontgrendelknop op de bestuurdersportierkruk hebt gedrukt. Alle portieren door twee keer drukken op de vergrendel-/ontgrendelknop ontgrendeld zijn. Een van de portieren was open en alle portieren zijn nu gesloten. Uitschakelen Druk één keer op ( op de handzender om het vergrendelingssysteem te deactiveren en het bestuurdersportier te ontgrendelen. Bij binnen drie seconden opnieuw drukken op ( worden alle portieren ontgrendeld. Diefstalalarmsysteem Het bewaakt: Portieren, achterklep, motorkap Interieur en aangrenzende bagageruimte Hellingshoek van de auto, bijv. bij het wegslepen Oplaadkabel verwijderen Inschakelen Druk na het sluiten van alle portieren en ruiten op de toets ) op de handzender. Druk op de toets ) op het instrumentenbord als de functie Geen vergrendeling bij open deur uitgeschakeld is. Persoonlijke instellingen Het systeem zet zichzelf 30 seconden na het vergrendelen van de auto op scherp. Door twee keer op ) te drukken negeert het systeem de vertraging van 30 seconden en werkt het meteen. Let op Wijzigingen in het interieur, zoals het aanbrengen van stoelhoezen en het openen van de ruiten of het zonnedak, zijn mogelijk van invloed op de interieurbewaking. Inschakelen zonder interieur- en hellingshoekbewaking Schakel de bewaking van het interieur en de hellingshoek van de auto uit als u dieren in de auto achterlaat, vanwege de schelle ultrasone signalen of bewegingen die het alarm activeren. Schakel ze ook uit wanneer de auto op een veerboot of een trein staat. 1. Contact uit, druk op o in de dakconsole. De LED in de knop o gaat branden. 2. Sluit alle portieren, de achterklep en de motorkap. 3. Diefstalalarmsysteem inschakelen. Uitschakelen Bij het ontgrendelen of naderen van de auto met de handzender wordt het diefstalalarmsysteem uitgeschakeld.

28 28 Sleutels, portieren en ruiten Diefstalalarm oplaadkabel Schakel het diefstalalarm van de aangesloten oplaadkabel in of uit door de auto met de handzender te vergrendelen of te ontgrendelen. Bij een poging tot wegnemen van de oplaadkabel als de auto vergrendeld is, wordt het systeemalarm ingeschakeld. Druk op ( op de handzender om het systeemalarm uit te schakelen. Deze functie kan in de persoonlijke instellingen worden uitgeschakeld. Persoonlijke instellingen Alarm Wanneer het alarm afgaat, klinkt er gedurende ongeveer 30 seconden een geluid uit de speciale sirene met een eigen accuvoeding en tegelijkertijd knipperen de alarmknipperlichten. Als het accuvermogen bij een geactiveerd diefstalalarmsysteem wegvalt, wordt de sirene automatisch ingeschakeld. Het aantal en de duur van de alarmsignalen zijn voorgeschreven door de wetgever. Systeemalarm uitschakelen: Druk op ( op de handzender. of Start de auto met toets m op het instrumentenpaneel met ingetrapt rempedaal en de handzender in de auto. Startbeveiliging Dit voertuig heeft een passief diefstalalarmsysteem. Het systeem hoeft niet handmatig te worden geactiveerd of gedeactiveerd. Na het uitschakelen van het contact wordt de startbeveiliging automatisch geactiveerd. Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd als de auto wordt gestart met een geldige handzender in de auto. De handzender gebruikt elektronische codering bij een startbeveiligingsregeleenheid in de auto en deactiveert het systeem automatisch. Het contact kan alleen met een goede handzender worden ingeschakeld. d gaat branden bij een probleem bij het activeren of deactiveren van de startbeveiliging. Let op De startbeveiliging vergrendelt de portieren niet. Vergrendel daarom steeds na het verlaten van de auto de portieren en schakel het diefstalalarmsysteem in 3 23, Als de auto niet start en de controlelamp blijft branden, is er een probleem met het systeem. Probeer het contact uit te schakelen en probeer het opnieuw. Laat de handzender niet in de auto liggen. Controlelamp d 3 67.

29 Sleutels, portieren en ruiten 29 Buitenspiegels Bolle vorm De bolle buitenspiegel bevat een asferisch gebied en verkleint de dode hoek. Door de vorm van de spiegel lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn, waardoor afstanden moeilijker zijn in te schatten. Elektrische verstelling daarna op de pijlen op het bedieningspaneel om de betreffende spiegel af te stellen. In de middelste stand van de keuzeschakelaar is er geen spiegel geselecteerd. Inklappen Voor de veiligheid van voetgangers klappen de buitenspiegels bij aanstoten vanaf een bepaalde kracht weg uit de normale stand. Spiegel dan door licht op de spiegelbehuizing te drukken terugduwen. Verwarmd Om in te schakelen toets Ü indrukken. Wordt na ongeveer vijf minuten automatisch uitgeschakeld. Verwarmbare achterruit Binnenspiegel Automatische dimfunctie Verblinding s nachts door achteropkomend verkeer wordt automatisch verminderd. Selecteer de gewenste buitenspiegel door de keuzeschakelaar naar links (L) of rechts (R) te verschuiven. Druk

30 30 Sleutels, portieren en ruiten Ruiten Elektrisch bediende ruiten 9 Waarschuwing Wees voorzichtig bij het gebruik van de elektrische ruitbediening. Er bestaat verwondingsgevaar, met name voor kinderen. Als er achterin kinderen zitten, moet u de kinderbeveiliging van de elektrische ruitbediening inschakelen. Ruiten tijdens het sluiten goed in de gaten houden. Ervoor zorgen dat niets of niemand bekneld raakt. 9 Waarschuwing Laat geen kinderen met de handzender in de auto achter. Zij kunnen de ruiten openen en sluiten, andere functies inschakelen of zelfs gaan rijden, met ernstig letsel of de dood als gevolg. Druk de schakelaar van de desbetreffende ruit in om de ruit te openen of trek aan de schakelaar om de ruit te sluiten. Toets een beetje indrukken of uittrekken: ruit gaat omhoog of omlaag zolang u de schakelaar bedient. Toets zover mogelijk indrukken of uittrekken en loslaten: ruit gaat automatisch omhoog of omlaag met geactiveerde beveiligingsfunctie. U stopt de ruit door de schakelaar nogmaals in dezelfde richting te bedienen. U kunt de bestuurdersruit zonder de schakelaar neerlaten of omhoog zetten. U kunt de passagiersruit en de achterruiten zonder de schakelaar uitsluitend neerlaten. Elektrisch bediende ruiten kunnen werken tot het bestuurdersportier geopend wordt of ten laatste 10 minuten nadat het contact is uitgezet. Beveiligingsfunctie Stuit de ruit tijdens het automatisch sluiten boven de middelste stand op weerstand, dan stopt het sluiten onmiddellijk en beweegt de ruit weer omlaag.

31 Sleutels, portieren en ruiten 31 Beveiligingsfunctie negeren Wanneer de ruit moeilijk sluit vanwege ijs en dergelijke, kunt u de schakelaar uitgetrokken houden. De ruit gaat omhoog zonder beveiligingsfunctie. Om de beweging te stoppen, laat u de schakelaar los. Ga bij het negeren van de beveiligingsfunctie zeer voorzichtig te werk. Kinderbeveiliging voor achterportierruiten Druk de schakelaar H% in om de achterste elektrische portierruiten te deactiveren; de LED (A) licht op. Druk opnieuw op H% om te deactiveren. Comfortopenen De ruiten zijn met de afstandsbediening van de buitenzijde te openen. Houd de toets ( ingedrukt om de ruiten te openen. Laat de toets los om de ruit te stoppen. Overbelasting Door herhaalde, snel opeenvolgende bediening wordt de stroomvoorziening van de ruitbediening enige tijd onderbroken. Elektrisch bediende ruiten initialiseren Initialiseren van de elektrisch bediende ruiten kan nodig zijn als de 12 V accu ontkoppeld of ontladen is. Activeer de ruitelektronica als volgt: 1. Sluit alle portieren met het contact aan of als de vertraagde uitschakeling stroom actief is. 2. Trek aan de schakelaar totdat de ruit gesloten is en blijf nog 2 seconden eraan trekken. 3. Deze handeling uitvoeren voor alle ruiten. Achterruitverwarming Om in te schakelen toets Ü indrukken. De verwarming wordt na ongeveer vijf minuten automatisch uitgeschakeld.

32 32 Sleutels, portieren en ruiten Zonnekleppen Trek de zonneklep omlaag om verblindend licht tegen te gaan. Trek de zonneklep van de bevestiging in het midden om deze op de zijruit te zetten of om deze langs de stang uit te trekken. Afdekkingen van eventueel in de zonnekleppen aanwezige makeupspiegels tijdens het rijden gesloten houden.

33 Stoelen, veiligheidssystemen 33 Stoelen, veiligheidssystemen Hoofdsteunen Stand 9 Waarschuwing Alleen met correct ingestelde hoofdsteunen rijden. De bovenzijde van de hoofdsteun moet op gelijke hoogte zijn als de bovenzijde van het hoofd. Is dit bij zeer lange personen niet mogelijk, dan de hoofdsteun in de hoogste stand zetten (bij zeer kleine personen de hoofdsteun juist in de laagste stand zetten). Instellen Hoofdsteunen van voorstoelen Hoogteverstelling Druk op de knop, stel de hoogte in en controleer of de hoofdsteun goed vastklikt.

34 34 Stoelen, veiligheidssystemen Hoofdsteunen van achterbank Voorstoelen Stoelpositie 9 Waarschuwing Alleen met een correct ingestelde stoel rijden. Hoekverstelling Trek de hoofdsteun naar voor als u deze horizontaal wilt afstellen. Hij klikt vast in verschillende posities. U zet deze weer helemaal naar achteren door deze geheel naar voren te trekken en los te laten. Hoogteverstelling Hoofdsteun omhoogtrekken of borgveren indrukken om hoofdsteun te ontgrendelen en omlaag te schuiven. Controleer of de hoofdsteun goed vastklikt. Met zitvlak zo ver mogelijk tegen de rugleuning zitten. De afstand tot de pedalen zo instellen dat de benen bij het intrappen van de pedalen licht gebogen zijn. De passagiersstoel voor zo ver mogelijk naar achteren schuiven.

35 Stoelen, veiligheidssystemen 35 Met schouders zo ver mogelijk tegen de rugleuning zitten. Stel de hoek van de rugleuning zo in dat u het stuurwiel gemakkelijk met licht gebogen armen kunt vastpakken. Bij het verdraaien van het stuurwiel, contact blijven houden tussen schouders en rugleuning. De rugleuning mag niet te ver achteroverhellen. De aanbevolen hellingshoek bedraagt maximaal ca. 25. Stuurwiel instellen Zithoogte zo instellen, dat u rondom een goed zicht hebt en alle instrumenten goed kunt aflezen. Tussen hoofd en dakframe moet minstens een handbreed tussenruimte zitten. Uw dijen dienen licht op de zitting rusten, zonder druk uit te oefenen. Hoofdsteun instellen Stoelverstelling 9 Gevaar Altijd op minstens 25 cm afstand van het stuurwiel zitten zodat de airbag veilig in werking kan treden. 9 Waarschuwing Stoelen nooit tijdens het rijden verstellen, omdat ze ongecontroleerd kunnen bewegen. Zitpositie Rugleuning voorstoelen Aan hendel trekken, hellingshoek instellen en hendel loslaten. Laat de rugleuning hoorbaar vastklikken. Zet de rugleuning weer rechtop door zonder druk op de rugleuning aan de hendel te trekken en deze los te laten. Zithoogte Aan handgreep trekken, stoel verschuiven, handgreep loslaten. Laat de rugleuning hoorbaar vastklikken.

36 36 Stoelen, veiligheidssystemen Pompbeweging van de hendel: omhoog = stoel omhoog omlaag = stoel omlaag Verwarming Handmatig verwarmde stoelen Stel de verwarming af in de gewenste stand door toets ß van de desbetreffende stoel een of meerdere malen in te drukken. De LED's naast het verwarmingssymbool geven de stand aan. Langdurig gebruik van de hoogste instelling wordt afgeraden voor personen met een gevoelige huid. Automatisch verwarmde stoelen Inschakelen Automatisch verwarmde stoelen activeren: 1. Druk op de toets Climate op het instrumentenbord. 2. Druk op ß AUTO voor de betreffende stoel op het aanraakscherm. De toets ß AUTO wordt groen ter bevestiging van de instelling. Na het inschakelen van het contact verwarmt de functie Automatisch verwarmde stoelen de stoelen automatisch tot het niveau dat bij de temperatuur van het interieur past. De LED's naast het stoelverwarmingssymbool op het instrumentenpaneel geven de verwarmingsstand aan. De automatisch verwarmde stoelen kunnen zodanig worden geprogrammeerd dat ze bij het inschakelen van het contact altijd worden ingeschakeld. Persoonlijke instellingen 3 84.

37 Stoelen, veiligheidssystemen 37 Uitschakelen Automatisch verwarmde stoelen deactiveren: Druk op ß AUTO voor de betreffende stoel op het aanraakscherm van het Colour-Info-Display. of Druk op ß voor de betreffende stoel op het instrumentenbord. Als er niemand op de passagiersstoel zit, activeert de functie Automatisch verwarmde stoelen die stoel niet. Verwarmde stoelen bij starten op afstand Bij lage buitentemperaturen kunnen de verwarmde stoelen zodanig worden geprogrammeerd dat deze bij het starten op afstand van de auto automatisch worden ingeschakeld. Tenzij de functie Automatisch verwarmde stoelen beschikbaar en ingeschakeld is, worden de verwarmde stoelen bij het inschakelen van de auto buiten werking gesteld. Na het inschakelen van de functie Automatisch verwarmde stoelen wordt de stoelverwarmingsstand bij het inschakelen van het contact automatisch aangepast aan de temperatuur van het interieur van de auto. Bij het starten op afstand gaan de LED's naast het stoelverwarmingssymbool niet branden. De temperatuurregeling van een lege stoel werkt wellicht minder goed. Dit is normaal. Tenzij de functie Automatisch verwarmde stoelen in het menu Persoonlijke instellingen ingeschakeld is, worden de verwarmde stoelen bij het starten op afstand niet ingeschakeld. Persoonlijke instellingen Starten op afstand Veiligheidsgordels De veiligheidsgordels worden bij snel optrekken of hard remmen geblokkeerd om de inzittenden op hun stoel te houden. Hierdoor neemt het gevaar voor letsel aanzienlijk af.

38 38 Stoelen, veiligheidssystemen 9 Waarschuwing Veiligheidsgordel vóór elke rit omdoen. Inzittenden die geen gebruik maken van de veiligheidsgordel brengen bij eventuele aanrijdingen medepassagiers en zichzelf in gevaar. Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor gebruik door slechts één persoon tegelijk. Ze zijn niet geschikt voor personen kleiner dan 150 cm. Kinderveiligheidssysteem Alle onderdelen van het gordelsysteem regelmatig op schade en juiste werking controleren. Beschadigde onderdelen laten vervangen. Na een aanrijding de veiligheidsgordels en de gordelspanners door een werkplaats laten vervangen. Let op Zorg dat de veiligheidsgordels niet door schoenen of voorwerpen met scherpe randen beschadigd raken klem komen te zitten. Oprolautomaten vrijhouden van vuil. Gordelverklikker X Gordelkrachtbegrenzers De gordelkrachtbegrenzers van de voorstoelen beperken de krachten die inwerken op de inzittenden, doordat de gordels tijdens een botsing geleidelijk worden ontspannen. Gordelspanners De gordelsloten van de voorstoelen worden bij een voldoende zware frontale botsing of bij een aanrijding van achteren strakgetrokken. 9 Waarschuwing Onjuist handelen (bijv. het verwijderen of aanbrengen van gordels) kan de gordelspanners in werking stellen. Geactiveerde gordelspanners zijn te herkennen aan de voortdurend brandende controlelamp v Geactiveerde gordelspanners door een werkplaats laten vervangen. Gordelspanners worden slechts eenmaal geactiveerd. Let op Bevestig of monteer geen accessoires of andere voorwerpen die de werking van de gordelspanners kunnen verstoren. Geen aanpassingen aan onderdelen van de gordelspanners aanbrengen, anders vervalt de typegoedkeuring van de auto.

39 Stoelen, veiligheidssystemen 39 Driepuntsgordel Bevestiging Demonteren Gordel uit de oprolautomaat trekken, zonder te verdraaien voor u langs halen en de gesp in het slot steken. Heupgordel tijdens het rijden van tijd tot tijd strak trekken door aan de schoudergordel te trekken. Gordelverklikker Loszittende kleding belemmert het strak trekken van de gordel. Geen voorwerpen zoals handtassen of mobiele telefoons tussen de gordel en uw lichaam leggen. 9 Waarschuwing De gordel niet over harde of breekbare voorwerpen in de zakken van uw kleding laten lopen. Om de gordel los te maken, de rode knop van het gordelslot indrukken. Comfortgeleiders voor veiligheidsgordels op de zitplaatsen achter De geleiders komen voor oudere kinderen die te groot voor zittingverhogers zijn en voor sommige volwassenen soms goed van pas. Na het inbouwen en goed afstellen houdt de comfortgeleider de veiligheidsgordel weg van de nek en het hoofd.

40 40 Stoelen, veiligheidssystemen Er is één geleider voor elke zitplaats op de achterbank. Haal vóór gebruik van een comfortgeleider de veiligheidsgordel van de geleider op de zitting. Ga als volgt te werk om een comfortgeleider op de veiligheidsgordel aan te brengen: 3. De veiligheidsgordel mag niet gedraaid zijn en moet vlak liggen. De elastische draad moet onder de veiligheidsgordel liggen en de geleider erboven. 9 Waarschuwing 2. Leg de geleider op de gordel en steek de twee randen van de veiligheidsgordel in de sleuven van de geleider. Bij het niet goed omdoen van de veiligheidsgordel beschermt deze bij een botsing wellicht minder goed. De betreffende persoon kan ernstig letsel oplopen. Laat de schoudergordel vanaf de schouder schuin over de borst lopen. Dit gedeelte van het lichaam is het best bestand tegen de spankrachten van de gordel. 1. Haal de geleider van de opbergclip op de carrosseriebekleding binnen naast de achterbank.

41 Stoelen, veiligheidssystemen Maak de veiligheidsgordel vast en plaats deze zoals bovenstaand in deze paragraaf beschreven. Zorg ervoor dat de schoudergordel de schouder kruist. 5. Knijp de randen van de veiligheidsgordel bij elkaar om de veiligheidsgordel uit de geleider te halen en de comfortgeleider weg te nemen en op te bergen. Schuif de geleider terug in de opbergclip op de carrosseriebekleding binnen naast de achterbank. Gebruik van de veiligheidsgordel tijdens de zwangerschap 9 Waarschuwing De heupgordel moet zo laag mogelijk over het bekken lopen om druk op de buik te voorkomen. Airbagsysteem Het airbagsysteem bestaat uit meerdere afzonderlijke systemen afhankelijk van de omvang van de uitrusting. Bij het afgaan worden de airbags binnen enkele milliseconden gevuld. Ook het leeglopen van de airbags verloopt zo snel, dat dit tijdens een aanrijding vaak niet eens wordt opgemerkt. 9 Waarschuwing Bij onoordeelkundige behandeling kunnen de airbagsystemen op explosieve wijze in werking treden.

42 42 Stoelen, veiligheidssystemen Let op Ter hoogte van de middenconsole bevindt zich de regelelektronica van het airbagsysteem en de gordelspanners. In dit gebied geen magnetische voorwerpen plaatsen. Afdekkingen van airbags niet beplakken of met andere materialen bedekken. Elke airbag treedt slechts eenmaal in werking. Geactiveerde airbags onmiddellijk laten vervangen door een werkplaats. Ook moeten eventueel het stuurwiel, het instrumentenbord, plaatwerk, de portierafdichtingen, handgrepen en de stoelen worden vervangen. Geen aanpassingen in het airbagsysteem aanbrengen, anders vervalt de typegoedkeuring van de auto. Bij het ontplooien van de airbags kunnen de vrijkomende hete gassen brandwonden veroorzaken. Controlelamp v voor airbagsystemen Frontaal airbagsysteem Het frontale airbagsysteem bestaat uit een airbag in het stuurwiel en een airbag in het instrumentenpaneel aan de passagierszijde. Ze zijn te herkennen aan het opschrift AIRBAG. Het frontairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige aanrijding aan de voorzijde. Het contact moet ingeschakeld zijn. De opgeblazen airbags vangen de schok op waardoor het gevaar voor letsel aan het bovenlichaam en hoofd van de inzittenden voorin de auto aanzienlijk afneemt. 9 Waarschuwing Alleen bij een correcte zitpositie is optimale bescherming mogelijk Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. Veiligheidsgordel correct omleggen en goed vastzetten. Alleen dan kan de airbag bescherming bieden. Zijdelings airbagsysteem Het zijairbagsysteem bestaat uit een airbag in elke kant van de rugleuningen van de voorstoelen. Ze zijn te herkennen aan het opschrift AIRBAG. Het zijairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige zijdelingse aanrijding. Het contact moet ingeschakeld zijn.

43 Stoelen, veiligheidssystemen 43 De opgeblazen airbags vangen de schok op waardoor het gevaar voor letsel aan het bovenlichaam en de heupen bij een zijdelingse aanrijding aanzienlijk afneemt. 9 Waarschuwing Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. Let op Op de voorstoelen alleen stoelhoezen gebruiken die voor de auto zijn goedgekeurd. De airbags niet afdekken. Gordijnairbagsysteem Het hoofdairbagsysteem bestaat uit een airbag aan weerskanten in het dakframe. U herkent deze aan het woord AIRBAG op de dakhemel of de bekleding. Het gordijnairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige zijdelingse aanrijding. Het contact moet ingeschakeld zijn. De opgeblazen airbags vangen de schok op waardoor het gevaar voor letsel aan het hoofd bij een zijdelingse aanrijding aanzienlijk afneemt. 9 Waarschuwing Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. De haken aan de handgrepen van het dakframe zijn alleen geschikt om lichte kledingstukken, zonder kleerhangers, aan op te hangen. Geen voorwerpen in de kledingstukken bewaren. Knieairbagsysteem De knieairbags zitten onder de stuurkolom en onder het handschoenenkastje.

44 44 Stoelen, veiligheidssystemen Bij knieairbags verschijnt het woord AIRBAG op het onderste gedeelte van het instrumentenpaneel. Het knieairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige frontale aanrijding. Het contact moet ingeschakeld zijn. De opgeblazen airbags vangen de schok op waardoor het gevaar voor letsel aan het onderlichaam van de inzittenden voorin de auto aanzienlijk afneemt. Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. Airbag deactiveren Wanneer u een kinderveiligheidssysteem op de passagiersstoel voorin monteert, moet u de airbag vooraan en de knieairbag van deze stoel deactiveren. Het gordijn- en zijdelings airbagsysteem, de gordelspanners en alle airbagsystemen van de bestuurder blijven actief. Het airbagsysteem van de passagier voorin kan worden gedeactiveerd met een sleutel in de schakelaar in het handschoenenkastje. Gebruik de contactsleutel om de positie te kiezen: W: Front- en knieairbags voor de passagier voorin zijn gedeactiveerd en gaan niet af bij een aanrijding. De controlelamp W brandt continu. U kunt een kinderzitje aanbrengen in overeenstemming met de tabel Inbouwposities kinderveiligheidssystemen Er mag geen volwassen persoon op de stoel van de voorpassagier vervoerd worden. V: Front- en knieairbags voor de passagier voorin zijn actief. U mag geen kinderveiligheidssystemen aanbrengen. 9 Gevaar Kans op dodelijk letsel voor een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel met geactiveerde front- en knieairbag. Kans op dodelijk letsel voor een volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde front- en knieairbag.

45 Stoelen, veiligheidssystemen 45 Zolang de controlelamp W niet brandt, zullen de airbagsystemen van de passagiersstoel afgaan in geval van een aanrijding. Indien beide conrolelampen tegelijkertijd branden zit er een storing in het systeem. De systeemstatus wordt niet aangeduid; er mag niemand op de stoel van de voorpassagier vervoerd worden. Roep onmiddellijk de hulp van een werkplaats in. Raadpleeg onmiddellijk een werkplaats indien geen van beide controlelampjes brandt. Verander de status alleen tijdens stilstand terwijl de ontsteking is uitgeschakeld. Status blijft actief tot de volgende verandering. Controlelamp airbag-deactivering Kinderveiligheidssystemen Wij bevelen het Opel kinderveiligheidssysteem aan dat specifiek voor montage in uw auto geschikt is. Wanneer u een kinderveiligheidssysteem gebruikt, moet u de gebruikersen montagehandleiding én de instructies bij het kinderveiligheidssysteem opvolgen. Houd u altijd aan de plaatselijke of landelijke voorschriften. In sommige landen is het gebruik van kinderveiligheidssystemen op bepaalde zitplaatsen verboden. 9 Gevaar Wanneer u een kinderveiligheidssysteem op de passagiersstoel gebruikt, moeten de airbagsystemen voor de passagiersstoel zijn gedeactiveerd; anders kan het kind dodelijk gewond raken wanneer de airbags afgaan. Dit geldt vooral wanneer u achterwaarts gerichte kinderveiligheidssystemen op de passagiersstoel gebruikt. Juiste systeem selecteren De achterbank is de beste plaats om een kinderzitje vast te maken. Kinderen zo lang mogelijk tegen de rijrichting in vervoeren. Hierdoor wordt de nog erg zwakke ruggengraat van het kind bij een ongeval minder belast.

46 46 Stoelen, veiligheidssystemen Kinderen tot een leeftijd van 12 jaar en met een lichaamslengte tot 150 cm mogen uitsluitend in een geschikt kinderveiligheidssysteem vervoerd worden. Geschikt zijn veiligheidssystemen die voldoen aan ECE of ECE Aangezien het voor kinderen met een lichaamslengte tot 150 cm zelden mogelijk is de gordel correct te dragen, bevelen wij het gebruik van een geschikt kinderveiligheidssysteem sterk aan, ook als dit op basis van de leeftijd van het kind niet meer wettelijk verplicht is. Het kinderveiligheidssysteem dat u gaat monteren, moet geschikt zijn voor het autotype. Het kinderveiligheidssysteem moet op de correcte positie in de auto worden gemonteerd. Laat kinderen alleen aan de trottoirkant van de auto uit- en instappen. Wanneer het kinderveiligheidssysteem niet wordt gebruikt, moet u vastzetten met een veiligheidsgordel of verwijderen. Let op Kinderveiligheidssystemen niet beplakken of met andere materialen afdekken. Een kinderveiligheidssysteem dat tijdens een aanrijding werd belast moet worden vervangen.

47 Stoelen, veiligheidssystemen 47 Inbouwposities kinderveiligheidssystemen Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteem Gewichtscategorie Op passagiersstoel geactiveerde airbag gedeactiveerde airbag Groep 0: Tot 10 kg X U 1 U Groep 0+: Tot 13 kg X U 1 U Groep I: 9 tot 18 kg X U 1 U Groep II: 15 tot 25 kg X X U Groep III: 22 tot 36 kg X X U Op buitenste zitplaatsen achterin 1 = De zitplaats moet op de hoogste zithoogte worden gezet. U = Geschikt voor veiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd voor deze gewichtsklasse. X = Zitplaats niet geschikt voor kinderen in deze gewichtscategorie. Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderveiligheidssysteem Gewichtscategorie Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen achterin Kinderautobed (reiswieg) F ISO/L1 X X G ISO/L2 X X Groep 0: tot 10 kg E ISO/R1 X IL 1

48 48 Stoelen, veiligheidssystemen Gewichtscategorie Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen achterin Groep 0+: tot 13 kg E ISO/R1 X IL 1 D ISO/R2 X IL 2 C ISO/R3 X IL 3 Groep I: 9 tot 18 kg D ISO/R2 X IL 2 C ISO/R3 X IL 3 B ISO/F2 X IL, IUF B1 ISO/F2X X IL, IUF A ISO/F3 X IL IL = Geschikt voor bepaalde ISOFIX veiligheidssystemen uit de categorieën 'specifieke auto', 'beperkt' of 'semi-universeel'. Het ISOFIX veiligheidssysteem moet goedgekeurd zijn voor het specifieke autotype. IUF = Geschikt voor voorwaarts gerichte ISOFIX-kinderveiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd voor deze gewichtsklasse. X = ISOFIX-zitplaats niet geschikt voor ISOFIX-kinderveiligheidssystemen in deze gewichtscategorie en/of maatklasse. 1 = De zitplaats vóór de ISOFIX-zitplaats moet op de voorste zitstand staan. 2 = De zitplaats vóór de ISOFIX-zitplaats moet op de derde stand achter de voorste zitstand staan. 3 = De zitplaats vóór de ISOFIX-zitplaats moet op de zesde stand achter de voorste zitstand staan. ISOFIX-maatklasse en zitgelegenheid A - ISO/F3 = Hoog, voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor peuters. B - ISO/F2 = Halfhoog, voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor peuters. B1 - ISO/F2X = Halfhoog, voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor peuters. C - ISO/R3 = Groot, achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor peuters. D - ISO/R2 = Middelgroot, achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor peuters.

49 Stoelen, veiligheidssystemen 49 E - ISO/R1 F - ISO/L1 G - ISO/L2 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleuters. = Naar links gerichte reiswieg. = Naar rechts gerichte reiswieg.

