VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN"

Transcriptie

1 ISSN X 1990 Aflevering 1 VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN VAN DE KONINKLIJKE ACADEMIE VOOR NEDERLANDSE TAAL- EN LETTERKUNDE NIEUWE REEKS voou neaeulandse eat a.... '^ ow ^N ^ m r?1 nc, SStR aat G GENT, KONINKLIJKE ACADEMIE VOOR NEDERLANDSE TAAL- EN LETTERKUNDE, 1990.

2 Te bestellen bij het Secretariaat van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde Koningstraat 18 B-9000 GENT (België) INHOUD 1990 Aflevering 1 1. Propaganda en ideologisch immoralisme in het taalgebruik van de Nederlandse nationaal-socialisten, door M. C. VAN DEN TOORN Fragmenten van Johan Ypermans De Medicina ", door W. L. BRAEKMAN Jacobus van Gruitrodes,, Speculum Saecularium Hominum " (Cap. 1) in Middelnederlandse vertaling, door J. REYNAERT Drie nieuwe brieven van Jan Frans T/illems aan Jacob Grimm ( ), door A. DEPREZ en M. DE SMEDT Frederik van Eeden en Felix Timmermans, door A. KEERSMAEKERS De citatenkunst van Marnix Gijsen, door M. JANSSENS Het woord in de poëzie van Herwig Hensen, door R. VAN DE PERRE Arnoud van Geluwe (1855) en Rumbeeksche Avondstonden (1856/1858), door M. CARLIER Paul van Ostaijen-reflecties op Vincent van Gogh, door M. JANSSENS 134

3 PROPAGANDA EN IDEOLOGISCH IMMORALISME IN HET TAALGEBRUIK VAN DE NEDERLANDSE NATIONAAL- SOCIALISTEN door M. C. VAN DEN TOORN Buitenlands Erelid Het is een bekend feit dat in de politieke geschriften van bewegingen die een dictatoriaal, totalitair bewind nastreven, veel woorden in zwang zijn om politieke tegenstanders zwart af te schilderen. Veel van die woorden verliezen op den duur hun betekenis ; evenals scheldwoorden waarvan de taalgebruiker zich ook veelal de oorsprong niet bewust is, worden sommige substantieven en adjectieven uitsluitend gebruikt met een invectieve functie. Gerard Reve, bepaald geen vriend van het communisme, maakt daarover de volgende treffende opmerking : Maar ik wist toen nog niet, dat het woord bourgeoisie niets anders betekent dan elke groep mensen, waarin het communisme geen behagen schept, zoals in het rijk van de klassenwaan woorden als vredelievend, vooruitstrevend, imperialistisch, provocatie, werkende massaas, oorlogshitsers en revanchisten volstrekt niets betekenen ( en hieraan voor een niet gering deel hun propagandistische kracht ontlenen) en in een op krities, ordenend taalgebruik gebaseerd woordenboek, zoals dat in beschaafde landen wordt uitgegeven, in het geheel geen plaats zouden kunnen krijgen. (G. Reve, Archief Reve , Baarn 1982, blz (het betreft een brief uit Berlijn van 30 april 1962 }. Afgezien van het feit dat een woordenboek natuurlijk wèl de geïncrimineerde woorden moet opnemen, aangezien het de taak van de lexicografie is ook woorden met onaangename of verwerpelijke betekenis te registreren, heeft de schrijver gelijk met zijn observatie. Hetzelfde verschijnsel hebben we in de periode in Duitsland en Nederland kunnen waarnemen. Het is de periode van het nationaal-socialisme, dat in Duitsland een alles overheersende invloed kreeg omdat het officiële bewind nationaal-socialistisch was en alleen deze leer toeliet. In Nederland was dat pas het geval vanaf mei 1940, maar al eerder, met name van 1931 af bestond er nationaal-socialistische propaganda die voornamelijk afkomstig was van de NSB, de Nationaal-Socialistische Beweging

4 2 (2) in Nederland, die vooral belichaamd werd door haar leider, ir. A. A. Mussert. Uit talloze brochures, boeken en periodieken welker aantal na mei 1940 immens toenam kon de landgenoot kennis nemen van de nationaal-socialistische denkbeelden : dat geschiedde door middel van propaganda. Van propaganda spreekt men in tegenstelling tot reclame, een fenomeen dat betrekking heeft op aangeprezen produkten of diensten wanneer men werving voor principes of ideeën bedoelt. Het woord is afkomstig van de katholieke missie-arbeid, de zgn. Sacra Congregatio de Propaganda Fide (in 1627 door Paus Urbanus VIII gesticht) ; het Latijnse verbum propagare betekent 'verbreiden'. In de 19e eeuw werd deze kerkelijke formule als term overgenomen door de extreem linkse partijen, vooral anarchisten. Het woord kreeg daardoor een negatieve lading en de betekenis werd vrijwel met leugens' identiek, vooral in burgerlijke kringen. Voor de socialistische bewegingen was het begrip echter veel positiever van inhoud ( zie ook Heiber 1988, 127). De nazi's maakten zich van het begrip meester, zoals ze veel ideeën van de linkse partijen overnamen. Goebbels wenste het woord propaganda in positieve zin te gebruiken (Herzstein 1979, 223) als een verworvenheid van de NSDAP ( zie Haug 1971, 40) en liet zelfs in 1937 expliciet aan de dagbladpers meedelen : Es wird gebeten, das Wort `Propaganda' nicht missbrduchlich zu verwenden. Propaganda ist im Sinne des neuen Staates gewissermassen ein gesetzlich geschiitzter Begriff und soil nicht fur abf" lige Dinge Verwendung finden. Es gibt also keine `Greuelpropaganda', keine `bolsjewistische Propaganda', sondern nur eine Greuelhetze, Greuelagitation, Greuelkampagne u.s.w. Kurzum Propaganda nur dann, wenn fiir uns, Hetze, wenn gegen uns. " ( zie Berning 1964, ). Trouwens, Hitler had daarvoor de weg al gewezen, want in Mein Kampf had hij er geen twijfel aan laten bestaan welke waarde hij aan propaganda toekende. Hij besteedde er uitvoerig aandacht aan en benadrukte steeds weer dat propaganda zich tot de grote massa moest richten. Over die massa schreef hij zonder terughouding met het grootste cynisme : de massa bezit geen onderscheidingsvermogen, het volk is `feminin veranlagt' en laat zijn denken en handelen alleen maar door emoties leiden, de massa is niet in staat tot subtiel oordelen, maar alleen ontvankelijk voor krachtige taal, de massa kent geen objectiviteit, enz. Propaganda moet daar rekening mee houden en naar vorm en inhoud op die brede massa afgestemd zijn. Propaganda moet ook steeds hetzelfde verkondigen en bij eventuele afwisseling mag nooit de inhoud

5 (3) 3 veranderd worden ; alleen zo kan propaganda werkzaam zijn. Van Hitler valt dan ook met recht te zeggen :,, Niemals hat es in Deutschland einen massgeblichen Politiker und Staatsmann gegeben, dessen Politik so sehr der Propaganda als Vehikel bedurfte wie es von 1933 bis 1945 bei Hitler der Fall gewesen ist ' '. (Maser 1981, 278 ). Nu kan propaganda zich op verschillende manieren manifesteren, maar de propaganda die Hitler en Goebbels op het oog hadden, is de propaganda door middel van taal. Natuurlijk was men niet blind voor de werking van visuele propaganda ( affiches, films, diapresentaties), maar het visuele wordt toch bijna altijd ta lig ondersteund. De taal dient als middel om gevestigde meningen in stand te houden (vgl. Welch 1983 ), te beïnvloeden en macht uit te oefenen. Men bereikt dat of althans tracht dat te bereiken door eenvoudige ideeën door middel van een klein aantal sleutelwoorden steeds te herhalen (Laswell 1968, 13). De stijl van de propaganda wordt dan ook gekenmerkt door overvloedige herhaling en men heeft zelfs gemeend vast te kunnen stellen dat vooral de stijl van het despotisme tot herhaling neigt, wat te verklaren zou zijn uit angst ( bijv. voor opstandigheid van de massa) (Laswell 1968, 35 ). Deze herhaling is een algemeen kenmerk van propaganda en onderzoekers die als typerende trek van het nazi-taalgebruik de herhaling noemen, ( zoals steeds weer gebeurt ) hebben dan ook veeleer een characteristicum van alle propaganda ontdekt dan iets specifieks van de nationaal-socialisten. Naar onze mening vallen twee maal twee aspecten op aan propaganda en wel : 1. het uitdragen van simpele ideeën in voortdurende herhaling 2. tendentieuze voorstelling van zaken, veelal door verdraaiing van de waarheid Deze activiteiten staan ten dienste van 3. het bepleiten van de eigen zaak 4. het bestrijden van de tegenstander We gaan op deze punten kort in, waar nodig geïllustreerd met voorbeeldmateriaal afkomstig van de nationaal-socialistische propaganda. Ten aanzien van het eerste punt kunnen we kort zijn. Hitler zag het belang van het inhameren van simpele ideeën bij een brede massa terdege in zoals hiervoor al geschetst is en hij stak die mening niet onder stoelen of banken. Het merkwaardige is dat iedere lezer van Mein Kampf persoonlijk ervan kennis kon nemen hoe hij schaamteloos gemanipuleerd zou worden door de redevoeringen van Hitler. Ofwel hebben zijn lezers gedacht dat zoiets hun nu juist niet aanging, ófwel werd Mein

6 4 (4) Kampf bijna niet gelezen, zoals ook beweerd wordt ( zie o. a. Koch 1975, 131; Maser 1981, 155). Feit blijft in ieder geval dat Hitlers redevoeringen vrijwel niets bevatten dat niet al bekend was ; het effect berustte op reeds voorhanden kennis bij zijn hoorders, die steeds hetzelfde te verwerken kregen. De informatieve waarde van die redevoeringen is dan ook gering ( Stern 1975, 37 ) en dat geldt voor de meeste naziredenaars, ook in Nederland. Mussen had in feite even weinig te vertellen, maar door een soort rituele herhaling van het bekende werd het publiek gemanipuleerd. De realiteit is nu eenmaal gecompliceerd ; daarom moest men werken met eenvoudige begrippen die bij de hoorder beter blijven hangen. Van argumentatie werd veelal geheel afgezien (Balfour 1979, ). Hitler durfde zelfs zo ver te gaan dat hij van een politicus meende te kunnen eisen dat deze moest leren,, zu reden ohne etwas zu sagen ", zoals hij in zijn later opgetekende tafelgesprekken verkondigde (Maser 1981, 309 ). Wat de nazi-propaganda door simpelheid en vaagheid moge lijkerwijs tekort kwam aan effect, werd ruimschoots gecompenseerd door de massa-bijeenkomsten, die de nationaal-socialisten perfect wisten te organiseren. Door de strakke organisatie en het bijna rituele karakter van zulke vertoningen werd een hallucinerende euforische werking bij de deelnemers bereikt, die saamhorigheid te weeg bracht en de kritische zin uitschakelde. De NSB trachtte ook in dit opzicht het Duitse voorbeeld te copiëren, maar de bijeenkomsten op de Goudsberg te Lunteren waren letterlijk en figuurlijk van luttel formaat vergeleken bij die te Neurenberg. Daar komt nog bij dat Hitler als redenaar een tot op heden niet verklaarde invloed op zijn toehoorders had en dat in Duitsland vooral onder de jeugd een grootschalig blind vertrouwen en geloof in de Fiihrer bestond (vgl. Koch 1975, 129), maar dat Mussert in dit opzicht een armzalige copie van Hitler was, ondanks alle regie die bij de organisatie van de massabijeenkomsten door de NSB werd aangewend. Het tweede aspect van propaganda : de tendentieuze voorstelling van zaken, komt in alle redevoeringen en geschriften van de nazi's aan het licht. Goebbels beweerde zonder blikken of blozen dat de levensstandaard van het Duitse volk de beste van Europa was, toen daar allang geen sprake meer van kon zijn (Bohse 1988, 41 ), de Duitse soldaat heette de beste ter wereld, juist toen steeds meer nederlagen zich gingen aftekenen, en naarmate de toestand voor Duitsland slechter werd, namen de hyperbolen en de superlatieven in de propaganda toe. Overwinningen kwamen op het conto van de Duitsers, nederlagen waren daarentegen toe te schrijven aan de bondgenoten, vooral de Italianen

7 (5) 5 (Bohse 1988, 52 ). Tendentieuze verdraaiingen waren aan de orde van de dag : toen de vliegende bommen en raketten in de tweede helft van 1944 operationeel werden, kregen deze van Goebbels de naam V-1 en V-2 (van Vergeltungswaffe) ; het waren ook Wunderwaffen. Maar wanneer de Engelsen of Amerikanen Duitsland bombardeerden, betrof het Terrorangriffe (Lerner 1976, 283 ). Soortgelijke verdraaiingen kwamen ook in Nederland voor : al lang voor de oorlog heette in Volk en vaderland elke maatregel van de overheid tegen de NSB terreur en bij de rellen tijdens de colportage van dit weekblad gedroegen tegenstanders zich als terroristen. Maar de NSB'ers die terugsloegen waren dapper, moedig en wisten zich te handhaven tegen een overmacht. Deze tendentieuze voorstelling van zaken, waarbij men soms ook van onomwonden leugens gebruik maakte, vond stereotiepe formuleringen : ieder nomen bezat een conventioneel epitheton. Hitler verkondigde steeds weer zijn unabunderlicher Wille en Mussert had zijn schier onoverkomelijke moeilijkheden, die door harde strijd te boven gekomen werden. (vgl. Balfour 1979, 423). Typerend voor het verschijnsel verdraaiing is ook de bloedeloze biografie die Hitler door Mein Kampf heenweefde : de zogenaamde arme tijd die Hitler in Wenen doorbracht, is een romantisch verzinsel van hemzelf (vgl. Fest 1973, 52; Maser 1981, 12 6) en diende uitsluitend om indruk te maken op zijn publiek. In werkelijkheid had hij in die tijd een behoorlijk inkomen. (Een min of meer vergelijkbare situatie is aan te treffen in het leven van Mussert. Zijn vertrek uit overheidsdienst als ingenieur van de provinciale waterstaat en wel wegens het ambtenarenverbod dat de NSB trof, werd altijd voorgesteld als een offer zoals alleen een idealist dat kan brengen. Idealisme en consequent handelen kan men Mussert in deze situatie niet ontzeggen, maar onvermeld bleef tijdens zijn leven, dat hij een riant inkomen genoot van zijn eigen uitgeverij Nenasu). Autobiografieën en levensbeschrijvingen van nationaalsocialisten krijgen daardoor een min of meer hagiografisch karakter. Vooral Hitler werd als een soort Duitse heiland afgeschilderd, die in zijn jeugd al blijk gaf van de karaktereigenschappen en de verbluffende staatkundige inzichten die hem later tot zo'n groot man zouden maken. Dit procédé dat in de theologie bekend staat als vaticinium ex eventu, een voorspelling uit een reeds plaats gevonden hebbende gebeurtenis, diende ertoe een messianiteit te constateren bij de bewonderde leider en iedere twijfel aan zijn grootheid werd daardoor tot gevaarlijke ketterij ( zie Flessau 1979, 227 ). Ook in de geschiedenis van het Nederlandse

8 6 (6) nationaal-socialisme kunnen we voorbeelden van messianisme aanwijzen, zij het in minder krasse vorm dan in Duitsland. Het derde aspect dat we hiervoor noemden heeft vooral betrekking op het doel van de propaganda, het betreft het bepleiten van de eigen zaak, een werkzaamheid waarvoor men geen middel schuwde. Bekend is de Duitse strijd `voor Europa' : voor de nazi's betekende Europa in feite één groot gebied onder Duitse controle, maar in 1942 toen Duitsland de Oekraïne wilde veroveren terwille van olie en graan voor het eigen volk, verklaarde Goebbels zich ineens tegen het idee van een kruistocht voor een nieuw Europa (Herzstein 1979, 32, 7 5 ). Later veranderde dat weer toen de Duitse nederlaag zich ging aftekenen en Goebbels er geen been in zag weer opnieuw voor Europa te gaan pleiten, vooral tegen het oprukkende bolsjewisme. Dan komt ook de beruchte rede van 18 februari 1943 waarin tot de totalen Krieg opgeroepen wordt. We zijn daarmee al op het vierde aspect gekomen, want de strijd voor de eigen zaak gaat naadloos over in de strijd tegen de vijand. Goebbels hanteerde daarbij de aperte leugen dat de oorlog aan Duitsland opgedrongen was : de Russische vijand werd daarbij afgeschilderd als minderwaardig en als beestmens, de Engelsen en Amerikanen daarentegen waren vooral leugenaars (Bohse 198, 52 e.v. ). In Nederland was dit soort propaganda weinig effectief. De Duitse bezettingsautoriteiten probeerden wel stemming te maken tegen Engeland, vooral wanneer luchtaanvallen op doelen in Nederland tot slachtoffers hadden geleid. Maar de Nederlandse bevolking onderging die luchtaanva llen met een zekere gelatenheid als een noodzakelijk kwaad ; van opstandigheid was niets te bespeuren. En de affiches met de slogan `Engelse vliegers kennen geen genade' haalde dan ook niets uit : bij het verschijnen van geallieerde vliegtuigen overdag ging men bij voorkeur niet in een schuilkelder, maar men begaf zich juist op straat om van het schouwspel maar niets te missen. En dat betrof niet alleen de opgeschoten jeugd, ook ouderen hadden het onjuiste idee dat de vliegtuigen voor Nederland gevaarwaren ; het waren immers onze bondgenoten! Propaganda kan dus ook zonder uitwerking blijven of zelfs tegengestelde effecten teweegbrengen (vgl. Kershaw 1983 ). Het blijft dan ook uiterst moeilijk invloeden ervan te meten. Naar ons gevoelen heeft de propaganda van de nazi's in Nederland weinig voeten aan de grond gekregen en het lijkt ons dan ook een premature conclusie wanneern we in een studie over jeugdige politieke delinquenten lezen :,, [Het] valt niet te miskennen, dat niet alleen de nationaal-socia listische jeugd, doch

9 (7) 7 ook een gedeelte van de politiek-betrouwbare Nederlanders onder invloed van de nationaal-socialistische propaganda in bezettingstijd onbewust politiek geïnfecteerd is geworden, hetgeen zich (afgezien van uiterlijke vormen, zoals het zingen op Duits-afgebeten toon bij wandelmarsen enz. ) het duidelijkst in de naoorlogse houding t.o.v. de Joden manifesteert ' ' (Van Hoesel 1948, 149). Ook in de agressieve toon in discussies en polemieken zou een dergelijke invloed te bespeuren zijn, wat echter in de genoemde studie niet nader geadstrueerd wordt. Die invloed is alleen dáárom al te betwijfelen omdat het hier minder om inhoudelijke aspecten gaat dan om uiterlijke invloed, in houding en toon. En voorzover de inhoud van de propaganda geen rol (meer) speelt, is de vorm ervan het enige wat overblijft, en dat is het medium taal ; en nu juist die taal wordt in veel publikaties in belang ernstig overschat. Om te beginnen is het al ongelukkig te spreken van politieke taal, zoals niet zelden gebeurt (Edelman 1977) ; hoogstens kan men het hebben over taalgebruik. Toegegeven, de formulering wordt in de hand gewerkt door benamingen als dieventaal, visserstaal e.d., maar iedere ter zake kundige weet dat in al deze gevallen uitsluitend sprake is van een beperkt vocabulaire : er bestaan specifieke woorden en uitdrukkingen, maar de syntaxis van een vaktaal wijkt niet af van de algemene taal en het overgrote deel van de woordenschat is ook algemeen gangbaar. Titels van boeken, zoals Political Language (Edelman 1977) of Langages totalitaires (Faye 1972) zijn dan ook, strikt genomen, niet juist en daardoor misleidend. Zonder merkbare invloed maar opmerkelijk in de propaganda van de nazi's is het verschijnsel waarvoor we hier aandacht vragen. We doelen hier op een merkwaardig woordgebruik dat we nooit elders hebben aangetroffen en waarvoor de term ideologisch immoralisme een passende benaming is. Het fenomeen doet zich voor wanneer men woorden gaat gebruiken die, indien van toepassing op de tegenstander, iets verwerpelijks uitdrukken, maar die tezelfdertijd een gunstige eigenschap denoteren, als ze betrekking hebben op eigenschappen van de eigen groep. Renate en Reinhard Meurer wijzen op dit verschijnsel n.a.v. een aantal Duitse woorden en ze stellen vast :,, Dieser sprachliche Befund ist als Ausdruck des ideologischen Immoralismus zu deuten, der nur einen gruppenbezogenen Moralkodex zulásst : Gut ist immer nur d as, was der eigenen Gruppe dient. ' ' (Meurer/Meurer 1982, 78). Één van die woorden is het Duitse fanatisch en het Nederlandse fanatiek, dat een betrekkelijk ongunstige betekenis heeft : `door blinde ij-

10 8 (g) ver gedreven, bezeten', en de derivaten fanatisme en fanaticus. Het was een van de favoriete termen van Hitler ( Stern 1975, 96) en het werd tenslotte zo frequent gebruikt in de nazi-propaganda, dat men er overgevoelig voor werd. (Balfour 1979, 324 ). In Mein Kampf gebruikt Hitler het veelvuldig en wel in gunstige en in ongunstige zin. We citeren hier uit de Nederlandse vertaling van Steven Barends (die overigens met de rare titel Mijn kamp de verkeerde indruk wekte dat het hier om een handleiding voor goed kamperen zou kunnen gaan, zoals een Nederlandse germanist eens opmerkte (Van Lessen Kloeke 1983)) ; uiteindelijk zullen de NSB'ers die het doorzettingsvermogen bezaten een van de verschenen exemplaren door te ploegen, voor het merendeel met deze versie kennis hebben gemaakt. In gunstige zin treffen we fanatiek en fanatisme aan in : Ik was van half-overtuigd wereldburger tot f anatiek anti-semiet geworden. ( Hitler, Mijn kamp, Amsterdam 1939, blz. 71) Het geloof is moeilijker te vernietigen d an het weten, liefde is standvastiger dan eerbied, haat is sterker d an wrevel, en het was altijd de bezieling v an anatisme, soms de zweep van de hysterie, welke de geweldige omwentelingen dezer aarde deed ontstaan [... ] een f (Hitler, Mijn kamp, Amsterdam 1939, blz. 413). Maar ongunstig gebruik vinden we in de volgende citaten : Het vreeselijkste voorbeeld op dit gebied leven Rusland, waar hij [ = de Jood] met waarlijk fanatieke woestheid te keer ging, en om en bij de dertig millioen menschen, ten deele door onmense lijke martelingen, doodde [... ] (Hitler, Mijn kamp, Amsterdam 1939, blz ) De grootste vriend der Slaven [ = Aartshertog Franz Ferdinand] viel onder de kogels van Slavische fanatici. (Hitler, Mijn kamp, Amsterdam 1939, blz. 186 ) Nederlandse propagandisten namen dit tweeslachtige gebruik over, hoewel de voorbeelden die we hebben aangetroffen a lle betrekkelijk laat (in de oorlogsjaren) vallen. Met een zekere bewonderende vertedering stelt Max Blokzijl bijv. vast dat Hitler en Goebbels fanatici zijn : Vooral als hij [ = Goebbels] in het openbaar spreekt, vroeger op straat, later officieel voor de massa's, is hij het type van de f anaticus van het zuiverste water. (M. Blokzijl, Ik was er zelf bij, Utrecht 1942, blz. 171) Deze Hitler bleek een ongemakkelijk fanaticus. Hij wees hen op hun plicht, hem te beschermen waar hij ook als spreker mocht optreden en door een groote meerderheid in de zaal of op straat mocht worden aange-

11 (9) 9 rand. Wie lafhartig uitwijkt van jullie ", riep Hitler hun toe, dien ruk ik persoonlijk den armband weg. " (M. Blokzijl, Ik was er zelf bij, Utrecht 1942, blz. 197). Maar ook Mussen en Zondervan zagen in het begrip fanatiek een deugd zolang het in hun kraam te pas kwam : [... ] dat de Fiihrer gezegd heeft :,, ik ben als nationaal-socialist ten oorlog getrokken ; ik zal als nog fanatieker nationaal-socialist terugkeeren ". (Mussen, De toekomst van Nederland 1942, blz. 12 (brochure) ) Reydon was ongeveer de oudste van een reeks van jongeren, die met fanatieken ijver en nimmer uitdoovende geestdri ft, de taak vervulden, met uiterst geringe middelen, een dagelijksche waarschuwing te richten tot ons Volk op zijn onheilsweg. (Almanak 1944, blz. 273) Laat de nieuwe geest bezit van U nemen en handelt fanatiek daarnaar. (Mussen in Almanak 1944, blz. 164) Want sterker dan alle wetenschap zijn de gevoelsoverwegingen, die in onze strijd zoo'n groote rol spelen en die van een elk, die zijn plaats heeft gevonden in het door ons gevormde strijdfront, een fanatiek en verbeten nationaal-socialist maakt. (A. J. Zondervan, De zwarte soldaat ) In tegenstelling tot de fanatieke NSB'er staat de fanatieke tegenstander ; nu is opeens geen sprake meer van een deugd : fanatici en (vooral) fanatiekelingen zijn nu verwerpelijk : Daar zijn dan op de eerste plaats de fanatieken ", de anti's door dik en dun, die van de noodzaak van hun verzet, hun stille en openlijke sabotage overtuigd zijn en die meenen hiermede hun volk en vaderland te dienen, omdat zij in ons niet de redders, maar de verraders van ons land zien [... ] Deze fanatieken haten met niets-ontziende haat, zij strijden met nietsontziende verbetenheid. (N. S. Studentenfront Almanak 1942, blz ) Allen weggeloopen en hiergebleven Van Kleffen moge het gezegd zijn, dat in zulke gevallen met de naar overleg neigenden misschien nog minder te praten is d an met de fanatiekelingen, die het eerst aan het vuistrecht denken. (Blokzijl, Ik zei tot ons volk, Utrecht 1943, blz. 85) De fanatici, de redelooze haters, zijn zelfs hun bijltjesdag tegen de N.S.B. misgeloopen. (J. Hollander, Volk en vaderland ). Als een typisch NSB-woord functioneert het zelfs lang na de oorlog nog in het taalgebruik van een geïnterviewde SS'er :

12 10 (10) Daarom was ik een fanatieke volgeling. Een fanatiekeling, niet een onbezonnene! (Armando en H. Sleutelaar, De SS'ers, Amsterdam 1967, blz. 89) Een ander woord met een soortgelijke tweeslachtige betekenis was politiek, zowel het substantief als het adjectief. In z'n meest oorspronkelijke vorm was de NSB tegen politiek ; het was iets verwerpelijks, zoals al in 1933 in Volk en vaderland te lezen was : Juist omdat wij als vijanden van alle politiek " weigeren mee te doen aan het gekonkel en geknoei der honderd-en-een kliekjes en dan ook zonder transigeeren het bekende geschipper der heeren vakpolitici voor onze beginselen durven uitkomen, staat ons een zware strijd te wachten. (Kettmann, Volk en vaderland ) Ook Hitler gebruikte het begrip in ongunstige zin : De ratten, die ons volk met politiek vergiftigden, vraten ook dit weinige nog uit het hart en de herinnering der groote massa, voorzoover de nood en de ellende daar nog niet voor zorgden. ( Hitler, Mijn kamp, Amsterdam 1939, blz. 33) Vooral de politiek van de vooroorlogse partijen werd afkeurenswaardig geacht : Het is verwonderlijk, dat de arbeiders niet inzien hoe dwaas die verdeeldheid is, en hoe nadeelig voor hen. Het lijkt wel, of zij verb lind zijn. Zij zijn ook verblind door de partijpolitiek. (Reydon, De toekomst van den arbeider, Utrecht z. j., blz. 13) De NSB wilde meer bieden dan politiek : Want het Nationaal-Socialisme is niet enkel een,, politiek ", het is, in zijn diepste gronden, een sublieme levensbeschouwing en een subliem levensgeloof. Vandaar dat zijn politiek " honderd werven christelijker is dan de politiek der vooroorlogsche democratie, die slaven verwekte: het vecht voor de ware Vrijheid (de Vrijheid-in-zelftucht). (J. H. Eekhout, Groot-Duitsche dichtkunst, 's-gravenhage 1942, blz. 9) en Mussert en consorten spraken dat expliciet uit : Daarom is het goed, dat ik begin met U te zeggen, dat de N.S.B. geen politieke partij wil zijn, maar een beweging, op basis van de nationaalsocialistische of fascistische wereldbeschouwing, tot vernieuwing van het Nederlandse volk. ( Mussert, Volk en vaderland ) De N.S.B. is geen politieke vereeniging, daardoor is de groei natuurverbondener ; vandaar ook de wisseling van storm en stilte ; tijden van droogte en overvloedigen regen ; versterf en opbloei. (Vervloet, in: Ontwakend volk, , blz. 146)

13 Toch was het moeilijk het woord politiek geheel te vermijden ; vandaar het gedraai in de volgende citaten : Behoort dus de Jeugdstorm niet thuis temidden der politieke partijen, ook de Beweging hoort er niet thuis. Vandaar, dat ze ook den naam partij niet draagt. Ze vertegenwoordigt een levenshouding. Voor zoover ook zij over de staatsmacht oordeelt, kan men haar ook politiek " noemen in den zin van het Duitsche,, politisch ". In dezen zin, in het licht eenex levenshouding en wereldbeschouwing is de Jeugdstorm dus wel politiek ( dus politisch ). (De stormmeeuw 1942, blz. 162) De bevoegdheid der vrederechtspraak betreft de kennisneming (bij uitsluiting) van alle misdrijven en overtredingen, welke den politieken vrede binnen de volksgemeenschap in gevaar brengen [... ] Hierbij zij opgemerkt, dat het woord politiek " in een uitgebreider (modernen) zin is te verstaan dan veelal gebruikelijk was. Politiek " houdt hier namelijk niet alleen verband met een bepaald staatkundig streven gelijk men gewoon was politiek " te beschouwen, maar zij omvat in beginsel alles, wat voor het wezen der volksgemeenschap van belang is. Deze uitbreiding van de beteekenis van politiek " hangt samen met het verschil tusschen de thans verouderde, in wezen liberale opvatting daaromtrent en de hedendaagsche, die niet van een vermeend zelfstandig individu, maar van de volksgemeenschap uitgaat. U. H. Carp, Een half jaar rechtspraak van het Vredegerechtshof, Utrecht 1942, blz ) Maar in de meeste gevallen bleef politiek als ongunstige term in gebruik Zoo werd ons Volk uitgeleverd aan den geest van Mannheimer door de politieke Heeren, die ons regeerden, omdat zij zelve doordrenkt waren van dien geest. (Mussen, Volk en vaderland ) De N.S.B., de beweging van solidariteit met fascisme en nationaalsocialisme, vond dan ook niet alleen meer de politieke partijen, maar in feite ook de politieke regeeringsklieken in de democratische landen als vijanden tegenover zich. ( Voor volk en vaderland (Gedenkboek), tweede editie 1943, blz. 255) Des te opmerkelijker is het onbekommerde gebruik van politiek in gunstige zin, wanneer de term namelijk van toepassing was op de eigen groep ; zowel Hitler als Mussert bedienen zich dan zonder scrupules van dit woon : Onze toekomstige buitenlandsche politiek mag niet op het Westen en evenmin op het Oosten geconcentreerd zijn, maar moet Oostpolitiek zijn,

14 12 (12) dat wil zeggen, moet erop uit zijn, om den noodigen bodem voor ons Duitsche volk te vinden. ( Hitler, Mijn kamp, Amsterdam 1939, blz. 824 ) Lijnrecht daartegenover staat de buitenlandsche politiek der Nationaal- Socialistische Beweging, omdat deze politiek niet beheerscht wordt door vrees en haat, maar door het klare besef, dat een nieuw Europa zich vormt op volkschen grondslag en dat dit bij goed beleid de sterkste waarborg voor Neerland's onafhankelijkheid is, die ooit te verkrijgen is. (Mussert, Volk en vaderland ) Ook als adjectief werd politiek in gunstige betekenis aangewend, mits van toepassing op het nationaal-socialisme, getuige de volgende citaten: Mussen is de eenige politieke figuur in Nederland die inziet waar het in deze tijden om gaat, die gelooft aan een nieuw Europa dat nationaalsocialistisch-fascistisch zal zijn en waarin ook Nederl and een plaats zal kunnen innemen. ( Voor volk en vaderland (Gedenkboek) Tweede editie 1943, blz. 352) Het is de groote verdienste van de Beweging, en in het bijzonder v an den Leider, dat ook in de dagen van den zwaarsten politieker strijd, het opbouwende element niet op den achtergrond geraakte. ( Voor volk en vaderland 1943, ( Gedenkboek ) Tweede editie 1943, blz. 355) Niet slechts politieke voorposten zijn wij in ons Volk ; in dezen tijd zijn wij voor alles kulturele voorposten in ons Volk. U.. A. Boreel de Mauregnault, in : Kaderblad 1943, blz. 247) Dat ons volk sinds heel lang niet meer politiek vermag te denken en te beleven, is een waarheid, die wij op het oogenblik wel heel hard aan den lijve ondervinden, nu het in de groote gebeurtenissen v an dezen tijd, waarbij Europa's kultuur op het spel staat, in zijn groote massa niet veel verder komt dan tot klachten over de ongemakken, die ons leven thans wat stroever maken [...1 Deze onpolitieke levenshouding van ons volk uit zich ook in het gemis van een politieke dichtkunst van eenig formaat. (T. Goedewaagen, Passer en speer, Tweede reeks, 's-gravenhage 1943, blz. 138) Een opmerkelijke woordgroep, met positieve betekenis, was voorts politieke soldaat. We laten de commandant van de WA aan het woord: De W.A.-man is een politieke soldaat. Dat wil zeggen, dat hij geestelijk en lichamelijk weerbaar is. Zijn lichamelijke weerbaarheid toont hij op het sportveld, in het gymnastieklokaal, tijdens het straatgevecht als het moet en niet in de laatste plaats in de loopgraven en in de bunkers aan de Oostgrens van het beschaafde Europa. (A. J. Zondervan, in : Ontwakend volk, Zaaimaand 1942, blz. 2 )

15 (13) 1 3 Daarnaast citeren we nog : Daardoor zijn wij eens te meer de waarachtige po litieke soldaten, die geen eigen leven en geen eigen belang meer kennen, maar ons geheel en al instellen op het eene groote doel, waarvoor nu reeds zooveel jaren deze strijd gestreden wordt. (Almanak 1944, blz. 118 ) En daarom gaat in het heden mijn zeer bijzondere neiging naar den zwarten, politieken soldaat. [... ] Kun je nou niet op het Damrak in Amsterdam [... ] een brok in je keel k rijgen, als je Nederlandsche politieke soldaten voorbij ziet marcheeren...? (Blokzijl. De zwarte soldaat ) Blokzijl moet ook door zichzelf ontroerd zijn geraakt, want hij rekent zich ook persoonlijk tot deze categorie : Het [ = dit boek] wil niet meer geven dan los-aaneen-geregen schetsblaadjes, geteekend door een journa list [... ] En die zoo gaarne zeem an zou zijn geworden. Om ten slotte in de politiek terecht te komen, en politiek soldaat te zijn. (Blokzijl, Ik trok er op uit, voorwoord van 1943, blz. 5) Origineel was men in elk geval niet, want Goebbels gebruikte anno 1933 de uitdrukking politische Soldaten ook al (zie Heiber 1988, 118 ). Meer aanspraak op originaliteit maakt waarschijnlijk de vreemde formatie politiekeling. De vorming met het pejoratieve suffix -ding (verg. stommeling, enthousiasteling e.a. ) is correct Nederlands, maar politiekeling komt, voorzover we hebben kunnen nagaan niet voor in vooroorlogse woordenboeken, ook bijv. niet in het IVNT-deel uit 1949, waarin politiek en afleidingen daarvan behandeld worden ; het is pas sinds de jaren '70 in enkele woordenboeken opgenomen met als betekenis 'iemand die aan politiek verslingerd is' of `iemand die erg slim te werk gaat', zonder de vermelding dat het om een NSB-woord zou gaan. Dat laatste is ook niet met zekerheid te zeggen, maar wèl kan vastgesteld worden dat het woord in geschriften van de NSB in afkeurende zin gebruikt wordt. Een uitgangspunt zou geweest kunnen zijn het Italiaanse woord politicante, mv. politicanti, dat in de eerste boekuitgave van de Amsterdamsche Keurkamer, anno 1932, voorkomt : Na een reis naar Sicilië, die in het Siciliaansche volk buitengewoon enthousiasme wekte, waarschuwde de Duce op den Ten Juni in de Kamer alle politicanti (alle lui die met politiek spelen), dat het uur der verbroedering voor het nationale welzijn misschien geslagen had. (Giorgio Pini, Benito Mussolini. Van de straat tot de macht 1932, blz )

16 14 (14) Als voorbeelden van het gebruik van politiekeling geven we de volgende citaten : Ga naar Gods vrije natuur in den lentemorgen, gij duffe politiekelingen, d an kunt gij daar leeren wat nationaal-socialisme is. Als de menschen het niet meer weten, dan zullen de vogelen des Hemels het ons nog voorzingen. (E. J. Roskam Hzn., De wereldbeschouwing van den Nederlandschen boer, z.p. 1939, blz. 18) De N.S.B.-leden in Kamers en Staten stonden voor de taak aan dit gezelschap het naderende einde aan te zeggen. Zij hebben dit gedaan onder het hoongelach van de politiekelingen door, rustig, ernstig en waardig. ( Voor volk en vaderland, ( Gedenkboek) Tweede uitgave 1943, blz. 321) In meegebrachte vlaggen en verkiezingsborden uit zich de gezonde humor van het Nederlandsche Volk. Beschilderde hoeden en paraplu's drijven den spot met de politiekelingen, wekken, op geheel eigen wijze op tot steun aan de volksvernieuwing. ( Voor volk en vaderland, (Gedenkboek) Tweede uitgave 1943, blz. 292 ) De staat weert zich tegen de amokmakers, die het spelletje van de politiekelingen van vroeger willen voortzetten door onverantwoordelijke sabotage, door a-socialen zwarten handel, met kunstmatige sentimenteele leuzen en onecht patriottisme met een kwalijk bijsmaakje. (Blokzijl, Luisteraars antwoorden Utrecht 1942, blz. 79 ) Opmerkelijk tenslotte is, dat Steven Barends in zijn vertaling van Mein Kampfook Hitler dit woord in de mond legt : Ik heb deze kletsmajoors nooit zoozeer gehaat als juist in den tijd, dat iedere werkelijke kerel, die iets te zeggen had, dit den vijand in het gezicht schreeuwde, of anders zoo verstandig was, zijn mond thuis te laten, en zwijgend zijn plicht te doen. Ja, ik haatte destijds al deze,, politiekelingen ", [... ] (Hitler, Mijn kamp, blz. 195 ) Wanneer we de Duitse versie ernaast leggen, vinden we echter : Ja, ich hasste damals alle diese,, Politiker", [... ] ( geciteerd naar Mein Kampf, Jubil.umsausgabe, München 1939, S. 169 ) Negatief is ook nog het frequent gebruikte verpolitiekt, een vorming met het pejoratieve prefix ver-, dat aan werkwoorden de betekenis `met verkeerd doel of met verkeerd gevolg' meegeeft. De infinitief verpolitieken `van politiek doordrongen worden' is in naoorlogse woordenboeken opgenomen. Als voorbeelden uit NSB-geschriften geven we : God weet, dat honderden van mijn kameraden hun harden soldatenplicht hebben gedaan, en dat andere duizenden niets liever zouden hèbben gedaan, ware het niet, dat een verpolitiekte partijregeering hen den toeg ang tot

17 (15) 15 de weermacht had versperd, en hen dwong met gekruiste armen a an den kant van den weg te staan. (J. Hollander, Het verraad der N.S.B. Amsterdam 1940, blz. 13 ) Het geheele pand is verloren gegaan, door de schuld van verpolitiekte haatapostelen. (J. de Haas, Vijf dagen terreur Amsterdam 1940, blz. 32 ) Dan zouden we geen verpolitiekte officieren gehad hebben, d an hadden daar kerels gestaan, aanvoerders, die liefde voor hun beroep hadden. (Blokzijl, Luisteraars antwoorden, Utrecht 1942, blz. 98 ) Een derde geval van tweeslachtige connotatie levert het woord internationaal, alsmede internationalist (inch) en internationalisme. De nationaalsocialisten noemden zich niet voor niets nationaal, ze wilden pal staan voor de nationale, `volksche' waarden en verwierpen alles wat internationaal heette. De redacteur van Volk en vaderland, Lindeman, prees op die gronden Mussert : Hij [ = Mussert] is daartoe in staat omdat hij zijn geest vrij gehouden heeft van benevelende vooroordeelen, omdat hij niet internationaal, doch Volksch- Nederlandsch denkt en zijn daaruit voortvloeiende gevolgtrekkingen durft te uiten zonder rekening te houden met de heerschende openbare meering ". (L. Lindeman, Het nationalisme van de N. S.B., Leiden 1939, blz. 71) Men keerde zich dan ook tegen de `Internationale', het marxisme, soms op vrij onnozele gronden, zoals in het programma van de NSB : De arbeiders van de verschillende natiën kunnen echter niet internationaal zijn, zoolang aan Amerikaansche handarbeiders loonen van 75 tot 250 gulden per week en aan Japansche, Chineesche en Britsch-Indische fabrieksarbeiders het tiende deel betaald wordt. ( Mussen, Prográmma 1931, blz. 16 ) Uiteraard had ook Hitler hier de toon gezet : vooral joden, marxisten en kapitalisten werden als een internationaal gevaar gezien ; bijv. : Laat men toch nooit vergeten, dat de internationale Jood, die heden in Rusland absoluut heerscht, Duitschland niet beschouwt als een bondgenoot, maar een staat, welke eenzelfde lot moet ondergaan. (Hitler, Mijn kamp, blz. 817 ) En de NSB' ers bleken gewillige leerlingen : Internationale machten en volksvreemde stelsels zijn aan ons volk opgedrongen ; van binnen uit en van buiten af is ons volksbestaan ondermijnd en gesloopt. ( Programma 4e Landdag 5 October 1935, blz. 31)

18 16 (16) Het geheele internationale Jodendom en het geheele internationale marxistendom in Europa en daarbuiten gaan daarom te keer en hitsen tot oorlog waar zij kunnen, omdat zij door een Europeeschen oorlog ( zoo mogelijk een wereldoorlog ) den ondergang van de fascistische en nationaalsocialistische volkeren hopen te bereiken. (Mussen, Volk en vaderland, ) Het bolsjewisme is niet nationaal, het is internationaal " en vijandig jegens alles, wat nationaal is. Daarin komt zijn Joodsche oorsprong sterk uit. De Jood heeft geen vaderland ; hij zoekt ook geen vaderland, hij zoekt slechts een onderkomen. ( Van der Vaart Smit in : Orde juli 1941 ( propagandablad) ) Ook voor de kunst betekende het internationale, de internationalist en het anternationa isme een gevaar : Niet de z.g. internationale kunst is universeel, integendeel, juist de nationale kunst, en dat nationale dan begrepen in dien diepen zijn, zooals wij dat willen en moeten verstaan, is de groote kunst. De geschiedenis en de groote kunstwerken, ook in Nederl and, zijn er om dit te beves tigen. Op het gebied van de kunst zijn internationalisme en universaliteit tegenstrijdigheden. ( Meuldijk, Ontaarde kunst Amsterdam 1941, blz. 38 ) Iedere Nederlander, die nog niet tot internationalist is verwaterd, moet zich ook schamen. De man, wiens wanproducten elders op de mestvaalt worden geworpen [ = Campendonk] is in Nederland verheven tot professor aan de Rijksacademie [... ]. (Meuldijk, Ontaarde kunst, Amsterdam 1941, blz. 8 ) Het internationalisme heeft onze muziek slechts geschaad en niets gebaat. (Goedewaagen, Passeren speerll, 1943, blz. 167) Toch kwam men er niet zonder dit verachte begrip : al in 1933 sprak Mussert zichzelf tegen in een redevoering, en ook in het grote gedenkboek bij het tienjarig bestaan van de beweging en in de radiopraatjes van Max Blokzijl figureerde internationaal in gunstige zin : Wij allen zijn arbeiders in dienst v an ons volk, wij willen dit volk gezamenlijk dienen, opdat het weer sterk en groot worde en zijn taak in de wereld kan blijven vervullen. En zoodoende zullen wij waarach tig internationaal zijn en aan Europa een goed georganiseerde natie geven, in staat en bereid om met de andere Europeesche na ties in gemeen overleg de Europeesche cultuur voor ondergang te bewaren, zoodat men niet meer zal durven spreken van den ondergang van het avondland. ( Mussert, rede van , in : Lindeman, Het socialisme van de N.S.B. 1941, blz ) De internationale verbondenheid die hier gevoeld wordt bij het stil, met gestrekten arm beluisteren van de volksliederen, gaat alle studeerkamertheo-

19 (17) 17 rieën ver te boven : Dit is de practijk, hier wordt een daadkrachtige saamhoorigheid gekweekt tusschen de volkeren, die voor zichzelf èn voor elkaar het beste willen zoeken. ( Voor volk en vaderland 1943, blz. 264 ) En uit dezen oorlog zal een nieuwe internationale solidariteit te voorschijn komen. [... ] Maar het zal geen klassensolidariteit zijn op internationale b asis. Het zal een solidariteit zijn van volksgemeenschappen, die elk op zichzelf geen binnenlandschen strijd meer zullen kennen. ( Max Blokzijl, Ik zei tot ons volk..., Utrecht 1943, blz ) Een vierde geval van dubbelhartig taalgebruik levert het woord propaganda. Zoals bekend wenste Goebbels aan dat begrip alleen een gunstige betekenis te verbinden ( Heiber 1988, 127 ; Herzstein 1979, 223 ). Hitler was hem trouwens daarin voorgegaan getuige een van zijn vele uitlatingen op dit punt : Door mijn groote belangstelling voor alle politieke gebeurtenissen had ik altijd bijzonder belang gesteld in de werking der propaganda. Ik beschouwde deze als een instrument, waarvan vooral de socialistische en marxistische organisaties zich met meesterlijke vaardigheid wisten te bedienen. Ik leerde hierbij al vroeg inzien, dat een juist gebruik der propaganda een ware kunst was, waarvan de burgerlijke partijen nagenoeg niets afwisten. ( Hitler, Mijn kamp, blz. 208 ) De eigen propaganda is dus altijd goed : Dank zij de daarop gevolgde doeltreffende propaganda en onverdroten werkzaamheid der functionarissen nam de Beweging in den loop der nu volgende jaren aanmerkelijk in groei toe. ( Voor volk en vaderland 1943, blz. 202 ) Onze propaganda is er daarom op gericht, de goedwillenden er van te overtuigen, dat we het beste voor hebben met volk en vaderland, [... ]. ( Blokzijl, Ik zei tot ons volk , blz. 91) Maar de tegenpartij maakt een infaam gebruik van leugenpropaganda, een propagandakliek en wat dies meer zij : Honderd jaren geestelijke neergang, twintig jaren moderne leugenpropaganda, zijn er noodig geweest om het Volk in dezen toestand te brengen. ( Voor volk en vaderland 194 3, blz. 435 ) Hadden de weggeloopen ex-regeerders in Londen en hun propagandakliek het voor het zeggen, dan zou bij ons alles blijven gelijk het is geweest. Maar gelukkig is hun tijd voorbij. Ze kunnen alleen nog maar stoken en ophitsen,

20 18 (18) dankbaar gebruik makend van het misnoegen over oorlogsgevolgen, die zij zelf hebben uitgelokt. (Blokzijl spreekt tot de jeugd, Utrecht 1944, blz. 47 ) En zelfs propaganda tout court kan slecht zijn, getuige Reydon, die zijn geliefde heemkunde genaast zag in een katholiek dagblad, de Nieuwe Koerier, in een artikel van 19 maart 1941 ; met verontrusting schreef hij daarover: Met allen eerbied voor anderer geloofsovertuiging zal men moeten vaststellen, dat dit alles geen heemkunde meer is, maar katholieke godsdienstleer, kerkgeschiedenis, apologie. Het Germaansche Limburgsche volk en zijn eigen Germaansche volksaard en cultuur zijn hier niet langer onderwerp, maar voorwerp, voorwerp van propaganda. (H. Reydon, TVat is heemkunde, 's-gravenhage z. j. 1942, blz. 85 ) Een laatste geval van inconsistent woordgebruik, hoewel anders van aard dan de voorgenoemde gevallen, dat we hier willen noemen, betreft het woord oorlog. De NSB'ers gebruikten dat woord om er de vijf meidagen van 1940 mee aan te duiden. Het was natuurlijk een zure aangelegenheid dat nu juist de grote ideologische bondgenoot Duitsland Nederland binnenviel. Blokzijl wrong zich dan ook in een rare bocht in een van zijn fameuze radiopraatjes : Dat beteekende voor ons militaire verwikkelingen met de Duitsche weermacht. Maar dat beteekende niet oorlog tusschen het Nederlandsche en het Duitsche volk. (Blokzijl, Brandende kwesties, 1942, blz. 22 ) Dus na 15 mei 1940 beschouwden de nationaal-socialisten zich niet als in oorlog met Duitsland en alleen de befaamde meidagen waren `de oorlog' en alles wat daarna kwam was `na de oorlog', een vreemd woordgebruik voor de niet-nsb'ers : De wijze waarop de Nederlandsche nationaal-socialisten in oorlogstijd in Nederland behandeld zijn, waarop zij met verdachtmakingen zijn overladen, waarop zij zijn belasterd, mishandeld en geterroriseerd, zal in de boeken der geschiedenis van onze Beweging met bloedige letters worden opgeteekend. (R. van Genechten, in : Nieuw Nederland, Juni 1940, blz. 891) Dat deze oorlog niet lang zou duren, dat wisten wij. ( N. Went, Hoe de leider voor volk en vaderland behouden bleef, Bussum 1942, blz. 102) Na den oorlog en vooral na de verzekeringen, die bij het tienjarig bestaan der Beweging zijn ontvangen, staat het vast, dat de Beweging op zeker tijdstip de leiding van het Nederlandsche Volk zal moeten nemen.

21 (19) 19 (J. de Haas, Dit moet gij weten over de Nationaal-Socialistische Beweging der Nederlanden, Utrecht ( brochure 1943 ), blz ) Want in de eerste plaats waren de verhoudingen tusschen de,, pro "- en,, anti "-jeugd voor den oorlog niet zoo simplistisch als zij ze wel schetst ; in de tweede plaats is deze verhouding na den oorlog zoo mogelijk nog ingewikkelder geworden ; [... ]. (J. A. Boreel de Mauregnault, boekbespreking in, De Schouw, Juli 1944, blz. 389) Vooral bij het laatste citaat uit een boekbespreking wrijft men zich de ogen uit : het nummer van De schouw dateert van hartje zomer 1944, toen de geallieerde legers snel door Frankrijk oprukten en de Nederlandse bevolking zich bij `na den oorlog' wel iets heel anders voorstelde dan de hier geciteerde recensent. Niettemin kon zelfs geen NSB'er ontkennen dat we in oorlogstijd leefden en zo zien we dan ineens ook normaal gebruik van het woord oorlog: Of bestelt ge liever een glas bier? Ook dat is niet meer zoo krachtig als we het vroeger gewend waren, maar wat wilt ge, we leven immers in oorlogstijd. (E. Smith, Een praatje over en een wandeling door de tentoonstelling Herlevend Nederland, z.p. ; z. j. (1942), blz. 4) Wanneer straks na den oorlog de Duitsche taal een leidende functie zal vervullen in het nieuwe Europa, moet verwaarloozing van onze moedertaal meer dan ooit tegengegaan worden. (Henriette Eskens, in : De waag, 2 Juli 1943, blz. 413) Ook deze oorlog zal eens ten einde zijn, dan zullen de vredesklokken luiden en de herbouw van Europa gaat beginnen. { Mussert, Juist nu het hoofd omhoog 1944, blz. 12 ( brochure) ) Tot besluit willen we hier in het licht stellen dat de gegeven citaten een keuze vormen uit veel omvangrijker materiaal. Alleen al van de hier gesignaleerde vijf woorden bestaat een overstelpende hoeveelheid gebruiksgevallen en het mag vreemd genoemd worden dat de nationaal-socialisten zelf niet getroffen werden door de inconsistentie in hun taalgebruik. Het opmerkelijke is namelijk dat men van een-en-hetzelfde woord gebruik maakte om tegenstrijdige begrippen uit te drukken. Dat is dus iets anders dan de descriptie van bepaalde handelingen van de vijand en soortgelijke handelingen van de eigen partij in tegengestelde bewoordingen : de Duitse wapens die als V-1 en V- 2 bekend werden, heetten Wunderwaffen, maar wanneer de Engelse vliegtuigen Duitsland aanvielen, betrof dat Terrorangriffe, zoals we al vermeldden. Zoiets is een voorbeeld van doodgewone propaganda. Evenmin is de bedoelde inconsistentie toe te schrijven aan het

22 20 (20) feit dat de fascistische ideologie niet constant was en aan voortdurende veranderingen onderhevig ( zie bijv. Ehlich 1989 ). Dit heeft hoogstens een temporele terminologische ontwikkeling tot gevolg, maar geen gelijktijdigheid in het gebruik van termen met tegenstrijdige betekenis gedurende een lange periode. De gevallen die we hier met citaten gedemonstreerd hebben, geven een beeld van een soort interne draaierigheid, die misschien wel in meer politiek taalgebruik voorkomt we weten dat niet bij gebrek aan ervaring, maar die in ieder geval een opmerkelijk kenmerk aan het licht brengen wanneer men zich verdiept in het taalgebruik van de nationaal-socialisten. Literatuur : M. Balfour, Propaganda in War Organisations, Policies and Publics in Britain and Germany, London etc C. Berning, Vom `Abstammungsnachweis' zum `Zuchtwart'. Vokabular des National-sozialismus, Berlin J. Bohse, Inszenierte Kriegsbegeisterung and ohnmaichtiger Friedenswille. Meinungslenkung and Propaganda im Nationalsozialismus, Stuttgart M. Edelman, Political Language. Words That Succeed and Politics That Fail, New York etc K. Ehlich, `Ueber den Faschismus sprechen Analyse and Diskurs', in : K. Ehlich, Sprache im Faschismus, Frankfurt a.m. 1989, J. P. Faye, Langages totalitaires. Critique de la raison / l'economie narrative, Paris J. C. Fest, Hitler. Eine Biographie, Frankfurt a.m K. -I. Flessau, Schule der Diktatur. Lehrpláne and Schulbucher des Nationalsozialismus, München W. F. Haug, Kritik der TVarenásthetik, Frankfurt a.m H. Heiber, Joseph Goebbels, Berlin R. E. Herzstein, The War That Hitler Toon. The Most Infamous Propaganda Campaign in History, London A. F. G. van Hoesel, De jeugd die wij vreesden. Bijdrage tot de psychologie en paedagogiek der jeugdige politieke delinquenten, Utrecht I. Kershaw, `How Effective Was Nazi Propaganda?', in : Welch 1983, H. W. Koch, The Hitler Youth. Origins and Development , London H. D. Laswell, `Introduction', in : H. D. Laswell, N. Leites and Associates, Language of Politics. Studies in Quatitative Semantics, Cambridge (Mass), D. Lerner, `The Psychological Warfare Campaign Against Germany : D-Day to V-E Day', in : A. Rhodes, Propaganda. The Art of Persuasion : World War II, London W. U. S. van Lessen Kloeke, `Het overzetten van de titel in een andere taal', in : Ars & Ingenium. Studien zum Ubersetzen. Festgabe fur Frans Stoks, Amsterdam, Maarssen 1983,

23 (2 1) 2 1 W. Maser, Adolf Hitlers Mein Kampf. Geschichte - Auszuge - Kommentare, Esslingen R. Meurer and R. Meurer, Texte des Nationalsozialismus. Beispiele Analysen Arbeitsanregungen, Munchen, J. P. Stern, The Fuhrer and the People, Glasgow (Fontana/Collins) D. Welch, Nazi Propaganda. The Power and the Limitations, London 1983.

24 FRAGMENTEN VAN JOHAN YPERMANS DE MEDICINA door W. L. BRAEICMAN De chirurgie stond in de middeleeuwen in onze gewesten op een bijzonder hoog peil en talrijk zijn de traktaten die uit die tijd tot ons zijn gekomen. De beroemdste van alle Vlaamse chirurgen is zonder twijfel Johan of Jan Yperman geweest. Hij leefde in de eerste helft van de veertiende eeuw en is vooral bekend als de auteur van de Cyrurgie, een werk ver vooruit op dat van zijn tijdgenoten. Het zet ideeën en methoden voorop die voor die tijd zeker innoverend kunnen genoemd worden. In 1912 heeft Van Leersum er een moderne, betrouwbare en, naar alle waarschijnlijkheid, ook definitieve editie van bezorgd ( 1 ). Dit chirurgisch traktaat, dat ook internationale waardering heeft gekregen ( 2), is overgeleverd in vier handschriften uit de late middeleeuwen ( 3). Dit wijst duidelijk op het belang dat er in de middeleeuwen aan werd gehecht en op een vroege en relatief sterke verspreiding binnen ons taalgebied. Veel minder bekend is het traktaat over inwendige geneeskunde dat eveneens door dezelfde Johan Yperman werd geschreven. Het was duidelijk bedoeld als een vervolg op de Cyrurgie. Dit traktaat, dat niettegenstaande zijn titel, De Medicina, geheel in het Middelnederlands is gesteld, is bewaard in hetzelfde Brusselse handschrift (K.B. hs ), waarin ook één van de versies van de Cyrurgie bewaard is. Het vormt het vierde traktaat in dit verzamelhandschrift. Reeds in 1867 werd het door Broeckx uitgegeven ( 4) maar de transcriptie van de tekst vertoont een zeer groot aantal fouten en verkeerde lezingen. Deze tekortkomingen hebben niet alleen schade berokkend aan de reputatie van Broeckx, maar ook aan de waardering die men in de vorige eeuw gehad (1) E. C. Van Leersum, De `Cyrurgie' van Meester Jan Yperman (Bibl. van Mnl. Letterk., Leiden, 1912). (2) use Veith, Great Ideas in the History of Surgery ( Baltimore, 1961) ; Mario Tabanelli, Johan Yperman, padre della Chirurgia Fiaminga (Firenze, 1969). (3) E. C. Van Leersum, Op. cit., pp. XXV-XXXV. (4) C. Broeckx, Traité de Médicine Pratique de Maitre Jehan Yperman... (Anvers, 1867).

25 (3 ) 23 heeft voor de inhoud van Ypermans tekst. Pas in 1972 werd de tekst door Elaut in een nieuwe, diplomatische editie algemeen toegankelijk gemaakt (5). Toch blijft het een feit dat De Medicina veel minder aandacht heeft gekregen dan de Cyrurgie. Ook kon men zich niet van de indruk ontdoen dat ook in de middeleeuwse Nederlanden De Medicina minder bekend en verspreid was dan Ypermans chirurgisch traktaat. Deze indruk leek bevestigd te worden door het feit dat tot op heden De Medicina slechts uit één enkel handschrift bekend was, nl. het zoëven genoemde Brusselse manuscript. Nu blijkt dat deze indruk alvast veel minder gefundeerd is dan algemeen werd aangenomen. Enkele fragmenten van een tweede handschrift ( 6), die nu ontdekt zijn, bewijzen alvast dat De Medicina in de middeleeuwen eveneens in verscheidene manuscripten voorkwam. Deze twee fragmenten zijn afkomstig uit het kerkarchief van de Oostvlaamse gemeente Machelen en dateren uit de veertiende eeuw ( 7). Het zijn fragmenten van perkamenten bladen die wellicht als versterking van de rug van kerkelijke archiefstukken hebben gediend. Het handschrift waarvan ze ooit deel hebben uitgemaakt had twee kolommen tekst per bladzijde. Elke kolom telde oorspronkelijk 35 à 36 regels, waarvan er echter op de bewaarde fragmenten een aantal zijn verloren gegaan. Naar schatting moet het handschrift een klein-folioformaat hebben gehad van ca. 180 x 230 mm. De littera textualis formata of minuskel bastaardschrift laat toe het handschrift met zekerheid in de veertiende eeuw te situeren. Jammer genoeg is geen enkel spoor van foliëring of paginering te bespeuren. Het is dan ook onmogelijk met enige zekerheid te zeggen of het handschrift eventueel vóór De Medicina ook nog andere teksten heeft bevat. Wel is het meer dan waarschijnlijk dat in het handschrift alvast de gehele De Medicina voorkwam. Het grootste fragment (fragment 1) is het best leesbaar. Het is een bijna volledig bewaard blad met de twee kolommen tekst op de vooren de achterkant. De tekst die erop voorkomt stemt overeen met de rr. (5) L. Elaut, De Medicina van Johan Yperman (Gent-Leuven, 1972). (6) Komt niet voor in R. Jansen-Sieben, Repertorium van de Middelnederlandse Artes -literatuur (Utrecht, 1989). (7) R. A. Gent, Machelen Kerk, nr. 500.

26 24 (4) in Elauts uitgave en omvat de tweede helft van het hoofdstuk Van keren vier magen" en het begin van het daaropvolgende Van torcioene ", di. over maagkrampen. Het tweede fragment bevat een tekstkolom op beide zijden met respectievelijk begin en einde van de regels van de andere kolom ( 8). De tekst die erop bewaard is komt wat verder in het traktaat voor. Dit fragment (fragment 2) is veel minder goed leesbaar maar valt met moeite toch nog te ontcijferen, vooral dank zij de parallelle tekst uit het Brusselse handschrift. De tekst stemt overeen met rr in Elauts uitgave (verder E genoemd) en is een deel van het hoofdstuk dat in het Brusselse manuscript getiteld is : Van der herder milten ". De twee fragmenten hebben enkele met rood aangestipte letters maar elke andere versiering ontbreekt. Wat de inhoud betreft komen de teksten in hun geheel gezien overeen met de Brusselse versie. Toch zijn er zoveel kleine verschillen in woordkeuze, volgorde en spelling, weglatingen en toevoegingen, dat een parallelle uitgave aangewezen is ( 9). De localisatie van deze teksten binnen het Middelnederlandse taalgebied is mogelijk op basis van de taalvormen ( 10). Het Brusselse handschrift blijkt uit Brabant afkomstig, de taal is immers duidelijk Brabants (maar niet het ZW. wegens het voorkomen van luttel) : op, volle, noten, toge, cleine, dorst, of, dor, wortel, enz. De taal van de twee fragmenten is echter duidelijk Westelijk Westvlaams (Veurne of Ieper b.v. zou best kunnen). Dit blijkt uit vormen als : timpert (E tempert), up (E op ), vulle (E volle), neuten of nueten (E noten), teughe (E toge), scerpen (E scarpen ), littel (E luttel), cleene (E cleine), lettel Berst (E luttel dorst), iof (E of), eitene (E etene ), gie (E gi), welen (E wallen ), deur (E dor), ghemerut en ghemeerijt (E gemoruw (e) t ), wortels (E wortels), getimpert (E getempert), enz. Deze localisatie van de fragmenten in de streek zelf waarin Johan Yperman leefde en werkte en de datering uit de tijd waarin hij geleefd heeft of kort nadien, zou kunnen doen vermoeden dat deze fragmenten dicht bij de originele versie van De Medicina staan. Toch blijkt dit (8) Deze kleine delen van de tweede kolom werden bij de hiernavolgende editie terzijde gelaten. (9) Wat tussen ( ) staat komt in het handschrift niet voor ; wat tussen [ J staat zijn onleesbare plaatsen die, als het om enkele letters of een paar woorden gaat, door mij werden ingevuld op basis van Elauts tekst. Afkortingen werden opgelost en cursief gedrukt. (10)Voor deze localisatie dank ik Dr. M. Gysseling.

27 (5) 25 niet het geval te zijn. De tekst is immers op vele plaatsen korrupt (11) en een vergelijking tussen deze fragmenten en het Brusselse handschrift brengt allerlei verschillen aan het licht. Zijn de toevoegingen van enige betekenis in het eerste fragment zeldzaam (b.v. leghen den lichame die court van scaerpen medicinen, tegenover E : legen den lichten lichame ), hetzelfde kan niet gezegd worden van de weglatingen. Die zijn inderdaad veel t alrijker; enkele voorbeelden : legt up die (E legt warm upten), borne ende doer naer so conforteirt (E borne & daerna so steke i ganse vedere in sine kele & aldus so here weder vte Ende daerna so confortere), confortere sine (E confortere hem sine), dat siene in hebben (E darter die mensce in heeft), enz. Soms is de woordorde anders : b.v. Een ander in olien muscelijn warem so timpert triade (E Een ander tempert teracle [sic] in dien murkelijn) en talrijk zijn a llerlei andere verschillen, waarv an er hier een paar volgen : roert (E tempert), rose water (E regen water),.rietheide liet ( E siecheit si),.teerheiden (E.roverheide ), als eenighe segghen (E als sulke neggen ), hars darem verdrawet (E hars darm verdrayet), verscheedelijc (E verscendelike), enz. Wat hierboven over het eerste fragment is gezegd, wordt ook door het tweede fragment bevestigd. De verschillen zijn over het algemeen in beide fragmenten vrij talrijk maar toch weinig belangrijk. Duidelijk is daardoor alvast wel dat zowel het Brusselse handschrift als de nieuwe fragmenten teruggaan op nog andere versies. En dit is dan weer voor de verspreiding van De Medicina van belang. De twee tot nu bekende versies veronderstellen ten minste nog een paar andere die dan als voorbeeld voor respectievelijk het Brusselse handschrift en voor de fragmenten hebben gediend. Daaruit k an men afleiden dat ook Ypermans De Medicina vanaf de veertiende eeuw een verspreiding heeft gekend die zeker niet voor die van de Cyrurgie moet onderdoen. Hierna volgt dan de parallelle editie van de fragmenten en de corresponderende passages uit het Brusselse, door Elaut uitgegeven manuscript (11) Zie de voetnoten bij de tekstfragmenten.

28 26 (6) Fragment 1 (recto) ( kol. 1) [...] het warem in [...] mont varem (I) vander maghe ende daer bouen so legt wile of stoppen (z) Een ander puluer timpen aloes (3) metten witte vanden eye ende dat legt up die mont vander maghe En ander in olien muscelijn ( 4) warem so timpen triakele (S) ende daer toe so minghet ghepuluerde neuten muscaten ende ligni aloes ( 6) et maket ghelike Benen plaestere ende dat so legghet vp die uercoude maghe gheeft hem dese warenre letuarien (7) alse dyamargariton (8) dyacitonitum (9) ende ghef hem drincken wijn daer in es ghesoden mastic (10) ende nueten muscate Slaut, legt warm opten mont vander magen & daer bouen wolle of stoppen Een ander tempert aloes metten witten van den eye. ende dat legt warm opten mont van der magen & daer bouen legt wolle of stoppen. Een ander tempert teracle [sic] in olien muskelijn & daer toe so mingt gepuluert noten muscaten & lignum aloes & maket gelijc.i. plaestere. & dat legt optie vercoudde mage Ende geeft hem dese warme latuarien alse dya margarieton. dya citoniton. Ende geeft hem drinken wiin daer in gesoden es mastic & noten muscaten (1) varem: wellicht fout van de scribent ; syntactisch staat het woord niet op zijn plaats ( vgl. Elauts editie-verder steeds aangeduid als E - ) ; wanneer men het weglaat correspondeert de zin qua inhoud geheel met E. (2) stoppen : pluksel. (3) aloes : een van de aloëssoorten, vooral Aloe ferox Mill. (4) olien muscelijn: kliersekretie van de muskusrat. (5) triakele: een van soorten theriak, een tegengif op basis van slangevlees en een groot aantal andere ingrediënten. (6) ligni aloes : een welriekend hout van talrijke planten ; het heeft niets met aloes gemeen (L. J. Van de Wide, De Liber Magistri Avicenna " en de,, Herbarijs " (Brussel, 1965) I Liber Magistri Avicenne, p. 148). (7) letuarien : van Lat. electuarium, likkepot. (8) dyamargariton: in Ant. Nic.:,, es also geheten na.2. manieren v an perlen met gaten ende sonder gaten" (W. S. Van den Berg, Eene Middelnederlandse Vertaling en Het Antidotarium Nicolai (Leiden, 1917) ). (9) dyacitonitum : in Ant. Nic.:,, Dyacitonitem doet wel verteeren ende wederstaet walgen ende... es goet iegen menisoen " (Van den Berg ). Bevat cydonia vulgans, kweeappel of -peer. (10) mastic : matikgom, een hars uit de bast van Pistacia lentiscus L.

29 ( 7) 2 7 (kol. 2 ) ieghen die keere ( 1 1) van hitten Nemt bloume ende wit van den eye dit roe(r)t te gader et spisen so drinc eene grote teughe van warmen borne (1z) ende daer naex so conforteirt sine maghe met dyacitoniton of met dyamargariten ende diere ghelicke. Ende ieghen dat comt van so wermen spise doeter ieghen also uorleert es ieghen dat comt van hitten ende alst comt bi scerpen medicinen die hem waren ghegheuen so baten (13) in warre daer in ghesoden es gale (14) mint (15) iuniper saet (16) ende ghef hem drincken int bat rose water (17) daer ghesoden in es mastic met een littel muscaten ghe (rof) felsnaghel (18) ende saet van basilicone (19) Ende iegen keren van hitten. so nem bloeme & wit van eye. dit tempert te gadere & legget op die mage. Een ander. Nem mastic ende bole van armenien. bloet van draken. dit puluert & tempert met wit van eye. & legget opten mont van der magen Ende comet van veruulten van spisen. so drinke enen groten toge van warmen borne & daerna so steke.i. ganse vedere in sine kele. & aldus so kere weder vte. Ende daerna so confortere hem sine mage met dya citoniton. of met dya margarieton ende diere gelijc Ende jegen dat comt van hitten alse van warmer spisen. so doeter toe als v vorleert es daert comt van hitten Ende alst comt van scarpen medicinen die hem waren gegeuen. so baettene. in watere daer gallen in gesoden waren & junipersaet. Ende geeft hem in siin bat drinken regen water daer gesoden in es mastic met.i. luttel noten muscaten & groffelnaglen & saet van baselicoene (11)keere : braking (Lat. vomitum). (12) borne: water. (13) baten: baadt hem. (14)gale: galappel, gezwel op bladeren van eikebomen, veroorzaakt door de steek van de galwesp. (15)mint: munt, een van de vele soorten van het geslacht Mentha. (16)iuniper saet: zaad van de jeneverbes, Juniperus communis L. (17)rose water: sap van rozen met water gemengd ; regen water in E lijkt een schrijffout (of transcriptiefout). (18)ghe [roil felsnaghel: kruidnagel, gedroogde bloemkoppen van Eugenia caryophylata. (19) basilicone: zaad van Ocimum basilicum, rijk aan olie.

30 28 (g) dit nes niet alleene goet iegen tkeeren ne vaer (20) het es goet leghen den lichame (21) die comt van scaerper medicines. Dit nes niet allene goet iegen tkeren. maer hets oec goet jegen den lichten lichame. [He] t comt menichwaref [grote 5] iecheide den men [sche toe in den] lichame onderwilen - (Fragment 1 verso ) ( kol. 1) Ende het comt onderwile (22) bi verstoptheit vanden hals van der blase in wien (^3) dorine onthouden rect de blase de welke so dwinghet (2 4) den ars darem datter negheen materie en mach neder liden (2S) bei welker bestopheide de daerme veruulen ende dus so werder (2 6) sij soo seere gherect dat siere in hebben groote pine. Aldus so kennet in wat steden (27) die siecheide liet (28) Als zij es in die cleene daerme danne so es de seerheite bouen den nauele dese es geheeten crophicus (29) die seerheiden di es in yliacu ] Van torcioene Het comt menechwerf grote swaerheit den mensche toe in den lichame. & dat jn meneger manieren. Ondertiden comet van gorsemen winde die besloten sein in die darmen die de darmen doen recken : Ende onderwilen bi humoren die heet sein. & onder bi couden humoren. -wilen Bi wilen bi verstoppingen van de halse van der blasen in welke die orine onthouden dat reckt diere blasen die dwinget so dien eersdarm datter gene materie en mach neder liden. bider welker verstoptheit die darmen veruullen & dus werden si so sere gerect datter die mensce in heeft grote pine Aldus so kent in wat steden die ziechéit si. Alsi es in die cleine darmen. dan so es die siecheit bouen den nauele. dese es geheten crophicus. die swerheide es in yliaco. (20) ne vaer: schrijffout voor ne maer. (21)lichame : loslijvigheid (vgl. E lichten lichame). (22) onderwile : somtijds. (^3) in wien: waarin. (24) dwinghet: drukt op. (25)liden : zinken, gaan. (26) verder: werden ze er (of schrijffout voor werden, vgl. E). (27)steden: plaatsen. (28)liet: ligt, is. (29) crophicus : de etymologie van dit woord is mij niet duidelijk (vgl. E).

31 (9) 29 ( kol. 2 ) ylion es die darem gheheeten die en es niet in den cleenen darem als eenighe segghen van welken galienus segghet in pantegne (30) ylon es een hars ( 3 t) darem verdrawet (32) in den velt bliuende [ ] men yl[iacon ] menschelicheid (33) [beide achter] ende voren. Nu so bekent men verscheedelijc (3 4) die siecheide bi desen teekine alst es van winde danne so rommelt hi inden buc ende alst comt van couden humuren danne so es di lichame bestopt die orine es ontwarmt (35) ende trubbel (3 6) ende die rupseninghe (37) aysylich (38) lettel derst of ne gheen ende dat in ouden lieden in couden tijden in couden ieghen nooden (39) ende bi dat de zieke leuede met couden voetsele ende wat (ere) dit doet dese siecheide comen dustanen leiden (40) ylion es die darm geheten die nes niet van den cleinen darmen also sulke seggen. Vanden welken galienus seis in pantegne. ylion es.i. hart darm verdrayet. jnden welken bliuende die camergange. heet men yliacon passionem Dese ziecheit diemen heet colicus die hout in enen darm diemen hetet colon. wies zeerheit dat men geuoelt in dlanc vanden nauele toten bene. dats jnt lijchaer bouen der menschelijcheit voren & achter beide. Nv so kent dese ziecheit bi desen tekene verscendelike. Alst es van winde. dan so rommelt hi in den buuc Ende als comt van couden humoren. dan es die lichame bestopt. dorine es ontuarwet torbel. entie rupseninge es aysinech. ende luttel dorst of en genen Ende dat in ouden lieden in couden tiden in couden egenoden. oec om dat si leuen met couden voetsele. dit doet die ziecheit comen. (30)pantegne : niet Galenus, de bekende Grieks-Romeinse arts ( ), is de auteur van een werk met deze titel, maar wel Isaac Judaeus (E). (31) hars: aars, hier : dikke darm (vgl. E hart, wellicht corrupt). (32) verdrawet: met uitstulpingen of lobben (vgl. E verdrayet). (33) menschelicheid: geslachtsdelen. (34) verscheedelijc : verschillende, betere lezing dan E (verscendelike ). (35) ontwarrut: ( vgl. E ontwarwet), kleurloos. (36) trubbel: troebel. (37) rupseninghe : oprisping. (38)aysylich: azijnachtig. (39) ieghen nooden : landstreken. (40) dustanen leiden : dusdanige, zulke pijn.

32 30 (10) Ende alst torsioen (41) comt van heeten huururen danne so es de sweringhe swaer ende scarp met grooten dorste ende kortchen (42) onder willen die orine] gheuarwet Alst torcioen comt bi heten huuroren. dan es die sweringe swaer scarp met groten dorste. ende onderwilen cortse. die orine geuarwet... (recto ) Fragment 2 als de milte es geswollen bi ver -vulten (1) van melancolien sonder verhitting van der leuer aldus ghenesten alre eest doet hem den siecken wachten van dat maect melancolie also gie vint in die capitel hier bonen (2) heete ghesodene hoendren wederin (3) vlesch swine voeten meru (4) eyeren ende dies ghelike drincke wijn daer in si gheblu (s) cht stael of gout iof een ront steel (5) wiel ghe (g) loyet ende die gheblusschet in den wijn drincke ute een nappe ( 6) ghemaect van eenen tamerrinde (7) borne ende tfat daer wijn in ghehouden dat si ghemaect van sulken houte vorseit wandele een deel ten voor eitene ende achter niet Slaut, Alse die milte es geswollen bi veruulten van melancolien sonder verhitheit vander leueren. so geneesteen aldus. Jerst so doet den zieken wachten van dat rnaect melancolie also ghi hebt gehort jnt tselue capittel daer voren. Ende ete gesoden hoendren. wedren vleesch. swinen voete. rnoruwe eyeren & des gelike. Ende drinke wiin daer in gebluscht si stael of gout. of.i. steen wel gegloyt entien ge- ront bluscht in den wiin. Ende drinken vut enen nappe gemaect van.i. tamarinden borne & tfat daer de wiin in si gehouden die si oec van.i. tamarinde borne. Ende wandele.i. deel vore etene & niet achter etene. (41) torsioen : (darm)kramp. (42)kortchen : koorts (vgl. E cortse). (1) vervulten : vervuldheid, volheid. (2) verwijst naar het begin van hetzelfde `capittel'. (3) wederin : van hamel, ram. (4) meru : zacht gekookte. (5) steel: corrupt voor steen, kei (vgl. E). (6) nappe : drinkschaal. (7) tamerrinde : hout van Tamarindus indica ( zie ook noot 27).

33 (verso) Smert hem die [...1 milte metter salue die men nomt dyaltea (8) of met vette botere bi den vyere of inder sonnen ende dat nuchterne die [ ] of maect een salue Nemet gherste lynsaet fenugriec (9) droghe fighen rosijn [-- ] in aysile eenen nacht ende eenen dach daer naer so doeten welen (10) in een cranc (1 1) vier daer naer siet (12) deur een linen cleet iof doec Ende so doet olie van oliuen Ende was ende macer of eene salue met welker gie smert de milte ende als die milte es ghemerut iof ghef den sieken drinken Dese siedinghe siet wertels van apien (13) venkel ( 14) saet persijn (15) saet dit drinck getempert met wine iof doet dit water maken ter specerie Rp radices ( 16) petro (cellini) (17) feni (cu) li (18) spargi (19) brusci (20) epatica (21) capilli ven(er)es (22) polica- Smeert hem die milte metten sa heet dyaltea. of met -luen die vetter boteren bi den vyere of ter zonnen nuchteren. Of maect hem deze zalue. Nemt gerste lijnsaet. venigriec. droge vigen. rosijn sonder steen. dit legt al te weyke in aysine enen dach &.i. nacht. daerna so doet wallen op.i. cranc vier. daerna ziet dor.i. linen cleet. daertoe doet zieden olie & was. & maecter af.i. zalue daer gi met sult smeren die milte. Ende alse die milte es gemoruwt. so geeft den zieken drinken dese ziedinge. Siedt wortele van eppen. venkel saet. persijn saet. dit geeft hem drinken getempert met wine Of dit water doet maken ter specerien. Rp radices petrocellini. feniculi. spargi. brusci. epatica. capillis veneris policarie. (8) dyaltea: een zalf waarvan het actieve bestanddeel heemst is (Althaea officinalis L.). (9) fenugriec : fenegriek, Trigonella foenum graecum L. (10)welen: koken. (11)cranc : zwak, klein. (12)siet: filter. (13)apien : eppe, selderie, waarvan verschillende soorten b.v. Apium graveolens L. in de geneeskunde gebruikt werden. Zie ook noot 15. (14) venkel: venkel (Foeniculum vulgare L. ). Zie ook noot 18. (15)persijn : eppe van Macedonië, Apium petroselinum L. (i6) radices: in het hs. staat rad' : de wortels. (17)petrocellini: Lat. van persijn (zie noot 15 ). (18)feniculi: van venkel (zie noot 14). (19) spargi: asperge (Asparagus ofcinalis L.). (20) brusci: Lat. gen. sg. muisdoorn, steekpalm (Ruscus aculeatus L.). (21) epatica : Lat. leversteenmos (Marchantia polymorpha L.). (22)capilli veneres: Lat. venushaar (Adiantum capillis veneris L.).

34 32 (12) rie (^3) centaure ( 24) scolopendrie cortex (z5). 1. (26) due summitates tamarisci dequoquatur omnia in aqua et coletur ( 27) Met desen watre so timpen sinen wijn ende wedrestaet ( 28) hem den Bieken so doeter toe [.i.] deelkeu sukers ende maecter af een syroop Die milte ghemeerijt legghet daer up dit ple [inter... ] centaurie. scolopendrie. cortex et due summitates. tamarisci. decoquantur omnia in aqua. & coleratur. Met desen watere so tempert si wijn. & wederstaet hi hem.-nen so doeter toe.i. deel sukers & maecter af.i. cyroop. Die mike gemoruwet so legter op dit plaster... (23)policarie : Lat. kleverig donkerkruid (Inula viscosa L.). (24)centaure : Lat. ofwel groot duizendguldenkruid ( Centaurea centaurium L.) ofwel duizendguldenkruid, aardgal ( Gentiana centaurium L.). (25)scolopendrie cortex: Lat. bast (cortex) van tongvaren, hertstong (Scolopendrium of ficinarium Willd. ). (26).l.: gewone afkorting voor Lat. vel, of. (27)due... coletur: Lat. twee toppen v an de tamarindusboom (vgl. noot 7 ) : kook alles in water en filter. (28)wedrestaet: biedt weerstand, weigert in te nemen.

35 (13) 33 : : :, ^ r ^ ^^.^ ^,^` ^^,.^^^^ `^a^ ^ y^^ ^ a ^^^t^ OAT* ^ ^ic ^ 7R 40 ^ r ^ ^ ^^^^^ ^r. ) ^ # ^ ; «r ^^^^^^^^%^^^ ^ x' fqr` ^ ^ ^ ^^ ^^ ft)bniiikatut ^ ^ ^^ "^!^^ Ybant auk ^^,^ tn ^.^^ mu ^^t^ ^^ cot ^... ^ ^^ bn,i,j kocto Dunne Co es Oi, itriong. ^? kikca4.0.'. ticøjip ^^^^ ^^^ es ^^ 4 '^.. ó: ^ ^ ^ ^ µ^^^^^^r^` ^^ ^^^^^ ^ - ^l ^^^^ ttt, ^ ^^^^ ^^ ^ ^^^^^ ^ ^bki ^^ ^^ ^ tik t ^^^^ ^ ^ ^,^ bit;, ^ t^^^^^ ^^ ^^^ r ^ ^ ^ ^^^^^,` ^ tit. ---, ^^ ^^-^^^^`^^ ^ ban na a;,4, it** ^ 4nm-01z a ^^ ^ i^it ^t^^^ ^^^^^ ^ bi ^ ^ ^^ ' """. ^`^^` kitch ^ ^ 5 ^.^^^ ^^^^,4teloci^.xic entt Wat bit ant ^ a y. Zrfr ldbcjzr^ ^ tomtit ^,^ ; ^^^s town hcfrfl.dm ^ Y = Aix* ^^^ ^^^ ^^^^^ ^ ^a!, ^^^^bn^ ^^^^ '11;;'; ^ ^^^,,, «(Ii'tÏ%iigt^ tufger ^^^, ^^^^^ ^net arogria tvelk t* flitit ^^ ^^ s^ ^.,.^..^. ^ ^._._ ^^^`^^^ ^^.. ^r. ^3 ^'^` " i o; VI I <r Recto-zijde van fragment 1

36 34 (14) 4 cv.+ar ^-+^r-' ^^ ^ 1 ^t+7 ^ ^ ^. Vi: ^ ^^^^^^^^^^1^11^^^ ^ A, N i, r ^,^^^^. ^i.,^y «^ ^^,. ^^^^^r" OlitiVe :^ ` :4.. ry,y,t ` wy^44 ^:^.^ r.+r r ^.ahp ^^E^^ ^ ^^^^ ^-^ ohm* ^^^ s ^ ^ `^` ^ if h Y ^I^ í^^. I ^ ^ a^^^^i^^i^^,^^ [ ^^^ ~ ^ *00«, - ^^^^^^^^ ^ M ^ r M ^^^ ^ ^^^ ^^^ ^ It ^ ^ K ^ ^^^ ^^^; á ^Y ^ ^ ^ ^^^^^^.^1^^ 9i Ax Y r y ^^^r^ a w ^.aí^^^^ ^^^^ ^^ Tao: 4 Iiiiitiviativiiii ^,, Y^Y, vr, ^^^ ^ ^^..,^^v^ ^ ^^^o^^ ^ ` ^ ' 1t 5gbM iii^- ^ ^^^^^ 1^ qct ^^^^^ ^^^^^ O(^^ ^8 pt r ^ itutitrfovatik t^^ *f' r G ^r^` s fr^tt^^^v^^^ ^ >: ^ s.61ftr ^^ ^A^.r. i#^. - In* ^ ' ' gild' two Ozii Wu A, ^ -Darr at 601VOto,.;, s., - ' Awl:0W putitiviittirfa,.,,,,,for s box vithipt. : - loii ' cilivraiii4 ^ ^^^,r ^^^R ^ ^ F$ x> ^ Y, ^ Verso-zijde van fragment 1

37 ( 1 5 ) 35 ;at WI Inn o taw tit,. ; stC, -7,4107'24-,ttiL:,,,... ''' s. :.. )3:1.1M, *Ot '. 'a' 1, 6-44,;,,101, 0 i t?..4, 'Val 1.:,:i.':1, 'ittl(1 HO :.1 r'. i i- "4 rv, ', '., ;;`: Cr,7,.1,,,,;-, ', ;, +';'*t,;' ''':,,1:',1:,' 4, ',#r4:::;t:' '11,11;41',!' i::: Aar' '' Alt 4. * r'riqr!'fl, "Iir. i 4 S 014 '; i'.1,' 4,,. 4, f44;i,p.7011%,,,,,lk, fi* V111. " IC 43/"11".....,.., vi 3.1.1)1 lit o 6 Mi43,0 4:1:,- 4 " ftisd S,,.,,.i.c,- f:k1,,,,,,,,rx 4,0.1-,i,o, r t, s' :.40,,,,-,, iont -7, ai I - -tivilic,, :. ;:is y :1 --, RATT.,,I, t?i.',;.q I).S _....,:,..Itil,e',Itlil,..:,.._. l:e.,4:::11:,.. -,-, :4;: ::3' 44^tIt1:1 11 '*:4' 14,,, l'4*3 4:;114. si 41.1f1.1, s ;71g1}11:I *. '. I:1 ",1 'iv... 14:::141' 1'1..".:'''::17: -'47, tiltbii''...,;...,..,7...,-;.0*.,... '' 64;0 $ re -4 rc4. ^ 'S 1.::, g 6 t!vil ',*,:fainfrk '.;,tp,, 1 " -.rot :,zitt ' 4 PJO' ' 4 -: i, Recto-zijde (links) en verso-zijde (rechts) van het tweede fragment

38 JACOBUS VAN GRUITRODES SPECULUM SAECULARIUM HOMINUM (CAP. 1) IN MIDDELNEDERLANDSE VERTALING Teksteditie en beschrijving van het handschrift Hs. Wroclaw, Universiteitsbibliotheek IV. D. 5 door J. REYNAERT I. INLEIDING Toen R. Lievens in 1963, grotendeels op basis van aantekeningen door W. de Vreese omstreeks op enkele studiereizen gemaakt, zijn Middelnederlandse handschriften in Oost-Europa uitgaf, liet hij bij zijn beschrijving van hs. Wroclaw, Universiteitsbibliotheek IV. D. 5 verstaan dat dit manuscript op dat moment spoorloos was. Prof. Dr. Antoni Knot had hem in een schrijven van 28 november 1956 immers meegedeeld dat het,, locs des hostilités " (1941 of 1945? ) samen met andere manuscripten van de vroegere Staats- und Universitátsbibliothek buiten de stad in veiligheid was gebracht en dat het sindsdien in de collecties van de instelling niet was teruggevonden. Het is dan ook enigszins tot mijn verrassing, maar vooral tot mijn grote tevredenheid dat ik bij een recent bezoek aan Wroclaw heb kunnen constateren dat het Middelnederlandse gebedenboek op zijn vroegere bewaarplaats én onder zijn vroegere signatuur weer terecht is. In werkelijkheid moet het, naar men mij in de handschriftenafdeling van genoemde bibliotheek meedeelde (*), in 1958 al vanuit de Leninbibliotheek in Moskou, waar het langs onnaspeurbare wegen was terechtgekomen, aan zijn vroegere bezitters zijn gerestitueerd. Bij dezelfde gelegenheid heb ik tevens moeten vaststellen dat de nota's van De Vreese waarop Lievens voor zijn beschrijving van dit handschrift heeft gesteund, nogal wat leemten zullen hebben vertoond : zo- (*) Ik ben deze informatie meer bepaald aan Dr. Mrozowicz verschuldigd. Hem, maar ook de andere medewerkers van de gastvrije handschriftenafdeling van de Universiteitsbibliotheek, wil ik hierbij van harte mijn dank betuigen, evenals aan Prof. Dr. S. Prcdota, die mijn hele studieverblijf te Wroclaw met de grootste voorkomendheid begeleidde.

39 (3) 37 wel wat de materiële vorm van de codex, als wat zijn inhoud en zijn geschiedenis betreft, ontbreken in die beschrijving een aantal niet onbelangrijke gegevens. De aanvullende noten die ik, met Lievens' beschrijving bij de hand, ter plaatse kon maken, worden onder III hierna meegedeeld. Bovendien bleek de codex naar de inhoud ook nog een interessante aanwinst in petto te hebben. Het in Lievens' beschrijving niet of slechts heel globaal weergegeven gedeelte van het handschrift (fol. 127 e.v. ) bestaat immers, in tegenstelling tot wat men zou kunnen menen op grond van de geringe belangstelling die De Vreese er blijkbaar voor betoonde, niet uitsluitend uit korte gebeden, excerpten, dicta e.d., maar bevat, met name op fol. 159r -164v en op fol. 181r -184r, twee vrij omvangrijke uittreksels uit moraliserend-, respectievelijk mystiekreligieuze traktaten, beide weliswaar zonder titel en anoniem. Voor het tweede excerpt bracht de index op de bijbelplaatsen in de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta te Leiden uitkomst : het bijbelcitaat waarmee het begint, bleek het incipit te zijn van een pseudo-tauleriaans traktaat dat door Lieftinck in een zestal andere handschriften reeds was aangetroffen. En na enig speurwerk kon het eerste excerpt als een Middelnederlandse vertaling van het eerste kapittel van Jacobus van Gruitrodes Speculum saecularium hominum worden geïdentificeerd. Van het bestaan van zo'n vertaling was tot nu toe niets bekend. Jacobus van Gruitrode, als Jacob van den Eertwech te Gruitrode in Belgisch Limburg geboren omstreeks , stierf in het kartuizerklooster Alle Apostelen nabij Luik op 12 februari Vanaf 1440 tot zijn dood was hij, met een onderbreking in , wanneer hij ril. het klooster Sion bij Zierikzee bestuurde, prior van het genoemde Luikse klooster ( 1 ). In zijn Liber de scriptoribus ecclesiasticis schrijft Johannes Trithemius Gruitrode in totaal 28 werken toe, alle in het Latijn. Het moderne onderzoek ( 2) onderscheidt hierin meestal vier grote categorieën : de Spe- (1) Over leven en werken van Jacobus van Gruitrode, zie K. Seynaeve,,, Jacobus van Gruitrode", in : Historia et spiritualitas Cartusiensis. Colloquii Quarti Internationalis. Acta, ed. J. de Grauwe, Destelbergen, 1983, p en de oudere literatuur aldaar vermeld. (2) M. Verjans, Jacobus van Gruitrode, kartuizer ( )", Ons Geestelijk Erf 5 (1931), p ; in navolging: K. Seynaeve, A. W., p. 320 e.v. ; P. Bange, De Specula status humanae vitae van Jacobus van Gruitrode : vijftiende eeuwse standenspiegels", 0. G.E. 1983, p (p. 136).

40 38 (4) cola, de Dialogen of Colloquia, de Rosalie; en de overige werken. Van een aantal opuscula uit de laatste drie categorieën zijn, dank zij vooral het speurwerk van J. Deschamps ( 3), (soms verscheidene ) Middelnederlandse vertalingen en bewerkingen aan het licht gekomen, met name van: Dialogu.r Crucifixi et peccatoris, Diatogus Mariae et peccatoris, Dialogur aliu.r Mariae et peccatoris, Rosarium Jesu et Mariae en Coronula sanctae Mariae. Van geen van de Specula was tot nog toe, naar mijn weten, een vertaling in het Middelnederlands opgedoken. De aan Gruitrode toegeschreven vijf Specula richten zich telkens tot één groep van mensen in het bijzonder : prelaten (Speculum praelatorum ), ondergeschikten (Speculum.rubditorum ), priesters (Speculum.racerdotum ), leken (Speculum.raecularium sive huius mundi amatorum) en boetvaardigen (Speculum sive stimulus poenitantiae ). Zij vormen in de overlevering vaak één geheel onder de titel : Specula omnis status humanae vitae ( 4). Soms komen ze ook wel afzonderlijk voor ( 5). De weerklank die de Specula in hun oorspronkelijke Latijnse vorm op het einde van de 15de eeuw hebben genoten, kan zonder enige overdrijving indrukwekkend worden genoemd ( 6). Maar ook in vertaling blijken deze werken, meer in het bijzonder het Speculum.raecularium ( ook wel circulerend onder de titel : Speculum aureum animae peccatrici.r ), al spoedig althans buiten de Nederlanden een grote verspreiding te hebben gevonden. Vanaf de tachtiger jaren van de vijftiende eeuw verschenen Duitse (7) en Franse (8) vertalingen ( bij herhaling) in druk. (3)J. Deschamps, Middelnederlandse vertalingen en bewerkingen van werken van de kartuizer Jacobus van Gruitrode", in : Hulde-album Dr. F. van Vinckenroye, Hasselt, 1985, p (4) Voor handschriften en vroege drukken, zie : Seynaeve, A. IV., p. 321, noten 49 en 50 en de aanvullingen hierop bij Deschamps, A. T'., p , noot 5. (5) Vgl. voor de handschriftelijke overlevering : Deschamps, A. T'., ibid., voor de afzonderlijke drukken : Seynaeve, A.W., p. 321, noot 50 en Bange, A.W., p (6) Een (nog zeer onvolledig) beeld geeft P. Bange, Spiegels der christenen. Zelfreflectie en ideaalbeeld in laat-middeleeuwse moralistisch-didactische traktaten, Nijmegen (1986), p ; verder P. Boon, Spiegel der armen siundigen Seele (Ulm : Cunrad Dinckmut 1484), (Amsterdam, 1984), p (7) Bij Conrad Dinckmut te Ulm 5 mei 1484: P. Bange, Spiegels..., p. 69 ; een tweede druk in 1487: [P. Amelung] Der Friihdruck im deutschen Sz dwesten , Stuttgart (1979), p (nr. 116) ; facsimile-editie van de druk uit 1484 door P. Boon, A. Tom.. Van omstreeks dezelfde tijd dateert een handschrift,

41 (5) 39 Het Speculum saecularium sive huius mundi amatorum telt zeven hoofdstukken : elke dag van de week kon zodoende de door zonde misvormde ziel in de `spiegel' kijken. Het eerste van die zeven kapittels, `De vilitate et miseria hominis', is in zeer sterke mate meer dan P. Bange in haar bespreking laat zien ( 9) door De miseria humanae conditionis (ca. 1195) van Lotharius van Segni (later paus Innocentius III) geïnspireerd. De Middelnederlandse vertaling ervan vormt dan ook een van de weinige (mij bekende) sporen van het Nachleben' in onze middeleeuwse literatuur van dit in het algemeen nochtans zeer invloedrijke werk. Daar bovendien nog heel wat vraagtekens zweven rond het ontstaan én zelfs rond het auteurschap van het Speculum saecularium, leek het me niet oninteressant het relatief vroege getuigenis van het handschrift uit de Universiteitsbibliotheek te Wroclaw hier integraal uit te geven. De datum van 1486 die de kopiist op fol. 214 v opgeeft, roept meer bepaald de vraag op naar de plaats en het milieu waarin deze Middelnederlandse vertaling van het Speculum op handschriftelijke wijze verspreiding kon vinden. Voortgaand op de ondubbelzinnig franciskaanse inhoud van het hele manuscript en op de zelf-identificatie van de kopiist van fol. 210v -212r, broederjan dyrix van meettecoiuen van sint truden (vgl. onze beschrijving van het handschrift in III hierna), kan men weliswaar voor waarschijnlijk aannemen dat het manuscript ten laatste vanaf 1568 in het bezit van een franciskanenklooster ( Minderbroeders of Begaarden? ) te St.-Truiden is geweest. De geografische nabijheid van deze laatste stad bij de plaats waar Jacobus van Gruitrode nagenoeg heel zijn monastieke leven doorbracht, levert evenwel slechts een bedrieglijk verband op met de tekst van de Speculum-vertaling in nu Basel : Universiteitsbibliotheek A IX 27, waarin de Baselse kartuizer Ludwig Moser vanaf fol. 35 e.v. zijn vertaling van het Speculum aureum overschreef (vgl. Die Handschriften der Oeffentlichen Bibliothek der Universitát Basel, I Die deutschen Handschriften, dl. 1, Basel, 1907, p (p. 135 )). Het is ons niet bekend of tussen deze en de Ulmse tekst een verband bestaat. Een Duitse vertaling van de vijf Specula ten slotte zou (op gezag van P. Bange) verder te vinden zijn in het zestiende-eeuwse h andschrift London, British Museum Add (8) Zie bijv. W. A. Copinger, Supplement to Hain's Repertorium bibliographicum, dl. II 2, Milano (1950), p. 97. (9) O.G.E. 1983, p

42 40 (6) ons manuscript. Zowel de taal ( 10) als de naam van de eerste kopiist, brueder gerrit van lewerden, wijzen immers op een heel wat noorde lijker streek van oorsprong. Dit wordt bovendien door de rubricering van een aantal voor het bisdom Utrecht typische heiligen in de kalender bevestigd ( 1i). Vrij kort na zijn ontstaan in Overijsel of Gelderland moet dus het handschrift in verband met de godsdiensttroebelen van de 16de eeuw? naar het zuiden zijn gemigreerd. Maar hoe is dan de Gruitrode-vertaling in dat Noordnederlandse handschrift terechtgekomen? Ik breng in de hierna volgende teksteditie een moderne interpunctie aan. Het handschrift zelf gebruikt als leesteken alleen een dubbele punt ; de plaatsen waar die voorkomt, worden in de tekst met een achterwaartse schuine streep ( \) aangeduid. Het einde van een bladzijde wordt weergegeven door een dubbele schuine streep ( / / ). Waar de tekst interpretatiemoeilijkheden biedt, volstaat meestal een vergelijking met het Latijn om de betekenis doorzichtig te maken. Op enkele plaatsen heb ik dan ook in voetnoot de overeenkomstige Latijnse passage geciteerd (i 2). Voor een grondige vergelijkende studie en situering van onze vertaling in de tekstgeschiedenis is het op dit moment te vroeg : het te bestuderen materiaal is nog nauwelijks in kaart gebracht. Moge de navolgende editie alvast de verdienste hebben enige aandacht te vragen voor een uit het oogpunt van de receptieve literatuurgeschiedenis bijzonder belangrijke, en, mede door zijn compilerend karakter, in cultuurhistorisch opzicht heel representatieve tekst. (10)Enkele typische vormen zijn bijv. : myt (met), sunte (sinte ), sunder (zondaar), gesund (gezond), apenbaert (geopenbaard), woldes (wilde ), olderen (ouderen), solde (zou), beholden ( behouden ), hiligen (heiligen): vgl. de inhoudsbeschrijving hierna. (11)Achilleus en Pancratius ( 12 mei ), Odulphus (12 juni ), Lebuinus (25 juni én 12 november), Mauritius (22 september), naast algemener Nederlandse heiligen als Bonifatius (5 juni) en Laurentius (10 augustus). (12)Meer bepaald uit : Speculum aureum anime peccatricis [Lyon, G. Le Roy, s.d.], exemplaar Gent U.B., Res Vergelijking met de andere twee edities waarvan in de Universiteitsbibliotheek een exemplaar bewaard is (Res (1) en Res. 174 (6)) leverde geen significante varianten op. Voor identificatie en verdere omschrijving van de drukken, zie J. Machiels, Catalogus van de boeken gedrukt voor 1600 aanwezig op de Centrale Bibliotheek van de Rijksuniversiteit Gent, Gent, 1979, J 7-9.

43 (7) 41 II. TEKST Hs. Wroclaw, U.B. IV. D. 5 fol. 159e-164v DIe hilige prophete ieramyas seit :,, Waer om byn ick van mijner moeder gecomen op dat ick solde sijn druc, lyden ende arbeit ende droeffenysse, Ende mijn dagen seluen vergaen in scanden ende confuse? ". Seijt dat die hilige man van hem seluen, de welke gehiliget was in sijnre moeder licham, Wat sal ick seggen van mij, die ontfangen is ende geboren in swaren sunden? Santus bernardus seit :,, studere dij seluen te bekennen, \ want vele beter ist ende lofliker dat gij v seluen kennet, \ dan gij v vergetet ende bekenden den loep van den planeten, ende de cracht van allen cruden, ende de conplexcye van allen menschen, ende die natoer van allen dieren, ende had ock die kunst van allen hemelschen ende eertschen creaturen ". Daer omme merket naerstelike, 0 mensche : wat hebstu geweest eer du geboren waerste, ende wat du byste in dijn gebuerte tot dier tijt toe dattu sterues, Ende wat salstu wesen alstu doet biste. Vanden eersten : dattu heueste gewest dat alre onreijnste saet, ende in onsuuerheit des vleysches bistu ontfangen ende in vinyger begerten der onkusheit, ende dat alre beste is beulectheit der sunden (13). Mar hoert doch, o snode mensche, mit wat spise bistu geuoedet in dijnre moeder / / buuck : voerwaer van dat onreyne bloet der vrouwen, dat dan sessert als sij ontfangen hebben ; ende daer van worden sij [ontfangen ( geschrapt )] geuoedet, Van welken bloede dat also verwaerlic (?) (14) ende onreyn is, soe wat vruchten dattet geraket, dat sij nyet en bloyen, meer sij verdrogen ; bomen ende anderen cruden vergaen. Ende waer dat sake dat die hunden daer van aten, sij solden rasende werden. Daer nae comen wij ter werft, screyende ende hulende, ende worden geleuert deser ellendiger werft, Tot arbeit, tot anxte ende droefheit, ende dat alre swaerste is, tot steroen. Onse lieue here heft den mensche gemaket van slijm der eerden, de welke onder de ander elementen die snotste is ende onwerdichste. Die planeten ende sterren heft hi gemaket vanden vure, \ de stroem [sic ; stoerm? ] ( 15) ende wynt vander lucht, de vogelen ende vysschen vanden water, Die menschen ende beesten heft hi gemaket vander eerden. Ansiet dat gene dat vanden water gemaket is : gij (13) Lat.: (et quod deterius est) in labe peccati. (14) Lat.: tam detestabilis. (15) Lat.: flatus.

44 42 (g) sult vynden dat gij vele snoder sijt. Besiet dat vander lucht gemaket is, ende du salste bekennen dattu vele snoder biste. Ansiet dat vanden vure gemaket is, / / du salste di seluen die alre snoetste vynden. Noch dijn gelick en mach nyet maken die hemelsche dyngen, noch bouen die eertsche dyngen ( 16). Want du biste den besten gelick, Want de mensche en heft nyet meer vander eerden dan een beest. Vander eerden sijn sij geboren ende sij sullen eerde worden. Het en sijn geen alre malcks woerden, Mer de alre wiseste salomon heft sie gesproken. Daer omme, o mensche, hoe edel dat gij heet te wesen, tot deser went bistu gecomen, ende du en denckeste nyet hoe snode dat dijn begyn is dattu ter werlt gecomen biste. Wilstu weten ten anderden mael watstu biste, Hoert wat de sterre der doctoren, Santus augustynus, seit van hem seluen : Wie mij arme mensche, wat byn ic? jck byn leyder een vat vol drecks ende een scholpe der onsuuerheit, vol stanc ende verveernysse, blynt, arm ende nakei, vol gebreken, nyet wetende mijn begyn mijn eynde en is nyet dan lijden ende onsalicheit ende sterflick, Die sijn dagen vetbij gaen als een scheme, De welke sijn leuen als de mane vergaet, ende als die / / biomen op den bomen wassen ende ter stont vallen sij of. Jck byn eerde, ellendich, ende een kynt des toerus ende een bequaem vat tot sunden, \ ontfangen in onsuuerheyden, leuende in armoden, ende steruen in groter pijnen ". Daer van seyt Santus beisnardus : Wat is een mensche anders dan een sack vol drecks ende een spise der worme? Wilstu wel merken wat di comt doer mont, nose ende van alle uwen ander leden uwes lichams, so en hebstu nyet onreyners gesien dan de mensche ". Ansiet de bomen ende ander cruden : die geuen van hem sueten roeke, ende du mensche geues van di alle onreynycheit. Die bomen geuen van hem oly ende wijn ende balsam, ende du geues van di alle onreynicheit ende dreck. Die vruchten geuen van hem sueten roke, ende du geuest van dij onmenschelike stanck. Want also danych als de boem is, al so danyge vruchten brenget hi voert. Want een guet boem en mach geen quaet vrucht voert brengen, Ende een quaet boem en mach geen guede vrucht voert brengen. Wat is / / een mensche anders dan een boem ongeeert ( 17), Daer de mensche es dat blat dat vanden wynde weert of genomen, ende als die stoppel die vander sunnen went verdurret? Daer (16) Lat. : nec valebis te parificare celestibus nec audebis te praeferre terrenis. (17) Lat. : arbor eversa.

45 (9) 43 van seit de hilige prophete Job :,, Die mensche is geboren vander vrouwen, ende een corte tijt is sijn leuen ende is vol onsalicheiden : hij gaet wt als een biome, ende weder omme wert hi veruult (?) ( 18) ende vluwet gelick een scheme, ende nummermeer blijft hi in enen doene of wesen ' '. Als onse lieue here seit totten menschen :,, asche bistu ende du salste asche werden ". Ende Job seit tot onsen lieuen heren :,, gedencke, lieue here, darm mij gemaket hebste als s lijm, ende in stubbe salstu mij duen vergaen ' '. Waer omme, dreck, bistu houeerdich? \ waer om bistu op geblasen ende wilstu di verheffen? \ waer van, o asche, glorieerstu dij, de ontfangen biste in sunden, ende dijn gebuerte is armoede te leuen in pijnen ende te steruen in bangycheiden? \ benauwicheiden is al dijn leuen, o mensche, waer om bistu houerdich, de welke sijn ontfangenisse is schult ende geboren werden in pijnen, ende al dijn leuen is arbeit, ende van noets wegen / I moetstu steruen. Waer om makestu dijn vleesch vet ende myt costeliken dyngen versierstut, dat in corten dagen de wormen sullen eten inden graue, ende dijn siele en versierstu nyet myt gueden werken, die na deser tijt sal werden gepresentiert voer god ende voer alle sijne engelen inden hemel? Waer om versmaetstu dijn siele ende makeste dijn vleysch costeliker dan dijn siele ende witte dat die dienst maget sal vrouwe wesen ende de vrouwe dienst maget : en is dat nyet grote dwaesheit? 0 siele, du hebste enen vyant die v seer na bij geseten is ; ende dijn eygen vrent hebstu tegen dij, die quaet voer guet gyft. ende in een gedaente van vrentscap so is hi dijn alre boseste vyant : \ dese viant is dijn onsalige vleysch, dat gij also lief hebber ende also seer mynnet. Wanner du desen viant genodet hebste, \ so hebstu dijnen alre boesten viant tegen di op gericht, ende alstu hem versiert hebste, so hebstu dijnen alre wretsten viant tegen di gewapent, Ende alstu dat van buten myt mengerleie sierheit ende costelicheit heste angedaen, so hebstu di gespoeliert alre gesteliker versierheit. / / Merke ten derden male, o sunder, wat salstu wesen na dyt leuen? \ du en salste anders nyet wesen dan een stynkende prije ende een spise der wormen. Besiet hoer grauen, die di voer gegaen waren ende gestoruen sijn den lichamliken doet, ende du en salste nyet vynden dan asche ende verveerlike stanck. Dattu nu biste, hebben si gewest ; ende dat sij sijn, salstu werden. Het hebben menschen gewest als du biste : \ sij hebben gegeten, gedroncken ende gelacht, ende in welden hebben sij hoer dagen volbroche ; Ende in een ogenblick tijt sijn sij neder gedaelt ter hel- ( 18) Lat.: qui quasi flos egreditur et conteritur et fugit velut vmbra...

46 44 (10) len. Hier wort hoer vleysch gegeuen den wormen ende gender hoer siele wort gedeputert totten ewigen brande, tot dier tijt toe dat weder omme de onsalige siele sel vergadert werden mytten licham ; ende dan sellen sij werden gegeuen totter ewiger pinen, op dat de gene de gesellen gewest sijn inder welluste \ sellen ock gesellen wesen inder pijnen ewelike : want al een pine hoert daer toe de welken een mynne gewest hebben totter sunden. Wat batet hem de idel glorie / / nu vander wedt ende de corte blijtscap, \ macht in deser tijt ende wellust des vleysches ende valsche rickdom ende grote gesynd ende quade begerte? Waer is dat [licham (ge -- schrapt)] lachen ende dat spotten ende die vermetelheit ende verdwaeltheit? 0 wat droefheit volget daer na een corte blijtscap voer also cleynen wellust! Wat hem geschiet is, dat mach di geschien : want du biste een mensche vanden slijm der eerden als sij waren, ende du leueste vander eerden, ende du sake eerde worden als dijn laetste dach comt, by auenturen mach hij huden wesen. Want kenlick ist dattu steruen salste, meer onseker is dij wanneer of in wat manyeren of waer : want die doet verbeit dij in allen plaetsen. Ist dattu wisseliken wilte duen, so saltu hem ock verbeyden. Van deser wedt mynners seit ysodorus : 0 mijn wt vercoren wij sellen ouerdencken hoe cort dat is die salicheit der werk ende hoe cleyn dat is de glorie ende hoe bedrechlick ende brosch is de tytlike macht. Waer sijn nu dese conyngen ende prynsen ende keysers, die gene de wellustich, machtich ende rike hebben gewest in deser tijt? Vergaen sijn sij als een / / scheme ende een droem : men machse sueken mer men vijnter nyet ". Wat willen wij hier toe seggen? Die conyngen sijn voergegaen ende de pryncen sijn doet \ ende vele van hem meenden lange te leuen ende nummermeer te steruen in deser tegenwoordiger tijt. Voerwaer, nyet also, gij bose menschen, want gij sult steruen als mensche ende als enych vanden prynsen salstu neder vallen. Santus bernardus seit :,, wat isser meer stynkender dan een doet mensche ende wat isser verveerliker antesien dan dat licham van enen doden menschen, daer de welke genoechlick was ante sien in sijn leuen? " Wat batet die rickdom, wellust ende ere? \ die rickdom en sal di nyet verlossen vander doet, noch wellust vanden wormen, noch de ere vanden stanck. Als crysostymus seit :,, Wat batet hem dat sij onkuus gewest hebben in deser tegenwoerdiger tijt des leuens ende welluste ende to den eynde to sijn gebleuen? Besiet haer grauen ende siet of daer / / yet vander houerdien litteyker sijn gebleuen in hem, of daer enyge teikenen van rickdom ofte onkuusheit vijntste? Segge mij : waer sijn hoer costelike cleder ende scone ornamente? \ waer is nu hoer spiegel der genochten? \ waer is

47 (11) 45 descare de hem na volchde ende de leckerheit de hem na volchde van spise ende dranck, lachen, boerten ende spotten, de ongeordenyerde ende onbesneden blijtscap? Waer sijn sij geuaren ende gebleuen? Waer is nu de blijtscap ende waer sijn sij, welke is hoer eynde? " Besich merkelick ende gaet wat nare bi tot een yegeliken graue, ende slet allene asche ende stynkende wormen. 0 mensche, gedenck deser lief hebbers, wat hoer eynde is : huden bistu sterck ende machtich, morgen bistu siec ende begrauen inder eerden, Ock of sij in blijtscappen of in welden of myt arbeit ende suerheit hier hoer leuen geendet hebben. Besiet, mijn alre lieueste, gelesen ende gesien in dit capittel wt woerden der hiliger leres watstu hebste gewest eer du geboren waerste, ende wat du biste in / / deser tijt, Ende wat du worden sulste nae deser tijt. 0 mensche, oftu myt desen drye puntén di altijt onledich mackste! 0 onsalige kynderen adams, gij laet achter dat waerachtich ende salich studium ende sueket meer dat ydel is ende vergancklick. Mar du alre lieueste, gedenck in dijn herte dijn snoetheit ende ongeuallicheit naden wtwendigen man ende volget na de oetmodicheit ende scuwet de houerdie, \ wetende dat houerdie is een waerachtich teyken daer de bose geest de sijne mede teykent vanden saligen menschen. Als Job seit :,, hi is een conynck van alle de kynderen des houerdiens ". Als Santus gregorius seit : het is een openbaer teyken der verdoemder menschen houerdie, Ende oetmoedicheit is een teyken der salicheit ". Daer om mach een yegelick mensche merken onder wat conynck dat wi staen : onder den conynck christus ofte den bosen geest. Daer van seit ysodorus :,, een siele des houerdygen mensches wort van gode / / gelaten ende wort een woenstat der duuelen ". Als ecclesiastycus (?) ( 19) seit int x capittel :,, Hatelick is de houerdie god ende de guden menschen. " \ dat schynet wel waer : die houerdie worp lucyfer wten hemel, Adam wten paradijs, pharonen ende alle sijn heer heftse verdroncken int rode meer, \ saul den conynck wt sijnen rike, Ende heft nabogodonosor verwandelt in een beest ; om sijner houerdyen waert antheochuus quader doet steruende ende herodes vanden engel verslagen, Tot een spiegel des sundigen menschen. ( 19) Eigenlijk : Ecclesiasty9, met de bekende afkorting 9 = us of cum e.d. Lat. : Ecclesiastes (Res. 238 ), Ecclesiastes (Res. 174 (6) ), eccle. (Res (1)) ; voor de signaturen zie noot 13 hierboven. Het Middelnederlands is hier, merkwaardigerwijs, correcter dan het Latijn : het betreft inderdaad Ecclesiasticus, 10, 7 : Odibilis coram Deo est et hominibus superbia.

48 46 (12) III. HS. WROCLAW, UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK IV. D. 5 aanvullende nota's bij Lievens' beschrijving in Middelnederlandse handschriften in Oost -Europa, p Het handschrift telt 214 bladen, die echter slechts onvolledig en hier en daar bovendien foutief met inkt waren gefolieerd ; op ons verzoek werd door een medewerker van de bibliotheek deze oude foliëring door een nummering met potlood aangevuld en gecorrigeerd. De samenstelling van het boekblok is als volgt: V (10) + VI (22) + (VI-1) (33) + 7 VI (117) + 2 (119) + (V-3)(126) + 4 VI (174) + (VI+II)(190) + 2 VI (214). In het derde katern is, zonder tekstverlies, het oorspronkelijk vijfde blad (tussen fol. 26 en 27) uitgesneden. In het katern eindigend met fol. 126 werd vooraan één blad uitgesneden en vervangen door twee al dan niet diploma-vormende bladen (fol ) ; in ditzelfde katern ontbreken, mét tekstverlies, twee bladen tussen fol. 125 en 126. In het katern eindigend met fol. 190 zijn in het midden van een oorspronkelijk sextern twee diploma's bijgevoegd (fol ), die, grotendeels door een andere hand (vgl. SCHRIFT hierna), werden beschreven met een ook naar de inhoud ten opzichte van zijn omgeving wat afstekende tekst (vgl. INHOUD, fol. 181r ). Hoewel we voor het overige, afgezien van enkele latere toevoegingen, met het werk van één kopiist te maken hebben, is toch vrij duidelijk een codicologische breuk te bemerken tussen fol. 126 en 127: behalve het `geknoei' met het papier in het katern dat voorafgaat, wijst daarop het feit dat de tekst op deze plaats niet doorloopt en dat pas vanaf hier signaturen (in elk katern een andere letter, in alfabetische volgorde) opduiken, nl. op de eerste, derde en vijfde bladen van elk katern. Dit laatste kan erop duiden dat op onopengesneden vellen van vier folio's werd gecopieerd ( 20). De aflijning, met stift, is dan weer voor het hele manuscript homogeen : één kolom van ca. 70 x 50 mm. Geen prikken bewaard. Geen liniëring. Meestal ca. 28 regels. ( 20) Een techniek die, ook in de Nederlanden, vrij vaak werd toegepast : vgl. P. F.J. Obbema, Writing on uncut sheets", Quaerendo 8 (1978), p ; J. Reynaert,,, Gevouwen katernen in papieren codices", Archief en Bibliotheekwezen in België 49 (1978), p Voor de techniek als dusdanig, zie L. Gilissen, Prolégomènes à la codicologie, Gand, 1977, p

49 (13) 47 Band Zie Lievens, p Schrift Grotendeels één hand : fol. lr -180v, 184v -209r en 214v (colofon): broeder gerrit van leverden, 1486 (vgl. Lievens, p. 205) ; hybrida. Een andere hand fol. 181e-184r : hybrida. Latere toevoegingen : fol. 209v : twee handen, cursief; fol. 210v -212r : broeder Jan dyrix van meettecoiuen van sint truden, 1568 (vgl. Lievens, p. 205), hybrida; fol. 212v -213r : hybrida, waarschijnlijk nog steeds broeder Jan dyrix; fol. 213v -214r : cursief. Rubrieken, rubricering, rode onderstreping. Rode lombarden van twee en drie regels hoog. Inhoud (21) Het gedeelte van het handschrift tot fol. 126 bestaat, in tegenstelling tot het daarop volgende deel dat vooral korte stukken bevat ook hierin komt de vermelde codicologische tweeledigheid tot uiting in hoofdzaak uit enkele uitvoeriger teksten. Van al deze teksten vindt men bij Lievens het incipit (soms ook explicit) en, waar mogelijk, de identificatie, met verwijzing naar bestaande edities of studies over de verdere overlevering. Ik geef dit eerste gedeelte hier dan ook heel kort weer en beperk me verder tot enige aanvullingen in voetnoot bij Lievens' literatuur. fol. le-10r : Latijnse kalender (vgl. p. 40 hierboven) fol. 11e-21r : Regula bullata van St. Franciscus ( 22) in Middelnederlandse vertaling. fol. 21e - 26v : Sunte francyscus testament (23) (21)Ik dank van harte dr. J. Deschamps, die dit deel van de beschrijving met enkele identificaties en met een aantal belangrijke bibliografische aanvullingen heeft verrijkt. (22)Uitgegeven door H. Boehmer, Analekten zur Geschichte des Franciscus von Assisi, ed. F. Wiegand, Tubingen, 1930 (2), p en door K. Esser, Opuscula sancti patris Francisci Assisiensis, Grottaferrata, 1978, p (23) De Latijnse tekst o.a. uitgegeven door H. Boehmer, A. Tom., p ; K. Esser, A. W., p en dez., Das Testament des heiligen Franziskus von Assisi. Eine Untersuchung fiber seine Echtheit and seine Bedeutung, Munster Westf., Zie ook Th. Mertens, Geestelijke testamenten in de laatmiddeleeuwse

50 48 (14) fol. 27r -30r : Gedicht op de zes letters van de naam Jhesus fol. 30r -42v : Een capittel uuter ewyger wysheit (24) fol. 42v 0-44v 0 : Exempel van het,, ioncfrouken van xxij jaren " (25) fol. 44v 0-47v : Een seer suverlick pater poster in duutsche fol. 47v -49v : Een suverlic gebet vanden weerdigen hiligen cruce [Vertaling van Arnulf van Leuven, Ad singula membra Christi patientie ( 26)] fol. 50r -125r : Bonaventura, Soliloquium in Middelnederlandse vertaling ( 27 ) fol. 125r -12 7v b : Dicta en gebeden fol. 127v : Een ghebet voer alle gelouyge sielen tot onser lieuer vrouwen Inc. 0 Alre mildeste moeder godes onse enige hope naest Ihesum Nederlanden. Een verkenning van het genre", in: Wat duikers vent is dit! Opstellen voor W. M. H. Hummelen, red. G. R. W. Dibbets en P. W. M. Wackers, Wijhe, 1989, p Voor de Middelnederlandse handschriften met het Testament van Franciscus, zie K. Ruh, Bonaventura deutsch. Ein Beitrag zur deutschen Franziskaner-Mystik und -Scholastik, Bern, 1956, p (24)Voor verdere handschriften, zie J. Deschamps in Vijf jaar aanwinsten Tentoonstelling georganiseerd in de Koninklijke Bibliotheek..., Brussel, 1979, p. 90. (25)Zie ook K. Brethauer,,, Texte aus dem Umkreis Meister Eckharts im Haag", Zeitschrift fiir deutsches Altertum und deutsche Literatur 92 (1963), p (p. 163) en de verwijzingen aldaar. Ook in Gent, Universiteitsbib liotheek, hs. 1080, fol. 210e a. (26)Uitgegeven door G. M. Dreves, Ein Jahrtausend lateinischer Hymnendichtung. Eine Bliitenlese aus den Analecta Hymnica mit literarhistorischen Erlduterungen, dl. 1, Leipzig, 1909, p en D. A. Stracke,,, Arnulf v an Leuven versus Hermann Jozef", Ons Geestelijk Erf 24 (1950), p , (p ). Middelnederlandse vertaling uitgegeven door D. A. Stracke, Over het Ave mundi salutare in het Diets", Ons Geestelijk Erf 24 (1950), p en L. Indestege, Een Diets gebedenboek uit het begin der zestiende eeuw, Gent, 1961, p Afschriften in tal van handschriften : zie o.a. J. Reynaert, Catalogus van de Mi d- delnederlandse handschriften in de bibliotheek van de Rijksuniversiteit te Gent, dl. 1, Gent, 1984, p. 72, noot 136 ; F. Hendrickx, De Middelnederlandse handschriften van het Ruusbroecgenootschap te Antwerpen ( eerste deel) ", in : Miscellanea Neerlandica. Opstellen voor Dr. Jan Deschamps..., red. E. Cockx-Indestege & F. Hendrickx, dl. 1, Leuven, 1987, pp. 70, 77 en 83. (27)Zie ook R. Lievens, Jordanus van Quedlinburg in de Nederlanden, Gent, 1958, p en J. Deschamps,,, De Middelnederlandse handschriften van de grote en de kleine `Der sielen troest' ", Handelingen der Kon. Zuidn. Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 17 (1963), p

51 (15) 49 ic onsalige sunder ick vlie ende come totter volheit der gracien die in di is i... (28) fol. 128r : Een gebet voer alle gelouyge sielen tot onsen heren dit leset Berne ende tys ock tot allen heiligen vor de sielen Inc. ONfruchtsamyge ende verscrijckelike god dyen de engelen ontfruchten ende de ar antieden 0 god dattu mensche woldes werden... ( 29) -changelen fol. 128v - 129r : Een gebet vanden hiligen sacraments alsment ontfangen sal Inc. 0 Here ihesu christe ick en byns niet weerdich dattu gaeste onder mijn dack Maer betrouwende van dyner godliker guedertierenheit : soe gae ick sieke totten meyster des leuens... (30) fol. 129v - 130r : Nae der ontfangenisse des hiligen sacramentes Inc. Danck seg ic di here ihesu christe wanttu my arme onweerdige sunder mytten hiligen vleysche ende bloede dijns soens ons heren ihesu christe wol esse spitsen ^^... (31) fol. 130r : Na der ontfangenisse des hiligen sacramentes voer den sielen Inc. 0 here ihesu christe die myt willen des vaders ende des soens ende des hiligen gestes de werlt sunde verlost heuest Ontferme di ouer mijnre of eren sielen... fol. 130r - 130v : Een gebet van der hiliger vrouwen sunte Anna onse lieuer vrouwen moeder self derde Inc. GEgruet sijtstu weerde moeder Sunte Anna self derde geliker wijs als du biste een begyn des nyen testamentes alre salicheit Also wilt v geweerdigen te bidden... fol. 131r : [Dicta van Augustinus, Gregorius, Christus, Bernardus] ( 28) Vgl. R. A. Parmentier, Beschrijving van de getijden- en gebedenboeken van het Kabinet Houtart te Brugge, Brugge, 1929, p. 70 ; M. Meertens, De godsvrucht in de Nederlanden, dl. 6, 1934, pp. 118 en 144 ; R. Lievens, Middelnederlandse handschriften in Oost -Europa, Gent, 1963, p. 41. (^ 9) Vertaling van Venerande ac tremende Deus ; dezelfde Middelnederlandse vertaling uitgegeven door C. Dreis, Der Christenspiegel des Dietrich Kolde von Munster, Werl i. Westf. 1954, p Zie verder o.a. D. van Heel, Middeleeuwse Handschriften op godsdienstig gebied in het bezit van de Bibliotheek der Gemeente Rotterdam, Rotterdam, 1948, pp. 48, 52, 122 en Lievens, p. 40 en de verwijzingen aldaar. (30)Vgl. G. Achten en H. Knaus, Deutsche and niederldndische Gebetbuchhandschriften der Hessischen Landes- and Hochschulbibliothek Darmstadt, Darmstadt, 1959, p. 356, Inc. `Ich bin niet waerdich dattu ingaeste...' en de verwijzingen p. 38. Verder R. A. Parmentier, Een verlucht Holl ands getijden- en gebedenboek uit de aanvang van de 16de eeuw ", Sacris Erudiri 4 (1952), p. 316, nr. 20, 1 ; J. Reynaert, Catalogus van de Middelnederlandse handschriften in de Bibliotheek van de Rijksuniversiteit te Gent, dl. 1, Gent, 1984, p. 62. (31)Vgl. Meertens, dl. 6, pp. 48, 94, 125, 144, 160 ; Lievens, p Vergelijkbare incipits verder bij Achten -Knaus, p

52 Deschamps, 50 (16) fol. 132r (32): De seven drovyge woerden de onse lieve vrouwe sprack (33) fol. 132r -v : De ses clagen myt welken onse lieve here jhesus christus hem beclaget van syne lievesten vrienden ( 34) fol. 133r - 137r : Dit is uut egydius gulden woerden ( 35 ) fol. 137r -v : Vanden wonden christi fol. 138e-148v : [Dicta van Christus, Jacobus, Bernardus, Hieronymus, Augustinus, Gregorius] fol. 148v 0-149v : Een suuerlick exempel Inc. MEn lest een exempel int vaderboeck Dat de hilige vader macharius was op eenre tijt in sijnre cellen in syn gebet Do hoerde hij een stemme... ( 36) fol. 149v : Een ander guet exempel Inc. Men lest een exempel van eenre deuoter ioncfrouwen die lach in haer gebet Op eenre tijt do openbaerde hoer de duuel Do sprac sij tot hem... fol. 149v 0-150v : Noch een ander guet exempel ende mercktet wel an ende beleefte mede Inc. EEn geleert man vragede eenre ioncfrouwen Die in enen hogen staet was van leuen hoe dat sy daer toe gecomen was... ( 37) (32)Het gedeelte fol. 132r -137v is in Lievens' beschrijving vrij adequaat weergegeven ; voor incipits en literatuur kan dus daarheen worden verwezen. Ik beperk me ook hier tot enkele bibliografische aanvullingen in voetnoot. (33)Zie, behalve Lievens' verwijzingen, ook D. van Heel, Middeleeuwse Handschriften op godsdienstig gebied in het bezit van de Bibliotheek der Gemeente Rotterdam, Rotterdam, 1948, p. 173, nr. 18 (literatuur) en Achten-Knaus, p. 339, Inc. `Borne', en de verwijzingen aldaar p. 60 (fol. 220r ); uitgegeven door L. Indestege, Een Diets gebedenboek uit het begin der zestiende eeuw, Gent, 1961, p (34)Voor deze Ses dagen, zie nu ook A. Ampe, Een kritisch onderzoek van de `Institutiones Taulerianae' ", Ons Geestelijk Erf 40 (1966), p (p. 194). (35)Zie nu ook : J. Deschamps, Middelnederlandse vertalingen van levens en legenden van de H. Franciscus van Assisi. Handschriften en drukken ", Franciscana 31 (1976), p (36)Vertaling van een exempel uit de Verba seniorum : vgl. Vitae patrum III, nr. 97 ( Patrologia Latina 73, 778 ) of Vitae patrum VI, Lib. 3, nr. 17 ( P.L. 73, ). Zie over de Middelnederlandse vertalingen van de Verba seniorum : J. Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken, Leiden, 1972, p (37)Vgl. Hendrik Herp, Spieghel der volcomenheit, ed. L. Verschueren, dl. 1, Inleiding, Antwerpen, 1931, p. 28 en de literatuur aldaar.