50 50 Stoelen, veiligheidssystemen ISOFIX-kinderveiligheidssystemen Bevestig de voor de auto goedgekeurde ISOFIX-kinderveiligheidssystemen aan de ISOFIX bevestigingsbeugels. Er kunnen niet meer dan twee ISOFIX-kinderveiligheidssystemen tegelijkertijd op de achterbank worden gemonteerd. ISOFIX-bevestigingsbeugels zijn aangeduid met een label & op de rugleuning. Top-Tetherbevestigingsogen De Top-Tether-verankeringen voor de buitenste zitplaatsen achter zitten achterop de rugleuning van de achterbank. Gebruik altijd een verankerering aan dezelfde kant van de auto als de zitplaats waar het kinderveiligheidssysteem wordt geplaatst. Top-tether-bevestigingsogen worden aangeduid met het symbool : van een kinderzitje. Aanvullend op de ISOFIX-bevestiging zet u de Top-Tether-band vast aan de Top-Tether-bevestigingsogen. Daarbij moet de bijbehorende gordel tussen de glijstangen van de hoofdsteun lopen.

51 Opbergen 51 Opbergen Opbergruimten Opbergvakken instrumentenpaneel Opbergruimte portierbekleding Bovenop het instrumentenpaneel bevindt zich een opbergvak met een 12 V-aansluiting. Binnenin het opbergvak bevindt zich een zendersleuf voor de handzender. Handzender Handschoenenkastje Open het handschoenenkastje door de hendel omhoog te tillen. Het handschoenenkastje tijdens het rijden gesloten houden. Schuif een paraplu in de opening van het bestuurders- of passagiersportier.

52 52 Opbergen Opbergruimte vloerconsole Bagageruimte Hoofdsteunen rugleuning voorstoelen omklappen Voor in de vloerconsole bevindt zich een 12 V-aansluiting (C) en een extra ingang voor apparaten (B). Ook is er een doorvoer voor draden (A). Raadpleeg de handleiding Infotainment voor meer informatie. De console heeft bekerhouders en een opbergvak. De achterconsole heeft een open opbergvak met een 12 V-aansluiting (A) en bekerhouders. 9 Waarschuwing Rijd uitsluitend met goed vergrendelde rugleuningen. Als dat niet het geval is, is er een kans op letsel of schade aan de lading of het voertuig bij krachtig remmen of een botsing. Rugleuning voorstoelen neerklappen Let op Het omklappen van een achterbank terwijl de veiligheidsgordels nog vergrendeld zijn, kan schade aan de zitplaats of de veiligheidsgordels veroorzaken. Altijd de veiligheidsgordels los maken en deze laten terugkeren naar de normale opbergpositie voordat u de achterbank omklapt. 1. Verwijder zo nodig de bagageruimte-afdekking.

53 Opbergen Duw de hoofdsteunen omlaag door de pal in te drukken en ingedrukt te houden. 3. Haal de veiligheidsgordel van de veiligheidsgordelgeleider (A) en plaats deze in de opbergclip (B). 4. Trek aan de ontgrendelingshendel van de rugleuning om deze te ontgrendelen en klap de rugleuning naar voren. Rugleuning voorstoelen opklappen Let op Als de veiligheidsgordel tussen de rugleuning van de achterbank en het vergrendelmechanisme van de rugleuning van de achterbank verstrikt raakt, is er kans op schade aan de veiligheidsgordel of het vergrendelmechanisme van de rugleuning van de achterbank. Leg de veiligheidsgordel bij het rechtop vergrendelen van de achterbank opzij. Raadpleeg een werkplaats als de veiligheidsgordel beschadigd is en laat deze vervangen. 1. Controleer of de veiligheidsgordel in de opbergclip (B) zit voordat u de rugleuning van de voorstoel omhoog zet. Bij het omhoog zetten van de rugleuning van de voorstoel mag de veiligheidsgordel het vergrendelingsmechanisme van de rugleuning van de voorstoel (A) niet kruisen. 2. Zet de rugleuning van de voorstoel omhoog en duw deze naar achteren om deze goed te vergrendelen. Controleer of de rugleuning van de voorstoel hoorbaar vergrendelt. 3. Hang de veiligheidsgordel na het omhoog zetten van de rugleuning van de voorstoel weer in de veiligheidsgordelgeleider. Laat de stoel rechtop vergrendeld staan als deze niet wordt gebruikt. Bagageruimte-afdekking Gebruik de vier lussen om de afdekking aan de zijpanelen vast te haken.

54 54 Opbergen Leg niets op de afdekking. Gevarendriehoek De gevarendriehoek zit in de klep van het opbergvak bagageruimte achter. Verbanddoos De verbanddoos zit in de klep van het opbergvak bagageruimte achter. Beladingsinformatie Zware voorwerpen in de bagageruimte tegen de rugleuningen leggen. Controleer of de rugleuningen naar behoren zijn vergrendeld. Bij stapelbare voorwerpen de zwaarste voorwerpen onderop leggen. Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten. Losse voorwerpen in de bagageruimte vastzetten om glijden tegen te gaan. Bij het vervoeren van voorwerpen in de bagageruimte mogen de rugleuningen van de achterbank niet schuin naar voren geklapt zijn. Bagage niet boven de rugleuningen laten uitsteken. Leg niets op de bagageruimteafdekking of op het instrumentenpaneel en dek de sensor boven op het instrumentenpaneel niet af. De bagage mag de bediening van pedalen, de schakelhendel en de bewegingsvrijheid van de bestuurder niet belemmeren. Geen losse voorwerpen in het interieur leggen. Niet met een geopende achterklep rijden. 9 Waarschuwing Controleer altijd of de lading in het voertuig goed vastgezet is. Als dat niet het geval is, kunnen er voorwerpen in het voertuig rondslingeren en letsel of schade aan de lading of de auto veroorzaken. Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal toelaatbare totaalgewicht van de auto en het EU-leeggewicht van de auto. U berekent het nuttig draagvermogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren. Het EU-leeggewicht omvat ook het gewicht van de bestuurder (68 kg),

55 de bagage (7 kg) en alle vloeistoffen (tank voor 90 % gevuld). Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht. Opbergen 55

56 56 Instrumenten en bedieningsorganen Instrumenten en bedieningsorganen Bedieningsorganen Stuurwielverstelling Stuurbedieningsknoppen Hendel (A) omlaag bewegen, stuurwiel instellen, hendel omhoog bewegen en vergrendelen. Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande auto en ontgrendeld stuurslot verstellen. U kunt het infotainment-systeem en de cruise control bedienen met de knoppen op het stuurwiel.

57 Instrumenten en bedieningsorganen 57 Waarschuwing voetgangersveiligheid Met de waarschuwing voetgangersveiligheid kan de bestuurder mensen waarschuwen die de auto wellicht niet horen naderen. Wis-/wasinstallatie voorruit Voorruitwissers Meer informatie staat in de handleiding van het infotainment-systeem. Cruise control Claxon Druk op het symbool j om het stuurwiel om de claxon te laten klinken. Gebruik de claxon niet als waarschuwing voetgangersveiligheid. Druk kort 4 op het uiteinde van de richtingaanwijzerhendel. Er klinkt kort een gedempt geluidssignaal. Herhaal dit om de waarschuwing voetgangersveiligheid nogmaals te activeren. De waarschuwing voetgangersveiligheid werkt alleen bij een snelheid van minder dan 64 km/u of na een stop als de transmissie niet op P (Park) staat. 2 = snel 1 = langzaam 5 = intervalwissen = uit Hendel naar Q omlaag duwen om wissers één slag te laten maken wanneer de voorruitwisser uitgeschakeld is. Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is. Uitschakelen in wasstraten.

58 58 Instrumenten en bedieningsorganen Instelbaar wisinterval Wisserhendel in stand 5. Draai aan het stelwiel om het gewenste wisinterval in te stellen: kort = stelwiel omhoog interval lang interval draaien = stelwiel omlaagdraaien Voorruitsproeiers Hendel naar u toe trekken. Er wordt sproeiervloeistof op de voorruit gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen. Klok De klok verschijnt op het Colour-Info- Display. Klok instellen 1. Druk op de tijdprogrammeringsknop om rechtsreeks naar de pagina voor het instellen van de tijd te gaan of druk op de knop CONFIG en selecteer Tijd uit de lijst. 2. Draai aan de knop TUNE/MENU om door de beschikbare instelfuncties te bladeren. 3. Druk op de knop TUNE/MENU of druk op de tijdschermtoets om andere opties binnen die functie weer te geven. 4. Druk op + of - om de uren en minuten op de klok hoger of lager te zetten. Te selecteren instellingsopties: 12 uur / 24 uur weergave: Wijzigt de urenindicatie tussen 12 uur en 24 uur. Dag + of Dag -: Zet de datum op het Colour-Info-Display later of vroeger. Scherm: Schakelt het tijdsdisplay in of uit. Persoonlijke instellingen Elektrische aansluitingen De drie 12 V-aansluitingen bevinden zich op de volgende punten: Voor in de middelste vloerconsole. Achter op de middelste vloerconsole. In het opbergvak instrumentenpaneel. Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 180 watt. 9 Gevaar De stekkerdozen staan onder een hoge spanning! De 12 V-aansluitingen leveren stroom als het contact aan is of als de auto in de modus Vertraagde uitschakeling stroom staat. Behouden stroom uit

59 Instrumenten en bedieningsorganen 59 Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagnetische compatibiliteit voldoen aan de DIN-norm VDE Geen accessoires aansluiten die stroom leveren, zoals laadtoestellen of accu's. Aansluitingen niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers. Waarschuwingslampen, meters en controlelampen Snelheidsmeter Aanduiding van de rijsnelheid. De getoonde eenheid kan worden gewijzigd in het Driver Information Centre (DIC). Driver Information Centre (DIC) Kilometerteller Geeft de gemeten afstand aan. Dagteller Toont de verbruikte brandstof, het gemiddelde brandstofverbruik en de kilometrage sinds de laatste keer terugzetten van de dagteller. Reset de tripgegevens door de toets SELECT links naast het stuurwiel ingedrukt te houden als trip A of trip B verschijnt. De dagteller staat in het Driver Information Centre (DIC). Driver Information Centre (DIC) Brandstofmeter Deze indicator geeft het brandstofpeil aan. Als deze indicator op de voorgrond staat, rijdt de auto in de verlengingsmodus actieradius. De waarde naast de indicator geeft een schatting van de actieradius van de auto in deze modus. Verlengingsmodus actieradius

60 60 Instrumenten en bedieningsorganen Accumeter Efficiencymeter Actieradius totaal Deze indicator geeft het oplaadniveau van de hoogspanningsaccu aan. Als deze indicator op de voorgrond verschijnt, rijdt de auto in de elektrische modus. De waarde naast de indicator geeft een schatting van de actieradius van de auto in deze modus. Elektrische modus Deze meter is een handleiding voor efficiënt rijden door de bal groen en in het midden van de meter te houden. De bladeren draaien niet meer als de auto stopt of als de bal van het midden van de meter af gaat. versn: Als de bal geel wordt en boven het midden van de meter komt, accelereert u te stevig voor een optimaal verbruik. rem: Als de bal geel wordt en onder het midden van de meter komt, remt u te stevig voor een optimaal verbruik. Zuinig rijden De actieradius totaal is de resterende afstand die de auto via de elektrische en de brandstofactieradius samen kan rijden. Zuinig rijden Service-display Het controlesysteem oliekwaliteit toont het percentage van de resterende levensduur van de olie. Hoe lager het percentage, hoe spoediger de olie moet worden ververst. Afhankelijk van de rijomstandigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie en het oliefilter aanzienlijk variëren.

61 Instrumenten en bedieningsorganen 61 Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om goed te kunnen werken. De hulp van een werkplaats inroepen. Zet het controlesysteem oliekwaliteit niet per ongeluk terug. Het kan tot de volgende olieverversing niet goed worden teruggezet. Wanneer het systeem heeft berekend dat de gebruiksduur van de motorolie is verstreken, verschijnt Motorolie spoedig verversen op het Driver Information Centre. Laat de motorolie en het filter binnen 1000 km door een werkplaats verversen/vervangen. Driver Information Centre 3 69 Service-informatie Controlelampen De beschreven controlelampen zijn niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentuitvoeringen. Afhankelijk van de uitrusting kan de plaats van de controlelampjes variëren. Bij het inschakelen van de ontsteking lichten de meeste controlelampen korte tijd op bij wijze van functietest. Betekenis kleuren controlelampen: Rood = gevaar, belangrijke herinnering bereik Geel = waarschuwing, aanwijzing, storing Groen = inschakelbevestiging Blauw = inschakelbevestiging bereik Wit = inschakelbevestiging

62 62 Instrumenten en bedieningsorganen Controlelampen in de instrumentengroep

63 Instrumenten en bedieningsorganen 63 Richtingaanwijzer Brandt of knippert groen. Knippert Controlelamp knippert bij ingeschakelde richtingaanwijzer of alarmknipperlichten. Knippert snel: storing in een richtingaanwijzer of de bijbehorende zekering. Vervangen van lampen Zekeringen Richtingaanwijzers Gordelverklikker Gordelverklikker op de voorstoelen X van de bestuurdersstoel brandt of knippert rood. k van de passagiersstoel voorin brandt of knippert rood wanneer de stoel bezet is. Als er een voorwerp op de stoel wordt gelegd, kan de gordelverklikker van de passagiersstoel ook gaan branden. Brandt Nadat de waarschuwingslampen voor de betreffende voorstoel enige tijd hebben geknipperd, totdat de veiligheidsgordel is omgedaan. Knippert Tot een bepaalde tijd nadat het contact is ingeschakeld. Gordelstatus op de achterbank 6 knippert of brandt. Brandt Na het inschakelen van het contact wordt de veiligheidsgordellamp rood. Na het omdoen van de passagiersveiligheidsgordels wordt de bijbehorende veiligheidsgordellamp groen. Knippert Als een passagier op de tweede rij onderweg zijn/haar veiligheidsgordel weer losmaakt, knippert het bijbehorende veiligheidsgordelsymbool enkele seconden rood en kan er een geluidssignaal klinken. Veiligheidsgordel omdoen Airbag en gordelspanners v brandt rood. Bij het inschakelen van het contact brandt de controlelamp enkele seconden. Brandt deze niet, dooft deze niet na enkele seconden of licht deze tijdens het rijden op, dan is er een storing in het airbagsysteem. De hulp van een werkplaats inroepen. De airbags en gordelspanners gaan mogelijkerwijs niet af tijdens een ongeval. Ook kan er een bericht op het Driver Information Centre (DIC) verschijnen. Geactiveerde gordelspanners of airbags worden aangeduid door aanhoudend branden van v.

64 64 Instrumenten en bedieningsorganen 9 Waarschuwing Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Gordelspanners, airbagsysteem 3 37, Driver Information Centre (DIC) Airbag-deactivering V brandt geel. De front- en knieairbag van de passagier voorin worden geactiveerd. W brandt geel. De front- en knieairbag van de passagier voorin worden gedeactiveerd Gevaar Kans op dodelijk letsel voor een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel met geactiveerde front- en knieairbag. Kans op dodelijk letsel voor een volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde front- en knieairbag. Als beide statusindicatielampjes na een paar seconden aan blijven of als er helemaal geen lampjes branden, is er wellicht een probleem met de verlichting of de deactiveringsschakelaar van de airbag. De hulp van een werkplaats inroepen. Laadsysteem p brandt rood. Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld. Lamp blijft aan of licht onderweg op 1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom verlaten zonder hierbij andere weggebruikers te hinderen. 2. Stop, schakel de ontsteking uit. 3. De hulp van een werkplaats inroepen. Bij rijden met dit lampje aan kan de 12 V-accu ontladen raken. Multifunctionele controlelamp Z brandt of knippert geel. Brandt alleen in de onderhoudsmodus Brandt ter controle of de modus alleen-onderhoud werkt. Raadpleeg een werkplaats als er een storing wordt vastgesteld. Aan/Uit-knop

65 Instrumenten en bedieningsorganen 65 Brandt als het contact aan is. Storing in het uitlaatgasreinigingssysteem. De toegestane emissiewaarden worden mogelijk overschreden. Zo kunt u wellicht een storing in het emissiesysteem verhelpen: Controleer of de brandstofdop goed aangebracht is. Controleer of de brandstof van goede kwaliteit is. Raadpleeg onmiddellijk een werkplaats als de lamp in geen van de bovenstaande gevallen dooft. Knippert als het contact aan is. De motor slaat over. Laat het gaspedaal los, matig uw snelheid en/of vermijd steile hellingen totdat het knipperen stopt. Als het lampje blijft knipperen: 1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom verlaten zonder hierbij andere weggebruikers te hinderen. 2. Stop, schakel de ontsteking uit. 3. Wacht ten minste 10 seconden en schakel het contact weer in. Raadpleeg een werkplaats als de lamp nog steeds blijft knipperen. Remsysteem R brandt rood. Brandt nadat het contact is ingeschakeld. Het remvloeistofpeil is te laag of er is een ander probleem met het remsysteem. Remvloeistofpeil Waarschuwing Stoppen. De auto meteen stilzetten. De hulp van een werkplaats inroepen. Elektrische handrem P brandt of knippert rood. Brandt Elektrische handrem is aangetrokken Knippert Als P na het loszetten van de handrem of onderweg knippert, moet u niet verder rijden en onmiddellijk een werkplaats raadplegen. Elektrische handrem defect p brandt geel. Brandt De elektrische handrem werkt niet optimaal Waarschuwing Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Ook kan er een foutmelding op het Driver Information Centre (DIC) verschijnen. Driver Information Center 3 69.

66 66 Instrumenten en bedieningsorganen Antiblokkeersysteem (ABS) u brandt geel. Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. Het systeem is na het doven van de controlelamp klaar voor gebruik. Als de controlelamp na enkele seconden niet dooft of als deze tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling. Probeer het systeem te resetten. Reset het systeem als volgt: 1. Ga onderweg aan de kant van de weg staan als de verkeerssituatie dit toelaat. 2. Zet de auto in P. 3. Schakel het contact uit. 4. Start de auto opnieuw. Raadpleeg een garage als de ABScontrolelamp na het resetten van het systeem blijft branden of onderweg weer oplicht. Antiblokkeersysteem Als de waarschuwingslampen van het ABS en het reguliere remsysteem gaan branden, is er wellicht een probleem met het remsysteem en het antiblokkeersysteem. Laat de auto wegslepen naar de werkplaats. Slepen SPORT-modus Sport licht op als de SPORT-modus wordt geselecteerd. SPORT-modus Bergmodus Berg licht op als de bergmodus wordt geselecteerd. Bergmodus Hold-modus Stilhouden licht op als de hold-modus wordt geselecteerd. Hold-modus Elektronische stabiliteitsregeling UIT a brandt geel. Het systeem wordt gedeactiveerd. Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem b brandt of knippert geel. Brandt Er zit een storing in het systeem. Verder rijden is mogelijk. De rijstabiliteit kan echter afhankelijk van de staat van het wegdek verslechteren. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Knippert Het systeem is actief en helpt de bestuurder bij het goed besturen van de auto onder lastige omstandigheden. Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) 3 123, Traction Control-systeem

67 Instrumenten en bedieningsorganen 67 Traction Control-systeem UIT k brandt geel. Het systeem wordt gedeactiveerd. Koelvloeistoftemperatuur W brandt rood. Brandt als de auto een probleem met het koelvloeistofsysteem heeft. Bij het oplichten van de controlelamp klinkt er een waarschuwingszoemer. Voorzichtig Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is, moet u stoppen en het contact uitschakelen. Gevaar voor motor. Controleer het koelvloeistofpeil. Raadpleeg uw werkplaats als de controlelamp aan blijft. Bandenspanningscontrolesysteem A brandt of knippert geel. Brandt De spanning van een of meerdere banden is aanzienlijk te laag. Meteen stoppen en bandenspanning controleren. Knippert Storing in het systeem. Na ongeveer een minuut brandt de controlelamp continu. De hulp van een werkplaats inroepen. Motoroliedruk I brandt rood. Brandt korte tijd als de auto wordt gestart. Voorzichtig Motorsmering wordt mogelijk onderbroken. Dit kan aanleiding geven tot motorschade en/of tot het blokkeren van de aandrijfwielen. 1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom verlaten zonder hierbij andere weggebruikers te hinderen. 2. Zet de keuzehendel op N. 3. Schakel de ontsteking uit. Controleer het oliepeil voordat u de hulp van een werkplaats inroept Te laag brandstofpeil Y brandt als het brandstofpeil te laag is. Startbeveiliging d brandt geel. Storing in de startbeveiliging. De motor kan niet worden gestart. De hulp van een werkplaats inroepen. Voertuig gereed R brandt als de auto gereed voor rijden is.

68 68 Instrumenten en bedieningsorganen Rijverlichting 8 brandt groen. De rijverlichting is ingeschakeld Grootlicht C brandt blauw. Brandt bij ingeschakeld grootlicht en bij lichtsignaal Cruise control Portier open Als er een portier, de motorkap of de achterklep wordt geopend, gaat er een lamp branden en verschijnt er een diagram op het Driver Information Centre (DIC). Mistachterlicht r brandt geel. Het mistachterlicht is ingeschakeld Motorkap open Cruise control m brandt wit of groen. Brandt wit Het systeem is ingeschakeld. Portier(en) open Brandt groen Een bepaalde snelheid wordt opgeslagen. Achterklep open

69 Instrumenten en bedieningsorganen 69 Het DIC geeft aan als er een portier, de motorkap of de achterklep open staat. De lamp geeft het open gedeelte als gearceerd aan. Het DIC en de lamp verschijnen beiden als de auto rijdt. Als de auto stopt, verschijnt alleen de lamp. Informatiedisplays Driver Information Centre Het display van het Driver Information Centre (DIC) is ondergebracht in de instrumentengroep. Het DIC toont informatie over de auto. Bij het vaststellen van een probleem met het systeem, toont het ook waarschuwingsberichten. Boordinformatie Bedieningsorganen DIC De menu's en functies kunnen worden geselecteerd met de toetsen naast het stuurwiel. CONFIG: indrukken om het eenvoudige of het geavanceerde instrumentengroepconfiguratiedisplay te selecteren. 9 BACK: indrukken om terug te gaan naar het vorige scherm, of om terug te gaan naar het hoofdmenu. Druk op 9 BACK om het display met het DICmenu te minimaliseren. SELECT: druk op het midden van de knop om de gemarkeerde optie te selecteren. Draai aan de knop om door de menuopties te bladeren.

70 70 Instrumenten en bedieningsorganen Menu's en functies selecteren Bij het hoofdmenu van het DIC: 1. Draai aan de knop SELECT om door de mogelijke DIC-menu's te bladeren. 2. Druk bij een gemarkeerde menuoptie op het midden van de knop SELECT om dat menu te bevestigen. 3. Blijf aan de ingedrukte knop SELECT draaien om door de beschikbare menuopties te bladeren en te selecteren: Trip A 0 en Trip B Resterende levensduur olie I Het percentage resterende levensduur van de olie wordt getoond. Hoe lager het percentage, hoe spoediger de olie moet worden ververst. Motorolie Bandenspanning 2 Van alle vier banden worden de spanningswaarden bij benadering getoond. Als er streepjes in plaats van waarden verschijnen, is er mogelijk een probleem met de auto. De hulp van een werkplaats inroepen. Bandenspanning Bandenspanningscontrolesysteem Boordinformatie 3 Draai aan de knop SELECT om door een actief waarschuwingsbericht te bladeren. Druk op SELECT om de berichten te bekijken. Boordinformatie Eenheid 7 Draai aan de knop SELECT om de weergave van eenheden tussen metriek en Brits om te zetten. Druk op SELECT om de instelling te bevestigen. Handleidingsmodus T Bij deze optie verschijnt er een scherm met een toelichting op sommige unieke functies van de groep. De handleidingsmodus is alleen beschikbaar als de auto in de parkeerstand P staat. Turn-by-turn * Bij deze optie verschijnt de Turn-byturn-begeleiding van het navigatiesysteem. Zie de handleiding van het Infotainmentsysteem voor nadere informatie. Instrumentenpaneeldisplay De Instrumentengroep toont van tevoren informatie als elektrische actieradius, oplaadniveau, kilometerteller en accustatus. Dit gebeurt bij het instappen als het bestuurdersportier wordt geopend en na de welkomstanimatie, vóór het starten van de auto. Linksonder op het scherm kan er een bericht verschijnen dat het opladen is genegeerd of onderbroken door een onbedoelde onderbreking in de stroomtoevoer bij de oplaadaansluiting van de auto.

71 Instrumenten en bedieningsorganen 71 Afhankelijk van de status kunnen de volgende schermen verschijnen. Dit scherm geeft aan dat de oplaadkabel niet aangesloten is. Sluit de oplaadkabel aan om de auto op te laden. Dit scherm geeft aan dat het opladen actief is en dat het opladen naar schatting om uur voltooid is. Dit scherm geeft aan dat de auto geheel opgeladen is en dat de oplaadkabel niet aangesloten is. Dit scherm geeft aan dat de oplaadkabel aangesloten is en de accu opgeladen is. Dit scherm geeft aan dat het opladen vertraagd geprogrammeerd is en naar schatting om 7.00 uur voltooid is. Dit scherm geeft aan dat de oplaadkabel aangesloten is, maar dat de auto niet kan worden opgeladen.

72 72 Instrumenten en bedieningsorganen Colour-Info-Display Colour-Info-Display bevindt zich in het instrumentenpaneel. Colour-Info-Display geeft aan: Klimaatregeling 3 99 Infotainmentsysteem, zie beschrijving in de handleiding van het Infotainmentsysteem. Persoonlijke instellingen Informatie stroomverloop Oplaadinstellingen Verbruiksinformatie Tijd 3 58 De knoppen van het Colour-Info-Display hoeven slechts te worden aangetipt en werken het beste met blote handen. De knoppen werken bij de meeste handschoenen, hoewel ze wellicht iets trager reageren. Gebruik liever de muis dan de punt van de vinger voor een minimale responstijd. Doe uw handschoenen uit als de knoppen niet reageren. Druk op 8 op het instrumentenbord om Krachtstroom, Laden... en Informatie energie te bekijken. Krachtstroom-schermen Bekijk de schermen Krachtstroom door op 8 op het instrumentenpaneel en daarna op de knop Krachtstroom bovenaan het aanraakscherm te drukken. De schermen Krachtstroom geven de huidige staat van de werking van het systeem aan. De schermen tonen de energiestroom tussen de motor, de elektrische aandrijving en de hoogspanningaccu. Deze componenten zijn gemarkeerd als ze actief zijn. Voeding van accu - Accu is actief en er stroomt energie naar de wielen. Voeding van accu - Auto staat stil in de elektrische modus en er stroomt geen kracht naar de wielen.

73 Instrumenten en bedieningsorganen 73 Voeding van motor - Motor is actief en er stroomt energie naar de wielen. Voeding van motor en accu - Zowel de motor als de accu zijn actief en er stroomt energie naar de wielen. Terugwinnen voeding regeneratie - Tijdens regeneratief remmen of uitrollen gaat er kracht van de wielen terug naar de accu. Voeding van motor - Auto staat stil in de verlengingsmodus actieradius en er stroomt geen kracht naar de wielen. Voeding uit - Er stroomt geen kracht naar de wielen.

74 74 Instrumenten en bedieningsorganen Opladen Programmeerbaar opladen Er zijn drie modi voor programmeerbaar opladen. Bekijk de huidige status van de oplaadmodus op het Colour-Info-Display door op 8 op het instrumentenpaneel en daarna op de knop Laden... bovenaan het aanraakscherm te drukken. De huidige status van de oplaadmodus is ook zichtbaar op een tijdelijke pop-up op het Colour-Info-Display door op de ontgrendelknop voor de oplaadaansluiting op het bestuurdersportier te drukken. De tijdschattingen Start opladen en Laden voltooid verschijnen ook op het scherm. Deze schattingen zijn het meest nauwkeurig als de stekker van de auto aangesloten is en bij gematigde temperaturen. Ook gebruikt de auto de klok op het Colour-Info-Display voor programmeerbaar opladen. Zorg er daarom voor dat de tijd in de rechter bovenhoek van het Colour-Info-Display de gewenste tijd van de dag weergeeft. Status oplaadmodus Onmiddellijk: De auto begint met opladen zodra deze op een stopcontact aangesloten is. Opladen Vertraagd (starttijd): De auto schat de begintijd van het opladen met het oog op de geprogrammeerde vertrektijd voor de huidige dag van de week. Het opladen begint op de begintijd en is op de vertrektijd alleen voltooid als er na het aansluiten van de oplaadkabel voldoende tijd is.

75 Instrumenten en bedieningsorganen 75 over de stroomtarieven op het oplaadpunt. Als het opladen met de geselecteerde instellingen voor stroomtarieven voorts zeer lang duurt, begint de auto meteen na het aansluiten met opladen. Als de stroomtarieventabel met alleen maar hoge tarieven is ingesteld en u alleen maar tijdens minder kostbare perioden wilt opladen, begint de auto meteen na het aansluiten met opladen. Oplaadmodus selecteren Druk vanuit het statusscherm oplaadmodus op Wijzig laadmodus. Selecteer een optie: Onmiddellijk bij aansluiting Vertraagd op basis van starttijd Vertraagd op basis van elektr.tarieven en starttijd Vertrektijd invoeren Druk op het scherm Status vertraagde oplaadmodus op Bewerk om de vertrektijd voor elke dag van de week te wijzigen. Vertraagd (tarief en starttijd): De auto schat de begintijd van het opladen met het oog op het stroomtariefschema, het voorkeursstroomtariefen de geprogrammeerde vertrektijd voor de huidige dag van de week. De auto laadt gedurende de nachtstroomtijden zodanig op dat de accu op de vertrektijd volledig opgeladen is. Vraag voor deze modus bij uw elektriciteitsleverancier om informatie 1. Druk op de dag op deze te wijzigen. 2. Druk op + of om de uren en minuten te wijzigen. 3. Druk op Terug om wijzigingen op te slaan en terug naar het vorige menu te gaan.