53 (17) 51 fol. 151\7 452r : Een suuerlick gebet van onse lieue suete vrouwe dit leset gerne Inc. 0 Du alre mynlicste ende lustelicste ende alre behagelicste suete maget maria 0 schone rose blome maria 0 du mynnentlike suete vrouwe... ( 38) fol. 15 3r v : Dyt sync vijf vervrouwynge van onsen hyligen vader Sunte fransciscus Inc. UErurouwe dy 0 edel vader sunte franciscus du de biste scijnende mitten lyckteykenen christi... ( 39) fol. 153v - 154r : Een suuerlick gebet van Sanctus francyscus dit leset gerne Inc. WEest gegruet 0 hylige vader franciscus wie niet sueters en was dan christus juck Noch lychter dan sijn borden... fol. 154v - 155v : Hier begynnen die v gebeden die Sanctus franciscus alle dage plach te lesgin... Inc. 0 lyeve here ihesu christe Hier stae ic voer uwen godliken ogen als een arm sundich mensche Die myt synen sunden syne siele dickwile verdoemet heft... (40) fol. 156r -157x : Van sinte franciscus Inc. SAntus francyscus op een zijt soe sprack by tot brueder leo ende sede Brueder leo christus onse here heft my mit vier dyngen getroest... (41) fol. 157v - 158r : Een suuerlick gebet van de hilige drieuoldicheit Inc. 0 Du alre hilichste dryuoldicheit vader soene ende hilige geest : di sij lof ere ende danck Want dijn genade heft my gescapen... (42) fol. 159r -164v : [Jacobus van Gruitrode, Speculum saecularium hominum, 1 ste kap., Middelnederlandse vertaling] Inc. DIe hilige prophete ieramyas seit Waer om byn ick van mijner moeder gecomen op dat ick (38) Misschien hetzelfde als Meertens, dl. 6, p. 179 (16). (39)Vertaling van de hymne Gaude fulgens, uitgegeven door P. Maximilianus, Middelnederlandse vertalingen van liturgische gebeden tot Franciscus ", Ons Geestelijk Erf 3 5 (1960), p (40)Vertaling van pseudo-franciscus van Assisi, Orationes cum quinque pater noster : R. Oliger, La tradition manuscrite des opuscules de saint Francois d'assise, Rome, 1972, p en P. Maximilianus, De vijf Pater noster van Sint- Franciscus ", Franciskaans Leven 40 (1957), p , waar de Middelnederlandse vertaling wordt uitgegeven ; verder Achten-Knaus, p. 49 (fol. 188r ) en de verwijzingen aldaar ; Lievens, p. 39. (41)Te vergelijken met pseudo-franciscus,,, Colloquium XXIII : Dei beneficiorum gratam habendam memoriam" uit de Familiaria quaedam colloquia beati Francisci, uitgegeven door L. Wadding in B.P. Francisci Assisiatis opuscula, Antverpiae, 1623, p (p ) ; zie ook St. Schoutens, Werkjes van den H. Vader Franciscus van Assisië uit het Latijn vertaald, Antwerpen (1906), p (42)Vergelijkbare incipits bij Achten-Knaus, p. 372.

54 52 (18) solde sijn druc lyden ende arbeit ende droeffenysse Ende myn dagen sellen vergaen in scanden... Expl. waert antheochuus quader doet steruende ende herodes vanden engel verslagen Tot een spiegel des sundigen menschen (43) fol. 164v -166v : [Twee stukjes, gerubriceerd : Van anmerken des guetheit godes] (44) fol. 167e - 168r : Hier begynnen xvi scaden de enen gesteliken mensche commen van vele spreken merket wel an Inc. DIe erste scade is dat hi de waerheit niet also wel beholden wil of mach Die ij is dat hi dicwile sijnen vrede brect... (45) fol. 168r - 171r : [Korte anonieme dicta of vrome overpeinzingen] fol. 171e - 174v : Hier begynnen de seven getyden hoe een mensche daer syn recolexie mede sal maken ende tot elke synt drie grote saken geschiet de erste van sijn leuen de ander van sijn doet de derde van de werken na syn doet Inc. Die groete liefte ende weldaden ons lieuen heren ihesu christe sullen ons verwecken hem te dyenen hem te louen ende te dancken alle dagen seuen werf Als de hilige prophete dauijt ons vermaent... fol. 174v : [Dictum van Bernardus] Inc. SVnte bernardus seit ondanckbaerheit is een bernende wynt die daer droget de fonteyne... fol. 175r -v : [Begin van het Evangelie van Johannes in het Latijn] fol. 175v 0-176v : [Exempel] Inc. Een guet mensche begaerde te weten van onsen lieuen heren waeran datmen hem alre liefste doen mochte Doe went hem geantwort vanden hiligen geest Geeft enen pennynck den armen... (46) fol. 176v -177r : [Dicta van Augustinus, Johannes Chrysostomus, Petrus] fol. 177r -v : [Anima Christi in Middelnederlandse vertaling ; in een lange rubriek wordt meegedeeld dat Paus Johannes XXII in 1330 aan dit gebed 3000 dagen aflaat gegeven heeft] Inc. 0 Edel siele godes hi- (43)Tekst hierboven uitgegeven. (44)Vanaf hier liep de foliëring in De Vreeses beschrijving van de inhoud blijkbaar fout ; aan de getallen in Lievens' inhoudsopgave moet vanaf F. 166a tot F. 187a één eenheid worden toegevoegd ; weer correct vanaf F. 189a. (45)Dus inderdaad, zoals Lievens veronderstelde (p. 208 ), identiek met hs. Weert, Franciskanen 10, fol. 139v*. Vgl. ook Gent, Universiteitsbibliotheek hs. 1351, fol. 128r (Hendrik Herp, Spieghel der volcomenheit, ed. L. Verschueren, dl. 1, p en 84). (46)Vgl. Lievens, p. 175 en de verwijzing aldaar.

55 (19) 53 lige my 0 gebenedide licham christi maeck my gesunt 0 alre edelste preciose bloet christi maeck my gestelick in di dronken... (47) fol. 177\7 478r : [Gebed waaraan paus Johannes XXII zeven jaar aflaat gegeven heeft ; Ave verum in het Middelnederlands] Inc. WEest gegruet gewarige licham christi Geboren vander maget marien Dat waerliken gepassiet is ende geoffert is voer den menschen... ( 48) fol. 178r -v : [Rubriek : paus Johannes XII [bedoeld is wel XXII] heeft op verzoek van koning Filips van Frankrijk 3000 dagen aflaat verleend aan wie dit gebed leest na de Elevatie] Inc. 0 Waerachtige licham christi weest gegruet 0 costelike bloet christi weest gegruet 0 here ihesu christe onse waerachtige salicheit weest gegruet... fol. 178v -179v : [Dicta von Dionysius, Bonaventura, Gregorius, Bernardus, Augustinus] fol. 179v - 180r : Sunte berents testament Inc. Doe Sunte berent steruen solde do sprack hi tot synen bruederen Ick late v drie dyngen tot enen testament de ick in mynen leuen geholden hebben... ( 49) fol. 180v : dictum van Gregorius fol. 180r -v : Hier na volgen viij verren dede duuel Sunte berent leerde wten solter Inc. 0 here verlicht mijn ogen op dat ic nummermeer en slape in der doet : op dat myn vyant nyet en seit ick hebben macht gehat tegen hem... (50) fol. 181r - 184r : [Mystiek-moraliserend traktaatje] (47)Vgl. Reynaert, p. 51 en de verwijzingen aldaar; R. A. Parmentier, Een Middelnederlands devotieboek uit het voormalig bisdom Utrecht", Sacris Erudiri 2 (1949), p , met verdere literatuur ; L. Indestege, Een diets gebedenboek uit het begin der zestiende eeuw, Gent, 1961, p Een afwijkend incipit als hier met `sidle goden' vindt men bij Achten-Knaus, pp. 49, 60 en 183. (48)Vgl. Reynaert, p. 39 en de verwijzingen aldaar. (49)Dit `testament van St.. Bernardus' bijv. ook bij G. I. Lieftinck, Codicum in finibus Belgarum ante annum 1550 conscriptorum qui in Bibliotheca Universitatis asservantur, Pars I, Lugduni Batavorum, 1948, p. 52 ; zie ook de verwijzingen aldaar. Zie verder Th. Menens,,, Geestelijke testamenten... " (vgl. noot 23 hierboven). (50)Vertaling van Illumina oculos meos (U. Chevalier, Repertorium hymnologicum, dl. 3, Louvain, 1904, p. 287, nr ). Zie ook L. Indestege, Een Diets gebedenboek..., p ; R. A. Parmentier, Een Middelnederlands devotieboek... ", Sacris Erudiri 2 (1949), p. 290, nr. 19 ; Meertens, dl. 6, p. 11 en de verwijzingen aldaar ; Lieftinck, p. 125; Lievens, p. 175.

56 54 (20) Inc. Johannes die gotlike mynner dien wert eens apenbaert die glorie ende heymelicheit gods Onder andere dinghen die hi sach. sach by enen seraphin... Expl. Dit hoen dan elke mensche toe hebben die daer wil wesen een seraphin volkomen te sijn alsoe hier moghelic is in desen leuen (51) fol v : [Dicta van Geen Grote, Augustinus, Seneca, Gregorius, Lucas, Bernardus, Hieronymus, Anselmus, Ambrosius] fol. 186v -187r : [De twaalf trappen van ootmoedigheid] Inc. DIt sijnt de xii trappen des oetmoedicheits den welken men sal neder clymmen om op te clymmen inden hemel De eerste mytter vresen godes alletyt bescouwen die sunden Die ander Eygen wille te haten (52) fol. 187e -v : Van xij trappen de houeerdigen (sic) Inc. Dijt sijnt de xij trappen des houeerdigen myt welken men hier opclymt ende nader daelt ter hellen De eerste gewoente te sundigen... fol. 188r : [Exempel] Inc. DIe hilige engel de sprack ens tot eenre deuoter ionfer Een yegelick woert dattu om godes willen swijgeste dat brenct dy meer loens... fol. 188r : [Anoniem dictum] Inc. Een heilich tere sprack op een tyt Soe wie om godes willen sijnen slaep brect den dienst godes te duen of te horen... fol. 189r : Hyer begynt den rosen huet of krans vander glorioser moder godes ende joncfrouwen marien daer groet oflaet to gegeven is van vele pausen Inc. DEn du hilige ioncfrouwe maria van herten ende van lichame ouermids den engel gabriel vanden hiligen gest ontfengeste alleluya Weest gegruet alre guedertierenste Aue maria I Den du te handes in dynen hiligen licham hebbende tot Elijsabet dynre nichten quameste... (53) (51)Door Lieftinck in een aantal Tauler-handschriften teruggevonden, echter niet aan Tauler zelf toe te schrijven (De Middelnederlandsche Taulerhandschriften, Groningen-Batavia, 1936, p en p ; teksteditie: p ). Vgl. ook A. Ampe, Willem Jordaens in nieuw perspectief", 0. G.E. 40 ( 1966 ), p (p. 164) en dez.,,, Een kritisch onderzoek van de Institutiones Taulerianae' ", 0. G.E. 40 (1966), p (p ). (52)Een samenvatting van de `twaalf graden van ootmoedigheid' in de Regula S. Benedicti: zie Th. Coun, De oudste Middelnederlandse vertaling van de Regula S. Benedicti, Hildesheim, 1980, p. 275 e.v. Vgl. Lieftinck, p. 54. (53)Vertaling van Dominicus van Pruisen, Rosarium, uitgegeven door K. J. Adolf von Essen und seine Werke. Der Rosenkranz in der geschichtlichen Situation seiner Entstehung und in seinem bleibenden Anliegen. Eine Klinkhammer, Quel-

57 (21) 55 fol. 194r 0-205v : Hier beginnen de seuen psalmen van penetencyen de leset gerne Inc. HEre in dynre verbolgentheit en straffe my nyet ende in dynen toerne en berespe my niet Ontferme dy mynre here want ick cranck byn make my gesont want alle myne gebente syn mede gestuert... (54) fol. 206r -207v : Hier ender de seven psalmen van penetencyen Ende hier begynt de corte crus getyden de leset gerne Inc. Here du salste etc God wilt etc Glorye si Alst was Etc... (55) fol. 207v -208r : Te deum in dutsche dit leset gerne Inc. DI god loue wy : di here bellen wy Alle eertrike eert de ewyge vader Alle engelen hemelen ende potestaten Cherubijn ende seraphijn ropen to dy... ( 56) fol. 208v - 210r : Sacharyns sanck in dutsche en Dyt is synmons sanck in dutsche [Vgl. Lievens, p. 209] fol. 210v 0-211r : [Dicta van Augustinus, Ambrosius, Gregorius, Beda] fol. 211v 0-212r : [Gebed tot Maria] Inc. Make my weerdich dat ic dy louen mach 0 hilige maget maria mitten gebenedyden vrucht dyns lichams ihesu die in guede veruulle myne begeerte... fol. 212r : [Gebed tot Maria] Inc. Eia alre glorioste maget maria ene keyserijnne der engelen Dit cleyne gyftken dat di nu offert dijn arme dyenre ontfanctet in danke... ( 57 ) fol. 212v 0-213r : [Drie vruchten van de H. Communie ( 58)] Inc. Item die dat hilige sacrament weerdelike ontfanct die vercrijcht sunderlynge drie vruchten daer van Die eerste dat hy meer ende meer mit god wort verenicht ouermits dat hy hem soe wel bereet... fol. 213v 0-214r : Dese navolgende punten maecte since bernaerdus Leghen die seven door sonden : [Vgl. Lievens, p. 210] lenforschung, Frankfurt a.m., 1972, p Zie ook R. A. Parmentier, Een Middelnederlands devotieboek uit het voormalig bisdom Utrecht", Sacris Erudiri 2 ( 1949 ), p , nr. 23 ; G. G. Meersseman, Der Hymnos Akathistos im Abendland, dl. 2, Freiburg Schweiz, 1960, p en p ; L. Indestege, Een Diets gebedenboek..., p ; Achten-Knaus, p. 340, Inc. `Den du... doer die bootschap' en de verwijzingen aldaar p. 54. (54)De `zeven boetpsalmen' in de vertaling van Geert Groote, met de litanie: vgl. N. van Wijk, Het getijdenboek van Geert Grote, Leiden, 1940, p (55)De `korte Kruisgetijden' : Van Wijk, p (56)Van Wijk, p (57)Vgl. Meertens, dl. 6, p. 122 ; Achten-Knaus, p. 91. (58)Wel degelijk op deze plaats, niet op fol. 211v 0-212r, zoals Lievens' beschrijving, die de twee voorafgaande gebeden overslaat, aangeeft ; ook ik kan overigens de tekst niet thuiswijzen (vgl. Lievens, p. 209).

58 56 (22) Bezitters Naar de inhoud te oordelen is het handschrift van franciskaanse origine. De taal en de naam van de eerste kopiist (vgl. hierboven : SCHRIFT) alsook de kalender wijzen op een vrij noordelijke plaats van vervaardiging (Overijsel? Gelderland? ). Ten laatste in 1568 moet dan het handschrift naar St. -Truiden of omgeving zijn overgebracht ( 59) ( zie ook hierboven p. 40 ). Een drietal 18de- of 19de-eeuwse eigendomsmerken getuigen van de recentere omzwervingen van het manuscript. Op het tweede schutblad verso : Ex libris. Johannis Albinj Domnisch / ab Hanssdorff ( 6 ); daaronder : ex dono / Domini (?) Doctoris Jeremiae huldenreich de Lilienfelt / In Namslau ( 61). Na een eerste verkennend onderzoek blijken deze privé-bezitters niet direct te identificeren ( 62). Op de achterkant van het voorplat, waarvan het dekblad losgekomen is, een vignet : Aus der Bibliothek der Dominikaner zu Breslau ; het laatste woord geschrapt en vervangen door Frankenstein ( 63). Op het eerste schutblad, vroeger dekblad, recto : een inventarisnummer in Russisch schrift : UH. [ = In.] 2942; hetzelfde nummer op een etiket op de rug. Dit brengt ons terug tot de recentste geschiedenis van het handschrift, waarop ook in het begin van deze bijdrage werd gezinspeeld. Nadat het tijdens de tweede wereldoorlog eerst,, ergens'', daarna in de Leninbibliotheek te Moskou in veiligheid was gebracht, keerde het manuscript in 1958 naar Wroclaw terug. Niet alleen deze laatste episode, maar ook (59)Helemaal zeker is dit weliswaar niet. In principe kan integendeel broeder Jan Dyrix naar het Noorden zijn gemigreerd. In de tijd van Reformatie en godsdiensttroebelen die de 16de eeuw w as, lijkt dit toch wel minder waarschijnlijk. In het necrologium van het Minderbroederklooster van St. -Truiden wordt overigens op 7 juni 1597 een Joannes Mettecoven, lekebroeder, vermeld ( mededeling van p. Jozef Baetens, waarvoor mijn harte lijke dank), die misschien nog met de kopiist van 1568 identiek is. Intrigerend is wel dat in die tijd ook de Benedictijnenabdij van Sint-Truiden een Frater Johannes Mettecoven onder haar leden telde : vgl. Handschriften uit de abdij van Sint-Truiden, Leuven, 1986, p (60)Hansdorf : kleine localiteit in Brandeburg, zowat 150 km. ten (noord)westen van Wroclaw. (61)Namslau (Namyslow) : vroegere `Kreisstadt' in Silezië, zowat 50 km. ten oosten van Wroclaw. (62)In dit verband ben ik een woord van dank verschuldigd aan Prof. Dr. S. Prcdota, wiens opzoekingen ter plaatse hela as vruchteloos zijn gebleken. (63)Frankenstein : een kleine Silezische stad, een 60-tal km. ten zuiden van Wroclaw.

59 (23) 57 de vroegere peregrinaties van het handschrift eerst van Noord (oost)- naar Zuid-Nederland, daarna naar Hansdorf ("), Namslau, Frankenstein (in deze volgorde? ) en uiteindelijk Wroclaw vertonen nog heel wat intrigerende aspecten. (64) Een zekere Bernhard Albinus, in 1653 geboren te Dessau, studeerde medicijnen te Leiden, waar hij later ook doceerde. Van zijn drie zonen werd de oudste, Christian Bernhard, professor te Utrecht, de andere twee, Friedrich Bernhard en Bernhard Siegfried, te Leiden. Vgl. Allgemeine Deutsche Biographie I, Leipzig, 1875, p Behoort de in ons handschrift als bezitter vermelde,,johannes Albinus Domnisch " uit Hansdorf eveneens tot deze fami lie of was hij wellicht een erfgenaam van een van de vermelde uitgewekenen?

60 DRIE NIEUWE BRIEVEN VAN JAN FRANS WILLEMS AAN JACOB GRIMM ( ) Een teksteditie door Ada DEPREZ en Marcel DE SMEDT Handschriften volgen soms wonderbare wegen. In maart 1990 vonden wij in de universiteitsbibliotheek te Basel drie tot dusver onbekende brieven van Jan Frans Willems aan Jacob Grimm, die daar in 1980 nog niet te vinden waren, en sedertdien blijkbaar uit de nalatenschap van Andreas Heusler II geïnventariseerd werden. Navraag naar de wijze en het tijdstip van verwerving of bewerking bleek vergeefs. Nu zijn er te Basel in de loop van de vorige en van deze eeuw drie gelijknamige Andreas Heuslers geweest ( 1) : grootvader ( ) en vader ( ) waren lokaal bekende juristen en privaatdocenten, verbonden aan de universiteit, maar geenszins bibliofielen of verzamelaars ; de zoon ( ) was de veel beroemder en internationaal bekend gebleven oud-germanist en nordist, die tot 1919 te Berlijn heeft gedoceerd en daarna te Basel werkzaam is gebleven. In de nabijheid van deze stad heeft hij zich ook gevestigd in de Vi lla Thule in Arlesheim om er tot zijn overlijden met studeren, publiceren en corresponderen met de geleerdenwereld bezig te zijn. Wij zouden derhalve geneigd zijn de herkomst van de drie Willems-brieven aan hem toe te schrijven, maar op de kaart in de catalogus staat onwrikbaar : II (2). Bij nadere inspectie viel meteen op dat de drie brieven geen originelen zijn : dit blijkt zowel uit het geschrift als uit de handtekening. Het zijn kopieën die op 19de-eeuws papier en in een onbetwistbaar 19deeeuws handschrift geschreven zijn, zeer waarschijnlijk door een Duitser uit de kring van Grimm (immers Jacob Grimm zelf is het niet, zijn geschrift is anders ), want er komen enkele opvallende verschrijvingen in voor, die een Nederlandstalige niet zou maken ( 3). Wij dachten eerst (1) Cfr. A. Staehelin (uiig. ), Professoren der Universitdt Basel aus funfjahrhunderten, Basel, Friedrich Reinhardt, (2) Onder nr. 90g. (3) Zie de letternoten onderaan de teksten.

61 (3) 59 aan Jacobs broer Wilhelm, maar diens handschrift bleek na controle totaal anders. Misschien zijn zij van de hand van de steeds meer in de schaduw gebleven broer Ferdinand? Er was geen controle op een dichtbij bewaard handschrift te Gent, te Leuven of te Basel moge lijk. Tot nader order blijft dit dus een vraagteken, maar veel belang heeft het al bij al niet. Intrigerender is de vindplaats te B asel. De Grimm-Schrdnke ( 4) worden immers sedert decennia in de Preussische Staatsbibliothek te Berlijn bewaard, en de brieven de originelen althans hoorden daar te zitten, maar dit is niet het geval. Willem de Vreese, die in 1926 in de Mittelalterliche Handschriften. Festgabe Degering de briefwisseling van Jan Frans Willems en Jacob Grimm uitgaf ( 5), heeft ze daar niet gevonden en dus niet kunnen publiceren. Heeft Andreas Heusler III de stukken in een of ander antiquariaat te Berlijn vóór of in 1919 verworven? De inhoud ervan valt alvast geheel samen met de richting van zijn belangstelling voor de germanistiek en de vroege middeleeuwen. Ondertussen publiceerde C. Soeteman uit Leiden in de Briider Grimm Gedenken,, Ein bei de Vreese fehlender Brief von Jacob Grimm an Jan Frans Willems " van 23 mei 1838 ( 6), zodat het schema dat wij in 1965 opnamen in de inleiding bij de Brieven van, aan en over Jan Frans Willems ( 7) er thans, aangevuld met de vetjes gezette nieuwe vondsten, evenwichtiger gespreid uitziet : van Willems van Grimm (4) Hans Dalfis, Inventar der Grimm -Schrdnke in der Preussischen Staatsbibliothek, Leipzig, (5) Nl. op p (6) Nl. p in : Briuder Grimm Gedenken, Bd. 6. Hrsg. v. Ludwig Denecke (Marburg). ( 7) A. Deprez (uitg. ), Brieven van, aan en over Jan Frans IY/illems , Brugge, 1965 e.v., 6 dln.

62 60 (4) Ook nu nog lijkt een en ander aan de zijde van Willems te ontbreken : bestaat er een mogelijkheid dat er net als met de Baselse vondst het geval is in een of andere Duitse of Duitstalige bibliotheek nog ergens brieven verborgen zitten? De Baselse ontdekking kan ons alleen maar aansporen om met nog meer ijver dan voorheen in buitenlandse universiteitsbibliotheken de bakjes van de catalogi open te trekken of de terminal te consulteren. Wij geven de tekst van de brieven zo getrouw mogelijk weer. De correcties worden in letternoten onderaan de bladzijden verantwoord in een gelemmatiseerd apparaat. Het gecorrigeerd gedeelte van de tekst wordt er gevolgd door een zgn.,, Duitse komma " ( / ), waarna de foutieve lezing uit de brieftekst volgt ( 8). Wij volgen daarmee internationaal aanvaarde editorische principes zoals die o.a. terug te vinden zijn in de publikatie Von Umgang mit Editionen ( 1988) ( 9), en ook tot uiting kwamen op het te Basel gehouden colloquium over textologie (19-22 maart 1990 ). Ook hebben wij rekening gehouden met Winfried Woeslers 126 Vorschlage fiir eine Normierung von Briefeditionen " ( 10). (8) Dit is de wijze van uitgave die H.T.M. van Vliet toepast in de editie van de Volledige Verken van L. Couperus ([H.T.M. van Vliet), Algemene verantwoording van de Volledige Werken Louis Couperus, Utrecht, Veen, 1987, p. 115). (9) Cfr. Vom Umgang mit Editionen. Eine Einfiihrung in Verfahrensweisen and Methoden der Textologie. Von Siegfried Scheibe u.a., Berlin, Akademie- Verlag, (10) Cfr. Winfried Woesler,,, Vorschláge fur eine Normierung von Briefeditionen ", in : Editio 2 (1988), p

63 (5) 61 De verklarende noten bij de brieven worden achteraan opgenomen. ADDENDUM Begin augustus 1990 vonden wij in de catalogus van het Deutsches Literaturarchiv te Marbach am Neckar een verwijzing naar een brief van Jacob Grimm aan,, unbekannt ". Bij opvraging van dit stuk, bewaard onder nr , dat uit de rijke bibliotheek van de Oostenrijkse germanist en kunsthistoricus Franz Gli ck ( 1899) kwam, waar het los in een niet nader bekend boek had gezeten, bleek het om een soort begeleidingsbriefje bij twee (niet-teruggevonden ) aanbevelingsbrieven te gaan. Nazicht in Willem de Vreeses,, Briefwisseling van Jan Frans Willems en Jacob Grimm " toonde aan, dat Grimm aan Willems op signaleerde dat dr. K. Lanz uit Giessen hem zou komen bezoeken. Hierdoor was de bestemmeling dus bekend. Interessant is dit stuk vooral omdat er een appreciatie van Willems in voorkomt. Gervinus schreibt mir, dass Ew. Wolgeboren empfehlungen nach Brussel und Gent wiinschen. Ich saline nicht Ihnen hierbei briefe an Reiffenberg und Willems zu ubermachen ; zumal der letzte ist ein dusserst gefálliger mann. Er wird Ihnen weitere briefe nach dem Haag mitgeben oder verschaffen kunnen, wo ich dermalen keinen bekannten habe, von dem ich mich fi r Sie nutten versprkhe. Treten Sie diese reise gliicklich an. Hochachtungsvoll und ergebenst Jac. Grimm Cassel 27 Juli Willems kann Sie leicht mit Serrure und Voisin bekannt machen. Brief nr. 1 Hooggeachte heer, Sedert lang (a) ben ik U Benen brief verschuldigd ( 1), en zoudt Gy dien van my gehad hebben, ware het niet geweest dat ik door myne verplaetsing van Eecloo naer Gend ( 2), en door het overgroote werk daer uit ontstaen (b), my om zoo te zeggen in de onmogelykheid had ge- (a) lang /lange (b) ontstaen / aenstaen

64 62 (6) zien correspondentie te houden. Het Gouvernement heeft (c) my eindelyk recht laten wedervaren en my uit myne ballingschap van Eecloo getrokken ( 3) Zelfs heeft het my by de Universiteit dezer stad een ordprofessorat voor de Belgische Geschiedenis en de Vlaemsche letterkunde aengeboden ; doch Baer het honger onderwys ( 4) hier met geene goede vooruitzichten herbegonnen is (prof. Warnkoenig ( 5) vertrekt naer Friburg )Zoo heb ik daervoor bedankt, en heeft men den heer Serrere in myne plaets aengesteld ( 6). By myne benoeming tot ontvanger der Registratie te Gend heb ik my dan ook meer (d) in staet gezien om myne Bibliotheek van Antwerpen ( sedert 5 jaren ingepakt ) (7) naer hier te doen overvaren hetgeen myne bezigheden nog merkelyk vermeerderd heeft. Intusschen heb ik de Rymkronyk over den slag van Woeringen van Jan van Heelu voor den druk in gereedheid gebracht en met de uitgave van dat werk bezorgd geweest ($). Hetzelve is nu geheel afgedrukt (ongeveer 700 bl. in 4 waeronder 225 diplomen) en eerstdaegs zal het in den handel komen. Indien het Gouvernement my over Benige exemplaren laet beschikken, wat echter niet zeker is, zal ik niet nalaten er U een te laten geworden. Dezer dagen heb ik U, onder Couvert van den boekhandelaer Mayer te Aken ( 9), een exemplaer toegezonden van het kortelings uitgekomen werk van een' myner Vrienden over het oude strafrecht in Vlaenderen : is u dat boek toegekomen? ('o) Wat nu het door U gevraegde wegens Ironecberth (11), Wodansspanne ( 12), den Isengrimus ( ) ( 13) en den Reinardus (14), aenbelangt, ik vrees (9 zeer dat myn antwoord daerop niet zoo voldoende zal zyn als UWe1G het verwacht. Vooreerst, kan ik niet instemmen dat de aengehaelde woorden in Mabillons'acta Benedict Sec 5 pag 205 zouden kunnen doen gelooven dat de Wonesberg in pagus Gandavensis te zoeken zy. Ik denk veeleer dat deze berg tusschen Bologen en St Omer ( 15) ligt en geen andere zal zyn dan de berg van Ardengem of Ardenghem. Immers, men was van Bologen vertrokken en het volk dier plaets was er nog by toen er te Wonesberth een mirakel gebeurde ; dus op den eersten dag van den tocht. Meer dan drie dagen werden er vereischt om in pagus Gandavensis aen te komen. Dit belet echter niet dat ik met U het daervoor hoede dat (c) heeft /heef (d) meer / meêr (e) Isengrimus/thengrimus (?) (0 vrees / vreês

65 (7) 63 Wodensberg de ware oude naem zal zyn geweest. Wy vinden dien berg in geene ons bekende oorkonden opgenoemd. Daer ik uwe Mythologie nog niet bezit, noch kenne, zoo kan ik, voor als nog, niet in (g) byzonderheden, treden wegens de andere in uwen brief voorgestelde vraegpunten, waeromtrent ik my dus later zal verklaren, indien zulks my doenlyk is. Alleen zal ik u berichten dat het vlaemsche woord Wodanspanne, schoon niet meer gebruikelyk in Belgie, my reeds meer dan eens is voorgekomen ; doch op dit oogenblik weet ik niet waer. Ik bezit een vlaemsch Tractaetjen, over de Chiromantie (h) geschreven in den aenvang der 14 eeuw ( 16), vergeefs heb ik het woord daer in gezocht. Noch Serrure noch ik verstaen de zinspeling van Vs 352 8r 353 in isengrimus. Arras behoorde voor heen tot Vlaenderen. Niet zeer waerschynlyk acht ik dat het woord GRANO in Vs 353 aen Aken zou kunnen doen denken. Serrure houdt zich onledig met de uitgaef van een Cartulaire des flandres ( 17) waervan reeds een paer honderd bladzyden afgedrukt zyn, bevattende de diplomen der Gendsche abtdy van St Baefs, en daeronder vele stukken van de 8e à 12 - eeuw, midsgaders de oude rollen der Serven. Zonderling is het dat de namen van vóór, en sedert de 13e eeuw, zoo geweldig van elkanderen verschillen. Men zou zeggen dat die eerstgemelden tot een geheele andere natie behooren. Sedert ik u eene opgave zond ( 18) van de door my ontdekte oude vlaemsche gedichten heb ik nog vele andere fragmenten (i) gevonden, veelal maer enkele bladen uit den band van gedrukte boeken. Daeronder ook een strook perkament van eenen Roman waervan de held MAD' wordt genoemd. Ik gis dat dit de MADOK is, schoon het verkortings teeken ' nog eenigen twyfel overlaet ( 19). Mone, hoor ik, is voornemens een overzicht van de oude nederlandsche poezy, eerstdags, in druk te geven ( 20), in den vorm van Hagen's Grundriss ( 21). Ook zal ik in het voorjaer myne liederen van de e eeuw met een honderdtal genoteerde melodien laten drukken (22), waervan ik u een exempl. zal toezenden. Gelief my te melden of den door my gekozenen weg langs Mayer te Aken wel de beste zy. Ik kan u nog het een en andere alzoo toezenden. Met de meeste hoogachting Willems (g) in / en (h) Chiromantie / Cheromantie (i) fragmenten / fragmente

66 64 (s) Gend 4 february 1836 : receveur de 1' Enregistrement des Actes Civils à Gand. P.S. Indien Uwellg. verkiest dat ik u in het fransch schryve (i) het is my om t even (k) (23) Noten bij brief nr Volgens de thans bekende gegevens werden er voorheen drie brieven door Grimm aan Willems gestuurd, nl. op , en Willems moet hebben geantwoord op , maar deze brief ging verloren. Hij verbleef toen nog in Eeklo, zodat G rimm hem tijdens zijn korte bezoek aan Gent in de herfst van 1834 niet heeft kunnen ontmoeten. In de bewaarde brieven behandelt Grimm problemen i.v.m. tekstedities, historisch onderzoek, linguistiek en lexicologie, vermeldt hij de Reinaert, Mone, Maerlant, Willems' Verhandeling, Madok, Bilderdijk, de Nibelungen, de mythologie, Heelu en Isengrimus. Heel wat hiervan komt verder nog ter sprake. 2. Willems' overplaatsing naar Gent geschiedde volgens K.B. van in april. Hij vestigde kantoor en gezin eerst in de Geldmunt 36 en later op de Zandberg Tot Willems' eerherstel droegen diverse prominenten uit de hogere Brusselse academische wereld bij, o.m. de Gerlache, Gachard en Sylvain van de Weyer. Vooraf echter, in augustus 1834, had Willems het voorzitterschap van de jury van de wedstrijd tot het bezingen van 's l ands onafhankelijkheid moeten aanvaarden. Kort daarna volgde zijn aanstelling in de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis en in de Koninklijke Academie te Brussel. 4. Op werd de nieuwe wet op de reorganisatie van het hoger onderwijs getekend. Willems had volgens Jan Bols, Brieven aan Jan-Frans Willems, Gent, 1909, p. 296, het aanbod van een professoraat a an de R.U.Gent afgeslagen. Zijn allusie slaat vermoedelijk op het ministerieel keurslijf waarin Gent (en Luik ) werd gevangen, omdat de vrije universiteiten ( Brussel en Leuven) vreesden voor concurrentie : de autonomie werd dus beknot en benoemingen, programma's en beleid strikt gecontroleerd door minister, parlement en politiek. 5. L. A. Warnkoenig ( ) was aanvankelijk aangetrokken als hoogleraar in de rechten te Luik (1817), te Leuven (1827), en na de omwenteling eerst ontslagen en later toch benoemd te Gent ( 1831). Hij was actief lid van de commissie tot voorbereiding v an de nieuwe wet op het hoger onderwijs (1835) en was daarbij opgetreden als verdediger van het wetenschappelijk Duits model. Toen hiervan niets in huis was gekomen en Gent en Luik eerder als technische scholen uit de bus kwamen, heeft hij verbitterd ontslag gevraagd en een (i) schryve / schryven (k) even/ Even

67 (9) 65 aanbod van de regering om hem alsnog te Luik te benoemen, afgewezen. Hij vertrok toen naar Freiburg (1836) en vestigde zich vanaf 1844 te Tubingen. Vooral door zijn Flandrische Staats- und Rechtsgeschichte ( , 3 banden) werd hij beroemd en lag hij aan de basis v an de ontwikkeling van de Belgische historiografie. ( Cfr. de uitvoerige notitie van H. Pirenne in Université de Gand. Liber memorialis. Notices biographiques, I, 1913, p ). 6. C. P. Serrure ( ) was de bekende bibliofiel en numismaat, van wie de prestigieuze collectie in door Olivier te Brussel werd geveild. Hij was te Antwerpen bij Willems in de periode als klerk op kantoor geweest en had er zich geoefend in het transcriberen van Mnl. codices. Van 1826 tot 1832 studeerde hij rechten te Leuven, maar hij had er meer belangstelling voor de organisatie van de universiteitsbibliotheek en het archief. In 1833 was hij te Gent benoemd tot rijksarchivaris. Hij nam er ook actief deel aan de redactie van het wetenschappelijk hoogstaand tijdschrift Messager des sciences historiques. Op werd hij benoemd tot hoogleraar voor Belgische geschiedenis en geschiedenis van de middeleeuwen, vermoedelijk niet alleen op aanbeveling van Willems, maar ook met steun van Sylvain van de Weyer, bij wiens ouders hij in zijn studententijd te Leuven gewoond had. Hij zou van 1855 tot 1863 vrijwel alleen het Vaderlandsch Museum, een soort opvolger van het Belgisch Museum ( ) redigeren. (Cfr. o.m. Université de Gand Liber memorialis, I, p door Adolf de Ceuleneer). 7. Wij weten dat Willems' bibliotheek de tocht naar Eeklo niet meemaakte, maar ondertussen, in manden en kisten verpakt, bij diverse familieleden van mevrouw Willems te Kontich en te Antwerpen (o.m. bij Francois Peeters, de uitbater van het Café de l'empereur later : Gr and laboureur -- op de Meir op zolder) werd bewaard. Serrere bewaarde zelf de kostbaarste werken en handschriften, en zorgde, samen met Willems' nichtje Netje Bulens, voor occasionele verzending van dringend gewenste boeken naar Eeklo. ( Cfr. A. Deprez (uitg. ), Brieven. Algemene inleiding, II, 1965, p. 343). 8. Rymkronyk van Jan van Heelu betreffende den slag van JVoeringen, van het jaer Uitgegeven met ophelderingen en aenteekeningen van J. F. Willems, lid der Koninglyke Academie van Brussel, verschenen te Brussel bij Hayez in 1836 in de Collection de Chroniques belges inédites, publiée par ordre du Gouvernement. De opdracht voor dit werk werd reeds veel vroeger door de Nederlandse regering gegeven in het kader van de commissie tot uitgave van de,, Rerum belgicarum scriptores ", door Willem I ingesteld met het oog op het beschrijven van de Nederlandse geschiedenis. Willems w as er naast Van de Weyer lid van. In juni 1827 was de kopij van het lste boek gezet ; in 1830 waren 13 vellen (tot v ) klaar, maar de uitgave werd door de omwenteling gestaakt. In 1835 hoorde Willems de draad dus weer op te nemen en de uitgave af te ronden. (Cfr. W. de Vreese, Briefwisseling, 1926, p. 271). 9. J. A. Mayer was boekhandelaar te Aken en te Leipzig, en had in 1833 het pl an gekoesterd om samen met H. Somerhausen, die te Brussel was gevestigd maar door de revolutie werkloos w as geworden, in de hoofdstad een boek- en muziekhandel te openen. Hij correspondeerde met Willems. ( Cfr. A. Deprez (uitg. ), Brieven. Algemene inleiding, II, 1965, p. 186).

68 66 (10) 10. J. B. Cannaert ( ) was een Gents rechtsgeleerde, die na de revolutie op non-actief was gesteld. Zijn Bydragen tot de kennis van het oude strafrecht in Vlaanderen, verrykt met vele tot dusverre onuitgegevene stukken, door, oud raadsheer by het hoog gerechtshof te Brussel, enz., was in 1835 te Gent bij F. en E. Gyselynck voor de derde maal vermeerderd verschenen. De eerste druk was te Brussel bij W. J. Luneman in 1826 en de tweede bij Brest van Kempen in 1829 verschenen. Willems stond met hem vanuit Eeklo in correspondentie sedert 1834, en ontmoette hem daarna regelmatig te Gent. 11. In zijn brief van had Grimm een passus uit Mabillons Acta sanctorum ordinis S. Benedicti (...). Saeculum V, Parijs, 1685, p. 208, geciteerd (,, Haec autem eo acta sunt loco, ubi mons que rn dicunt Vvonesberth, à radicibus aëra petit " ), en eraan toegevoegd : Dieser berg lag im pagus gandavensis ". 12. In dezelfde brief verwijst Grimm naar zijn p as bij de Dieterichsche Buchhandlung te Gottingen verschenen Deutsche Mythologie, waarin hij het op p. 108 en 710 over Wodanspanne, Wódenspanne, Wodenfinger, Wonlett, Wodanglied heeft, in de betekenis van,, intervallum inter pollicem et indicem ", en informeert naar de bekendheid van deze termen in Vlaanderen. 13. In Grimms Reinhart Fuchs staat in de Isengrim us, p. 13, v over Arras-Atrecht (de passus wordt behandeld in de inleiding op pp. L 1 V-LxV) : Attrebatum France dicere posset abi, et si de grano scitari nomine novit, 14. Deutsche Mythologie, p , bevat een betrekkelijk uitvoerig citaat uit de Latijnse Reinardus, vs , waarna Grimm uitleg verstrekt over de in dit citaat voorkomende namen : Johannes de Doper, Herodes, zijn vrouw Herodias, Salome en een maagd Pharaïldis, en daarna verklaart geen verband te zien met de Gentse h. Pharaildes uit de 12de eeuw. 15. Is dit Ardres en Boulogne-Boonen? (Cfr. Jozef van Overstraeten, De Nederlanden in Frankrijk, Antwerpen, 1969). 16. Wellicht werd dit traktaat over de chiromantie door de erfgenamen van Willems na zijn overlijden samen met een 60-tal andere handschriften rechtstreeks aan de Koninklijke Bibliotheek verkocht en werd het buiten de veiling van de Bibliotheca Willemsiana gehouden? Het werd door F. A. Snellaert uitgegeven in het Belgisch Museum, X, 1846, p ; in noot op p. 284: Door den heer Willems afgeschreven uit een handschrift op perkament, (...) ". 17. Bedoeld zal zijn Cartulaire de Saint Bavon à Gand, door Serrure tussen 1836 en 1840 (280 pp. ) in 4 op een beperkt aantal exemplaren uitgegeven en zonder titel gebleven (een ex. UB Gent nr. Acc ), met charters vanaf 655 tot mei Vermoedelijk in de verloren gegane brief van Wellicht heeft Willems een aantal kortere stukken opgenomen in zijn Belgisch Museum. 19. Aanvankelijk dacht men in de Reinaert-filologie dat Madock een stuk van de naam van de dichter was : Willem die Madock. Deze voorstelling werd geïntroduceerd door Jacobus Scheltema in de inleiding tot zijn editie van Reintje de Vos van Hendrik van Alkmaar, naar den Lubekschen druk van Vertaald en uitgegeven door, Haarlem, Vincent Loosjes, 1826.

69 (11) F.J. Mone ( ) was sedert 1827 hoogleraar voor geschiedenis te Leuven, en keerde in 1831 naar Duitsland terug. In het voorbericht van zijn Obersicht der niederldndirchen Volks-Literatur dlterer Zeit ondertekende hij o.a. als Ritter des niederlándischen Lówenordens ". Het boek verscheen te Tubingen bij Ludwig Friedrich Fues in Hij verhaalt erin over zijn speurtochten naar handschriften en teksten sedert Het boek bevat een indeling in epische, lyrische en dramatische poëzie en ook een behandeling van de Friese literatuur. 21. F. H. von der Hagen ( ) was hoogleraar voor Duitse oudheidkunde te Berlijn, en publiceerde in 1812 bij Duncker en Humblot een Literarischer Grundrisz zur Geschichte der Deutschen Poesie von der aeltesten Zeit bis in das sechzehnte Jahrhundert. Hij schreef het werk in samenwerking met Johann Gustav Biisching. Het was eveneens ingedeeld per genre. 22. Willems bezag dit te optimistisch. Zijn Oude Vlaemsche Liederen ten deele met de melodiën, uitgegeven door J. F. Willems, in zyn leven lid van de Koninklyke Brusselsche Akademie, van het Koninklyk Nederlandsch Instituet, van de Maetschappy van Nederlandshe [sic] Tael- en Letterkunde te Leiden, enz., enz. zou slechts in 1848, door de zorgen van F. A. Snellaert bij F. en E. Gyselynck te Gent verschijnen. Wel is het zo dat het werk in afleveringen werd gepubliceerd en dat nr. 1 nog tijdens Willems' leven van de pers kwam. Aflevering 2 had hij bij zijn overlijden in bewerking. 23. Op deze suggestie is Grimm niet ingegaan. Hij had het zelf overigens in zijn brief van ook voorgesteld. Brief nr. 2 Zeer geachte heer, Toen ik uwen laetsten brief ontving ; drukte men de laetste bladen van den Nederlandschen Reinaert ( 1), waervan ik u dadelyk, per boekhandelaer Marcus in Bonn ( 2), een exemplaer ( a) heb toegezonden. Ik vertrouw dat U hetzelve reeds lang te hand gekomen zy, en dat de verschyning van den geheelen Reinaert by U, die zooveel voor de dierenfabel gepresteerd hebt, welkom zal zyn geweest. De spoed waermede ik van Gouvernementswege verplicht was de uitgave te bewerken heeft aenleiding gegeven tot eenige drukfeilen en misstellingen, die echter niet van groot gewicht zyn. Toen het boek van de pers (b) kwam bemerkte ik eerst, in het onderschrift bladz. 287, dat de naem des afschry- (a) exemplaer / exemplar (b) pers /preys (?)

70 68 ( ia) vers Claes van Aken is ( de laetste letters der regels van beneden naer omhoog gelezen zynde) Hetgeen ik, bl XVIII van (c) het Nibelungenlied (d) zeg (3), behoort op de Nederlanden, in derzelver andere grootere uitgestrektheid, toegep ast te worden (cfr ( ) Du cange Vn Avalterroe. ) (4) Over enkele punten heb ik met u moeten verschillen, vooral daer door om dat Gy den Nederlandschen Reinaert later dan de fransche Reinaerts stelt ( 5). Ik ben zeer benieuwd (9 om uw gevoelen te kennen, over het door my betoogde omtrent den ouderdom des Gedichts, myne verklaring van sommige namen, als Cuwaert ( 6) enz. Op uwe goedkeuring ($) stel ik den hoogsten prys. In minder dan veertien (h) dagen, is byna de geheele uitgave vettierd.. de drukker houdt nog slechts 30 exemplaren over. Men (i) zou zeggen dat de lust voor historische studien en voor onze oude tael th ans in Belgie veel meer levendig is dan in Holland. Het leven van Jesus door prof. Meyer te Groningen (7) in het licht gegeven, kan ik u als een zeer oud en belangryk werk (immers voor de nederl. taelkunde ) aenpryzen. Men zegt dat prof Visscher te Utrecht aen eene editie van den Roman Ferguut en Galiene (i) arbeidt ($), Ook Hoffmann schryft my dat dezen Winter het 5e en 6e stuk der Horae belgicae (k) zal verschynen ( 9). Van mynen kant zit ik ook niet ledig. By de Commissie voor de Geschiedenis geef ik de Brabantsche Yeesten (10) ter perse ('), en met (m) nieuwjaer zal het eerste stuk van myn Belgisch Museum ( ) voor de Nederd tael en de Geschiedenis des Vaderlands (11) uitkomen. Om de drie maenden wordt het met een ander vervolgt, zoo dat het jaerlyks een boekdeel van omtrent 500 bl met 3 à 4 platen zal uitmaken. Vele der stukken onzer oude poezy, waervan ik u een lystjen ( ) zond, zullen er (c) van/ vant (d) Nibelungenlied / Nubelungenlied of Niebelungenlied (? ) (e) cfr/fr (0 benieuwd / benieuw (g) goedkeuring / goedkenning (h) veertien / overtien (i) Men / Man (i) Galiene / Galiiene (k) Horae belgicae / Morae belgiuoe (? ) ( 1) perse / persse (m)met / mit (n) Museum /Musèum (0) lystjen / lystij en

71 ( 1 3) 69 worden in op genomen, en nu vooreerst een allerbelangrykst (P) rechtsformulier der 13e eeuw (i 2), dat verdiend hadde in uwe Rechtsalterthiimer te figureren (13). Prof Michaelis de Turingen ( 14) schryft my dat hy voornemens is onderscheidene (q) opstellen van Rechte, betreffende Vlaenderen in het licht te geven, en daeronder een vlaemschen Sassenspiegel der 13 e eeuw ( 15). Serrure zal hem het afschrift van een berymd (r) Stadsrecht van Brugge mededeelen. Intusschen worden in vele steden van Belgie Maetschappyen ( 16) voor de volkstael opgericht en is men er ieverig bezig om het zoo zeer verachterde vlaemsch op te beuren Koning Leopold heeft op myne voordracht eene prysvraeg ( 17) gedecreteerd ter nadere kennis onzer Belgische dialecten en ter ontwikkeling van ons taelelement (s). Men ziet op den duer dat de verslaefdheid aen het fransch de nationaliteit zou onder den voet helpen (18). Prof Bormans alhier geeft uit zeer wydloopige Notae in Reinardum vul pem ex editione F. J. Mone ( 19) ; Hy (t) zal daerin naex hy my verzekert, ook handelen over de vraegpunten my in uwen brief ten aenzien van Herodias (u) enz voorgesteld. Waerschynlyk zend hy u zyn werk, waervan reeds een heft verschenen is ; Doet hy het niet, en Gy verlangt het te ontvangen, ik zal u het eerste stuk en het tweede ( dat binnen weinige dagen van de pers komt) over maken. Indien ik u in deze gewesten eengen dienst kan bewyzen spaer my toch niet, en gelief de herhaelde verzekering myner hoogachting en vriendschappelyke gevoelens welwillend aen te nemen ( Signé ) J Willems Gent den 17 November 1836 (P) allerbelangrykst / allebelangrykst (q) onderscheidene / onderschiedene (r) berymd / bewymd (? ) (s) taelelement / taelélement (t) Hy / H (u) Herodias / Heradias

72 70 (14) Noten bij brief nr Willems bedoelt zijn Reinaert de Vos. Episch fabeldicht van de twaelfde en dertiende eeuw, met aanmerkingen en ophelderingen, verschenen te Gent bij F. en E. Gyselynck in Cfr. p. 287 voor de verwijzing naar Claes uan acen (cfr. infra in deze brief). Op p. XVIII van de inleiding zegt hij dat hij het,, hoogstwaerschynlyk " acht dat het,, zoogenaemde lied der Niebelungen, waervan SERRURE een vlaemsch fragment heeft gevonden en laten drukken, oorspronglyk in de Nederlanden te huis hoort, en tot de twaelfde eeuw mag worden teruggebracht ". Wi llems poogt te bewijzen dat de toen bekende Mnl. teksten vroeger moeten worden gedateerd dan de 13de-14de eeuw en dat ze oorspronkelijker zijn dan gelijkaardige Franse en Duitse. Zoals bekend publiceerde Willems reeds in 1834 bij A. B. van Han en Zoon te Eeklo een eigentijdse berijmde bewerking van de Reinaert de Vos. Het exemplaar van Willem de Vreese, met ex-libris, en aangekocht door De Vreese in 1888, berust in de Seminariebibliotheek voor Middelnederlands te Gent. 2. Adolf Marcus ( tbonn 1857) was een bekend boekhandelaar en uitgever die daarbij ook de commissiehandel voor Belgische uitgaven verzorgde. Als dusdanig correspondeerde hij met Willems vanaf Een eerste fragment van het Nibelungenlied werd door Serrure gepubliceerd in Mones Anzeiger zur Kunde der deutschen Vorzeit, IV, 1835, kol Een tweede zou pas veel later verschijnen, nl. in Vaderlandsch Museum, I, 1855, p Du Cange, Glossarium Mediae et Infimae Latinitatis. I.Bd. Unveránderter Nachdruck der Ausg , Graz, Akad.Druck- u. Verlagsanstalt, 1954, p Jacob Grimm, Reinhart Fuchs, Berlin, Reimer, Een exemplaar voor Willems werd door Grimm eind 1834 in zijn hotelkamer te Gent achtergelaten. In de voorrede stond :,, Zwar geht diese alte dichtung zundchst die Belgier an, doch wer hat bei ihnen seit jahrhunderten anhánglichkeit und theilnahme fiir ihre muttersprache getroffen? innerste selbstvergessenheit rácht sich allerenden ; aus dieser schonen gegend, wo im mittelalter auch die poesie wohnte, ist sie lange schon fortgezogen und entwichen ". 6. Over Cuwaert schreef Willems o.m. in zijn inleiding tot de Reinaert, p. LxIV- LXV : Cuwaert betekende bij Grimm couard, lafaard ; bij Willems de koortsige, afgeleid van koude, koude koorts. 7. Het leven van Jezus. Een nederlandsch handschrift uit de dertiende eeuw. Met taalkundige aanteekeningen, voor het eerst uitgegeven door G. J. Meijer, Hoogleeraar, te Groningen, Groningen, J. Oomkens, Ferguut, Ridderroman uit den fabelkring van de ronde Tafel, uitgegeven door L. G. Visscher, Utrecht, Horae belgicae. Studio atque opera Henrici Hoffmann Fallerslebensis, pars quinta, zou te Breslau bij Georg Philip Aderholz verschijnen in 1837 ; pars sexta in Ze bevatten de Lantsloot ende die scone Sandrijn. Renout van Montalbaen en de Abele Spelen ende Sotternien. 10. Willems' editie v an De Brabantsche Yeesten of Rymkronyk van Brabants, door Jan De Klerk, van Antwerpen, verscheen in 1839 (dl. 1) en 1843 (dl. 2) bij Hayez te Brussel.

73 (15) Over Willems' Belgisch Museum, bedoeld als mediëvistisch en antiquarisch tijdschrift voor tekstedities en taalkunde cfr. Michael Brys, Marc Carlier en Hans Vanacker, Belgisch Museum. Vaderlandsch Museum, Gent, Grimm staat niet als abonnee vermeld, wel Mayer te Men en Marcus te Bonn. 12. Hij bedoelt :,, Oud formulier van de Vlaemsche rechtspleging omtrent het jaer 1300 ", met inleiding en aantekeningen verschenen in Belgisch Museum, I, 1836, nr. 1, p Jacob Grimm, Deutsche Rechtsalterthumer, verschenen te Gottingen in de Dieterichsche Buchhandlung, Adolf Michaelis ( ) was hoogleraar in de rechten te Tubingen en blijkbaar een specialist in het oude leenrecht. Hij correspondeerde met Willems, Warnkoenig en Serrure, maar blijft vooral bekend als de vertaler in het Duits van Nothombs Essai historique et politique sur la révolution belge, 1834/ Bekend is de editie van de zgn. Hollandse Sassenspiegel door Mr J. J. Smits, 1872, en de editie door de Duitse geleerde G. Homeyer, die de Sachsenspiegel behandelde in de Duitse rechtswetenschap. 16. In december 1835 werd te Antwerpen De Olyftak heropgericht ; in februari 1836 De Tael is gansch het Volk te Gent en Met Tyd en Vlyt te Leuven. 17. De zgn. spellingcommissie, door de regering aangesteld om een regeling via een prijsvraag te vinden. Cfr. het latere verslag v an Bormans uit 1841: Verslag over de verhandelingen ingekomen bij het staetsbestuer van Belgie, ten gevolge der taelkundige prijsvraag voorgesteld bij koninglijk besluit van den 6 september 1836, en het Taelcongres en Vlaemsch feest, gehouden te Gent den 23 en 24 october 1841, waarvan de teksten verschenen in Over de taal schreef Willems het openingsartikel in Belgisch Museum :,, Over den oorsprong, den aert, en de natuerlyke vorming der Nederduitsche tael", I, 1836, p en later nog op p J. H. Bormans ( ) publiceerde in drie stukken de Notae in Reinardum Vulpem ex editione F. J. Mone, te Gent bij Annoot-Braeckman ( nog in het Latijn!) in 1836, in totaal 308 pp. In het ex. UB Gent nr. G werd achteraan een handschriftelijke nota van Bormans aan Serrure mee ingebonden.

74 72 (16) Brief nr. 3 Myn heer en zeer geachte Vriend, Ik heb aen den boekhandelaer Marcus te Bonn een exemplaer (a) voor U afgezonden van het 15t Nummer van myn Belgisch Museum, en hem ook lastgegeven de twee eerste stukken van des heeren Bormans Notae (b) in Reinardum (c) vulpeur UE over tezenden. Heb dank voor uwe aenmerkingen (') wegens myne uitgave van Reinaert de Vos (dezen titel heb ik behouden om (d) dat dien hiertelande altyd populair geweest is) Ik zie met verlangen uw Artikel (z) over dat boek te gemoet, en zal van hetzelve zeer waerschynlyk gebruik maken in een der volgende afleveringen van het B. Museum ( ), waerin ik nog een paer oude Reinaerdien (f) in vetsen zal mededeelen, door my onlangs gevonden ( 3). Het spyt my zeer uit uwen brief te vernemen dat Gy nog niet overtuigd zyt van het in wezen zyn eens Vlaemschen Reinaerts omtrent het jaer 1170 ( 4). Ik vermeende nogtans dat dit nu ten minste zoo goed kan worden aengenomen als men B.V. aennemen kan dat Glichsenaeres (g) Reinhart omtrent dien tyd bestond. Wanneer zooveel waerschynlykheden zich vereenigen, dan mag men (h) de zaek zonder gewichtige redenen niet wel meer betwyfelen. Gaerne wil ik den dichter Willem als maker van het eerste gedeelte aen het hoofd laten figureeren ; doch dan moet men ook zyne verklaring, als zoude hy naer fransche gedichten gearbeid (i) hebben, of voor een fictie houden (als meer gebeurd is, en waervan men een voorbeeld in Heinrek van Alkmaer (i) aentreft ( 5), wiens zeggen, dat hy naer het fransche rymde, zeer zeker valsch is) of voor een toevoegsel van Tateren tyd beschouwen. Ongetwyfeld verschild de tael van het Comburgsche M.S. zeer weinig (a) exemplaer / exemplar (b) Notae / Notoe (c) Reinardum / Renardum (d) om/um (e) Museum /Musèum (9 Reinaerdien/Reenaerdien (g) Glichsenaeres / Glichenaeres (h) men /man (i) gearbeid/gearbeid (i) Heinrek van Alkmaer / Heenrek van Alkmen

75 (17) 73 van Maerlants schryfwyze ; doch ook de tael van Maerlant verschilt weinig of niet van die welke men in oudere charters ontmoet, met name in de keure van Brussel des jaers Daer men tot laet in de 14e eeuw schier nog dezelfde schryfwyze behield, als welke men in de 13 e gebruikte, zoo kan men vermoeden dat ook 80 a 100 jaren vóór Maerlant ons vlaemsch reeds zeer gefixeerd zich voordeed. De franschen weten nog niet wel of Marie de france tot de 12 e of tot de 13e eeuw behoore en het is bekend, dat het provencaelsch byna drie eeuwen lang hetzelfde gebleven is. Maerlant spreekt van 5 à 6 dichters die hem vóórgegaen zyn, en ten minste van 10 oudere gedichten. Hoe meer ik de in myn boek herdrukte branche de Renart uit het midden der 13e eeuw met den Reinaert vergelyke, hoe meer ik overtuigd ben dat de laetste ouder en oorspronglyker is ( zelfs onaengezien (k) het woord TVillecome en de vertaelde versen aengewezen bl XLII der inleiding ) Indien gy my objecteert hoe het toch mogelyk zy dat een zoo fraei, gedicht reeds 100 jaren vóór Maerlant kan hebben geschreven zyn, dan vraeg ik u op myne beurt hoe het toch mogelyk zy, dat de Reinaert ( 1) naer (m) het fr. vertaeld zy, daer er by al de bekende fransche trouveres geen enkel spoor te vinden is van eenen Renart bevattende hetgeen de Vlaemsche Reinaert bevat? De een of andere branche-schryver zou er toch iets van geweten hebben. Zy kennen slechts Perrot de St Cloud, en niemand weet van een zoo voortreffelyk gedicht! Ik zal ook uwe aendacht verzoeken op hetgene door my bygebracht is omtrent de Stage van Steen ( zeer zeker uit Vlaenderen en uit de 12e eeuw) de Sage van den oosterschen koning Nobel lion en van zynen zoon Nobiliter den naem Cortois, in ('i) geen der fransche branches bewaerd, myne verklaring van Cuwaert, enz. Kan men, na dit alles, nog denken dat de Reinaert eene vertaling naer het fransch zy? Intusschen wil ik niet loochenen dat de text van 1170 vermoedelyk niet geheel overeenkwam met dien van het Comburgsche afschrift. Maerlant heeft ons geleerd dat men Reinaert dikwyls zeer oneerbiedig behandelde ( ), en in geen land ter wereld verschillen de handschriften (p) van een zelfde gedicht meer dan in Vlaenderen. (k) onaengezien / anangezien ( 1) Reinaert / R nairt (m) naer/ --- (n) in/is (0) behandelde / behandelte (p) handschriften / handschrifte

76 74 (18) Prof. Bormans heeft den Reinaert sedert zes maenden vers voor vers bestudeerd, vergeleken (q), en op allerlei wyzen getoetst. Hy zal van zyne bevindingen verslag doen in den Messager des arts (6). Hy zegt my een vasten regel van de versificatie onzer oude dichters gevonden te hebben, en dat hy meer dan 6000 regels by Melis Stoke ( 7), Maerlant, de door Hoffmann en my gepubliceerde stukken enz, deels door de varianten, deels door de tael- of schryffeilen, hersteld hee ft. Gy ziet dat men hier te lande lust in de poezy onzer voorvaderen begint te krygen. Ook de heer Blommaert heeft op dit oogenblik het oude gedicht van den Trojaenschen oorlog ( 8) onder de pers Ten aenzien van het schryven Weten gaen, Weten vechten (Huyd. Stoke II.3 30) kan ik u geen enkel ander voorbeeld opgeven. In ruim (r) 100,000 versen der 13 e-15 e eeuw welke ik uit MSS. overgeschreven heb, trof ik nimmer dit woord aen, zoo min als in (s) al wat ik elders van die tyden gelezen heb. Indien er Wemten, instede van Weten stond, dan zou ik zeer goed kunnen aennemen dat het eene samentrekking van Wi moeten zy (Dergelyke verkortingen in de uitspraek zyn hier niet vreemd) ; doch nu weet ik er geene verklaring voor. Aen heeten (oudtyds ook beloven kan toch niet wel gedacht (t) worden, (en dus In' heten) in welken zin het beteekenen zoude, Nous nous proposons, wy stellen ons voor? N.B dat slechts dit weten in den W'alewein alleen voorkomt. Het is toch zonderling dat een zoo menigvuldigmael gebruikte uitdrukking, als die van laet ons of wi moeten in geen ander MS. door Weten vervangen wordt. Prof. Meyer te groningen heeft eene (u) evangelieharmonie in Vlaemsch prosa uitgegeven ( 9). De text is zeer belangryk om de tael en schryfwyze en zeker 60 a 80 jaren ouder dan Maerlant. Dit boek verdient door U gelezen en beoordeeld te worden. Uit myn Belgisch Museum (v) zult gy zien wat ik door Nederland Nederduitsch enz versta, en hoeverre zich, volgens my, onze nu belgische, natie zich uitstreckte, weshalve myn gezegde omtrent het Niebel lied minder vreemd luidt dan (w) men by het eerste inzien gelooven zoude. op (q) vergeleken / vergelekin (r) ruim / Fuim (? ) (s) in/en (t) gedacht / gedachten (u) eene / uwe (v) Museum / Musèum (w) dan / dat

77 (19) 75 Komt Gy dit jaer niet eens naer Vlaenderen over? Zoo ja, dan logeert gy nergens anders dan by my en verblyft gy eenige dagen te gent (x) hartelyk Willems Raptim Gent 13 april 1837 Noten bij brief nr Grimms brief aan Willems van , bij De Vreese, Briefwisseling, p Grimm besprak in de Góttingische gelehrte Anzeigen, 88. Stuck, , p eerst Jan van Heelu ; onmiddellijk daarna op p Reinaert de Vos. 3. In het Belgisch Museum zou Willems pas veel later, in jg. VI, 1842, Reinardiana" publiceren, en wel op p In Willems' inleiding tot de Reinaert (1836) komen een aantal van de problemen die in deze brief behandeld worden voor op p. XLV, XXXIV, XXXV, XXVII, XXXVIII, XLIX, LI, LII, XLV, IX, XL, XLIII, XL, XXXI en LXI- LXII. 5. Cfr. noot 19 van brief nr. 1, op p. (4). 6. Cfr. voor Bormans noot 19 van brief nr. 2, en zijn bespreking van Willems' Reinaert in : Messager des sciences et des arts de la Belgique, V, 1837, p ; en Rijmkronijk van Melis Stoke met historie -, oudheid- en taalkundige aanmerkingen door Balthazar Huydecoper, Leyden, Johannes le Mair, 1772, 3 dln. 8. Ph. Blommaert, Oudvlaemsche gedichten der XIIe, XIIIe en XIVe eeuwen, Gent, L. Hebbelynck, Cfr. noot 7 van brief nr. 2. (x) Zoo ja, dan (...) gent/te gent, dan logeert gy nergens anders dan by my Zoo ja en verblyft gy eenige dagen

78 FREDERIK VAN EEDEN EN FELIX TIMMERMANS door A. KEERSMAEKERS Lid van de Academie Toen Pallieter al aan zijn zesde, misschien zelfs zijn zevende druk toe was, kreeg Frederik van Eeden het werk ter recensie in De Amsterdammer toegestuurd. Of had hij het, samen met nog andere werken, gevraagd. Het heeft overigens geen belang, of hem de zesde (1918) of de zevende (1919) druk werd toegestuurd : de tekst is identiek dezelfde en wellicht werd ook hetzelfde zetsel gebruikt. Van enig belang is wél, dat vanaf de zesde druk de eerste inhoudelijke wijzigingen en schrappingen voorkomen, kennelijk, althans voor een deel, als reactie op de kritiek van Gerard Brom ( 1 ). Op 11 mei 1919 noteerde Van Eeden in zijn dagboek : Een warme zoomerdag. Ik lees Pallieter, met genoegen. " ( 2) Dezelfde dag had hij bezoek van Vlaamse vrienden, glazenier Eugeen Yoors en diens vrouw, de in 1989 overleden kunstenares Magda Peeters. Die vertelden hem dat het boek in België geen honderd leezers " had, want,, de Belgen leezen niet. " Daarbij schreef Van Eeden :,, Wonderbaar dat sterk stuk taal, ontlooken op een zoo ongecultiveerden boodem, en 't meest gewaardeerd in Holland, een vreemd land, met zoo andere menschen. " ( 3) Een toch verrassende gedachte voor een man, die in de toen pas voorbije oorlog zozeer had meegeleefd met het overweldigde land, die Vlaanderen al enigszins kende van vóór die tijd en die zoveel Vlamingen onder de Belgische vluchtelingen in Nederland had ontmoet. Maar in gesprekken met die Vlamingen had hij zo vaak horen klagen over de culturele achterstand. Keek hij, de man uit het vreemde land ", niet wat neer op de bewoners van die ongecultiveerde Vlaamse bodem "? Toch stond hij in bewondering voor dat (1) In De Beiaard 6 (1917), blz Voor de,, tekstgeschiedenis " van Pallieter verwijs ik naar een nog te publiceren bijdrage. (2) Frederik van Eeden, Dagboek Voor het Frederik van Eeden- Genootschap uitgegeven en toegelicht door Dr. H. TV. van nicht. Met een register door Dipl. Ing. Hans van Eeden. Dl Culemborg (1971), blz (3) F. van Eeden, Dagboek, blz. 1756, notitie van 13 mei 1919.