76 76 Instrumenten en bedieningsorganen Oplaadniveau selecteren Met de instelling Voorkeursoplaadniveau kan de klant het oplaadniveau van de auto zodanig selecteren dat het overeenkomt met de capaciteit van het oplaadpunt. Als de auto na het aansluiten van de stekker tekens stopt met opladen of als een circuitonderbreker steeds blijft springen, kan het selecteren van een lager voorkeursoplaadniveau het probleem verhelpen. Het voorkeursoplaadniveau moet zodanig worden geconfigureerd dat het overeenkomt met de nominale stroomsterkte van het wisselstroomstopcontact waarop de oplaadkabel aangesloten is. De instellingen voor het voorkeursoplaadniveau zijn: Maximum - 16 A: Beperkt de wisselstroomsterkte tot 16 A Verlaagd niveau 1-12 A: Beperkt de wisselstroomsterkte tot 12 A Verlaagd niveau 2-9 A: Beperkt de wisselstroomsterkte tot 9 A Verlaagd niveau 3-6 A: Beperkt de wisselstroomsterkte tot 6 A De precieze stroomsterkteniveaus voor een bepaalde regio kunnen afwijken van de in deze handleiding vermelde waarden. Controleer de auto op beschikbare niveaus. De instellingen voor Voorkeursoplaadniveau zijn niet rechtstreeks gerelateerd aan de oplaadniveautoets op de oplaadkabel. De auto hanteert de instellingen waarbij de wisselstroomsterkte voor het opladen van de auto zo laag mogelijk is. De instelling voor Voorkeursoplaadniveau blijven tussen twee keer opladen opgeslagen. Voorafgaand aan het opslaan moet naar deze instelling worden verwezen, opdat de auto zodanig wordt geconfigureerd dat deze overeenkomt met de nominale stroomsterkte van het wisselstroomstopcontact waarop de oplaadkabel aangesloten is. De instelling voor Voorkeursoplaadniveau kan te allen tijde worden gebruikt zo lang als het Colour-Info-Display werkt. Oplaadtarief selecteren Druk op het scherm Vertraagd tarief en Status oplaadmodus vertrektijd op Bewerk. Selecteer één van de volgende opties: Bew. schema elektr.tar. Bew. vertrekt.schema Selecteer voorkeur laadtarief

77 Instrumenten en bedieningsorganen 77 Voorkeursoplaadtarief selecteren Druk vanuit het scherm Informatie vertrektijd en tarief op Selecteer voorkeur laadtarief. Druk op een van de volgende opties om het Voorkeursoplaadtarief te selecteren: Opladen tijdens piek-, middenpieken daluren: De auto kan opladen gedurende elke tarief periode om de volgende geplande vertrektijd na te komen. Echter, het systeem laadt zodanig op dat de totale oplaadkosten zo laag mogelijk zijn. Opladen tijdens middenpiek- en daluren: De auto slaat uitsluitend op tijdens daluren en minder drukke piekuren en laadt zodanig op dat de totale oplaadkosten zo laag mogelijk zijn. Opladen tijdens daluren: De auto slaat uitsluitend tijdens daluren op. Het opladen begint op de begintijd en is op de vertrektijd alleen voltooid als er na het aansluiten van de oplaadkabel voldoende tijd is. Als de stekker van de auto bijvoorbeeld een uur voor vertrek wordt aangesloten en de accu geheel ontladen is, is de auto op de vertrektijd niet volledig opgeladen, ongeacht het geselecteerde stroomtarief. Als het opladen met de geselecteerde instellingen voor stroomtarieven voorts zeer lang duurt, begint de auto meteen na het aansluiten met opladen. Als de stroomtarieventabel met alleen maar hoge tarieven is ingesteld en u alleen maar tijdens minder kostbare perioden wilt opladen, begint de auto meteen na het aansluiten met opladen. Stroomtarievenschema selecteren Stroomtarieven of kosten per eenheid kunnen per tijdsperiode, weekdag / weekend en seizoen variëren. Overdag, als er veel vraag naar stroom is, zijn de tarieven gewoonlijk hoger. Dit zijn de piekuren. 's Nachts, als er niet veel vraag naar stroom is, zijn de tarieven gewoonlijk hoger. Dit zijn de daluren. In sommige gebieden geldt er ook een tarief voor minder drukke piekuren. Neem contact op met uw elektriciteitsleverancier voor informatie over de tarieven in uw regio. Leg de begindata voor zomer en winter vast om een zomer-/winterschema te kunnen hanteren. Druk vanuit het scherm Informatie vertrektijd en tarief op Bew. schema elektr.tar..

78 78 Instrumenten en bedieningsorganen Begindatum Zomer-/winterschema invoeren Druk vanuit het scherm Selecteer schema elektr.tarieven op Zomer-/ winterschema en op Bewerk. Stroomtarievenschema bewerken Druk vanuit het scherm Voer begin datum zomer/winter in op Bewerk zomerschema of Schema winter bewerken. Druk vanuit het scherm Selecteer schema elektr.tarieven op Jaarschema en daarna op Bewerk. Ga als volgt te werk om Zomer-/ winterschema te bewerken: 1. Zomer-/winterschema indrukken. 2. Bewerk indrukken. Ga als volgt te werk om Jaarschema te bewerken: 1. Jaarschema indrukken. 2. Bewerk indrukken. 1. Zomer Start indrukken. 2. Druk op + of om de maand en de dag voor het begin van de zomer in te stellen. 3. Winter Start indrukken. 4. Druk op + of om de maand en de dag voor het begin van de winter in te stellen. 5. Druk op Bewerk zomerschema of Schema winter bewerken om het dagschema voor stroomtarieven te bewerken.

79 Instrumenten en bedieningsorganen 79 De eindtijden moeten elkaar opvolgen. Als een eindtijd niet op een begintijd volgt, verschijnt er een foutmelding. Volg de instructies van deze melding. 1. Druk op Weekdag of Weekend. 2. Druk naast de te wijzigen rij op Bewerk. De weekdagen zijn maandag t/ m vrijdag en gebruiken hetzelfde tarievenschema. De weekenden zijn zaterdag en zondag en gebruiken hetzelfde tarievenschema. Stel de schema's voor zowel weekdagen als het weekend in. Het tarievenschema geldt uitsluitend voor een periode van 24 uur, begint om 0.00 uur en eindigt om 0.00 uur. Er kunnen vijf tariefwisselingen voor elke dag zijn. Deze moeten niet alle worden gebruikt. Eindtijd stroomtarief bewerken Druk op het betreffende schema stroomtarieven naast de te wijzigen rij op Bewerk. 1. Druk op + of om de tijd aan te passen. 2. Druk op Piek, Middenpiek of Dal om het stroomtarief te selecteren. 3. Druk op Terug om wijzigingen op te slaan. U kunt alleen de eindtijd bewerken. De begintijd wordt automatisch in de tarieventabel ingevuld. Stroomtarievenschema bekijken Druk vanuit het scherm Selecteer schema elektr.tarieven op Bekijk zomerschema, Bekijk winterschema of Bekijk jaarschema.

80 80 Instrumenten en bedieningsorganen Oplaadmodus tijdelijk negeren en annuleren Geprogrammeerde vertraagde oplaadmodi kunnen voor één oplaadcyclus tijdelijk worden genegeerd voor een onmiddellijke oplaadmodus. Ook kan de volgende geplande vertrektijd voor één oplaadcyclus tijdelijk worden genegeerd. Behalve het negeren vanuit de auto via het Colour-Info- Display zijn er ook andere manieren om een vertraagde oplaadmodus tijdelijk te negeren. Opladen Ga als volgt te werk om vanuit de auto een vertraagde oplaadmodus tijdelijk voor een onmiddellijke oplaadmodus te negeren: 1. Druk op de ontgrendelknop van de oplaadaansluiting op het bestuurdersportier om de pop-up Status oplaadmodus op het Colour-Info-Display te bekijken. 2. Tijdelijk opheffen indrukken. 3. Druk op Opladen meteen bij aansluiten om de onmiddellijke oplaadmodus tijdelijk te negeren. De herziene tijd voor opladen voltooid verschijnt automatisch.

81 Instrumenten en bedieningsorganen 81 Ga als volgt te werk om vanuit de auto de volgende geplande vertrektijd tijdelijk te negeren: 1. Druk op de ontgrendelknop van de oplaadaansluiting op het bestuurdersportier om de pop-up Status oplaadmodus op het Colour-Info-Display te bekijken. 2. Tijdelijk opheffen indrukken. De tijdelijke vertrektijd kan alleen worden aangepast voor dezelfde dag als de oorspronkelijke volgende geplande vertrektijd. Ook accepteert de auto geen tijdelijke vetrektijd die eerder dan het huidige tijdstip is. Annuleer het tijdelijk negeren voor meteen door onderaan het aanraakscherm op het scherm of de pop-up voor de tijdelijke oplaadmodus op Annuleer tijdelijke laadmodus te drukken. 3. Druk op de toets + of om Volgende vertrektijd te wijzigen. 4. Druk op Bevestig vertrektijd om Volgende geplande vertrektijd tijdelijk te negeren. De herziene tijd voor opladen voltooid verschijnt automatisch in het scherm voor de tijdelijke oplaadmodus. Annuleer het tijdelijk negeren van de volgende vertrektijd door onderaan het aanraakscherm op het scherm of

82 82 Instrumenten en bedieningsorganen de pop-up voor de tijdelijke oplaadmodus op Annuleer tijdelijke vertrektijd te drukken. Pop-up Opladen negeren / onderbreken Programmeerbaar opladen gedeactiveerd Na het deactiveren van het programmeerbare oplaadsysteem verschijnt er op het scherm en de pop-up van de standaard status oplaadmodus - -:- - voor Opladen voltooid. Als de eindtijd voor het opladen niet betrouwbaar kan worden geschat, wordt het programmeerbare oplaadsysteem gedeactiveerd. Raadpleeg een werkplaats als het programmeerbare oplaadsysteem steeds wordt gedeactiveerd. Verbruiksinformatie Bekijk de Energieverbr., Energierend. en Besparingstips door op 8 op het instrumentenbord en daarna op Informatie energie bovenaan het aanraakscherm te drukken. Energieverbr. In de volgende situaties verschijnt er een pop-up: Wisselstroom viel tijdens het aansluiten voor het opladen onbedoeld weg. Bijvoorbeeld bij een stroomstoring of het ontkoppelen van de oplaadkabel uit het stopcontact. Dit scherm toont informatie voor alle rijcycli sinds de laatste keer dat de hoogspanningsaccu geheel was opgeladen. Dit is onder andere de kilometrage in de elektrische modus, de kilometrage in de verlengingsmodus

83 Instrumenten en bedieningsorganen 83 actieradius, de totale kilometrage, gebruikte elektrische energie van de accu, totaal gebruikte brandstof en het gemiddelde brandstofverbruik. Voor sommige weer te geven waarden gelden er bovengrenzen. Als er voor deze waarden streepjes verschijnen, zijn de grenzen ervan bereikt. Voor het terugzetten van deze waarden moet de hoogspanningsaccu geheel opnieuw worden opgeladen. Het cirkeldiagram toont ook het percentage voor de kilometrage in de elektrische modus versus de verlengingsmodus actieradius. Het algehele brandstofverbruik geldt voor de gehele levensduur van de auto en kan alleen door een werkplaats worden teruggezet. Informatie over energiegebruik verschijnt ook bij het uitschakelen als de vertraagde uitschakeling stroom actief is. U kunt deze automatische popup in de persoonlijke instellingen deactiveren. Persoonlijke instellingen Rendement Druk op Energierend. op het scherm Energieverbr. om naar dit scherm te gaan. Dit scherm toont het rendement gedurende de rijcyclus op basis van de rijstijl en de klimaatinstellingen. Naarmate u rendabeler rijdt, wordt het weergegeven percentage voor de rijstijl hoger. Naarmate u de klimaatregeling minder gebruikt, wordt het weergegeven percentage voor de klimaatinstelling hoger. Besparingstips Druk op Besparingstips op het scherm Energieverbr. of Energierend. om naar dit scherm te gaan. Dit scherm bevat een handleiding voor een beter energiegebruik, opdat u zuiniger rijdt en de actieradius groter wordt.

84 84 Instrumenten en bedieningsorganen Boordinformatie Berichten op het Driver Information Centre (DIC) geven de status van de auto aan of een handeling die nodig is om een probleem te verhelpen. Er kunnen meerdere berichten achter elkaar verschijnen. Berichten die geen onmiddellijke actie vergen, kunnen worden bevestigd en gewist door op knop SELECT te drukken. De berichten die onmiddellijke actie vergen, kunnen niet worden gewist totdat die actie verricht is. Alle berichten moeten serieus worden genomen. Het probleem wordt niet verholpen door de berichten te wissen. De boordinformatie verschijnt in de vorm van teksten. Volg de instructies van deze teksten. Het display toont teksten over de volgende onderwerpen: Vloeistofpeilen Starten Onderhoud Diefstalalarmsysteem Remmen Rijregelsystemen Cruisecontrol Obstakeldetectiesystemen Verlichting, gloeilampen vervangen Wis-/wasinstallatie Portieren, ruiten Afstandsbediening Airbagsystemen Motor en elektrische aandrijving Banden Accu en opladen Bedieningsmodi auto Maximumsnelheid Persoonlijke instellingen Persoonlijke instellingen zijn toegankelijk via de Infotainment-bedieningsorganen of het aanraakscherm op het Colour-Info-Display. Raadpleeg de afzonderlijke Infotainment-handleiding voor meer informatie. De Infotainmentbedieningsorganen gebruiken Met de knop TUNE/MENU en de toetsen CONFIG en 9BACK op het instrumentenpaneel selecteert u functies voor persoonlijke instellingen. CONFIG: indrukken om te bladeren door de beschikbare menu's bovenaan het display van het aanraakscherm.

85 Instrumenten en bedieningsorganen 85 TUNE/MENU: Indrukken voor invoeren, selecteren of activeren van een gemarkeerde menuoptie. Draaien om een menuoptie te markeren. Indrukken om een systeeminstelling in of uit te schakelen. 9BACK: Indrukken om een menu af te sluiten. Indrukken om terug naar een vorig scherm te gaan. Submenu's Een pijl aan de rechter rand van het menu geeft aan dat het een submenu met andere opties heeft. Menuoptie selecteren 1. Draai aan de knop TUNE/MENU om de functie te markeren. 2. Druk op de TUNE/MENU-knop om de gemarkeerde optie te selecteren. Een vinkje naast de optie geeft aan dat deze geselecteerd is. Een functie in- of uitschakelen 1. Draai aan de knop TUNE/MENU om de functie te markeren. 2. Druk op de knop TUNE/MENU om de functie in of uit te schakelen. Een vinkje naast de functie geeft aan dat de functie aan is. Het aanraakscherm gebruiken Met de pictogrammen en menu's van het aanraakscherm op het Colour- Info-Display selecteert u functies voor persoonlijke instellingen. { = Aanraken om omhoog te bladeren. } = Aanraken om omlaag te bladeren. Terug: Via Terug rechtsboven op het display gaat u terug naar het vorige menu. Submenu's Een pijl aan de rechter rand van het menu geeft aan dat het een submenu met andere opties heeft. Menuoptie selecteren Raak een van de beschikbare menuopties op het aanraakscherm aan om de optie te selecteren. Een vinkje naast de optie geeft aan dat deze geselecteerd is. Een functie in- of uitschakelen Raak het scherm aan op de plek waar de beschikbare functie staat om deze in of uit te schakelen. Een vinkje naast de functie geeft aan dat de functie aan is. Naar menu Persoonlijke instellingen gaan Druk op het aanraakscherm op het voertuigmenu.

86 86 Instrumenten en bedieningsorganen Functies van het voertuigmenu kunnen onder ander zijn: Klimaat- en luchtkwaliteit Comfort en gemak Talen Omgevingsverlichting buiten Elektrische deurvergrendeling Vergrendeling, ontgrendeling, starten Fabrieksinstellingen herstellen Klimaat- en luchtkwaliteit Selecteer het menu Klimaat- en luchtkwaliteit om het volgende weer te geven: Automatische ventilatorsnelheid Automatisch verwarmde stoelen Verwarmde stoelen bij starten op afstand Automatische ontwaseming Verwarming met behulp van de motor Verwarming met behulp van de motor (stekker aangesloten) Automatische ventilatorsnelheid Bij Automatische ventilatorsnelheid wordt de automatische ventilatorsnelheid aangepast aan de gewenste interieurtemperatuur. Kies een aanjagerstand: Hoog: Hogere snelheid. Midden: Gematigde snelheid. Laag; Lagere snelheid. Selecteer Automatische ventilatorsnelheid als volgt: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Klimaat- en luchtkwaliteit. 3. Selecteer Automatische ventilatorsnelheid. 4. Selecteer de ventilatorsnelheid. 5. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Automatisch verwarmde stoelen Na het activeren worden de toetsen voor automatisch verwarmde stoelen op het aanraakscherm gemarkeerd. Deze functie activeert automatisch de verwarmde stoelen op basis van de temperatuur van het interieur. Automatisch verwarmde stoelen kan met de knoppen voor de verwarmde stoelen op het instrumentenbord worden uitgeschakeld. Ga als volgt te werk om Automatisch verwarmde stoelen in of uit te schakelen: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Klimaat- en luchtkwaliteit. 3. Zet Automatisch verwarmde stoelen aan of uit. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Verwarmde stoelen bij starten op afstand Na het activeren schakelt deze functie de verwarmde stoelen bij het starten op afstand in. Ga als volgt te werk om Verwarmde stoelen bij starten op afstand in of uit te schakelen: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Klimaat- en luchtkwaliteit.

87 Instrumenten en bedieningsorganen Zet Verwarmde stoelen bij starten op afstand aan of uit. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Automatische ontwaseming Na het activeren en bij een hoge luchtvochtigheid regelt de klimaatregeling de buitenlucht, de airco of de warmte zodanig dat het systeem ontwasemt. De ventilator gaat wellicht sneller draaien. Als de luchtvochtigheid afneemt, keert het systeem terug naar de eerdere stand. Ga als volgt te werk om Automatische ontwaseming in of uit te schakelen: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Klimaat- en luchtkwaliteit. 3. Zet Automatische ontwaseming aan of uit. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Verwarming met behulp van de motor Verwarming met behulp van de motor laat de motor draaien op basis van het buitentemperatuurniveau zodat deze in de elektrische modus meeverwarmt. Een andere stand wordt niet eerder actief dan nadat de auto eerst uitgeschakeld is. Opties voor verwarmen met behulp van de motor zijn: Bij lage buitentemperaturen Bij zeer lage buitentemperaturen Selecteer het buitentemperatuurniveau als volgt: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Klimaat- en luchtkwaliteit. 3. Selecteer het temperatuurniveau. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Verwarming met behulp van de motor (stekker aangesloten) Deze functie activeert of deactiveert verwarmen met behulp van de motor als de stekker van de auto aangesloten is. Een andere instelling wordt niet eerder actief dan nadat de auto eerst uitgeschakeld is. Schakel verwarmen met behulp van de motor (stekker aangesloten) als volgt in of uit: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Klimaat- en luchtkwaliteit. 3. Schakel verwarmen met behulp van de motor (stekker aangesloten) in of uit. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Comfort en gemak Selecteer het menu Comfort en gemak en het volgende verschijnt: Volume geluidssignaal Akoestisch signaal Overzichtsscherm energie afsluiten Waarschuwing diefstal oplaadkabel Waarschuwing verlies oplaadvermogen Personalisering door bestuurder

88 88 Instrumenten en bedieningsorganen Volume geluidssignaal Hiermee kunt u het volume van het geluidssignaal op normaal of op hoog zetten. Selecteer het niveau Volume geluidssignaal als volgt: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Comfort en gemak. 3. Selecteer Volume geluidssignaal. 4. Selecteer het volumeniveau. 5. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Akoestisch signaal Zo klinkt er een toon wanneer u via het Infotainmentsysteem een optie selecteert. Ga als volgt te werk om Akoestisch signaal in of uit te schakelen: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Comfort en gemak. 3. Zet Akoestisch signaal aan of uit. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Overzichtsscherm energie afsluiten Zo kan Overzichtsscherm energie afsluiten worden in- of uitgeschakeld: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Comfort en gemak. 3. Zet Overzichtsscherm energie afsluiten aan of uit. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Waarschuwing diefstal oplaadkabel Zo kan Waarschuwing diefstal oplaadkabel worden in- of uitgeschakeld: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Comfort en gemak. 3. Zet Waarschuwing diefstal oplaadkabel aan of uit. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Waarschuwing verlies oplaadvermogen Zo kan Waarschuwing verlies oplaadvermogen worden in- of uitgeschakeld: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Comfort en gemak. 3. Zet Waarschuwing verlies oplaadvermogen aan of uit. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Personalisering door bestuurder Zo kan de bestuurder favorieten in de radio opslaan: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Comfort en gemak. 3. Zet Personalisering door bestuurder aan of uit. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Talen Hiermee kunt u de gewenste taal selecteren.

89 Instrumenten en bedieningsorganen 89 Selecteer de taal als volgt: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Talen. 3. De gewenste taal selecteren. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Omgevingsverlichting buiten Selecteer het menu Verlichting en het volgende verschijnt: Uitstapverlichting Buitenverlichting bij ontgrendelen Uitstapverlichting Hier kunt u selecteren hoelang de koplampen blijven branden als u uit de auto stapt en het buiten donker is. De beschikbare opties zijn: Uit 30 seconden 1 minuut 2 minuten Selecteer de periode gedurende welke de rijverlichting blijft branden als volgt: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Omgevingsverlichting buiten. 3. Selecteer Uitstapverlichting. 4. Selecteer de periode gedurende welke de rijverlichting blijft branden. 5. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Buitenverlichting bij ontgrendelen Zo kan de contourverlichting worden in- of uitgeschakeld. Na het inschakelen gaan de koplampen, stadslichten, achterlichten, kentekenplaatverlichting en de achteruitrijlichten branden als u op de handzender op ( drukt. Ga als volgt te werk om Buitenverlichting bij ontgrendelen in of uit te schakelen: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Omgevingsverlichting buiten. 3. Zet Buitenverlichting bij ontgrendelen aan of uit. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Elektrische deurvergrendeling Selecteer Elektrische deurvergrendeling en het volgende verschijnt: Automatische deurontgrendeling Geen vergrendeling bij open deur Vertraagd deurslot Automatische deurontgrendeling Hiermee bepaalt u welke portieren automatisch worden ontgrendeld als u de auto op P schakelt. De beschikbare opties zijn: Alle deuren Bestuurdersdeur Uit Bepaal als volgt hoe de portieren automatisch ontgrendelen: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Elektrische deurvergrendeling.

90 90 Instrumenten en bedieningsorganen 3. Selecteer Automatische deurontgrendeling. 4. Bepaal hoe de portieren automatisch ontgrendelen. 5. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Geen vergrendeling bij open deur Na het activeren voorkomt deze functie dat het bestuurdersportier wordt ontgrendeld totdat de deur wordt gesloten. Na het activeren van deze functie is het menu Vertraagd deurslot niet beschikbaar. Ga als volgt te werk om Geen vergrendeling bij open deur in of uit te schakelen: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Elektrische deurvergrendeling. 3. Selecteer Geen vergrendeling bij open deur. 4. Zet Geen vergrendeling bij open deur aan of uit. 5. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Vertraagd deurslot Na het activeren vertraagt deze functie het vergrendelen van de portieren. Sla het vertragen over met de toetsen voor de centrale vergrendeling op het instrumentenpaneel. Schakel de functie Vertraagde portiervergrendeling als volgt in of uit: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Elektrische deurvergrendeling. 3. Zet Vertraagd deurslot aan of uit. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Met handzender vergrendelen, ontgrendelen, starten Selecteer Vergrendeling, ontgrendeling, starten en het volgende verschijnt: Feedback bij vergrendeling op afstand Feedback verlichting bij ontgrendelen Portierontgrendeling op afstand of Portier met handzender ontgrendelen Herinnering afstandsbediening in voertuig Passieve deurontgrendeling Passieve deurontgrendeling Feedback bij vergrendeling op afstand Hiermee kunt u bepalen welk terugkoppelsignaal er volgt bij het ontgrendelen van de auto met de handzender. De beschikbare opties zijn: Licht en claxon Alleen verlichting Alleen claxon Uit Selecteer het terugkoppelsignaal bij het vergrendelen met de handzender als volgt: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Vergrendeling, ontgrendeling, starten. 3. Selecteer Feedback bij vergrendeling op afstand.

91 Instrumenten en bedieningsorganen Selecteer het terugkoppelsignaal voor de handzender. 5. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Feedback verlichting bij ontgrendelen Na het activeren knippert de rijverlichting bij het ontgrendelen van de auto met de handzender. Ga als volgt te werk om Feedback verlichting bij ontgrendelen in of uit te schakelen: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Vergrendeling, ontgrendeling, starten. 3. Zet Feedback verlichting bij ontgrendelen aan of uit. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Portierontgrendeling op afstand of Portier met handzender ontgrendelen Hiermee bepaalt u welke portieren worden ontgrendeld als u op de handzender op ( drukt. De beschikbare opties zijn: Alle deuren Bestuurdersdeur Bij de optie Alle deuren worden alle portieren ontgrendeld. Bij Bestuurdersdeur wordt bij de eerste druk op ( alleen het bestuurdersportier ontgrendeld. Bij de tweede druk op ( binnen vijf seconden na de vorige keer drukken worden alle portieren ontgrendeld. Bepaal als volgt hoe de portieren met de handzender worden ontgrendeld: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Vergrendeling, ontgrendeling, starten. 3. Selecteer Portierontgrendeling op afstand of Portier met handzender ontgrendelen. 4. Bepaal hoe de portieren ontgrendelen. 5. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Herinnering afstandsbediening in voertuig Na het activeren piept de claxon drie keer snel achter elkaar als de handzender in de auto wordt gelaten. Ga als volgt te werk om Herinnering afstandsbediening in voertuig in of uit te schakelen: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Vergrendeling, ontgrendeling, starten. 3. Zet Herinnering afstandsbediening in voertuig aan of uit. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Passieve deurontgrendeling Hiermee bepaalt u welke portieren worden ontgrendeld met de knop op de portierkruk buiten. De beschikbare opties zijn: Alle deuren Bestuurdersdeur

92 92 Instrumenten en bedieningsorganen Bepaal als volgt hoe de portieren ontgrendelen: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Vergrendeling, ontgrendeling, starten. 3. Selecteer Passieve deurontgrendeling. 4. Bepaal welke portieren worden ontgrendeld. 5. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Passieve deurontgrendeling Hiermee kunt u passief vergrendelen in- of uitschakelen en het type terugkoppelsignaal selecteren. De beschikbare opties zijn: Uit Aan AAN met claxon Bepaal als volgt hoe de portieren ontgrendelen: 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Vergrendeling, ontgrendeling, starten. 3. Selecteer Passieve deurontgrendeling. 4. Selecteer Aan, Uit of AAN met claxon. 5. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan. Fabrieksinstellingen herstellen Hiermee worden alle persoonlijke instellingen van de auto teruggezet op de fabrieksinstellingen. 1. Druk op het voertuigmenu. 2. Selecteer Fabrieksinstellingen herstellen. 3. Selecteer Ja of Nee. 4. Druk op Terug om terug naar het vorige menu te gaan.

93 Verlichting 93 Verlichting Rijverlichting Binnenverlichting Verlichtingsfuncties Rijverlichting Lichtschakelaar Draai aan het stelwiel S: AUTO = automatische verlichting: de rijverlichting wordt automatisch in- en uitgeschakeld, afhankelijk van het omgevingslicht. m = rijverlichting wordt uitgeschakeld. 8 = zijmarkeringslichten 9 = dimlicht of grootlicht Achterlichten De achterlichten branden samen met de koplampen en zijmarkeringslichten. Automatische verlichting Bij het inschakelen van het contact terwijl de motor draait, schakelt het systeem in functie van het omgevingslicht tussen het dagrijlicht en de koplampen. Dagrijlicht Het dagrijlicht maakt de auto overdag beter zichtbaar. Als het dagrijlicht werkt, worden de achterlichten en de stadslichten uitgeschakeld. De instrumentengroep brandt. Als het contact aan staat en de auto stopt, kunt u de dagrijverlichting uitschakelen door de schakelhefboom in P te zetten. Totdat u de schakelhefboom uit P schakelt, blijft de dagrijverlichting uit. Schakel de koplampen waar nodig te allen tijde in. Let op Dek de lichtsensor niet af, om te voorkomen dat de AUTO-modus niet goed werkt.

94 94 Verlichting Automatische koplampinschakeling Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld. Tunneldetectie Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen ingeschakeld. Grootlicht Om van dimlicht naar grootlicht om te schakelen, duwt u tegen de hendel van de richtingaanwijzer. Om het dimlicht in te schakelen, duwt u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan. Lichtsignaal Trek aan de richtingaanwijzerhendel om een lichtsignaal te geven. Koplampverstelling U kunt de lichtbundelhoogte aanpassen aan de belading om verblinding te voorkomen: draai het kartelwieltje? in de gewenste stand. 0 = zitplaatsen voorin bezet 1 = alle zitplaatsen bezet 2 = alle zitplaatsen bezet en bagage in de bagageruimte 3 = bestuurdersstoel bezet en bagage in de bagageruimte Alarmknipperlichten Bediening met toets. De alarmknipperlichten worden automatisch ingeschakeld wanneer de airbags bij een ongeval in werking treden.

95 Verlichting 95 Richtingaanwijzers hendel omhoog hendel omlaag = rechter richtingaanwijzer = linker richtingaanwijzer Als de hendel voorbij het weerstandspunt wordt geduwd, blijft de richtingaanwijzer ingeschakeld. Bij het terugdraaien van het stuurwiel gaat de richtingaanwijzer automatisch uit. Om driemaal te knipperen, bijv. om van rijstrook te wisselen, de hendel tot tegen het weerstandspunt duwen en loslaten. Schakel de richtingaanwijzer handmatig uit door de hendel in de oorspronkelijke stand te zetten. Controlelamp richtingaanwijzer Mistachterlicht Draai de mistachterlichtband op de hendel naar r en laat deze los om het mistachterlicht in of uit te schakelen. De band keert terug naar de oorspronkelijke stand. Elke keer bij het starten van de auto wordt het mistachterlicht automatisch op uit gezet. Het mistachterlicht werkt alleen als de koplampen en de zijmarkeringslichten aan zijn. Parkeerlichten Bij het uitschakelen van het contact kunnen de parkeerlichten aan één kant worden ingeschakeld: 1. Schakel de auto uit. 2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts) of omlaaghalen (parkeerlichten links). Bevestiging door een geluidssignaal en de bijbehorende controlelamp van de richtingaanwijzer. De parkeerlichten blijven branden totdat het contact wordt ingeschakeld of totdat de hendel van de richtingaanwijzer weer naar de neutrale stand gaat. Achteruitrijlichten De achteruitrijlichten gaan branden wanneer de auto is ingeschakeld en de auto in de achteruitversnelling staat. Elektrische aandrijving

96 96 Verlichting Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen kan bij koud en vochtig weer, bij hevige regen of na een wasbeurt korte tijd beslaan. De condens verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te versnellen de verlichting inschakelen. Binnenverlichting Regelbare instrumentenverlichting Plafondverlichting Wanneer de rijverlichting aanstaat, kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen: Instrumentenpaneeldisplay Infotainmentdisplay Verlichte schakelaars en bedieningselementen Draai het kartelwiel A omhoog of omlaag om de lampen helderder te zetten of te dimmen. De knoppen voor de interieurverlichting bevinden zich in de dakconsole. Activeren door de volgende toetsen in te drukken: w indrukken = automatisch in- en uitschakelen u indrukken = aan v indrukken = uit Leeslampen Er zijn leeslampen voor en achter. De leeslampen werken met s en t voor de betreffende lamp.

97 Verlichting 97 Leeslampen voor De leeslampen voor zitten in de dakconsole. Leeslampen achteraan De leeslampen achter zitten in de dakhemel. Verlichtingsfuncties Instapverlichting Bij het indrukken van ( op de handzender gaan de koplampen, achterlichten, achteruirijlichten en de binnenverlichting kort branden. Bij het indrukken van de toets m doven de lichten meteen of automatisch na een korte tijd. Uitstapverlichting Ga als volgt te werk om de koplampen, parkeerlichten, achterlichten, het achteruirtijlicht en de kentekenplaatverlichting te ontsteken: 1. Ontsteking uitschakelen. 2. Open het bestuurdersportier. 3. Trek kort aan de hendel van de richtingaanwijzer en laat deze los. Soms gaat er bij het uitschakelen van het contact binnenverlichting branden. De rijverlichting en de binnenverlichting blijven na het sluiten van het portier korte tijd branden en gaan dan uit.

98 98 Verlichting Activeren, deactiveren en duur van deze functie kunnen worden gewijzigd op het Colour-Info-Display. Persoonlijke instellingen Ontlaadbeveiliging accu De accuspaarstand is bedoeld ter bescherming van de 12 V-accu van de auto. Als er nog interieurverlichting brandt en het contact wordt uitgeschakeld, schakelt het accubeschermingssysteem de verlichting na ongeveer 10 minuten automatisch uit. Als de rijverlichting aan is, gaat deze bij het uitschakelen van de auto uit. Als de parkeerlichten bij een uitschakelde auto branden, blijven de parkeerlichten aan totdat ze handmatig worden uitgeschakeld.

99 Klimaatregeling 99 Klimaatregeling Klimaatregelsystemen Luchtroosters Onderhoud Klimaatregelsystemen Automatisch geregelde airconditioning Let op Wellicht moet u soms bij lage temperaturen een hulpverwarming voor de auto gebruiken. Hierdoor kunt u de auto beter verwarmen en de ruiten beter ontdooien door de motor te laten draaien, zelfs als de hoogspanningaccu goed opgeladen is. In deze situaties start de motor en gebruikt deze brandstof. Controleer of de tank brandstof bevat. Let op Laat de auto nooit gedurende langere perioden in extreme temperaturen zonder te rijden of met de stekker uit het stopcontact. Let op Dek de sensor op het instrumentenpaneel niet af, om te voorkomen dat de automatisch geregelde airconditioning niet goed werkt. A = Temperatuurregeling B = Stoelverwarming C = Ontdooien D = Klimaat E = AUTO F = Achterruitverwarming G = Handmatige ventilatorregeling A = Auto stoelverwarming B = Bedieningsorganen luchttoevoermodus C = Auto recirculatie

100 100 Klimaatregeling D = Handmatige recirculatie E = Display temperatuur buitenlucht F = Klimaatmodi G = Vermogensmeter klimaatregeling H = Handmatige ventilatorregeling I = Display temperatuurinstelling J = Controlelamp airconditioning K = Statuslamp verwarming Aanraakscherm klimaatregeling U bedient de klimaatmodus, de ventilator, de luchttoevoer, de recirculatie en de automatische verwarmde stoelen met de toets CLIMATE op het instrumentenbord en op basis van de informatie op het Colour-Info-Display. Bediening klimaatmodus U kunt drie verschillende klimaatmodi selecteren. Deze instellingen passen de gevolgen van een werkende klimaatregeling voor de elektrische actieradius of het brandstofverbruik van de auto aan. Selecteer als volgt een klimaatmodus: 1. Druk op CLIMATE op het instrumentenpaneel. 2. Druk op het aanraakscherm op de betreffende klimaatmodusknop. De klimaatmodus licht op. Klimaatmodi All vnt-modus De airco en de elektrische verwarming worden uitgeschakeld. Zo lang als V niet geselecteerd is, hebben de instellingen voor de klimaatregeling wellicht geen merkbare gevolgen voor de elektrische actieradius en het brandstofverbruik van de auto. In de modus All vnt is de controlelamp AUTO uit. Bij de optie AUTO in de modus All vnt verandert de modus in ECO of Comfort. In de modus All vnt kan de airconditioning bij het afkoelen van de hoogspanningsaccu automatisch inschakelen. De klimaatregeling kan koude lucht uitblazen. Dit is normaal. Opdat er geen koude lucht in het interieur wordt geblazen, schakelt u de ventilatorregeling uit, selecteert u de ventilatiemodus en de handmatige recirculatiemodus en sluit u de luchtuitstroomopeningen. Na het activeren van automatisch ontwasemen in de modus All vnt kunnen bij een hoge vochtigheidsgraad de airco en de elektrische verwarming inschakelen. Persoonlijke instellingen Bij de optie V kan ook de airco werken. ECO-modus De airco en de elektrische verwarming worden zodanig geregeld dat het comfort en het brandstofverbruik in balans zijn. Zo lang als V niet is geselecteerd, neemt de elektrische actieradius of het brandstofverbruik van de auto minder af dan in de modus Comfort, maar is het comfort bescheiden.

101 Klimaatregeling 101 Comfort-modus De airco en de elektrische verwarming worden zodanig geregeld dat het comfort op basis van de geselecteerde temperatuurinstelling optimaal is. In deze modus neemt de elektrische actieradius of het brandstofverbruik af op basis van de vereiste hoeveelheid energie voor de beste comfortniveaus. Vermogensmeter klimaatregeling Bij het wijzigen van de klimaatmodus toont de vermogensmeter van de klimaatregeling de gevolgen van de veranderingen voor het energieverbruik. Hoe hoger de meetwaarde, hoe meer energie er wordt gebruikt. Statuslamp airco / verwarming De statuslamp airco / verwarming verschijnt als de airco of de elektrische verwarming wordt gebruikt. Airco / elektrische verwarming Bij de optie ontvochtigen in de modus ECO of Comfort kunnen de airconditioning en de elektrische verwarming tegelijkertijd werken. In de modus All vnt brandt de statuslamp airco en/of verwarming soms na het inschakelen van de functie Automatisch ontwasemen en een hoge luchtvochtigheid. Persoonlijke instellingen De airconditioning kan ook werken bij de optie V, ongeacht de klimaatmodus. Automatische bediening Het systeem regelt automatisch de ventilatorsnelheid, de luchttoevoermodus en de recirculatie zodanig dat de auto tot op de geselecteerde temperatuur wordt afgekoeld. Als de controlelamp AUTO brandt, werkt het systeem volautomatisch. Bij het bijstellen van de luchttoevoermodus, de ventilatorsnelheid of de recirculatie dooft de controlelmap AUTO en verschijnen de geselecteerde instellingen. Voor automatische bediening: 1. AUTO indrukken. 2. Stel de temperatuur in. Een begininstelling van 23 C wordt aanbevolen. Laat de systeemtijd stabiliseren. Stel de temperatuur zo nodig bij. Temperatuurregeling Druk op R of S om de temperatuur hoger of lager te zetten.

102 102 Klimaatregeling Automatisch ontwasemen Het systeem controleert op een hoge vochtigheidsgraad in de auto. Als dat het geval is, kan het systeem overschakelen op toevoer van buitenlucht en de airco of de verwarming inschakelen. Het ventilatortoerental kan worden verhoogd om beslaan te voorkomen. Als de luchtvochtigheid afneemt, keert het systeem terug naar de eerdere stand. Persoonlijke instellingen Handbediening Aanjagerregeling Druk op de ventilatortoetsen x op het instrumentenpaneel of op de ventilatortoets op het aanraakscherm om de ventilator langzamer of sneller te laten werken. De ingestelde ventilatorsnelheid verschijnt. Druk op AUTO om terug naar automatische bediening te gaan. Druk meerdere keren op de ventilatoruitschakeltoets om de ventilator of de klimaatregeling uit te schakelen. Bij het handmatig uitschakelen van de ventilator in de modus ECO of Comfort schakelt het display automatisch over op de modus All vnt. Bij het weer inschakelen van de ventilator door het handmatig sneller laten draaien van de ventilator of de toets AUTO schakelt de klimaatmodus terug op de modus ECO of Comfort. Knop luchttoevoermodus Druk op CLIMATE op het instrumentenpaneel om het aanraakscherm klimaatregeling te selecteren. Druk op de toets luchttoevoermodus op het aanraakscherm om de richting van de luchtstroom te veranderen. De toets van de geselecteerde luchttoevoermodus brandt. Bij het indrukken van een van de luchttoevoertoetsen werkt de automatische luchttoevoer niet meer en kan de richting van de luchtstroom handmatig worden geregeld. Druk op AUTO om terug naar automatische bediening te gaan. Selecteer een van de onderstaande opties om de huidige modus te wijzigen: M: lucht stroomt naar de uitstroomopeningen op het instrumentenpaneel. L: lucht wordt verdeeld tussen de uitstroomopeningen op het instrumentenpaneel en de uitstroomopeningen in de vloer. K: lucht stroomt naar de uitstroomopeningen in de vloer. 9: lucht stroomt naar de voorruit en de uitstroomopeningen in de vloer om de ruiten te ontwasemen of te ontvochtigen. V: lucht stroomt naar de voorruit. De voorruit wordt sneller ontwasemd of ontdooid. Bij de optie V wordt de automatische bediening gedeactiveerd en brandt het lampje in de toets AUTO niet. Selecteer V nogmaals om naar de eerdere klimaatinstellingen terug te gaan. Bij de optie V in de modus All vnt of ECO kan de airconditioning of de elektrische verwarming gaan werken

103 Klimaatregeling 103 en heeft dit merkbare gevolgen voor de elektrische actieradius en het brandstofverbruik van de auto. Auto recirculatie 9 Waarschuwing Als het luchtrecirculatiesysteem is ingeschakeld, vermindert de luchtverversing. Bij het gebruik zonder koeling neemt de luchtvochtigheid toe waardoor de ruiten van binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt na verloop van tijd af, wat tot vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden. Druk op AUTO 4 om het systeem zelf de luchttoevoermodus voor het beste comfort, rendement en ontwasemen te laten kiezen. Lucht wordt gerecirculeerd of er wordt buitenlucht in de auto aangetrokken. De toets op het aanraakscherm brandt. Handmatige recirculatie Druk op 4 om lucht in de auto te laten recirculeren, druk nogmaals om buitenlucht te selecteren. Bij deze optie licht de toets op het aanraakscherm om ter aanduiding dat er lucht wordt gerecirculeerd. Zo wordt de lucht in de auto snel gekoeld en wordt het binnendringen van buitenlucht of luchtjes voorkomen. Via 4 schakelt u de automatische recirculatie uit. Druk op AUTO of AUTO 4 om terug naar automatische bediening te gaan, eventueel werkt de recirculatie automatisch. Bij ontdooien of ontwasemen werkt de handmatige recirculatiemodus niet. Automatisch verwarmde stoelen Druk op ß AUTO voor de betreffende stoel op het aanraakscherm. De kleur van de toets verandert ter bevestiging van de instelling in groen. Door het inschakelen van het contact verwarmt AUTO verwarmde stoelen de stoelen automatisch tot het niveau dat bij de temperatuur van het interieur past. De LED's naast het stoelverwarmingssymbool op het instrumentenpaneel geven de verwarmingsstand aan. Schakel automatisch verwarmde stoelen uit met de toetsen op het aanraakscherm of de toetsen voor de handmatige stoelverwarming op het instrumentenpaneel. Verwarmde stoelen Handmatig verwarmde stoelen Druk met ingeschakeld contact op ß voor de betreffende stoel om de stoelverwarming in te schakelen. De knoppen zijn ondergebracht op het instrumentenpaneel. Verwarmde stoelen Verwarmbare achterruit Om in te schakelen toets Ü indrukken. Verwarmbare achterruit Verwarmde buitenspiegel Starten op afstand Werkt door op # op de handzender te drukken.

104 104 Klimaatregeling De klimaatregeling schakelen standaard over op een goede verwarmings- of koelmodus en de achterruitverwarming schakelt bij lage buitentemperaturen in. Starten op afstand Compressor De auto heeft een elektrische aircocompressor. Hierdoor kan de airco steeds werken en/of de hoogspanningsaccu steeds worden gekoeld zonder dat de motor draait. Luchtroosters Gebruik de lamellen op de luchtroosters om de richting van de luchtstroom te wijzigen. Gebruik de kartelwielen bij elk rooster om de luchtstroom door te laten en af te sluiten. 9 Waarschuwing Geen voorwerpen bevestigen aan de roosters van de ventilatieopeningen. Kans op schade en letsel in geval van een ongeluk. Onderhoud Luchtinlaat De luchtinlaat naar de motorruimte onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer vrijgehouden worden. Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen. Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenkomende buitenlucht van stof, roet, stuifmeel en sporen. Service Om de koeling optimaal te laten werken, is het raadzaam het klimaatregelsysteem jaarlijks te laten controleren, te beginnen drie jaar na aflevering van de nieuwe auto, te weten: functie- en druktest, werking van de verwarming, lektest,

105 afvoer van condensor en verdamper reinigen, prestatietest. Klimaatregeling 105

106 106 Rijden en bediening Rijden en bediening Rijtips Starten en bediening Bedrijfsmodi elektrisch voertuig. 111 Uitlaatgassen Elektrische aandrijving Remmen Rijregelsystemen Bestuurdersondersteuningssyst emen Opladen Brandstof Trekken Rijtips Economisch rijden Gebruik de onderstaande tips voor maximaal zuinig rijden en een zo groot mogelijke actieradius. Rijstijl Rendementsmeter in de instrumentengroep Houd het ronde lampje groen en in het midden van de meter. Onzuinig accelereren blijkt als het rondje geel wordt en zich boven het midden van de meter beweegt. Krachtig remmen blijkt als het rondje geel wordt en zich onder het midden van de meter beweegt. Accelereren / remmen / uitrollen Vermijd onnodig snel optrekken en afremmen. De elektrische actieradius is maximaal bij 80 km/u en lager. Bij hogere snelheden is het energieverbruik hoger en kan de elektrische actieradius aanzienlijk afnemen. Gebruik waar mogelijk cruise control. Vertraag anticiperend en rol zo veel mogelijk uit. Probeer bijvoorbeeld geen stoplicht te 'halen'. Rol niet uit in de stand N. Bij het uitrollen en remmen in D of L wint de auto energie terug. Rijmodus en optie PRNDL Gebruik zoveel mogelijk de normale modus. In de SPORT-modus accelereert de auto sneller dan in de normale modus, maar werkt het wellicht minder efficiënt. Schakel vóór het klimmen op steile hellingen in bergachtige gebieden al de bergmodus in. Schakel de bergmodus altijd vóór het klimmen in. In de bergmodus nemen de elektrische actieradius en het vermogen af, maar deze modus is noodzakelijk voor snelheden van meer dan 96 km/u bij het nemen van hellingen van 5 % of meer.

107 Rijden en bediening 107 Gebruik L in intensief stadsverkeer of bij het afdalen. In de stand L hoeft u het rempedaal minder in te trappen en kunt u de auto gecontroleerd en zuinig langzaam laten rijden. Auto opladen / onderhouden Opladen Laat de auto op het stopcontact aangesloten, ook na het volledig opladen, om de accu voor de volgende rit op temperatuur te houden. Dit is met name bij extreem hoge of lage temperaturen van belang. Onderhoud Houd de banden altijd op de juiste spanning en zorg dat de auto goed uitgelijnd is. Bij overmatig veel bagage rijdt de auto minder zuinig en neemt de actieradius af. Vervoer bij voorkeur niet meer dan nodig is. Overweeg bij spaarzaam brandstofgebruik om de brandstof maar voor eenderde gevuld te laten. Bij onnodig veel brandstof rijdt de auto minder zuinig en neemt de actieradius af. Gebruik brandstof met een octaangetal van minimaal 95 RON. Schakel elektrische accessoires niet onnodig in. Bij gebruik van vermogen voor andere functies dan de aandrijving neemt de elektrische actieradius van de auto af. Bij gebruik van een imperial rijdt de auto door extra gewicht en rolweerstand minder zuinig. Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden Veel systemen werken dan niet meer (bijv. rembekrachtiger, stuurbekrachtiging). Als u op deze manier rijdt, brengt u uzelf en anderen in gevaar. Pedalen Om de pedalen ongehinderd te kunnen bedienen geen matten onder de pedalen leggen. Starten en bediening Nieuwe auto inrijden De auto hoeft niet te worden ingereden. De auto wordt tijdens de productie ingereden. Aan/Uit-knop De auto start elektronisch met een drukknop. Het lamp in de toets m knippert als het bestuurdersportier open is en het contact niet aan is. Uiteindelijk gaat het knipperlicht na een bepaalde tijd uit. Het lampje in de

108 108 Rijden en bediening toets m brandt na het inschakelen van het contact ononderbroken. Na het uitschakelen van het contact dooft ook het lampje in de toets m. 1) Voor het bedienen van het systeem moet de handzender in de auto liggen. Als de auto niet start, steekt u de mechanische sleutel van de handzender in de zendersleuf in het opbergvak instrumentenpaneel. Voertuig starten en stoppen Contact inschakelen Schakel het contact uit, trap het rempedaal in en druk één keer op m om het contact in te schakelen. Als de lamp R op de instrumentengroep brandt, is de auto gereed voor vertrek. Dit kan bij extreem lage temperaturen zo'n 15 seconden in beslag nemen. De motor start alleen als dat nodig is. Als de auto niet startte, verschijnt er op de instrumentengroep een scherm met inactieve brandstofen accumeters. Lamp voertuig gereed3 67. Voertuig starten en stoppen Modus Alleen onderhoud Deze elektrische modus is beschikbaar voor onderhoud, diagnoses en ter controle van de functie van de multifunctionele controlelamp die voor emissiemetingen nodig kan zijn. Zet de auto in de modus Alleen onderhoud door het contact uit te schakelen, het rempedaal in te trappen en m gedurende meer dan vijf seconden ingedrukt te houden. De instrumenten en audiosystemen werken zoals bij ingeschakeld contact, maar u kunt niet met de auto rijden. In de modus Alleen onderhoud werkt het aandrijvingssysteem niet. Druk opnieuw op m om het contact uit te schakelen. Let op In de stand alleen-onderhoud raakt de 12 V-accu ontladen. Gebruik de stand alleen-onderhoud niet gedurende langere tijd, om te voorkomen dat de motor niet start. 1) Bedenk dat het bij "contact aan/uit" om de staat van de auto gaat. Contact uit Schakel het contact uit met de toets m bij de auto in P. De vertraagde uitschakeling stroom blijft actief totdat het bestuurdersportier wordt geopend. Bij het uitschakelen van het contact als de auto niet in P staat, is de auto niet gereed om te rijden, maar werken sommige elektrische functies van de auto. Er verschijnt een bericht op het Driver Information Centre (DIC). Behouden stroom uit Elektrische aandrijving De auto heeft een elektrisch stuurslot. Het slot wordt geactiveerd als het contact wordt uitgeschakeld en één van de voorportieren wordt geopend. Bij het activeren of deactiveren van het slot kan er een geluid klinken. Als de wielen niet in de rechtuitstand staan, wordt het stuurslot wellicht niet gedeactiveerd. Als dit gebeurt, start de auto wellicht niet. Draai bij de startpoging het stuurwiel van links naar rechts. Raadpleeg een werkplaats als dit niet werkt.

109 Rijden en bediening 109 Als de auto in een noodsituatie moet worden uitgeschakeld: 9 Waarschuwing Als u onderweg het contact uitschakelt, kunnen de airbags worden gedeactiveerd. Schakel het aandrijvingssysteem onderweg alleen in noodsituaties uit. 1. Rem stevig en gelijkmatig af. Rem niet pompend. Hierdoor kan de rembekrachtiging afnemen en moet u het rempedaal krachtiger intrappen. 2. Schakel de auto in N. U kunt dit onderweg doen. Trap het rempedaal na het inschakelen van N krachtig in en stuur de auto naar een veilige locatie. 3. Zet de auto geheel stil, schakel P in en schakel het contact uit door op de knop m te drukken. 4. Trek de handrem aan Als u de auto niet aan de kant van de weg kunt zetten en onderweg moet afsluiten houdt u m langer dan twee seconden ingedrukt of drukt u deze binnen vijf seconden twee keer in. Vertraagde uitschakeling stroom De volgende elektronische systemen kunnen werken tot het bestuurdersportier is geopend of ten laatste 10 minuten nadat het contact werd uitgeschakeld. Elektrische ruitbediening Audiosysteem 12 V-aansluitingen Voertuig starten en stoppen Starten Zet de schakelhefboom op P of N. Het aandrijvingssysteem start in geen enkele andere stand. Let op Probeer P niet onderweg in te schakelen om schade aan de elektrische aandrijving te voorkomen. Schakel P alleen in nadat de auto gestopt is. De handzender moet zich in de auto bevinden. Rempedaal intrappen en m induwen. Als de handzender niet in de auto ligt of de zender wordt geblokkeerd, verschijnt er een bericht op het Driver Information Centre (DIC). Handzender 3 19.

110 110 Rijden en bediening Bij het openen van het bestuurdersportier, als de auto klaar voor vetrek is en bij het uitschakelen van het contact klinkt er een akoestisch welkomst- resp. gereed- resp. afscheidsbericht. Op de instrumentengroep verschijnt een actieve brandstof- of accumeter, samen met een akoestisch opstartseintje als de auto klaar voor vertrek is. Dit kan bij extreem lage temperaturen zo'n 15 seconden in beslag nemen. De motor start alleen als dat nodig is. Als de auto niet startte, verschijnt er op de instrumentengroep een scherm met inactieve brandstof- en accumeters. Auto met een bijna ontladen handzender starten Als de auto niet start omdat de handzender bijna ontladen is, verschijnt er een bericht op het DIC. De auto kan echter nog steeds rijden. Ga daarvoor als volgt te werk: 1. Open het opbergvak op het instrumentenpaneel en neem de rubberen mat weg. 2. Trek de sleutelbaard uit en steek de baard in de sleuf. 3. Trap het rempedaal met de auto in P of N in en druk op het instrumentenbord op m. Vervang de batterij van de handzender zo snel mogelijk. Vervangen van de accu Opnieuw starten Als de auto onderweg opnieuw moet worden gestart zet u de schakelhendel op N en drukt u twee keer op m zonder het rempedaal in te trappen. Het aandrijvingssysteem start in geen enkele andere stand opnieuw. Computers bepalen wanneer de motor moet draaien. Zo nodig start de auto als het aandrijvingssysteem ingeschakeld is. Sommige problemen waarbij de motor moet starten zijn: Lage omgevingstemperaturen. De motorkap is open of niet geheel vergrendeld. De hoogspanningsaccu is bijna ontladen. De motor is nodig om de hoogspanningsaccu op temperatuur te houden. De motor moet voor onderhoudsdoeleinden draaien Er klinkt een geluidssignaal bij het openen van het bestuurdersportier tijdens het inschakelen van het contact. Druk altijd op m om het contact vóór het uitstappen uit te schakelen. Stoppen Aan/Uit-knop

111 Rijden en bediening 111 Parkeren De auto niet op een licht ontvlambare ondergrond parkeren. Ontvlambare stoffen kunnen hete uitlaatonderdelen onder de auto raken en ontbranden. Trek altijd de elektrische handrem aan. Schakelaar m naar u toe trekken. Schakel de ontsteking uit. Stuurwiel verdraaien totdat het stuurslot vergrendelt. Wanneer de auto vlak of op een oplopende helling staat, dan voor het uitschakelen van het contact de handrem aantrekken en de de keuzehendel op P zetten. Op een oplopende helling bovendien de voorwielen van de stoeprand wegdraaien. Wanneer de auto op een aflopende helling staat, dan voor het uitschakelen van het contact de keuzehendel op P zetten. Bovendien de voorwielen naar de stoeprand toedraaien. Vergrendel de auto en activeer het alarmsysteem. Bedrijfsmodi elektrisch voertuig Bediening Dit is een elektrische auto met een verlengingsmodus actieradius. De auto gebruikt een elektrisch aandrijvingssysteem om altijd te kunnen rijden. Elektriciteit is de primaire energiebron van de auto en benzine de secundaire bron. De auto kan in twee bedrijfsmodi werken: Elektrische en verlengingsmodus actieradius In beide modi rijdt de auto via de elektrische aandrijving. De auto zet elektrische energie om een mechanische energie om de wielen aan te drijven. De prestaties van de auto zijn in beide modi even goed. Elektrische modus In de elektrische modus gebruikt de auto geen brandstof en is er geen uitlaatemissie. In deze primaire modus rijdt de auto op elektrische energie uit

112 112 Rijden en bediening de hoogspanningsaccu. De auto kan in deze modus rijden totdat de accu bijna ontladen is. Onder sommige omstandigheden draait de motor nog steeds als de accu voldoende is opgeladen om in de elektrische modus te kunnen te rijden. Voorbeelden: Lage omgevingstemperaturen. Temperatuur van hoogspanningsaccu hoog of laag. De motorkap is open of niet geheel gesloten en vergrendeld. Bepaalde storingen in de hoogspanningsaccu. Onderhoudsmodus motor of brandstofonderhoudsmodus actief. Verlengingsmodus actieradius Als de auto aan het eind van de actieradius is, schakelt deze over op de verlengingsmodus actieradius. In deze secundaire modus wordt de elektriciteit opgewekt door de brandstofmotor. Door deze secundaire elektrische energiebron neemt de actieradius van de auto toe. De auto blijft in de verlengingsmodus actieradius rijden totdat u de auto weer aansluit op een stopcontact om de hoogspanningsaccu weer op te laden en de elektrische modus weer te hervatten. De hoogspanningsaccu blijft iets vermogen leveren en samenwerken met de motor voor eventuele vereiste piekprestaties, zoals bij het nemen van een steile helling of bij zeer snel accelereren. De accu wordt niet opgeladen. Ook zorgt de motor niet voor het aanvullen van de elektrische actieradius. In de elektrische modus of in de verlengingsmodus actieradius draait de motor bij geopende motorkap zonder af te slaan als het contact aan is. In deze situatie wordt de hoogspanningsaccu niet opgeladen en niet ontladen. Bij een storing in de hoogspanningsaccu in de elektrische modus of in de verlengingsmodus actieradius kan de motor draaien zonder af te slaan om de benodigde elektriciteit op te wekken. De multifunctionele controlelamp brandt. Storingsindicatielamp Rijmodi In de elektrische of de verlengingsmodus actieradius zijn nog andere bedrijfsmodi mogelijk. Druk op RIJMODUS om de beschikbare rijmodi op het Driver Information Centre (DIC) te bekijken. Blijf drukken om door de modi te bladeren.