79 (3) 77 sterk stuk taal " dat Pallieter was, bewondering die hij zou neerschrijven in zijn bespreking. Die verscheen op 5 juli en verdient om verschillende redenen de aandacht. Van Eeden besprak vijf werken : The Home and the World van Rabindranath Tagore, Colas Breugnon van Romain Rolland, Pallieter van Felix Timmermans, Koningen van Israël Querido en Jimmie Higgins van Upton Sinclair. Met de auteurs van de drie vreemdtalige werken was Van Eeden als sinds jaren bevriend of bekend. Van Tagore ( ) had hij sedert 1913, het jaar waarin de Bengaalse dichter de Nobelprijs kreeg, verschillende werken vertaald ( 4) en herhaaldelijk gaf hij lezingen over hem, ook in Rolland ( ), Nobelprijs 1915, en Sinclair ( ) kende hij persoonlijk Tagore zou hij in 1920 ontmoeten ; beiden behoorden ook bij de internationale groep van de Forte- Kreis ( 5), met het ideaal van een Welt-Eroberung durch Helden-Liebe (1911) en een Happy Humanity (1912), om het met twee titels van Van Eeden ( en Volker = Gutkind ) samen te vatten. Over de drie genoemde werken noteerde hij op 28 mei 1919 dat hij Colas Breugnon las, op 10 juni The Home and the World en op 20 juli Jimmy Higgins ( 6). De bekendheid met zijn landgenoot Querido ( ) was, volgens Van Eedens dagboek, van een ander genre : goedwilligheid, bewondering, maar ook misprijzen en weerzin wisselden elkaar af. De variërende stemmingen van Van Eeden in verband met Koningen kan men aflezen uit zijn dagboek. Het werk had hij reeds op 16 april present gekregen, maar pas op 28 juli noteerde hij dat hij het,, met genoegen " las en op 19 oktober beëindigde hij de lectuur ervan (7). Toen Van Eeden de bijdrage schreef waarvan in dit artikel sprake is, had hij Koningen ingezien, maar niet echt gelezen. Wel kende hij de uitvoerige en zeer lovende bespreking ervan door Couperus ( 8). (4) Zie H. W. van Tricht, Over de Tagore-vertalingen van Frederik van Eeden. 's-gravenhage 1963 (Achter het Boek, 2/1). ( 5 ) Zie daarover K. van de Put, De Forte-Kreis, een voorbeeld van bovennationale samenwerking. In : Frederik van Eeden-Genootschap Mededelingen XII ( juni 1950), blz (6) F. van Eeden, Dagboek, blz. 1759, 1763, (7) F. van Eeden, Dagboek, blz. 1749, , In december schreef hij een gunstige recensie over Koningen, gepubliceerd in De Amsterdammer van 3 januari 1920 ; zie Dagboek, blz en LXXI. (8) F. van Eeden, Dagboek, blz ; zie ook blz Couperus' recensie was verschenen in Groot-Nederland 17 (1919) I blz. 460 & vlgg., later opgenomen in Proza I, blz Zie daarover F. Bastet, Louis Couperus - Een biografie. Amsterdam 1987, blz ,

80 78 (4) De enige van het gezelschap auteurs, die Van Eeden in zijn artikel ter sprake bracht en die hij blijkbaar niet kende, was de Vlaming Timmermans. Diens Pallieter had hij wel gelezen, ook,, met genoegen ". Ook had hij er een en ander over gehoord van zijn Vlaamse bezoekers. Uit het artikel blijkt bovendien, dat hij op de hoogte was van het succes van Pallieter in Nederland, niet echter dat hij weet had van de ongunstige reacties ( 9). Een echte bespreking van de werken kan Van Eedens bijdrage niet genoemd worden. De inleidende beschouwingen over,, epische kunst " beslaan bijna twee van de vijf kolommen ; misschien waren die wel mede geïnspireerd door de recensie van Couperus, die uitweidde over de dood van de psychologische bourgeoise roman " en de hoop op,, het epos der Nieuwe Tijden ". Van de werken zelf geeft Van Eeden telkens een beknopte karakteristiek, mét korte beschouwingen, overwegingen. De reden hiervoor ligt voor de hand : Van Eeden had een keuze gemaakt van slechts vijf werken, die hij had,, kunnen leezen, en nog niet eens heelemaal. " Uit het voorgaande blijkt inderdaad dat hij er toen ten hoogste drie van uitgelezen had. De bijdrage kreeg als titel Epische Kunst en begint zwaarwichtig :,, Er is een rijke bloei van epische kunst in de waereld van deezen tijd. De vijf boeken, waarvan ik de titels hierboven plaatste zijn alle belangrijke kunstwerken, verscheenen bij verschillende volkeren, in den betrekkelijk korten oorlogstijd. ' ' Na vastgesteld te hebben dat,, in epische kunst nu ieder verligting en troost " zoekt, omdat men iets anders wil, verandering van lucht, zooals de ouderwetsche doctoren plagten te zeggen ", volgt een lofspraak op de auteurs :,, Het zijn allen merkwaardige menschen, die vijf schrijvers. Krachtige persoonen, sterke temperamenten, meesters in woordkunst, ieder zelfstandig en eigenaardig. Moeyelijk lijkt het mij een andere beschavingsperiode te noemen, waarin tegelijk vijf zulke bizondere en krachtige schrijvers voorkomen, in vijf verschillende naties. ' ' Felix Timmermans heet,, de sterke Vlaming, die het lekkerste, smeujigste, smakelijkste Vlaamsch-Nederlandsch schrijft dat ooit geschreeven is, en het dialect en de waereld van het kleine provinciestadje Lier, tot een lust heeft gemaakt voor al wat Nederlandsch verstaat. " De vijf auteurs,, voeren ons elk in een andere sfeer, een andere waereld, (9) Zie daarover L. Vercammen, Lijftig jaar Pallieter. Een historische terugblik. Hasselt (1966), blz

81 (5) 79 waardoor wij uitrusten van het geestelijk-vermoeyende heedendaagsche leeven. " Rolland en Timmermans worden zowat vergelijkenderwijs behandeld :,, Romain Rolland geeft in rijk en schitterend Fransch een beeld van het leven in een kleine Bourgondische stad in de zestiende eeuw, met Colas Breugnon als het type van den lustigen, geestigen, welbespraakten en karakter-sterken Bourgondiër. Een boek dat als kunstwerk, door zijn structuur en voortreffelijke typeering, gelijkt op het ons Nederlanders nu reeds zoo welbekenden boek Pallieter. Een overeenkomst die verder en dieper gaat dan men oppervlakkig zou meenen en bewijst dat zulke boeken ontstaan door een geheimzinnige aandrang, een massale suggestie. Beide boeken zijn zeer kort vèèr den grooten oorlog geschreeven en beantwoorden door hun forsche leevenslust, hun bloeiende vreugde in al wat schoon-waereldsch is, aan de behoeften van een door de oorlogsverschrikking verslagen en ontmoedigde meenigte. Zowel in Timmermans als in Romain Rolland is de geest van Rabelais herleefd, en dat wel in een tijd waarin die herleeving voor de massa bizonder van pas komt. [...] Ieder lezer zal uit deze vijf boeken kiezen naar zijn aard en smaak. [...] Doch velen zullen het lustige, luchtige, schitterende en tintelende taal-vuurwerk van Romain Rolland verkiezen, en zich liever verdiepen in de rijke, kunstlievende tijden van Colas Breugnon, den Bourgondischen meubelmaker en houtsnijder. Pallieter heeft Nederland al verooverd, en het is verwonderlijk hoe deeze frissche en sappige taal-loot ontsproot uit den boodem van een klein provinciestadje in Vlaanderen, met een totaal onbekend en literair ongebruikt dialect. Hoe sterk is de Nederlandsche taal, hoeveel levenskracht schuilt er nog in, dat ze zulke mooye groeisels geeft in een toch tamelijk afgeleegen hoekje. En men zegt dat in Lier geen bloeyende cultuur leeft, en dat Pallieter in Belgie niet geleezen wordt. Maar wij Noord-Nederlanders zijn dankbaar voor de verrijking van onzen taalschat. De sterke en beminnelijke mensch die Pallieter schreef is een heel ander en zooals sommigen zullen zeggen een minder fijn en wijs persoon dan de sublieme dichter uit Bengalen. Maar is het geen wondere tijd die ons in staat stelt twee zulke verscheidene en toch verwant-geniale menschen te waardeeren? " Timmermans zelf was met die bespreking zeer gelukkig. Twee dagen na de publicatie vernam hij dat Van Eeden,, zo'n schoon critiek ' ' over zijn werk had geschreven en diezelfde dag nog kocht hij De Amsterdammer; in zijn dagboek noteerde hij : Veel goeds inderdaad. Ik kan het bijna niet gelooven dat zoo over mij geschreven wordt. Als ik daar nu maar eens flink naar leefde. `k Zal mijn best

82 80 (6) doen ' ' ( 10). Even later zond hij het artikel aan zijn familie in Lier hijzelf was sedert november 1918 naar Nederland gevlucht en meteen was hij naar de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag getrokken, maar, zo noteerde hij :,, Colas Breugnon van Rolland was er niet. ' ' ( 11) Blijkbaar was ook die,, verwantschap ' ' hem toen volkomen onbekend. Pas in 1925 las hij Colas Breugnon (i 2 ) ; waarschijnlijk las hij het in het Frans, want de Nederlandse vertaling, intussen in 1923 verschenen, droeg als titel Klaas Breugnon. De bespreking van Van Eeden bevatte duidelijk enkele naklanken van zijn dagboeknotities, zowel in de lofspraak als in enkele algemeenheden. De bewering-van-horen-zeggen, dat Pallieter in België niet gelezen werd, steunde natuurlijk op wat de Yoorsen hadden verteld, maar behalve aan de niet-ongewone artiesten-overdrijving van zijn zegslieden, moet dat vonnis ook toegeschreven worden aan Van Eedens lichtgelovigheid. Vanaf 1917 werd Pallieter in Vlaanderen hoog geprezen ( 13). De oproep van de Antwerpse journalist en activist G(eorge) R (oose) :,, Elke Vlaming moet dit boek lezen en herlezen ", zal wel niet door `elke Vlaming' zijn opgevolgd, maar méér dan honderd hadden toen het werk zeker gelezen in Vlaanderen ( en dus ook in België)! De waardering in Vlaanderen voor Pallieter was groot, zéér groot. Dat zou ook blijken uit de verslagen van de jury voor de Staatsprijs en van de jury voor de door de Academie toe te kennen August-Beernaertprijs : in beide gevallen hadden twee van de vijf,, keurraad-leden " bezwaren tegen het werk, bezwaren die alleszins voor de laatste prijs aansloten bij de toen gerezen campagne tegen de onzedelijke Pallieter. De Staatsprijs ging naar de schetsen en novellen van Cyriel Buysse, verzameld in Zomerleven, Van een verloren Zomer, Oorlogsvisioenen en Stemmingen, de Beernaertprijs werd niet toegekend. Niet volkomen overbodig is het wellicht, te signaleren dat de verdedigers van Pallieter voor de Beernaert-prijs de katholieke hoogleraren Scharpé en Lecoutere waren, de tegenstemmers de auteur Gustaaf Segers en kanunnik J. Muyldermans, terwijl (10)I. van de Wijer, Al mijn dagen - Dagboeken en archief - Felix Timmermans. Wommelgem (1986), blz (11) I. van de Wijer, a.w., blz (12)I. van de Wijer, a.w., blz (13)L. Vercammen, a.w., blz Het volgende citaat op blz. 106.

83 (7) 81 de voorzitter, regeringsafgevaardigde Gustaaf D'Hondt, zich uitdrukkelijk distancieerde van beide standpunten met het resultaat dat met drie tegen twee stemmen tot de niet-toekenning van de prijs werd besloten ( 14). Maar dat gebeurde alles later, in Dat Van Eeden volkomen onbekend was met mogelijke cultuur en met het literaire verleden van het kleine provinciestadje Lier zou elke Vlaming toen ( en nu) wellicht hebben kunnen doen opkijken : kende de Haarlemmer Van Eeden, geboren provinciestads-genoot van Nicolaas Beets / Hildebrand diens Lierse,, tegenhanger " Anton Bergmann dan niet? Dat was wellicht te veel kennis " gevergd. Dat over De Nieuwe Gids, waarin Timmermans al zoveel had gepubliceerd, ook Pallieter, geen woord werd gerept door de ex-nieuwe-gidser Van Eeden is begrijpelijk, gezien de latere verhoudingen (15). Anderzijds komt Van Eeden de eer toe, als eerste gewezen te hebben op de gelijkenis van Pallieter met Colas Breugnon, het werk van zijn vriend Rolland ; tegelijk heeft Van Eeden de schrijver van Pallieter vrijgesproken aan alle (latere ) verdenkingen van plagiaat. Maar wie kende in 1923 nog de bespreking van Van Eeden ( 16)? Vermeldenswaard kan nog zijn, dat in de eerstvolgende jaren de drie vreemdtalige werken in het Nederlands werden vertaald ; de exechtgenote van Van Eeden, Martha van Vloten, had The Home and the Iorld van Tagore vertaald. Ten slotte : het is toch merkwaardig, dat Van Eeden blijkbaar geen ogenblik geaarzeld heeft, Timmermans' Pallieter in die internationale vermaarde groep op te nemen, samen met Querido : dat was meer dan een gewone lovende erkenning van een meesterschap dóór een meester. Wel bevreemdt het, dat Van Eeden zich voor andere werken van Timmermans niet meer geïnteresseerd schijnt te hebben ; sporen daarvan zijn alleszins niet aan te wijzen. Maar Van Eeden was met de jaren een heel andere zoektocht ge- (14)De ( nog steeds lezenswaarde) verslagen van beide prijzen werden gepubliceerd in Moniteur beige - Staatsblad, 16 september 1921, blz ( Staatsprijs) en Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, 1920, blz Zie ook J. De Ceulaer, Hoe Pallieter geen en Felix Timmermans wel een staatsprijs kreeg. In : Pallieter van nabij. Jaarboek 1976 van het Felix-Timmermans-Genootschap. Nijmegen- Brugge (1976), blz (15)Juist in mei 1919 was de tegenstelling weer heviger geworden. Zie F. van Eeden, Dagboek, blz (16)Zie L. Vercammen, a.w., blz. 112.

84 82 (a) gaan. De herinnering aan Pallieter is hem nog wel een tijdlang bijgebleven. Een half jaar na het verschijnen van de recensie, december 1919, was Van Eeden te Antwerpen. Toen had hij met de Yoorsen naar Lier willen reizen, maar,, ze misten de trein. Ik wou het land van Pallieter zien ' '. Misschien ook de onvindbare Begijnenbossen? Overigens hoorde hij de Vlamingen weer eens klagen,, over het flauwe geestesleven. Ze waren ten achter bij ons, zeiden ze ". Maar, zo meende Van Eeden,,, vromer dan de Noordelijken zijn ze toch altijd geweest " ( 17). Had hij die vroomheid dan ook in Pallieter gevonden? Of vertolkte hij alleen de gangbare mening? Een paar jaren later, in 1922, na zijn bekering, logeerde Van Eeden na een lezing te Helmond bij Pieter van der Meer de Walcheren, die zijn dooppeter was geweest. Er was ook een soort napret, bij een Nieuwe-eeuw redacteur " : het was ten huize van de hoofdredacteur van dat te Helmond verschijnende katho lieke blad, waarvan Pieter van der Meer de Walcheren de artistieke leiding had. In het napretgezelschap waren o.a. een kapucijn, vrouwen, onder wie,, een knappe huismoeder ", trots op haar zeven kinderen. Ondanks de aanwezigheid van een geestelijke en van dames was,, de toon van 't gezelschap niet zeer beschaafd. Maar er werden grappen verteld, wel niet schuin, maar over geestelijken en geestelijke dingen, en dat was niet stichtelijk. Het was op z'n Brabants. Vooral over drinken. (... ) Het katholieke leven moet nog veel fijner worden " ( 18). Die Brabantse belevenis van de bekeerling Van Eeden past in zoverre bij Pallieter, dat ze verwees naar zuidelijker losheid, die de hooghollandse deftigheid vreemd was. De grappen hebben wellicht geleken op de,, wel niet schuine'', maar alleszins oneerbiedige uitlatingen van Pallieter, die leefde in het middenstuk van het aloude hertogdom Brabant en dus ook,, op z'n Brabants " teerde en vierde, al heette het nu ook Vlaams. De Hollands-christelijke reactie op het boek was in de grond een bevestiging, zij het dan een felle, van Van Eedens verzuchting over dat katholieke leven dat,, nog veel fijner " moest worden. Maar zo zag en zou Timmermans het niet zien, even- (17)F. van Eeden, Dagboek, blz Notitie van 6 december 1920 ; op 4 december had hij in Antwerpen een lezing gehouden, o.a. over Godshuis (blz. LXXI. ). (18)F. van Eeden, Dagboek, blz. 2046, notitie van 27 oktober 1922.

85 (9) 83 min als die Noordbrabanders. In al de uitingen van levenslust en levensgenieting van Pallieter zag hij geen graten,,, omdat er geen in zijn ", ook niet in zijn zuiderse oneerbiedigheden. Intussen was Van Eeden ten minste al eens één keer door het land van Pallieter gereisd : in februari 1921, op de terugrit naar Antwerpen na een lezing te Leuven, kwam de trein langs,, Aarschot en Lier, het land van Pallieter. Het trok mij aan, het was heerlijk weer, en de Nethe maar een klein stroompje lokte als tot zwemmen ' ' (19). Dat heerlijk weer paste volkomen bij de herinnering aan Pallieter en de reis door Pallieters land. Van enig (voorgenomen) bezoek aan de auteur van Pallieter maakt het dagboek evenwel geen melding. In juni 1924 werd De Pelgrim gesticht, om,, de katholieke Vlaamsche kunst hooger op te voeren en ze in het kultureele leven de plaats te geven die haar rechtens toekomt " ( 20). Felix Timmermans was een van de initiatiefnemers en een groot aantal jongere Vlaamse kunstenaars sloten zich daarbij aan. De beweging zocht ook contacten met het buitenland, gaf een tijdschrift uit en richtte tentoonstellingen in. Tot de ereleden,,, ere-pelgrims ", behoorden o. a. Sigrid Undset, Johannes Jorgensen, Léon Bloy en ook Frederik van Eeden. Een lang leven kende de beweging evenwel niet : in 1930 trachtte Timmermans De Pelgrim nieuw leven in te blazen, maar tevergeefs. Het ophefmakende boek van Dr. G. Kalff Jr., Frederik van Eeden - Psychologie van den Tachtiger verscheen in 1927.,, Als protest tegen het schotschrift van Dr. G. Kalf Jr. " publiceerde het katholieke weekblad Hooger Leven een Frederik van Eeden Nummer onder leiding van Gerard Walschap " ( 21). Op de voorpagina werd,, Hulde aan Dr. Frederik van Eeden " gebracht met een getekend portret, een,, fragment uit een ontwerp-glasraam door Eugeen Yoors ' ' : Van Eeden werd voorgesteld als een Compostella-pelgrim, en ernaast stond :,, Als hulde voor den vereerden nieuwen Eere-Pelgrim ". Onder de vele literatoren die een,, eeregroetbrachten, " waren o. a. André Demedts, Jan Hammenecker, Marnix Gijsen, Jul. Persyn, Pater Reypens (19)F. van Eeden, Dagboek, blz (20)Zie nr. 112 De Pelgrimbeweging van het tijdschrift Vlaanderen, jg. 19, mei-juni 1970, inz. blz Citaat uit het Manifest - Nieuwjaar 1926 ". In zijn dagboek noteerde F. Timmermans de stichtingsdatum op 4 oktober 1925; zie I. van de Wijer, a.w., blz (21)Hooger Leven. Algemeen weekblad. Jg. 2, nr. 37 (9 september 1928, blz ).

86 84 (10) en uit het Noorden Jan Engelman, Israël Querido, Anton van Duinkerken. In de inhoudsopgave werd de naam Timmermans niet vermeld, ten onrechte. In de sfeer van de tijd en van het weekblad schreef hij (22) : REDERIK_VAN EEDEN-heeft al- -tijd met hart en -ziel geschreven. Alles wat hij 'ons gezegd heeft 1 droeg iets van de glorieuse klaarte van geestelijke diepten. Hij heeft aan geen letterkunde gedaan maar zijn letterkunde was het omhulsel van wijsheid, geloof; godsbetrachting en menschenliefde. Hij heeft onder allerlei.. hemelen gereden. onrustig. op zoek -naar de. gouden pepita der.waarheid..telkens _heeft:^ hi j gejuicht ze..gevonden. te. hebben ;.='t._ zij in communisme; theosophie en-andere dingen, maar altijd -speelde hij op- de_ :snaren die van den Hemel naar de aarde ""gespannen staan. Hij bezong God: Maar telkens en telkens zag hij dat het goud dat hij thuis bracht in koper veranderd was. Dat was het verdriet, het heimwee dat een sourdine op zijn zangen zette. Maar zijn gefolterde, naar licht snakkende ziel, ontdekte eindelijk- op nieuwe tochten het goud van. ons schoon geloof. Nu kórt hij it huis blijven, want het goud dat hij gevonden heeft, verlicht de duisternissen van -zijn.. woning, en elk voorwerp,." elk.gebaar en woord -wordt doorzinderd.van- --de goddelijke klaarte. Nu zingt hij het lied van de rust, -het lied van 'den zegen-, -dat - toch. altijd het schoonste - is van -alle.- liedererr. Het is de contemplatie. Angelicó heeft niets : anders gedaan. En dat. is.het grootste aardsche geluk dat een - mensch kan ondervinden. - Gelukkige Frederik Van Eeden. ic De tekst van deze zeer beknopte schets van een levensgang vergt weinig commentaar : voor de katholieken was Van Eeden door zijn bekering een artiest-geloofsgenoot geworden. Het lied van de rust " verwijst niet alleen naar het aangenomen eindpunt van Van Eedens zoeken, maar zinspeelt voelbaar ook op de schaduw die zijn laatste levensjaren tekende. (22) Deze bijdrage van Timmermans op blz Deze tekst werd tot nog toe niet opgemerkt ; daarom wordt hij hier opgenomen.

87 (11) 85 Hetzelfde zal Timmermans een paar jaren nadien duidelijker neerschrijven. In 1930, toen Van Eeden zeventig werd en,, levers in Holland in den langen nacht van den ouderdom naar de morgen van den dood te wachten " zat, zou aan de jarige een Liber Amicorum aangeboden worden. Tot de vele leden van het,, Comité ' ' van aanbeveling behoorden ook Rolland, Sinclair, Querido en Timmermans en ieder van hen schreef een bijdrage ( 23). Bij een tekening van een Liers hoekje ontleend trouwens aan zijn Schoon Lier (1925) vertelde Timmermans dat hij de vereerde meester na die Leuvense lezing van 1921 bij hem thuis had verwacht ; daarbij vergiste hij zich toen hij schreef:,, `t is nu vier à vijf jaar geleden", maar ook toen vloog blijkbaar de tijd. En hij vertelt verder : een paar dagen nadien vernam hij dat Van Eeden,, van Leuven naar Antwerpen was gereden, gaarne te Lier had willen afstappen, maar het niet gedaan had, uit vrees dat de schoone voorstelling, die hij van het Pallieter-landschap had, in zou zakken bij het zien van de Nethe-contrije. Hij wou den goeden indruk behouden, en reed door. Hij had misschien gelijk, want hij was uit de school van : De mijmering aan een ding is schooner dan het ding. Hij had gelijk, maar ik zat met mijn mislukte verwachting. " De verering van Timmermans voor de auteur van De Kleine Johannes is wel wat overdreven-barok geformuleerd, wat misschien toe te schrijven is aan het ere-pelgrimschap van Van Eeden, de hooggestemde sfeer daarrond en de wetenschap dat die hoog-vereerde een jammerlijk weinig heldere oude dag sleet. Opmerkelijk in Timmermans',, feestgroet " zijn de enkele leedzware citaten, alle uit het niet-genoemde, zo pathetische werk van de dichter, Ellen, een lied van de Smart, door Verwey als onoprecht en on-poëtisch veroordeeld, door Van Deyssel hoog verheerlijkt. De citaten zijn een bewijs van Timmermans' vertrouwdheid met het werk, dat eerder bij zijn eigen sombere debuutperiode paste. Had hij het toen reeds gelezen? en herlezen? Wél paste de toon bij de sfeer van de toen juist ter ziele gaande Pelgrim-beweging. Zijn bijdrage besloot Timmermans met het vaste voornemen, de vereerde man die hij nog nooit gezien, ontmoet en gesproken had, te bezoeken :,, Ik ga erheen, ik moet erheen, want anders blijft dat een gat (23) Liber Amicorum Dr. Frederik van Eeden aangeboden ter gelegenheid van zijn zeventigsten verjaardag 3 april Amsterdam (1930). De bijdrage van Timmermans op blz

88 86 (12) in mijn leven ". In de emotie van het schrijven zal Timmermans die wens wel van harte hebben neergeschreven. Maar van dat voornemen is toch niets meer gekomen, evenmin als Van Eeden ooit Lier en het land van Pallieter heeft bezocht, zoals hij onder de indruk van de lezing van Pallieter eens had gewenst. Op 16 juni 1932 overleed Van Eeden. Met zijn waardering voor Pallieter had hij de Lierse auteur aangenaam verrast, maar daarbij schijnt zich zijn belangstelling voor het werk van,, die sterke Vlaming " beperkt te hebben. Timmermans zelf kende het werk van de vereerde Tachtiger wel, althans enkele ervan, en dat blijkbaar reeds lang : niet alleen De kleine Johannes wie kon daarbuiten? maar ook het zwaarmoedige Ellen, waaruit hem verzen waren bijgebleven. Indien hij ook Van Eedens Lied van Schijn en Veezen heeft gelezen, dan zal hij ongetwijfeld tot zijn verbazing iets van Pallieters geest herkend hebben in de verzen waarin Van Eeden het aardse leven prees als een afglans van Gods aangezicht : Maar sints ik speur Gods allerdierbaarst aanschijn in alle ding rondom, zooals men ziet een schoon tafreel in plaats van vlekke' en streepen, of hoort uit klanken-chaos 't heerlijk lied, nu heb ik 't heil van elken dag begreepen ( Tweede Boek, VI).

89 . (13) 87 BIJLAGE Ams te r da mme r al.!._.._ ^ o^^ ~ V"uui L^:^:,d.a^uu ^ u á^ -a^u^+ ^uuágy uc e+l uv^v 4 2 ^^ ^ TJ V OrO^.G N A ^^ ^ V... V V 17 h Á.IC v O U ^'..A «V 3r.,O a1 7 0 U u.^ -- ed O..-. ^o ^O..^. 00 C w. ^p ^ u..^ O N --.. v 6 ar ;r ^..,... ^ v rd.^ u.s r =v$(30 at ^i b.^dd.c 4)'' ^ -- y u u br....^. ^ u v =-.. 3 a v q ^ ":11 v 7,4 pa c7 +4 " 3 dv > u... o...0 bo^ ^ uv.r. V^ V ^.. 1 w VU JQ.^ p.l^f U C,G ^ ^ ^ V e0 u O o p u ---^^^u e^ g 4 ^q ^a a ` o^ O p d ^^ u a^áq ^aa....:a^ V...>C '' 00 V,.,,. ^ r >--1 >d ~ V b KT aj u r. V 4^ ^ A N U V V r... O Q :7 W QI N,A aa :=. V á U yv ^.V.5t p^ ^ c LZ tcr B c: A R f^u.ob^o,^ O ^O... ^t, 41 C.e^ a A «u^ ur.r,^ C--v^ m Q,uu p ovo.^t vba... IYlOaI O.7 q IJ cd T3 b0 t, O C ). ia " ^,,, ai V) E.0-4 d u = 1cr^d g^- O O a ^V ^^ Q ^ ^ ^ro do.ṿ ilo,^^...:q g >.d ed y A 0 boê^,p V ^..!I _v V N O V q.,,, u.66 aaj^ ó ^ ^^ ^ a. U+ ^^ V w ^.. a ^ O U V O O 41 C } ^ ^ eu O> a].yt yi u `'a,..:o taf^.,u... U d ^ ^ uu um E V^Q U ciidv e -^y p i1u 4 ea^u^o q, _., s. O C.. Od > C.d c.. p^ V e+d U " U Q`' ^ C ^ u wt.^. >. r ^. eo O Vo V - ti ^+VJ,/V O^ - ^ Ó.'lt^y,^CL W on v ^ ^ ^^C -C ' ^- ^...^.."'r ^.0 V VOV^%íi.tl. i; Iy : ^c?.^^. ar _.-. iq' u d ^p., oro u ^,.«. u ^o ^^ _^. --uva1 u -- c,,, u V^.,,C^ ' N O -- V^ u ^V wv ^T1^b ^p. V ro Q~ OO^ TI 1 U C Q ^ c^,.^ p n^o Q U w V QVV^VVV~^ OQpeU b tt ^w.n V btii:q, 1 d ^v. p...qa O^t... ^.c N.O y V +.O U._ Q d... ^ ca ^ 4. V ^ A V.A [7 ^ t.r.. - A.Q.0 V 7 -N u.+ Oe4uUCa Ov 1 UV>p U V C^ p^ ^^^ 0 ^ ^...V N N b C v bw f^ U^ U... 4, +.y ~ v 0 Q u t^ ^^ Ti;, C7 V.e 41 V Q icr QJ O ^ b4 V d0.'.. b4 i O.^i t^ ^'.. ^('i^ u p^«- ^ ni '0...V...ty -,^,,,.O ev V V u C G bo N N bv^n:v ^v<j.q ^ E A V^^. o u V 0 '13 0 V -N v.-.0, w ~.0 i p.. u a >^ a u u., r u A b 0 " v O O--ua U... x Q a tjvv^-' VV ^0st, E-+ ^ ^vyl d do U a Q^t Y ^ a7t3 ^.0 ~ U y^ ^VÓc; ^ s,... >...^ t» adj Á t^j(,^«t%uu>r 0 bc ó p ^^ ^. t.cu u V u^s+ Q > v a u.^ >Q w ^ ^ u d^u ^ g.^t o ^.. «..a8e ^u ^ ^ ^.c N u.ï: u v u >. ea.... brox T1 Q bao o t7 w c^.ue ^^^u " ^u^.ou `-.v u Nac ^a^o..pa, ^ u...b^^ Q q á ^ Q e. Q h....cc^.^or >...B^^ Ạa 3 u ` ^.o > ^ ^r.,"ah^^ów A w u^^ a w«u u u C u 0 t t2.). E-v W a"v oouw'~ ^ u ó cl, c1-= " " `' a '.:.'«v'e^,u di v u- cl e ;a' _ v^... u V,.^ u A óo"_ ^ g."3.75'. n ^N4JO p b ^^át^ v u ^^á n, tisud a141 b p -- r ' ^ u ^ -- Ó;Á d } V N x.cx V 6.. sa u n b4^ > D; a Q O n0 00 E l.g C p^ u a pp :] V a ta > V WO) --- ^ ^. U O..,.d. e+.13.» 7 i t^ t."-- }, QJ U O O in -'11 :OP co ó= 0^^^4`4 `^c^ O A ^... u 3 U ^^ Nf N :^ " ^ 0 Á23^ á~r.c ^;í-^uqo,;: ^ u C ^ oc E-. a,o ^ u Ó.c^ ^g r c1..^^..r i, ^A^ u^^ ^ u c 2..., A ie C ^C3. v N ^. q V V..r v N ^u ^ V v u.^... hojc: -. O ^ a... pc v^., er^ o C b O.d.....',,,-,.. -74,9., C V ÓpQ.. ^c7 ^ Q)Q VCV.«Vie]bó^ w 14 V^.-. ^cd N A ^i. U VOAO.d q.. ^ ^ Cvu V wo..-w ^1 ^st v V.. tictu^a - ta x b W^ [ N.G A ^- v p b,p v o A ^ u.1] A.y s/ t7 L. AS cluu = N ~^,. /AI t cd i33 N ^ -» 4J at"^ vo.,) A V.4.^ ;^ U N, ;^ ^... M.0 d.vẏ.^ ^... aj ^^- U Íu g N -. V u oy t7 3«M C b V 00 0 O.. 0 U ^ 4- v..-.euu. w ^ 4l V ^, U ^ C ^ vn cd Q -- yy.. r O :? p.o x u...^ t; V :G g ac N ^ c)41.) v ó a! ^ ^ Ụ. O d 0+0 ^ ^.. b U C.at..0 'd - cd.. ^ O` ^ s l d+... c q y ^ b^ Q U.^ ^ 4J u,^,, c co.^t x p U... C3 oo u yq.a... a, ^ o41 u... n^t^,,, ^ ^ _,.., -^,^,.0 8 ^u u 7,3 > V :j `^ á ^ b,^ ^.'^C, ^ E 8 " ^^.^ Ó.i 11 to V bt 4 v u b ^ ^ E 4)...0.g ^>^~ ^- ^ ^ ^ ^ V gq p o m. t1 ^v p (^ u Q a, c^d _^O ti d^i ^- C^ u O c t) v ^ ^ ^ -- ^, ^ '3 p,o d ^ p "Cl O A....a..s at.4 v á.. Zr, cl > 8 *I.^ ^`^ ^^.^ u o.0 c><, :^, N g o4 O 41 u u a t1 r. Cs x 0 u u > -^ %d > á V O G..., mr... N ^.0 O ^ A... :^ C1.N O V ^ t^ cd..... U 4) `y G ^, u t7._ ; Q ^." U í 1..2 O :. N ^ A v [L O.^ ^^ h... SI u cd 'd.. Q._.. C 41 O N 'p N.c Q ^» ^ VO p O> ^ ~ -n a ^ ^ t7^ ^ ^G ^Q^u C.d ^ Q ^ Ó L^ O.^ a Cv^ 3 c4 C U>ta ^ a a U c^... C p `u ^-- a1 O cr u... Jt... u.. ^ C. O U.. Q' O N^ V ^> rt g U - U.. U ^O v ^O u U ^N ^^... :?.. -O ^% nnu u.-- V.^ u 11 woo--.bbau3uac^..n,hc---_. sa g 7á o u o oa ~^^Cáu^eu u,^ u &^^ ' 3u ^^^^a a,e^rsbu^ > ^ ^.u ^«^ Q, oo Catevuv e^ OQ.`t>...2 WG u ^vub^nx > U ^ ^c^ L. ^ ^N3Q ^v3be ^.1^ ^. ^_,,v., a.^.st ^ -.AOaeual O ^O.q.^C N ^.. C... T7 W. > 41 b vi.^ ^ > N Y N b > tttt tt tt tit t tlt.lt 11 U U t1 1UMOrnr..t r.. r.... OM ^ ",.ii bq -.r... QJ. r v 4 L% ` v Q O V^? A ^ b^ov Q^ V U Nb ^ Nb^ b O u 0., C ^^ u I > bp p c " 4).14.,d ^^ 0 e,. d Q, J O c sh ^ d ^4 en C_~ _ U Q.., yt V j v^.,, tw t] YJ... W.d ^ e a '13 u Y C x ^.^ at u Cr ^^ a d n b st O,, _,.^ ^ ^. -^D.-- w^ ^ d ^iuu^q V C L7 u 4 >,G / ^... JG ^ t7edro "g" ^ E- O V 0uU ^l y E Ay V t^ ^ V ca i V T1 :I ^ ^ _^ e t V Q d ^ V U., ^..- )..1 a e b > o. > E -`-=eó. ^^ ^ ^ N ^ C 1,N--.`'uE v >bóu^^ ^ ^^ u u d _b Q 40 A u N...r.. ^ ^ >..r 76.0.;;;-= On = u ^ A ^. 8.^ -s^ sa^ W ^ v Ç w^u ^c^ ^ d ^ áb u u ^ :^ u ^ V o o.a eu u Zi «N K O O 1. ^^.- -., d V +, Ei., Ca.s4q Pi p.«1 x a u c..r.. '''' ^ íqd u.d +O,^... ^., Al t7 ai... "1-' ) A. V O -- ^ u ^. > ^ O O ~ ^ V ^^.V.^ V ^.4 ^ C ^+ a ^y ^ V...1»,,du,.,, ^uu, ao u v =att. A V.,^ d --t^ ^ v^ O O 4 o V _,, ba _ A -U.:^:CrV V U y.,, Q-..: N N. J:1 - V ^^.^t íti ^^ 41,...= X. V N b p ^ ^ N U^ ets ^ v Q:T^ ^ d in N c.. b s+d O ^ H JN ^... -^ V... ^ d u Vi.^. uf a u t1 r ^^ u.r.o ^. u Q N ^ ^ c i]. V : ^ ' C d0./ C,S40 "... u f.^ V^ O^b V?.0....V rd í^r7^ t^db N ^^ O ~ ^ b ^V." P. Er a _9 ^^ '^ V.. ^ Uv y4 ^C~ O ^VO4i^ ^ ^^'d.-,~,+^^ (NI a dlv' ^^ G/d Zi V [ ^^ ^ l u;, --- C^^v= A 4 ^`:.sut ^v^u..c ^ ajq u -' ó a. ^ ^ v C^.o ^Oá "^ O u u.r..v. ' u.o u ^ tt^u un a^^`^o br0.d.. ^ p q u tj > U _.,, u ci _-..''^....,p u O C3.yt V O a.4 V^ḍg NVbO ^ pa od a)... A..+ U ^bouri o N.^ ; ;.^oná.ó^^v ^ p^^^ Q ^ ^ af _.-... C1. u i...-c O tl O ^.wb^v}^^u,![4,^^^ ^ C^O d.o ^^.í^v vala p.q Gc NE- V0.^1 W a ^: ó^ó c á 3 vo 3 ^.ó áo^n N ^ttfi u.c ó 4! u.o. _, > ^.

90 88 (i4) het ons Nederlanders nu reeds zoo welbekenden bock Pallieter. Een overeenkomst die verder en dieper gait dan men oppervlakkig zou raeencn en bewilst dat zulke boeken ontstaan door een geheimzinnige Landrang, een massale suggestie. Beide boeken zijn zeer kort vóó1 den grootgin oorlog geschreeven en beantwoorden door hun forsche leevenslust, hun bloeijende vreugde In al wat schoon-wiereldsch Ia, aan de behoeften van een door de oorlogsverschrikking verslagen en ontmoedigde meenigte. Zoowel in Timmerman als in Romain Rolland is de geest van Rabelais herleefd, en dat wel in een Hid waarin die herletving voor de massa bitonder van pas komt. Querido eindellik voert ons ver terug in de ontwikkeling der cultuur en beeldt ons, met ooverdadigee pronk en dik-opgelegde kleuren, de titanische mensch-beesten uit de oertild der cultuur, de reuzen-individuén met hun primitieve hartstochten, in hun machtige en bedwelmend schonae waereldschl eid. Ook dat geeft een rust ea verligting, voor de heedendaagsche tobbers en beklemden, die worstelen met subtiele ethische pr o- b:eemen. Zulke reuze-menschen waren er, ec ze.gare. 1: hun soort schoon en goed. Wat wij een geweeten noemen hadden ze niet, ea van Christus woord en missie hebben ze ook niet het rouwste vóór-gerucht gehoord. Ea toch waren het lndividuën uit ons eigen voorgeslacht, die de fakkel droegen die w5 nog brandend houden, ea die de hun opgelegde rol op het waereldtooneel met kolossale fantasie en volharding hebben gespeeld. Ieder leezer zal uit deeze vijf boeken kiezen naar ztja aard en smaak. De politisch gezinde til Jimmie Higgins verkiezen, waarin t.tt..1zk *tle moderne nolitleke en econo- mische beweeglagen, met hun verbijsterend complicatie, aila omvat en tot een gehee te samen gebracht. Maar Jimmie Higgins i te Amerikaansch, het onderstelt allerie feiten, naoen en formulen bekend, waarvai wfj in Europa niet gehoord hebben. Da maakt het' leeren moeielk, ea eischt eer grootex belangstelling in Amerika en ir sociale vraagstukken dan de gemiddelde Europeeér eigen is. Ook is de stijl dot eo zakelijk, met de welbekende droog. komieke Amerlkaansche humor. Maar a1: wild-omvattend taalgebouw onzer modern( tld is het unief. Doch velen zullen het lustige, luchtige schitterende en tintelende taal-vuurwerk var Romain Rolland verkiezen, en zich llevet verdiepen in de rake, kunstlievende ttdec van Colas Breugnon, den Bourgondische: meubelmaker en houtsnijder. Pallieter heeft Nederland al verooverd, en het is verwonderlijk hoe deeze frissche en sappige taal-loot ontsproot uit den booderz van een klein provinciestadje in Vlaanderen ; met een totaal onbekend en literair ongebruikt dialect. Hoe sterk is de Nederlandsche taal, hoeveel levenskracht schuilt er nog ia, at ze zulke mooye groeisels geefi in een toch tamekk afgeleegen hoekje. En men zegt dat in Lier geen bioeyende cultuur leeft, en dit Pallieter In Belgic niet gcleezen wordt. Maar wij Noord-Nederlanders zin dankbaar voor die verrijking van onzen!i W. De sterke en bcminneltikc mensch die Pallieter schreef is een heel ander en zooals sommigen zullen zeggen een minder fijn en wis persoon dan de sublieme dichter uit Bergalen. Maar le het geen wond ere tld die ons in staat stelt twee zulke verscheidene es toch verwant-geniale znenschcn le waardee ren? F. v. E.

91 DE CITATENKUNST VAN MARNIX GIJSEN door Marcel JANSSENS Lid van de Academie 1. In dit hoogseizoen van de intertextualiteit is de studie van het citaat in de literatuur weer erg in trek. Die studie is niet nieuw, maar ze wordt nu meer gesofistikeerd en meer specialistisch uitgevoerd dan vroeger. Een baanbrekend boek over deze materie was Das Zitat in der Erziihlkunst. Zur Geschichte und Poetik des europáischen Romans van Herman Meier uit 1961, een van de werkelijk grote boeken in de geschiedenis van het comparatisme na de Tweede Wereldoorlog, nog geschreven door een waar humanist, bovendien een erudiet en begaafd lezer. Uit 1979 dateert een encyclopedisch standaardwerk van Antoine Compagnon, La seconde main ou le travail de la citation. Collega Jean Weisgerber publiceerde zijn Propos sur la citation, ses formes et ses fonctions dans la littérature contemporaine in De laatste jaren heeft vooral Paul Claes bij ons op dat terrein theoretische modellen én praktische toepassingen uitgewerkt in boeken als Het netwerk en de nevelvlek van 1979 en Echo's Echo's. De kunst van de allusie van Er verscheen onlangs zelfs al een volumineuze internationale bibliografie van al de vlechtwerkonderzoekingen van de hand van Udo J. Hebel onder de titel Intertextuality, Allusion, and Quotations. An International Bibliography of Critical Studies (1989). Intertextualiteitsonderzoek blijkt op dit ogenblik zowat overal het modieuze stokpaardje van de literatuurstudie te zijn, en het onderzoek van het optreden, de normen en de functies van citaten in literaire teksten vormt daar zowat het kroonstuk van ( 1 ). 2. Ik breng kort verslag uit over een gedeelte van een onderzoek van citaten in het verhalend proza van Marnix Gijsen ( 2). Marnix Gijsen, (1) Meer informatie over de theorie van de intertextualiteit en meer bepaald van het citaat in de Bibliografie, 1. Algemeen. (2) Ik dank Josefien Cools, licentiate Germa anse Filologie aan de K.U.Leuven, voor de kostbare gegevens die zij mij alvast voor de periode ter beschikking stelde. Om de noten niet te overladen, laat ik de paginering bij al die Gijsen-

92 90 (s) of Jan-Albert Goris zo u wilt, is een van de eerste schrijvers van fictioneel proza in de Vlaamse letteren die aan een universiteit op een proefschrift in de Letterenfaculteit promoveerde. Hij verwierf in 1925 te Leuven de graad van doctor in `Sciences morales et historiques' met de dissertatie Etude sur les colonies marchandes méridionales (Portugais, Espagnols, Italiens) à Anvers de 1488 a Contribution a l'histoire des débuts du capitalisme moderne. Met hem treedt in de Vlaamse verhaalkunst het type van de in een Faculteit van Wijsbegeerte en Letteren geschoolde, erudiete schrijver uitgesproken naar voren vóór hem hebben wij er warempel niet zo veel gehad, wat nu niet direct als een gemis moet worden aangerekend, maar het kan toch geen kwaad dat een romancier wat heeft gestudeerd en vooral veel heeft gelezen. (Dat veel-lezen heeft Marnix Gijsen dan weer tot te-veel-citeren verleid, zoals nog wel blijken zal. ) Marnix Gijsen behoort tot een generatie cultuurauteurs die hun literaire bagage niet alleen in hun essays en kritieken, maar ook in hun verhalende teksten graag uitstalden. Raymond Brulez, wiens werk eveneens in dit opzicht wordt onderzocht, maakt er deel van uit. Ook bij Brulez, die bij ongeveer dezelfde, in hoofdzaak Franse meesters in de leer is gegaan als Gijsen, vindt men een overdaad van citaten, bijna op het protserige af. En de niet zo hooggeschoolde gemoedelijke Raymond Herreman wijdde in een tekst uit 1943 in Vergeet niet te leven een drietal columns aan de lust van het citeren, waarvan de eerste als titel heeft : `Dat mijn citaten mij lief zijn'. Bijna ware mijn eigen boek ongeschreven gebleven, zegt hij ironisch, want ik was bijna in het verzamelen van citaten blijven steken citaten `van filosofen en koks, van dichters en vertellers, van goelevers en dromers, van uitbundigaards en asceten. Geen die niet iets te leren heeft' ( 3). Ik ken geen enkele vreemde taal behoorlijk, bekent hij, maar ik behelp me met `de roze blaadjes van Larousse' ( 4) het schatkamertje van citaten dat we ook bij Marnix Gijsen terug zullen vinden. Die roze bladzijden van de Petit Larousse hebben het verhalend proza van Marnix Gijsen in de ogen van zijn huidige critici zelfs gestigmatiseerd. citaten uit het fictionele proza, die toch vooral als illustratie bedoeld zijn, maar weg. Voor deze studie werd gebruik gemaakt van Marnix Gijsen, Verzameld Werk, 6 delen. (3)Raymond Herreman, Vergeet niet te leven. Antwerpen, Manteau, 1988, P. 95 (4) 0.c., p. 98.

93 (3) 91 Gijsen als citatenkunstenaar is dus lang geen alleenstaand geval in de hedendaagse Vlaamse literatuur. Hij is in zijn generatie wél de meest opzichtige citateraar geweest wiens erudiete hebbelijkheid nauwelijks overtroefd kan worden. In zijn spoor zijn weliswaar met andere accenten, oogmerken en legeringen jongere auteurs als Hugo Claus, Willy Roggeman, Daniël Robberechts, Paul de Wispelaere, Walter van den Broeck of Maarten 't Hart en Willem Brakman gevolgd, tezamen met andere al of niet postmodern te noemen intertextuelen. `Geen schrijver komt uit een boom vallen. Wij schrijven boeken nadat wij boeken gelezen hebben, nietwaar?', zei Hugo Claus al in 1965 in een interview met H. U. Jessurun d'oliveira, opgenomen in de bundel Scheppen riep hij gaat van Au ( 5). Misschien kende hij toen al de uitspraak van John Dos Passos : `We are drugged with literature so that we can never live at all of ourselves' ( 6)? Marnix Gijsen van zijn kant zei aan Willem Roggeman in een vraaggesprek naar aanleiding van zijn bekroning met de Prijs der Nederlandse Letteren in 1974 : `Ik schrijf niet voor boeren. Ik schrijf eigenlijk voor snobs met een zekere cultuur' ( 7). Of uit een interview met Lidy van Marissing : `Boon (...) schrijft vanuit de situatie van de proletariër. Ik schrijf helaas vanuit het standpunt van de gegoede burgerij, zullen we maar zeggen hé, van de intellectueel' ( 8). Indien het, volgens een gevleugeld woord van Winston Churchill, voor een ongeschoold man goed is om citatenboeken te lezen, wat zal dan een intellectueel als Jan-Albert Goris met de roze bladzijden van de Petit Larousse niet uit kunnen richten? In het licht van de gesofistikeerde taalspelen die tekstverwerkers en 'rewriters' van nu met andermans teksten aangaan, komt zijn citatenkunst nog een beetje naïef-pronkerig over. Het intertextuele patchwork wordt nu met al of niet verdoken citaten veel subtieler geweven dan hij het met zijn candeur van erudiete burger en diplomaat ooit heeft gedaan. (5) H. U. Jessurun d'oliveira, Scheppen riep hij gaat van Au. Amsterdam, Polak & Van Gennep, 1965, p (6) Geciteerd door Mark Galle, Voorwoord, in : Marnix Gijsen, Verzameld Werk 1. Amsterdam, Meulenhoff /'s Gravenhage /Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, (1977), p. 55. (7) W. M. Roggeman, Prijs der Nederlandse Letteren, in : De Nieuwe Gazet, (8) Lidy van Marissing, Ik ben een gecamoufleerde romanticus, in : De Volkskrant,

94 92 (4) 3. Met behulp van overvloedige citaten uit literaire, populaire en wetenschappelijke werken, uit de bijbel vooral, maar ook uit liedjes en kunstboeken en uit nog zoveel andere bronnen zouden we de `imaginaire bibliotheek', waar hij moeiteloos, zelfs op de duur te pas en te onpas naar verwees, kunnen reconstrueren. Het citaat is wel het meest opvallende kenmerk van zijn `geleerd' verhalend proza, maar het is lang niet de enige toegangspoort tot de bibliotheek van de schrijver. Naast de vele citaten vinden we in zijn oeuvre ook heel wat allusies en wat ik in zeer algemene termen `verwijzingen naar' of `vermeldingen van' zal noemen. Die drie termen verdienen wat verduidelijking Een citaat is in de definitie van Paul Claes `een intertextuele transformatie die bestaat in het grafisch ( eventueel fonisch) en semantisch herhalen van een architekst in een fenotekst en die voor wie haar identificeert een bepaalde functie kan hebben'. Meier noemt citaten in zekere zin `Fremdkórper' die zich tegelijkertijd invoegen in én onderscheiden van de nieuwe omgeving waar ze in terechtkomen `in ener eigenartigen Spannung zwischen Assimilation und Dissimilation'. Tussen de oorspronkelijke tekst en de nieuwe context heeft een interactie plaats ; meer bepaald kan de oorspronkelijke interpretatie van een tekst gewijzigd worden door het contact met een nieuw tekstmilieu ; aldus ontstaat niet enkel een weefsel van teksten, maar ook van betekenistoekenningen, vooral dan van 'dubbele bodems'. Geciteerde teksten kunnen slechts fragmentair als `deelcitaat' of, zoals Meier zegt, `zu einem gewissen Grade getreu' aangehaald worden. In moderne literatuur wordt de bron vaker niet dan wél vermeld, wat de herkenning van citaten, zoals ook van allusies en verwijzingen danig bemoeilijkt. Een en ander blijft cryptisch, of wordt gewoon niet geïdentificeerd als `Fremdkorper'. In dat verstoppertjesspel voor gevorderden wint de schrijver het nogal eens van zijn lezer. Ik geef graag toe dat ik moeite heb met de identificatie van een Frans deelcitaat als het volgende in Ter wille van Leentje: `ik was bezig in mij de beroemde suffisance metamoresque aan te kweken die de finale crevaison grenouillère voorafgaat', wat van James Ensor afkomstig blijkt te zijn. De lezer die de functies van architeksten in de nieuwe fonotekst wil herkennen en adequaat naar waarde schatten, weze beter geen boer, maar een scherpzinnige, ingewijde snob met een zekere cultuur. Bij Marnix Gijsen komen ook autocitaten voor. Ik geef er hier slechts twee voorbeelden van.

95 (5) 93 Het gedicht `De jonge zelfmoordenaar spreekt' uit 1928, opgenomen in de bundel Het huis, bevat volgende verzen : Zes godsdiensten heb ik doorgrond en talrijke onzedige boeken gelezen, vóór ik verliefd werd, tot stervens toe, op Maria Cools. In de roman De lange nacht uit 1953, die beschouwd kan worden als een epische uitwerking van het -gedicht, staat met betrekking tot het personage Leo : `Hij had zes godsdiensten doorgrond en alle boeken gelezen'. Dat laatste is niet alleen een autocitaat, maar een vertaald deelcitaat van het bekende aanvangsvers van Stéphane Mallarmé : `La chair est triste, hélas, et j ' ai lu tous les livres' uit het gedicht `Brise marine' in de bundel Poésies van Verder in dat vroege gedicht zegt de jonge zelfmoordenaar : Laast ge nooit hoe de Chinezen hunne weerbarstige schuldenaars straffen? Ik heb me op haar drempel gezelfmoord. In De lange nacht wordt dat geciteerd als volgt : `Hij wist hoe de Chinezen, die eeuwen vóór ons alle wijsheid hebben ontdekt en na die ontdekking langzaam en zeker ten onder zijn gegaan, hun weerbarstige schuldenaars straffen : ze plegen zelfmoord op de drempel van de wanbetaler opdat hun geest voor alle tijden zijn geweten zou plagen'. Autocitaten komen natuurlijk ook voor tussen Gijsens essayistisch of memorialistisch werk en zijn narratief proza. Daarvan slechts één voorbeeld : in zijn Zelfportret, gevleid natuurlijk somt hij op wat hij als jongeman verslond, o.m. de achttien delen van Willem Bilderdijk plus drie banden van diens `rijmelende gade' en `Der ganze Goethe', `gezwegen van Justus van Maurik' ; de ik-figuur in De man van overmorgen vermeldt eveneens het rijmelende echtpaar Bilderdijk, maar laat de eer om Justus van Maurik te hebben verslonden, aan zijn vader. Een andere combinatie van citaat ( althans lexicaal citaat) en autocitaat is de uitspraak van Vivian in De vleespotten van Egypte (1952 ) : `Ik zal van deze Hamlet een Fortinbras maken', wat terugverwijst naar de titel `Fortinbras of Hamlet'? van Gijsens artikel in Dietsche Warande en Belfort van Het genoemde voorbeeld biedt me de gelegenheid de term lexicaal citaat' in te voeren. Een eigennaam, bij voorbeeld van een auteur of personage (Hamlet, Fortinbras ), kan de hele context van een oeuvre of

96 94 (6) van een afzonderlijk werk oproepen waar die oorspronkelijk bij horen. Dergelijke lexicale citaten, kennelijk bestemd voor de geletterde lezer, komen bij Gijsen zeer talrijk voor. Om de geciteerde uitspraak van Vivian in De vleespotten van Egypte te begrijpen moet de lezer weten wat Hamlet en Fortinbras in de architekst of, desgevallend, in de interpretatieve overlevering ongeveer voorstellen. Hetzelfde doet zich als opgave voor de lezer voor als die in Er gebeurt nooit iets iemand zo langs zijn neus weg hoort gewagen over `de vervulling der verlangens van onze lokale en overjaarse Philemon en van de Baucis van Chelsea'. Dergelijke lexicale citaten zijn soms minuscule kapstokjes waar de lezer een en ander moet kunnen aan ophangen, wil hij voor vol worden aangezien en adequaat van de ironie en de dubbele bodems mee kunnen genieten. In de meeste gevallen steekt Marnix Gijsen als welwillend didacticus de lezer wel een handje toe doordat hij gebruik maakt van indicatoren : aanhalingstekens of cursivering, en soms beide tezamen. Zelden blijven zijn citaten volledig ongemarkeerd. In de zin uit De vleespotten van Egypte `Momenten, meer niet, want life is real, life is earnest' wordt de Engelse tekst gewoon afgedrukt : misschien wist Gijsen niet dat die uitspraak van Longfellow komt, ofwel zag hij dat gewoon als een spreekwoord en spreekwoorden markeert hij in de regel niet Een allusie een ander middel om aan een tekst een fraai, ironisch of erudiet karakter te geven is geen grafische of fonische, maar een zuiver inhoudelijke herhaling. Lexicale allusies komen bij Marnix Gijsen vrij veel voor in de vorm van een perifrase, een synoniem of een sprekende naam die fungeert als vlag voor een hele lading. De herkenbaarheid van de allusie wordt bemoeilijkt wanneer slechts op accidentele kenmerken gezinspeeld wordt. In De vleespotten van Egypte zegt Andreas over Mrs. Dobson : `Dronken maar niettemin callipygos'. 'Callipygos', nu, is een minder bekende naam voor Venus, `met de mooie billen'. De ironische functie van de allusie is in de context onmiskenbaar, althans voor wie dat mondje Grieks in de vlucht mee kan grissen. Lexicale allusies verwijzen naar een woord, textuele allusies daarentegen roepen een hele tekst op. In Klaaglied om Agnes fungeert de mythologische geschiedenis van Orpheus en Eurydice als een soort spiegel voor de hedendaagse tragische liefdesgeschiedenis van de ik-figuur en Agnes. Als inhoudelijke, niet-vormelijke herhaling van een architekst is een allusie minder makkelijk herkenbaar dan een citaat, te meer daar de indicatoren van het citaat de allusie niet markeren. Daarom doet de allusie

97 (7) 95 nog meer dan het citaat een beroep op de culturele en literaire bagage van de lezer, zeker bij Marnix Gijsen, die van geleerde perifrasen en synoniemen op de duur een systeempje met een eigen signatuur heeft gemaakt De grenzen tussen citaat en allusie zijn niet altijd duidelijk te bepalen, die tussen allusie en vermelding of verwijzing nog minder. Namen van auteurs en personages klasseer ik als lexicale citaten, omdat ze verwijzen naar een oeuvre, naar de opvattingen van een auteur of naar de context waarin de genoemde personages voorkomen. Namen van historische figuren of kunstenaars, echter, vallen onder de algemene noemer `vermelding' of 'verwijzing', als die ten minste niet verbonden worden met een uitspraak. De naam `Rubens', zoals die voorkomt in het cliché `weelderige Rubensiaanse vrouwen', behandel ik als pure verwijzing. Zelfs Marnix Gijsen, nochtans een vindingrijk meester in de perifrastische allusie, haalt zijn geleerde neus niet op voor die versleten verwijzing `Rubensiaans' in zijn doorgaans weinig vleiende voorstelling van vrouwenlichamen. Zijn ironie de-banaliseert zulke stereotypen wel, maar hij maakt daar een tic van die allengs niet meer werkt. 4. Om die citeerstrategie te karakteriseren en met voorbeelden toe te lichten zal ik mijn betoog voor deze gelegenheid beperken tot literaire referenties met uitzondering van de bijbel, die Gijsen natuurlijk als literatuur las ( 9). Die éne bron levert een bijna onoverzichtelijk materiaal op. Onder al de citaten, allusies en referenties haalt de literatuur alleen meer dan 40%. Andere sectoren waar rijkelijk uit geput wordt, zoals liedjes, volksspreuken, beeldende kunsten, films, sprookjes, legenden, opera, ballet, kinderrijmpjes, laat ik nu maar buiten beschouwing. De overvloedige bijbelreferenties die in aantal die uit de Franse literatuur nog overtreffen, vormen een hoofdstuk apart ; ik laat ze hier maar onverlet, evenals de verwijzingen naar de Talmud, de Tora, de Kaballa. Ook op al die kwistig aangehaalde 'conventional wisdom', een soort trivial pursuit voor intellectuelen, ga ik hier niet in. (9) In een interview met Gaston Claes zei Marnix Gijsen dat hij de Bijbel `elke dag las', maar niet de vrome stukken. Waarom ik zo ironisch ben, in : Gazet van Antwerpen,

98 96 (8) 4.1. Jan-Albert Goris, zo leren we uit biografische en autobiografische bronnen, uit gedenkschriften en interviews, moet van kindsbeen af een verwoed alles-lezer geweest zijn. Geen wonder dat hij zijn wijdvertakte, zelfs een beetje encyclopedische leescultuur in zijn essays, maar evenzeer in zijn narratieve geschriften heeft verweven. De bijna constant aanwezige ik-figuur in zijn romans en verhalen tegelijk verteller en medespeler of ten minste toeschouwer en commentator van de hoofdhandeling is meestal een belezen intellectueel met allengs vrij voorspelbare voorkeurlecturen, annex citaten, een ironische `Schongeist' die een salonbabbel onder niet te zeer verboerste gezellen op zijn dooie gemak op kan fleuren met een vaak als slimme kwinkslag geserveerd citaat kortom, het romanesk alter ego van de universitair met doctoraal proefschrift, de veellezer voor zijn inte llectueel plezier maar ook professioneel lezer als gezaghebbend, zelfs gevreesd criticus en historicus van onze letteren. Geen wonder ook dat vele van zijn romanpersonages zijn voorliefde voor de schone letteren delen en er zoals de ik-figuur lustig op los citeren : bij voorbeeld Andreas en Robijns in De vleespotten van Egypte, Vasteels in Ter wille van Leentje of Leo en Benoni in De lange nacht. Ook zij schermen graag en lopen te koop met hun actief lectuurbezit, zoals Robijns, die onder anderen Claudel, Samain en Valéry citeert en meepraat over Gide, Maeterlinck, Rousseau, Constant en anderen. Dr. Robijns heeft een doctorale dissertatie over moderne geschiedenis op zijn actief en reageert zijn onbehagen over die onbenullige wetenschappelijke bezigheden in Europa af op de barbaren van Amerika : een alter ego van Dr. Jan-Albert Goris, die zelf 25 jaar onder die 'uneducated people' heeft geleefd (' ). Andreas uit De vleespotten van Egypte is wel een exemplarisch Gijsen-personage : een zeer belezen intellectueel, maar ook aanhalerig pedant poseur ( zoals vrijwel alle mannelijke hoofdfiguren bij Gijsen). Hij overbluft een jonge seminarist die hij in de auto meeneemt, door de eerste versregels van de Ilias in het Grieks en de beginregels van Genesis in het Hebreeuws op te zeggen. De groteske situatie met de naakte, dronken en vanzelfsprekend nogal Rubensiaanse Mrs. Dobson schermt hij af met een verheven citaat uit Phèdre van Jean Racine : `Que ces vains ornements, que ces voiles me pèsent', en ventileert de gêne van dat tafereel verder door met dezelfde Mrs. Dobson in haar toestand een (10) Cf. J. A. van Houtte, De dichter en de andere muze. Marnix Gijsen als historicus, in : Dietsche Warande en Belfort, 135ste jrg., nr. 2, april 1990, p. 178.