113 Rijden en bediening 113 In de modus Sport, Berg of Stilhouden kan de modus niet blijken te werken en gaat de auto terug naar Normaal. De controlelamp gaat uit en er verschijnt een DIC-bericht. Driver Information Centre (DIC) Bij elke start gaat de auto terug naar de Normaal-modus. Controlelamp Sport Bergmodus Markeer de modus Berg, Sport of Stilhouden en laat de toets RIJMODUS los. Na drie seconden wordt de nieuwe rijmodus actief. Als u opnieuw op RIJMODUS drukt, gaat u terug naar de Normaal. Deze wordt na drie seconden actief. Bij de volgende start gaat de auto standaard naar Normaal. Daarna kunt u naar keuze rijmodi selecteren. In sommige omstandigheden werken bepaalde rijmodi wellicht niet. De niet beschikbare modus wordt uitgegrijsd in het DIC-menu en kan niet worden geselecteerd. SPORT-modus In de Sport-modus accelereert de auto sneller dan in de Normaal-modus, maar rijdt deze wellicht minder efficiënt. Gebruik zoveel mogelijk Normaal. Druk op RIJMODUS om Sport te selecteren. Als u opnieuw op RIJMODUS drukt, gaat u terug naar de modus Normaal. Deze wordt na drie seconden actief. Selecteer de Berg-modus aan het begin van een rit over steile hellingen of op zeer heuvel- of bergachtig terrein. In deze modus houdt de hoogspanningsaccu elektrische reservelading achter voor betere prestaties op hellingen. In de Berg-modus accelereert de auto minder snel. De Berg-modus beïnvloedt de normale remkracht van de auto in steile afdalingen niet. Druk op RIJMODUS om Berg te selecteren. Als u heuvelachtig terrein verwacht, raden wij u aan om de Berg-modus ten minste 20 minuten

114 114 Rijden en bediening vóór het rijden op steile hellingen in te schakelen. Zo heeft de auto voldoende tijd op voldoende accuoplaadreserve op te bouwen. Bij het niet selecteren van de Bergmodus in deze situaties kan het aandrijfvermogen afnemen en kan het motortoerental hoger worden. In de Berg-modus kan de motor afhankelijk van het oplaadniveau van de hoogspanningsaccu gaan draaien om accuoplaadreserve voor steile hellingen op te bouwen. Bij het selecteren van de Berg-modus met voldoende accuoplaadreserve wordt de geschatte elektrische actieradius navenant aangepast en wordt een eventuele ongebruikte accuoplaadreserve bij het afsluiten van de Berg-modus weer bij de weergegeven elektrische actieradius opgeteld. Als u opnieuw op RIJMODUS drukt, gaat u terug naar de modus Normaal. Deze wordt na drie seconden actief. Bij elke start gaat de auto terug naar de Normaal-modus om minder accuoplaadreserve voor normaal rijden aan te houden. Controlelamp Berg Hold-modus De Stilhouden-modus is alleen beschikbaar als de auto in de elektrische modus staat. In deze modus wordt de resterende acculading voor de bestuurder in een reserve gezet voor gebruik naar wens. In deze modus schakelt de auto over op de verlengingsmodus actieradius om de reserve-acculading te behouden. Bij het afsluiten van de Stilhoudenmodus komt de accuoplaadreserve weer beschikbaar en gaat de auto weer naar de elektrische modus. Bij een rechtstreekse overgang van de Stilhouden-modus naar de Berg-modus wordt de weergegeven elektrische actieradius aangepast voor de oplaadreserve van de Berg-modus. In de hold-modus accelereert of remt de auto normaal. Druk op RIJMODUS om Stilhouden te selecteren. Als u opnieuw op RIJMODUS drukt, gaat u terug naar de modus Normaal. Deze wordt na drie seconden actief. Bij elke start gaat de auto terug naar de Normaal-modus. Controlelamp Stilhouden Onderhoudsmodi Onderhoudsmodus motor In de onderhoudsmodus motor werkt de motor na ongeveer zes weken zonder of met uiterst weinig motoractiviteit om deze in een goede staat te houden. In de onderhoudsmodus motor moet de motor gedwongen

115 Rijden en bediening 115 draaien, zelfs als er voldoende elektrische capaciteit is. Als de onderhoudsmodus motor nodig is, verschijnt het scherm met de betreffende vraag bij het starten van de auto op het Colour-Info-Display. auto. De vraag om de onderhoudsmodus van de motor kan maar één dag worden uitgesteld. Als de vraag om de onderhoudsmodus motor één dag is uitgesteld, wordt de motor bij de volgende start automatisch gestart. Er verschijnt een meldingsscherm onderhoudsmodus motor op het Colour-Info-Display. u niet bijtankt. Hierdoor neemt het vermogen af of valt het weg. Houd de brandstof in de auto op peil om deze operationeel te houden. Bij de optie Ja begint de onderhoudsmodus van de motor. De motor draait gedurende een bepaalde tijd ononderbroken. Tijdens de onderhoudsmodus motor verschijnt er een DICbericht ter aanduiding dat het percentage onderhoudsmodus motor voltooid is. Bij de optie Nee verschijnt het scherm met de vraag om de onderhoudsmodus motor bij de volgende start van de Als de auto tijdens de onderhoudsmodus motor wordt uitgeschakeld, start deze bij de volgende rit van de auto. Er verschijnt een bericht ter aanduiding dat de onderhoudsmodus motor actief is. Als er om de onderhoudsmodus motor wordt gevraagd en het brandstofpeil laag is, kan de tank in de onderhoudsmodus motor leeg raken als Driver Information Centre (DIC) Brandstofonderhoudsmodus De brandstofonderhoudsmodus houdt de gemiddelde leeftijd van de brandstof bij. Oude brandstof kan motorproblemen veroorzaken. Als de gemiddelde leeftijd van de brandstof door schaars gebruik van de motor ongeveer meer dan één jaar wordt, start de motor in de brandstofonderhoudsmodus om de oude brandstof te gebruiken. De motor draait tot op het punt dat u zodanig bijtankt dat de gemiddelde leeftijd van de brandstof

116 116 Rijden en bediening binnen aanvaardbare grenzen komt. Naarmate er in de brandstofonderhoudsmodus meer oude brandstof wordt verbruikt en u meer bijtankt, wordt de periode tot de volgende brandstofonderhoudsmodus langer. Tijdens de brandstofonderhoudsmodus kan de motor aan- en afslaan. Als de brandstofonderhoudsmodus nodig is, verschijnt het scherm met de betreffende vraag bij het starten van de auto op het Colour-Info-Display. Bij de optie Nee verschijnt het scherm met de vraag om de brandstofonderhoudsmodus bij de volgende start van de auto. De vraag om de brandstofonderhoudsmodus kan maar één dag worden uitgesteld. Als de vraag om de brandstofonderhoudsmodus één dag is uitgesteld, wordt de motor bij de volgende start en verschijnt het meldingscherm brandstofonderhoudsmodus op het Colour-Info-Display. Als er om de brandstofonderhoudsmodus wordt gevraagd en het brandstofpeil laag is, kan de tank in de brandstofonderhoudsmodus leeg raken als u niet bijtankt. Hierdoor neemt het vermogen af of valt het weg. Houd de brandstof in de auto op peil om deze operationeel te houden. Bij de optie Ja begint de onderhoudsmodus van de brandstof. De brandstofonderhoudsmodus gaat bij elke keer starten automatisch verder totdat u bijtankt.

117 Rijden en bediening 117 Uitlaatgassen 9 Gevaar Motoruitlaatgassen bevatten het giftige en bovendien kleur- en geurloze koolmonoxide dat bij inademen levensgevaarlijk kan zijn. Wanneer uitlaatgassen in de passagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing door een werkplaats laten verhelpen. Niet met een geopende achterklep rijden, aangezien er dan uitlaatgassen de passagiersruimte binnen kunnen dringen. Elektrische aandrijving Bediening De auto gebruikt een elektrische aandrijving. De schakelhendel zit op de console tussen de stoelen. P (Park): Deze stand vergrendelt de voorwielen. Dit is de beste stand voor het starten van het aandrijvingssysteem omdat de auto niet gemakkelijk kan bewegen. 9 Waarschuwing Uitstappen is gevaarlijk als de schakelhendel niet goed op P staat en de handrem niet stevig aangetrokken is. De auto kan in beweging komen. Stap niet uit als het aandrijvingssysteem nog werkt, de auto kan plotseling in beweging komen. U of anderen kunt/kunnen letsel oplopen. Trek altijd de handrem aan en zet de schakelhendel op P om te voorkomen dat de auto in beweging komt, zelfs als u op een behoorlijk effen ondergrond staat. Zet de schakelhendel voor het starten van het aandrijvingssysteem goed in P. De auto is uitgevoerd met een schakelblokkering voor de elektrische aandrijving. Trap eerst het rempedaal geheel in en druk daarna op de knop op de schakelhendel voordat u bij ingeschakeld contact uit P schakelt. Als u niet uit P kunt schakelen, duwt u minder hard op de schakelhendel

118 118 Rijden en bediening en drukt u deze daarna bij nog steeds ingetrapt rempedaal helemaal op P. Druk daarna op de knop op de schakelhendel en schakel een andere versnelling in. Let op Raadpleeg een werkplaats als het inschakelen van de stand P voortdurend problemen oplevert. Let op De schakelblokkering werkt altijd, behalve als de 12 V-accu geheel of bijna ontladen is. Probeer de 12 V-accu op te laden of startkabels te gebruiken. Startkabels gebruiken (R) Reverse: Gebruik deze versnelling voor achteruitrijden. Let op Bij inschakelen van R terwijl u vooruit rijdt, kan de elektrische aandrijving beschadigd raken. Schakel R alleen in als de auto gestopt is. (N) Neutral: In deze stand is het aandrijvingssysteem niet met de wielen verbonden. (D) Drive: Deze stand is voor regulier rijden. Hierin rijdt de auto het zuinigst. Als u meer vermogen nodig hebt om in te halen en de snelheid: minder dan 56 km/u is, trapt u het gaspedaal ongeveer voor de helft in. ongeveer 56 km/u of meer is, trapt u het gaspedaal geheel in. Let op Als de auto langzaam lijkt op te trekken of bij sneller rijden niet reageert en u zo blijft rijden, kan de elektrische aandrijving beschadigd raken. De hulp van een werkplaats inroepen. (L) Low: In deze stand rijdt de auto langzamer zonder de remmen te gebruiken. U kunt L in heuvelachtig terrein gebruiken. Deze stand komt van pas bij het regelen van de snelheid bij steile afdalingen bij af en toe gebruik van de remmen. U kunt L in zeer heuvelachtig terrein, in diepe sneeuw of in modder gebruiken. Let op Bij doorslaan van de wielen of het bergop "vasthouden" van de auto met alleen het gaspedaal kan de elektrische aandrijving beschadigd raken. Laat de banden niet doorslaan als u vast zit. Houd de auto bij het stoppen bergop alleen met de rem op zijn plaats.

119 Rijden en bediening 119 Remmen Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voorkomt dat de wielen blokkeren. Zodra een wiel dreigt te blokkeren, regelt het ABS de remdruk af op het desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar. De ABS-regeling is merkbaar door het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden. Voor optimale remwerking het rempedaal tijdens het hele remproces volledig intrappen, ongeacht het tikken van het pedaal. De druk op het rempedaal niet verminderen. Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt horen. Controlelamp u Storing 9 Waarschuwing Bij een defect aan het ABS kunnen de wielen bij krachtig remmen de neiging hebben te blokkeren. De voordelen van het ABS vallen dan weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Handrem Elektrische handrem U kunt de elektrische handrem altijd activeren, zelfs wanneer de ontsteking is uitgeschakeld. Voorkom herhaaldelijk in- en uitschakelen van de elektrische handrem bij uitgeschakeld contact om ontladen van de 12 V-accu te voorkomen. Bij onvoldoende elektrisch vermogen kan de elektrische handrem niet worden aangetrokken of losgezet.

120 120 Rijden en bediening Kijk vóór het uitstappen naar de controlelamp m ter controle dat de handrem aangetrokken is. Elektrische handrem aantrekken U kunt de elektrische handrem na het stoppen van de auto te allen tijde aantrekken. Trek de elektrische handrem aan door de schakelaar m even op te tillen. Na het volledig aantrekken brandt controlelamp m. Bij het aantrekken van de rem knippert controlelamp m totdat de rem volledig aangetrokken is. Raadpleeg een werkplaats als de lamp niet oplicht of blijft knipperen. Rijd niet als controlelamp m knippert. Bij het aantrekken van de elektrische handrem onderweg klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het Driver Information Centre (DIC). Zo lang u de schakelaar omhoog houdt, gaat de auto langzamer rijden. Als u de schakelaar m tijdens het langzamer rijden loslaat, wordt de handrem losgezet. Als u schakelaar m omhoog houdt totdat de auto is gestopt, blijft de elektrische handrem aangetrokken. Als de controlelamp m voortdurend knippert, wordt de elektrische handrem slechts deels aangetrokken of losgezet of is er een probleem met de elektrische handrem. Als dat het geval is, verschijnt er een bericht op het Driver Information Centre (DIC). Als m voortdurend knippert, zet u de elektrische handrem los en probeert u deze weer aan te trekken. Als m blijft knipperen, niet rijden. De hulp van een werkplaats inroepen. Als de storingslamp elektrische handrem p brandt, heeft de elektrische handrem een systeemprobleem waargenomen en werkt deze in beperkte mate. Til de schakelaar m omhoog en houd deze zo vast om de elektrische handrem aan te trekken als p brandt. Als p brandt, kan het volledig aantrekken van de handrem door het elektrische handremsysteem langer dan normaal duren. Blijf de schakelaar m vasthouden totdat controlelamp m aan blijft. Raadpleeg een werkplaats als de storingslamp elektrische handrem p brandt. Als de elektrische handrem niet kan worden aangetrokken, moeten de achterwielen worden geblokkeerd om wegrollen van de auto te voorkomen. Trek twee keer aan de schakelaar van de elektrische handrem voor een maximale kracht van de elektrische handrem bij het parkeren op een helling. Elektrische handrem loszetten Schakel het contact in, houd het rempedaal ingetrapt en druk de schakelaar m kort in om de elektrische handrem los te zetten. Als de elektrische handrem zonder ingetrapt rempedaal probeert los te zetten, klinkt en een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het DIC. Als m uit is, is de elektrische handrem losgezet. Als p brandt, heeft de elektrische handrem een systeemprobleem waargenomen en werkt deze in beperkte mate. Druk de schakelaar m omlaag en houd deze zo vast om de

121 Rijden en bediening 121 elektrische handrem los te zetten als p brandt. Als p brandt, kan het loszetten van de elektrische handrem langer dan normaal duren. Blijf de schakelaar m vasthouden totdat controlelamp m uit is. Raadpleeg een werkplaats als de lamp blijft branden. Let op Bij het rijden met aangetrokken handrem kunnen de remmen oververhit raken en kunnen onderdelen van het remsysteem voortijdig verslijten of beschadigd raken. Controleer vóór vertrek of de handrem geheel losgezet is en of controlelamp m uit is. Elektrische handrem automatisch loszetten De elektrische handrem wordt automatisch losgezet als de motor draait, u een versnelling inschakelt en u wegrijdt. Trek bij een aangetrokken elektrische handrem niet te snel op. Zo gaat de voering van de handrem langer mee. Elektrische handrem m, controlelamp Storing elektrische handrem p, controlelamp Driver Information Centre (DIC) Regeneratief remmen Bij regeneratief remmen wordt er iets energie van de bewegende auto teruggewonnen en omgezet in elektrische energie. Deze energie wordt weer opgeslagen in de hoogspanningsaccu, waardoor de auto nog zuiniger rijdt. De hydraulische schijfremmen werken bij het regeneratief remmen zodanig dat het systeem effectief remt, bijvoorbeeld als de situatie om veel remkracht vraagt. Het remsysteem is computergestuurd en combineert het regeneratief remmen met de conventionele hydraulische schijfremmen om goed te kunnen vertragen. De regeleenheid interpreteert het remverzoek en gebruikt zo nodig regeneratief remmen, conventioneel hydraulisch remmen of een combinatie van beide. Omdat de regeleenheid de hydraulische remmen via een hogedrukreservoir in werking zet, hoort u wellicht soms de motoraangedreven pomp bij het weer opladen van het systeem. Bij een probleem met de regeleenheid werkt het rempedaal wellicht stugger en kan de remweg langer zijn. Driver Information Centre (DIC) 3 69.

122 122 Rijden en bediening Rijregelsystemen Traction Control De Traction Control (TC) is een onderdeel van de elektronische stabiliteitsregeling. TC verhoogt zo nodig de stabiliteit, ongeacht het type wegdek of de grip van de banden, door te voorkomen dat de aangedreven wielen doorslaan. Zodra de aangedreven wielen beginnen door te slaan, wordt het vermogen van de elektrische aandrijving verminderd en wordt het wiel met de meeste slip afzonderlijk afgeremd. Daardoor wordt de rijstabiliteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd. TC is bedrijfsklaar zodra de controlelamp b dooft. Wanneer TC actief ingrijpt, knippert b. 9 Waarschuwing Laat u door dit speciale veiligheidssysteem niet verleiden tot een roekeloze rijstijl. Snelheid aan de staat van het wegdek aanpassen. Controlelamp b Uitschakelen Het is mogelijk de TC uit te schakelen wanneer de aandrijfwielen moeten kunnen doorslaan: Druk op de toets b in de dakconsole. Controlelamp k licht op en er verschijnt een bericht op het Driver Information Centre (DIC). U kunt de TC weer activeren door nogmaals op de toets b te drukken. De TC wordt ook opnieuw geactiveerd wanneer u de ontsteking de volgende keer weer inschakelt. Storing Bij een eventueel probleem met de TC verschijnt er een bericht op het DIC. Als dit bericht verschijnt en b oplicht, kunt u veilig rijden, maar werkt het systeem niet. Pas uw rijgedrag navenant aan. Terugzetten Als b oplicht en blijft branden, zet u het systeem als volgt terug: 1. Rem de auto af. 2. Schakel het contact uit en wacht 15 seconden. 3. Schakel het contact in. Raadpleeg een werkplaats als b nog steeds oplicht en blijft branden.

123 Rijden en bediening 123 Voorzichtig Niet herhaaldelijk stevig remmen of optrekken als TC uit is. De aandrijflijn van de auto kan beschadigd raken. Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) De elektronische stabiliteitsregeling (ESC) verbetert indien nodig de rijstabiliteit ongeacht de staat van het wegdek of de grip van de banden. Het voorkomt ook dat de aangedreven wielen doorslaan. Zodra de auto dreigt uit te breken (onderstuur/overstuur) wordt het vermogen van de elektrische aandrijving verminderd en worden de wielen afzonderlijk afgeremd. Daardoor wordt de rijstabiliteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd. ESC is bedrijfsklaar zodra de controlelamp b dooft. Wanneer ESC actief ingrijpt, knippert b. 9 Waarschuwing Laat u door dit speciale veiligheidssysteem niet verleiden tot een roekeloze rijstijl. Snelheid aan de staat van het wegdek aanpassen. Controlelamp b Uitschakelen Voor rijden met optimaal vermogen kan ESC worden uitgeschakeld: Houd de toets b in de dakconsole ingedrukt totdat k en n oplichten en er een bericht op het Driver Information Centre (DIC) verschijnt. U kunt de ESC weer activeren door nogmaals op de toets b te drukken. Bij het activeren van ESC bij cruise control wordt cruise control automatisch uitgeschakeld. Druk op de toets cruise control om deze weer in te schakelen als het wegdek dat toelaat. Cruise control Driver Information Centre (DIC) Storing Bij een eventueel probleem met de ESC verschijnt er een bericht op het DIC. Als dit bericht verschijnt en b oplicht, kunt u veilig rijden, maar werkt het systeem niet. Pas uw rijgedrag navenant aan.

124 124 Rijden en bediening Terugzetten Als b oplicht en blijft branden, zet u het systeem als volgt terug: 1. Rem de auto af. 2. Schakel het contact uit en wacht 15 seconden. 3. Schakel het contact in. Raadpleeg een werkplaats als b nog steeds oplicht en blijft branden. Bestuurdersondersteuningssystemen Cruise control Met de cruise control kan de auto een snelheid van ongeveer 40 km/u of meer aanhouden zonder dat u de voet op het gaspedaal hoeft te houden. Cruise control werkt niet bij snelheden van minder dan 40 km/u. De cruise control niet inschakelen wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is. Met het Traction Control-systeem of de elektronische stabiliteitsregeling kan het systeem tijdens het gebruik van cruise control beginnen met tegengaan van het doorslaan van de wielen. Als dit gebeurt, wordt de cruise control automatisch uitgeschakeld. Traction Control-systeem Elektronische stabiliteitsregeling De cruise control-toetsen zitten op het stuurwiel. m (Aan/Uit): indrukken om het cruise control-systeem in en uit te schakelen. Er gaat een lamp op de instrumentengroep aan of uit. y (Annuleren): indrukken om de cruise control uit te schakelen zonder de ingestelde snelheid uit het geheugen te wissen. RES/+ (Hervatten/accelereren): draai het kartelwiel omhoog om een eerder ingestelde snelheid te hervatten of om te accelereren.

125 Rijden en bediening 125 SET/- (Instellen/uitrollen): draai het kartelwiel omlaag om een snelheid in te stellen en de cruise control te activeren of om de auto langzamer te laten rijden. Cruise control instellen Als de toets voor de cruise control aan is zonder deze te gebruiken, kan deze door schokken onbedoeld worden ingeschakeld. Houd de toets voor de cruise control uitgeschakeld als deze niet wordt gebruikt. Een snelheid instellen: 1. Druk op m cruise control in te schakelen. 2. Trek op naar de gewenste snelheid. 3. Draai het kartelwiel omlaag naar SET/ en laat het los. De gewenste ingestelde snelheid verschijnt op de instrumentengroep. 4. Haal uw voet van het gaspedaal. Bij het intrappen van de rem deactiveert het systeem de cruise control. Een ingestelde snelheid hervatten Als de cruise control op een gewenste snelheid staat en het rempedaal wordt ingetrapt, wordt de cruise control uitgeschakeld zonder dat de ingestelde snelheid uit het geheugen wordt gewist. Draai het kartelwiel bij een snelheid van ongeveer 40 km/u of meer kort omhoog naar RES/+ en laat het weer los. De auto gaat naar de eerder ingestelde snelheid en houdt deze aan. Snelheid verhogen Als het cruise control-systeem al geactiveerd is: Draai het kartelwiel omhoog naar RES/+ en houd het vast totdat de auto naar de gewenste snelheid accelereert en laat het los. Draai het kartelwiel kort omhoog naar RES/+ en laat het weer los om de snelheid in kleine stappen te verhogen. Bij elke keer rijdt de auto ongeveer 1,6 km/u sneller. Snelheid verlagen Als het cruise control-systeem al geactiveerd is: Draai het kartelwiel naar SET/ en houd het vast totdat de gewenste lagere snelheid is bereikt en laat het los. Draai het kartelwiel kort omlaag naar SET/ om de snelheid in zeer kleine stappen te verlagen. Bij elke keer rijdt de auto ongeveer 1,6 km/u langzamer. Een ander voertuig inhalen Verhoog de snelheid door het gaspedaal in te trappen. Als u de voet van het gaspedaal neemt, gaat de auto weer terug naar de eerder ingestelde snelheid van de cruise control.

126 126 Rijden en bediening Cruise control op heuvelachtig terrein gebruiken Hoe goed de cruise control op heuvelachtig terrein werkt, hangt af van de rijsnelheid, de belasting en de steilheid van de hellingen. Bij steile hellingen moet u wellicht gas bijgeven om de snelheid te kunnen aanhouden. Bij het afdalen moet u wellicht afremmen of een lagere versnelling inschakelen om de snelheid te kunnen aanhouden. Bij het intrappen van het rempedaal wordt de cruise control uitgeschakeld. Cruise control uitschakelen U kunt de cruise control op drie manieren uitschakelen: Rempedaal iets intrappen; bij het uitschakelen van de cruise control brandt de controlelamp niet. y indrukken. Druk op m om het cruise controlsysteem compleet uit te schakelen. De eerder ingestelde snelheid voor de cruise control kan niet worden hervat. Snelheidsgeheugen wissen Wis de ingestelde snelheid in de cruise control uit het gehuegen door op m te drukken of door het contact uit te schakelen. Ultrasoonparkeerhulp De ultrasoonparkeerhulp voor en achter helpt de bestuurder bij het parkeren en het vermijden van objecten. De Ultrasoonparkeerhulp werkt bij snelheden van minder dan 8 km/u. De sensoren op de voor- en achterbumper detecteren objecten tot 1,2 m vóór de auto, 1,5 m achter de auto en ten minste 25 cm van de grond. Werking van het systeem Bij het inschakelen van R worden de sensors vóór en achter automatisch ingeschakeld. Na het uitschakelen van R worden de sensoren achter uitgeschakeld en blijven de sensoren voor werken totdat de auto sneller dan 8 km/u rijdt. Om de parkeerhulp voor weer te laten werken zonder R in te schakelen drukt u op de parkeerhulptoets in de dakconsole. In de stand R kan het systeem actief zijn. Als de auto door een wasstraat gaat, kunnen de sensoren objecten in de wasstraat detecteren. Hoge pieptonen uit de luidsprekers voor duiden op objecten die bij de voorbumper worden gedetecteerd. Lage pieptonen uit de luidsprekers achter duiden op objecten die bij de achterbumper worden gedetecteerd. De pieptonen volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot het obstakel afneemt. Bij een afstand van minder dan 30 cm verandert het piepen gedurende vijf seconden in een ononderbroken toon. Voor detectie moeten objecten minstens 25 cm van de grond en onder het luik zijn. Objecten moeten zich ook binnen 1,2 m vóór de auto en 1,5 m van de achterbumper bevinden. Tijdens warmer of vochtig weer kan deze afstand korter zijn.

127 Rijden en bediening 127 Objectdetectie voor en achter In het algemeen, als er bij het achteruitrijden tegelijkertijd objecten bij een voor- en achterbumper worden gedetecteerd, klinken de pieptonen alleen om aan te geven dat de objecten dichter bij de achterbumper zijn. Echter, als een object tijdens het achteruitrijden binnen 0,3 m van de voorbumper komt en er zich tegelijkertijd een ander object meer dan 0,3 m van de achterbumper bevindt, klinken de pieptonen alleen om aan te geven dat de objecten dichter bij de voorbumper zijn. Activeren en deactiveren Druk op r op de dakconsole om het systeem te activeren. Naast de parkeerhulptoets gaat er een LED branden. Druk weer op r om het systeem te deactiveren. De LED naast de parkeerhulptoets dooft. Na het deactiveren van het systeem verschijnt er korte tijd een bericht op het Driver Information Centre (DIC). De ultrasoonparkeerhulp gaat elke keer bij het starten standaard naar de stand aan. Storing Als het systeem niet goed werkt, verschijnt er een foutmelding op het DIC. Door een van de onderstaande redenen werkt het systeem wellicht niet goed: De bestuurder heeft het systeem gedeactiveerd. De ultrasoonsensoren zijn niet schoon. Houd de autobumpers vrij van modder, vuil, sneeuw, ijs en slijk. De parkeersensoren zijn bedekt met rijp of ijs. Er kan zich rijp of ijs rondom en achter de sensoren vormen en dit is niet altijd zichtbaar. Dit kan na het wassen van de auto bij lage temperaturen gebeuren. Het bericht verdwijnt wellicht pas na het smelten van de rijp of het ijs. Tijdens de laatste rijcyclus hing er een object uit de achterklep. Na het wegnemen van het object werkt de ultrasoonparkeerhulp weer normaal. Op de voorkant van de auto bevindt zich een object of een afdekking. De bumper is beschadigd. Laat het systeem in een werkplaats repareren. Ook kan het systeem door andere problemen, zoals trillingen van een pneumatische handhamerboor of de compressie van pneumatische remmen van een zeer grote vrachtwagen minder goed werken. Raadpleeg een werkplaats als het systeem nog steeds niet goed werkt. Driver Information Centre (DIC) 3 69.

128 128 Rijden en bediening Belangrijke tips voor het gebruik van ultrasoonparkeerhulpsystemen 9 Waarschuwing Onder bepaalde omstandigheden kunnen reflecterende oppervlakken van uiteenlopende aard op voorwerpen of kleding evenals externe geluidsbronnen ertoe leiden dat het systeem obstakels niet waarneemt. In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen beschadigen. Indien dergelijke obstakels de waarnemingszone van de sensoren verlaten wanneer het voertuig dichterbij komt, zal er een continu waarschuwingssignaal klinken. Voorzichtig De ultrasoonparkeerhulpsystemen werken bij een zware belading eventueel minder goed. Bij grotere voertuigen (bijv. offroad-voertuigen, minivans, bestelauto's) is er sprake van bijzondere omstandigheden. De objectherkenning in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet worden gegarandeerd. Objecten met een erg klein reflectievlak, zoals smalle voorwerpen of zachte materialen, herkent het systeem mogelijkerwijs niet. De ultrasoonparkeerhulp voorkomt geen botsingen met objecten buiten het detectiebereik van de sensoren. Achteruitkijkcamera 9 Waarschuwing De achteruitkijkcamera toont geen voetgangers, fietsers, dieren of andere objecten buiten het zicht van de camera, onder de bumper of onder de auto. Rijd niet achteruit op alleen het scherm van de achteruitkijkcamera, met name niet bij langer en sneller achteruitrijden of bij mogelijk kruisend verkeer. De schijnbare afstanden kunnen afwijken van de werkelijke afstanden. Bij onvoorzichtig achteruit rijden kunt u letsel, dodelijke ongevallen of schade aan de auto veroorzaken. Controleer vóór het achteruitrijden altijd aan de voor- en achterkant van de auto. Het achteruitkijkcamerasysteem kan de bestuurder bij het achteruitrijden helpen door een beeld van de zone achter de auto te tonen.