99 (9) 97 geleerd gesprek te beginnen over `de gewoonten van de wilde en de beschaafde volkeren inzake kledij'. Op te merken valt dat Gijsen dat Racine-citaat, dat hij op vrouwelijk naakt in nogal onbehaaglijke situaties betrekt, nog elders citeert, o.m. in een in het Engels gestelde tekst, opgenomen in de Varia van het Verzameld Werk, deel 5, waaruit ik tot slot zal citeren. Bepaalde personages worden zelfs gekarakteriseerd door hun voorkeurlectuur. Oom Felix in Telemachus in het dorp is een scepticus die in de geschriften van zijn lievelingsauteur Voltaire, die hij dan ook graag als gezagsargument oproept, een voorbeeldige levenshouding vond, terwijl oom Leander in datzelfde boek zijn wijsheid bij Léon Bloy heeft opgestoken. Hun citaten kleven als het ware aan hun persoon ; ze reiken die uit als visitekaartjes. Het citaat fungeert verder als pasmunt in het intellectuele gezelschapsspel, zelfs als scharnier in een gesprekssituatie. Zeg mij wie je citeert, ik zal je zeggen wie je bent. Onder echtelieden blijken citaten tot de `intellectuele huisraad' en tot het echtelijk verkeer te behoren, zoals in Er gebeurt nooit iets, waar de ik-figuur een dreigende echtelijke ruzie in bed afwendt door de eerste helft van een vers van Jean Rictus te citeren : 'On perd son temps', waarop zijn vrouw Elza aanvult : `à s'engueuler'. De vrouw kan dat vulgaire woord niet vulgair genoeg uitspreken, commentarieert de verteller, en het klinkt `alsof een schoolmeisje op een prijsuitreiking Baudelaire citeerde'. Robijns introduceert zijn beschermeling Andreas in een literaire debating club aan een Amerikaanse universiteit, waar gewoon onder voor- en tegenstanders gediscussieerd wordt over La princesse de Clèves, wat leidt tot een confrontatie van Europese en Amerikaanse groten. En zo brengt onder geestige, erudiete causeurs het ene citaat het andere voort. Inderdaad, waarom zou je honger lijden om een citaatje meer? Aldus komen citaten bijna even veelvuldig voor in de persoonstekst als in de vertellerstekst Literaire referenties komen in de totaliteit van het oeuvre bekeken, uit een groot dozijn taalgebieden, met de Franse literatuur op kop, gevolgd door de Grieks-Latijnse en de Nederlandse. De Duitse en de Angelsaksische letterkunden zijn nog vrij goed vertegenwoordigd, op veel grotere afstand volgen Russisch, Italiaans, Spaans, Skandinavisch, Chinees en Japans en zelfs een enkele keer het onvermijdelijke Babylonische Gilgamesj-epos in Joachim van Babylon. Onder de afzonderlijke teksten spannen de Amerikaanse romans De vleespotten van Egypte en

100 98 (10) Het paard Ugo de kroon. Ik kom daar bij mijn summiere behandeling van de functies onder punt 5 even op terug Onder de Fransen treedt Voltaire het vaakst op, als citaat, deelcitaat, allusie en/of vermelding. `Ik leef in de eeuw van Voltaire', zegt de heer Dobson in De vleespotten van Egypte... Een uitspraak die als motto boven dit onderzoek van intertextuele referenties zou kunnen staan. Waarom nu juist de Franse literatuur zo frequent geciteerd wordt, kan al te maken hebben met de Franstalige opleiding van Jan-Albert Goris aan de Sint-Ignatiusschool in Antwerpen, maar meer nog met zijn bewondering voor een aantal `lichtende voorbeelden' van levenswijsheid, 'esprit', ironie en artistieke beschaving zoals Constant, Mérimée, Voltaire, Léautaud, Stendhal, La Fontaine Dat de Grieks-Romeinse antieke literatuur de Franse op de voet volgt, zal niemand verbazen, al heeft Jan-Albert Goris Grieks en Latijn door zelfstudie moeten leren, of althans met de buitenschoolse hulp van een leraar, die hijzelf in De leerjaren van Jan-Albert Goris als volgt beschreef: `Hij woonde bij een familie die een confiseriezaak dreven en had steeds een stevige voorraad pralines ter beschikking. Telkens wanneer ik erin slaagde een volzin van de eerste Catalina-rede van Cicero ongeveer fatsoenlijk te vertalen, wierp hij mij een likeurbonbon toe. Ik maakte zulke vorderingen dat ik soms, na een uur, half bedronken naar huis liep' ( 11). Hierbij past van onze kant wel een Latijns citaat : `cum grano salis', maar kom, de scholier moet fameuze vorderingen hebben gemaakt, want zijn narratieve teksten om van een essay als Odusseus achterna niet te spreken krioelen van antiek-literaire referenties. Over het heimwee van de Westerse intellectueel naar het moederland Hellas getuigt hij in Odusseus achterna : `naar het witte Hellas drijft hem de donkere dankbaarheid om wat de basis van zijn geestelijk leven is, de ontroerende liefde voor het land dat ons Odusseus schonk en Oedipus en Antigone en Alkestis en Iphigeneia en Socrates en Aristoteles en Phidias, om de kunstenaar evenzeer als om de figuren die zij met ontstellende kracht hebben uit het niet getrokken en opgesteld in het voorportaal van elke beschaafde geest'. (11) Marnix Gijsen, De leerjaren van Jan-Albert Goris, in : Verzameld Werk, deel 5, p

101 (11) 99 Homerus geniet een onaangevochten voorkeur. Zei Gijsen niet aan Lidy van Marissing in een interview van 1968 : `Ik herlees veel. Homerus, de Odyssee, lees ik elke dag' ( 12). Het openingsvers van de Odyssee, in het Grieks dan nog wel, 'Andra moi enepe Musa polutropoon', presenteert hij graag, zelfs bij herhaling, als zijn naamkaartje. Naast clichés als `homerische scheldwoorden' of `homerische drinker' sprokkelt hij daaruit beelden die passen in een typische Gijsen-context, zoals deze karakteristiek van mevrouw Blondeel in Ter wille van Leentje : `ze had daarbij grote, bolle ogen, de ogen van Hera boópis, de godin met het koeiegezicht uit Homerus' Onder de Nederlandse auteurs dwingt niemand het ontzag van een Homerus af, ook de meest geciteerde Gezelle of Streuvels niet. Oom Felix, de Voltairiaan uit Telemachus in het dorp, noemt ze smalend `boeren' en `pummels' die een onuitstaanbare taal schreven. Leukironisch is wel het anachronisme in de laatste regel van Joachim van Babylon, waar ook Cyriel Verschaeve als de rabbijn Kurillos in optreedt : Joachim besluit zijn verhaal met het Hadewijch-citaat `Adieu, en levet scone'. Marnix Gijsen beweerde in zijn Zelfportret, gevleid natuurlijk dat hij de Faust op jeugdige leeftijd ontdekte en er is blijven van houden, en dat hij zelfs de hele Faust I `feilloos' (kon) reciteren ( 13). Dat zal dan wel zijn (en Goethe krijgt inderdaad het leeuweaandeel der Duitstalige referenties ), maar de Faust II kende hij dan toch niet zo goed van buiten, want de uitspraak over `das ewig Weibliche' komt niet uit Schiller, zoals staat in Klaaglied om Agnes, maar uit de laatste zangen van Faust II. Overigens citeert hij uit dat boek dat hij in zijn geheel van buiten kende, toch maar clichés als `zwei Seelen (...) in meiner Brust'. Natuurlijk deelt Robijns, de in Amerika ontheemde Vlaming, de voorliefde van zijn geestelijke vader voor het oude Hellas en citeert, niet zo origineel, uit Iphigenie : `ik zou hier verkwijnen, das Land der Griechen mit der Seele suchend'. Uit andere literaturen worden door de band alleen maar de allerbekendste groten geciteerd, behalve in de Amerikaanse romans par excel- (12) Lidy van Marissing, Ik ben een gecamoufleerde romanticus, in : De Volkskrant, (13) Marnix Gijsen, Zelfportret, gevleid natuurlijk. ( Open kaart). Bruggel Utrecht, Desclée de Brouwer, (1965), p. 13.

102 100 (12) lence, De vleespotten van Egypte en Het paard Ugo, waar in het centrale debat tussen de Oude en de Nieuwe Wereld nogal wat Angelsaksische referenties contrastief opgetrommeld worden. De stukgeciteerde fragmenten uit Hamlet zijn verder goed voor alle werk en alle contexten. Onder de Russen is vooral Tolstoi geliefd. Uit andere literaturen meestal alleen gemeenplaatsen als `don Quichotterie', Decamerone- en Casanova-toestanden, toch ook het bekende vers uit de vijfde zang van het Inferno : `La bocca mi bació tutto tremante' in De lange nacht, en een paar keer Freuke Julie van Strindberg. Maar die voorraad parate kennis strekt lang niet zo ver als die uit de Franse en de Grieks-Romeinse schatkamers. De distributie van de citaten over de onderscheiden literaturen treedt intussen wel als waardemeter op. Vooral onder invloed van zijn Amerikaanse ervaringen moet Marnix Gijsen gewoon wég geweest zijn van de antieke Helleense beschaving Vanaf het vroege proza na 1947 duiken al herhalingen van hetzelfde citaat op, soms met kleine varianten van verhaal naar verhaal of zelfs binnen hetzelfde verhaal. Meestal betreft het aforistische one-liners zoals een aan Sofokles ontleende `lijfspreuk' : `Veel geweldigs leeft er op aard (e), maar niets is geweldiger dan de mens', die voorkomt in De vleespotten van Egypte en in Ter wille van Leentje, of Gezelles Had ik al de schatten van de wereld, ik gaf ze voor een kinderherte geern, ik, in De lange nacht, en met lichte retouches in Klaaglied om Agnes, of nog Gezelles lofspraak van de wonderzoete Vlaamse taal die in De man van overmorgen staat én eventjes bijgestuurd tot `De mensentaal is wonderzoet' in het korte verhaal Van een wolf die vreemde talen sprak. Gaandeweg worden die herhalingen van citaten bij een schrijver met zo'n habitus natuurlijk frequenter en... ergerlijker, althans voor bepaalde critici die daar meer en meer de aandacht op zijn gaan vestigen. Ik bedoel nu niet gevleugelde platitudes als `mens sana in corpore sano' of `Roma locuta, causa finita', maar exquiser citaten van het kaliber `In Holland staat een huis', of `In paradisum deducant te angeli', `De minimis non curat praetor', `Jedem Tierchen sein Plisierchen', `Madame Bovary, c'est moi', `L' état, c'est moi', `Tu Marcellus eris', `Cogito ergo sum', `Wat sex is voor de leek, is geld voor de clerus', in het Engels : `Money is to the clergy what sex is to the layman', of uit de Kuropaideia: `En de jonkman die zag dat de vrouw meer dan mooi was, en die tevens het hoge peil van haar ontwikkeling bemerkte', enzovoort, of `hetgeen

103 men noemt een,, act of God''', of `Die de goden willen bederven, die maken ze eerst gek', en soortgelijke herhaalde dure citaten, steevaste attributen van zijn intellectuele ornamentiek, of sieraden van een bij nader onderzoek toch niet zo gevarieerd textueel meubilair. 5. Over de functies van citaten, allusies en vermeldingen in de contexten van het verhalend proza van Marnix Gijsen zou een heus boek vol citaten geschreven kunnen worden. Ik vermeld hier maar vier functies met stippellijntjes Allereerst valt de lust op om met eruditie te pronken, daarom niet direct 'fishing for compliments', maar toch... Citaten zijn alles samengenomen bij Gijsen op de eerste plaats literaire opsmuk en intellectuele sieraden, wat Herman Meier noemde `die Rosinen im Kuchen' (i 4) of 'Belegstellen bestimmter, kurioser Tatsachen' ( 15), waar de ironicus Gijsen zichzelf en zijn publiek mee verlustigt. Paul Claes noemt zulke citaten en allusies ter opsmukking 'iconisch' ( 16), omdat zij alleen maar een gelijkenisrelatie tussen architekst en fenotekst totstandbrengen, waarbij de interactie zeer gering is of zelfs uitblijft en het citatenweefsel bijgevolg vrij rudimentair uitvalt. Dat is het geval, zoals we gezien hebben, met een hele hoop gelexicaliseerde of versteende citaten die op zich al bestoft voorkomen en door herhaald gebruik nog verder afslijten tot wat loze en futiele passe-partouts. Wanneer de verteller leentjebuur speelt bij de grootste namen, fungeren die citaten en allusies niet alleen als ornament, maar ook als gezagsargument. Maar door de band getuigen ze van een vrij irriterende pronkzucht. In Mijn vriend de moordenaar staat : `Surtout pas trop de zèle,' zei ik, `om te tonen dat Talleyrand mij vertrouwd was'. Nou ja... Citaten geven soms aanleiding tot een `humoristisch' woordspel. Eén voorbeeld uit Het paard Ugo : de ik-figuur zegt tegen Hans Eggert, vroeger zeeman en nu piloot geworden : `Hoe vaart u?', want soms verval ik in ouderwetse taal om humoristisch te zijn. Ik vaar, godverdomme, niet meer, zei Hans, ik vlieg'. (14) Herman Meier, Das Zitat in der Erzáhlkunst. Zur Geschichte and Poetik des europuischen Romans, p. 10. (15) Herman Meier, o.c., p. 21. (16) Paul Claes, Echo's echo's. De kunst van de allusie, p en 107.

104 102 (14) Ik ben er ook meer en meer van overtuigd dat hij gaandeweg citaten uitvond of alvast zo in zijn meubilair moest rondtasten dat hij niet meer wist of wenste te weten wat van wie was. In Mijn vriend de moordenaar vind ik wendingen als deze : `schreef ik weet niet wie in de zestiende eeuw', `Ik weet niet welke Franse schrijver uit de vorige eeuw', `een woord van een onzer dichters', `Maupassant, of wie was het', of in Lucinda en de lotoseter.' `Soms was ik het grondig eens met de anonieme auteur', `een staatsman van ons land', `ik weet dat Chesterton - of was het Belloc? -'... In dergelijke gevallen wordt de truuk toch heel doorzichtig en te gemakkelijk. Een andere truuk bestaat erin om heel gewichtig een autoriteit aan te kondigen en die net niet te citeren. In De vleespotten van Egypte loopt een gesprek over de dood op een cocktailparty bij de Dobsons ongeveer als volgt : `Dood is dood'. `Hoera voor deze diepe wijsheid'. `zeg jij het tegenovergestelde?"neen, maar Maritain heeft gezegd...' `Naar de duivel met Maritain. Hij is een reactionair'. Zo wordt dus op het nippertje niet gezegd wat Maritain gezegd heeft. Anderzijds dient gezegd dat citaten die anderen als motto's boven hun teksten aanhalen, door Gijsen in de verhalen zelf ingeweven worden zodat ze door herhaling motiefwaarde krijgen en de tekst met literaire eruditie verfraaien en opkrikken. Dat is het geval met een lichtjes gewijzigd herhaald Ovidius-citaat in De boom van goed en kwaad of met een tot motief uitgroeiend, drie keer herhaald Xenophoon-citaat in Lucinda en de lotoseter. Dergelijke `dure' citaten verlenen aan zijn teksten een select en elitair karakter, en op die elitaire distinctie is Gijsens faam als auteur gegrondvest. Distanciëren de verteller, de personages én de aan dat spel voor ingewijden participerende lezer zich met dergelijke dure opsmuk van de `boeren' met hun pummelse gemeenplaatsen, dan bevestigen die citaten, allusies en vermeldingen die insiders evenzeer in hun superieur verbond ( 17). In Het paard Ugo komt volgende dialoog voor die de hele citeerstrategie samenvat : de Belgische Consul-generaal Delfosse zegt tot de ikfiguur, zijn ondergeschikte : `de minimis non curat praetor, niet waar? Dat Latijn verstaat u toch?"al wat in de roze pagina's van de Petit Larousse staat, behoort tot mijn cultuur, zei ik ietwat ongerust over mijn impertinentie'. En vijftig bladzijden verder deze scène : `Mijn tandarts was een Griek, die met zwier de naam van Basileus droeg, en die, wan- (17) Cf. Paul Claes, o.c., p. 111.

105 (15) 103 neer hij me pijn moest doen, mij de eerste zang van de Odyssee voordreunde omdat ik mijn verering voor Homeros had bekend gemaakt van in den beginne, niet uit intellectueel vertoon, maar omdat ik hoopte dat hij me daarom voorzichtiger zou behandelen. (...) Ik was er me wel van bewust dat ik minieme dingen reuzeproporties kon geven. Ze hadden mij in Rome geen praetor moeten maken, want ik zou in het labyrint der bijkomstigheden verloren gelopen zijn'. Dus nog maar eens de aanvangsverzen wat zeg ik : de hele eerste zang - van de Odyssee in het Grieks en nog eens `de minimis non curat praetor', maar dat alles niet `uit intellectueel vertoon'... Niet alleen de Vlaamse intellectuelen met hun doctorstitel in Amerika, maar robuuste ooms van het Vlaamse platteland weten wel waar Abraham de mosterd haalt, te weten in de Petit Larousse. Oom Felix, de Voltairiaan uit Telemachus in het dorp, heeft er een gewoonte van gemaakt te citeren uit de roze pagina's van de Petit Larousse : `De twee jonge onderwijzers waren gaan inwonen bij gezinnen met huwbare dochters en mijn oom Felix beschreef mijn zwager met een citaat uit zijn geliefde Petit Larousse als een leeuw die rondloopt quaerens quem devoret' De tweede functie van die citaten noem ik karakterisering. Zeg mij wie en hoe je citeert, ik zal je zeggen wie je bent... De citerende persoon kenschetst zichzelf gewild of ongewild door de keuze van een al of niet ter zake doend citaat : hij of zij laat aldus `een staal van eruditie' zien, of toont iets van zijn of haar psyche, of draagt iets functioneels bij in het handelingsverloop (18). De citeerstrategie is bij Marnix Gijsen overwegend ik-betrokken, d.w.z. zij dient de zelf-presentatie van de vele, vele ik-zeggers in zijn verhalen, zowel in de ik-vertellerstekst als in de ik-persoonsteksten. Natuurlijk kan dit geleerde intertextuele spel van karakterisering en vaak van ironische ontmaskering van personages zijn gang niet gaan zonder de medewerking en zelfs de medeplichtigheid van een intellectueel mee-genietende, c.q. mee-grinnikende lezer. Tot de spelregels behoren de knipoogjes en de blikken van verstandhouding tussen gelijkgezinde geletterden ( 19). Hoe flauw die als auto-presentatie bedoelde staaltjes van eruditie soms mogen uitvallen, kan blijken uit dit ene liturgische citaat uit Het paard Ugo : `Ik heb altijd in de zuiverende (18) Paul Claes, o.c., p. 68. (19) Paul Claes, o.c., p. 108.

106 104 (16) kwaliteit van het water geloofd. Was dit te wijten aan een verre herinnering uit mijn kerkse jeugd : `Asperges me, Domirae, et mundabor'? Vooral in de confrontatie met de `cultuurbarbaren' van Amerika, waar hij 25 jaar woonde, heeft de citaterij van Gijsens ik-personen die hun klassieken kennen en zich als Europese intellectuelen par excellence profileren en gedragen, tot doel de eigen superioriteit te bevestigen. In de USA wordt die intellectueel uit Europa plots tot zijn groot ongenoegen `A pathetic nobody in the fantastic maelstrom of the American multitudes' ( 20). Om zich in Amerika overeind te houden klampt hij zich vast aan 'everything the scholars, the artists, the men of action of his own people and of neighboring lands had written or done. He belonged' ( 21). Onder die intellectuelen van de Oude Wereld met `the same basic upbringing' voelt hij zich thuis, in het Amerikaanse intellectuele milieu veel minder. Daarom slaat hij aan het citeren. Citeren fungeert in die contexten tegelijk defensief en agressief, meestal met beschaafde geestesverfijning, maar soms ook door een teveel aan opzichtigheid met plompe `impertinentie' om Gijsen zelf te citeren. Placht Gijsen niet te zeggen dat hij met de blik van de entomoloog mensen bestudeerde als insekten? Bevestiging van eigen superioriteit kan natuurlijk niet zonder verkleining, zelfs ridiculisering van de andere. Uit de incongruentie van het geleerde citaat met de vaak banale context ontstaat een komisch effect, een typische Gijsen-humor met verkleinende werking. Herinneren we ons het groteske tafereel met de dronken Mrs. Dobson, geconfronteerd met het maximaal incongruente Phèdre-citaat. Gelijkaardige komische verkleining bewerkt de verteller met zijn bijbelallusies : de meest futiele situaties worden contrastief bijgekleurd met een verheven bijbelcitaat humoristisch effect verzekerd, althans bij de goede verstaanders die aan een half citaat genoeg hebben... Vooral de cultuurloze Amerikanen worden zo met citaten om de oren geslagen. In een brief aan zijn broer René noemde hij ze in 1941 'powerful uneducated people' ( 22). In Odusseus achterna schreef Gijsen dat de Europeaan slechts twee grote intellectuele avonturen kan beleven : Amerika en Hellas ; met Amerika en zijn zedelijk barbarisme geconfron- (20) Marnix Gijsen, Varia, in : Verzameld JVerk, deel 5, 1977, p (21) ibid. (22) Mark Galle, o.c., p. 30.

107 (17) 105 teerd, moet hij zich daartegen elk moment 'verdedigen', terwijl hij zich `aan Hellas teder over kan geven'. Zo gaat Robijns de vleespotten van Egypte in Amerika van nabij bekijken om uit te maken `welk soort van mensen het zijn, schurken zonder gevoel voor recht, een volk van wilden, of wel gastvrije lieden die de goden eren'. Maar hij zal naar het beschaafde Europa terugkeren. Als verweer tegen die barbarij dirken de ikfiguren zich extra met cultureel erfgoed van het Oude Westen op. Natuurlijk werkt die superioriteitsbevestiging ook in de richting van de boerse dorpelingen aan wie zijn oeuvre niet besteed is. Wanneer de verteller zo terloops, weet u wel refereert aan `wat iedereen kent' of `wat iedereen weet', dan geldt dat banale weetjes, conventional wisdom of versleten grapjes die de populaire of kleinburgerlijke cultuur stofferen. Gijsens intellectueel-superieure vertellers steken daar feestelijk de draak mee. Wanneer iemand in Lucinda en de lotoseter voorwendt aan te halen wat mondgemeen is in Buiten-Mongolië en Turkestan, dan kan de gewaarschuwde lezer een en ander verwachten, want wat is nou zo mondgemeen in Buiten-Mongolië en Turkestan? Wel, levenswijsheden zoals : `Als de zon schijnt regent het niet', en : `In het donker ziet men geen steek'. Kortom, banaliteiten tot en met. Een verweermiddel van de intellectueel daartegen is de ironische aanwending van een passe-partout-citaat. De banaliteit van het cliché de-banaliseren met platitudes van de intellectueel : indien de term niet zo onbruikbaar belast zou zijn, zou je dat een postmoderne vorm van taalkritiek kunnen noemen. Die vorm van self defence gaat Marnix Gijsen in elk geval af als een tweede natuur Die ironische zelfverdediging brengt me bij een laatste functie van de citeermanie : het citaat met beschermings- of bezweringsfuncties voor een ik-zegger die uit een aangeboren onwennigheid in het sociale verkeer achter een scherm van citaten dekking zoekt. Ten slotte belanden we aldus bij de ironie (ook zelfironie ) als centrale categorie van Gijsens gedrag als schrijver. In Er gebeurt nooit iets staat onomwonden : `Er zijn bij oervolkeren geheime incantaties om dreigende rampen te bezweren. We zijn naar het schijnt beschaafd : wij gebruiken geen filter met gal van paarden en urine van kalveren. Wij gebruiken ironie, literaire citaten, de magie van een gedicht, de parodie'. De Gijsen-verteller is doorlopend zeer lucied bewust van zijn onaangepastheid in vele sociale contexten en vindt die situaties, maar ook zichzelf daarin vaak potsier lijk en belachelijk ; welnu,

108 106 (18) hij over-compenseert dat onbehagen met de exhibitie van geleerdheid, wat in vaak zeer banale situaties tot een wat krampachtige humor en parodie aanleiding geeft. Het citaat fungeert in zulke ongemakkelijke situaties als exorcisme : een wat gecrispeerde gimlach ventileert een potsierlijk ongemak. Lucinda zegt tegen de lotoseter dat hij een `geïnverteerde Narcissus is, die tegen zijn eigen beeld zegt : `Ik ben lelijk, of tenminste onbeduidend : een opperste vorm van coquetterie'. Inderdaad, Narcissus, ik-zegger bij uitstek zoals in de meeste verhalen van Marnix Gijsen, affirmeert zich in het sociale verkeer averechts met gecrispeerde zelfspot die hem afschermt tegen de meute. Een romantische ziel camoufleert zich met ironie ( 23). Narcissus vermindert zichzelf schijnbaar, maar vergroot zichzelf coquet door zelfironie en zelfspot, een soort galgenhumor die Marnix Gijsen in zijn Zelfportret specifiek Antwerps en verwant met de Joodse humor noemde. Dit is humor van een man die een natuurlijk geflatteerd zelfportret op zijn actief heeft. De sociale impotentie van de ik-figuren wordt omgezet in impertinentie, ironie herstelt het verstoorde evenwicht in het voordeel van de intellectueel superieure ik-zegger. Impertinentie wordt een overcompenserende pose, een vlucht-naar-voren naar een niveau waar de boer niet bij kan. Zelfspot als een vorm van `ongevallenverzekering' dus ( 24), als geanticipeerde zelfverdediging. In die beschermingsstrategie fungeert de citaterij als een vlechtwerk van prikkeldraad rond het (over-) beveiligde bastion van het ego. BIBLIOGRAFIE 1. Algemeen BEN-PORAT, Ziva, The poetics of literary allusion, in : PTL : A Journal for Descriptive Poetics and Theory of Literature 1 (1976), p BOHEEMEN, Christel van, Intertextualiteit. Een inleiding, In : Forum der Letteren, 22 (1981), 3 september, p BROICH, Ulrich & PFISTER, Manfred, Intertextualieát. Figuren, Funktionen, Anglistische Fallstudien, Tubingen, Max Niemeyer Verlag, CLAES, Paul, De mot zit in de mythe. Hugo Claus en de Oudheid. Amsterdam, De Bezige Bij, (23) Cf. Lidy van Marissing, Ik ben een gecamoufleerde romanticus, in : De Volkskrant, (24) Cf. Ivo Verheyen, Marnix Gijsen : Homo ironicus, in : Dietsche Warande en Belfort, 132ste jrg., februari 1987, p. 27.

109 (19) 107 CLAES, Paul, Claus -reading. Antwerpen, Manteau, CLAES, Paul, Echo's echo's. De kunst van de allusie. Amsterdam, De Bezige Bij, CLAES, Paul, Het netwerk en de nevelvlek. Semiotische studies. (Argo -Studies- 1) Leuven, Acco, COMPAGNON, Antoine, La seconde main ou le travail de la citation. Paris, Le Seuil, HEBEL, Udo J., Intertextuality, Allusion, and Quotation. An International Bibliography of Critical Studies. (Bibliographics and Indexes in World Literature, Number 18 ), New York, London, Greenwood Press, MEIER, Herman, Das Zitat in der Erzáhlkunst. Zur Geschichte and Poetik des europuischen Romans. Stuttgart, J. B. Metzlersche Verlagsbuchhandlung, (1961). WEISGERBER, Jean, Propos sur la citation, ses formes et ses fonctions dans la littérature contemporaine, in : Ecritures à M.J. Lefebvre. Bruxelles, Editions de l'université de Bruxelles, 1983, p ; ook in : WEISGERBER, Jean, Avant garde /modernisme, als hulde uitgegeven door Michel Bartosik e.a., Brussel, V.U.B. Press, 1989, p Marnix Gijsen, Verzameld Werk, Amsterdam, Meulenhoff/'s Gravenhage/Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1977 (6 delen).

110 HET WOORD IN DE POEZIE VAN HERWIG HENSEN door Rudolf VAN DE PERRE Lid van de Academie Ik ben alleen. Doch alles is verband. 0 klaar zijn dan, en dit verband ontdekken, op 't eigen Ik het Andere betrekken, en in 't gedicht als in een puur kristal een glimp opvangen van het Al. (373 ) ( 1) Deze slotstrofe van het lange gedicht Nachten uit Alles is verband (1952) lijkt me op een treffende wijze de poëzie van Herwig Hensen te karakteriseren. In alle opzichten is Hensen ( 2), die op 22 januari 1917 als Flor Mielants jr. te Antwerpen geboren werd en er op 24 mei 1989 overleed, in het landschap van de Nederlandse literatuur een aparte verschijning. Hij liet twintig (gepubliceerde ) toneelstukken na en zijn geestelijke odyssee heeft evenveel afzonderlijke dichtbundels tot resultaat gehad. In 1988 werden de Verzamelde gedichten uitgebracht, een wat uitgezuiverd geheel van meer dan achthonderd gedichten, die hij als definitief wenste te bewaren. In zijn 6 5 ste levensjaar, in 1982, publiceerde Hensen zijn eerste en enige roman, De grootmoedige, een nauwelijks verholen innerlijke autobiografie, die de problematiek van de creativiteit behandelt, door de lichamelijke vruchtbaarheid van de vrouw te confronteren met de vaak artistieke dorheid van de geest. In het volgend overzicht zal ik pogen de krachtlijnen van Hensens poëzie aan te duiden, met daarbij een bijzondere aandacht voor de functie van het woord. Dit thema loopt trouwens als een rode draad door het geheel van dit dichtwerk en zal steeds sterker op de voorgrond treden. (1) De citaten verwijzen naar de uitgave van de Verzamelde gedichten, Wornmelgem, Den Gulden Engel, 1988, 869 blz. (2) Zijn pseudoniem verwijst, wat de initialen betreft, naar de naam van de door hem bewonderde Heinrich Heine. De voornaam is ontleend aan het personage uit Gudrun van Albrecht Rodenbach, een rol die Hensen als knaap vertolkte.

111 (3) 109 Van de aanvang af heeft het dichterschap van Hensen aristocratische allures. Hij is de dichter van de geest, die door de rede beheerste belijdenislyriek schrijft en dit, tot het einde, consequent volhoudt in een klassieke vormgeving, met een opvallend gevoel voor maat en een groot meesterschap over de taal. Dit alles maakt inherent deel uit van het wezen van zijn poëzie, die in feite geen formele evolutie kent, wèl een inhoudelijke. Of liever, eerder zou er sprake kunnen zijn van verschuivingen in zijn visie op leven en wereld. Vèèr zijn 25ste levensjaar heeft Hensen acht bundels gepubliceerd en wordt hem reeds de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie toegekend ( 3). De eerste bundels Verzen (1935 ) en De vroege schaduw (1936) neemt hij later niet meer op in keuzebundels of in de Verzamelde gedichten. Ik laat ze hier eveneens buiten beschouwing. De volgende titels hebben iets programmatisch : De cirkel tot Narkissos (1938), Hamlet in de spiegel (1939 ), Oefeningen naar binnen (1940 ), De dubbele vaardigheid (1940 ), Het voorbeeldig bestand (1941 ), Het onvoorwaardelijk begin (1942), Lof der gereedheid (1945). Dit vroegste werk is nog beïnvloed door de narcistische poëzie van de jonge Karel van de Woestijne. Er is evenwel dit verschil dat het geestelijk klimaat van Hensen zich geheel buiten het christendom beweegt en het nog wortelt in de Nietzscheaanse filosofie. Door de rationele inslag bezit het ook niet dezelfde gevoelswarmte en dramatische bewogenheid als het werk van Van de Woestijne. Van bij de eerste gedichten is het duidelijk hoe de hang naar zelfondervraging en -exploratie dit dichterschap schraagt. Hensen verkent zichzelf aanvankelijk vaker aan de hand van bijbelse en mythologische motieven. Narkissos trekt de cirkel naar zich toe in de trotse en zelfbewuste eigen lotsbepaling : Zo staar, en werp uw eigen lot : word minnaar van uzelf ten vijver, word eeuwig bloem, en eeuwig god. (11) Spoedig staart hij echter als,, Hamlet in de spiegel ' ' en ervaart hij de tweespalt of dubbelheid " ( zoals Hensen het graag zegt) van het bestaan, omdat bezig zijn aan het leven voor ieder individu,, bezig zijn aan de dood " betekent. (3) In 1940 ontving hij de prijs voor de bundels, verschenen in de periode In 1948 ontving hij de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Toneel voor Lady Godiva.

112 110 (4) Het doet hem op zijn hoede zijn en wakken de tegenstelling aan tussen een natuurlijke uitlevingsdrift en een door de rede beheerste hartstocht. De verheerlijking van jeugd en eros wordt telkens weer beantwoord door een echo van de dood. Een zin geven aan de dood is voor deze humanist en agnosticus tevens een zin geven aan het leven. Bij de dood van zijn vader staat hij opnieuw voor het raadsel èn voor de vraag : Nu, dringender dan ooit te voren, stort zich de vraag op mij terug : slapen wij in de dood verloren, zwenken wij af, worden wij brug? Of blijft dit eindstaat voor ons allen : roerloos gewicht van hoofd tot hiel? En als wij zo tot stof vervallen, wat is de geest, wat is de ziel? (293) Is er een antwoord? Voorlopig wel. De ijdelheid en vergankelijkheid van het leven kunnen slechts overwonnen worden door het leven van zijn waan te ontdoen en het stoïcijns te aanvaarden zoals het is. Elke zekerheid begint uitsluitend bij onszelf, is hij van oordeel. Het heeft geen zin zich onvoorwaardelijk neer te leggen bij verlies en nederlaag. De cyclische gang van de seizoenen leert ons hoe ook het leven steeds weer herbegint. Hoe kan de mens daaraan participeren? Een eerste positieve aanvaarding ligt in de beleving van de eros. Als een constante zijn, in herhaalde reeksen, in het werk van Hensen gedichten aanwezig, geschreven voor zijn vrouw. Zij behoren zeker niet tot zijn minste werk. Zij vertolken momenten van verrukking en zekerheid. De erotische vervoering verlengt zich in de geboorte van het kind : Het kind, het kind. Hoe duble dracht van wederzijds verleden, hoe kans van voor- en nageslacht, en zekerheid van heden. (216) Dit gegeven blijft hem boeien. Er zijn zelfs frappante overeenkomsten tussen de thematiek van zijn reeds geciteerde roman De grootmoedige en de functie die hij in deze eerste periode aan het woord toekent (4). (4) In het eerste hoofdstuk van De grootmoedige ( Antwerpen-Amsterdam, Manteau, 1982 ), legt hij de hoofdfiguur, de auteur Paul Stelborg, volgende mijmering in de mond : En de vrouw dan! Is haar maken niet de zekerste, de concreetste bijdrage tot het leven? : vlees van mijn vlees, bloed van mijn bloed. In mijn kind leef ik voort, mét

113 (5) 111 Naast en tegelijk verbonden met de beleving van de eros als verweer tegen de dood, vindt Herwig Hensen immers een zingeving voor het bestaan in de geestelijke creativiteit. Het gedicht is voor hem niet alleen verweer maar, uit hoofde van zijn poëzie-opvatting èn van zijn drang naar zelfondervraging, ook,, een proeve tot verklaring " zo heet een gedicht, een bron van kennis en een weg tot inzicht.,, Alle leven, iedre liefde, elke dood / bezit een openbaring " (142), zegt hij. En elders : Wij scheppen aan de daad en aan de vele dromen, wij scheppen aan 't gedicht, het huis, de vrouw, het brood. Er is alleen maar groei, en, menselijk volkomen, de kennis van geluk, met kennis van de dood. (258) Er is echter dit verschil dat, terwijl de lichamelijke vruchtbaarheid leidt tot de concrete voltooiing in het kind, de geestelijke creativiteit als verweer een voortdurende waakzaamheid vraagt, een voortdurend herbeginnen. Zich richtend tot de zwangere vrouw, verklaart hij : Mijn schepping blijft een spel van woorden en van dromen, uw schepping wordt gewicht en vorm en goede l ast. Wij menen beiden duur. Maar wat gij moet bereiken, gebeurt aan juiste tel, met wisheid van gewin. Mijn doel echter, mijn hoop, verschuiven en ontwijken, en alles wat ik werk, is steeds opnieuw : begin. (273) Het is ook via de erotiek dat Narkissos de cirkel van het ik doorbreekt en zich inschakelt in een kosmisch verband. Vooral in de bundels Daidalo.r (1948 ) en Alles is verband (1952 ) is deze concentrische verruiming merkbaar. Parallel daarmee ontwikkelt zich ook zijn houding tegenover het woord. In die jaren schrijft Hensen zijn niet onopgemerkt gebleven mijn kind laat ik iets van mij achter, door mijn kind bewijs ik dat ik was. 'Vreemd', dacht Stelborg, `dat hardnekkige verlangen naar zelfverwezenlijking. De oosterse mens wil zalig opgaan in het Al, de westerse wil met alle macht zijn eigenheid manifesteren en vastleggen. Waarom? Toch niet enkel uit hoogmoed. Neen. Veeleer uit opstandigheid tegen de wereld en haar bestel, tegen de dood vooral. " (blz. 14).

114 112 (6) essay Over de dichtkunst ( 1947 ), waarin hij de `poésie pure' van de Franse academicus Henri Brémond afwijst, omdat deze de extatische intuïtie van de dichter gelijkstelt met de extatische visie van de mysticus en zich laat leiden door emotie en religie. Vanuit zijn optiek streeft Hensen naar een gedachtenlyriek, die hij rationeel, haast mathematisch beheerst en in evenwicht houdt door een sterk ritmisch-gedisciplineerde vorm. Hij zal er later herhaalde lijk op terugkomen dat taal voor hem begripsinhoud èn melodie is. Er kan dus geen sprake zijn van kunst om de kunst, doch enkel van kunst om den mens. Dat deze mens dan, als middelpunt, zo volledig mogelijk moet wezen, is een vanzelfsprekend gevolg ; en dat deze volledigheid zich slechts kan uitvieren in een aanvaarding van het leven, en dus tevens in een geloof (het enige geloof! ) in den mens en de mensheid, voert hem tot de `Schopfung aus Fiille' " ( 5), is een van zijn uitspraken. Het is vanuit deze drang naar `volledigheid' of `volheid', deze drang naar zingeving uiteindelijk, dat hij altijd opnieuw de scheppingsdrift accentueert. In de cyclus Apolloon tegenover uit Daidalos stelt hij dat de dichter een,, proever " moet zijn, een,, duider " en,, ordenende denker " (339), architect van een wereldbeeld of -visie. Scheppen volstaat om,, wat ook dood mag doven i in zin en richting te geloven" (311). De dichter is geen dromer ", corrigeert hij een eerdere uitspraak :,, Hij waakt, bewust, en speurt, en legt geheim verband " (400). Poëzie is immers kennis, inzicht, en: Inzicht slechts kan mij verzoenen met de broosheid van mijn staat. (319). Ze laat Hensen doordringen tot de kern van zijn levensfilosofie, die zich intussen van narcistische zelfbespiegeling heeft bevrijd. Wij moeten,, de dood beminnen om het leven", herhaalt hij in een lang gedicht ter nagedachtenis van zijn vader, want : (...) in dit bestaan gaat niets verloren, uit einde wordt begin geboren, en wat mij hier nu fel doorstoot, is leven van uw dood. (311). Hensens visie bekomt, door de kosmische verruiming, meer en meer pantheïstische trekken. Hij gelooft niet in het voortbestaan van de ziel (5) Over de dichtkunst, Brussel, Manteau, 1947, blz. 67.

115 (7 ) 113 in christelijke zin, wel in het onbewuste voortbestaan als deel van de oerstof, die niets laat verloren gaan. Ik citeer : Beaam. Het Zijn vloeit in het Al en niets vloeit ooit verloren. (324) Of: Sterf en word. De mens moet falen, maar het leven overwint. (319) Of nog : Niets is volmaakt, niets is ten einde, elke verstarring is bedrog: alles wat was, vloeide in het Zijnde, alles wat is, vloeit nog. (341) Het geeft hem de kracht om de wanhoop van het leven te transformeren in momenten van blijheid, geluk en dankbaarheid om het zich veilig weten binnen de kring van de naastbestaanden, maar het neemt de elementaire onrust en eenzaamheid niet weg : Want mag ik vruchtbaar zijn en, scheppend bezig aan liefde en vriendschap en werk dat duidt, onachterhaalbaar in mijn bloed aanwezig woekert de dood en holt mij uit. (397) ( 6) Altijd weer hervalt hij in dezelfde vragen en wordt hij geslingerd tussen het zich opdringend besef van de absurditeit of een bewuste bekentenis tot een aards credo in het heilig leven ". De mens, vooral de scheppende mens, wordt telkens opnieuw geconfronteerd met zijn machteloosheid. Zo heeft elke scheppingsdaad tevens een uitputtend en uithollend karakter, dat de Schepper, de Maker, vaak in het spanningsveld brengt tussen verrukking en wanhoop, maar het ligt ook in het vermogen van de creatieve mens de balans weer over te doen hellen tussen wanhoop en verrukking, zoals een vroegere ruime keuze uit het werk van de dichter werd genoemd. In een interview verklaarde Herwig Hensen dat een Maker geen nihilist kan zijn :,, Anders verloochent hij zichzelf. De mens die bezig is, die maakt, gelooft al was het maar voor een korte tijd in iets ' '. En ( 6) Maar het vragen naar zin of onzin van dit leven had hem uitgehold. ", in : De grootmoedige, o.c., blz. 60.

116 114 (g) verder : Elk auteur moet wil hij scheppend bezig blijven een zin kunnen geven aan zijn werk, en dan meteen aan het leven (...), want als kunstenaar wil hij juist iets neerzetten in de leegte, de ruimte en de tijd " ( 7). Dat vergt een voortdurende waakzaamheid, een voortdurend bezig zijn met de diepere vragen die in het leven van ieder denkend mens opduiken en die we ook in het werk van Hensen aantreffen : de vragen over alles wat zich afspeelt tussen geboorte en dood en naar wat er de uiteindelijke zin van is. * * * Het kan evenwel niet geloochend worden dat zich anderzijds met en sinds Alles is verband in Hensen een innerlijke crisis openbaart. De existentiële twijfel bereikt een hoogtepunt in de bundels Orfeus in dit avondland ( ) en Het venster ( 1958 ). Orfeus waart rond in,, dit avondland van regens en van misten" en,, wat wij zijn en wat wij zingen / waait doof verloren op de wind ' ' (446). In het aanschijn van de dood verliest hij weer de zekerheid van het reeds bereikte en komt hij tot het inzicht dat liefde en twijfel niet kunnen samengaan. Hij probeert een uitweg te vinden door zijn situatie te verruimen en ze in te schakelen in een groter geheel. Mede door zijn geloof in de liefde als kosmische kracht die de geslachten aan elkaar (ver)bindt, bouwt hij een dam op tegen vergankelijkheid en dood. Het kan andermaal geen toeval zijn dat zijn sterkste werk zich in die sfeer beweegt : de herinnering aan de overleden ouders, de weelde van de vrouw, de wetenschap dat in de kinderen, later de kleinkinderen, duizend beloften samenwonen ". De Elegieën voor mijn moeder besluit hij met : Maar wij hangen aan het leven want wij hangen aan elkaar. Angst weerstaan. En niet beklagen dat wij instorten tot stof! : liefde heeft ons voortgedragen, en wat liefde is, is lof. (431) Juist uit het besef van het vergaan, ontstaat de niet aflatende drang tot leven, want de mens die niet vertwijflen kan, / moet ook niet leven ", al kan de twijfel vaak ondraaglijke afmetingen aannemen. (7) De Vlaamse gids, jg. 65, nr. 1, 1981, blz

117 (9) 115 In dit opzicht is in de bundel Het venster de crisis het duidelijkst merkbaar ( en ook een mogelijke bevrijding uit de crisis, een katharsis). Door de identificatie met Robinson (Crusoë) tekent hij in de gelijknamige cyclus zijn menselijke situatie : een op een eiland geworpene, in volstrekte eenzaamheid, met niets dan raadsels en vragen. Vanuit zijn eigen wereld, waarin,, regels en voorschriften opgeheven zijn ", zoekt hij zelf een antwoord :,, Wat ben ik dan? En wat, en waar is God? " (456 ) Meer en meer duikt het begrip God op en het zal in zijn verder werk niet meer afwezig zijn als omschrijving van al wat zich aan de rede onttrekt. Hij ontwerpt zelf een Godsbeeld, geen dogmatische God, maar hij ziet God als metafoor ( 8). God in mezelf. En ik die duid en noem, in elk begrip iets leggend van mijn vinding. Hoe zou ik heil scheiden van doem? Alles is binding. (456) Ondervraagd naar het veelvuldig aanwenden van of refereren aan dit begrip, antwoordde Hensen :,, Ik heb vrij lang gewacht om het woord `God' te gebruiken, omdat het zo dubbelzinnig kan zijn. Ik heb het woord overigens vaak vervangen door `het Zijn', `het Al', `het Onbekende'. Maar is dat beter, en is dat iets anders? Wie kan verklaren vanwaar de inspiratie komt? " ( 9) Hij verbindt het verder met een onophoudelijk zoeken naar zin / in een zinledig Zijnde " (486). Ten opzichte van de eerste bundels heeft Hensen de waarde van het individuele bestaan bovendien gevoelig gerelativeerd.,, Wij zijn het doel niet van het Al, door ons trekt het zijn wegen (462), (8) Vergelijk : Maar God is metafoor ook van het Zijnde met alles wat daarin begrepen wordt : durend raadsel van oorsprong en van einde, en van diep heimwee om een groot tekort. " (VG, 835) (9) De Vlaamse gids, o.c., blz. 15. Vergelijk ook volgend fragment in De grootmoedige :,, God? Vaker dan voorheen botste Paul op de naam van God, zonder zich ermee te verzoenen, maar ook zonder er zich tegen te verzetten met die hardnekkigheid van vroeger. What's in a name? Nenn's Gluuck! Herz! Liebe! Gott! Ich habe keinen Namen dafiir! De mens is bezig met God sedert hij open staat voor het wonder van wat is, zonder dat daar noodzakelijk regels, afspraken en voorschriften bij te pas komen. Binding met de natuur is meestal het uitgangspunt, maar de duidelijkste sporen lopen door het scheppingsproces waaraan de mens zelf deel heeft. Als maker en als instrument. " (blz. 85).

118 meent hij en (...) door mij heen zoekt zich het Zijn te duiden. (479) Naast het woord `God', dringt zich het woord `wanhoop' als een van de meest voorkomende begrippen op, maar het is niet de wanhoop van iemand die vervalt in een toestand van defaitisme. Het is de grondhouding van iemand die, zoals de uitdrukking het zegt, met de moed der wanhoop optornt tegen het bestaan.,, Zelfs met mijn wanhoop, beaam ik het leven " (496), is een van zijn uitspraken in deze overgangsfase. Opnieuw biedt het woord hem daarbij een onvervangbare steun en hulp. Het gedicht, een samenstel van woorden in een,, geordend verband", leert hem iets van het wonder raden,, waarop de schepping kan bestaan ". Meer nog, het gedicht is, in al zijn kwetsbaarheid, de enige en de laatste dam die hij tegen het,, bodemloos Niet ", de leegte, op kan werpen. Woorden die ordenen, woorden die zingen, gooi ik tegen de holten aan. (...) Nog tegen muren van twijfel gedreven, graaf ik mij uit, schrijf ik mij neer. Gedicht, o allerlaatste verweer waarachter ik kan leven. (478) In het gedicht mag hij de dingen ervaren in hun verband en kan hij het dreigend duister aftasten met licht. Het geeft hem de kracht om steeds opnieuw op te staan en te herbeginnen. *** Na deze crisis is Herwig Hensen als mens èn als dichter tot volle rijpheid gegroeid. Het kwellende besef van de vergankelijkheid, wordt in de bundel De appelboom (1963) beantwoord met een evenwicht brengende levensbeaming, die reeds vervat ligt in het aan Martin Luther ontleende citaat :,, Wenn ich wiisste, dass morgen die Welt untergeht, wurde ich noch heure einen Apfelbaum pflanzen". Ofschoon hij niet weet of er ooit vogels in de kruin van de boom zullen zingen, bestaat zijn geluk erin de boom te planten en de,, bloesembelofte " of het,, bloeigebaar " te zien. Representatief voor dit stadium is een gedicht als Dit leven om zichzelf beminnen. Pas in ons,, dénkend ervaren " geeft het mysterie van het leven, de natuur, de kosmos, het Al, zich

119 stap voor stap prijs en komt aldus de eenheid tussen het Zijnde tot stand : In elk gebied dat wij doorbreken, geeft het zich over als een bruid, en nog in ons gewoonste spreken, jubelt het uit. (533). Het geeft hem een filosofie in van berusting en verzoening met zijn aardse staat, wetende dat de mens uiteindelijk uiteenvalt tot : (...) een handvol asse, bijna zonder tel, die in de oneindigheid van het bestel opnieuw wordt opgenomen. (519). Het leidt bijwijlen zelfs tot wat hij noemt een,, heilige onverschilligheid ' ' (516) tegenover wat hij als onachterhaalbaar ervaart. Toch blijven de vragen zich opdringen. Waarheid en waan vechten verder hun strijd uit in de dichter. Is hij enkel stof? Wat is dan de geest? Wat ben ik dan diep in mijn wezen? / En wat ben ik in God? " (542), vraagt hij zich af, of als hij God nader omschrijven wil, is het God die hem als een drang doorwoelt : En als gewicht dat ik verdraag, en als geduld achter mijn raden. God in mijn leegte, als genade. En zelfs din nog als vraag. (543) Andermaal weerspiegelt het woord zijn existentiële situatie. Enerzijds sluit het gedicht soms ongrijpbaarheden " in, van de andere kant botst het op de onmacht,, iets van eeuwigheid / in tekens vast te leggen ",, omdat de laatste waarheid, die de dood is, zwijgen is, maar toch blijft het bondgenoot" (544) op de weg naar het mysterie van het Zijn en put het, samen met de liefde, de kracht om de,, heilige ziekte : leven " (550) te (ver) dragen. In de volgende bundel Geworpen in deze wereld (1967) wordt het gegeven van de taal als krachtbron nog explicieter beklemtoond. Hoewel de titel van de bundel alludeert op de Sartriaanse verlorenheid, tracht Hensen juist zijn houding tegenover deze wereld op een zinvolle wijze te bepalen. Die houding getuigt van een niet aflatende moed, omdat hij bij voorbaat weet de verliezer te zullen zijn. Hèt antwoord op de ultieme vragen is er immers niet. Die moed, die kracht, vindt hij in de taal, in de poëzie als bron van en middel tot menselijke ontplooiing en

120 verwezenlijking. Dat verklaart ook zijn niet te stelpen produktie, die hij overigens niet kan of mag onderbreken. Naarmate hij zijn plaats in de wereld afbakent, verhoogt de functie van het taalcreatieve proces. Taal, ik ben leegte, sla mij aan, laat uw wonder in mij gebeuren. (...) Taal, ik ben enkel wat gij duidt. Mijn Zijn is in u af te horen. Als gij mij los laat, sterf ik uit en ben ik nooit geboren. (577) In het spoor van Karl Jaspers, de filosoof die Hensen het meest bewondert, is hij van oordeel dat onze kennis, ons inzicht in het Absolute, steeds opnieuw moet bevochten worden op onzekerheid en onrust. Elders noemt hij het spreken van zijn mond,, openbaring" of,, voorbij de armoe van het woord, / dit leven in zijn raadsels openleggen ". Spreken. Voorbij de kleinheid van mijn lot, spreken. Desnoods alleen maar met de dingen. Soms ook met anderen. Misschien met God. En daar omslaan in zingen. (5 5 3 ) Ondanks deze jubeltonen, blijven de vraagtekens zich opstapelen omtrent het lot van de mens in een tot vergaan gedoemde wereld. In feite voelt Hensen het bestaan aan als een blinde worp te midden van de kosmische veelheid, levend op,, louter toeval en genade ", uitgesloten van,, moederschoot tot moederschoot ' ' (553). Wellicht juist omwille van moeder Aarde " zijn bepaalde gedichten in Papieren vogel op de hand (1971 ) directer op de actualiteit betrokken wat bij Hensen niet zo vaak gebeurt en wel op de milieubezoedeling en -verloedering. Toch spitst de thematiek zich verder toe op de reeds eerder aangehaalde vragen en blijft hij in eindeloze variaties beelden vinden (hoofdzakelijk binnen het kader van de natuur), die naar het mysterie tasten en uit de zomers van zijn,, zeer gemis" toch nog vruchten distilleren binnen de grenzen van zijn menselijk vermogen. De narcistische zelfbespiegeling van weleer, is inmiddels vervangen door de nederige bekentenis : Waar willen wij de hoogmoed halen inzicht te krijgen in het Al? (628) Hij voelt zich niet langer meer,, de maat van alle dingen ' ', slechts,, bijkomstig stuk ", een stipje in het heelal, enkel in staat de raadsels uit te

121 leggen,,, zonder een antwoord in te vullen " (599). De wereld laat zich immers niet van uit het ik onthullen. Het is echter juist het noemen en het duiden van de dingen in en door het woord, dat hem aan,, de gruwel van het Niet ' ' (576) onttrekt. De ruime keuze die Herwig Hensen op de vooravond van zijn 60ste verjaardag liet verschijnen, draagt de sprekende titel Tussen wanhoop en verrukking. Hij belichaamt de levensfilosofie die de ouder wordende dichter inmiddels heeft verwo rven en die eveneens in de drie nog gepubliceerde bundels Manhoop is een lekke schuit (1979), Wij strooien zaden uit en rapen stenen (1981), Achter woordflitsen van krijt (1983) tot uiting komt. Daarom wil ik ze hier als een geheel ter sprake brengen. Zij vormen trouwens een synthese van zijn levensaanvoelen en van zijn geestelijke zoektocht, die uiteindelijk geen èchte oplossing biedt, maar hem heeft geleerd met stoïcijnse moed het bestaan te aanvaarden zoals het is, met inbegrip van de dood. Het spanningsveld tussen wanhoop en verrukking neemt niet af. De vraagstelling omtrent de mens blijft Waarom is ooit uit water, slijm en wier natuur in ons terechtgekomen? Kon zij niet stilstaan bij de bomen of bij de veelheid van het dier? (635) De mens is slechts een gril, een worp in het onbekende,, op blindlopende wegen ' ' (737), gedoemd om stof te worden onder het stof, opgenomen of opgelost in het Al. Het leven ondergaat hij als een illusieloze pijn, een,, ongeneselijk verdriet " (641), dat voortdurend geconfronteerd wordt met,, de gruwel van het Zijn " (65 5) en de afgrond of,, de waanzin van het Niet " (798). Het klimaat in deze laatste bundels is bijwijlen doordrenkt van een oeverloos pessimisme, mede in de hand gewerkt door het besef van het eigen fysische verval ( de doodsgedachte is bestendig aanwezig) en de beangstigende ervaring van een steeds meer verloederde wereld rondom hem. Het leidt vaak tot de wanhopige vaststelling dat hij niet bij machte is een antwoord te vinden op zijn vragen. Ons eng verstand zal nooit dit leven kunnen duiden : Aanwijsbaar is alleen wat in een schakel past : de grond, de zee, de sappen en de kruiden,

122 120 (14) en wat een oog ervaart en wat een hand betast. (712) Nergens dringt hij tot een inzicht door.,, Alle raadsels blijven dicht " (774). Hij moet aanvaarden dat hij,, nooit door kan stoten / tot wat achter de wereld ligt " (682). Het verplettert hem met een radeloosheid,, die door geen hoop wordt opgetild " (689).,, Er is geen wonder dan het heden, / er is geen uitkomst dan de dood " (694), zegt hij. In ogenblikken van uiterste vertwijfeling vindt hij het beter zich niet met,, eeuwigheid " in te laten of zich niet met na-werelds verlangen te laten bevlekken " (717). Nochtans geeft hij zich ook nu niet over aan een verlammend nihilisme. Er is de blijvende slingerbeweging. Wanhoop is een lekke schuit die zich zelden laat bedaren. 0 de vlucht in troost en waan en de duik in dove bedden! En toch, ziel, zet gij mij aan, ergens op een zin te wedden. (698). Hij ervaart het leven anderzijds toch als een,, schoon raadsel ", waarin hij enig inzicht hoe vaak komt het woord niet voor wil verwerven ( 705, 794, 812, 830 ) om ergens een waarheid" te vangen (779). Indien ik niet teren mag op een zin begrijp ik mij enkel als dode aarde. (709) Dat,, teren op " is nauw verbonden met en zo kom ik opnieuw tot het hoofdthema de functie van het woord. De creatieve daad is immers het antwoord op de uitdaging, de poging om orde te scheppen in de chaos. Het is het (nood)lot van de mens zich van zijn reële stoffelijke situatie bewust te zijn. Van de andere kant beschikt hij over de kracht van de geest, om zich tegen het verval af te zetten en niet te versagen. Talrijk zijn de gedichten in deze laatste bundels, die de betekenis en de rol van de taal in zijn zoektocht belichten. Er zit zelfs een gradatie in de beleving. In negatieve zin ervaart hij de taal als een verweer tegen het verval : Of nog : Met taal kan ik de roest bedreigen die in mij woekert als een kruid. (659)

123 In u, gedicht, bunker en uitkijktoren, scherm ik mij koppig van de doven af om binnen groei van eigen koren de kans te zijn die taal mij gaf nergens in stamelen te blijven steken. (797) Niet in stamelen te blijven steken, betekent spreken en spreken is zin en bestaan geven aan de dingen (676, 702, 799). Achter de vindplaats van het woord legt zich de wereld in mij open. (713) Of: (...) te mikken op het wonder van het woord waaraan de mens zich durvend op kan halen en door zijn vele raadsels boort om (in verrukking) aan te slaan en uit te spreken wat zaad en regen is, akker en schelf, en roep te zijn en onmiskenbaar teken waarin het Al weet van zichzelf. (802) De voorbeelden zijn legio. Spreken is uiteindelijk doorstoten tot aan de gebieden,, die raken aan de waanzin van het Niet " (695). Maar precies in die ogenblikken dienen zich de positieve mogelijkheden van het woord aan. Dan ben ik durf en word ik teken. Dan ben ik mond en word ik lied. (695) Maken, zegt Hensen, geschiedt niet alleen uit nood, uit verweer, uit zelfbehoud, maar ook uit een behoefte aan creativiteit, aan verovering, aan ordening. Wie nimmer jazegt, brokkelt af tot zand (...) terwijl toch achter alle scheppen, alle worden, nodig een opgehoopte spanning ligt die ergens wortelt in een orde. (666) De dichter heeft zich vastgehaakt in het woord,,, met spreken eerst. Nadien met zingen " (676). Spreken is ordenen, daarna volgt de jubel om het bereikte, het zingen. Ik ken geen dichter bij ons die de wanhoop van het leven op dergelijke wijze beantwoordt met de vreugde en de verrukking om de eigen creativiteit, die hoe dan ook, tegen beter we-

124 122 (16) ten in, een vorm is van levensbeaming ( 10). Het is een van de draden die door dit omvangrijke dichtwerk loopt. Het lied helpt hem tot blijheid door te breken (745). Taal, zelfs als wereldleed mijn dag verbastert, hou ik beloften zorgzaam afgerasterd, en nog uit het benauwelijkste slop trek ik mij aan uw luister op. (813) Het verklaart waarom Hensen in de poëzie zoveel betekenis hecht aan de zinsmelodie. Het verklaart ook de uitgesproken en tot het einde toe gehandhaafde klassieke vorm van zijn gedichten. Zoals het leven en de natuur zelf, die aan een wetmatigheid beantwoorden, kent zijn poëzie bovendien een cyclisch verloop in de opbouw van de bundels, wat een variatie in ritme, rijm- en vormschema waarborgt. De meeste strofen vormen binnen het gedicht een gesloten afgerond geheel. De vele en klare beelden, die vaak gegroepeerd zijn, drijven nooit op goedkoop sentiment. Ze zijn integendeel dragers van bezonken en, ondanks hun filosofisch karakter, eenvoudig geformuleerde wijsheid met vaak aforistische inslag. Ze raken de wortelgrond van de algemeen menselijke ervaringswereld. In een van zijn eerste bundels schrijft Herwig Hensen : Ik werk, ik werk. Aan keel en longen, aan hand en schrift begint mijn licht: doorvoeld, doordacht, doorzongen, beduidende gedicht. (167),, Doorvoeld, doordacht, doorzongen... ". Niet beter kon hij zelf zijn poëtica omschrijven. Zijn aanvoelen van de levensvragen heeft hij steeds onderworpen aan een indringend denkproces, dat hem uiteinde lijk, zonder een antwoord te vinden, niettemin heeft aangezet tot spreken, tot het niet meer te stuiten gebruik van het woord, het enige wat zijn leven zin en bevestiging kon geven en daarom een uitweg vond in de ju- (10) In een vroeger Mozart-gedicht schreef Hensen :,, Maar o dat zingen van u, onverdroten, / boven een wanhoop uit" ( VG, 467 ). Vergelijk ook volgend fragment in De grootmoedige : Al, vrij spoedig was Paul heengeraakt over de symfonieën, en via Mozarts opera's en Schuberts liederen stapte hij binnen in de heilige kamer waar enkel muziek van de ziel weerklinkt : kamermuziek. Dat puur aft asten van Het Zijn, dat aarzelend verkennen en durvend uitzingen, dat eenzelvig achterhalen langs drie, vier wegen van eenzelfde melodie, dat doordringen tot een diepste, onzegbare pijn, en dan opstijgen in gejubel! " (blz. 86).