129 Rijden en bediening 129 Werking van het systeem Bij het inschakelen van R verschijnt de zone achter de auto op het Colour- Info-Display met het ebricht Omgeving op veiligheid controleren. Het vorige scherm verschijnt als de auto uit R wordt geschakeld na ongeveer 10 seconden. Verricht één van de onderstaande opties om de vertraging ongedaan te maken: Druk op een toets op het Infotainmentsysteem. Schakel P in. Ga naar een snelheid van 8 km/u. Activeren en deactiveren Achteruitkijkcamerasysteem in- of uitschakelen: 1. Schakel P in. 2. Druk op de toets CONFIG op het instrumentenpaneel. 3. Weergeven selecteren. 4. Camera selecteren. Als er naast camera een vinkje verschijnt, is het achteruitkijkcamerasysteem aan. Symbolen Het navigatiesysteem kan bij gebruik van de achteruitkijkcamera een functie hebben met symbolen voor de bestuurder op het navigatiescherm. Deactiveer de ultrasoonparkeerhulp niet om de waarschuwingssymbolen te gebruiken. Er kan een foutmelding verschijnen als de ultrasoonparkeerhulp gedeactiveerd is en de symbolen ingeschakeld zijn. Bij het detecteren van een object door de ultrasoonparkeerhulp verschijnen de symbolen en kunnen deze een object tijdens het bekijken van het navigatiescherm bedekken. Schakel de symbolen als volgt in of uit: 1. Schakel P in. 2. Druk op de toets CONFIG op het instrumentenpaneel. 3. Weergeven selecteren. 4. Symbolen selecteren. Als er naast symbolen een vinkje staat, verschijnen er symbolen. Richtlijnen Het achteruitkijkcamerasysteem is uitgevoerd met een deklaag met richtlijnen waarmee de bestuurder de auto bij het achteruit inparkeren beter kan richten. Schakel de richtlijnen als volgt in of uit: 1. Schakel P in. 2. Druk op de toets CONFIG op het instrumentenpaneel. 3. Weergeven selecteren. 4. Richtlijnen selecteren. Als er naast richtlijnen een vinkje staat, verschijnen er richtlijnen.

130 130 Rijden en bediening Plaats van de achteruitkijkcamera De achteruitkijkcamera bevindt zich boven de kentekenplaat. De door de camera weergegeven zone is beperkt. De camera toont geen objecten die zich dichtbij een van de hoeken of onder de bumper bevinden en het beeld kan afhankelijk van de richting van de auto of de staat van het wegdek variëren. De afstand van het beeld op het scherm geeft niet de werkelijke afstand weer. Storing Het achteruitkijkcamerasysteem kan minder goed werken of wellicht een minder goed beeld geven als: De achteruitkijkcamera wordt uitgeschakeld. Het donker is. De zon of de straal van koplampen rechtstreeks op de lens van de camera valt. Er is ijs, sneeuw, modder of iets anders aangekoekt op de lens van de camera. Reinig de lens, spoel deze met water en veeg deze met een zachte doek af. De achterkant van de auto is getroffen door een ongeval. De stand en de montagehoek van de camera kan veranderen of de camera kan minder goed werken. Laat de camera en de stand en de montagehoek door een werkplaats inspecteren. Als het systeem geen vereiste informatie van andere boordsystemen ontvangt, verschijnt er een foutmelding op het Colour-Info-Display. Raadpleeg een werkplaats als er een ander probleem is of als het probleem aanhoudt.

131 Rijden en bediening 131 Opladen Deze paragraaf licht het opladen van de hoogspanningsaccu van de auto toe. Laat de auto niet langdurig in externe temperaturen staan zonder te rijden of zonder deze op het stopcontact aan te sluiten. Laat de auto bij temperaturen van minder dan 0 C en meer dan 32 C aangesloten op het stopcontact. Zo gaat de hoogspanningsaccu zo lang mogelijk mee. Door het oplaadsysteem kunnen er ventilatoren en pompen gaan werken waardoor er bij het uitschakelen geluiden uit de auto klinken. Ook kan de bij het opladen gebruikte elektrische apparatuur onverwachte klikkende geluiden maken. Als de oplaadkabel in de auto steekt, kunt u niet rijden. Opladen starten 1. De ontgrendelknop van de klep van de oplaadaansluiting bevindt zich op het afwerkingspaneel van het bestuurdersportier binnen. Zet de auto op P, druk gedurende één seconde op de knop en laat deze los om de klep van de oplaadaansluiting te openen. De klep van de oplaadaansluiting kan ook met de handzender worden geopend. Handzender Bij lage temperaturen kan er zich ijs rondom de klep van de oplaadaansluiting vormen. Wellicht gaat de klep van de oplaadaansluiting bij de eerste poging niet open. Ontdoe de zone rondom de klep van de oplaadaansluiting van ijs en probeer deze nogmaals te openen. 2. Open de achterklep, til de afdekking laadruimte (A) omhoog en neem de oplaadkabel (D) eruit. Deze ligt bij de bandenreparatieset (C). Trek aan de hendel van de oplaadkabel (D) om deze uit de clip van de hendel (E) te halen. Til de oplaadkabel achterwaarts omhoog uit de auto. De autostekker (B) is opgeborgen zoals getoond.

132 132 Rijden en bediening 3. Sluit de oplaadkabel aan op het stopcontact. Controleer of de lampen voor de status van de oplaadkabel beide groen zijn. Selecteer het juiste oplaadniveau. Afhankelijk van het specifieke automodel selecteert u het oplaadniveau via het oplaadscherm op het Colour- Info-Display of via de oplaadniveauknop op de oplaadkabel. 9 Waarschuwing Bij een oplaadniveau dat de capaciteit van het elektrische circuit of het stopcontact te boven gaat is er kans op brand of schade aan het elektrische circuit. Gebruik oplaadniveau 1 totdat een erkende elektricien de capaciteit van uw elektrische circuit inspecteert. Gebruik oplaadniveau 1 als de capaciteit van het elektrische circuit of het stopcontact onbekend is. Elektrische vereisten Colour-Info-Display Oplaadkabel Sluit de autostekker van de oplaadkabel aan op de oplaadaansluiting op de auto. Controleer op de lamp oplaadstatus bovenop het instrumentenpaneel brandt en of de claxon piept. Oplaadstatus Activeer de diefstalbeveiliging van de oplaadkabel door de auto met de handzender te vergrendelen. Persoonlijke instellingen Opladen beëindigen 1. Ontgrendel de auto met de handzender om de diefstalbeveiliging van de oplaadkabel te deactiveren. 2. Trek de autostekker van de oplaadkabel uit de auto door de hendel van de autostekker in te knijpen en de stekker eruit te trekken. 3. Sluit de klep van de oplaadaansluiting door stevig op het midden ervan te drukken, opdat deze goed vergrendelt. 4. Trek de oplaadkabel uit het stopcontact.

133 Rijden en bediening Berg de oplaadkabel op met de voorkant omhoog en wikkel de oplaadkabel netjes linksom rondom de kern van de oplaadkabel. 6. Leg de oplaadkabel met de voorkant omlaag in het opbergvak met de voorste rand (F) van de kern van de oplaadkabel onder de clips (G) in de voorkant van het opbergvak. Leg de autostekker (B) rechts van de oplaadkabel. 7. Druk de hendel van de oplaadkabel omlaag totdat deze in de hendelclip aan de achterkant van het opbergvak valt. Geprogrammeerde onderdrukking opladen Negeer tijdelijk vertraagd opladen door de oplaadkabel van de oplaadaansluiting los te koppelen en weer binnen vijf seconden aan te sluiten. De claxon piept één keer en het opladen begint onmiddellijk. Annuleer het tijdelijk negeren door de oplaadkabel los te koppelen, 10 seconden te wachten en de oplaadkabel weer aan te sluiten. De claxon piept twee keer en het opladen wordt uitgesteld. Opladen programmeren op het Colour-Info-Display Oplaadstatus De auto heeft een lamp voor de oplaadstatus bij het midden van het instrumentenpaneel bij de voorruit. Als de auto op het stopcontact aangesloten is en de auto uit staat, geeft de lamp oplaadstatus het volgende aan: Ononderbroken groen, één claxonpiepje: Stekker van de auto zit in stopcontact. Accu is niet geheel opgeladen. Accu wordt opgeladen.

134 134 Rijden en bediening Ononderbroken groen of langzaam knipperend groen, vier claxonpiepjes: Onvoldoende tijd voor geheel opladen tot vertrektijd. Langzaam knipperend groen, twee claxonpiepjes: Stekker van de auto zit in stopcontact. Accu is niet geheel opgeladen. Opladen van accu wordt uitgesteld. Snel knipperend groen, geen claxonpiepje: Stekker van de auto zit in stopcontact. Accu is geheel opgeladen. Ononderbroken geel, geen claxonpiepje: Stekker van de auto zit in stopcontact. Na het aansluiten van een geschikte oplaadkabel op het stopcontact is het normaal dat de lamp oplaadstatus gedurende enkele seconden geel wordt. Anders heeft het oplaadsysteem een storing gedetecteerd en laadt het de accu niet op. Storingsindicatielamp Geen lichtsignaal (bij het aansluiten) - Geen claxonpiepen - Aansluiting van oplaadkabel inspecteren. Geen lichtsignaal (nadat lamp oplaadstatus zichtbaar groen of geel was) - Geen claxonpiepjes - Aansluiting van oplaadkabel inspecteren. Storingsindicatielamp Als er geen lichtsignaal is, maar de claxon steeds weer piept, werd de elektriciteit vóór het voltooien van het laden onderbroken. Ga als volgt te werk om dit alarmsignaal te beëindigen: Ontkoppel de oplaadkabel. Druk op ( op de handzender. Houd! op de handzender ingedrukt en druk opnieuw in om het paniekalarm te stoppen. Druk op het claxonblok. Persoonlijke instellingen Gedurende een van de bovenstaande situaties kan het systeem de accu thermisch conditioneren. Dan moet er elektrische energie naar de auto worden overgebracht. Als de auto op het stopcontact aangesloten is en de auto aan staat, brandt de lamp oplaadstatus ononderbroken groen. Hetzelfde geldt bij het starten op afstand als de auto op het stopcontact aangesloten is. Als de auto op het stopcontact aangesloten is en de lamp oplaadstatus uit staat, is er een oplaadstoring gedetecteerd. Oplaadkabel 9 Gevaar Er is een kans op elektrische schokken met mogelijk letsel of de dood als gevolg. Gebruik de oplaadkabel niet als deze ook maar enigszins beschadigd is. De klep van de oplaadkabel niet openen of verwijderen. Onderhoud alleen door geschoold personeel. Sluit de oplaadkabel met onbeschadigde kabels op een goed geaard stopcontact aan.

135 Rijden en bediening Waarschuwing Gebruik van de verlengkabel met een oud of beschadigd wisselstroomstopcontact kan brandwonden of brand veroorzaken. Controleer tijdens het opladen van de auto af en toe het wisselstroomstopcontact en de oplaadkabel. Trek de oplaadkabel uit het stopcontact en laat het wisselstroomstopcontact door een geschoolde monteur vervangen als het wisselstroomstopcontact heet aanvoelt. Vervang de oplaadkabel als de wisselstroomstekker of de kabel beschadigd zijn. Gebruik geen oud of beschadigd wisselstroomstopcontact. 9 Waarschuwing Gebruik bij het opladen van de auto geen verlengkabel. Met een verlengkabel neemt de kans op elektrische schokken of andere gevaren toe. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen als u een verlengkabel gebruikt omdat er weinig 230 V-wisselstroomstopcontacten in de buurt zijn: Het 230 V wisselstroomstopcontact moet een randaardebeveiliging hebben. Een randaardebeveiliging controleert op massastoringen en vermindert de kans op elektrische schokken. Vereisten aan de verlengkabel: Met randaardebeveiliging. Ten minste 2,5 vierkante mm. 3- aderig. Geschikt voor buitengebruik. 9 Waarschuwing Gebruik geen meervoudige stekkerdozen, piekbeveiligingen of andere apparaten samen met de oplaadkabel. Bij gebruik van meervoudige stekkerdozen, piekbeveiligingen of andere apparaten neemt de kans op elektrische schokken en andere gevaarlijke situaties toe. Gebruik dit type apparaat niet samen met de oplaadkabel. A = Toets oplaadniveau B = Lampen oplaadniveau C = Lampen status oplaadkabel D = Autostekker E = Stekker voor stopcontact

136 136 Rijden en bediening Onder de bagageruimte ligt een draagbare oplaadkabel voor het opladen van de hoogspanningsaccu van de auto. De oplaadkabel voor het opladen van de auto is een hoogspanningsapparaat. Tijdens regulier bedrijf kan de stekker voor het stopcontact van de oplaadkabel warm aanvoelen. De stekker moet stevig in een stopcontact dat in goede staat is passen. Lampen status oplaadkabel De lampen voor de status van de oplaadkabel branden groen of knipperen rood om de status van de oplaadkabel aan te geven. Als beide lampen groen zijn, kan de auto worden opgeladen. Als er lampen rood knipperen, kan de auto niet met de oplaadkabel worden opgeladen. Rood knipperende AC (A) geeft aan dat de netspanning buiten het vereiste bereik is. Rood knipperende AC (A) en storing (B) geven aan dat het stopcontact geen goede randaarde heeft. Opladen is omwille van de veiligheid niet toegestaan. Laat het stopcontact repareren of gebruik een ander stopcontact. Een knipperende rode storing (B) duidt op een storing in de oplaadkabel. De oplaadkabel probeert automatisch te resetten. Als de knipperende rode storing (B) meer dan 30 seconden aanhoudt, haalt u de stekker van de oplaadkabel uit het stopcontact om te resetten. Raadpleeg een werkplaats als de storing aanhoudt. Toets oplaadniveau 9 Waarschuwing Bij een oplaadniveau dat de capaciteit van het elektrische circuit of het stopcontact te boven gaat is er kans op brand of schade aan het elektrische circuit. Gebruik oplaadniveau 1 totdat een erkende elektricien de capaciteit van uw elektrische circuit inspecteert. Gebruik oplaadniveau 1 als de capaciteit van het elektrische circuit of het stopcontact onbekend is. Let op Bij een lager oplaadniveau neemt de oplaadtijd toe. Afhankelijk van het specifieke automodel selecteert u het oplaadniveau via het oplaadscherm op het Colour- Info-Display of via de oplaadniveauknop op de oplaadkabel. Colour-Info-Display 3 72.

137 Rijden en bediening 137 Via de toets oplaadniveau kunt u vier oplaadniveaus selecteren. Selecteer het juiste oplaadniveau voor uw voedingscircuit. U kunt het oplaadniveau niet wijzigen als de autostekker in de oplaadaansluiting op de auto zit. Als u op de toets oplaadniveau drukt als de autostekker in de oplaadaansluiting op de auto zit, knipperen de lampen voor het oplaadniveau kort. Wijzig het oplaadniveau door de autostekker van de oplaadaansluiting op de auto los te koppelen en het gewenste oplaadniveau te kiezen. Niveau 4: Alle vier lampen voor het oplaadniveau branden. Niveau 3: Er branden drie lampen voor het oplaadniveau. Niveau 2: Er branden twee lampen voor het oplaadniveau. Niveau 1: Er brandt één lamp voor het oplaadniveau. Autostekker De autostekker past in de oplaadaansluiting op de auto. In de autostekker zit een zaklantaarntje dat werkt door in de hendel op de autostekker te knijpen. Het zaklantaarntje gaat na het aansluiten en het loslaten van de hendel uit. Adapters 9 Waarschuwing Bij het gebruik van beschadigde adapters of adapters die niet geschikt zijn voor de oplaadkabel is er een kans op elektrische schokken of brandgevaar. Gebruik uitsluitend adapters die geschikt zijn voor de oplaadkabel. Gebruik geen beschadigde adapter. Eventueel is er een adapterset meegeleverd, opdat u uw oplaadkabel in meerdere landen in Midden-Europa kunt gebruiken. Controleer bij het gebruik van een adapter of het geselecteerde oplaadniveau geschikt is voor uw voedingscircuit. Zie de naslagkaart in de adapterset. Elektrische vereisten Let op Laad de auto niet met draagbare of vaste generatoren op. Hierdoor kan het oplaadsysteem van de auto beschadigd raken. Laad de auto uitsluitend via het openbare stroomnet op. Het stopcontact moet zijn uitgevoerd met een aparte 3-polige stekker van 16 A of meer met randaarde. Dit houdt in dat er geen andere grote apparaten op hetzelfde circuit aangesloten mogen zijn. Als het geen apart circuit is, kan de stroomsterkte van de stopcontactafsluiter worden overschreden en kan deze uitschakelen of onderbreken. De auto kan in de modus beperkt niveau worden opgeslagen. In de modus beperkt niveau hoeft u geen apart circuit te gebruiken, maar is de oplaadtijd langer.

138 138 Rijden en bediening Deze auto kan worden opgeladen met een scala aan standaard oplaadapparatuur voor auto's. De minimumeisen voor circuits voor het opladen van deze auto zijn 230 V en 16 A. Met oplaadapparatuur met een capaciteit van ten minste 230 V / 16 A is de tijd voor het weer opladen van de hoogspanningsaccu het kortst. Met circuits van 230 V / 32 A loopt u al vooruit op oplaadbehoeften voor toekomstige auto's. Neem contact op met uw dealer voor meer informatie. Gebruik geen stekkeradapters zonder randaarde. Brandstof Brandstof voor benzinemotoren Alleen loodvrije brandstoffen gebruiken die voldoen aan EN 228. Gelijkwaardig genormeerde brandstoffen met een ethanolgehalte van max. 10 vol% mogen ook worden gebruikt. Gebruik in dat geval alleen brandstof die voldoet aan E DIN Brandstof met het aanbevolen octaangetal gebruiken Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal resulteert mogelijk in een lager motorvermogen en motorkoppel en kan een lichte stijging van het brandstofverbruik tot gevolg hebben. Voorzichtig Gebruik van brandstof die niet voldoet aan EN 228 of soortgelijk, kan leiden tot neerslag of motorschade en vervallen van de garantie. Voorzichtig Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecontroleerde verbranding en daarmee motorschade tot gevolg hebben. Tanken 9 Gevaar Schakel het contact en externe verwarmingen met verbrandingskamers uit alvorens te beginnen met tanken. Schakel mobiele telefoons uit. Volg de bedienings- en veiligheidsinstructies van het tankstation tijdens het tanken.

139 Rijden en bediening Gevaar Brandstof is brandbaar en explosief. Niet roken. Geen open vuur of vonken. Wanneer u brandstof in de auto kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een werkplaats te laten verhelpen. Voorzichtig Wanneer u foute brandstof hebt getankt, mag u het contact niet aanzetten. Ter beheersing van de benzinedampen moet het brandstofsysteem van deze auto worden bijgetankt. Tank als volgt bij: 1. Druk gedurende één seconde op de tankklepknop op het bestuurdersportier. Er verschijnt een bericht op het Driver Information Centre (DIC) dat u moet wachten. 2. Als een bericht op het DIC meldt dat het systeem kan worden bijgetankt, wordt de tankklep aan de passagierskant ontgrendeld. Open de tankklep door op de achterste rand te drukken en deze los te laten. 3. Draai de tankdop linksom los. Hang bij het bijtanken het kettinkje van de tankdop aan het haakje aan de binnenkant van de tankklep. Tank binnen 30 minuten na het drukken op de tankklepknop op het bestuurdersportier bij. Druk bij meer dan 30 minuten bijtanken opnieuw op de tankklepknop. 4. Draai de tankdop na het bijtanken weer rechtsom erop totdat deze vastklikt. Sluit de tankklep. Vul de tank niet geheel of overmatig en wacht enkele seconden voordat u het vulpistool wegneemt. Veeg brandstof zo spoedig mogelijk van lakwerk af. Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdoppen.

140 140 Rijden en bediening Brandstofverbruik - CO 2 - uitstoot Brandstof stadsverkeer: 0,9 l/100 km, streekverkeer: 1,3 l/100 km, gemengd: 1,2 l/100 km. CO 2 stadsverkeer: 21 g/km streekverkeer: 30 g/km gemengd: 27 g/km Algemene informatie Voor de waarden specifiek voor uw auto kunt u de EEG-conformiteitsverklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocumenten raadplegen. Het bepalen van brandstofverbruik wordt geregeld door richtlijn R (EG) nr. 715/2007 (respectievelijk in de nieuwste versie). Een onderdeel van de richtlijn is bovendien de vermelding van de CO 2 -emissie. De gespecificeerde waarden kunnen afwijken van het werkelijke brandstofverbruik van een bepaalde auto. Het brandstofverbruik hangt bovendien af van de persoonlijke rijstijl, de staat van het wegdek en de verkeersomstandigheden. Alle waarden hebben betrekking op het Europese basismodel met standaarduitrusting. De brandstofverbruiksmeting houdt rekening met het leeggewicht van de auto zoals vastgesteld volgens de richtlijnen. Accessoires houden mogelijk een geringe verhoging van het brandstofverbruik en de CO 2 -emissie in en kunnen een lagere topsnelheid tot gevolg hebben. Trekken Algemene informatie De auto is niet ontworpen of geschikt voor het trekken van een aanhangwagen of een andere auto.

141 Verzorging van de auto 141 Verzorging van de auto Algemene informatie Controle van de auto Gloeilamp vervangen Elektrisch systeem Velgen en banden Starthulp gebruiken Trekken Verzorging van uiterlijk Algemene informatie Accessoires en modificaties van auto Wij raden u aan alleen gebruik te maken van originele onderdelen, accessoires en andere uitdrukkelijk door de fabriek voor uw autotype goedgekeurde onderdelen. Voor andere onderdelen kunnen wij ook als deze door autoriteiten of anderszins zijn goedgekeurd niet beoordelen of deze betrouwbaar zijn en er evenmin garant voor staan. Geen aanpassingen in het elektrische systeem aanbrengen, zoals wijzigingen in de elektronische stuurapparaten (chip-tuning). Voorzichtig Wanneer het voertuig getransporteerd wordt op een trein of een takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden. Auto optakelen 9 Waarschuwing Bij onjuist heffen van de auto kunt u uzelf of anderen ernstig letsel toebrengen of de auto beschadigen. Laat de auto alleen door goed opgeleid personeel en in een erkende werkplaats heffen. Deze auto kan met een takel of een werkplaatskrik omhoog worden gezet. Zet de auto met geen enkel ander type krik omhoog. Auto met een takel optakelen De auto kan met een takel op vier punten omhoog worden gezet.

142 142 Verzorging van de auto Bij het omhoog brengen van de auto aan de voorkant plaatst u de werkplaatskrik onder de rand van het subframe. Wellicht zijn er onder de voorbanden oprijhellingen nodig voor de benodigde speling voor bepaalde werkplaatskrikken op deze locatie. De voorste hefpunten zijn toegankelijk van beide kanten van de auto, achter de voorbanden. De achterste hefpunten zijn toegankelijk van beide kanten van de auto, vóór de achterbanden. Bij het omhoog brengen van de auto aan de achterkant plaatst u de werkplaatskrik onder de veerzitting. Auto met een werkplaatskrik omhoog zetten Er zijn vier punten waar de auto met een werkplaatskrik omhoog kan worden gezet.

143 Verzorging van de auto 143 Controle van de auto Werkzaamheden uitvoeren 9 Gevaar Probeer hoogspanningscomponenten nooit zelf te onderhouden. Bij eigenmachtig onderhoud kunt u letsel oplopen en kan de auto beschadigd raken. Laat deze hoogspanningscomponenten uitsluitend door geschoolde onderhoudsmonteurs met de juiste kennis en gereedschappen onderhouden en repareren. Blootstelling aan hoogspanning kan elektrische schokken, brandwonden en zelfs de dood tot gevolg hebben. Laat de hoogspanningscomponenten in de auto uitsluitend door specifiek opgeleide monteurs onderhouden. Hoogspanningscomponenten zijn voorzien van labels. U mag deze componenten niet uitbouwen, openen, uiteen nemen of modificeren. Hoogspanningskabels of - bedrading heeft een oranje mantel. U mag hoogspanningskabels of -bedrading niet doormeten, manipuleren, doorknippen of modificeren. 9 Waarschuwing Controles in de motorruimte alleen met uitgeschakelde ontsteking uitvoeren. De koelventilator kan ook bij uitgeschakelde ontsteking gaan draaien. Motorkap Openen 1. Schakel de auto uit voordat u de motorkap opent. Als de auto aan is, start de motor bij het openen van de motorkap. Bedrijfsmodi elektrisch voertuig Trek aan de ontgrendelhendel onder het instrumentenpaneel links van het stuurwiel. 3. Druk de windhaak in de motorruimte naar rechts en open de motorkap. 4. Haal de steunstang van de motorkap uit de houder boven de radiateursteun en zet deze stevig in de sleufvormige houder in de motorkap. Sluiten Druk de steunstang van de motorkap in de houder voordat u de motorkap sluit.

144 144 Verzorging van de auto Motorkap laten zakken en in het slot laten vallen. Controleer of de motorkap vergrendeld is. Motorolie Controleer het oliepeil ook regelmatig met de hand om schade aan de motor te voorkomen. Vergewis u ervan dat de gebruikte olie de juiste specificatie heeft. Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen Alleen op een vlakke ondergrond controleren. De motor moet op bedrijfstemperatuur zijn en minstens 5 minuten uitgeschakeld zijn geweest. Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot aan de aanslag van de handgreep weer insteken, opnieuw uittrekken en het motoroliepeil aflezen. Peilstok tot aan de aanslag van de handgreep insteken en een halve slag draaien. Vul motorolie bij als het motoroliepeil lager staat dan het gearceerde deel bij de punt van de peilstok. Controleer het peil opnieuw. U wordt geadviseerd motorolie te gebruiken van dezelfde kwaliteit als bij de laatste verversingsbeurt. Het motoroliepeil mag niet hoger staan dan het gearceerde deel op de peilstok. Voorzichtig Een teveel aan motorolie moet worden afgetapt of afgezogen. Vulhoeveelheden 3 192, kwaliteit/ viscositeit van motorolie Dop recht terugplaatsen en vastdraaien. Koelsysteem De auto heeft drie verschillende koelsystemen. Controleer het koelvloeistofpeil van de betreffende koelsystemen regelamtig en laat de oorzaak van mogelijk lekkende koelvloeistof door een werkplaats verhelpen. Voorzichtig Laat de auto nooit met te weinig koelvloeistof werken. Bij een te laag koelvloeistofpeil kan de auto beschadigd raken. Motorkoelsysteem Het koelvloeistofreservoir zit aan de passagierskant van de motorruimte.

145 Verzorging van de auto 145 De koelvloeistof biedt vorstbescherming tot ca. 28 C. Voorzichtig Alleen goedgekeurde antivries gebruiken. Bij een koud motorkoelsysteem moet de koelvloeistof boven de vulstreep staan. Bijvullen als het peil te laag is. 9 Waarschuwing Vóór het openen van de dop de motor laten afkoelen. Dop voorzichtig openen zodat de druk langzaam kan ontsnappen. Gebruik voor bijvullen een mengsel van een goedgekeurde geconcentreerde koelvloeistof met kraanwater; verhouding 1:1. Dop goed vastdraaien. Koelsysteem hoogspanningsaccu 9 Gevaar Laat de koelvloeistof van de hoogspanningsaccu uitsluitend door een erkende monteur controleren. Ondeskundig werken kan ernstig letsel of de dood tot gevolg hebben. Het koelvloeistofreservoir van de hoogspanningsaccu zit aan de passagierskant van de motorruimte. Ga na of u koelvloeistof in het koelvloeistofreservoir van de hoogspanningsaccu ziet. Als er koelvloeistof zichtbaar is maar het koelvloeistof onder het vulmerkje voor koud blijft, lekt het koelsysteem wellicht. Het koelvloeistofreservoir van de hoogspanningsaccu in de auto is gevuld met een 1:1 mengsel van goedgekeurd koelvloeistofconcentraat en gedeïoniseerd water.

146 146 Verzorging van de auto Koelsysteem vermogenselektronica en opladermodules 9 Gevaar Laat de elektronica van het oplaadsysteem en de oplaadmodules uitsluitend door een erkende monteur onderhouden. Ondeskundig werken kan ernstig letsel of de dood tot gevolg hebben. De vermogenselektronica en de opladermodules worden gekoeld met hetzelfde koelvloeistofcircuit. Het koelvloeistofreservoir van de vermogenselektronica en de opladermodules bevindt zich aan de bestuurderskant van de motorruimte. Ga na of er koelvloeistof zichtbaar is in het koelvloeistofreservoir van de vermogenselektronica en de opladermodules. Als er koelvloeistof zichtbaar is maar het koelvloeistof onder het vulmerkje voor koud blijft, lekt het koelsysteem wellicht. Het koelsysteem van de vermogenselektronica en de opladermodules in de auto is gevuld met een 1:1 mengsel van goedgekeurd koelvloeistofconcentraat en gedeïoniseerd water. Oververhitting motor De auto heeft een waarschuwingslamp voor oververhitting van de motor. Als u de motorkap na deze waarschuwing niet opent, moet u meteen om assistentie vragen. Als u de motorkap na deze waarschuwing zelf opent, moet u de auto op een effen ondergrond parkeren. Controleer daarna of de motorkoelventilatoren draaien. Bij een oververhitte motor moeten de ventilatoren draaien. Als dat niet het geval is, schakelt u de auto uit en laat u deze onderhouden. Sproeiervloeistof Bij een te laag vloeistofpeil verschijnt er een foutmelding op het Driver Information Centre (DIC). Schoon water vermengd met een passende hoeveelheid sproeiervloeistof en antivries bijvullen. Raadpleeg voor de juiste mengverhouding het opschrift op het sproeiervloeistofreservoir.