125 (17) 123 bel van het lied. Het heeft hem behoed voor de ultieme wanhoop, al kwam hij nog in zijn laatst verschenen bundel tot de conclusie : (...) het is niet steeds genade een hand te zijn die schrijft. (789)

126 ARNOUD VAN GELUWE ( 1855 ) EN RUMBEEKSCHE AVONDSTONDEN ( 1856 / 1858 ). Twee nieuwe, merkwaardige brieven van Angelus August Angillis aan Ferdinand Snellaert door Marc CARLIER 1. Inleiding In publiceert Ferdinand Augustijn Snellaert ( ) bij de Roeselaarse drukker Edward de Brauwer-Stock ( ) een literair-historisch essay Arnoud van Geluwe, bygenaemd de Vlaemsche boer. Hierin belicht hij het leven en het werk van deze zonderlinge Westvlaming uit de periode van de Contrareformatie. Van Geluwe ( Ardooie 1604 ) had de bedenkelijke reputatie opgebouwd steeds alle in die tijd zo populaire discussiewedstrijden met gereformeerde predikanten te winnen. Zijn succesvolle,, disputatiën " werden steevast gedrukt. Door zijn fanatisme slaagde Arnoud er bovendien in talrijke gereformeerden opnieuw tot het katholicisme te bekeren (1). De Gentse universiteitsbibliotheek bezit verschillende specimina van Snellaerts essay. Onder het bestandsnummer G bewaart het diens persoonlijke exemplaar. Het bandje bevat naast de gedrukte tekst Arnoud van Geluwe een aantal merkwaardige, tot nu toe onbekende stukken. Van Snellaert zelf is er een handschrift met verbeteringen en belangrijke aanvullingen op zijn bibliografische lijst van werken van,, de Vlaemsche boer " ( 2). Zes brieven aan Snellaert zijn er eveneens bij ingebonden : één van 12 november 1856 van Hendrik Quirinus Janssen ( ), predikant te Sint-Anna-ter-Muiden (Zeeuws-Vlaanderen), een ongedateerde brief, wellicht ook van november 1856, van Edward Degerickx ( ), secretaris van het Gentse literaire genootschap (1) Over Arnoud van Geluwe, zie A.E. van Puffelen in N.B.W. XI (1985), k (2) F.A. Snellaert, Arnoud van Geluwe, bygenaemd de Vlaemsche boer, Roeselare, 1855, p

127 (3) 125 De Tael is gansch het Volk waarvan ook Snellaert een vooraanstaand lid was, en twee brieven van de toenmalige Rumbeekse kandidaat-notaris Angelus August Angillis ( ), gedateerd op 16 maart en 24 juli Een briefkaartje van de hand van uitgever De Brauwer-Stock (gedateerd 30 juli 1857) begeleidt een laatste brief van 24 juli 1857 van de Oostburgse oud-burgemeester Hendrik Anthonie Callenfels ( ). Vooral de brieven van Angillis verdienen onze bijzondere aandacht. 2. De brieven van Angillis aan Snellaert (16.3. en ) Angillis' ( 3) brieven vormen een interessante aanvulling bij de vrij intense correspondentie die de Rumbekenaar met Snellaert heeft gevoerd tussen 1852 en 1866 ( 4). Beide mannen zijn literair-historisch en filologisch geïnteresseerd. Angillis stelt er prijs op Snellaert op de hoogte te brengen van zijn talrijke initiatieven op die terreinen. Hij roept hem te hulp bij de moeizame - en uiteindelijk mislukte - volledige uitgave van gedichten van Hadewijch ( 5) en vraagt zijn medewerking a an het filologische tijdschriftje- van-twee- afleveringen Maerlant ( 1853 ). (3) Angelus August Eugeen Angillis wordt op 8 mei 1830 te Rumbeke geboren. Als leerling aan het Klein Seminarie te Roeselare heeft hij Guido Gezelle als klasgenoot. In 1849 gaat hij te Leuven notariaat studeren. Hij wordt er lid van Met Tyd en Vlyt en krijgt er interesse voor literatuur, filologie en geschiedenis. In 1853 keert hij na onvoltooide studies naar Rumbeke terug en wordt er notarisklerk op het kantoor van zijn schoonbroer. In 1857 zet hij zijn studies verder en wordt op 1 mei 1861 te Rumbeke tot notaris benoemd. Korte tijd nadien wordt hij ook stadsarchivaris van Roeselare. Hij is een vooraanstaand lid van de Société d' Emulation te Brugge. Op 30 november 1870 sterft hij. (Zie Jozef Huyghebaert, Ange Angillis, in N.B. W XII (1987), k ) (4) Een verzameling van 31 brieven wordt bewaard in de Gentse Universiteitsbibliotheek onder het nummer G /9. De correspondentie werd beschreven door Ada Deprez in Briefwisseling van Dr. Ferdinand Augustijn Snellaert ( ). II. Bio-bibliografische lijst van correspondenten. Bio-bibliografie van F.A. Snellaert, Gent, K.A.N.T.L., 1978, p. 24. (5) Zie hierover Jo Reynaert, F.A. Snellaert en de receptie van Hadewijch in de 19de eeuw, Studia Germanica Gandensia (1988), nr. 16, Huldenummer Prof.Dr. Ada Deprez aangeboden bij haar zestigste verjaardag, p Al in 1853 publiceert Angillis samen met Edward van Even een zestal Liederen eener onbekende kloosterlinge uit de XIIIde eeuw, voor de eerste mael uitgegeven, naer een handschrift der Burgondische Bibliotheek. In 1858 slaagt hij erin die kloosterlinge " als Hadewijch te identificeren ( Vaderlandsch Museum II (1858), p ).

128 126 (4) In het licht van de twee door ons ontdekte brieven willen we in dit bestek dieper op een derde initiatief van Angillis ingaan. Als voorzitter van het Rumbeekse literaire genootschap De Vereenigde Vrienden ( opgericht op 5 september 1853) ( 6) vat Angillis in mei 1855 het plan op om een letterkundige bundel Rumbeeksche Avondstonden met bijdragen van de werkende en corresponderende leden uit te geven. Hij vraagt Snellaert om medewerking. De Gentenaar gaat daar graag op in. Angillis maakt het zijn vriend gemakkelijk. In februari 1854 had hij uit de bibliotheek van de overleden pastoor van Lendelede het boek Den afghetrocken masscher van het vermomdt en ghereformeerdt louter woordt Gorier van Arnoudt van Gheluwe vlaemschen boer " gekocht (7). Snellaert was toen niet ingegaan op zijn voorstel om voor De Eendragt een biografie van die Westvlaamse figuur te schrijven. Voor Angillis' Rumbeeksche Avondstonden wil hij dat wel doen ( 8). Toch rijst er een probleempje. Als liberaal verdediger van tolerantie en vrije meningsuiting kan Snellaert geen sympathie opbrengen voor de onverdraagzame Arnoud die op een fanatieke manier het katholicisme verdedigt. Wanneer hij Angillis zijn visie bekend maakt, voorziet die ernstige moeilijkheden. Als voorzitter van een uitgesproken katholiek dorpsgenootschap wil hij de kerk immers graag in het midden houden. Voor Angillis is het dan ook uitgesloten dat Snellaert in Rumbeeksche Avondstonden Arnouds geloofsijver openlijk zou afkeuren Over het artikel over Arnout Van Gheluwe kan ik niet oordeelen ; ik meen nogtans u te mogen verzekeren dat wij alle wel willen weten hoe 't met de hervorming alhier gesteld was, maer uw artikel mag toch niet ten voordeele der hervorming spreken, niet dat ik daer tegen ben, maer wij moeten ons de gunst der priesters niet ontvreemden willen we onze maetschappij in stand houden. ( 9). (6) De Vereenigde Vrienden werd gesticht vanuit de bekende Roeselaarse maatschappij De Vriendschap. Het eerste bestuur bestond uit Angelus Angillis, voorzitter, Jan Vanderstichele, ondervoorzitter, Jan de Craene, penningmeesterbibliothecaris en Liborius Baert, secretaris (Cf. de `Voorrede' in Rumbeeksche Avondstonden (1856), p.v-xvi). (7) Brief van A. Angillis aan F.A. Snellaert, Rumbeke, , U.B.G. G /9 (6). (8) Brief van A. Angillis aan F.A. Snellaert, Rumbeke, , U.B.G. G 15751/9 (15). (9) Brief van A. Angillis aan F.A. Snellaert, Rumbeke, , U.B.G. G 15751/9 (16).

129 (5) 127 En de kandidaat-notaris stelt een compromis voor : Doe het aldus : stel uw artikel op en zend het mij toe ; ik zal het overlezen en al wat aen onze katholijken zou kunnen hard vallen aenteekenen en aen uw oordeel onderwerpen. Indien het noodig is zal ik u alsdan verzoeken dit te wijzigen ; maer in de afzonderlijk getrokken exemplaren welke ik u zal geven zal het artikel in zijnen oorspronkelijken vorm teruggegeven worden. In gevalle dat er voor de uitgave van den bundel wijzigingen aen uw artikel moeten geschieden zult gij die zelve kunnen doen (10). Snellaert begrijpt Angillis' weinig confortabele positie en stemt toe. Bij wijze van uitweiding zij hier nog gezegd dat Angillis in diezelfde brief aan Snellaert ( ) ook verklapt over welke andere bijdragen hij voor zijn bundel al kan beschikken. Zelf heeft hij drie legenden klaar. Van Pieter Geiregat ( ) verwacht hij een verhaal en van Frans Blieck ( ) een geschiedenis van de Wervikse rederijkerskamer De Droogaers. Naast werk van Jan Vanderstichele ( tekstuitgave ) en Jan de Craene ( essay over de rederijker Pieter Cauwe ), bestuursleden van de Vereenigde Vrienden, vermeldt zijn lijstje ook nog,, eene vertaling der Batrachomyomachia" van zijn vriend Pieter Boutens. Boutens is op dat ogenblik secretaris van Met Tyd en Vlyt. Hij las het stuk in 1853 voor tijdens een zitting van het Leuvense literaire genootschap. Angillis fungeerde toen als secretaris van het gezelschap ( 11). Snellaert gaat aan het werk. Angillis informeert af en toe naar de stand van zaken (12) en laat zijn vriend weten dat,, M. Carton (13) nog (10)Brief van A. Angillis aan F.A. Snellaert, Rumbeke, , U.B.G. G 15751/9 (16). (11) August Angz. Angillis, Verslag van den toestand en de werkzaemheden van het tael- en letterlievend genootschap der katholyke hoogeschool, onder de zinspreuk : Met Tyd en Vlyt, gedurende het afgeloopen schooljaer , gedaen in de vergadering van 27 van slagtmaend 1853, Annuaire de l'université Catholique de Louvain XVIII ( 1854 ), p. 80. (12)Brief van A. Angillis aan F.A. Snellaert, Rumbeke, , U.B.G. G 15751/ 9 ( 17 ) ; brief van A. Angillis aan F.A. Snellaert, Rumbeke, , U.B.G. G 15751/9 (18). (13)Kanunnik Charles Louis Carton ( ), pionier van het doven- en blindenonderwijs in België. Numismaat en bibliofiel, filoloog en historicus. In 1839 medestichter en jarenlang voorzitter van de Société d'emulation de Bruges. Als geschiedschrijver blijkt zijn interesse voor de reformatie. In 1857 publiceert hij zijn 'Fragments d'une histoire du protestantisme dans la Flandre occidentale au XVI siècle' (Annales de la Société d'emulation XV ( ), p ). Hierin wordt Arnoud van Geluwe echter niet vermeld. Zie Lori van Biervliet, Charles Louis Carton, in N.B. W. XII (1987), k

130 128 (6) al iets over Aernout weet ". Op 20 september 1855 gaat hij principieel akkoord met Snellaerts voorstel om een fac-simile van Arnouds handtekening in Rumbeeksche Avondstonden op te nemen ( 14). Begin oktober 1855 werkt Snellaert zijn essay af en stuurt het zoals afgesproken ter goedkeuring aan Angillis op. Op één opmerking na is diens oordeel positief: Uw stuk heeft mij zeer bevallen ; alleen verzoek ik u de reflexie : zoo leidde men de vrome gemeenten ten hemel te mogen uitlaten. Het zal zoo haest mogelijk onder de pers gaen (15). En Snellaert gaat ook hier akkoord. Begin december 1855 heeft De Brauwer-Stock zijn verbeterd essay volledig afgedrukt. Of toch bijna, want op 10 december komt Angillis op de valreep met nieuwe, belangrijke bibliografische informatie over Arnoud aandragen ( 16) en ziet Snellaert zich verplicht die in een bijvoegsel aan zijn reeds gedrukte artikel toe te voegen (17). Zoals afgesproken zal hij van zijn opstel een pak overdrukken ontvangen. Het beloofde fac-simile zal er worden bijgevoegd. Angillis stelt 250 exemplaren voor maar door een misverstand van de drukker worden midden december 1855,, slechts 50 exemplaren ' ' van Snellaerts bijdrage,, getrokken ' ' ( 18 ). Op 2 februari 1856 meldt Angillis hem dat hij zijn,, aparto's ",, eerstdaegs " zal ontvangen. Toch zal Snellaert er nog negen maanden tot november 1856 op moeten wachten ( 19)! Ondertussen vorderen de Rumbeeksche Avondstonden traag, heel traag, maar zeker. Einde lijk kan Angillis in een ongedateerde brief, wel- (14)Brief van A. Angillis aan F.A. Snellaert, Rumbeke, , U.B.G. G /9 (21). (15)Brief van A. Angillis aan F.A. Snellaert, Rumbeke, , U.B.G. G 15751/9 (22). (16)Brief van A. Angillis aan F.A. Snellaert, Rumbeke, , U.B.G. G /9 (23). (17)Brief van A. Angillis aan F.A. Snellaert, Rumbeke, , U.B.G. G 15751/9 (24). Cf. Snellaert in Arnoud van Geluwe, p. 29:,, Het bovenstaende lag reeds onder de pers, wanneer ik door mynen vriend Angillis kennis kreeg van het artikel van Foppens over Van Geluwe ". Daarna volgen de aanvullingen (p. 30). (18) Ibidem. (19) Brief van A. Angillis aan F.A. Snellaert, Rumbeke, , U.B.G. G 15751/9 (26).

131 (7) 12 9 licht van maan 1856 ( 20), de definitieve samenstelling van de bundel aan Snellaert opgeven : Zie hier nu den geheelen inhoud: De heer van Tellekkens (Legende) [door Angillis (M.C.)], De Cuernsche Ezels ( overgedrukt uit Maerlant) [door Angillis (M.C.)], Kruipendaerde (Legende) [door Angillis (M.C. )], Dietsche Kleinigheden uitgeg. door J. Vanderstichele, Barbara Ogier [door Angillis (M.C. )], Pieter Cauwe, door J. De Craene, Gesch. der Wervicksche Rederykkamer, door Blieck, Laet moeder nog leven, gedicht door Gezelle, Arnoud Van Gheluwe [door Snellaert (M.C. )1, Pieter en Franc. Cauwe, door Treallens, antw. op de vraeg : is de mandel ooit bevaerbaer geweest? door J. De Leye Kronyk der Rederykkamer de Zebaer Herten [door Angillis (M.C. )], Nog Pieter Cauwe door J. De Craene, Byvoegsel op de Gesch. der Werv. Reder. door Blieck, De Heilige lans ( legende) vert. door JVDStichele, P.F. Valcke door J. De Craene, Verhael door VDVyvere, Karel van Mander, door Monteyne, Verhael door Vanneste. Opvallend hierbij is dat de beloofde bijdragen van Pieter Geiregat en Pieter Boutens niet zijn opgenomen en dat Gezelle ten tonele verschijnt. Zijn gedicht `Laet moeder nog leven' zal een vroege versie blijken van `Aen Maria. Voor myne zieke moeder' opgenomen in zijn Vlaemsche Dichtoefeningen (1858) (21). Angillis wil als goed katholiek voor zijn bundel de kerkelijke goedkeuring verkrijgen. Hij stuurt zijn verzameling opstellen in de hierboven aangegeven samenstelling naar de bischoppelijke censor C.B. van Beselaere. Of hij er dan ook al zijn `Voorrede' van 1 juni 1856 kan bijvoe- (20)Ada Deprez dateert de brief ca (Briefwisseling van Dr. Ferdinand Augustijn Snellaert ( ). I. Bronnenbeschrijving. Lijst van brieven en documenten, Gent, K.A.N.T.L., 1977, p. 208 ). Angillis schrijft in zijn brief echter:,, Ik verwacht met ongeduld uwe recensie van Willems' nalatenschap beloofd op het schutblad der 3e afl. van 't leesmuseum". Deze derde aflevering verschijnt begin maart Snellaerts recensie van de Nalatenschap van J.F. Willems uitgegeven door Van Duyse wordt in het aprilnummer 1856 van het Leesmuseum opgenomen. (21) A. Ampe, Een onbekende variante van een Gezelle-gedicht, Album Prof. Dr. F. Baur I, Antwerpen/Brussel/ Gent /Leuven, 1948, p

132 130 (8) gen, is niet zeker. Hij lijkt alvast weinig moeilijkheden te verwachten. In zijn voorwoord dankt hij de briefwisselende leden Blieck en Snellaert voor hun medewerking. Maar de censor maakt bezwaren tegen Snellaerts anticlericale uitspraken in Arnoud van Geluwe ( 22) en weigert het kerkelijke imprimatur te verlenen. Op 20 september 1856 verkeert Angillis nog in de waan dat maar enkele,, kleine veranderingen " nodig zullen zijn om Van Beselaere gunstig te stemmen. Hij vraagt Snellaert de toestemming om die door Charles Carton in de tekst te laten inbrengen. Aan de tekst van de - lang verwachte - overdrukken zal zoals beloofd niet meer worden geraakt. Meer zelfs, nu de bundel naar Angillis' mening op het punt staat gedrukt te worden, geeft hij eindelijk de vijftig niet gecensureerde overdrukken aan Snellaert vrij. In november 1856 ( 23) deelt de Gentenaar de exemplaren aan geïnteresseerde vrienden uit ( 24). Die zullen toch wat vreemd hebben opgekeken aangezien op de titelbladzijde, overigens volkomen terecht, het jaartal 1855 prijkt (25)! De tot nu toe bekende correspondentie met Angillis hield met de brief van voorlopig even op. Over Arnoud en Rumbeeksche Avondstonden viel daarna niets meer te vernemen. De door ons ontdekte brieven van 16 maart en 24 juli 1857 verhelderen het verdere verloop van deze geschiedenis daarom niet weinig. Het eerste vel van de brief van 16 maart 1857 is belangrijk genoeg om het hier in extenso af te drukken : Waerde Vriend, Het eerste stuk onzer verzameling ziet het licht en de maetschappij heeft mij belast U een geschenk-exemplaer aen te bieden. Gij zult hem door Pieter Geiregat ontvangen hebben. Aernout moest in het tweede stuk (22) Snellaert neemt geen blad voor de mond. Over Van Geluwe zegt hij :,, Kiesch was by niet in zyne middelen om andersgezinden op te sporen, en zyne geschriften laten den onaengenaemen indruk na dat by voor den post van verklikker niet terug deinsde (... ). Zyn ligtvaerdig gezwets van te willen van godsdienst veranderen indien by in eene byeenkomst overwonnen wierd betuigt niet te zeer ten voordeele van zynen godsdienstzin. De censuer was voor hem het schoonste bewys der veyheid " (p.20-21). (23)De Eendragt van Frans Rens meldt op het verschijnen van Arnoud van Geluwe. (24) O.a. aan Ferdinand Vanderhaeghen wiens exemplaar in de U.B.G. onder het nummer G 8773 bewaard wordt. Ook het Cultureel Documentatiecentrum van de R.U.G. bezit een exemplaar van het overdrukje. (25) Cf. supra.

133 (9) 131 verschijnen maer men vraegt zooveel veranderingen dat het mij onmogelyk is die te doen : ik heb hem liever geheel en al uit te laten en gij zult van mijn gevoelen zijn ; maer gij hebt mij in uwen laetsten brief beloofd er met wat anders bij te springen " en P. Geiregat heeft mij die belofte herhaeld. Het ware mij aengenaem mogt ik iets van U ontvangen om in plaets van Aernout te stellen. Wij hebben U blz. XV der voorrede over uwe medewerking bedankt en er moet, om wel te zijn, iets van het uwe in komen want ge weet dat uwe stukjes over Cauwe en VMander met een' pseudonyme geteekend zyn. Indien gij iets voor ons hebt zend het mij ten spoedigste want ik zou gaern het tweede stuk nog in den loop van den vasten uitgeven. Ontvang dezen in welstand en geloof mij te zijn Uw toegenegen A. Angz. Angillis. In een uitgebreid postscriptum (2 vellen) voegt Angillis nog nieuwe bibliografische informatie over Arnoud toe. Wat kan er tussen 20 september 1856 en 16 maart 1857 gebeurd zijn? Bij de oorspronkelijke opmaak van de bundel ( 26) had Angillis voor Snellaerts opstel de bladzijden voorzien ( 27). Arnoud stootte echter op meer verzet dan verwacht. Om de uitgave niet nodeloos te vertragen vroeg en verkreeg Angillis in afwachting van een oplossing voor Snellaerts gewraakte opstel op 30 januari 1857 al een gedeeltelijk kerkelijk imprimatur voor de bladzijden I-XVI ( de voorrede ) en Deze pagina's rolden in maart 1857 als een,, eerste ' ',, kerkelyk goedgekeurd ",, stuk " van de Rumbeeksche Avondstonden van de pers. De titelbladzijde draagt ietwat verwarrend het jaartal Was die - voorbarig - al voor de verlening van het imprimatur gedrukt? Het is dat (26)In maart (27)We weten dat zo zeker omdat het Ruusbroecgenootschap uit de nalatenschap van Lodewijk Scharpé een uniek exemplaar v an Rumbeeksche Avondstonden bewaart (bestandsnummer 2098 D 1(a) ). Daarin is Snellaerts opstel merkwaardig genoeg wél opgenomen op de bladzijden A. Ampe (Album Prof. Dr. F. Baur I, p. 49) en R. Lagrain (De Moeder van Gezelle, Tielt /Amsterdam, 1975, p. 136) denken hierbij aan een sluikuitgave van de bundel. Of misschien hebben we hier te maken met de Arnoudtekst die de censor onder ogen heeft gehad.

134 132 (10) eerste deel van de verzameling dat Angillis Snellaert samen met de brief van 16 maart aanbiedt (28). In afwachting dat Arnoud van de censor het licht op groen kreeg, had Angillis het opstel een plaats gegeven in het nog te verschijnen tweede deel van de Avondstonden. Uiteindelijk moesten op bevel van Van Beselaere zoveel wijzigingen worden doorgevoerd dat Angillis tenslotte besliste het stuk niet in de bundel op te nemen. Dat zorgde voor de nodige bijkomende problemen. Aangezien Angillis deel II van de Avondstonden nog in de loop van de vasten van 1857 wilde uitgeven, moest Snellaert, zoals hij had beloofd, zo vlug mogelijk een vervangend opstel leveren. Angillis zat immers in de knoei. Door overhaasting had hij in het voorwoord van 1 juni 1856 Snellaert al voor zijn medewerking bedankt. Maar door de weigering van Arnoud was nu nergens in de bundel nog een opstel van Snellaerts hand te bespeuren. De twee andere opstellen die de Gentenaar voor de Avondstonden had geschreven, waren immers met een pseudoniem ondertekend! Op die manier waren Snellaerts bijdragen voor de lezer onherkenbaar. En zo bevat de brief van 16 maart 1857 nog een laatste verrassing. Biekorfheeft opgemerkt, is het Zoals Jozef Huyghebaert vroeger al in stuk van A. Treallens over `Pieter en Franciscus Cauwe' inderdaad door niemand anders dan F.A. Snellaert geschreven (29). Maar ook het opstel `zoo wat over Karel Van Mander's naem en geschriften' door F.S. Monteyne blijkt nu ondubbelzinnig een tot nu toe onbekend opstel van de Gentse dokter te zijn! Dat Snellaert die pseudoniemen gebruikte om na het onverkwikkelijke avontuur rond Arnoud voor de censor onbekend te blijven, lijkt ons onjuist ( 30). Uit een grondige analyse van de briefwisseling met Angillis blijkt dat Snellaert de stukken over Cauwe en Van Mander al schreef tussen 10 oktober 1855 (het moment dat Angillis Arnoud op een kleinigheid na goedkeurde ) en 10 december 1855 als de Rumbekenaar Snellaert voor de nieuwe bijdragen dankt : Ik heb U over een paer dagen eenen brief geschreven en kan hem niet meer terug vinden. Ik bedankte U daerin gelijk ik herhaeldemael doe over (28)De U.B.G. bewaart het exemplaar onder het nummer Acc Het bevat de opdracht,, Aen den Heer F.A. Snellaert uit dankbaerheid geschonken door de Maetschappij De Vereenigde Vrienden ". A. Angillis, voorzitter, J. Vanderstichele, ondervoorzitter en J. Decraene, penningmeester plaatsten hun handtekening. (29)Jozef Huyghebaert, F.A. Snellaert als A. Treallens in de bundel,, Rumbeekse Avondstonden" , Biekorf LXXIII (1972), p (30)Ibidem, p

135 de twee nieuwe artikelen die zullen opgenomen worden gelijk ze geschreven en onderteekend zijn (31) Ook in Angillis' inhoudsopgave van maart 1856 worden de opstellen al vermeld. Van kerkelijke censuur is op dat ogenblik nog geen sprake. Snellaert heeft Angillis nooit verwijten gemaakt over de moeilijkheden met Arnoud. Op 27 juli 1857 schrijft Angillis een nieuwe tot nu toe onbekende brief waaruit blijkt dat de verstandhouding tussen beiden nog altijd prima is. Voortbordurend op de brief van 16 maart heeft Angillis op vraag van Snellaert vruchteloos geprobeerd twee boeken van Arnoud van Geluwe aan te kopen. Toch heeft Snellaert voor Rumbeeksche Avondstonden II geen vervangend opstel meer geschreven. Angillis zag zich dan ook verp licht de vrijgekomen bladzijden hoofdzakelijk met eigen artikels te vullen. Daardoor liep de uitgave van het tweede deel aanzienlijke vertraging op. Pas op 27 maart 1858 verkreeg Angillis voor de bladzijden 81 tot en met 200 het kerkelijk imprimatur. De rest van de bundel kon na twee jaar eindelijk onder de pers. Dit tweede " kerkelyk goedgekeurd " stuk " verscheen eerst afzonderlijk in 1858 bij De Brauwer-Stock ( 32). Angillis achtte het echter noodzakelijk de complete verzameling dus ook de eerste 80 bladzijden uit 1857 ( titelbladzijde 1856 ) bij dezelfde uitgever nog eens in zijn geheel uit te geven. Dit boekdeel draagt op het kaftje enkel de vermelding,, kerkelyk goedgekeurd ' ' en is gedateerd De titelbladzijde daarentegen draagt als jaartal 1856 en is niets anders dan het oorspronkelijke titelblad van het eerste afzonderlijk uitgegeven deel van de verzameling (33)! (31)Brief van A. Angillis aan F.A. Snellaert, Rumbeke, , U.B.G. G 15751/9 (23). (32)Exemplaren in U.B.G. bewaard onder de bestandsnummers Her 653 en Ta (33)Exemplaar in U.B.G. bewaard onder het bestandsnummer Acc

136 PAUL VAN OSTAIJEN-REFLECTIES OP VINCENT VAN GOGH door Marcel JANSSENS Lid van de Academie Toen het jaar 1984 C1984' van G. Orwell) in zicht kwam, zette Der Spiegel al in oktober 1983 de herdenkingsrage in gang met een artikel in de trant van : nog zoveel keren slapen, en dan is het zover. Met het Van Gogh-jaar 1990 de herdenking van zijn honderdste sterfdag is de rage nog stormachtiger verlopen. De Van Gogh-herdenking werd tot ergernis van sommige kunstkenners aan het internationale publiek verkocht met de meest verfijnde, volgens velen `platvloerse' ( 1 ) technieken van marketing, sales promotion en merchandising. Voor de tentoonstelling in Amsterdam, die liep van 30 maart tot 20 juli 1990, bij voorbeeld, moest je in België boeken via de bank en in Nederland via de Spaarbanken met de S. Je boekte per uur en je werd ook op het tijdstip van je ticket in de tentoonstellingszalen gesluisd. Commercieel is het Van Gogh-jaar onbetwistbaar een voltreffer geweest, een eigentijds staal van uitgekookt vakmanschap. In werkelijk alle media en in álle kunsttakken werd er via een tot dusver ongeziene orkestratie van verkoopstechnieken met de schilder gevent. Ik legde ter inleiding een kleine bloemlezing aan van Van Goghparafernalia uit 1990, die ik de laatste maanden op mijn leestafel heb samengeraapt. Een platenfirma bracht vijf CD's op de markt met opnamen van `impressionistisch' genoemde Franse componisten als Ravel, Debussy, Satie, Canteloube, Saint Saëns en dergelijke, met volgende publicitaire toelichting : `Het is bekend dat Vincent van Gogh een groot muziekliefhebber was. (...) Het muzikaal impressionisme (...) sluit volledig aan op de nieuwe kleurentaal in de schilderkunst'. De vijf CD's (5 voor de prijs van 4, F. te betalen na ontvangst) worden exclusief aangeboden onder het label `Vincent van Gogh / Pictures in Music'. ( 1) Cf. Bas Heijne, Doodskus, in : Vrij Neder/and/Boekenbijlage, 30 juni 1990, p. 11; Bibeb, Haitink hebben ze verdomme ook laten gaan, in : Vrij Nederland, jaargang 51, 2 juni 1990, p. 5-6.

137 ( 3 ) 135 In 1989 verscheen er al een Van Gogh-BulkBoek voor de middelbare school met een bloemlezing uit zijn brieven, ter voorbereiding (zo heette het in de aanbiedingsbrochure) van de `ware Van Gogh-kermis' in Het BulkBoek bevatte ook een agenda van het `Van Gogh-jaar' ( 2). De twee huiscartoonisten van `Vrij Nederland', Yrrah en Jaap Vegter, lieten zich ook door de rage inspireren : Yrrah overbrugt de honderd jaar tussen Vincent 1890 en Yrrah 1990 door, in zijn gebruikelijke anarchistische vitrioolstijl, een schilder met een revolver aan de gordel in een korenveld met kraaien een tafereel van een korenveld met kraaien te laten schilderen ( 3) ; Jaap Vegter registreert met dat mengsel van absurdisme en meligheid dat zijn beeldverhalen kenmerkt, een dialoog tussen twee modale Nederlanders ergens in een stadje in Nederland waar een Van Gogh-straatfeest plaatsheeft : `... dit Van Gogh-straatfeest, zegt de ene waar sláát dat eigenlijk op... bij mijn weten heeft Van Gogh in deze stad nóóit Ene poot gezet!', waarop de andere : `Da's juist, máár, zo vermeldt het communiqué :,, Als Van Gogh hier wel was geweest, zou die het hier te gék hebben gevonden en wastie nooit naar de Borinage gegaan... "' ( 4). Een modehuis lanceert een collectie dames- en herenkleding onder het motto `De kleuren van Van Gogh' in tinten die worden voorgesteld als zijnde geïnspireerd door diens stoutmoedige kleurharmonieën : `Een mode-hommage, honderd jaar na de dood van de meester'. Een Vlaamse regionale krant is in Arles de oudste vrouw ter wereld, Jeanne Calment (115 jaar), gaan opzoeken : zij was als jong meisje gewoon `ondersteboven (...) van de ontmoeting met een baardige, rosse, gekke buitenlandse schilder, die `dan nog de reputatie had om naar de,, slechte ' ' vrouwen te gaan' ( s). Een Belgische sterrekundige Eric Elst heeft in de sterrewacht van de Haute Provence een asteroïde ontdekt, waar hij de naam Van Gogh aan schonk vanwege de honderdste verjaardag van het overlijden van de schilder. Eerder had Elst een door hem ontwaarde asteroïde al Jacques Brei genoemd, en, zoals wij weten, pinkelt daar ergens aan het uitspansel een asteroïde met de naam Armand Pien. (2) BulkBoek, De nieuwe titels, Schooljaar , jrg. 17, nr. 179A, p. 11. (3) Yrrah, Vrij Nederland, 9 juni 1990, p. 34. (4) Jaap Vegter, Vrij Nederland, 12 mei 1990, p. 27. (5) G.R., Oudste vrouw ter wereld (115) heeft Van Gogh nog gekend, in : Het Belang van Limburg, 21/22 april 1990, p. 33.

138 136 (4) De voordrachtkunstenaar Jules Croiset brengt dit jaar in het Nederlands en het Engels een one-man-show onder de titel : `Een zekere Vincent / A certain Vincent'. In de inleiding daarop verzekert hij zijn publiek dat hij niets te maken wil hebben met de Van Gogh-manie die als een bende zwarte kraaien de Nederlanden overvliegt... De meest spectaculaire hommage vanwege een groot artiest was ongetwijfeld de film 'Dreams' van de Japanse cineast Akira Kurosawa, waar het festival van Cannes in de lente van 1990 mee geopend werd. In een van de droomfragmenten, getiteld `De kraaien', filmt Kurosawa een hallucinante wensdroom van zichzelf, met name een ontmoeting met zijn idool, de beroemde schilder. Martin Scorsese, de bekende Amerikaanse cineast, die de rol van Vincent speelt, liet voor die scène zijn zwarte baard ros verven. Op dat festival in Cannes werd ook een korte Nederlandse animatiefilm `Vincents kamer' van Maarten Koopman getoond, terwijl de film `De avonden' naar het boek van Gerard Reve zelfs niet tot de competitie werd toegelaten. Daar stipte een Nederlands journalist nogal gemelijk bij aan : `Dat is ook waar Nederland op filmgebied groot in is : animatiefilms en Vincent van Gogh' ( 6). Inmiddels werd op het Internationaal Filmgebeuren van Vlaanderen 1990 in Gent ook een vreemde film van de Amerikaanse Robert Altman vertoond, een tot bioscoopversie verkorte TV-serie, onder de titel `Vincent and Theo'. Daarin wordt Theo voorgesteld als bijna zo gek als zijn broer. Van Gogh is zelfs in de 'trivial pursuit' doorgedrongen. Op 8 september 1990 dus anderhalve maand na de sluiting van de tentoonstelling gaf Vrij Nederland aan zijn wekelijkse Puzzle de titel : '1 : Nog eenmaal (tweemaal, driemaal) Van Gogh' ( 7). Vanzelfsprekend werden in 1990 over het zo dankbare onderwerp van Van Goghs biografie tientallen en tientallen boeken gepubliceerd, of opnieuw uitgegeven. (Ik kom er straks in wat ernstiger regionen van de Van Gogh-herdenking nog even op terug. ) Is zijn werk een galaxie, dan is zijn leven een ware roman, zo stond er in Knack ( 8). Vooral over het afhakken van het linkeroor en over de zelfmoord in het korenveld van Auvers-sur-Oise is er weer heel wat te doen geweest. Ik heb Jules Croiset (6) R. Proper, De gouden palm. T'ij zijn goed in animatiefilms en Van Gogh, in : Vrij Nederland De blauw geruite kiel, 19 mei 1990, p. 45. (7) Vrij Nederland, 8 september 1990, p (8)Jan Bract, Ik heb lucht nodig ", in : Knack, 7 februari 1990, p

139 (s) 137 in de inleiding tot zijn Van Gogh-show horen zeggen dat er 60 boeken over dat oor geschreven werden en dat er desondanks nog altijd over gespeculeerd wordt hoeveel cm' Van Gogh zelf van dat linkeroor heeft afgesneden. In de Journal of the American Medical Association van juli 1990 werd het afhakken van dat oor toegeschreven aan de ziekte van Ménière, die evenwichtsstoornissen met duizeligheid, hardnekkige oorsuizingen en slechthorendheid aan één kant verbindt een buitengewoon hinderlijke handicap die iemand kan drijven tot het afhakken van een oor en... tot zelfmoord. Van Gogh hoefde, met andere woorden, niet gek te zijn of aan epilepsie te lijden om tot zulke wanhoopsdaden over te gaan. Daarop riposteerde Alan D. Kornblut, Medical Doctor, Chief Editor of the Ear, Nose and Throat Journal, uitgegeven in Washington : niet de ziekte van Ménière dreef Van Gogh tot die waanzin, maar een grondige psychische stoornis, mede veroorzaakt door ondervoeding, alcoholisme, druggebruik en `the popular disease of his day', syfilis... En dan die zelfmoord... David Sweetman, de auteur van de monografie Van Gogh : His Life and His Art, ontkracht de thesis van Van Goghs zelfmoord in Auvers-sur-Oise volkomen. Op de vraag 'Who killed Van Gogh?' antwoordt hij zonder blikken of blozen : 'The Doctor did it' ( 9). En die Doctor was niemand anders dan Paul-Ferdinand Cachet, zelf een excentrieke en depressieve 62-jarige man, die zich zelf medisch had moeten laten verzorgen, wat uit Van Goghs beroemde portret ( onlangs door een Japanner voor een paar miljard BF gekocht) duidelijk op te maken zou vallen. Schreef Van Gogh niet over zijn arts : `Hij heeft op mij de indruk gemaakt tamelijk excentriek te zijn, maar zijn ervaring als arts moet hem zelf in evenwicht houden, doordat hij de zenuwziekte weet te bestrijden waardoor hij mij minstens even erg aangetast lijkt als ikzelf'. Volgens Sweetman blijft er niets overeind van die driestuiverstory over Van Goghs zelfmoord in het koren. Ettelijke Van Gogh-tentoonstellingen hebben de 1990-manie natuurlijk sterk aangezwengeld. Voor de grote retrospectieve in het Amsterdamse museum moest de kaartenverkoop in ons land al half juni stopgezet worden, omdat alle voor België bestemde tickets ( ) toen al uitgeput waren. De Belgen konden nog wel aankloppen voor de reste- (9) David Sweetman, Who Killed van Gogh? The Doctor Did It, in : Connoisseur. Travel-Arts Style Shopping Sports Food Living Wine, June 1990, p , en : Van Gogh : His Life and His Art. New York, Crown Publishers, 1990.

140 138 (6) rende tickets bij de kantoren van de Nederlandse Spaarbanken met de S. Tegen de sluiting eind juli meldden de kranten dat meer dan een miljoen bezoekers uit binnen- en buitenland in Amsterdam en Otterlo in de rij gestaan hadden nooit tevoren had een tentoonstelling in Nederland zo hoog gescoord. Tussen 85 en 90 % van die bezoekers kwam uit het buitenland en de helft van hen was voor het eerst in Nederland. Zoals met die CD's gebeurde, zwermde de lokvogel Van Gogh ook met tentoonstellingen van anderen, al of niet door hem beïnvloed of met hem bevriend, buiten het Van Gogh-museum uit, bij voorbeeld naar Essen in de Bondsrepubliek, waar hij dan `geconfronteerd' werd met het werk van zowel Picasso als Henri van de Velde, of hij keerde naar Amsterdam terug met een tentoonstelling waar hijzelf niets meer mee te maken had onder de titel : `Van Gogh's friends'... In het beruchte Vincent van Gogh Village naast het Van Goghmuseum bereikte de Van Gogh-commercie natuurlijk zijn hoogtepunt. De kunsthistoricus professor Evert van Uitert deed hevig verontwaardigd over de wansmakelijke merchandising in en rond dat Village, dat speciaal verzonnen bleek te zijn door de sponsors van de tentoonstelling, Douwe Egberts, de KLM, Heineken en de Spaarbanken met de S. Van Uitert kwam opgewonden voor de televisie zeggen dat `koffiebranders, bierbrouwers en geldwoekeraars met hun schreeuwerige vignetten de nagedachtenis van een hongerkunstenaar bevlekten' en dat `de sponsors niet de tentoonstelling, maar alleen hun eigen publicitaire circus betaalden'. In Zundert en Nuenen kon je geen kop koffie bestellen (in de Auvers-sur-Oise-straat of de Aardappeleterssteeg) of je kreeg een pakje suiker-met-zelfportret toegestoken. De verkitsching binnen handbereik... In het Village waren Van Gogh-T-shirts, -wijn, -pennen, -bonbons, -stropdassen, -parfums, -horloges, -bustes, -tapijten enzovoort te krijgen, en, als pronkstuk van de merchandising : een asbak in de vorm van een oor... Kortom, ze hebben ons dit jaar met die Gogho-mania echt de oren afgezaagd. Iedere Academie die dit jaar over Van Gogh zwijgt, zou van de overheid een subsidie moeten krijgen, uit te betalen in Yen. Desondanks, met uw goedvinden, toch maar iets over Van Gogh, zij het dan via een gedicht, een van de minst rendabele waardepapieren op de markt.

141 (7) 139 Een beetje dichter bij ons onderwerp vermeld ik de 300 nieuwe uitgaven of herdrukken van werken over Vincent van Gogh die op de Frankfurter Buchmesse van 1989 lagen. Ook in ons taalgebied zijn de vele studies, biografieën, monografieën en catalogen met op kop de uitgaven van de dagboeken of van commentaren bij de inderdaad opmerkelijk rijke brieven aan Theo niet meer door één persoon bij te houden. Ook over de evangelist Van Gogh en zijn relatie tot het christendom werd een paar strekkende meter volgeschreven ( 10). Een typisch detail uit al dat biografisch gepluis is de portfolio van Rudolf Bakker in het vierde nummer van de jaargang 1990 van Maatstaf die een voetnootje aan de Van Gogh-Forschung toevoegt : de titel van het in Saint- Rémy de Provence geschilderde ` Stratemakers in een laan met zwarte platanen' klopt niet : er stonden op die plek iepen! Er werden ter gelegenheid van het Van Gogh-jaar ook meer striktliteraire of fictionele teksten in ons taalgebied op de markt gebracht. Het boek van Antonin Artaud, Van Gogh le suicide de la société, verscheen in Nederlandse vertaling, maar het was al van 1982 geleden dat er nog een origineel-nederlands fictioneel geschrift aan Van Gogh gewijd werd, met name Theun de Vries' Vincent in Den Haag: roman uit de jaren (Amsterdam, Querido, 1982, Salamander 553 in 1963 al verschenen onder de titel Ziet, een mens!). Willem-Frederik Hermans schreef voor het herdenkingsjaar zijn novelle Vincent literator (Amsterdam, De Bezige Bij, 1990 ), in hoofdzaak reflecties bij het lezen van de brieven. Zopas verscheen bij Meulenhoff / Kritak (1990) een bundel teksten van Kamiel Vanhole, waarvan de eerste, `zwarte aarde', in 1985 al gepubliceerd in NWT, een bezoek aan de Borinage vertelt, waar de `profeet van Páturages', zoals Van Ostaijen hem noemde, een zekere tijd als predikant doorbracht. In die tekst komt een Van Goghbeeld naar voren dat heel dicht de beeldvorming bij Paul van Ostaijen benadert : `Daar, in een kamertje dat hij met de kinderen van de mijnwerker moest delen, heeft hij zijn eerste aarzelende tekeningen gemaakt. De heren van het Evangelisatiecomité die hem een tijdelijke aanstelling hadden bezorgd, namen het niet meer dat hij zijn naastenliefde zo grondig in praktijk bracht en in plaats van te preken alles weggaf wat hij bezat, geld, kleren, zijn bed zelf' (p. 20 ), of verder : `Als zoveel figuren uit de eerste werken gaat hij gebukt, zijn trots als een (10) Cf. Stefaan Sercu, Vincent en de religie, in : Standaard der Letteren, 28 juli 1990.

142 140 (g) dode hond achter zich aan slepend. Hij kijkt de grond aan, die even grauw is als zijn gezicht, en doet mij aan een statie van de Kruisweg denken. Een Christus uit de heffe des volks' (p. 21). In de sector herdenkingspoëzie vermeld ik in Nederland een bundel Ommuurd veld. 30 gedichten (van 30 dichters) voor Van Gogh, een uitgave van de Stichting Van Gogh 1990 in samenwerking met Meulenhoff, en in Vlaanderen de Van Gogh-dichtbundels van Mark Meekers, Een schot in de roos (Leuvense Schrijversaktie, 1990) en Het oor van Vincent van Ina Stabergh (Dilbeekse Cahiers, 1989). Vanzelfsprekend werd Van Gogh dit jaar ook aan kinderen verteld. Bij voorbeeld door Thea Dubelaar en Ruud Bruijn in een vrij buitenissig avonturenverhaal `Op zoek naar Vincent' (Amsterdam, Ploegsma, 1990) en, in Nederlandse vertaling, door Jacqueline Loumaye met tekeningen van Claudine Roucha in Vincent van Gogh. De schilder en zijn verhaal bij Casterman. Mijn beknopt commentaar bij het gedicht van Paul van Ostaijen `Vincent van Gogh' zal zich toespitsen op het aspect `beeldvorming', dat wil zeggen : de `Aneignung' van de figuur van Vincent van Gogh, zowel de persoon als het oeuvre (en het oeuvre vooral via de persoon), in de richting van de humanitair-expressionistische poëtica. 25 jaar na zijn dood wordt de schilder als `profeet van Páturages' door Van Ostaijen ingelijfd in de esthetiek van het humanitair expressionisme, die de bundel Het Sienjaal uit 1918, waar dit gedicht m.i. een sleutelpositie in bekleedt, domineert. Tot op vandaag wordt er in kunsthistorische milieus over getwist welke positie Van Gogh bekleedt in de ontwikkeling van de schilderkunst van het fin-de-siècle. Was hij een impressionist, een symbolist, of wel degelijk een heraut van het expressionisme, zoals o.m. Van Ostaijen hem ziet? Vast staat, dat de beeldvorming in hoge mate bepaald werd door de `persona pratica' van de schilder, wat zelfs tot legendevorming en mythisering (tot op onze dag ), evenals tot waanzinnige prijzen bij Sotheby's aanleiding heeft gegeven. Dergelijke `Aneignung' naar het expressionisme toe moet zich ook in buitenlandse kunsthistorische en literairkritische interpretaties van Van Goghs schilderijen en teksten hebben voorgedaan vóór en tijdens de Eerste Wereldoorlog ; er moeten in die nevralgieke jaren rond de geboorte, de bloei en de neergang van het expressionisme in de ons omringende literaturen ook wel gedichten, essays, biografische schetsen en dergelijke verschenen zijn, misschien zelfs dichtbij huis in de Frans- Belgische context. Maar bij mijn weten werden die contactpunten met

143 (9) 141 Van Ostaijens interpretatie nog niet ernstig onderzocht. Wél weten wij dat de eerste jaargang van `Van Nu en Straks' uit 1893 al brieven van Vincent aan Theo publiceerde ( 11), maar wat er bij ons tussen August Vermeylen en Paul van Ostaijen gebeurde, is mij onbekend. Zo bestaan er in Nederland en Vlaanderen allicht nog andere gelijklopende contemporaine literaire reflecties op Van Gogh, hetzij in gedichten, hetzij in verhalend proza, hetzij in essays of monografieën van literair- of kunsthistorische aard. Maar ik ben die tot dusver nog niet op het spoor gekomen. Over een speciale herdenking van de twintigste sterfdag in het oorlogsjaar 1915 weet ik niets te melden. Zeker is dat Van Gogh toen wel zéér in de mode was, bij ons en in het buitenland. Van Ostaijen, die Van Gogh blijkens kranteartikels al van in 1912 gekend heeft (12), schrijft in 1914 in zijn recensie van de tentoonstelling `Kunst van heden' : `Wat hebben wij deze maand al niet over Van Gogh in alle mogelijke en onmogelijke gazetten en tijdschriften gelezen? Alles is Van Gogh ; het is het werk van Van Gogh langs hier, het leven van Van Gogh langs daar le raté de genie, zegt gene pennewip, die onbeholpen kladder, zegt een andere, en een derde komt, een snob of een artiest, of beter nog een artiest-snob, en die zegt :,, Wat vertellen jullie? Jullie begrijpt geen iota van heel Van Gogh ; dat is sterk werk. " Zoo hebben wij gelezen en gehoord over Van Gogh. Zonder den gulden middenweg te willen, durven wij toch zeggen, dat het werk van Van Gogh zeker geweldig is, doch ook van eenen anderen kant door de tingeltangel-reklaam wel wat overschat' (13). (Dus toen ook al!...). Van Ostaijen zag hem dus alvast op de tentoonstelling `Kunst van heden' van 1914 in de stedelijke feestzaal van de Meir en vergeleek het werk van Floris en Oscar Jespers in zijn verslag van de `Kerstmistentoonstelling van het Kunstverbond', een niet ondertekend opstel in Het Tooneel uit 1916, met dat van `den grooten Hollander Vincent van Gogh, wiens tentoonstelling in `Kunst van Heden' voor den enthousiasten Antwerpenaar wel een openbaring zal zijn geweest' ( 14). Floris (11) Cf. Marcel Pira, De verrijzenismystiek in de Vincent van Gogh- gedichten van Paul van Ostaijen, in : Straal, 26 april 1990, nr. 8, p. 3. (12) Romain Van Goitsenhoven, Paul van Ostaijens rol in het Vlaams expressionisme. Licentiaatsverhandeling K.U.Leuven 1950, p. 93, noot 1. (13) Paul van Ostaijen, Verzameld Werk IV. Amsterdam, Bert Bakker, 1977, p (14) Verzameld Werk IV, p. 421.

144 142 (10) Jespers `groote bewondering voor het onstuimige genie van Arles' (15) heeft hij zeker gedeeld. Tussendoor vestig ik de aandacht op de énige plaats waar Van Ostaijen iets negatiefs schrijft over de toch soms wel overschatte meester. In de stedelijke feestzaal zo zegt hij in `Kunst van heden' hingen er naast de `Bloeiende amandeltak' die hij vermeldt, `eenige schilderijen die gelukkiglijk Vincent " geteekend zijn, of ten minste voor een Vincent doorgaan, zoo bijvoorbeeld die misselijke bloemen' ( 16). Of hij daarmee de `Irissen' bedoelt, weet ik niet. Van Ostaijen zelf is voor het grootste deel van zijn leven `Hungerkiinstler' geweest of, als we zijn dadaïstische `Zelfbiografie' moeten geloven, `in de tang van de struggle f.l. sigaretteventer, oppikken ( Schlepper) in dienst van een nachtlokaal alwaar naaktdansen', en uiteindelijk terechtgekomen op een `fatsoenlijke plaats' als `verkoper in een schoenmagazijn, afdeling dames' ( 17). Hij had moeten weten wat voor geld een eeuw na Van Goghs dood voor dergelijke `misselijke bloemen', als de `Irissen' uitgegeven werd, of voor de veertien `Zonnebloemen' die voor 100 miljoen per stuk geveild werden bij Sotheby's! Of hij ooit in Zundert, Nuenen of Páturages op bezoek geweest is, heb ik uit de Van Ostaijen-literatuur niet op kunnen maken. Wél kan hij de brieven aan Theo, die in het najaar 1914 in Amsterdam uitgegeven werden, gelezen hebben, misschien, zoals Paul Hadermann suggereert, tevoren al in Die JVeissen Blutter (18). Gerrit Borgers deelde in zijn `Documentaire' mee dat in Van Ostaijens nalatenschap een exemplaar van Van Goghs `Brieven aan zijn broeder' in de Amsterdamse editie van 1914 werd gevonden, waar op het schutblad in potlood een paar werken van Van Gogh bijgeschreven werden (19). Borgers vermoedt dat hij de brieven in de loop van 1914 of 1915 kan gelezen hebben eer hij het al geciteerde opstel `Kerstmistentoonstelling van het Kunstverbond' schreef ( 20). Verder citeert hij in het opstel `Expressionisme in Vlaan- (15)ibid. (16) Verzameld Werk IV, p (17) Verzameld Werk IV, p. 5. (18) Paul Hadermann, Het vuur in de verte. Paul van Ostaijens kunstopvattingen in het licht van de Europese avant-garde. Antwerpen, Ontwikkeling, 1970, p. 18. (19) Gerrit Borgers, Paul van Ostaijen. Een documentaire 2. Den Haag, Bert Bakker, 1971, p (20) Gerrit Borgers, Kroniek van Paul van Ostaijen Den Haag, Scheltens & Giltay / Brugge, Orion, (1975), p. 31.

145 deren' van iets latere datum (1918) het boek van Just Havelaar over `Vincent van Gogh', dat al in 1915 verschenen was. Vooral in verband met Oscar Jespers roept hij graag `betekenisvolle kunstenaars' op die op hun tijd vooruitliepen, en in dat rijtje figureert onvermijdelijk Vincent van Gogh (21) In elk geval fungeert Van Gogh als onovertroffen referentiepunt inzake eigentijds kunstenaarschap waar hij het over moderne kunst heeft tussen 1914 en 1927, of het nu gaat over Marten Melsen, de Jespersen, Heinrich Campendonk of zelfs nog over Hendrik Marsmans 'Paradise Regaine '. Nog een pas dichter naar ons gedicht opschuivend, heb ik verder gezocht naar literatuur over nog andere Van Ostaijen-gedichten die een of ander verband met Van Gogh-schilderijen zouden vertonen. In een opstel over Marten Melsen van januari 1917 looft hij het `geweldige' doek `Een koffiehuis' van Van Gogh, maar hijzelf suggereerde bij mijn weten nergens een verband met zijn eigen gedicht `Koffiehuis' uit de cyclus `Ik en de stad' in de bundel Het Sienjaal, en in de secundaire literatuur heeft ook niemand die vergelijking uitgewerkt. Over Van Ostaijens gedicht `De oude man' daarentegen zou meer te zeggen zijn ; hijzelf bespreekt Van Goghs doek `Oude man' in zijn vroegste opstel `Kunst van heden', en opmerkelijk genoeg zou zijn laatst geschreven gedicht precies `De oude man' zijn... (22). Wat nu eindelijk het Vincent van Gogh-gedicht betreft, heb ik echt niet veel kunnen opsteken uit de monografieën Vincent van Gogh en de Vlamingen (Lier, Colibrant, 195 5) en Van Gogh-reflecties op Van Ostaijen (Antwerpen, z.u., (1956)) van M. E. Tralbaut. Maurice Gilliams in `Een bezoek aan het Prinsengraf ( 23) en Herman Uyttersprot in `Om Paul van Ostaijen' ( 24) spreken er zeer sporadisch over ; vooral Paul Hadermann in De kringen naar binnen ( 25) en Het vuur in de verte biedt de meest expliciete informatie, hoewel nog geen (21)Verzameld Werk IV, p. 89. (22) Cf. Paul Hadermann, Het vuur in de verte, p. 14. (^ 3) Maurice Gilliams, Een bezoek aan het Prinsengraf. Essay over de dichter Paul van Ostaijen, ( )), in : Vita Brevis. Verzameld Werk. Amsterdam, Meulenhoff, (1984), p (24) Herman Uyttersprot, Over Paul van Ostaijen, Gent, Willemsfonds, 1972, p (25)Paul Hadermann, De kringen naar binnen. De dichterlijke wereld van Paul van Ostaijen. Antwerpen, Ontwikkeling, ( 1965 ), p

146 144 (12) eigenlijke analyse van het gedicht of, beter, van de kleine cyclus. Zo'n uitvoerige analyse van het vijfdelige gedicht kan ik in dit tijdsbestek evenmin bieden. De kleine cyclus, geschreven tussen 27 en 30 oktober 1917, staat in het eerste deel van de bundel Het Sienjaal onder de titel `Liederen van het werkelijke leven'. Dat deel draagt als motto een lang citaat uit het boek van André Suarès, Le portrait d'ibsen, verschenen in De programmatische zinssneden uit dat citaat luiden : `Je souffre, donc je suis : tel est le principe de l'artiste' ( 26). Vincent van Gogh, in de ogen van de humanitair-expressionist het oorbeeld van de liefhebbende, lijdende, zich ten dode Offerende, kon makkelijk samen met bij voorbeeld Christus, Franciscus van Assisi en sommige personages van Dostojewski, fungeren als schutspatroon van de lijdensmystiek die zo `in' was rond de eerste wereldoorlog. Van Gogh was tegelijk kunstenaar, zich offerend predikant en alter Christus `uit de heffe des volks', artiest tot de waanzin, tot het zelfverminkende en zelfvernietigende lijden toe. Van Ostaijen roept hem als het ware aan als patroonheilige voor zijn eigen poëticaal programma als humanitair-expressionistisch dichter. Van Gogh verschijnt op een centrale plaats in de afdeling `Liederen van het werkelike leven' en wordt in het titel- en slotgedicht van de bundel nog eens opgeroepen of, beter, aangeroepen in volgende glorieuze context :,, Zich offeren ' ' dit is de wet door dewelke de God in ons bevrijd wordt : Abraham die zijn arme Izaak slachten zou om zich in de waanzin van de kindermoord te bevrijden ; Kristus, de tocht van Nazareth, het stille dorp, de vlucht van Getsemani ; en de arme profeet van Paturáges, mijn teergeliefde Vincent van Gogh. (27) Kortom, deze kleine cyclus fungeert in de bundel zonder meer als poëticale programmaverklaring. `Je souffre, donc j 'écris : tel est le principe du poète humanitariste' zou een `Sienjaal' -parafrase van het doloristische motto kunnen zijn. (26) Verzameld Werk I, p. 85. (27) Verzameld Werk II, p. 144.

147 (13 ) 145 In het eerste deel worden grosso modo twee motieven ontwikkeld. Eerst en vooral de religieuze roeping en functie van de `profeet van Páturages', die naar expressionistisch recept de dingen naar het centrum en naar de essenties dreef, die dus schiep vanuit de wezenlijke waarden, die, kortom, `liederen van het werkelike leven' schilderde. De dingen naar hun kern drijven en aldus het leven verjongen en verfrissen uit kracht van het wezenlijke : dat was toch het programma van het expressionisme, zoals bij voorbeeld Herman Bahr het uitdrukte in zijn boek Expressionismus van 1916 : `Datum geht es : dass der Mensch sich wiederfinden will... er hat keinen Sinn mehr seit er nur noch der Maschine dient. Sie hat ihm die Seele weggenommen... (...) der Mensch ist entseek, die Natur entmenscht... der Mensch schreit nach seiner Seele' ( 28). De humanitair-expressionistische leuze bij uitstek luidde : `Mensch, wende wesentlich!' Het idee levenwekkende frisheid' leidt de dichter associatief naar `oasis' en `Jordaan', weer een bijbels beeld dat zeer geliefd was in de geschetste context : dat beeld van de levenwekkende, vruchtbaarmakende stroom wordt vanzelfsprekend geassocieerd met Johannes de Doper en diens levenwekkende doopwater. De Jordaan fungeert als beeld van een innerlijke kracht ter vernieuwing van de wereld 'buiten'. Verder zal die expansieve, zelfs kosmische inslag van de ethische boodschap met méér woorden geamplificeerd worden. De ethisch-religieuze lading van het Jordaanbeeld als symbool van de zuivering van de erfzonde die de ikzucht is, verankert het gedicht inmiddels in de verdere parafrasen helemaal in de religieuze sfeer. Het eerste woord van het gedicht was `profeet' ; dan volgde het idee van het scheppend naar buiten treden ; na een tiental verzen is de boodschap al helemaal ethisch-religieus uitgediept. De zware, dure woorden `patos' en `tragiek' liggen in die context voor de hand. Van dergelijke pathetisch-expansieve zelfgave was de extravagante profeet uit de Borinage wel het prototype. Het zendingsbewustzijn van de offerende kunstenaar wordt inderdaad pathetisch geparafraseerd, met bijbelse beelden als de Jordaan en de zoon van Tobias die het licht der ogen schonk aan zijn vader : nog een topos in de humanitaire lyriek. Het eerste motief wordt fortissimo afgerond met een paar stellige gelijkstellingen van abstracta : kunst is liefde en liefde is `kwintessens', kunst dus als liefdedaad, wat ook lijden `tot de waanzin' impliceert - waar Vincent natuurlijk model voor heeft gestaan. De ver- (28) Herman Bahr, Expressionismus. München, 1916, p

148 146 (14) melding van `tragiek' en van Vincent in die context kondigt de uitwerking van het lijdensthema aan : straks zal de naam `Kristus' vallen. Het tweede motief uit het eerste deel heeft precies te maken met het verlossende en levengevende lijden, dat zich in een gebaar van zelfvergetenheid over het leed van de andere legt. Schreef Ernst Stadler, die Van Ostaijen zeker gekend heeft, niet in zijn gedicht 'Form ist Wollust' : De verzen ich will mein Sein in alle Weiten drangen mich treibt es zu den Dumpfen, zu den Armen Und in grenzenlosem Michverschenken Will mich Leben mit Erfullung tanken (^ 9) Alles te vervormen, te martelen, te doden tot schoonheid. lijken mij een allusie op de martelkunst van Van Gogh te zijn : de pathetiek van de doloristische kunstenaarsroeping tot de witte waanzin toe doorleefd. In de laatste verzen van het eerste deel komen de twee motieven samen in de gestalte van de priester, de levenmakende én de offerende tegelijk. Achter die priester staat de figuur van de Verlosser die zei : `Neemt en eet, neemt en drinkt, dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed'. De delen twee en drie werken met behulp van de al vermelde metaforen en abstracta de centrale lijdensmystiek verder uit, als het ware met galmende hogeborstversterkers de humanitaire slogans amplificerend. De derde strofe van deel 2 lijkt me een comprimé van enkele exemplarische Van Gogh-schilderijen, een synthese van de `wezenlijke' Vincent : Door wouden gaan. Pijnboomnaalden vallen als vingers van de bomen. Vingers zijn verlangen van lange, lome lust. In de boomgaard hangen kersen, aan lange, stramme takken, vruchten die zich saampersen als kinderlippen. Niet tastbare gloed waarin zij bloeden als een zinnelike boetedoening. (29) Geciteerd door Kurt Pinthus, Menschheitsdammerung. Ein Dokument des Expressionismus. Berlin, Rowohlt, 1970, p. 312.

149 (15 ) 147 De pijnbomen verwijzen natuurlijk naar Van Gogh-schilderijen uit de Zuidfranse tijd ; de metafoor van de pijnbomen als beeld voor het lijdende leven werd bovendien gekozen op grond van de associatie pijnboom/pijn(lijden) en van de associatie naalden /nagels (als bij de kruisiging), en van de associatie vallende pijnboomnaalden/tranen, wat in het vierde deeltje door de `Stem van Vincent' herhaald zal worden : De pijnen snikken eeuwig en laten hun lange tranen als vingers vallen. Daarenboven is er nog het allitererende woordspel : lange vingers/verlangen/lange lust. Die verkrampte, pathetische wereld, door lijden verwrongen en gepijnigd, is een volmaakt beeld voor de programmazin : `Je souffre, donc je suis'. De smarte lijke zending van de priester/kunstenaar die zich door zelfpijniging weg moet schenken aan de andere, wordt er met waar Van Gogh-pathos in geproclameerd. In de eerste strofe van het derde deel een verdere explicitering van het lijdensthema kunnen eveneens reminiscenties aan Van Goghschilderijen verwerkt zijn. In een kettingreactie van associaties verschuift het beeld van schuimende golven naar witte bloesembladeren, en van de bomen opwaarts naar hun kruinen en naar de besneeuwde bergtoppen. De symboliek van dat expansieve verticalisme zal nu wel duidelijk zijn : het gaat om voorstellingen van het levengevende, opstuwende, vitale, kosmisch bevruchtende leed dé energiebron van de artiest. De tweede strofe biedt drie keer hetzelfde idee : het lijden verlost. In het derde aforisme wordt waarschijnlijk de Atlas-figuur ( `leed als landen torsen' ) geschoven over de Christus-figuur (de doorboorde `flank' met het vruchtbaarmakende water). `De Stem van Vincent' is misschien ook nog hoorbaar in het vijfde deel, tenware met `onder ons' in de laatste strofe daarvan de stem van het lyrische ik plus Vincent, of de stem van het lyrische ik plus Vincent en alle lezers/of toehoorders bedoeld wordt. In elk geval, in 4 produceert `de stem' van de schilder orakelspreuken bij de vleet. De verzen worden korter (ook zo in 5 ) en snediger, de syntaxis gebalder, de abstracta nog talrijker, de toon profetischer en apodictischer. De bijbelse metafoor blijft doorwerken, evenals het moederbeeld van de vruchtdragende boom, nu veralgemeend tot : de goede Moeder Aarde die nog nooit bedroog of faalde een boodschap die in de finale van het titelgedicht, dus in de laatste verzen van de bundel, met forse tremolo's herhaald zal worden. Een affirmatie als `Ik ben Die is', d.w.z. `Ik ben

150 148 (16) de Lijdende' verabsoluteert het lijden tot zijnsprincipe van God : lijden is beginsel van alle zijn en van de godheid de lijdensmystiek in haar meest volstrekte vorm. Dat is het oerbeeld van het `werkelike leven'... De `stem van Vincent' vat de kern van het gedicht samen in een belerende boodschap uit den hoge, die bezwerend weerklinkt zoals de stem van God de Vader bij het doopsel van Zijn Zoon in de Jordaan : Weet dit, mijn zoon : wanneer leed leven wordt, houdt op het leven leed te zijn. Een bijbelser formulering van de humanitaire mystiek der offerande is nauwelijks denkbaar. Het vijfde deel, al of niet nog gezegd door `de stem van Vincent', verbindt de lijdensmystiek beginsel van alle Zijn uiteindelijk met de archetypische Christus-Messias, met een reminiscentie aan het Jezuswoord : `Wie zijn leven geeft voor zijn vrienden,...' Het woord dat `onder ons woont' (laatste strofe ) kan Christus zijn, of Christus' woord, of het woord van de dichter, of de `stem van Vincent', of de taal van elke liefhebbende. Het is in elk geval een levenwekkend woord, een ethische boodschap van verlossing kortom, een `sienjaal' als onderpand van geluk. Het `werkelike leven' ligt op de weg van de Verlosser, anders gezegd : op de klim naar Kalvarie, de hoogvlakte van het offerende lijden én van het geluk. Tot zover mijn vluchtige analyse van de cyclus. De cyclus zou ook nog in de terminologie van G. Kranz als `Bildgedicht' onderzocht kunnen worden. Hij vertoont kenmerken van verschillende types `Bildgedichte' : het Van Gogh-gedicht is een `apostrophirendes Bildgedicht', waarin de dichter zich richt tot een kunstenaar en tot diens werk ; het is tegelijk `monologisch' doordat de kunstenaar voor zichzelf een programma tracht onder woorden te brengen, alsook `dialogisch' doordat de dichter de schilder aanspreekt en de schilder op zijn beurt de dichter als `mijn zoon' ; het is een panegyrisch `Bildgedicht' ter ere van de bewonderde schutspatroon ; het is cumulatief doordat het niet één bepaald werk of een paar werken oproept in de taal van de dichter, maar de programmatische betekenis van een artiest en van diens oeuvre in hun geheel tracht te doorgronden (30). (30) Cf. G. Kranz, Das Bildgedicht in Europa. Zur Theorie einer literarischen Gattung. Paderborn, Ferdinand Schóninger, 1973, p. 77.

151 (17) 149 We zouden het gedicht ten slotte ook nog kunnen evalueren op zijn esthetische merites, zo een uitvoeriger analyse ons daartoe in staat had gesteld. Zoals menig `Sienjaal'-gedicht overigens, heeft het naar mijn gevoel iets van de `buitenlyrische hogeborstzetterij' die de latere Van Ostaijen bij Wies Moens en zijn generatiegenoten aan de kaak zou stellen. Albert Westerlinck heeft bijna 40 jaar geleden (in februari 1953 ) al in zijn essay Een visie op Paul van Ostaijen gesuggereerd dat Van Ostaijen zelf voor dergelijke declamatorische sloganpoëzie geen adem genoeg in zijn longen had, zodat hij zijn stembanden voortdurend moest overbelasten, tot overschreeuwens toe (31). Maar dat kan ik hier en nu niet ontwikkelen. Ik moge volstaan met erop te wijzen dat het gedicht gefunctioneerd heeft als navolging wekkende programmaverklaring achter de banier van de profeet van Paturages, tot 1918 ongeveer voor Van Ostaijen zelf en later voor een generatie humanitaire expressionisten, niet het minst voor de hogeborstzetters onder hen. ( 31) Albert Westerlinck, Een visie op Paul van Ostaijen. Van het maniërisme naar een zuiverheid, in : Pandelen al peinzend. Verzamelde opstellen. Leuven, Davidsfonds, (1960), p

152

153

154

155 ISSN X 1990 Aflevering 2 VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN VAN DE KONINKLIJKE ACADEMIE VOOR NEDERLANDSE TAAL- EN LETTERKUNDE _... neaeutandse ck 7>s, s># i m = ^ 0.0 ninc,stqaat Ge GENT, KONINKLIJKE ACADEMIE VOOR NEDERLANDSE TAAL- EN LETTERKUNDE, 1990.

156 Te bestellen bij het Secretariaat van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde Koningstraat 18 B-9000 GENT (België) INHOUD 1990 Aflevering 2 1. De nieuwe fragmenten van Hendrik van Veldekes Sente Servas, door J. GOOSSENS Een schrijversstatuut, wenselijk of verwerpelijk?, door B. DECORTE 168 w 3. Het Oude Confrerieboek van het Apostelengenootschap te Hoegaarden, door I. CALLEBAUT. 177

157 DE NIEUWE FRAGMENTEN VAN HENDRIK VAN VELDEKES SENTE SERVAS door jr. GOOSSENS Lid van de Academie Nadat Gysseling ( 1980 ) alle tot dan toe bekende fragmenten van het oude handschrift van Veldekes Sente Servas opnieuw had uitgegeven, bleek dat er in de Bayerische Staatsbibliothek te München nieuwe perkamentstrookjes ontdekt waren, die uit hetzelfde handschrift stammen als de andere fragmenten. In het eerste nummer van jaargang 102 (1991) van Zeitschrift fiir deutsches Altertum und deutsche Literatur heb ik die uitgegeven en onder verschillende aspecten uitvoerig onderzocht. Om de tekst van de nieuwe fragmenten ook voor neerlandici gemakkelijk toegankelijk te maken, wordt hij hier nog eens opnieuw afgedrukt, en wel synoptisch met het corresponderende gedeelte van de tekst in het vijftiende-eeuwse Leidse handschrift naar de uitgave van Van Es (1950 en 1977). Enkele onnauwkeurigheden in die uitgave zijn daarbij aan de hand van een vergelijking met een film van het handschrift stilzwijgend verbeterd. Ik voeg aan de afdruk ook het corresponderende deel uit de kritische uitgave van Frings-Schieb (1956 ) toe, zodat het mogelijk is, de grenzen van de tekstkritiek zoals die door die twee geleerden is beoefend, na te gaan. De stand van zaken zoals die in de uitgave van Gysseling (1980 ), is meegedeeld, is in één opzicht te corrigeren. De fragmenten die zich in het bezit van Thoma te Londen bevonden en door hem in 1935 zijn uitgegeven, zijn in 1976 door de Bayerische Staatsbibliothek aangekocht. Zij bevinden zich daar in dezelfde map als de nieuwe fragmenten. Deze laatste zijn gecatalogiseerd onder het nummer Cgm 5249/18, 1b, de fragmenten van Thoma onder Cgm 5249/18, 1c. Bij de uitgave van de fragmenten kan ik met de volgende toelichtingen volstaan. De verzen, die in het origineel telkens slechts door een punt zijn gescheiden, zijn hier onder elkaar afgedrukt. De grenzen tussen regels zijn door een enkele, die tussen bladzijden door een dubbele verticale streep vervangen. Afkortingen zijn opgelost en door cursieve letters vervangen. Onvolledig bewaarde letters die nog leesbaar zijn, zijn niet speciaal gekenmerkt, maar resten van letters die zonder de context

158 152 (2) of de tekst van het Leidse handschrift niet, met behulp daarvan wel geïdentificeerd kunnen worden, staan tussen ronde haakjes. Tussen beide types zijn er grensgevallen, die niet apart besproken worden. Niet idenficeerbare letterresten zijn door dubbele punten vervangen. De rubricering van de fragmenten vertoont drie aspecten. Ten eerste beginnen de verzen 2233, 2245, 2269 en 2329 met een rode hoofdletter ; deze is in de uitgave telkens door een hoofdletter in vetjes vervangen. Ten tweede zijn de zwarte hoofdletters in de regel met twee rode stippen versierd of rood aangestreept ; in de uitgave verschijnt daarvoor steeds een gewone hoofdletter. Ten derde is de naam Servatius steeds en de naam Severin driemaal (in de verzen 2243, 2245 en 2266) rood omlijnd (in vers 2257 staan slechts twee horizontale strepen) ; met deze omlijningen is in de uitgave geen rekening gehouden. Dit geldt ook voor de verlengingen van letterschachten in de bovenste regels van de bladzijden van het handschrift. Wanneer vers- en regelbegin samenvallen staat de eerste letter, wanneer hij een hoofdletter is, vaak vóór de bladspiegel (in de verzen 2169, 2235, 2239, 2249, 2315, 2389, 2495 en 2501) ; dit is ook in de uitgave het geval. Ia I I Dur (si) ne geistli (k) 2170 I stat uolgedense I dadense h (e) me bat (wi) der ker 2160 Maer hij seide dat hij teerst wolde, Talre eerst, te Colen varen : Daer voer en woude hij nyet sparen Weder ommoede noch onghemack Ende als hi dese woerde ghesprack 2165 Sinte Seruaes die gheheer Hij en bleyff daer nyet langher meer Die voele gheystelike bode Hi beualse den ghewarighen gode. Doer sijne gheystelike seden 2170 Vut der stat volchden sij hem mede Dat daden sij hem ter eeren Tot hij hon bat weder te keren. Die hem gheuolcht waren vut der sta Tot dat hij hon weder te keren bat, 2175 Sy scheyden van hoem mit rouwen, Mit onsten ende mit trouwen, Doen hijse moeste laten ; 2160 mare he segede dat' er wolde aller Brest te Colne varen, da vore ne wolde he nit sparen wedermut noch ungemac. ende alse'r dese wort gesprac, 2165 Servatius de gehere he ne bleif nit langer mere. der vele geistlike bode 2168 he beval se den gewaren gode 2173 di heme volgeden uter stat. went he se weder keren bat si schiden van heme bit rouwen, bit unsten ende bit trouwen, du he si muste laten,

159 (3) Ib (e)get di stat. I rde. he ginc licgen I (e)ilege predekere. I 2200 (ere) (Da beuoren) i 153 Ende hij voer sijnre straten Te dale bij den Rijne 2180 Tot sinte Seuerijne Die doen busscop was te Colene. Daer quam hij alsoe verholen Des auonts alsoe spade Dat hij des waert te rade Want hij mitten auont daer quam Dat hij die herberghe doe nam Te Colen buten der stat. Eyn man dien hijs doe bat Hij wijsden in sijne schuere 2190 Buten der burgher muere Want hi der houerde nyet en plach Daer hij verduldichliken lach Ende daer toe herde oetmoedelike, Daer hij gode van hiemelrijck 2195 Mit herten ghenade bat : Des waert gheheylicht die stat. Seruacius die werde Ghinck ligghen op die eerde, Die heilighe predickare, 2200 Wie moede dat hij ware Daer te voren menghen dach. Hi diende gode all daer hi lach Inder armer houft stede Daer God eyn scoen teyken dede 2205 Ter eeren sijnen holden : Eynen suyll van golde Heerlijch ende duyre, Gloyende van vuyre Die liet god daer ghewerden ende he vur siner straten te dale bi den Rine 2180 te sente Severine de du biscop was te Colene. dare quam he verholene des dages also spade dat he des wart te rade, 2185 want he des avundes dare quam, dat'er herberge du nam te Colne buten der stat. ein man deme he's du bat he wisede'n in sine scure 2190 buten der burchmuren, want he der hovart nine plach, da he vele gutlike lach ende harde otmudelike, da'er gode van hemelrike 2195 dicke genade bat. des wart geheileget di stat. Servatius der werde ginc liggen op di erde, der heilege predekare wi mude dat'er ware da bevoren manegen dach, he dinde gode al da'er lach in der armer hovestede, da got ein scone teiken dede 2205 te eren sinen holden. eine sule van golde, herlic ende dure, gluiende van vure, di dede'r da gewerden,

160 154 (4) IIa IIIa - 3 IVa 2223 I Iinsu (n) i pen d 2225 I wedewen ende weisen (D) l ende befit. der armer ne (u) i nit. He gaf hen spise (e) 2230 I he ginc gerne da hese I ten ungesunden. alse de I den stunden Du der I Seruas. da bi geherb (e) 2235 l Ende ane sinen gebede la I her ouer heme sach. Di I schein Doch ne sag het I Siner capelane nog sin I dane. Di da bit heme 2210 Die neder vander eerden Op totten hiemel ghinck Daer god sijn ghebet ontfinck. Dat waert daer ane wale schijn. Der busscop sinte Seuerijn 2215 Hi was des werdich dat hij dat sach. Nv suldi hoeren wes hij plach. Hij was gheistelijck bedacht : Hi ghinck wel gherne mitter nacht Heymelijck ende verholene 2220 Doer doecht achter colene Ten monsteren ouer alle die stat. Den goeden heilighen hij bat Eynen yeghelyken sonderlinghen Dat sij hem hulpen dinghen 2225 Te anxte vander vreysen. Weduwen ende weysen Die troeste hi ende beriet. Der armen en vergat hi nyet : Hi gaf hon spijse ende ghewant Hi ghinck gherne daer hijse vant Ende totten onghesonden. Alsoe dede hi tien stonden Daer die goede sinte Seruaes Doe daer bi gheherbercht was 2235 Ende in sijnen ghebede lach. Den suyll hij ouer hem sach Die all vuyrich scheyn. Nochtan en saecht honre gheyn Sijnrre Capellane 2240 Noch sijnre onderdane Die daer mit heme waren 2210 di nedene van der erden op tut den hemele ginc, da got sin gebet entfinc. dat wart dar ane wale schin. der biscop sente Severin 2215 he was des wert dat he dat sach. nu sult ir horen wes he piach. he was geistlike bedacht. he ginc vele gerne bi der nacht geswaslike ende verholene 2220 dore doget achter Colene ten munsteren over al di stat. den guden heilegers he bat allen sunderlingen dat si heme hulpen dingen in rouwen ende in vreisen weduwen ende weisen di getroste'r ende befit. der armen ne vergat he nit, he gaf hen spise ende gewant he ginc gerne da he se vant ende tut den ungesunden. so dede'r tut den stunden dat der gude sente Servas du da bi geherberget was 2235 ende in sinen gebede lach. di sule he over heme sach di al vurech schein. noch dan ne sach et negein siner capellane 2240 noch siner underdane, di da bit heme waren,

161 (5) I hen got wolde erbar I te Seuerines bede. de (n) Ike genade dede De I sente Seuerin. he spr (a) I gesellen sin. Ende begu I te uragen. of se des iw(e) I Si segeden sine segens (n) 2250 I here bat hen ende rit IIb 2252 woldeni IIIb - 4 (u)ken. I IVb 2255 Endel horre wolde geruken. en gesien. di teiken di Dur sente Serual si lagen n(e)der ini (g)eschien. (r) re stede (b)ede Hore sunden si geligi 2261 si sig oprigden vanderl si lagen 2264 di columme si sal 2265 (u) iende algemeine. die sen I in alleine. Van godis gel ach. ouer sente Seruase h. Sint dat sente Se 2270 nde di geuerden sin. Des vrden da geware. si ileden I e dare. Versuken di mere. (en) dat da were Vander wel (e)uaren. somech heilech Somech unses heren bode. I 155 Eert hon god woude openbaren Doer sinte Seuerijns bede Dien hij decke ghenade dede Die heilighe sinte Seuerijn Hij sprack totten ghesellen sijn Ende begonste hon te vraghen Off sij des nyet en saghen. Sij seiden, sij en saghens nyet Der heer bat hon ende ryet Sijnen gesellen allen Dat sij neder wolden vallen Ende haer venyen soeken Dat god haers woude roeken 2255 Ende dat sij mochten syen Die teyken die god liet gheschien Doer sinte seruaes ter seluer stede. Sij laghen neder in haren gebede, Haer sonden sij belyeden Te dien seluen tijden Dat sij sich op richden Ende vander eerden lichden Daer sij in haren ghebede laghen, Die calomme dat sij saghen 2265 Gloyende alle gemeyne Die sinte Seuerijn alleyne Van gods ghenaden eer sach Ouer sinte Seruaes daer hij lach. Sent dat sinte Seuerijn 2270 Ende die ghesellen sijn Des liechtes woerden daer ghewaer, Sij ijlden voele balde daer Te versoeken die meer. Sij waenden dat daer weer 2275 Vander werelt yemant geuaren, Somige die van heiligen leuen waren Oft somighe van ons heren boden : ere't got wolde openbaren dore sente Severines bede, deme he dicke genade dede Der heilege sente Severin he sprac ten gesellen sin ende begunde si vragen of si des nine sagen si segeden si ne sagen's nit der here bat hen ende rit sinen gesellen allen, dat si neder wolden vallen ende here venie suken, dat got here wolde ruken 2255 ende dat si mochten sin 2256 di teiken di got lit geschin da si in heren gebede lagen, di sule si sagen 2265 gluiende al gemeine, di sente Severin al eine van godes genaden ere sach over sente Servase da'er lach. sint dat sente Severin 2270 ende di gesellen sin des lichtes wurden da geware, 2272 si ileden harde schire dare.

162 156 (6) le da op fure te gode. (d)e quamen ende si dat uerl 2280a at het so nine was. 2280b ende Va Iwillecome sin du uragede heme sen i te Seuerin. De reine godis holde. VIa (g) (sente Se)uerin. dat dil stat geeret solde sin. Da der gude I se(nte) S(er) (s) Dat die zielen op voeren te gode. Doen sij tot der stede quamen Ende sij den heiligen man vernamen, Den heiligen busscop sinte Seruaes, Die al dae gheherbercht was, Die daer lach in sijnen gebede Ende dat god doer sijnen wille dede 2285 Dat hijne eerde alsoe, Doen waren sij des alle vroe. Si vielen hem te voeten, Gheystelic dat sijne groeten, Sij hietenen willecomen sijn Doen vraechde hem sinte Seuerijn, Die reyne goede holde, Doer welker hande scholde Dat hij daer bleuen weer Die edel gods dienere 2295 Dat hij te heme nyet en was comen Ende sijne herberghe dae hadde genomen. Doen sprack die goede sinte Seruaes :,, Daeromme dat ich moede was Ende was ouch eyn deyll spade 2300 Daeromme was ich des te rade. " Die heilighe sinte Seuerijn, Dat die stat gheeert soude sijn Daer die goede sinte Seruaes Van gods haluen gheeert was, 2305 Hij dede maken daer ter stede Eyn gods huys, dat is waerheide. Die Capelle hij vriede, In goids eeren dat hijse wiede Dien hij mynde ende voerre Du si dare quamen 2280 ende si den heilegen man vernamen, den biscop sente Servas, de al da geherberget was ende da lach in sinen gebede, ende dat got dore heme dede 2285 dat he'ne erde also, du waren si des alle vro, si vilen heme te vuten, geistlike si' ne gruten, si hiten'ne willekome sin du vragede heme sente Severin, der reine godes holde, dote welike scolde dat he da bleven ware der godes dinare 2295 dat he te heme nine was komen ende sine herberge da hadde genomen. Du sprac der gude sente Servas 'dar umbe dat ich mude was ende was ouch ein deil spade, 2300 drumbe was ich des te rade.' der heilege sente Severin, dat di stat geeret solde sin da der gude sente Servas van gode also gehoget was, 2305 ein godes hus he dede maken ter selver stede. di capelle he vride, in godes ere he si wide, den he minnede ende vorte.

163 Vb - 7 (7 ) i Di engele horen singen bit froliken I (ding) en. Du geendet was sente Marl VIb I geeret sin. dat (beda) g I rin. Sint dat sente Seruas also (T) (Ine) biden rine Hij hietse die hiemelsche porte Dat hij dat teyken daer ghesach Doen sinte Seruaes daer lach Ende god ghenade bat. Hij hadde ouch in die selue stat Die inghelen hoeren synghen Mit vroeliken dinghen : Doen ghestoruen was sinte mertijn Doen hoerde sinte Seuerijn Der enghelen stemme, 2320 Doen die edele gemme, Die ziele, op gheuoert waert Ten hiemele die saleghe vaert Daer sij voele gherne voer ; Want in die stat te toer 2325 Sinte mertijn was verscheyden. Vanden twee openbaringhen beyde Mach die stat wale geeert sijn ; Dat bedacht sinte Seuerijn. Seder dat sinte Seruaes 2330 Alsoe daer gheeert was Te Colne bij den rijne Ende hij sinte Seuerijne Gheseyde dat hij wolde, Sijnen ghetruwen holde 2335 Die hem vrolijck ontfinck Ende hij die gods huyse beghinck, Sent voer hij voele schiere Van Colen tot triere Tot sinte maximijne, 2340 Totten lieuen vriende sijne Die doen busscop was daer. Sinte seruaes seide, dat is waer, Dat hij van romen waer comen Ende wat hi daer hadde vernomen ; 2310 he hit si di hemeles porte, dat he dat teiken da gesach, du sente Servas da lach ende gode genade bat. he hadde ouch in der selver stat di engele horen Bingen bit vroliken dingen, 2317 du gestorven was sente Martin dat bedachte sente Severin. Sint dat der gude sente Servas 2330 also da geeret was te Colne bi den Rine ende he sente Severine gesegede dat' er wolde, sinen getrouwen holden, 2335 de heme vrolike entfinc, ende he di godes hus beginc, sint vur'er harde schire van Colne te Trire te sente Maximine, den liven vrunde sine, de du da biscop was. du segede sente Servas dat he van Rome ware komen ende wat he da hadde vernomen.

164 158 Vb her heme nit. den luden allen her I du gerit. Bit schonen worden ende bit 1 VIb (Int) g (e) g (e) n heme gingen. bit eren sine entfingen. Te mersde I in derre stede : : Va I Was der predecare. dan mensclike I (ware) Van den heilegen geiste. he del (g) 2345 Der waerheit en versweych hij nyet. Allen den volke hij doen riet Mit sconen woerden ende mit soeten Dat sij gode wolden boeten Haer sonden ende haer misdaet Mit trouwen gaff hij hon den raet Wijuen ende mannen. Te metse voer hij van danne. Doen hij te metse quam altehant Hi teghen hem dae ghesament vant 2355 Die voersten van vrancrike Die wel oetmoedelike In teghen heme ghinghen. Mit eeren sij hem ontfinghen Te metze inder stede Gods dienste hi daer dede : Alre dienste gheheerste Denen dede hij alre eerste. Ende als hij daer toe vinck Ende ten altaer ghinck 2365 Ende hij die misse began, Ander verwe hij ghewan Ane sijnen anghesichte : God heeften daer verlicht. Vervult mitten heiligen gheist Des die lude alre meyst Aen boem woerden ghewaer. Onder die oughen waert hij soe claer Als eyn gloyende yser. Sterker ende wijset 2375 Was die heilighe predicate, Dat onmogelike te seggen waer, Vanden heiligen gheyste. Hij dede heme volleyste der warheit ne versweich' er nit. al den volke he du rit bit sconen worden ende suten dat si gode wolden buten here sunden ende here misdat bit trouwen gaf' er hen den rat, wiven ende mannen. te Metze vur' er dannen. du' er dare quam te hant he integen heme da gesamenet vant 2355 di vutsten van Vrancrike, di vele otmudelike integen heme gingen. bit eren si' ne entfingen te Metze in der selver stat godes dinstes men heme bat, aller dinste geherest, den dede'r aller erest. ende alse he dar to vinc ende ten altare ginc 2365 ende he der missen began, 2366 ander varwe he gewan 2371 den luden schinbare. under den ougen wart he so Clare alse ein gluiende iser. sterker ende wiser 2375 was der heilege predekare, dat't nit te seggene ware, van den heilegen geiste. he dede heme volleiste

165 (9) VIa I anderen lande (n). I Si frageden heme mere wi he comen I (s) (de al den) trost Tot allen goeden dinghen 2380 Ende halpse hem volbringhen. Ane god stont alle sijn ghedanck. Doen hij die misse volsanck Die heilighe sinte Seruaes Dat volck dat daer versament was 2385 Beide arme ende rike Die heeren van vranckrike Ende van anderen landen Die hem tot Romen sanden Die vraechden om nuwe meer : 2390 Wie hij comen weer ; Dat hij hon seide den troost Off sij yet solden sijn verloest, Dat hijt hon liet verstaen ; Want hij doch hadde ghedaen 2395 Daer om harde groten arbeit. Doen seide hij hon die waerheit : Wie hij van romen waer comen Ende wat hij daer hadde vernomen. Beide groet ende cleyne 2400 Hij vermaendese alle gemeyne Mit gheisteliken synne Doer die gods mynne Ende doer haers self salicheit Dat ionge ende alde sich maecten gereyt 2405 Ende haers selues gheroechten Ende ane gode genade soechten Ende verdienden sijne hulde Dat hij hon sachten wolde Den slach die hon nekende was ; 2410 Dat riet hon sinte seruaes. te allen guden dingen 2380 ende halp se heme volbrengen. ane gode stunt al sin gedanc. du he di misse gesanc, der heilege sente Servas, dat volc dat da versamenet was, 2385 arme ende rike, di heren van Vrancrike ende van anderen landen di heme te Rome sanden, di vrageden heme nouwe mare 2390 wi he komen ware, dat he hen segede den trost of si it solden sin erlost, dat he't si dade verstan. want he drumbe hadde gedan 2395 also groten arbeit. du segede'r hen di warheit wi he van Rome ware komen ende wat'er da hadde vernomen. beide grot ende cleine 2400 he manede se al gemeine bit geistliken sinne 2402 dore di godes minne 2405 dat si des geruchten dat si godes genade suchten ende verdinden sine hulde, dat he hen sachten wolde den slach de hen nakende was dat rit hen sente Servas.

166 160 (10) Voele hij hon toe sprack : Dat wedermoet ende dat onghemack Te vrouden al verghinghe Dat men doer god ontfinghe 2415 Mit verduldicheiden. Men moet mit arbeiden Ghewennen hiemelrike, Sprack hij ghetruwelike, Want dat is ouch mit rechte : 2420 Die salighe gods knechte Doechden mennich onghemach Dat men hon dede ende sprach ; Sij lietens gode ghewalden. Des bleuen sij behalden 2425 Ende sijn te hiemelrijch geuaren. Sij vleden gode sonder sparen Ende baden hem mit oetmoedichede Dat hi getruwelijck voer hon bede. Sinte Seruaes dat scone hecht 2430 Hi sprack :,, eyn yegelijck doen sijn biecht Ende ontfaet vwe boete, Dat uch god verloessen moete Hebt rouwe vwer mesdaet Van dien dat ghij beganghen haet 2435 Op dat ghij gods hulde erwerft Ende vwe ziele mit gode erft, Beide man ende wijff, Off ghij verliest vwe lijff ; Dat god der zielen walde 2440 Dat hijse ewelijck behalde Ende hijse ghenadelijck versye Wat soe den lyue gheschie. Nae deser reden schier Die sinte Seruaes nu al hier 2445 Den volke hadde ghedaen Soe scheiden sich die heren saen Mit herde rouwighen moede. Seruacius die goede Beualse gode den hoechsten 2450 Dat hijse wolde ghetroosten Totten ewighen leuen. Die heilighe gods ergheuen 2445 Du' er dat hadde gedan, beval se gode den hosten, du schiden di heren san 2450 dat he si wolde getrosten bit rouwegen mude. ten ewegen levene. sente Servas der gude der heilege godes ergevene

167 Ib I I och derre uan tungren. Di alre betst 1 waren geboren. ende aller werdest I ut erkoren. Der was da comen ein gel deil wente se uerwargt had I (n) : : heil. de godis hulde. 1 VIIa -13 a Dat si sente i mustens (w) orden un denen alleni geraden. ruatium 2470 sere weinen. dat hese ent nende spraken here godis 2475 st ende rat. sdat. Der heil wes un se ver dig 2480 ns beru (u) ele hiten. nul Ia (n)er geistliker I I kinde di du lites in ellj nde. bode. Hi hadde die waerheit vernomen Dat die hunen solden comen, 2455 Der heyden coninck van ongheren. Daer waren ouch derre van tongheren Die alre best waren gheboren Ende alre werdichste vutuercoren ; Der was dae comen eyn groet deyl 2460 Want sij verwracht hadden haer heyll Ende Baer toe die gods hulde. Doen berouwede hoem die sculde Dat sij sinte seruaes verstieten Want sij moestens mesnyeten 2465 Dat sij hem woerden onghehoersam. Des waren sij hon allen gram. Ghenade sij doen baden Van allen haren misdaden Seruacius den reynen Sij begonden seer te weynen, Sij vielen hem te voeten Dat hijse ontfinghe te boeten. Weynende sprakense ouerluyt :,, Ghenade heer, gods druyt 2475 Gheff ons troost ende raet. Ons rouwet onse mesdaet. De heiligher keerstenheit bode, Wes onse verdyngher tot gode Als wij dich betruwen Wij hebbens groten rouwe Dat wij dich ouel hieten. Nu laet ons dijns ghenyeten, Dijnre gheysteliker kinde. Die du lates in elleynde he hadde te ware vernomen dat di Hunen solden komen, 2455 der heiden koninc van Ungeren. du was ouch der van Tungeren, di beste waren geboren ende aller werdest ut erkoren, Bare komen ein michel deil, 2460 want si verworcht hadden here heil ende dar tu godes hulde. du rou si di sculde dat si sente Servase verstiten, want si musten's misniten 2465 dat si heme wurden gram ende gode ungehorsam. genade si du baden van heren misdaden Servatium den reinen 2470 si begunden sere weinen, si vilen heme te vuten dat he se entfinge te buten. weinende spraken si overlut `genade, here, godes drut, 2475 gif uns trost ende rat, uns rouwet unse misdat. der heileger kirstenheide bode, wis unse dingare te gode, alse wir dich getrouwen wir hebben's groten rouwe dat wir dich ovele hiten. nu lat uns din geniten, dinen geistliken kinden, di du lites in ellende

168 DuI du rumedes unse lant. nu dig got' wider heuet gesant. Vare dare wi 1 der nog te hen. ende troste h (eren) l druuen sen. Den godis mege I reinen di sere nadig weinen VIIb-14a 2492 luele g: : 2491 i ster vrowen (C) Ineke. bruder Wedewen ende (w) I ter vreisen. S I baren. ende d I ren Lat dig clage di bi Na dig groten I dig alle sin re gedinken I uns beual den staf. bi I gaf. Du ga dat lief wa I warens a (1) (12) 2485 Doen du ruymdes onse lant. Nu dich god weder heuet gesant, Vaer daer weder noch hen Ende troest haren droeuen sen, Den gods meechden reynen 2490 Die seer nae dich weynen, Die heilighe cloester vrouwen Die soe yamerliken schrouwen. Clusenere ende moneken, Broedere ende canoneken, 2495 Weduwen ende weysen Die sijn in groter vreysen Sent dat sij dijns ontboren Ende des onschuldich woren. Lait dich ontfermen hare claghen 2500 Die mit nachte ende mit daghe Nae dich groten rouwe dolen Want si dich alle sijn beuolen. Des dich, heer ghedencken sail Wie dich der enghel ons beuall 2505 Te tongheren : doen hij dich den staff Mit sijnre heiligher hant gaff Doen gaff hij dich ons in hoeden Dat lieff was alle den goeden Ende warens alle vroe, Al bedroech ons der viant alsoe Dat wij dijn gebodt braken Ende wij dich ouel spraken. Doen wij dich leide daden Doen woerden wij verraden Dat rouwet ons noch hude du du rumedes unse lant. nu dich got weder hevet gesant, var dare weder tut hen ende troste heren druven sin den godes megeden reinen, 2490 di sere na dich weinen. di heilege clostervrouwen di so jamerlike schrouwen, clusenare ende moneke, bredere ende canoneke, 2495 weduwen ende weisen, di sin in groten vreisen sint si din entbaren ende des unsculdech waren. lat dich erbarmen here clage, di bit nachte ende bit dage na dich groten rouwe dolen, want si dich alle sin bevolen. des dich, here, gedenken sal. wi dich der engel uns beval 2505 te Tungeren du' er dich den staf bit siner heileger hant gaf, du gaf er dich uns in huden, dat lif was al den guden ende waren des alle vro, al bedrouch uns der viant so dat wir din gebot tebraken ende wir dich ovele spraken. du wir dich leide daden, du wurden wir verraden dat rouwet uns noch hude.

169 (13) 163 In mijn Duitse studie ben ik op de volgende punten ingegaan : 1. Welke plaats bekleden de fragmenten van het oude handschrift (van omstreeks 1200) in de discussie van het Veldekeprobleem en welke rol hebben zij tot nog toe bij de Veldekeuitgaven gespeeld? 2. Wat is over de herkomst van de fragmenten bekend en kan die kennis ons helpen bij het zoeken naar verdere fragmenten? 3. Wat levert een codicologisch onderzoek van de nieuwe fragmenten op en heeft het resultaat consequenties voor onze kennis van de versnipperde codex? 4. Hoe ziet er de taal van de fragmenten uit en in hoeverre vult de analyse ervan onze kennis van de taal der al langer bekende fragmenten aan? 5. Tot welke consequenties leidt het onderzoek van de nieuwe fragmenten bij de beoordeling van de kritische uitgave van Frings-Schieb? Het vierde punt is praktisch niet samen te vatten zonder triviaal te worden. Van de andere geef ik in het volgende een summier resumé. In de discussie van het Veldekeprobleem bestaan er al sinds het midden van de vorige eeuw twee standpunten : 1. Veldeke moet al zijn werk, zoals de Servaas, tenminste in een eerste fase in het,, Limburgs " hebben geschreven en bijgevolg zijn kritische uitgaven, waarin gepoogd wordt die taalvorm te reconstrueren, filologisch en literairhistorisch zinvolle ondernemingen, ook voor de liederen en de Eneide, die slechts in Hoogduitse handschriften zijn bewaard. 2. Van de liederen en de Eneide die in deze opvatting als Veldekes belangrijkste werken worden beschouwd is via de taal van de handschriften slechts een Hoogduitse receptie aantoonbaar en bijgevolg zijn Limburgse reconstructies niet te rechtvaardigen. Als editiemogelijkheden blijven dan over genormaliseerde Middelhoogduitse uitgaven, min of meer diplomatische uitgaven van de teksten van de handschriften, voor de Eneide eventueel een Thiiringse reconstructie. Aanhangers van de eerste opvatting zijn als tekstbezorgers veel actiever geweest dan voorstanders van de tweede. Zij hebben aanvankelijk op een zeer wankele taalhistorische basis reconstructies in het Oudnederrijns of het Oudlimburgs gepubliceerd. Uitgevers van de liederen in zo een versie zijn Ettmuller (1852), Behaghel (1878, gedeeltelijk ), Piper (1892), Vogt (1911), Rogier (1931, gedeeltelijk ), Frings ( 1940 ), Frings-Schieb ( 1947 ) en Brinkmann (1952 ), van de Eneide Behaghel (1882), Rogier (1931, uittreksels) en Schieb-Frings ( 1964 ), van de Servaas Piper ( 1892 ) en Frings-Schieb ( 1956 ). Hoewel er al fragmenten van het oude Servaashandschrift door Meyer in 1883, door Schulze in 1890 en door Scharpé in 1899 waren uitgegeven, zijn zij pas in 1911 als basis voor een reconstructie gebruikt, en wel voor de liederen in een nieuwe uitgave van de veelgebruikte verzameling vroege

170 164 (14) Hoogduitse minnelyriek Minnesangs Friihling door Vogt. In eerdere edities daarvan had Vogt de genormaliseerde Middelhoogduitse tekst van Veldekes liederen door Lachmann-Haupt ( 1857 ) overgenomen. In alle latere uitgaven van Veldekes werken door aanhangers van het eerste standpunt is van de basis der Servaasfragmenten uitgegaan. Deze basis werd overigens verbreed door de publikatie van nieuwe fragmenten door Thoma (1935) en Lehmann-Glauning (1940). In de laatste twee decennia is er een tendens waar te nemen om meer geloof te hechten aan de tweede opvatting. In de eerste is de keuze van de fragmenten, die in onvervalst Limburgs van rond 1200 geschreven zijn, als reconstructiebasis vanzelfsprekend, tenzij men het bestaansrecht van kritische tekstuitgaven zou loochenen. In de tweede blijft die rechtvaardiging voor de Servaas bestaan en moeten de fragmenten bij de andere werken een rol blijven spelen als representant van de achtergrondtaal waarin Veldeke heeft leren dichten. De nieuwe fragmenten werden in de band van twee ten laatste in 1491 samengebonden incunabels aangetroffen, die uit het Beierse klooster Tegernsee stamt. Ook de vroeger aan het licht gekomen fragmenten zijn voor zover geweten in incunabels uit Beierse bibliotheken gevonden. De concrete details over de vroegere bezitters en de inhoud van die vroege drukken maken het echter niet mogelijk, een doelgerichte hypothese te formuleren die als hulp bij het zoeken naar eventuele verdere fragmenten zou kunnen fungeren. De nieuwe fragmenten bestaan uit zeven strookjes perkament, die 145 geheel of gedeeltelijk bewaarde verzen uit het eerste deel van de Servaas bevatten, tussen de verzen 2169 en Zij stammen uit drie elkaar omsluitende folio's, dus uit één enkele katern die ten minste de omvang van een ternio had. Die constatering noopt tot een herziening van de reconstructie van een gedeelte van de codex door Margué-Peters (1970), die aangenomen hadden dat deze uit binio's opgebouwd is geweest. Een herschikking van hun gegevens en het daarin inpassen van de nieuwe feiten leidt tot de conclusie dat, voor zover het controleerbaar is, het handschrift uit quaternio's heeft bestaan. De Servaasuitgave van Frings-Schieb (1956) vertoont volgende soorten afwijkingen van de tekst van het jonge handschrift en de uitgave van Van Es (1950 en 1977): 1. Spelling en klankleer van de tekst zijn aangepast aan die van het oude handschrift, maar tegelijk genormaliseerd, m.a.w. er is geen rekening gehouden met variatie in dit laatste (wat overigens in de praktijk niet doenbaar is ). Bij de bewerking van de tekst in dit opzicht doen Frings-Schieb ook een beroep op hun verdere- taal-

171 (15) 165 historische en taalgeografische kennis. Waar de fragmenten grammatische lacunes vertonen was er ook geen andere weg. 2. De morfologie (flexie en woordvorming) is eveneens en op dezelfde wijze aangepast. 3. Er zijn wijzigingen in de woordenschat aangebracht, gedeeltelijk naar het model van het oude handschrift, gedeeltelijk op grond van opvattingen van de uitgevers over de Limburgse taalgeschiedenis en over de dichterpersoonlijkheid van Veldeke. 4. Een vrij klein aantal zinsconstructies is veranderd, ook wel op grond van (esthetiserende ) opvattingen over de dichter. 5. Niet minder dan 5 34 verzen op de 6229 zijn uit de tekst verwijderd en in een appendix opgenomen ; 204 andere zijn, in het Oudlimburgs getransponeerd, tussen haakjes in de tekst opgenomen ; nog eens 108 andere verschijnen, eveneens tussen haakjes, maar in de spelling van het jonge handschrift, in de tekst. In al die gevallen zou het om interpolaties gaan, d.w.z. toevoegingen van afschrijvers, die in de loop van een driehonderdjarige overlevering bestanddeel van de tekst zijn geworden, in het tweede om oude invoegingen, uit Veldekes tijd of kort daarna, in het derde om jongere, in het eerste ook wel om jongere, waarbij Frings-Schieb zekerder van hun stuk zijn dan in het derde. De argumentatie berust hier weer op esthetiserende opvattingen over Veldekes dichterpersoonlijkheid en ook op meningen over zijn taalgebruik, die gedeeltelijk uit de studie van de fragmenten, gedeeltelijk uit die van de Limburgse taalgeschiedenis (in een ruimer verband ) zijn afgeleid. Het oordeel dat aan de hand van een vergelijking van de nieuwe fragmenten met de uitgave van Frings-Schieb over deze laatste kan worden gevormd, luidt als volgt : Onder het eerste aspect benadert zij de perfectie. Onder het tweede is zij ook nog zeer geslaagd, beter dan in voorlopige reconstructie van delen uit de tekst die zij in 1948 en 1949 gepubliceerd hadden. Daartoe heeft kennelijk de kennismaking met de morfologisch gedifferentieerde fragmenten van Lehmann-Glauning (1940 ), die zij pas daarna leerden kennen, bijgedragen. Wat het derde aspect betreft zijn er heel wat misgrepen, maar omgekeerd garandeerde het lexicaal onveranderd laten van tekstgedeelten nog geen identiteit met het woordgebruik van het oude handschrift. Toch is de uitgave onder dit aspect blijkbaar beter geslaagd dan de reconstructies van tekstgedeelten in 1948 en Hier blijkt de kennismaking met de fragmenten van Lehmann-Glauning tot grotere voorzichtigheid, d.w.z. tot een sterkere onderdrukking van de neiging om lexicaal in te grijpen te hebben geleid. Ten vierde zijn de syntactische ingrepen Inislukt, zoals men aan de verzen 2360 en kan zien. Maar ook hier garandeert een conservatieve houding nog geen identiteit met de zinswendin-

172 166 (16) gen van het oude handschrift, zoals de constructies van de verzen en 2489 v.v. bewijzen. Tenslotte zijn in het tekstgedeelte uit het jonge handschrift dat hierboven naast de nieuwe fragmenten is afgedrukt, zeven plaatsen aan te wijzen die Frings-Schieb als interpolaties van de eerste soort behandeld hebben : de verzen , , , , , , , samen 66 verzen op 356. Van deze zeven,, interpolaties " hebben de eerste vier met zekerheid in de oude tekst gestaan, zoals de resten ervan in de fragmenten bewijzen (in het tweede geval hebben Frings- Schieb wel juist gezien dat er met deze passage iets niet klopte ). Dat de vijfde en de zevende er ook toe behoorden, kan op grond van codicologisch onderzoek waterdicht worden bewezen. Ik moet daarvoor naar mijn Duitse studie verwijzen. Alleen wat de zesde, tegelijk de kortste (twee verzen ) betreft, is geen bewijsvoering voor of tegen op basis van tekstvergelijking of codicologische analyse mogelijk. De feiten in verband met de zes andere gevallen maken echter hier de interpolatiehypothese onwaarschijnlijk. We mogen dus besluiten dat de reconstructie van Frings-Schieb wat de interpolaties betreft een mislukking is. Bekijken we hun kritische uitgave in haar geheel, dan kunnen we zeggen dat een van haar twee pijlers, namelijk de taalanalyse, op een stevig fundament staat, tenminste wanneer het om taalstructuurelementen gaat met een frequentie die voldoende hoog is om herhaalbaarheid te voorspellen. De tweede pijler, de literaire interpretatie van een dichterpersoonlijkheid, is op drijfzand gebouwd. LITERATUUR Behaghel, 0., 1878, Liederdichter des zwólften bis vierzehnten Jahrhunderts herausgegeben von K. Bartsch. 2. Aufl., Berlin. Hierin een aantal liederen van Veldeke getranscribeerd door Behaghel. Behaghel, 0., 1882, Heinrichs von Veldeke Eneide. Mit Einleitung and Anmerkungen herausgegeben von. Heilbronn ( Nadruk Hildesheim-New York 1970). Brinkmann, H., 1952, Liebeslyrik der deutschen Friihe in zeitlicher Folge, herausgegeben von. Düsseldorf. Es, G. A. van, 1950, Sint-Servaes Legende. In Dutschen dichtede dit Heynrijck die van Veldeke was geboren. Naar het Leidse handschrift uitgegeven door m.m.v. G. I. Lieftinck & A. F. Mirande. Antwerpen enz. Es, G. A. van, 1977, Sint-Servaeslegende. In Dutschen dichtede dit Heynrijck die van Veldeken was geboren. Naar het Leidse handschrift uitgegeven door, Met een beschrijving van het handschrift van G. I. Lieftinck. 2de druk. Culemborg.

173 (17) 167 Ettmuller, L., 1852, Heinrich von Veldeke, herausgegeben von. (Dichtungen des deutschen Mittelalters 8 ). Leipzig. Frings, Th., 1940, Des Minnesangs Friihling. Nach K. Lachmann, M. Haupt and F. Vogt neu bearbeitet von C. von Kraus. Leipzig. Hierin de liederen van Vel getranscribeerd door Frings. -deke Frings Th.-Schieb G., 1947, Heinrich von Veldeke. Die Lieder. In : Beitr,ge zur Geschichte der deutschen Sprache and Literatur ( = PBB) 69, Frings Th.-Schieb G., 1948a, Heinrich von Veldeke. X. Der Eingang des Servatius In: PBB 70, Frings Th. -Schieb G., 1948b, Heinrich von Veldeke. XI. Die AusOnge von Ser 70, vatius I and II. In : PBB Frings Th. -Schieb G., 1949, Drie Veldekestudien. Das Veldekeproblem. Der Eneideepilog. Die beiden Stauferpartien. (Abhandlungen der deutschen Akademie der Wissenschaften, Philos.-hist. Klasse 1947 Nr. 6). Berlin. Frings Th. -Schieb G., 1956, Die epischen Werke des Henric van Veldeken. I. Sente Servas Sanctus Servatius. Kritisch herausgegeben von. Halle (Saaie). Gysseling, M., 1980, Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300) uitgegeven door, m.m.v. en van woordindices voorzien door W. Pij Literaire handschriften, deel 1, Fragmenten. 's -nenburg. Reeks II: 18, blz Gravenhage, Nr. Lachmann K.-Haupt M., 1857, Des Minnesangs Friihling, herausgegeben von. Leipzig. Lehmann, P.-Glauning 0., 1940, Mittelalterliche Handschriftenbruchsti cke der Universit.tsbibliothek and des Georgianum zu München. In : 72. Beiheft zum Zentralblatt fur Bibliothekswesen, Marguc W. -Peters R., 1970, Zur Kodikologie der Servatiusfragmente. In : Niederdeutsches Jahrbuch 93, Meyer, W., 1883, Veldekes Servatius. Miinchner Fragment. In : Zeitschrift fur deutsches Altertum and deutsche Literatur ( = ZfdA) 27, Piper, P., [1892], Hofische Epik. Erster Teil. Die gtesten Vertreter ritterlicher Epik in Deutschland. Bearbeitet von. (Deutsche National-Litteratur. Historisch - kritische Ausgabe, 4. Band, Erste Abt. I). Stuttgart z. j. Rogier, L. J., 1931, Henric van Veldeken. Inleiding tot de dichter en zijn werk met bloemlezing. Maastricht. Schieb G. -Frings Th., 1964, Henric van Veldeken, Eneide. I. Einleitung, Text herausgegeben von. (Deutsche Texte des Mittelalters LVIII, Eneide I). Berlin. Scharpé, L., 1899, De Hss. van Veldeke's Servatius. In : Leuvensche Bijdragen 3, 5-22 plus facsimiles en afdruk. Schulze, B., 1890, Neue Bruchstiicke aus Veldekes Servatius. In : ZfdA 34, Thoma, H., 1935, Altdeutsche Fiindlein. I. Aus Veldekes Servatius. In : ZfdA 72, Vogt, F., 1911, Des Minnesangs Friihling. Mit Bezeichnung der Abweichungen von Lachmann and Haupt and unter Beifiigung ihrer Anmerkungen neu bearbeitet von. Leipzig.

174 EEN SCHRIJVERSSTATUUT, WENSELIJK OF VERWERPELIJK? door Bert DECORTE Lid van de Academie Waarde collega's, Het onderwerp, waaromtrent ik U gedurende een halfuur wil onderhouden, lijkt op het eerste gezicht niet erg te passen in de rij van tema's en discussiepunten, die de leden van ons genootschap rechtstreeks aasbelangen, om niet te zeggen waarop zij plegen verlekkerd te zijn ". Overwegingen van taalkundige of literatuurwetenschappelijk aard zijn er helemaal niet bij betrokken en, wat de makers van dicht- en ondicht betreft kan de zaak in eerste instantie hoofdzakelijk van sociaal en financieel belang zijn. Ik kan het al van bij het begin zeggen : een statuut van de schrijver kan, naar mijn mening, nooit de kwaliteit van als literatuur te beschouwen publicaties garanderen. Ik heb dat in mijn leven, dat al enige lengte begint te vertonen, meer dan eens gezegd en geschreven. De kous is echter daarmee niet af. Ik heb me nooit verbeeld dat mijn woorden zaligmakende kracht bezaten en dus best zouden gevolgd worden. Daarom kan ik best aanvaarden dat anderen dan ik losliggen op iets wat ikzelf weinig belangrijk of zelfs volkomen overbodig acht. Overigens, indien de voorzitter het mij, zoals ook jullie denk ik, niet had gevraagd eventueel een lezing te houden deze maand of de volgende, zou ik voor 't ogenblik mijn mond niet aan 't roeren zijn. Maar ik kon wel op zijn verzoek ingaan omdat ik vond dat mij een paar dagen voordien een tema aan de hand was gedaan en wel door de jongste laureate van de staatsprijs voor verhalend proza. Ik had, zoals jullie misschien ook, in de krant gelezen dat de bekroonde zich gelukkiger zou geacht hebben met het vernemen van het tot stand komen van een statuut voor de schrijver, dan met het nieuws dat haar de driejaarlijkse staatsprijs was toegekend. Had zij gezegd : ik weiger die prijs te ontvangen zolang er geen statuut van de schrijver in optima forma voor mijn neusje ligt, dan zou ik geen seconde haar oprechtheid betwijfeld hebben, maar nu vond ik de bewering nogal goedkoop. Het kon immers ook als volgt geformuleerd worden : Ik ben blij met het succes, maar ik maak van de gelegenheid gebruik om te zeggen dat de overheid

175 (3) 169 eens wat meer zou moeten doen dan prijzen verlenen. Deze kunnen, gelet op de huidige stand van de munt, toch maar als fooien, zoniet als aalmoezen beschouwd worden. De cultuurbevorderaars zouden eens werk moeten maken van een degelijk statuut voor de schrijvers of zelfs voor alle auteurs in elke discipline. Nu, ieder zegt het op zijn manier en een kranteberichtje is zo gauw vergeten. Voor mij was het evenwel een aanleiding om het vraagstuk van een statutaire regeling van het schrijverschap nogmaals te overwegen en er wat over te zeggen, misschien nutteloos. Er is immers hier al veel over gepraat en geschreven. Uit eigen ondervinding kan ik zeggen dat nagenoeg twintig jaar geleden in het bestuur waar ik papieren hanteerde een werkgroep was opgericht, die het object,, schrijversstatuut " eens van onder tot boven, van binnen en van buiten moest onderzoeken en evalueren om uiteindelijk tot besluitvorming te kunnen komen? Noch het hoofd van het bestuur, die ambtshalve de werkgroep presideerde, noch ikzelf, in de dienst de rechtstreeks betrokkene, hadden veel fiducie in de eventuele leefbaarheid van de proefbuisbaby. Ik zal niet zeggen dat we heimelijk besloten hadden met vereende krachten te ijveren voor een euthanasische oplossing van het geval, maar van bij het begin hadden we al de indruk dat een zachte dood, waarover weinig commentaar zou gegeven worden, de zaak te wachten stond. Er waren evenwel specialisten van alle kleur en richting aan 't werk gezet. Zowel vertegenwoordigers van de audiovisuele media als van de pers, evenals die van de Vereniging van Letterkundigen, van de P.E.N., van SABAM en men zou ze nog vergeten! die van de syndicaten, rood, geel en blauw, waren opgetrommeld om samen met afgevaardigden van de ministeriële departementen van sociale voorzorg, van arbeid en tewerkstelling en tenslotte van financiën want zonder poen valt er niets te doen de affaire aan 't rollen te brengen. U ziet dat het een heel parlement was en dat de schrijvers zelf, om wier welzijn het eigenlijk ging, het er niet alleen voor 't zeggen zouden hebben. Ik denk niet dat er nog notulen van de paar vergaderingen die plaatsvonden kunnen ontdekt worden, want niet lang nadien wisselde het departement van cultuur van opperchef en het hele pakket was, voor zover ik me herinner, met de overblijfselen van het vorig kabinet verzwonden. Nadien heb ik er niets meer van gehoord dat op een ernstige voortzetting van de werkzaamheden kon slaan. Misschien was het ook te wijten aan het gebrek aan stootkracht, die van de schrijvers zelf, verenigd of individueel, had moeten uitgaan. Het blijven kloppen tot er wordt opengedaan is immers nog altijd geldig en dikwijls wordt er op verkeerde deuren geklopt.

176 170 (4) Tijdens die paar vergaderingen werd er aardig wat gezegd ; ik meen me zelfs te herinneren dat er iemand was, die in de DDR op bezoek was geweest en die de noodzakelijkheid van een numerus clausus voor de literatuurbedrijvers, zoals dat in een goed georganiseerde heilstaat past, overtuigd bepleitte. Achteraf bekeken misschien niet helemaal dwaas, want misschien stak er een mogelijkheid in om de talentlozen tijdig te ontmoedigen i.p.v. aan te moedigen. Maar hiermee raken we precies de kern van de zaak. Wie is namelijk schrijver en wie niet? In auteursrechtelijke zin kan al wie schrijven kan, d.i. wie zijn gedachten en gevoelens, hoe onzinnig ook, schriftelijk weet te verwoorden, als schrijver beschouwd worden. Wie een knotsgekke smartlap samenrijmt kan daar onvoorzien succes mee oogsten en zijn geesteskind kan hem een mooie stuiver opleveren, terwijl de dichter van de schitterendste lyrische parel op de rommelmarkt een winterjas moet gaan kopen. Het beroep van schrijver, want dat zou door een statuut dan toch wettelijk moeten omschreven worden, is dus zo maar niet een broodwinning als kruidenier, automonteur of leraar. Het kan dit natuurlijk wel zijn, want er zijn er die met hun geschrijf rijkelijk aan de kost komen of zelfs steenrijk worden. Het woord beroep en de benaming schrijver hebben in de oren van meer dan één literator en ook in die van anderen vaak een rare bijklank gehad. In,, Die Geschichte vom braven Kasperl und dem schonen Annerl " vertelt Brentano dat hij er erg verveeld mee zit als iemand informeert naar zijn beroep. Het schrijversvak kan de doorsneeburger toch alleen maar interpreteren als de bezigheid van iemand die schrijfwerk moet verrichten in een kantoor van een firma, van een advocaat, van een notaris, van de overheid of iets dergelijks, maar helemaal niet als de taak van iemand die verhalen uit zijn teen zuigt of gedichten uit zijn duim. Minder literair-historisch is het verhaaltje van die man uit mijn geboortedorp, die een hand kwam toesteken bij mijn vader in de plantenkwekerij. Hij vertelde tegen al wie het horen wilde dat hij als schrijver was te werk gesteld. Schrijven wil in mijn geboortestreek ook lijnen trekken zeggen, zoveel dus als tekenen en die grapjas moest in de zandige zaaibedjes voor de dennensoorten, welke mijn vader kweekte, lijnen m.a.w. smalle voortjes trekken om het zaad in te strooien. Een speciaal maar eenvoudig toestelletje werd hiervoor gebruikt. Het werd overigens ook,, de schrijver " genoemd. Mijn gehoor gelieve hieruit niet zonder meer de conclusie te trekken dat schrijvers lijntrekkers zouden zijn, al moet die mogelijkheid open gelaten worden. Volgens Jan Walravens zou men schrijven niet als een beroep, maar wel als een roeping moeten beschouwen. Mij doet dit veronderstellen

177 (5 ) 171 dat hij de schrijver als een geroepene beschouwde, iemand die zich zoniet door een bovennatuurlijke kracht dan toch door een innerlijke gedrevenheid gedwongen voelt woorden op papier te zetten. Maar een duidelijke omschrijving van wat die krachten zouden kunnen zijn of waar ze precies vandaan zouden kunnen komen heeft hij niet gegeven. Rekening houdend met hetgeen hij in zijn literaire bemoeienissen nastreefde denk ik dat hij met roeping alleen bedoelde een sterke drang tot schrijven, die door de existentiële bezinning omtrent tijd en mens in hem werd wakker gemaakt. In die zin is schrijven inderdaad het beantwoorden van een wekroep. Of er de stem van een roepende in de woestijn of in een wervelstorm mee gemoeid is, of waar de ziener van de Apokalyps het hoorde donderen, in Keulen of in Koekelare, zullen we maar in het midden laten. Talrijk zijn immers degenen die stapels schrifturen hebben geproduceerd, maar die er zich nooit op beroepen hebben door wie of wat ook geroepen te zijn. En dit waren soms zelfs schrijvers van beroep in de kleinburgerlijke betekenis van het woord. Zij schreven om in hun levensonderhoud te voorzien en er zo mogelijk wat aan over te houden, de enen niks zoal Balzac, sommigen zeer veel zoals Simenon. Nu is het precies dat wat op de keper beschouwd het voorwerp uitmaakt van een schrijversstatuut, nl. het schrijven als een beroep doen beschouwen en de beoefenaars van dit vak van overheidswege sociale zekerheid verschaffen. Onder een autoritair bewind is zoiets natuurlijk een organisatorische kleinigheid : men neemt een x-aantal vlotte penneridders in dienst, laat alleen hun schrijfsels, die smetvrij zijn op het gebied van politieke moraal, voor publicatie in aanmerking komen en verwijst hen, die de voorschriften niet nakomen, zoniet naar een werkkamp dan toch naar een taak van ongeschoolde arbeiders. In een democratisch bestel gaat zoiets natuurlijk niet op wegens de vrijheid van meningsuiting en drukpers. En daar nijpt de schoen. Als er beroep gedaan wordt op de staatskas heeft de staat ook het recht voorwaarden te stellen en waar begint en waar eindigt dat! Als men doordenkt zou men de Koning der Belgen een wet zien ondertekenen, bij welker toepassing het mogelijk zou zijn een serieus jaarlijks stipendium uit te keren aan iemand die, in literair hoogstaande geschriften, de monarchie in principe zou bestrijden en het in concreto gemunt hebben op het Huis van Saxen-Coburg. De Vorst zou zich natuurlijk tijdelijk van zijn taak kunnen ontlasten en het klusje aan de regering overlaten. Deze wijze van redeneren is natuurlijk overtrokken, maar iedereen zal al wel bemerkt hebben dat roepen om een statuutje gemakkelijker is

178 172 (6) dan een zinnig document opstellen dat het voor de schrijflustigen mogelijk maakt alle minderwaardigheidscomplexen af te leggen en zonder blozen zo voor God als voor wijkagent te kunnen zeggen : mijn beroep? Schrijver! En dat zij bovendien zich ook eens kunnen permitteren hun benen onder rijke tafelen te steken en, mocht er een strenge winter komen, zich een aangepaste pardessus te verschaffen. Als er wat nieuws moet ontworpen worden is het vaak de gewoonte uit te kijken naar vergelijkbare problemen, die elders al geregeld werden, zodat men eventueel mutatis mutandis hetzelfde systeem zou kunnen toepassen. Een goeie dertig jaar geleden, toen men eigenlijk voor zover mij bekend nog geen gewag maakte van een schrijversstatuut, maar toen de sociale toestand van de auteur toch al ter sprake kwam, werd door de toenmalige eerste minister, die in zijn hoedanigheid van dichter ook lid was van de Vereniging van Vlaamse letterkundigen, tijdens de jaarlijkse statutaire vergadering van deze laatste, het idee geopperd dat de Staat zou kunnen inspringen voor het betalen van de sociale bijdragen van mensen die met schrijven proberen hun boterham te verdienen, maar hiervoor doorgaans nauwelijks genoeg bijeen krijgen. Hij trok daarbij een parallel met hetgeen was uitgedokterd voor de wielrennerij. De Belgische Wielerbond nam de beroepsrenners zogezegd in dienst en betaalde voor hen, als hun prestaties in de wedstrijden niet voldoende opleverden, hun bijdragen voor de sociale zekerheid. Ik weet niet hoe dit verder geëvolueerd is, maar ik meen te weten dat tegenwoordig zogenaamde sponsors als werkgevers van de renners fungeren en hun een volgens contract vastgesteld loon betalen, precies zoals voor iedereen, die in dienstverband is te werk gesteld, pleegt gedaan te worden. Men merkt al spoedig op dat zulke oplossing voor wie zich met het voortbrengen van literaire producten inlaat moeilijk realiseerbaar is. De Vereniging van Letterkundigen, zelf zonder inkomen buiten de contributies van haar leden en een magere overheidstoelage, kan bezwaarlijk belast worden met een werkgeversopdracht. Laten we veronderstellen dat vadertje Staat in een evangelische bui de VVL een bedrag ter beschikking zou stellen dat de mogelijkheid zou bieden aan al haar leden een jaarwedde te garanderen, gemiddeld gelijkstaande met die van een leraar met licentiaatsdiploma. Het zou prachtig zijn dat bedrag op de begroting van Kunst en Letteren te kunnen inschrijven en het zou vijf minuten werk betekenen voor de boekhouding van het departement van cultuur om het totaal bedrag op de rekening van de penningmeester van werkgeefster VVL te vireren. Maar dan? Als alle als schrijvers be-

179 ( 7 ) 173 schouwde personen, die op de alfabetische ledenlijst voorkomen, over één kam worden geschoren is de zaak zo in kannen en kruiken. Maar opgepast! Nu gaan de poppen zegge de literatoren aan het dansen. Een gewaardeerd publicist, verder een redelijk mens zonder al te veel eigendunk, gaat toch beginnen te mopperen als hem ter ore komt dat rijmelaartje X, die onder een andere letter voorkomt op de ledenlijst, hetzelfde loon gaat krijgen als hij. Daar zit het hem. Bij de wielrenners is dat veel eenvoudiger. Als men niet heel hard kan fietsen komt men nooit in aanmerking om door wielerbond of sponsors voor een halve cent in aanmerking genomen te worden. Daarenboven is het met hard fietsen, op enkele uitzonderingen na, doorgaans afgelopen eens dat men een paar jaar de dertig voorbij is. Maar naar een woord van Stijn Streuvels, mij meegedeeld door Mireille Cottenjé, is er voor een schrijver niets moeilijker dan er mee op te houden. En het ergste daarbij is dit voeg ik er aan toe dat er heel wat zijn die tot hun laatste pennestreek of hun laatste tik op de schrijfmachine blijven bewijzen dat zij beter hun handen van alle schrijfgerief hadden afgehouden. Nog gekker wordt het als we zouden gaan denken aan literaire sponsors. Men kan opwerpen : wat deden Maecenas en zijn navolgers in latere tijden anders dan Vergiliussen en Horatiussen uit hun omgeving grotere of kleinere,, aisances " bezorgen, die hun het leven vergemakkelijkten en de tijd gunden een aardige regel te dichten of zelfs een heldendicht te verzinnen. Zij, de kunstbeschermers, hadden dan wel het morele recht op enige ophemeling hetzij van zichzelf, hetzij van wat zij voorstonden of verwezenlijkt hadden. Zowel de maatschappelijke als de literaire opvattingen zijn ondertussen echter zodanig geëvolueerd dat de vergelijking moeilijk opgaat. Voor de beeldende kunsten zou het desnoods wel kunnen gebeuren. Schilders, beeldhouwers en grafici produceren immers verhandelbare stukken en kunnen de gebeurlijke maecenas profijt opleveren. Als een mijnheer, die er in de textielsector bovenop gekomen is, schilder Dashaar jaarlijks twee miljoen wil geven voor tien twaalf doeken, dan wordt hij de eigenaar van die schilderwerken en hij kan het bedrag, dat hij er voor uitgegeven heeft, misschien als steun aan de cultuur aftrekken van het belastbare inkomen van zijn familiebedrijf. Een bankinstelling zou Bartel Hamers, de bekende beeldhouwer, een zwaar jaarlijks inkomen kunnen bezorgen wegens levering van nu en dan een non-figuratief mannekepis of een naakte lieve vrouw van Vlaanderen, sculpturen die dan in veilingen of in de eigen collectie van de onderneming hun waarde zouden kunnen verkrijgen. Altijd is er namelijk enig winstbejag mee gemoeid, al is dit laatste soms alleen een jacht op

180 174 (8) aanzien. Men neme mij deze min of meer parodiërende evaluatie van het maecenaat niet kwalijk, want ik weet dat soort steun aan de kunst ook wel te waarderen, eenvoudig al om de reden dat vele artistieke dingen er nooit zouden geweest zijn als macht- en geldhebbers er niet voor gezorgd hadden dat de ontwerpers en makers van die dingen materieel in de gelegenheid gesteld werden ze te realiseren. Maar voor een maecenaat ten behoeve van de literatuur zie ik voor 't ogenblik geen gegadigden zitten, tenzij uitgevers die, als zij een degelijk schrijver op de kop kunnen tikken, wel bereid zijn hem voorschotten uit te betalen, op voorwaarde alleszins dat hij geregeld met een nieuw manuscript voor de pinnen komt. Mensen of instellingen of ondernemingen die aan maecenaat doen liggen er echter waarschijnlijk niet erg op los om met hun financiën terecht te komen in officiële reglementering. Als zij iets ondernemen wensen zij zoveel mogelijk daar zelf zeggenschap over te bewaren, omdat geweten is dat het anders meestel gelijkstaat met geld in 't water gooien. Een statuut voor de schrijver de andere scheppers kunnen we vooralsnog ongemoeid laten zou derhalve slaan op het veilig stellen van het schrijverschap op kosten van de overheid. Maar, zoals al gezegd, de misère vangt pas aan als men moet gaan bepalen wie precies de rechthebbenden zijn op de voordelen, welke door een statuut in het vooruitzicht kunnen gesteld worden. In een statuut voor het rijkspersoneel bijvoorbeeld kan men ambtenaren en beambten indelen in kategorieën volgens de bekwaamheden van de personen en de verantwoordelijkheid die de taken meebrengen. Bij de subsidiëring van het beroepstoneel kon men nog vertrekken van een getuigschrift van een opleidingsinstelling om te bepalen wie wel en wie niet als beroepsacteur kon in aanmerking komen om de staat voor zijn bezoldiging mee aansprakelijk te stellen. Maar wat voor de beroepsschrijver? Oprichting van een Hoger Rijksinstituut voor literaire Kunst? Dat zou een diploma van dichter, romancier, toneelschrijver of essayist, of voor dit alles tegelijk kunnen afleveren, om niet buiten de gebruikelijke inde ling in genre's te gaan. Alles kan, mag men zeggen en tenslotte is het inderdaad mogelijk iemand te leren,, how to write novels" of hoe een refrein of een sonnet of zelfs een nonsensikaal gedicht kan gemaakt worden, maar daar is toch geen gespecialiseerd onderricht voor nodig, durf ik veronderstellen. Heel die zucht naar een statuut is vooral een zaak van wat men de kleine literaturen zou kunnen noemen. Voor iemand die schrijft in het Nederlands, het Sloveens, een van de Skandinavische talen is het meestal niet doenlijk uitsluitend van de opbrengst van zijn pennevruch-

181 (9) 17 5 ten te leven. De staat, d.i. zijn medeburgers, mag er dan wel voor zorgen dat die iemand niet moet gaan bedelen en hem dus subsidieren. Maar of hij daarvoor eerst als beroepsschrijver moet erkend worden lijkt mij op zijn minst een moeilijk te beantwoorden vraag. Als men beslist dat schrijvers van beroep van staatswege een loon of vervangingsloon gaan trekken dan zullen de beroepsschrijvers als paddestoelen uit de grond rijzen. Kordaat neen zeggen dat mag echter in demokratische landen nooit. Dus een tussenoplossing, die overigens ook niet gemakkelijk is want, wie of wat ook moet gesubsidieerd worden, als 't er op aankomt zijn er altijd argumenten en middelen om zo nodig iets of iemand te kelderen. Wordt er voorgesteld Kasper de Wit een belangrijk stipendium te verlenen omdat hij boeken van grote kwaliteit heeft geschreven, dan volstaat het dat iemand een of andere grondige reden meent te hebben om die gunst af te wijzen en dit dan ook gedaan krijgt. Maar als Gijsbert de Zwart, wiens drukwerk over 't algemeen niet als erg bijzonder wordt gekwalificeerd, krijgt gedaan dat men hem voldoende krediet wil geven, dan zal dit ook geschieden. En zoiets kan een statuut niet voorkomen. Als men immers een soort erkenningscommissie zou oprichten voor het verlenen van de titel van beroepsschrijver, zoals die voor de toneelspelers placht te bestaan en, gis ik, nog bestaat, kan men moeilijk voor de dag komen met oordelen over literaire kwaliteit. Of een schrijversstatuut wenselijk of verwerpelijk is? Er zullen wel verdedigers evenzeer als bestrijders zijn, pro en contra zoals voor de meeste zaken. Persoonlijk heb ik altijd mijn twijfels gehad aangaande al te grondige overheidsinmenging in het literaire bedrijf. Door de eeuwen heen werd er gedicht en geschreven door mensen die er waarschijnlijk helemaal niet aan dachten dat hun geschriften ook als bron van inkomsten konden dienen. De uitvinding van de drukkunst heeft evenwel de commerciële begeerte wakker geroepen en drukkers en boekverkopers hebben hun zaken opgezet. Het zou normaal zijn dat de tekstleverancier, de schrijver, voor de levering van het basismateriaal wordt vergoed evenzeer als de aardbeienkweker voor de vruchten die hij naar de veiling brengt ten behoeve van de marmeladefabrikant. Men zou misschien kunnen opperen dat, eer dan een schrijversstatuut, er beter een economische wetgeving zou komen, die de uitgevers van boeken zou verplichten de schrijvers behoorlijk te honoreren. Maar heel wat druksels, die nu van de pers komen zouden dan wel nooit tot op de pers geraken. De uitgevers, ook de grootste, zouden trouwens de eersten zijn om zich tegen zulke verplichting krachtdadig te verzetten.