147 Verzorging van de auto 147 Voorzichtig Alleen sproeiervloeistof met voldoende antivries biedt voldoende bescherming bij lage temperaturen of een plotselinge daling van de temperatuur. Remmen Wanneer de remvoering een minimale dikte heeft, hoort u een piepend geluid wanneer u remt. Verder rijden is mogelijk maar laat de remblokken zo spoedig mogelijk vervangen. Na de montage van nieuwe remblokken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen. Remvloeistof 9 Waarschuwing Remvloeistof is giftig en bijtend. Contact met ogen, huid, textiel en lakwerk vermijden. Als de motor ten minste één minuut niet heeft gedraaid, is het maximale vloeistofpeil (A) bovenaan het reservoirhuis. Als de motor draait, moet het vloeistofpeil binnen het juiste bereik (B) tussen de merkjes MIN en MAX staan. Laat het hydraulische systeem op lekkage inspecteren als dat niet het geval is. Controleer na eventuele werkzaamheden aan het hydraulische systeem met een draaiende motor of het peil binnen het juiste bereik (B) tussen de merkjes MIN en MAX staat. Gebruik uitsluitend hoge prestatie remvloeistof die voor de auto is goedgekeurd, raadpleeg een garage. Remvloeistof Accu 9 Gevaar Alleen een geschoolde onderhoudsmonteur met de juiste kennis en gereedschappen mag de hoogspanningsaccu inspecteren, testen of vervangen. Raadpleeg een werkplaats als de hoogspanningsaccu onderhoud vergt. Deze auto heeft een hoogspanningsaccu en een standaard 12 V-accu. Bij een botsing kan het sensorsysteem het hoogspanningssysteem afsluiten. In dit geval wordt de hoogspanningsaccu ontkoppeld en start

148 148 Verzorging van de auto de auto niet. Er verschijnt een onderhoudsmelding op het Driver Information Centre (DIC). Bied de auto bij een werkplaats aan voor onderhoud voordat u deze weer gebruikt. Voor minder direct zonlicht op uw auto en een langere levensduur van de hoogspanningsaccu is er een dekzeil bij uw Opel Partner verkrijgbaar. Uw Opel Ampera dealer kan u vertellen hoe u de hoogspanningsaccu kunt recyclen. Laat de auto op het stopcontact aangesloten, ook na het volledig opladen, om de hoogspanningsaccu voor de volgende rit op temperatuur te houden. Dit is met name bij extreem hoge of lage temperaturen van belang. Vermeld het vervangingsnummer op het label van de originele accu als u een nieuwe 12 V-accu nodig hebt. De auto heeft een Absorbed Glass Mat (AGM) 12 V-accu. Bij het gebruik van een standaard 12 V-accu gaat de 12 V-accu minder lang mee. Bij het gebruik van een 12 V-accuoplaadapparaat op de 12 V-AGM-accu heeft het oplaadapparaat wellicht een stand voor AGM-accu's. Gebruik een eventueel beschikbare AGM-stand op het oplaadapparaat, om de oplaadspanning te beperken tot 14,8 V. Accu's horen niet in het huisvuil thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten gerecycled worden. Auto stallen 9 Waarschuwing Accu's bevatten zuur dat brandwonden veroorzaakt en explosief gas. Bij onvoorzichtig gedrag kunt u ernstig gewond raken. Ontkoppel de 12 V zwarte accuminuskabel (-) van de accu om te voorkomen dat de 12 V-accu wordt ontladen of sluit een accudruppellader aan. Doorloop daarbij ook de volgende aanbevolen stappen om mogelijke schade aan de hoogspanningsaccu te voorkomen. Sla de hoogspanningsaccu maximaal voor de helft opgeladen op. Stal de auto altijd bij temperaturen tussen 10 C en 30 C. Bij het stallen van de auto bij extreme temperaturen kan de hoogspanningsaccu beschadigd raken. Vergeet niet de 12 V-accu aan te sluiten voordat u wilt vertrekken.

149 Verzorging van de auto 149 Wisserblad vervangen Wisserbladen voorruit Vervang een wisserblad op de voorruit als volgt: 1. De wisserarm optillen. 2. Druk op de knop in het midden van het aansluitstuk van de wisserarm en trek het wisserblad van het armaansluitstuk af. 3. Neem het wisserblad weg. Koplampafstelling De koplampen zijn al gericht en hoeven niet verder te worden bijgesteld. In landen waar het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt, hoeven de koplampen niet te worden afgesteld. Na schade door een ongeval zijn de koplampen wellicht niet meer goed gericht. Raadpleeg een werkplaats als de koplampen moeten worden bijgesteld. Gloeilamp vervangen Contact uitschakelen en desbetreffende schakelaar uitschakelen of portieren sluiten. Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting vastpakken! Het glas van de gloeilamp niet met blote handen aanraken. Bij vervangen altijd hetzelfde type gloeilamp gebruiken. Vervang de gloeilampen van de koplampen vanuit de motorruimte. Halogeenlampen 9 Waarschuwing Halogeenlampen bevatten drukgas en kunnen barsten als u deze laat vallen of krast. U of anderen kunt/kunnen letsel oplopen. Ga te werk volgens de instructies op de verpakking van de lamp.

150 150 Verzorging van de auto Halogeenkoplampen Koplampen bestuurderskant Vervang het grootlicht/dimlicht als volgt: 1. Draai de kap linksom van de achterkant van de koplamp compleet. 2. Draai de gloeilampfitting linksom van de koplamp compleet. 3. Neem de gloeilamp uit de fitting. 4. Breng de nieuwe gloeilamp in de fitting aan. 5. Breng de gloeilampfitting rechtsom draaiend aan. 6. Draai de kap rechtsom in de achterkant van de koplamp compleet. Koplampen passagierskant Vervang het grootlicht/dimlicht als volgt: 1. Draai de kap linksom van de achterkant van de koplamp compleet. 2. Draai de gloeilamp linksom van de koplamp compleet. 3. Ontkoppel de gloeilamp van de kabelboomstekker. 4. Draai de nieuwe gloeilamp rechtsom in de koplamp compleet. 5. Sluit de kabelboomstekker weer aan. 6. Draai de kap rechtsom op de achterkant van de koplamp compleet. Achterlichten Laat de lichten vervangen door een werkplaats. Zijrichtingaanwijzers Gloeilampen door een werkplaats laten vervangen. Achteruitrijlichten A = Achteruitrijlicht B = Mistachterlicht 1. Draai de drie binnenschroeven van het aëropaneel onder de buitenste achterbumper los. 2. Druk het aëropaneel omhoog en zoek naar de gloeilampfitting van het achteruitrijlicht (A). 3. Draai de gloeilampfitting (A) linksom van de gloeilamp compleet af.

151 Verzorging van de auto Trek de gloeilamp uit de gloeilampfitting. 5. Druk een nieuwe gloeilamp recht in de gloeilampfitting. 6. Breng de gloeilampfitting weer aan door de nokken uit te lijnen en deze linksom op zijn plaats te draaien. 7. Breng de drie binnenschroeven weer aan in het aëropaneel. Kentekenverlichting 1. Ontgrendel de verlichting compleet door de veerclip rechts op de verlichting compleet naar links te drukken. 2. Trek de verlichting compleet omlaag van de bumperband. 6. Breng de verlichting compleet (C) weer in de bumperband aan. Steek eerst de linkerkant erin. 7. Druk de veerclip op zijn plaats. Mistachterlicht 3. Draai de gloeilampfitting (A) linksom van de lamp compleet (C) af. 4. Trek de gloeilamp (B) recht uit de gloeilampfitting (A). 5. Druk de nieuwe gloeilamp recht in de gloeilampfitting (A) en breng de gloeilampfitting (A) rechtsom draaiend in de verlichting compleet (C) aan. Achteruitrijlichten / mistachterlicht compleet - buitenaanzicht A = Achteruitrijlicht B = Mistachterlicht

152 152 Verzorging van de auto 6. Breng de gloeilampfitting weer aan door de nokken uit te lijnen en deze linksom op zijn plaats te draaien. 7. Breng de drie binnenschroeven weer aan in het aëropaneel. Elektrisch systeem Hoogspanningsapparaten en bedrading 9 Waarschuwing Achteruitrijlichten / mistachterlicht compleet - achteraanzicht 1. Draai de drie binnenschroeven van het aëropaneel onder de buitenste achterbumper los. 2. Druk het aëropaneel omhoog en zoek naar de gloeilampfitting van het mistachterlicht (B). 3. Draai de gloeilampfitting (B) linksom van de gloeilamp compleet af. 4. Trek de gloeilamp uit de gloeilampfitting. 5. Druk een nieuwe gloeilamp recht in de gloeilampfitting. Blootstelling aan hoogspanning kan elektrische schokken, brandwonden en zelfs de dood tot gevolg hebben. Laat de hoogspanningscomponenten in de auto uitsluitend door specifiek opgeleide monteurs onderhouden. Hoogspanningscomponenten zijn voorzien van labels. U mag deze componenten niet uitbouwen, openen, uiteen nemen of modificeren. Hoogspanningskabels of - bedrading heeft een oranje mantel. U mag hoogspanningskabels of -bedrading niet doormeten, manipuleren, doorknippen of modificeren.

153 Verzorging van de auto 153 Overbelasting elektrisch systeem De auto heeft zekeringen en stroomkringonderbrekers ter bescherming tegen overbelasting van het elektrische systeem. Bij een elektrische overbelasting opent en sluit de stroomkringonderbreker en beschermt deze het circuit totdat de belasting weer normaal is of het probleem verholpen is. Hierdoor neemt de kans op overbelasting van de stroomkring en brand als gevolg van elektrische problemen aanzienlijk af. Zekeringen en stroomkringonderbrekers beschermen het volgende in de auto: Koplampkabelbomen Motor voorruitenwissermotor Elektrisch bediende ruiten en andere elektrische accessoires Vervang een doorgebrande zekering door een nieuw exemplaar met dezelfde maat en capaciteit. Als u bij een probleem onderweg een zekering moet vervangen, kunt u een andere aanwezige zekering met dezelfde capaciteit gebruiken. Kies een zekering van een boordfunctie die even niet nodig is en vervang deze bij de eerstvolgende gelegenheid. Koplampkabelbomen Bij een elektrische overbelasting kan de verlichting aan en uit gaan en in sommige situaties uitblijven. Laat de koplampkabelbomen meteen inspecteren als de verlichting aan en uit gaat of uit blijft. Voorruitwissers Bij oververhitting van de ruitenwissermotor als gevolg van zware sneeuwval of ijsvorming stoppen de vooruitenwissers totdat de motor is afgekoeld en wordt de ruitenwisserknop uitgeschakeld. Na het wegnemen van de blokkering start de ruitenwissermotor opnieuw als u de knop in de gewenste modus zet. Hoewel de stroomkring tegen elektrische overbelasting en overbelasting als gevolg van zware sneeuwval of ijsvorming beveiligd is, kan het stangenstelsel van de ruitenwissers schade oplopen. Ontdoe de voorruit vóór gebruik van de voorruitenwissers altijd van ijs en dikke sneeuwlagen. Als de overbelasting niet het gevolg is van sneeuw of ijs maar van een elektrisch probleem, moet u dit laten verhelpen. Zekeringen Controleren of het opschrift op de vervangende zekering overeenkomt met dat op de defecte zekering. Er zitten vier zekeringenkasten in de auto: linksvoor in de motorruimte, op het rechter en het linker uiteinde van het instrumentenbord, achter een deksel aan de linkerkant van de bagageruimte. Alvorens een zekering te vervangen, de desbetreffende schakelaar en de ontsteking uitschakelen.

154 154 Verzorging van de auto Een defecte zekering is te herkennen aan de doorgebrande smeltdraad. Zekering pas vervangen wanneer de oorzaak van de storing verholpen is. Sommige functies worden door meerdere zekeringen beveiligd. Er kunnen zekeringen aanwezig zijn die geen functie hebben. Zekeringtrekker In de zekeringenkast in de motorruimte zit mogelijk een zekeringtrekker.

155 Verzorging van de auto 155 Zekeringenkast in motorruimte Zekeringtrekker van bovenaf of van opzij op zekering steken en zekering lostrekken. De zekeringenkast zit linksvoor in de motorruimte. Open de klep van de zekeringenkast door voor en achter op de clips te drukken en de klep omhoog opzij te draaien.

156 156 Verzorging van de auto Minizekeringen Gebruik 1 Motorregelmodule - geschakeld vermogen 2 Emissie 3 4 Bobines / verstuivers 5 Kolomslot 6a 6b Verwarmde spiegels 10 Regelmodule airco 11 Omzettermodule tractievermogen - accu 12 Minizekeringen Gebruik 13 Cabineverwarmingspomp en - klep 14 Diefstalalarm - sirene 15 Omzettermodule tractievermogen en transmissieregelmodule - accu 17 Motorregelmodule - accu 22 Grootlicht links Diefstalalarm - claxon 31 Minizekeringen Gebruik 32 Ronddraaien - sensor- en diagnosemodule, instrumentengroep, display passagiersairbag, schakelaar koplamphoogteregeling, automatisch dimmende achteruitkijkspiegel 33 Ronddraaien - regelmodule boordintegratie 34 Regelmodule boordintegratie - accu Elektrische koelvloeistofpomp elektronica 37 Regelmodule cabineverwarming

157 Verzorging van de auto 157 Minizekeringen Gebruik 38 Koelvloeistofpomp oplaadbaar energieopslagsysteem (hoogspanningsaccu) 39 Regelmodule oplaadbaar energieopslagsysteem (hoogspanningsaccu) 40 Wis-/wasinstallatie voor 41 Grootlicht rechts Ronddraaien - achteruitkijkcamera, voedingsmodule accessoires, controle bandenspanning, motoren koplamphoogteregeling Minizekeringen Gebruik 51 Ronddraaien - voor ABS/oplaadbaar energieopslagsysteem (hoogspanningsaccu) 52 Motorregelmodule/ transmissieregelmodule - ronddraaien 53 Omzettermodule tractievermogen - ronddraaien 54 Ronddraaien - regelmodule brandstofsysteem, regelmodule airco, boordoplader J-case zekeringen Gebruik 19 Elektrische ruitbediening voorin Elektronische regelmodule antiblokkeersysteem 23 Oplaadaansluiting Motor antiblokkeersysteem 42 Koelventilator rechts 43 Voorruitwissers 44 Oplader

158 158 Verzorging van de auto J-case zekeringen 45 Gebruik 48 Koelventilator links Minirelais Gebruik 3 Aandrijflijn 4 Verwarmde spiegels Ronddraaien Microrelais Gebruik Ultra-microrelais Gebruik 5 Oplaadaansluiting Klik na het vervangen van doorgebrande zekeringen het deksel van de zekeringenkast weer vast. Wanneer u de klep van de zekeringhouder niet goed sluit, kunnen er storingen optreden. Zekeringenkast instrumentenpaneel Zekeringenkast instrumentenpaneel op het linker uiteinde De linker zekeringenkast instrumentenpaneel bevindt zich op het linker uiteinde van het instrumentenpaneel Trek de klep van de zekeringenkast eruit voor toegang tot de zekeringen. In de zekeringenkast in de motorruimte zit een zekeringtrekker.

159 Verzorging van de auto 159 Zekeringen Gebruik F1 12 V-aansluiting - bovenin opbergvak instrumentenpaneel F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 Radio Instrumentengroep (auto met stuur links) Infotainmentdisplay Schakelaar verwarming, ventilatie en airco/ geïntegreerd middenrek Airbag (sensor- en diagnosemodule) Primaire datalinkconnector links (auto met stuur links), secundaire datalinkconnector links (auto met stuur rechts) Kolomslot (auto met stuur links) Zekeringen Gebruik F10 F11 F12 F13 F14 F15 F16 Telefoon met handsfreefunctie Carrosserieregelmodule 1/elektronica carrosserieregelmodule/ afstandsbediening/vermogensmodus/derde remlicht/ kentekenverlichting/dagrijlicht links/ contourverlichting links/ relaisregeling ontgrendeling achterklep/ relaisregeling sproeierpomp/ schakelaarverklikkerlichtjes Carrosserieregelmodule 4/koplamp links Aanjager (auto met stuur links) 12 V-aansluiting (vloerconsole binnen/ vloerconsole achter) Zekeringen Gebruik F17 F18 Relais Gebruik R1 R2 R3 R4 LED's Vertraagd accessoirestroomrelais voor 12 V- aansluitingen Kantschuif (auto met stuur links), kinduitsluitingsbeveiliging (auto met stuur rechts) DIODE Gebruik Bouw de klep opnieuw in door eerst de onderste nok erin te steken en druk de klep terug op de oorspronkelijke positie.

160 160 Verzorging van de auto Zekeringenkast instrumentenpaneel op het rechter uiteinde De rechter zekeringenkast instrumentenpaneel bevindt zich op het rechter uiteinde van het instrumentenpaneel Trek de klep van de zekeringenkast eruit voor toegang tot de zekeringen. In de zekeringhouder in de motorruimte zit een zekeringtrekker. Zekeringen Gebruik F1 F2 F3 F4 F5 F6 Achtergrondverlichting stuurwielschakelaar Kolomslot (auto met stuur rechts) Groep (auto met stuur rechts) Carrosserieregelmodule 3/koplamp rechts Carrosserieregelmodule 2/elektronica carrosserieregelmodule/ achterlicht/dagrijlicht rechts/schakelblokkering/achtergrondverlichting schakelaar/mistachterlicht Carrosserieregelmodule 5/regeling vertraagd accessoirestroomrelais/richtingaanwijzer rechtsvoor/ remlicht en richtingaanwijzer linksachter/contourverlichting rechts/ afstands-prndl

161 Verzorging van de auto 161 Zekeringen Gebruik F7 F8 F9 F10 F11 F12 F13 F14 Carrosserieregelmodule 6/kaartleeslampen/instapverlichting/ achteruitrijlichten Carrosserieregelmodule 7/richtingaanwijzer linksvoor/remlicht en richtingaanwijzer rechtsachter/relaisregeling kinderslot Carrosserieregelmodule 8/sloten Secundaire datalinkconnector rechts (auto met stuur links), primaire datalinkconnector rechts (auto met stuur rechts) Inbraak- en kantelhoeksensor Aanjagermotor (auto met stuur links) Zekeringen Gebruik F15 F16 F17 F18 Relais Gebruik R1 R2 R3 R4 LED's Kantschuif (auto met stuur rechts), kinduitsluitingsbeveiliging (auto met stuur links) DIODE Gebruik Bouw de klep opnieuw in door eerst de onderste nok erin te steken en druk de klep terug op de oorspronkelijke positie. Zekeringenkast in bagageruimte De zekeringenkast zit links in de bagageruimte achter een deksel. Verwijder het deksel. In de zekeringenkast in de motorruimte zit een zekeringtrekker.

162 162 Verzorging van de auto Zekeringen Gebruik F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 F10 Regelmodule brandstofsysteem Module passieve start/ passieve toegang Stoelverwarming Schakelaars bestuurdersportier (buitenspiegel/ontgrendeling klep oplaadaansluiting/bijtankverzoek/schakelaar bestuurdersruit) Brandstof (dagklep en controlemodule benzinedamplekkage) Koelventilator voedingsmodule accessoires Versterker Digital audio broadcast Geregelde spanningsregeling/ultrasoonparkeerhulp voor en achter Zekeringen Gebruik F11 F12 F13 F14 F15 F16 F17 F18 Relais Gebruik R1 R2 R3 R4 R5 R6 Claxon Elektrische ruitbediening achterin Elektrische handrem Achterruitverwarming (draden boven) Ontgrendeling achterklep Achterruitverwarming (draden boven) Ontgrendeling achterklep

163 Verzorging van de auto 163 Relais Gebruik R7 Claxon R8 Claxon LED's Gebruik DIODE Velgen en banden Wielen en banden Conditie van banden en velgen Zo langzaam mogelijk en onder een rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan banden en velgen tot gevolg hebben. Banden niet tegen de stoeprand klemmen. De wielen regelmatig op beschadiging controleren. Bij beschadigingen of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen. Banden Draairichtingsgebonden banden Draairichtingsgebonden banden zo monteren dat ze in de rijrichting afrollen. De draairichting is herkenbaar aan een symbool (bijv. een pijl) op de zijwand van de band. Voor banden die tegen de draairichting in gemonteerd zijn geldt: Rijeigenschappen worden mogelijk nadelig beïnvloed. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren. Niet sneller rijden dan 80 km/u. Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden. Winterbanden Winterbanden verhogen bij temperaturen onder 7 C de rijveiligheid en dienen daarom om alle wielen gelegd te worden. Banden met de maat 205/60R16 zijn als winterbanden toegestaan. Banden met de maat 215/55R17 en 225/45R18 zijn niet toegestaan als winterbanden. De sticker met de maximumsnelheid in overeenstemming met de geldende wetgeving in uw land in het gezichtsveld van de bestuurder aanbrengen.

164 164 Verzorging van de auto Aanduidingen op banden Bijv. 215/60 R H 215 = Bandbreedte in mm 60 = Hoogte-breedteverhouding (bandhoogte t.o.v. bandbreedte) in % R = Type koordlagen: Radiaal RF = Type: RunFlat 16 = Velgdiameter in inches 95 = Kengetal voor draagvermogen, 95 komt bijv. overeen met 690 kg H = Kenletter voor snelheid Kenletter voor snelheid: Q = Maximaal 160 km/u S = Maximaal 180 km/u T = Maximaal 190 km/u H = Maximaal 210 km/u V = Maximaal 240 km/u W = Maximaal 270 km/u Bandenspanning Hoewel uw auto is uitgevoerd met een geïntegreerd bandenspanningscontrolesysteem, moet u de bandenspanning van uw koude banden ten minste elke 14 dagen en vóór elke lange rit controleren. Draai het ventieldopje los. Het informatie-etiket banden en belading op de B-stijl linksvoor vermeldt de originele bandenmaat en de juiste spanningswaarden bij koude banden. Bovendien: Zie bandenspanning De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde geldt voor zowel zomer- als winterbanden. De ECO-bandenspanning dient om een zo laag mogelijk brandstofverbruik te bereiken. Een onjuiste bandenspanning beïnvloedt de veiligheid, het weggedrag, het rijcomfort en het brandstofverbruik negatief en verhoogt de bandenslijtage. 9 Waarschuwing Een te lage bandenspanning kan aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne beschadigingen, wat bij hoge snelheden loslatende loopvlakken en zelfs klapbanden kan veroorzaken.

165 Verzorging van de auto 165 Wanneer u de bandenspanning van een auto met bandenspanningscontrolesysteem moet verhogen of verlagen, schakel dan de ontsteking uit. Bandenspanningscontrolesysteem Het bandenspanningscontrolesysteem gebruikt radiografische en sensortechnologie ter controle van de bandenspanningswaarden. De sensoren van het bandenspanningscontrolesysteem controleren de spanningswaarden van de banden van uw auto en verzenden de meetwaarden naar een ontvanger in de auto. Als het lampje bandenspanning laag oplicht, moet u bij de eerstvolgende gelegenheid stoppen, uw banden controleren en ze op de juiste spanning brengen. Bij het rijden op een band met een spanning die aanzienlijk te laag is, kan deze oververhit raken en niet meer goed werken. Bij een te lage bandenspanning rijdt u minder zuinig, gaat de banden kinder lang mee en kunnen het rijgedrag van de auto en de remweg minder goed worden. Let op: het bandenspanningscontrolesysteem komt niet in de plaats van goed onderhoud van de banden en de bestuurder is verantwoordelijk voor het handhaven van een goede bandenspanning, zelfs als de bandenspanning nog niet voldoende is afgenomen om het verklikkerlichtje bandenspanning te laag van het bandenspanningscontrolesysteem te doen oplichten. De storingslamp van het bandenspanningscontrolesysteem is gecombineerd met het verklikkerlichtje bandenspanning te laag. Als het systeem een storing detecteert, knippert het verklikkerlichtje ongeveer een minuut en blijft dan ononderbroken branden. Voor de duur van de storing wordt deze reeks bij elke keer opnieuw starten doorlopen. Als de storingslamp brandt, is het systeem wellicht niet naar behoren in staat om een te lage bandenspanning te detecteren of te signaleren. Er kunnen diverse redenen zijn voor storingen in het bandenspanningscontrolesysteem, zoals het monteren van vervangende of andere banden of wielen op de auto waardoor het bandenspanningscontrolesysteem niet goed werkt. Controleer na het vervangen van een of meer banden of wielen op uw auto altijd het verklikkerlichtje van het bandenspanningscontrolesysteem, opdat het bandenspanningscontrolesysteem ook met de vervangende of andere banden en wielen goed werkt. Werking bandenspanningscontrolesysteem Bij het detecteren van een te lage bandenspanning licht A op. Stop bij de eerstvolgende gelegenheid als A oplicht en breng de banden conform de specificaties in de handleiding op spanning. Bandenspanningswaarden Op het Driver Information Centre (DIC) verschijnt een melding dat u de spanning van een specifieke band moet controleren. A en de

166 166 Verzorging van de auto waarschuwingsmelding op het DIC verschijnen bij elke rijcyclus totdat de banden op de juiste spanning zijn gebracht. U kunt de bandenspanningswaarden op het DIC bekijken. Controlelamp A DIC Bij het starten van de auto bij lage temperaturen kan A eerst oplichten en later onderweg doven. Dit kan een eerste aanwijzing zijn dat de bandenspanning laag is en dat de band weer op spanning moet worden gebracht. Het informatie-etiket banden en belading op de B-stijl linksvoor vermeldt de originele bandenmaat en de juiste spanningswaarden bij koude banden. Bovendien: Zie bandenspanning Het bandenspanningscontrolesysteem kan waarschuwen voor een te lage bandenspanning maar komt niet in de plaats van regulier onderhoud aan de banden. Gebruik van in de handel verkrijgbare vloeibare bandenreparatiesets kan de werking van het systeem nadelig beïnvloeden. Gebruik door de fabrikant goedgekeurde reparatiesets. Adaptieve drempelwaarde Het bandenspanningscontrolesysteem herkent automatisch of de auto de juiste bandenspanning heeft voor max. 3 personen of een maximale belading. Schakel de ontsteking uit wanneer de bandenspanning verlaagd moet worden. Sensoren koppelen, handmatig Elk bandenspanningscontrolesysteem heeft een unieke identificatiecode. Na het omwisselen van de banden of het vervangen van een of meerdere sensoren moet de identificatiecode aan een nieuwe positie van de band/het wiel worden gekoppeld. Koppel de sensoren voor het bandenspanningscontrolesysteem ook na het vervangen van een reserveband door een rijdende band met de sensor van het bandenspanningscontrolesysteem. A en het DIC-bericht moet bij de volgende rijcyclus verdwijnen. De sensoren zijn met een inleertool voor het bandenspanningscontrolesysteem aan de posities van de banden/wielen gekoppeld in deze volgorde: band linksvoor, band rechtsvoor, band rechtsachter en band linksachter. Raadpleeg uw Opel Ampera dealer voor onderhoud of voor de aanschaf van een inleertool. U hebt twee minuten voor het koppelen van de positie van het/de eerste band/wiel en vijf minuten voor het koppelen van de posities van alle banden/wielen. Bij het overschrijden van deze tijd stopt het koppelen en moet u opnieuw beginnen. Koppel de sensoren van het bandenspanningscontrolesysteem als volgt: 1. Trek de handrem aan. 2. Schakel het contact in en zet de auto in P.

167 Verzorging van de auto Maximaliseer een eventueel geminimaliseerd DIC-display met de knop SELECT. 4. Blader met de knop SELECT door het scherm met het bandenspanningsdisplay. 5. Houd de knop SELECT gedurende vijf seconden ingedrukt om het koppelen van de sensoren te starten. Er verschijnt een bericht ter bevestiging van de start van het proces. 6. Selecteer met de SELECT-knop Ja met de gemarkeerde optie en druk nogmaals op de SELECTknop om de optie te bevestigen. De claxon klinkt twee keer ter aanduiding dat de ontvanger in de inleermodus staat en er verschijnt een bericht op het DIC-scherm. 7. Begin met de band linksvoor. 8. Zet de inleertool bij het ventiel tegen de wang van de band. Druk daarna op de knop om de sensor van het bandenspanningscontrolesysteem te activeren. De claxon piept ter bevestiging dat de sensoridentificatiecode aan de positie van deze band en dit wiel is gekoppeld. 9. Ga verder met de band rechtsvoor en herhaal de procedure zoals beschreven in stap Ga verder met de band rechtsachter en herhaal de procedure zoals beschreven in stap Ga verder met de band linksachter en herhaal de procedure zoals beschreven in stap 8. De claxon piept twee keer ter aanduiding dat de sensoridentificatiecode aan de band linksachter is gekoppeld en dat de procedure voor het koppelen van de sensoren van het bandenspanningscontrolesysteem afgesloten is. Het bericht op het scherm met het DIC-display verdwijnt. 12. Schakel de ontsteking uit. 13. Breng alle vier de banden op de aanbevolen spanning. Informatie-etiket banden en belading Bandenspanning Sensoren koppelen, automatisch programmeren Elk bandenspanningscontrolesysteem heeft een unieke identificatiecode. Na het omwisselen van de banden of het vervangen van een of meerdere sensoren moet de identificatiecode aan een nieuwe positie van de band/het wiel worden gekoppeld. Koppel de sensoren voor het bandenspanningscontrolesysteem ook na het vervangen van een reserveband

168 168 Verzorging van de auto door een rijdende band met de sensor van het bandenspanningscontrolesysteem. Na het verwisselen van een band moet de auto ca. 20 minuten blijven stilstaan alvorens het systeem een herberekening uitvoert. Het daaropvolgende inleerproces duurt 10 minuten bij een rijsnelheid van minimaal 19 km/u. In dit geval kan $ verschijnen of u ziet wisselende bandenspanningswaarden op het DIC. Wanneer tijdens het inleren problemen optreden, ziet u een waarschuwingsmelding op het DIC. Let op Bij auto's met de automatische inleerfunctie is handmatig koppelen van de sensoren niet mogelijk. Storing Het bandenspanningscontrolesysteem werkt niet goed als er een of meerdere sensoren ontbreken of defect zijn. Als het systeem een storing detecteert, knippert A gedurende ongeveer een minuut en blijft dan gedurende de gehele rijcyclus branden. Er verschijnt ook een waarschuwingsbericht op het DIC. A en het waarschuwingsbericht op het DIC verschijnen bij elke rijcyclus totdat het probleem verholpen is. Problemen waardoor deze verschijnen zijn onder andere: Het koppelen van de sensoren van het bandenspanningscontrolesysteem is na het omwisselen van de banden gestart maar niet voltooid of niet juist voltooid. Na het juist koppelen van de sensoren van het bandenspanningscontrolesysteem moeten het bericht op het DIC en A verdwijnen. Een of meerdere sensoren van het bandenspanningscontrolesysteem ontbreekt/ontbreken of is/zijn beschadigd. Na het installeren van de sensoren en het juist koppelen van de sensoren moeten het bericht op het DIC en A verdwijnen. De hulp van een werkplaats inroepen. Reservebanden of -wielen komen niet overeen met de origineel aangebrachte banden of wielen. Door banden en wielen met andere specificaties dan aanbevolen werkt het bandenspanningscontrolesysteem wellicht niet goed. Door elektronische apparaten of in de buurt van installaties met radiografische frequenties binnen het bereik van het bandenspanningscontrolesysteem raken de sensoren van het bandenspanningscontrolesysteem wellicht defect. Als het bandenspanningscontrolesysteem niet goed werkt, kan het geen te lage bandenspanning detecteren of signaleren. De hulp van een werkplaats inroepen. Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controleren. Om veiligheidsredenen de banden te vervangen wanneer een profieldiepte van 2 3 mm (4 mm voor winterbanden) is bereikt.

169 Verzorging van de auto 169 De wettelijk toegestane minimumprofieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtageindicatoren (TWI = Tread Wear Indicator) is afgesleten. De locatie hiervan is met markeringen op de zijkant van de band weergegeven. Is de slijtage voor groter dan achter, dan de voorbanden regelmatig omwisselen met de achterbanden. De draairichting van de wielen moet dezelfde als voorheen zijn. Banden verouderen ook wanneer er niet mee gereden wordt. Wij raden u aan de banden om de 6 jaar te vervangen. Van banden- en velgmaat veranderen Bij het gebruik van banden met een andere bandenmaat dan af fabriek gemonteerd, moeten mogelijk de snelheidsmeter en de voorgeschreven bandenspanning geherprogrammeerd worden en moeten er eventueel andere aanpassingen aan de auto worden verricht. Ga na of de wielen nog steeds in dezelfde richting en volgens de instructies van de fabrikant draaien. Na montage van banden met een andere bandenmaat de sticker met de bandenspanning laten vervangen. 9 Waarschuwing Het gebruik van ongeschikte banden of velgen kan tot ongelukken leiden en maakt de typegoedkeuring van het voertuig ongeldig. Wieldoppen Gebruik wieldoppen en banden die door de fabriek voor de desbetreffende auto zijn goedgekeurd en daarmee aan alle eisen voor de desbetreffende combinatie van wielen en banden voldoen. Indien geen wieldoppen en banden worden gebruikt die door de fabriek zijn goedgekeurd, mogen de banden niet voorzien zijn van een velgbeschermingsrand. Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren. 9 Waarschuwing Het gebruik van ongeschikte banden of wieldoppen kan tot plotseling drukverlies leiden met ongelukken als mogelijk gevolg.

170 170 Verzorging van de auto Sneeuwkettingen Sneeuwkettingen zijn alleen toegestaan op de vooras. Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal 10 mm buiten het loopvlak en de binnenkant van de band uitsteken. 9 Waarschuwing Beschadigingen kunnen een klapband veroorzaken. Sneeuwkettingen zijn alleen toegestaan op de bandenmaat 205/60R16. Sneeuwkettingen zijn niet toegestaan op de bandenmaten 215/55R17 en 225/45R18. Bandenreparatieset Deze auto is voorzien van een bandenreparatieset en heeft daarom geen reservewiel, boordgereedschap en geen plaats voor een extra band. Gebruik de bandenreparatieset voor het tijdelijk repareren van lekken tot 6 mm in het profiel van de band. Gebruik deze ook voor het op spanning brengen van een zachte band. Als de band van het wiel is losgekomen, de wangen beschadigd zijn of als het lek groot is, is de band te zeer beschadigd om de bandenreparatieset goed te laten werken. 9 Waarschuwing Niet sneller rijden dan 80 km/u. Niet langdurig gebruiken. Stuur- en rijgedrag worden mogelijk beïnvloed. De bandenreparatieset bevat: A = Keuzeschakelaar (afdichtmiddel/lucht of alleen lucht) B = Aan/Uit-knop C = Manometer

171 Verzorging van de auto 171 D = Drukafbouwknop E = Blik bandenafdichtmiddel F = Afdichtmiddel-/luchtslang (transparant) G = Slang voor alleen lucht (zwart) H = Stekker Bij bandenpech: Zet de schakelhefboom op P. De bandenreparatieset bevindt zich onder een afdekking in de bagageruimte. Let op De rijeigenschappen van de herstelde band zijn veel minder goed, daarom deze band laten vervangen. Bij abnormale geluiden of sterke verhitting van de compressor, deze minimaal 30 minuten lang uitschakelen. Het ingebouwde veiligheidsventiel opent bij een druk van 7 bar. Let op de vervaldatum van de set. Na deze datum is niet meer gegarandeerd dat het middel nog goed afdicht. Op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel letten. Gebruikte fles met afdichtmiddel vervangen. Afvoeren volgens de desbetreffende wettelijke voorschriften. De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. 30 C te gebruiken. Bandenreparatieset gebruiken voor tijdelijk plakken en op spanning brengen van een lekke band Volg de instructies nauwkeurig voor een goed gebruik.

172 172 Verzorging van de auto Breng de bandenreparatieset bij lage temperaturen gedurende vijf minuten in een warme omgeving op temperatuur. Hierdoor komt de band sneller op spanning. Voorkom bij een lekke band verdere schade aan de band en het wiel door langzaam naar een effen ondergrond te rijden. Schakel de alarmknipperlichten in. Alarmknipperlichten Haal geen binnengedrongen voorwerpen uit de band. 1. Haal de bandenreparatieset uit het opbergvak. 2. Wikkel de afdichtmiddel-/luchtslang (F) en de stekker (H) los. 3. Zet de set op de grond. Zorg ervoor dat het ventiel van de band dicht bij de grond staat, opdat de slang het kan bereiken. 4. Draai de ventieldop linksom van de lekke band. 5. Zet de afdichtmiddel-/luchtslang (F) op het ventiel van de band. Draai deze goed linksom vast. 6. Sluit de stekker (H) aan op de 12 V-aansluiting in de auto. Alle accessoires van andere 12 V-aansluitingen loskoppelen. 12 V-aansluitingen Voorkom dat de stekker in het portier of de ruit bekneld raakt. 7. Start de auto. Laat de luchtcompressor alleen bij een draaiende motor werken. 8. Keuzeschakelaar (A) linksom in de stand Afdichtmiddel + Lucht draaien. 9. Bandenreparatieset met Aan/uitknop (B) inschakelen. De compressor blaast afdichtmiddel en lucht in de band. De manometer (C) toont eerst een hoge druk wanneer de compressor het afdichtmiddel in de band blaast. Nadat het afdichtmiddel geheel over de band is verspreid, daalt de druk snel en neemt deze weer toe naarmate er meer lucht in de band stroomt. 10. Band met de manometer (C) op de aanbevolen bandenspanning zetten. Informatie-etiket banden en belading Bandenspanningswaarden Bij een ingeschakelde compressor kan de meetwaarde op de manometer (C) hoger zijn dan de daadwerkelijke bandenspanning. Schakel de compressor voor een nauwkeurige meetwaarde uit. Schakel de compressor in/uit totdat de band op de juiste spanning is. Let op Vervolg uw reis niet als de band na ongeveer 25 minuten nog niet op de aanbevolen spanning is. De band is te zeer beschadigd en de bandenreparatieset kan de band niet met lucht vullen. Trek de stekker uit de 12 V- aansluiting en schroef de vulslang uit het ventiel. 11. Bandenreparatieset met Aan/uitknop (B) uitschakelen.

173 Verzorging van de auto 173 De band is niet afgedicht en blijft lucht lekken totdat de auto rijdt en het afdichtmiddel over de band wordt verdeeld; doorloop daarom de stappen 12 t/m 18 onmiddellijk na stap 11. Ga voorzichtig om met de bandenreparatieset, omdat deze na gebruik warm kan zijn. 12. Trek de stekker (H) uit de 12 V- aansluiting in de auto. 13. Draai de afdichtmiddel-/luchtslang (F) linksom van het ventiel van de band. 14. Breng de ventieldop weer aan. 15. Leg de afdichtmiddel-/luchtslang (F) en de stekker (H) weer op hun oorspronkelijke plaats. 16. Als de lekke band weer op de aanbevolen spanning gekomen is, haalt u het etiket maximumsnelheid van het blik afdichtmiddel (E) en breng het op een zeer goed zichtbare locatie aan. Overschrijd de snelheid op dit etiket niet totdat de beschadigde band gerepareerd of vervangen is. 17. Leg de uitrusting weer op de oorspronkelijke opbergplek in de auto. 18. Rijd onmiddellijk 8 km om het afdichtmiddel in de band te verdelen. 19. Stop op een veilige pek en controleer de bandenspanning. Breng de band zoals beschreven in stappen 1 t/m 11 Bandenreparatieset zonder afdichtmiddel gebruiken voor opblazen van een band (niet lek). Rijd niet meer als de bandenspanning meer dan 0,7 bar onder de aanbevolen waarde gedaald is. De band is te zeer beschadigd en het bandenafdichtmiddel kan de band niet afdichten. Als de bandenspanning niet meer dan 0,7 bar onder de aanbevolen waarde gedaald is, brengt u de band op de aanbevolen spanning. 20. Veeg eventuele resten afdichtmiddel van het wiel, de band en de auto. 21. Bied het lege blik afdichtmiddel (E) en de afdichtmiddel-/luchtslang (F) compleet bij een plaatselijke dealer of conform de plaatselijke wetgeving en gebruiken aan. 22. Vervang het bij een werkplaats door een nieuw blik.

174 174 Verzorging van de auto 23. Bied de auto na het tijdelijk afdichten van een band met de bandenreparatieset binnen 161 km rijden ter reparatie of vervanging bij een werkplaats aan. Bandenreparatieset zonder afdichtmiddel gebruiken voor vullen van een band (niet lek) Luchtcompressor gebruiken voor vullen van een band met alleen lucht en niet afdichtmiddel: Voorkom bij een lekke band verdere schade aan de band en het wiel door langzaam naar een effen ondergrond te rijden. Schakel de alarmknipperlichten in. Alarmknipperlichten Haal de bandenreparatieset uit het opbergvak. 2. Wikkel de alleen-luchtslang (G) en de stekker (H) los. 3. Zet de set op de grond. Zorg ervoor dat het ventiel van de band dicht bij de grond staat, opdat de slang het kan bereiken. 4. Draai de ventieldop linksom van de lekke band. 5. Draai de alleen-luchtslang (G) rechtsom stevig op het ventiel. 6. Sluit de stekker (H) aan op de 12 V-aansluiting in de auto. Alle accessoires van andere 12 V-aansluitingen loskoppelen. 12 V-aansluitingen Voorkom dat de stekker in het portier of de ruit bekneld raakt.

175 Verzorging van de auto Start de auto. Laat de luchtcompressor alleen bij een draaiende motor werken. 8. Keuzeschakelaar (A) rechtsom in de stand Alleen-lucht draaien. 9. Schakel de compressor met de Aan/uit-knop (B) in. De compressor vult de band met alleen lucht. 10. Band met de manometer (C) op de aanbevolen bandenspanning zetten. Informatie-etiket banden en belading Bandenspanningswaarden Bij een ingeschakelde compressor kan de meetwaarde op de manometer (C) hoger zijn dan de daadwerkelijke bandenspanning. Schakel de compressor voor een nauwkeurige meetwaarde uit. Schakel de compressor in/uit totdat de band op de juiste spanning is. Als u de band tot boven de aanbevolen spanning vult, kunt u de overmatige druk afbouwen met de drukafbouwknop (D), indien aanwezig, totdat de druk op de juiste waarde is. Deze optie werkt alleen met de alleen-luchtslang (G). 11. Bandenreparatieset met Aan/uitknop (B) uitschakelen. Ga voorzichtig om met de bandenreparatieset, omdat deze na gebruik warm kan zijn. 12. Trek de stekker (H) uit de 12 V- aansluiting in de auto. 13. Draai de alleen-luchtslang (G) linksom van het ventiel en breng de ventieldop weer aan. 14. Leg de alleen-luchtslang (G) en de stekker (H) en de kabel weer op hun oorspronkelijke plaats. 15. Leg de uitrusting op de oorspronkelijke opbergplek in de auto. De bandenreparatieset heeft een adapter voor accessoires in een vak onderin de behuizing. Hiermee kunt u o.a. luchtbedden en ballen met lucht vullen. Blik afdichtmiddel los- en aankoppelen Koppel het blik afdichtmiddel als volgt los: 1. Wikkel de afdichtmiddelslang los. 2. Druk op de blikontgrendelingsknop. 3. Til het blik op en neem het weg.

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding OPEL AMPERA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 59

Nadere informatie

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding OPEL AMPERA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 60

Nadere informatie

OPEL ASTRA. Gebruikershandleiding

OPEL ASTRA. Gebruikershandleiding OPEL ASTRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 23 Stoelen, veiligheidssystemen... 41 Opbergen... 63 Instrumenten en bedieningsorganen... 104

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 72 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN E81931 2 U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1 De stoel, de hoofdsteun, de

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 32 Opbergen... 53 Instrumenten en bedieningsorganen... 60 Verlichting... 77 Infotainmentsysteem...

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding OPEL Vivaro Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 45 Opbergen... 70 Instrumenten en bedieningsorganen... 78

Nadere informatie

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen Stoelen VOORSTOELEN De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Als van deze instructies wordt afgeweken, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of verlies van controle over het voertuig.

Nadere informatie

Dit instructieboekje gebruiken

Dit instructieboekje gebruiken Inhoudsopgave Inleiding...1 Kort en bondig...3 Sleutels, portieren en ruiten...17 Stoelen, hoofdsteunen...35 Opbergruimte...59 Instrumenten en bedieningsorganen... 71 Verlichting...107 Infotainment- systeem...115

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 67 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding OPEL Vivaro Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 68 Instrumenten en bedieningsorganen... 75

Nadere informatie

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Verstelling naar voren/naar achteren. 2. Hoogteverstelling.

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

Renault TRAFIC. Instructieboekje

Renault TRAFIC. Instructieboekje Renault TRAFIC Instructieboekje eenpassievoor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 66 Verlichting... 98 Infotainmentsysteem...

Nadere informatie

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE ALGEMENE INFORMATIE oefenen hun werking uit via het beendergestel van het lichaam en horen laag over de voorkant van het bekken, de borstkas en de schouders gedragen te worden. Draag het heupgedeelte van

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 2-3 15-36 kg 4-12 j 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing ECE R kg 4-12 jr

Gebruiksaanwijzing ECE R kg 4-12 jr Voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 Groep Gewicht Leeftijd 2-3 15-36 kg 4-12 jr 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up FIX hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing OPair Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06 Let

Nadere informatie

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding Cobra Alarm 4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Cobra Alarmsysteem: Diefstal is de laatste tijd explosief gestegen. CAN Bus manipulatie

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort O-Pair² Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 14.10 Zadelhoogte U stelt de zadelhoogte correct in, door op de

Nadere informatie

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender Sloten en alarmen ALARMSYSTEEM* Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motorimmobilisatiesysteem. Teneinde maximale veiligheid en maximaal bedieningsgemak te garanderen

Nadere informatie

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE Aygo Handleiding INHOUDSOPGAVE 1 Voordat u gaat rijden Het afstellen en bedienen van systemen als de portiervergrendeling, spiegels en stuurkolom. 2 Tijdens het rijden Rijden, stoppen en informatie over

Nadere informatie

OPEL Astra Gebruikershandleiding

OPEL Astra Gebruikershandleiding OPEL Astra Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 22 Stoelen, veiligheidssystemen... 40 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 104

Nadere informatie

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleidingding Effectief en gebruiksvriendelijk Het in uw voertuig gemonteerde Cobra alarmsysteem biedt een simpele, maar uiterst effectieve en gebruiksvriendelijke

Nadere informatie

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

AYGO. Instructieboekje

AYGO. Instructieboekje AYGO Instructieboekje Voorwoord Welkom in de steeds groeiende groep van waardebewuste automobilisten die voor Toyota hebben gekozen. Wij zijn trots op de vooruitstrevende techniek en hoge kwaliteit van

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Op een stoel waarvoor een werkende airbag is aangebracht, mag u geen kinderzitje plaatsen. Wanneer de airbag wordt opgeblazen, bestaat er een risico op ernstig letsel of zelfs

Nadere informatie

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene installatiehandleiding Alarmlicht met sirene INSTALLATIEHANDLEIDING ALARMLICHT MET SIRENE Gefeliciteerd met de aankoop van het Egardia alarmlicht met sirene. Website Egardia www.egardia.com Klantenservice

Nadere informatie

OPEL ASTRA Gebruikershandleiding

OPEL ASTRA Gebruikershandleiding OPEL ASTRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 101

Nadere informatie

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , ,

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , , Installation instructions, accessories Instructienr. 30756608 Versie 1.2 Ond. nr. 30756607, 30756606, 31316446 Stuurwiel, leer IMG-339612 Volvo Car Corporation Stuurwiel, leer- 30756608 - V1.2 Pagina 1

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948

Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Belangrijke informatie Gefeliciteerd met de aankoop van uw voertuig beveiligingsysteem. Het is ontworpen om jaren van probleemloze

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

Dit beveiligingssysteem voor uw auto is getest en goedgekeurd door

Dit beveiligingssysteem voor uw auto is getest en goedgekeurd door SYSTEEM 2980 COMPLEET ALARMSYSTEEM MET AFSTANDSBEDIENING GEBRUIKERSHANDLEIDING GOED BEWAREN VOOR TOEKOMSTIG GEBRUIK DIT SYSTEEM MAG UITSLUITEND DOOR EEN VAKKUNDIG INSTALLATEUR WORDEN INGEBOUWD BELANGRIJK

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm.

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm. a f d e b c i Gebruiksaanwijzing g h 4 > 5 cm izi Modular: voor- & achterwaarts gericht izi Modular RF: achterwaarts gericht 5 Lichaamslengte 6-05 cm. Lichaamslengte 88-05 cm. Max. gewicht 8 kg. Leeftijd

Nadere informatie

Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627. Gebruikers Handleiding

Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627. Gebruikers Handleiding Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Mitsubishi - Cobra Alarmsysteem: Om uw auto optimaal te beschermen

Nadere informatie

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 groep gewicht leeftijd 1 9-18 kg 9m-4j 1 Dank u voor uw keuze voor de Besafe izi Comfort. BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference OP Quick start K OLNS 7-07-2008 8:32 Pagina FordKa Kort Owner s overzicht handbook Feel the difference K0468_Service_Portfolio_090508. 09.05.2008 5:52:47 Uhr 604.39.307 PP K OL 8-07-2008 4:03 Pagina S

Nadere informatie

Sleutels en zenders SLEUTELS EN ZENDERS

Sleutels en zenders SLEUTELS EN ZENDERS Sleutels en zenders Bedieningsorganen en instrumenten SLEUTELS EN ZENDERS H6718G Met het voertuig heeft u twee zenders met integrale sleutels ontvangen waarmee alle sloten van het voertuig kunnen worden

Nadere informatie

Climate control VENTILATIEOPENINGEN

Climate control VENTILATIEOPENINGEN VENTILATIEOPENINGEN 1 1 2 2 3 3 E90911 1. Ventilatieopeningen voor het gezicht 2. Ventilatieopening voor de bestuurdersschoot 3. Bedieningselementen van ventilatieopeningen, middenconsole achterin Opmerking:

Nadere informatie

OPEL Insignia Gebruikershandleiding

OPEL Insignia Gebruikershandleiding OPEL Insignia Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 46 Opbergen... 71 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889.

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. COBRA 889 INLEIDING Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. De belangrijkste vernieuwing in deze 889-serie bestaat uit het systeem, dat de herkenningscode van de afstandsbediening

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Alarmsysteem met afstandsbediening leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen die nodig

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5

Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5 Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5 Inhoud verpakking: Alarmunit Sirene Handzender ( 2 stuks) Kabels incl. zekeringen Zoekfunctie Stil alarm Startblokkering Paniek functie Anti carjacking Aansturing

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 4 Sleutels, portieren en ruiten... 16 Stoelen, veiligheidssystemen... 38 Opbergen... 59 Instrumenten en bedieningsorganen... 67 Verlichting...

Nadere informatie

Renault CLIO. Instructieboekje

Renault CLIO. Instructieboekje Renault CLIO Instructieboekje een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie KLIMAATREGELING Druk op de knop CLIMATE om het touchscreenmenu van de klimaatregeling weer te geven. 1. Menu voor instellingen van de klimaatregeling. 2. Menu voor stoelverwarming/-klimaat voorin. N.B.:

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 75 Verlichting...

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort Fun2Go Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 17.04 Positie zitting Om de positie van de stoel correct

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 42 Opbergen... 63 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02 SCdefault 900 Montagerichtlijn SITdefault Kinderzitje Saab Child Seat MONTERINGSANVISNING INSTALLATION INSTRUCTIONS MONTAGEANLEITUNG INSTRUCTIONS DE MONTAGE Accessories Part No. Group Date Instruction

Nadere informatie

HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S

HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S HARTELIJK GEFELICITEERD MET UW NIEUWE MINI INHOUDSOPGAVE Over deze handleiding Opmerkingen met betrekking tot de handleiding 6 Gebruikte symbolen 6 Symbool

Nadere informatie

druk 1 1TH 084070 NSN 2320-17-122-6055 PROJECTNUMMER 084070 TECHNISCHE HANDLEIDING VAU 150 KN 6X6 DAF YBB95.480 TAKEL

druk 1 1TH 084070 NSN 2320-17-122-6055 PROJECTNUMMER 084070 TECHNISCHE HANDLEIDING VAU 150 KN 6X6 DAF YBB95.480 TAKEL druk 1 1TH 084070 NSN 30-17-1-6055 PROJECTNUMMER 084070 TECHNISCHE HANDLEIDING VAU 150 KN 6X6 DAF YBB5.480 TAKEL Vastgesteld door de Directeur Defensie Materieel Organisatie voor deze Hoofd Logistieke

Nadere informatie

Gebruikershandleiding kort

Gebruikershandleiding kort kort Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Positie zitting Om de positie van de stoel correct in te stellen zet de berijder een voet op het pedaal in de uiterste stand vanaf de berijder. Stel de

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G05 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE CENTRALE VERGRENDELING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076)

Nadere informatie

click! a b c d g h Gebruiksaanwijzing j k > 25 cm l m Lichaamslengte cm. Max. gewicht 13 kg. UN regulation no. R129 i-size Leeftijd 0-12 m.

click! a b c d g h Gebruiksaanwijzing j k > 25 cm l m Lichaamslengte cm. Max. gewicht 13 kg. UN regulation no. R129 i-size Leeftijd 0-12 m. 1 3 a b c d e f g h click! Gebruiksaanwijzing 4 i j k l m > 25 cm 2 5 Lichaamslengte 40-75 cm. Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. UN regulation no. R129 i-size 8 9 Dank u voor uw keuze voor de BeSafe

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding OPEL MOKKA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 71

Nadere informatie

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt.

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt. VOORWOORD Dit instructieboekje maakt u vertrouwd met de bediening van en het onderhoud aan uw nieuwe auto. Verder vindt u in dit instructieboekje belangrijke informatie over veiligheid. Lees het daarom

Nadere informatie

OPEL MERIVA. Gebruikershandleiding

OPEL MERIVA. Gebruikershandleiding OPEL MERIVA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 58 Instrumenten en bedieningsorganen... 80

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 72 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

Tegen de rijrichting in. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m

Tegen de rijrichting in. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m Tegen de rijrichting in Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+ 0-13 kg 0-12 m 1 Bedankt voor uw keuze voor BeSafe izi Go BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE

MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten

Nadere informatie

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene installatiehandleiding Alarmlicht met sirene INSTALLATIEHANDLEIDING ALARMLICHT MET SIRENE Gefeliciteerd met de aankoop van het WoonVeilig alarmlicht met sirene. Telefoonnummer WoonVeilig 0900-388 88 88

Nadere informatie

Afstelbare parameters - Alarm en centrale vergrendeling

Afstelbare parameters - Alarm en centrale vergrendeling Inleiding Inleiding De lijst van afstelbare parameters is beperkt tot die parameters die relevant worden geacht voor carrosseriebouwers. Bezoek voor meer informatie over de huidige parameters voor een

Nadere informatie

Powerpack. gebruikshandleiding

Powerpack. gebruikshandleiding Powerpack gebruikshandleiding 1 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding De RMA powerpack is een hulpmiddel voor de begeleiding. Het vergemakkelijkt het duwen van een rolstoel gebruiker. De hulpmotor is niet ontworpen

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 44 Opbergen... 73 Instrumenten en bedieningsorganen... 88 Verlichting...

Nadere informatie

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak.

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Veiligheidsvoorzieningen Beschermingsvoorzieningen mogen alleen worden verwijderd resp. geopend na stilstand van de dumper met geactiveerde parkeerrem, uitschakelen

Nadere informatie

click! a b c d e f g Gebruiksaanwijzing i j > 25 cm k l Groep 0+ Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. ECE R44-04

click! a b c d e f g Gebruiksaanwijzing i j > 25 cm k l Groep 0+ Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. ECE R44-04 1 3 click! a b c d e f g Gebruiksaanwijzing 4 h i j k l > 25 cm 2 5 Groep 0+ Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. ECE R44-04 8 9 Dank u voor uw keuze voor de BeSafe izi Go. Het is belangrijk dat u deze

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: In deze handleiding vind je de specifieke voertuigkenmerken van de Suzuki Swift. Algemene dingen kun je in je Ris praktijkboek vinden. Dus hier kun je b.v. vinden met welk knopje je de

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING. Afstandsbediening BRC315D7

GEBRUIKSAANWIJZING. Afstandsbediening BRC315D7 GEBRUIKSAANWIJZING 1 3 2 1 4 11 NOT AVAILABLE 12 6 5 5 7 8 14 9 10 19 17 18 21 13 20 15 16 1 ONZE WELGEMEENDE DANK VOOR UW AANKOOP VAN DEZE AFSTANDS- BEDIENING. LEES DE HANDLEIDING AANDACHTIG ALVORENS

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING EASYSTART REMOTE

GEBRUIKSAANWIJZING EASYSTART REMOTE Voertuigverwarmingen Technische documentatie NL GEBRUIKSAANWIJZING EASYSTART REMOTE Bedieningselement voor de Eberspächer-standverwarmingen EasyStart Select Bedienungsanleitung EasyStart Remote Gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 75 Instrumenten en bedieningsorganen... 86 Verlichting...

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 74 Instrumenten en bedieningsorganen... 94 Verlichting...

Nadere informatie

HANDLEIDING! " # $ %! & ' ' ' % $ %! & ( % ) * +, -. +/ ". +/

HANDLEIDING!  # $ %! & ' ' ' % $ %! & ( % ) * +, -. +/ . +/ HANDLEIDING! " # $ %! & ' ' ' % $ %! & ( % ) * +, -. +/ 0 +1 1 ". +/ 0 + 1 1 2 1. Instructie verstelling tafel De loungewerktafel is voor een correcte zithouding uitgerust met horizontale en verticale

Nadere informatie

GfS Day Alarm. Algemene omschrijving...p. 2. Montage handleiding en functies...p. 3. Instellingen van magneet contacten...p. 4

GfS Day Alarm. Algemene omschrijving...p. 2. Montage handleiding en functies...p. 3. Instellingen van magneet contacten...p. 4 Art.-Nr.: Art.-Nr.: Montage handleiding Inhoud Algemene omschrijving...p. Montage handleiding en functies...p. Instellingen van magneet contacten...p. Aansluiting met draadloos magneet contact...p. Aansluiting

Nadere informatie

Bedieningen Dutch - 1

Bedieningen Dutch - 1 Bedieningen 1. Functieschakelaar Cassette/ Radio/ CD 2. Golfband schakelaar 3. FM antenne 4. CD deur 5. Schakelaar om zender af te stemmen 6. Bass Boost toets 7. CD skip/ voorwaarts toets 8. CD skip/ achterwaarts

Nadere informatie

Spark. Instructieboekje

Spark. Instructieboekje Spark Instructieboekje Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 63 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 64 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

HANDLEIDING MINI ONE MINI ONE DIESEL MINI COOPER MINI COOPER S

HANDLEIDING MINI ONE MINI ONE DIESEL MINI COOPER MINI COOPER S HANDLEIDING MINI ONE MINI ONE DIESEL MINI COOPER MINI COOPER S HARTELIJK GEFELICITEERD MET UW NIEUWE MINI INHOUDSOPGAVE OPMERKINGEN Over deze handleiding 6 Gebruikte symbolen 6 Symbool op onderdelen van

Nadere informatie

Afstandsbediening Telis 16 RTS

Afstandsbediening Telis 16 RTS Afstandsbediening Telis 16 RTS Bedieningshandleiding Telis 16 RTS Pure Art.nr. 1811020 Telis 16 RTS Silver Art.nr. 1811021 Afstandsbediening Telis 16 RTS 16 Kanaals zender met display Telis 16 RTS Pure

Nadere informatie

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding OPEL AMPERA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 37 Opbergen... 57 Instrumenten en bedieningsorganen... 65

Nadere informatie

Gebrukershandleiding Gemel/SerpiStar GR48n

Gebrukershandleiding Gemel/SerpiStar GR48n ALGEMEEN Gebrukershandleiding Gemel/SerpiStar GR48n GEFELICITEERD! Met de aanschaf van de alarmkit GR48 klasse 2 / klasse 3 bent u in het bezit gekomen van de nieuwste generatie alarmsystemen van SERPI

Nadere informatie

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING TOEPASSING DOCUMENT Dit document beschrijft de belangrijkste kenmerken ten tijde van het drukken van de: MODEL S SOFTWARE-versie: 5,0 Kenmerken van latere software-versies

Nadere informatie