182 176 (10) We doen misschien best vrede te nemen met dat woord van Walrayens dat schrijven geen beroep maar een roeping is. Want in hoofdzaak gaat het er om, alleszins volgens mijn opvattingen, dat iemand die schrijven wil dit in volledige vrijheid kan doen en niet genoodzaakt is zijn broodheer naar de ogen te kijken. Een statuut zou aan die vrijheid misschien in bepaalde omstandigheden paal en perk kunnen stellen. Ik zou ook kunnen zeggen : laat de voorstanders en -standstens van een schrijversstatuut eens voor de pinnen komen met een ontwerp van decreet dat hiervoor dient goedgekeurd. Moeder Aarde zal zich waarschijnlijk al een tijdje over mij ontfermd hebben eer dat een beetje aan 't rollen geraakt. Verzet van mijnentwege zal er dus wel niet rijzen ; het zou overigens louter symbolisch kunnen zijn indien ik nog onder de levenden zou vertoeven want wie zou enig belang hechten aan protest van een tijdens de eerste wereldoorlog geborene. Nu we echter nog zover niet zijn dat men van tijd tot tijd een wettelijk erkend beroepsschrijver tegen het lijf loopt, uit ik mijn beste wensen voor schrijvers en schrijfsters die een heet verlangen koesteren naar een statuut. Maar ik voeg er ook mijn vrees aan toe dat, eens dat het statuut in werking zou treden, er tal van grieven zouden rijzen en dat men misschien naar de goeie ouwe tijd, toen het ook verre van ideaal was, zou gaan verlangen. Phaedrus' fabel van de kikkers, die absoluut een nieuwe koning wilden hebben, omdat ze van die staak afwilden die zo stom over hen heerste, maar toen door Jupiter de ooievaar als regerend vorst toegezonden kregen, behoort nog altijd tot de mogelijkheden. Nu denk ik wel niet dat een schrijversstatuut in Vlaanderland de scriptores christianos evenals de overigen zou te gronde richten en ben ik wel niet zo behoudsgezind dat ik onherroepelijk tegen wat voor regeling van het schrijversloon ook zou gekant zijn. Maar laten we liefst niet te hoog van de toren blazen. Ondertussen zullen er altijd wel mensen zijn die iets op papier weten te zetten dat waardering, zoniet bewondering verdient. En de meesten, zelfs de meest verdienstelijken misschien, zullen het wel niet zo heel erg vinden dat zij, zoals trouwens ook tal van auteurs van enkele goede werken in grotere taalgebieden, naast hun schrijversroeping of -beroep ook nog een andere winstgevende taak ter harte moeten nemen willen zij ook wat kaas op hun brood.

183 HET OUDE CONFRERIEBOEK VAN HET APOSTELENGENOOT- SCHAP TE HOEGAARDEN door Inge CALLEBAUT INLEIDING Zo er al heel wat publicaties over de Palmzondagviering in Hoegaarden (Brabant), met het omdragen van het Palmpasenbeeld en de vertolkingsbroederschap der apostelen, het licht hebben gezien (zie bibliografie ) is een uitgave van het in het parochie-archief berustende,, boek der Apostelen ' ' nog nooit tot stand gekomen. Hoegaarden is kennelijk het enige dorp in Europa waar zo'n confrerieboek, (waarschijnlijk aansluitend bij een herstructurering van de Palmzondagprocessie, art. 4 van de statuten ), is bewaard. Het heeft zelfs de gewelddadige afschaffing van de broederschappen tijdens de Franse revolutie overleefd. Zo'n uitgave mag stellig van belang worden geacht voor de cultuurhistorie, de genealogie, de culturele antropologie en zelfs de sociologie en de plaatselijke geschiedenis. Er bestaan van het boek een paar korte transcriptie-fragmenten van de hand van VANDER VELPEN ( ) en VAN BUYTEN ( 1981 ). Die slaan echter op de duidelijkst leesbare gedeelten en bevatten toch wel enkele afwijkingen van het origineel (uitvoerig besproken in I. Callebaut 1984 ). Zelfs wanneer er in 1981, naar aanleiding van de 350-jarige Palmpaasviering te Hoegaarden, een wetenschappelijke catalogus wordt uitgegeven en er meer aandacht aan het confrerieboek wordt besteed, blijft het bij een overname van de statutenteksten uit de vorige publicatie, zonder controle op het origineel. Het komt er natuurlijk op aan een betrouwbare en volledige weergave van het origineel te bezitten, zeker in verband met de beschouwingen die uit de studie ervan kunnen worden afgeleid. Het geschrift biedt immers de mogelijkheid tot een diachronische studie van een buiten-professioneel en ook niet-literair taal- en schrijfwereldje, dat, alleen al om de verhouding tussen de mens en zijn uitdrukkingsmiddel de taal, van belang moet worden geacht.

184 178 (a) Daarom hebben wij besloten dit oude Hoegaardse boek van het apostelengenootschap uit te geven. CULTUURHISTORISCHE ACHTERGROND EN MAATSCHAPPELIJKE VERAN- KERING Van de middeleeuwse Palmzondagviering in Europa, met haar karakteristieke uitbeeldingsvertoon rondom een door de straten getrokken Palmpasenbeeld, is er hier en daar nog wel wat overgebleven, zij het dan in de vorm van verspreide relicten. Zo'n Palmpasenbeeld is een op een draagbaar of op een onderstel met wieltjes staande, gebeeldhouwde ezel met op zijn rug een zegenende Christusfiguur. In de Nederlanden zijn nog slechts drie palmezels bewaard : één van + / 1600 (JoRDENs 1980, 62) in het museum,, Catharijneconvent " te Utrecht, één in het,, Rijksmuseum Twente " te Enschede ( inventaris nr. 382 als paasezel " ) uit de 14de eeuw en, tenslotte, één uit het eerste kwart van de 16de eeuw te Hoegaarden. De eerste en de laatstgenoemde ezel zijn in staande houding afgebeeld. De middelste in loopstand. Het gaat telkens om beelden op een draagbaar. Exemplaren op wieltjes bestaan o.a. te Bazel, Zürich (Landesmuseum) en Keulen (Schniitgen-museum). Die ezels werden getrokken. Palmzondagvieringen met palmezel zijn er nu nog vrij weinig. Buiten Hoegaarden alleen nog in Thaur (Tirool), in Puch ( bij Salzburg) 1902 ), te Hall bij Innsbruck, te Kosslarn (VON STREEF 1897 en WIEPEN (D1. ), in Sevilla, Valladolid en andere Spaanse plaatsen in het raam van de Semana Santa. Meestal gaat het in Spanje om een afwijkende vorm, waarbij een hele beeldengroep op een triomfantelijk opgetuigde wagen of draagbaar wordt voortbewogen. Er zijn daar ook heel wat plaatsen waar geen palmezelgroep de Palmzondagprocessie meer vergezelt. Ook het aantal Palmpasenbeelden dat in de Europese musea wordt bewaard, is niet zo talrijk. Hoegaarden heeft nog zijn palmezel, zijn volledige Palmzondagprocessie, waarin die palmezel wordt meegedragen, evenals een complete, geordende broederschap voor de uitbeelding van de twaalf apostelen, een,, mombaer-vader " en vier discipelen of,, draegers van Ons Heer", die samen het Palmzondagvertoon naar eeuwenoude traditie voor hun rekening nemen. Hun verplichtingen, rekeningen, e.a. zijn in het confrerieboek sinds 1631 opgetekend. In de vroege voormiddag, omstreeks 9.15 u., vertrekt de stoet met het ezelke " uit de pastorie, waar het met bukshout werd versierd, naar de

185 ( 3) 179 St.-Gorgoniuskerk voor de palmwijding. De palmezel wordt gedragen door de discipelen en wordt gevolgd door een rij van twee aan twee,, gheschicktelijck ende devotelijck ' ' schrijdende apostelen in hun Apostolische habijten ". Elke apostel draagt over de schouder een sjerp met daarop de naam van het uitgebeelde personage. Op de hoofden van de apostelen zitten er handig vastgemaakte, geel en rood geschilderde aureoolvormige schildjes,,, de umbraculen ' '. Ze dragen ook hun iconografische attributen mee, zoals een winkelhaak, een kelk, een sleutel, enz. (de volledige lijst is te vinden in het hss. van H. N. Nij s). Achteraan loopt de,, mombaar-vader" met als enige herkenningsteken een rode sjerp over de schouder. Na de palmwijding begint de optocht door de nabijgelegen straten van het dorp. Vooraan het processiekruis en de geestelijkheid, achteraan de menigte en een sliert kinderen, geregeld heen en weer zwaaiend met de op stokken gebonden palmbossen (palmmeien), en vergezeld van de fanfare, die aldoor het,, Lauda Jerusalem " speelt. Na de optocht wordt de palmezel de kerk ingedragen. Dat kan pas na drie keer op de gesloten kerkdeur (symbool van de gesloten hemeldeuren, VAN DE GRAFT 1938, 14 ) te hebben aangeklopt om het kerkelijk gezegde,, Klop en u zal (de deur) worden opengedaan " te illustreren. Tijdens de hoogmis staat de palmezel in het koor opgesteld, te midden van twee rijen discipelen en apostelen. Bij het lezen van het Passieverhaal trekken de apostelen zich terug in de sacristie om uit te beelden dat ze op de vlucht sloegen, volgens de bijbeltekst (,, Passie " volgens Mattheus ), bij de gevangenneming van Jezus. Later op de dag wordt de feestmaaltijd-verplichting door de apostelen voldaan, waarbij de mombaar-vader en de pastoor-deken destijds gratis mochten aanzitten ( zie verder ). Die Palmzondagommegangen zijn de enige roomse kerkelijke vieringen die nog iets van de dramatisch-didactische middeleeuwse vertolkingen laten zien ( VAN MIERLO 1940, ), die nauw verbonden waren met onze vroegste toneelvoorstellingen. Ze vielen geheel binnen de middeleeuwse behoefte aan visuele didactiek, aan belening en stichting van de bevolking, die op straffe van verdenking van onkerkelijkheid alles ondergaan of zelfs actief meespelen moest. De Palmprocessie zou uit Jerusalem zijn overgekomen naar West- Europa (VAN DE GRAFT 1938, 13 ; VAN DE VELDE 1925, 16, 17). In zuidelijke streken zoals Zuid-Frankrijk en Spanje, raakten er traditioneel processies in zwang met echte, gedroogde of bewerkte en versierde palmblaren. In de noordelijke, vooral Germaanse landen, waar het verschijn-

186 180 (4) sel bekend was en is, hebben groene takken, vooral van bukshout dan, of katjestwijgen, de,, palmen " vervangen. Dat zal wel niet zo maar toevallig zijn, alleen omdat men er over geen echte palmtakken beschikte. Er komen immers en dat meestal in protestantse streken dan nog, waar die Palmzondagviering heftig werd bestreden vele met koekjes, appels en sinaasappels behangen vormen ( VAN DE GRAFT 1938 en BER- NET KEMPERS 1966, ) voor, of hoge versierde stangen (BERNET KEMPERS 1966, ) die, in katholieke streken dan, nog steeds in de kerk worden gewijd. Het rondgaan met groene takken in het vroege voorjaar, om er een vruchtbaarheidsmagie mee te bedrijven, was in de Europese landen een algemeen verspreide gewoonte, die zeer ver in de geschiedenis terugreikt ( VAN DE GRAFT 1938, 8). Het christelijke processieverschijnsel zal hier wel als versmelting met heidense gebruiken op te vatten zijn ( VAN DE GRAFT 1938, 41) en als een excuus voor de onuitroeibaarheid ervan hebben gediend. Alleszins hebben de wijding van het vuur, van het water en ook van het groen zeker een niet-christelijke oorsprong en alle Palmpaasgebruiken zijn steeds met zulke palmwijding verbonden. Ook het in kringen omdragen van,, geheiligde ' ' of,, gewijde ' ' beelden, waarvan een magische uitwerking werd verwacht, berust op oude, zogenaamd,, heidense ' ' grondslagen ( zie ook PODHRADSKY 1965, kolommen 285 tot en met 287 en kolom 384 ). In de middeleeuwen hield bijna iedere stad een Palmzondagprocessie in verband met de palmwijding, vaak zelfs tot buiten de stadspoorten. In de grote steden ging men wel eens in processie van de ene kerk naar de andere ( VAN DE GRAFT 1938, 15). Het was een verspreid Europees gebruik dat in de Nederlanden, buiten Hoegaarden, nog kan worden aangetoond voor Amsterdam, Antwerpen, Brugge, Delft, Haarlem, Kampen, Leiden, Leuven, Oldenzaal, Tienen en Utrecht ( VAN CAMPEN 1935, 63-66; VAN DE GRAFT 1938). Soms was het trekken van de ezel waar ook al eens om gevochten werd het voorrecht van de,, Jerusalemvaarders ' ' ( VAN CAMPEN 1935, 63, 66 ), b.v. te Haarlem, Leiden en Utrecht, en alleszins van de gegoede stand ( VAN DE GRAFT 1938, 22 ). De apostelengenootschappen dagtekenen meestal van iets later in de 16de eeuw, o.m. in Amsterdam, Antwerpen, Kampen, Leiden en Tienen ( VAN DE GRAFT 1938, 24 ). Te Tienen liepen de apostelen er met zwart gemaakte gezichten bij en Judas met zijn rosse pruik werd gauw het voorwerp van spot en hoon. Bovendien vochten de kinderen daar om de vruchten, ouweltjes of snoepjes te plukken uit een palmtak die

187 (5) 181 de Jezusfiguur in de hand hield (DE REINSBERG-DtmINGSFELD 1860, I, 212 ) (*). Te Leuven werd er dan weer gevochten om het touw te bemachtigen dat aan de op wieltjes voortgetrokken palmezel was vastgemaakt (DE REINSBERG-DL RINGSFELD 1860, I, 212 )**. Dat alles heeft hier en daar tot ongeregeldheden en spotpartijen of handtastelijkheden geleid, die uiteindelijk, ondanks alle,, gestichtigheids "-vermaningen, kerkelijke verbodsbepalingen met zich meebrachten ( VAN BUYTEN 1981, 125 ; VON STRELE 1897, 140). Ook de scherpe aanvallen van Erasmus en van de hervormde predikanten waren daar zeker niet vreemd aan ( VAN DE GRAFT 1938, 33 ; VAN BUYTEN 1981, 126 ). Waarschijnlijk werden deze ongeregeldheden vaak opgeschroefd ook, omdat het de kerkelijke overheid in die tijd zo goed uitkwam. Net zoals destijds de toneelopvoeringen uit de kerk en zelfs uit het kerkportaal werden verwijderd. Nog later zou de druk der Verlichtingsgedachte een rol spelen om het,, uitgaan ' ' van het,, ezelke ' ' te verbieden op de schaarse plaatsen waar dat bewaard was gebleven. Reeds omstreeks 1580 nam het gebruik van de Palmprocessie met de palmezel, in protestantse streken vooral, een einde ( VAN DE GRAFT 1938, 33, 34). Hoegaardens Palmprocessie ontstaat pas later of wordt alleszins later gereorganiseerd ( artikel 4 van de statuten). Daar kwam een specifiek Hoegaards verschijnsel aan te pas : de mombaar-vader. In de middeleeuwse Palmzondagprocessie komt hij niet voor, ook niet in de best bekende Palmzondagprocessies uit Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland. Mogelijk is zijn aanwezigheid te wijten aan de vrij late reorganisatie van de Hoegaardse processie in 1631, zoals uit de statuten kan worden afgeleid. Niets wijst er immers op dat de figuur van de mombaar-vader er van te voren zou zijn geweest. Aanvankelijk stapte in de Palmprocessies, zoals hierboven vermeld, nog een dertiende apostel, Judas, mee op, die overal in het middeleeuwse vertoon voor heel wat heibel zorgde. Misschien wilde men bij de reorganisatie die heibel en spanningen in Hoegaarden ondervangen door een neutraler figuur, de,, mombaer-vader ' ', die ook een toezichtsfunctie had. Dat heeft waarschijnlijk wel mede geleid tot het voortbestaan van de Hoegaardse Palmzondagprocessie, zoals ze sinds 1631 met zekerheid is uit- (*) Te Tienen stapt thans in de Palmprocessie alleen nog een apostelenfiguratie mee op. Ze dragen allen een oude pelgrimstaf, maar vormen geen echt genootschap. Ze zijn wel een ver restant van de vroegere apostelengroep. (* *) Om het voortouw te nemen".

188 182 (6) gegaan, zij het met hier en daar wat onderbrekingen in,, kwade tijden " (b.v. tussen 1795 en 1806 ; zie handschrift H. N. Nij s ), maar alleszins in complete en nagenoeg intacte vorm. In de grote steden was het vinden van figuranten zeker niet moeilijk, als men denkt aan de voorkeur voor Jeruzalemvaarders bijvoorbeeld. In dorpen zoals Hoegaarden, moest naar andere middelen warden gezocht. Mogelijk is de stichtingsoorkonde ook opgesteld om een vastere greep op het figurantenbestand te krijgen, waarschijnlijk op een moment dat de afglijding naar de lagere bevolkingslagen reeds was ingezet. Een onderzoek naar de betrekkingen van de eerste apostelengroep met de,, vijf geslachten "-oligarchie te Hoegaarden zou in dat opzicht wel belangrijk zijn ( VAN BUYTEN 1981, 70, 71). Uit de statuten blijkt alleszins de wil tot het instellen van een geïnstitutionaliseerde hulpgroep ten dienste van de geestelijke stand, die ook enig aanzien verkreeg. Dat uitte zich o. a. in het toegewezen krijgen van een eigen plaats in het koor op Palmzondag, soms een eigen kerkhofplaats en de toevoeging in sommige geschriften van het predicaat,, Apostel ' ' aan hun naam (waaruit de familienaam,, Apostel ' ' ), als blijk van dat aanzien bij de bevolking. De roomse kerk greep nog verder in. Naar middeleeuws gildeconcept werden boeten opgelegd voor afwezigheden, zelfs voor afwezigheden op de maaltijden, die ze op eigen kosten moesten betalen en die toch als,, recreeren ' ' ( art. 3, p. 8) werden betiteld. De discipelen moesten vrijgezellen zijn : een echo van de opvattingen van Paulus over de minderwaardige staat van het huwelijk, of misschien de invloed van het priesterlijke celibaat. Bovendien behoorden de apostelen buiten de Palmzondagviering (en het daarmee verbonden,, Scheiden der Apostelen " op 15 juli), met eigen geldinbreng alweer, lid te zijn van de O.- L.-V.-broederschap (art. 14, p. 15). Elk middel om de kerkelijke dominantie te handhaven, werd aangegrepen. En wie waren betere voorbeelden om in bredere kringen met de daartoe opgezette activiteiten en structuren door te dringen, dan een genootschap van voorbeeldige,, apostelen ' '? Ze konden die activiteiten propageren en activeren,, ter vervoordering van de devotie ", dat lag ten volle in hun functie als bemiddelaars tussen de geestelijkheid en de bevolking. Dat dit insloeg is te merken aan een uitdrukking als,, een rare apostel ' ' voor iemand die zich weinig,, apostolisch ' ' gedraagt. VAN BUYTEN (1981, 64 ) veronderstelt dat de clerus de bepalingen over het bijkomende lidmaatschap juist heeft ingelast ter bestrijding van de clan-vorming, die in zo'n beperkte kring, steunend op traditie en

189 (7 ) 183 waarschijnlijk zelfs op mondeling geregelde overdrachten van vader op zoon, wel te verwachten is. Hij voert echter nergens bewijzen aan en verliest uit het oog dat de opgelegde voorwaarden juist tot hechtere clanvorming moesten bijdragen. Bovendien bewerkte zo'n bijkomend lidmaatschap van een mimer " genootschap geen betrekking van de leden van dat genootschap bij de activiteiten van de apostelen. Een laatste punt dat we in het cultuurhistorisch raam willen belichten, is de sociale afglijding in de figurantenlaag en de daarmee samenhangende kostenberekeningen. Zeker op dit stuk gunt het Hoegaardse confrerieboek ons een kijkje achter de schermen, om niet te zeggen in de kerkelijke becijferingskunde om de kosten op de figuranten te blijven afwentelen, al waren dat niet meer de rijkelui van een eeuw terug. De deelneming en bijspijkering in de kosten zal aanvankelijk en zeker nog in de 17de eeuw, in zoverre dat precies te overzien kan zijn, geheel vrijwillig zijn gebeurd, als een soort voorrecht voor de gegoede burgers, die ook voor aflaten " hoge sommen besteedden (VAN DE GRAFT 1938, 20). Hoe dan ook moet die vrijwillige deelname enigszins gerelativeerd worden, gelet op de veelsoortige druk die de kerk op sociaal en op geestelijk vlak uitoefende en de gelatenheid waarmee die druk door de meerderheid werd ondergaan. Van echte vrije wilsuiting kan dan nog weinig sprake zijn. In elk geval werd het organisatie-scenario dat door de clerus bewust was opgezet, van eeuw tot eeuw doorgetrokken. De maatschappelijke verschuiving van de 17de-eeuwse gegoeden die kerk en pastoor ruimschoots wat konden gunnen, naar de handwerklei, die met hun karig loon voor hun rollenspel zelf nog moesten betalen, is wel opvallend. Zo hadden de apostelen te Hoegaarden om beurten de rekening van de maaltijd te vereffenen. De,, mombaer-vader ' ' en de discipelen en ook de proost of pastoor mochten telkens aanzitten zonder een eigen bijdrage te leveren. Dat voordeel viel dus allereerst de kerkelijke of geestelijke leider, zijn leke-afgevaardigde in het genootschap en eigenaardig genoeg ook zijn,, celibaatsgenoten ", de discipelen, te beurt. De diensten in de kerk, de begrafenismissen, de nagedachtenismissen en de uitgaven voor het baarkleed, werden bij kostenomslag betaald, waar de pastoor en de mombaar opnieuw waren vrijgesteld, terwijl net de pastoor met het opgehaalde bedrag zelf werd betaald. Verder zijn er nog de extra-offergelden en moesten de apostelen zelf opdraaien voor het

190 184 (8) herstel van hun,, habijten ' ' en,, cieraetsels ' '. Zelfs de klokkeluider moesten ze betalen (*). Wat er als compensering overbleef, was het,, recreeren ", de afzonderlijke ere-begraafplaats op het kerkhof en het,, apostolische " aanzien wellicht, hier en,, hiernamaals " nog meer. Wie deze benadering misschien een al te zeer geseculariseerde visie van onze tijd vindt, zal wijzen op het feit dat het de deelnemers aan de palmezeltocht natuurlijk allereerst om een,, geestelijk voordeel" te doen was. Dat mag dan destijds wel zo zijn ervaren, maar voor de organisatoren had zo'n geestelijk winstpunt niet eeuwenlang onverzoenbaar moeten zijn met maatschappelijke wijzigingen en evoluties. Van pluspunten op dat vlak is niets te merken, ook niet in het confrerieboek, dat veeleer getuigt van een verouderde belangstellingssfeer, zelfs van een zekere sleur ( zie ook sociolinguïstisch deel). Ook VAN BuYTEN ( 1981, 64, 73 ) moet dat hebben ervaren, wanneer hij de afwezigheid van geest " betreurt. Wat er aan bezieling met de viering samenhing, zal in de loop der tijden wel wat verschillen hebben vertoond. Maar de harde becijferingen van de clerus brengen toch aan het licht dat de,, geestes "-gesteldheid aan die kant constant nog even anders lag en niet bepaald inspirerend kon werken. Wat de institutionalisering van de Hoegaardse Palmzondagviering hoe dan ook weerspiegelt, zijn de niet-verschoven dienstbaarheden, met nog geldelijke verplichtingen eraan toe, in een hiërarchisch-clericaal gedomineerde maatschappij. Alle erbij te denken,, geest ' ', die er aanvankelijk wel zal zijn geweest, doet daar niets aan af. Ook op dat stuk opent het confrerieboek een niet te verwaarlozen invalshoek voor de studie van maatschappelijke verhoudingen. De verschuivingen in de taalkwaliteit van de teksten gaan daar o. a. ook mee samen ( zie verder). TEKSTEDITIE Presentatie en methode De tekst wordt in deze uitgave weergegeven zoals hij per blad en per regel in het origineel voorkomt. Elk blad van het origineel draagt een potloodpaginering die waarschijnlijk zeer recent is aangebracht door VAN (*) Alleen uit 1698 en 1745 zijn schenkingen voorhanden, maar die veranderen niets aan de geldelijke verplichtingen. Voor 1745 :,, Acte van protectierechten ' ' in het,, Archief van de vijf geslachten van Hoegaarden " ( VAN BuYTEN 1981, 119 )

191 (9) 185 BuYTEN van de Leuvense universiteit, naar aanleiding van zijn studie ter gelegenheid van een in 1981 te Hoegaarden gehouden herdenkingstentoonstelling en de daarbij aansluitende catalogus. Om het origineel niet nutteloos met nieuwe potloodkr assen te ontsieren werd deze potloodpaginering, die nochtans niet fei lloos is, overgenomen en aangeduid met R (van recent) met erboven r (recto) of v (verso ), al naar gelang van het geval (+ 0 = omgekeerd voor R94-R99 ). De volgorde van de bladzijden werd in deze tekstuitgave niet gewijzigd. Allereerst zou een chronologische ordening van tekstgedeelten al onmogelijk zijn, omdat op een en dezelfde bladzijde meermaals teksten van verschillende handen uit verschillende perioden voorkomen, soms zelfs teruglopend in de tijd. Bovendien zou enige r angschikking een vertekend beeld ophangen van de wijze waarop het confrerieboek in werkelijkheid van noteringen werd voorzien. Buiten de statuutsregelen en een paar passussen met historische inslag, zijn de aangebrachte aantekeningen willekeurig en wanordelijk. De inhoud van de inschrijvingen ging zozeer afwijken van wat voor zo'n register verwacht mag worden, dat het wegmoffelen daarvan met de opzet van een teksteditie onverzoenbaar is. Toch is enige ordening voor het onderzoek onmisbaar. Om aan die ordeningsbehoefte tegemoet te komen, hebben we de groepering aangevat van de verschillende handen en wel op grond van inhoudelijke en van paleografische kenmerken. Zo kwamen eenheden tot stand die een grotere homogeniteit voor lectuur en tekstverwerking mogelijk maken. We deelden het geheel in vier periodes in, ongeveer overeenkomend met 17de (I), 1 Sde (II), 19de (III) en 20ste (IV) eeuw. Telkens wanneer een andere hand begint, wordt dat na ast de regel aangegeven met H (H1, H2,... ). Indien er twijfel bestaat over het toebehoren van bepaalde gedeelten aan dezelfde hand, werden de letters a en b aan het betrokken handkenmerk toegevoegd (b.v. Hla, Hlb). Tekstverklaring (per bladzijde) en bespreking van vormen met klankwijzigingen (per hand) werden samengebracht na de tekst. Commentaar bij de transcriptie wordt wel onderaan de bladzijden vermeld. De tekst wordt diplomatisch uitgegeven. Gereconstrueerde of zeer moeilijk ontcijferbare letters hebben we tussen [] aangetekend. Onleesbare delen zijn met [...] aangeduid, aangezien het onderbrekingsteken (...)reeds in de tekst voorkomt ; de zeldzame schrappingen worden met = = = aangegeven. Indien er nog andere opmerkingen bij de transcriptie voorkomen, worden die in de tekst met *aangetekend. De afkortingen worden in het apparaat opgelost. Cursief gedrukte woorden zijn onderstreepte tekstdelen.

192 186 (10) Het verschil tussen hoofdletter en kleine letter is in het handschrift vaak miniem, door de grote gelijkenis van beide, vooral dan wat de h,m,n,v betreft, en de keuze is dus soms al eens betwistbaar. Er werd dan beslist aan de hand van vergelijkingen met dezelfde letter op andere plaatsen. De hoofdletter B wordt in het hss. van H. N. Nijs bewaard op alle plaatsen waar ze onmiskenbaar aanwezig is, al zou er veeleer een kleine letter te verwachten zijn, zoals b.v. midden in een woord. Het is immers een zeer uitgesproken karakteristiek van zijn schrift en dat leek ons een voldoende grond tot het behoud ervan. Waar de grafemen i/i en j /J door elkaar worden gebruikt en de vormgeving van de letters identiek is, werd steeds i/i getranscribeerd. Dit is het geval voor de hoofdletters bij de handen 1 en 4, voor de kleine letters bij de handen 6, 7 en 8, waar er uiteindelijk iets als,, jn het iaer ' ' of,, jtem ' ' wordt geschreven. Bij de handen 1 tot en met 4 en ook bij hand 6 (gotisch handschrift) b. Om het lezen niet al te zeer te bemoei- heeft de w de vorm van v + lijken werd deze combinatie telkens als w getranscribeerd (zie ook foto). Het accent op u werd weggelaten (komt zowel voor op u voor u als op u voor v), maar het trema (ii) als zeldzame schrijfwijze behouden. Wanneer het grafeem in het origineel staat als ij of ij, werd steeds ij gespeld en voor y steeds y. Ten slotte wijzen we erop dat enkel de als liniëring voorkomende puntzetting niet werd aangebracht, de eigenlijke leestekens werden daarentegen bewaard en dit zonder toevoegingen. BESCHRIJVING VAN DE CODEX (in 1984) Datering en authenticiteit Het boek van het Apostelengenootschap te Hoegaarden werd, sinds het op schrift stellen van de statuten in de 16de eeuw, vrij regelmatig aangevuld over een tijdsbestek van zo maar even vier eeuwen. De oudste datering is te vinden in de statuutsverordeningen (Ri 7 ) :,, Int Iaer ons Heeren alsmen schreeff duijsent/ /ses honden een en dertich den twelfsten martij / / is... gheordineert... ' ' De datering 1621 op R32/2 betreft een stuk dat later gekopieerd is, zoals duidelijk is aangegeven met Copij e ". De authenticiteit van de akte wordt gewaarborgd zowel door het watermerk van het papier en de schriftkenmerken als door de ontstentenis van enig belang bij vervalsing. Het laatst werd erin bijgeschreven op

193 ,, tweede Paaschdag 1922 ' ' (R73 ) Op een envelop van recente datum, waarin de codex wordt opgeborgen, is als opschrift aangebracht,, eerste boek der Apostelen ". In 1931 werd inderdaad met een nieuw boek begonnen (VAN BUYTEN 1981, 37). Verdere tijdsafbakeningen binnen deze periode van 1631 tot 1922 zullen samen met de gedetailleerde inhoudsbeschrijving en met de indeling per hand worden aangegeven. Samenstelling De codex bestaat uit zeven katernen, drie dubbele bladen (voor benamingen : zie Prevenier 1982, 126 ), vijf losse enkele bladen en een katern die op het einde van de 19de eeuw met grove, stijve draad duidelijk zichtbaar in het midden van een oorspronkelijke katern is ingenaaid. De katernen zijn verdeeld als volgt : één dubbel blad, één quinternio met twee uitgescheurde bladen, één ternio, drie losse bladen, één dubbel blad, één binio, één quaternio waarvan twee bladen zijn afgescheurd, maar waaraan in het midden de later ingenaaide quinternio is toegevoegd, één quaternio met één uitgescheurd blad, één ternio, één quaternio, één los enkel blad, één dubbel blad met één uitgescheurd, één los enkel blad. Datering en hand van het laatste blad vallen zozeer uit de toon, dat we mogen veronderstellen dat het elders thuishoorde, maar door de moeilijke leesbaarheid achteraan werd ingeschoven. Het derdelaatste blad is, rekening houdende met het doorlopen van de datering en met het identieke gebruik van uitdrukkingen (item is... ), vrijwel zeker het weggescheurde blad van het volgende dubbele blad (R /R ). Zowel vooraan als achteraan zit in de codex dus een dubbel blad, vermoedelijk beide als schutbladen bedoeld, maar later niet meer als zodanig begrepen. Vooraan bleven ze blanco tot + / Pas toen werd de verso-zijde van het voorinliggende tweede schutblad beschreven. Schematisch voorgesteld ziet de ordening (*) er als volgt uit : I + (V-2) + III+ 3 + I + II + (IV-2: 3 + V + 3 ) + (IV-1 ) + III + IV (I-1 ) + 1 Onder twee hoornige optouwtjes komen er zowel vooraan als achteraan nog twee kleine verticale smalle steunstrookjes van dun papier voor, waarvan alleen vooraan het tweede strookje met de tweede katern is verbonden. (*) Deze samenstelling verschilt op heel wat punten van die van VAN BUYTEN (1981). Zie Callebaut 1984.

194 188 (12) Het formaat van de katernen is fracto en de afmetingen zijn + 29,5 cm in de lengte bij + 20,2 cm in de breedte. Er is geen oude paginering of foliëring voorhanden, wel een recente paginering door VAN BUY- TEN (R in de transcriptie). Enkele bladen kregen een nummer met index, nadat ze,, tijdens een recente paginering over het hoofd [waren] gezien ' ' ( VAN BUYTEN 1981, 37, 38). De codex bestaat uiteindelijk uit 130 bladzijden of 65 folio's. Band De katernen zijn gebonden in een band van perkament die versterkt is met platten van zacht, vrij zwaar karton. De voorzijde van de band is ingescheurd en mist de rechter onderhoek. Van de achterzijde is zowel de linker bovenhoek als de rechter onderhoek verdwenen. Het perkament vertoont daar op de benedenhelft heel wat gaten en scheuren. Ondanks die gehavende staat, zijn er twee vluchtig neergeschreven rekeningen nog leesbaar. De tweede ligt schuin tegen het totaal van de eerste aan. 2 i 6 i 2 2 i De binnenzijde van de band draagt nog de sporen van leren bindlinten, twee vooraan en één achteraan. De lengte van de band bedraagt 30,5 cm, de breedte 20,5 cm. Papier en schrift Het eerste blad is helemaal verfrommeld, het tweede is links onder en rechts boven ingescheurd, gekreukt en gevlekt. Van het laatste blad is de rechter onderhoek weggescheurd. Blad R52 is ernstig beschadigd aan de rechterzijkant. Links van blad R71 en van blad R119 is nog duidelijk een gedeelte van een uitgescheurd blad te zien. De overige bladen zijn tamelijk gaaf. Heel wat bladen zijn onbeschreven (R 1, 3, 5, 7, 8, 15, 16, 28, 29, 30, 37 tot en met 48, 55 tot en met 70, 74 tot en met 77, 79, 84 tot en met 93, 120, 122 ). Enkele krabbels, vermoedelijk penneproeven voor

195 (13) 189 handtekening of naamvermelding, komen voor op R2 en R27 (R2, drievoudige aanzet van handtekening,, Daut'', misschien voor Dautremont, en R27, Geer bouien = Bovien). De bladspiegel is over het geheel genomen vrij onregelmatig. Wel werd daar meer aandacht aan besteed in de tekstgedeelten uit de 17de en uit het begin van de 18de eeuw, vooral dan bij de statuten van de broederschap. In dat gedeelte ligt de grootte van de bladspiegel om en bij 15 cm in de breedte en tussen 16 cm en 17 cm in de lengte (als uitzonderingen eens 18 cm, 13 cm en 14 cm ). Wanneer er twee verordeningen op een blad worden geschreven, is er steeds een tussenruimte van 5 cm gelaten. De marge bedraagt + / 3 cm. Dat de latere,, pennegebruikers " het niet zo nauw namen met de schikking, daar zijn bladzijden als R73, 78, 80, 81 en 82 schoolvoorbeelden van. Die bladen staan propvol en zijn schots en scheef beschreven. Met liniëring en afschrijving werd daar zeker geen rekening gehouden. Liniëring (met punten) is enkel bij het handschrift van H. N. Nijs nog zichtbaar, maar daar werd het boek dan weer ondersteboven gehouden (R94-R99). Dat de statuten nog de sfeer ademen van de oude handschriften, wordt niet alleen veroorzaakt door de reeds vermelde precieuze bladspiegelnormen, maar ook door de calligrafische regelmaat van het lettertype, de verzorgde titels en het vergroten van de initialen van de alinea's tot sierlijke krullende lijnen (R17). Behalve op een drietal bladzijden worden in de statuten overal reclamanten gebruikt. Ze kunnen hier geen ordeningsfunctie voor de katernschikking hebben gehad, maar waren bestemd om de lectuur bij het bladomslaan te vergemakkelijken. De statuten werden immers jaarlijks opgelezen voor de verzamelde broederschap, zoals nog blijkt uit de aantekening op R113. Het papier werd voornamelijk met zwarte inkt beschreven, af en toe ook met bruine, en later in de 20ste eeuw met blauwe (R 71, 72). Wat de soorten schrift betreft (voor benamingen : zie PREVENIER 1982 ), krijgen we het hele arsenaal van zeventiende-eeuwse gotische letters tot het moderne schrift van vandaag. De statuten en de bijbehorende ledenlijsten zijn in littera cursiva formata geschreven, de titel,, Catalogus der Aflijuighen " (R 9) in littera bastarda en de schepenbrieven in littera cursiva currens, waarbij het dunnere schrift veroorzaakt wordt door het vervangen van de brede pen door de scherpe in de 17 de eeuw. In 1740 wordt dan overgeschakeld op lopend humanistisch cursief (Ri 17 ), waarna gotisch cursief nog even opduikt van 1748 tot 1758

196 190 (14) (R119 ), om dan via humanistisch cursief en lopend humanistisch bij het moderne schrift te eindigen. Dat het gotische en het humanistische schrift, die het lange tijd tegen elkaar hebben moeten opnemen, elkaar hebben beïnvloed, is hier duidelijk merkbaar. Een grondig onderzoek daarvan ligt te zeer op zuiver paleografisch-scriptologisch vlak om er uitvoeriger op in te gaan. Wel willen we erop wijzen dat het boek als studie-object in die zin interessant is, aangezien we hier te maken hebben met teksten die gespreid liggen over drie eeuwen, steeds in verband staan met hetzelfde onderwerp en geschreven zijn door iemand uit een beperkte, zelfs in enig opzicht nogal gesloten maatschappelijk-functionele groep, die onder inwerking van socio-culturele factoren uiteraard veranderde. Een tweede belangrijk aspect voor scriptologische studie hangt samen met de recente onderzoekingen naar de relatie tussen leeftijd en schrift en de,, progressieve aftakeling van het schrift bij ouder wordende scribenten ' ', waarbij gehoopt wordt,, een benaderende hypothese op te bouwen over de leeftijd van de scribent ' '. Ook hiervoor kan het manuscript belang hebben (PREvENmR 1982, 10 ). Vaak zijn hier voor langere tijd dezelfde gelegenheidsscribenten de pen aan het voeren. De evolutie van H4 naar uiterst moeilijk leesbaar schrift (R35 en parallel daarmee R113 tot R116) is ons inziens de weerspiegeling van het verouderingsproces bij de schrijver. Watermerk en tegenmerk (*) Het watermerk bestaat uit een Lotharings kruis met twee bijna gelijke dwarsbalken, waarvoor zich twee C-initialen bevinden, de ene recht, de andere omgekeerd, ruggelings en symmetrisch om de kruisas in elkaar gestrengeld. Boven het kruis is er een hertogskroon met versierselen van wild selderieblad (JANOT 1952, 52 ). Zulke kronen van of in de vorm van plantenbladeren waren reeds in de oudheid volop in gebruik als zinnebeelden van macht of voortreffelijkheid. Heraldisch zijn er normaal vijf versierselen, hier zijn er maar drie te zien. Aanvankelijk was dit het produktiemerk van Florentin Aubert, houtvester te Arches ( bij Epinal, in Lotharingen ) voor zijn,, papeterie de l'isle ' ' te Cheniménil (Vogezen). Hij was hofleverancier van de hertog van Lotharingen. Het gebruik van het Lotharingisch kruis als watermerk lag in die streek voor de hand. De in elkaar gewerkte C's zijn de ini- (*) Voor uitgebreide bespreking : zie CALLEBAUT 1984.

197 tialen van,, Charles ' ', de toen regerende hertog Karel III van Lotharingen en van diens vrouw, Claude de France. Ook dat symbool is vanzelfsprekend voor een hofleverancier. Dit watermerk werd een zeer verspreid en zelfs algemeen gebruikt produktieteken voor de papiermolens uit de Vogezen, zij het dan met heel wat variaties. Daarbij kwam het tot zo'n verbasterde vorm, dat de initialen verkeerdelijk als een x werden begrepen en het papier als,, le papier a l'x" bekend werd (JAN0T 1952, 47, 48, 52 ). Door die namaakpraktijken miste het aanbrengen van het watermerk als identificatie van de fabricage zijn oorspronkelijk doel. Daarom werd in 1530 door de landsheer de verplichting afgekondigd om een kenmerkend eigen teken, vaak een monogram als meesterteken, huis- of familiemerk, aan het watermerk toe te voegen, om zo de anonimiteit van de geplagieerde filigrammen op te heffen. Alleen door die tegenmerken kan thans nog met zekerheid worden aangegeven welke molen het papier heeft vervaardigd. De afdruk van het watermerk van het papier dat voor het confrerieboek van Hoegaarden werd gebruikt, is een voorbeeld met een duidelijke en verzorgde tekening. Soms staat het recht (R15-16 ), soms ondersteboven (R47-48). De tegenmerken daarentegen vertonen te Hoegaarden niet zo'n beste tekening. Geen enkel is eigenlijk compleet, als men ze vergelijkt met wat over die Vogezen-merken in een zo uitvoerige publicatie als JAN0T is samengebracht. Het tegenmerk van de papierfabriek van Amé Géninet uit Epinal ( papellerie Aymé-lès-Epinal " ) vertoont de meeste gelijkenispunten. Géninet gebruikte het aansluitende hertogelijke watermerk vrij algemeen. Enkele tegenmerken (R87 b.v. ) doen denken aan het teken van zijn (JAN0T nr. 89). schoonzoon en opvolger Michel Coustelier De meest gelijkende watermerken zijn volgens JANOT ( nr. 138, p. 176 ; nr. 126, p. 220) te dateren tussen 1613 en 1628, de tegenmerken (nrs. 80, 82, 83, 85, p. 340) van 1611 tot Die einddatum kan natuurlijk telkens nog wat later liggen, want we steunen op voorbeelden, niet op complete reeksen. Het voorkomen van Coustelier-kentekens wijst alleszins op een fabricage na de dood van Géninet, dus na Als datering is dus wel die van + / 1613 tot + / 1628 het meest aannemelijk. Het boek van het Hoegaardse apostelengenootschap is dus wel degelijk geschreven op oud papier uit de Vogezen, van de molen van Epi-

198 192 (16) Het watermerk De tegenmerken R 89 R R 93 \I G in. R 87

199 (17) 193 nal, uit de tijd van iets voor de aanvang van de aantekeningen over de apostelenkring. Inhoud Deze is samen te vatten in volgende punten : 1. De statuten, dit zijn de voorschriften in verband met de opluistering van de Palmzondagviering evenals de verplichtingen die de leden van het Apostelengenootschap daarbij en in hun levenswandel in het algemeen moeten nakomen. Die statuten werden, zeker tot 1698 jaarlijks en tot 1706 in elk geval bij toetreding van een nieuwe verkozene, aan de leden van de broederschap voorgelezen (R 113 }. 2. Enkele schepenbrieven met onder meer de zeer dubieuze geschilregeling bij overeenkomst tussen Gooit Finoels en Marie Dauwen en de schenking van Finoels, uit welke overeenkomst de aanwezigheid van deze stukken hier enigszins kan worden verklaard. Het is namelijk de grond geweest van het enige inkomen dat het genootschap als vechtspersoon ooit heeft verworven. 3. Het erg ongeordende ledenbestand met data van toetreden, ontslag of overlijden. Ook het nakomen van de geldelijke verplichtingen en de kostenverdeling vindt daarbij een plaats. In de 17de eeuw moet het wel de bedoeling zijn geweest de stof te ordenen per onderwerp. Vandaar een eerste deel, met als opschrift,, Catalogus der Aflijuighen ' ', een tweede getiteld,, Hyer naer volghen die Ingescreuen zijn die den maeltijt gegeven hebben ' ' en tenslotte naar het einde van de codex toe, een derde afdeling onder het hoofd,, dach en datum vande ghene Ingescreuen sij n... ' ' Maar die indeling werd in de loop der tijden klaarblijkelijk opgegeven. Omstreeks het midden van de 19de eeuw wordt de willekeur zo groot, dat een schrijver de verwijzing invoerde :,, ziet tweelf blaederen agterwaers om te beginnen de naemen " (R107 ) en daarbij niet naar achteren bedoelde te verwijzen, maar naar voren, waar hij nog een plaatsje voor zijn vervolg had gevonden. Het aantal bladen naar voren had hij daarbij ook nog verkeerd geteld. Zelden wordt bij die ledenopsomming vermeld welke apostel wordt uitgebeeld en met welke symbolen ( alleen in latere tijd bij H. N. Nijs, R94). 4. De uitweidingsrelazen van graag schrijvende pennevoerders over tijdssituaties, beroerde tijden, oorlog en revolutie, zelfs al eens met pittige details over weersomstandigheden. Zo over een uitzonderlijk harde

200 194 (18) winter, met een schilderachtig trekje over :,, de swelmen op den bogaerden vyver gevlogen met de kijkels aen hunnen stert ' '. 5. Naast de codex zijn er nog enkele losse stukken die in het confrerieboek werden bewaard en nu in een afzonderlijke omslag bij het boek zijn gevoegd. Van de hand van Nijs zijn er twee rekeningen over de inkomsten van het genootschap, een derde rekening van de maaltijd van 1811 en enkele vermaeningen ". Daarnaast twee dubbele bladen met kladteksten van de schepenbrieven uit de 17de eeuw ( deze laatste werden niet getranscribeerd, daar ze slechts onbetekenende afwijkingen tegenover de overgeschreven teksten vertonen). Wat de codex niet inhoudt en wat er toch in verwacht had kunnen worden, zeker als men ziet tot wat een uitweidingen het er soms in komt, zijn b.v. gegevens over de apostelgewaden of over de samenstelling of het traject van de processie of meer in het algemeen over Palmzondaggebruiken te Hoegaarden of over gewoonten van het genootschap ( bij de Palmzondagmaaltij d b.v. wordt traditioneel een kelk wijn van apostel tot apostel voor een dronk doorgegeven). Evenmin horen we iets over de opberging van het Palmpasenbeeld of over de restauratie of beschildering van dat,, ezelke ".

201 (19) 195 Overzicht Hand (Hand) (*) Inhoud Datum Pagina (R) Periode I: A. Cursiva formata H 1 Ledenbestand , 14 (H2) Statuten (H 10) +/ `Maeltijt'- gevers , , 12 Inschrijvingen (H 2) (H 3) (H 12) +/ B. Littera cursiva currens H 4 Schepenbrieven 1621 (**) 32 2, , Rekeningen (H 3) H3 Aantekeningen (***) H , 121 H , 116 H Periode II: / Overgang naar humanistisch H 5 Aantekeningen (***) H H , 101 H H

202 196 (20) Periode III : humanistisch H 10 Hss. van H. N. Nijs , 26, 99-94, ( + Bijlage) H 11 Ledenbestand H H H , 50 H H H , 54 Periode IV: nieuwe pastoor H 18 Commentaar op oorlog Ledenbestand H H 20 Komst van een , 73 2 (*) bijschrijving uit zelfde of andere periode (**) kopie (***) periode van ontbreekt ; er is echter geen aanwijzing van opheffing van het genootschap (p. 67 )

203 (21) 197 v R4 III H10 den dinst van eenen vader der apastelen oft van eenen deci[e]pel 9 schellingen ieder 4 stuijvers den dinst van eenen apostel 6 schellingen 5 ieder elf orkens i800 derthien den drij entwintigsten september is onder ons Broeder = schap besloten en veraccordeert, dat de apostelen naer hunne aflyvighijd sullen hebben den selven dienst gelijk den vader ; ofte decipelen, dat is eene misse met drij priesters, hier vooren hadden zij 10 maer eene nisse met eenen priester gesongen, dus dit voorgestelt is geconsenteert geworden door vader mombaer en geestelijken vader den heere pastoir geapprobeert, mits wij allen gelijk sijn in de betaelinge van onkosten, hier tegens een jeder mag den selven dienst genieten, ons houdende als gebroeders in den heere 15 Henr: Norbertus Nijs vader r R9 IA H1a den dienst voor Bernard hament is gedaen den 23[e] september i8i3 is betaelt aen den H: pastoir negen en sestig stuijvers voor alle de bedienders is ses stuijvers meeder als negen schellingen om diesewille dat den diaeke en supdiaek nu trekken eenen franc ; en 20 hier voorens hadden sij ieder maer seven stuijvers, dus tusschen gesesthienen betaelt, ieder gegeven vier stuijvers twee oorden was twee en seventig stuijvers soo is daer drij stuijvers overschot. Catalogus Der Aflijuighen Anno 1632 den eenen twintichsten 25 Octobris is ghestoruen henrick kenis getraut hebbende Cathlijn wijngaerts Anno 1632 den ses en twintichsten Octobris is ghestoruen meester Euerardt van Duijnhouen noch Jongman, wesende 30 den soen van mr Peeter van Duijnhouen 2 : e geschreven over s 16 : e onleesbaar door vlek 29, 30 : Duijnhouen : accent op u en uij verschilt hier in vorm van de accenten elders.

204 198 (22) H1b H2 r R 11 IA H1b Anno 1634 den vijffentwintichsten Octobris is gestoruen van die gaue Godts franck Laenen tot Aelst Anno 1695 den 27 Iulius 35 is gestoruen willem bietens tusschen den elf en t welf sauons Secretarijs vandesen boeck In het Iaer i668 hebben den maeltijt gegeuen Ioachim van den bosch ende michiel Uijngaerts 40 In het Iaer i669 hebben den maeltijt gegeuen henrick Cauerseijns ende mattheus van Simphouen In het Iaer i670 heeff den maeltijt gegeuen michiel petri voor sijn paert ende die Rest die Confrees Int gelijck 45 In het Iaer 167i hebben den maeltijt gegeuen Henrick marschael ende Berthel van Osmael In het Iaer 1672 hebben den maeltijt gegeuen Ian Ralis ende peeter valentijn Int Iaer 1673 hebben den maeltijt 50 gegeuen Henrick tauerniers ende merte Curre Int Iaer i674 Hebben den maeltijt gegeuen LoUijs pinsnel ende Ioachim van den bosch heben den maeltijt gheg[euen] Int Iaer i675 machill wijngaert ende hendrick [marschael] v R Int Iaer i676 hebben den maeltijt gegeuen mattheus van simphouen ende ende michiel petrij Int Iaer 1677 hebben den maeltijt gegeuen henrick marschael ende 60 Henrick beetme 51: Hebben : de H is ander lettertype dan normale gotische H 53 : sterk verbleekt ; [even] inkt nagenoeg weg. 54 : inkt nagenoeg weg.

205 (23) 199 r R 13 IA Hlb Op den 6 Iulius duijsent seshondert seuensesthich is gestoruen den Geestlijcken vaeder Ian vanden Put smorghens Tuusschen vier ende vijf vren 65 Op den i6 Septemb i669 Is gestoruen *Henrick Cauerseijs tusschen tuee ende drij vren naer die noen /i670 Op den 26 Augustus/ is gestoruen 70 Anthoen beruau naer den noen tusschen vier ende vijf vren op den 2i Iunius Is gestoruen ende verbrant In het Iaer 1672 Berthel van Osmael sauonts 75 tusschen thien ende elf vren v R 14 IA H1b Int Iaer i676 Is gestoruen michiel petrij Int Iaer i676 Is gestoruen Michiel Saelmaekers 80 Int Iaer i676 Is gestoruen LooUijs pinsmel In Het selue Iaer is oock gestoruen Hendrick Cauerseijns den Ionghen r R 17 IA H 1 a 85 In Het selue Iaer Als voor Is oock gestoruen metten Cure Inden naem ons Heeren. Amen. Int Iaer ons Heeren alsmen schreeff duijsent

206 200 (24) v R 18 IA r R 19 IA 90 ses hondert een en dertich den twelfsten mantij is alhier binnen deser Vrijheydt van Hougaerden der Collegialer Kerck Sancti Gorgonij ter eeren Godts, ende tot stichtinghe van meerdere deuotie 95 gheordineert ende inghestelt met consent der Eerwerdighe Capitulaer Heeren, Canonicken, ende Mijn Heer Pastoer Mijn Heer Lambert de Pas als meijer deser Vreijheydt Hougaerden, ende met der Heeren Schepenen der Vreijheijdt voerschreuen ghe = 100 ratificeert ende voorgoet ghehouden alsulcke onse broederschap ter memorie van de twelff Apostolen Christi, alsoo inghestelt, om van Iaer tot Iaer op elcken Palmsondach inde Processie deuotelijck ende eerlijck onderhouden te worden, ghelijck dat 105 in vueghen, manieren ende formen hier int cort volghende ghedeclareert wordt ; waer wt een ieder der Apostolen nu ten teijde, ende toecomende tijden hem draghen ende reguleren sal. Ten eersten is onder ons ghebroeders 110 gheordineert, dat een ieder der Apostolen hem teghen iederen Palmsondach sal stellen in staet van gratien, als met een oprechte berouw ende leetwesen sijne sonden biecht ende, gebiecht wesende sal ontfanghen onder de Hoochmisse aen den hooghen 115 authaer het alderheijlichste Sacrament des authaers, ende ten offer gaen op tijt ende stondt daer toe gheordineert Ten tweeden is het die maniere ende geordineert alsmen op desen dach voerschreuen de Passie begint 120 te singhen, dat sij Apostolen alsdan wter kercken gaen, ende de selue gesonghen zijnde sullen zij wederom in coemen, midts gaende een ieder op zijne ghestelde plaetsche, Ende sij syn dan ghehouden bervoets te gaen, ten waer datter 125 iemandt deur ouderdom offt weeckheydt der voeten verexcuseert waere. Daeren bouen sullen zij sullen zij gheschicktelijck ende deuotelijck gaen, om die Processie te vereeren, ghecleedt 130 wesende Apostolische wijse, daer bij hebbende een ieder zijne wapenen daer toe gheordineert, ende ten lesten vergheselschapt wesende

207 (25) 201 v R 20 IA r R 21 IA met haeren Mombaer vader van hen vercosen ende ghedeputeert 135 Ten 3d".Den dienst Godts, te weten de misse inde kerke ghedaen zijnde, sullen zij Apostolen wederom gheschicktelijck twee ende twee gaende met hunne Apostolische habijten, naex het huijs daer den noenmaeltijt van eene der Apostolen 140 bereydt sal zijn, compareeren, ende aldaer ter goeder wijse, hen onberispelijck recreeren, sonder eenighe onghestichtichheydt offt excessus te doen, genietende van de portie van Godt den heere verleent. Ten Oden 145 Ten 4den.Is een ider der Apostolen op den tijt van twelff Iaeren eens verobligeert alle twelff Iaeren de Apostolen op Palmsondach den maeltijt te gheuen, midts voldoende met alsulcke gerichten offt spijsen alhier ghemen = 150 tioneert, te weten : dat zij seuenthien offt achtien micken sullen doen backen, ende doen ghereet maecken drij schoetelen aberdaens, drij schoetelen bocxharinghen, drij schotelen gheweijckde haringhen, ende drij schoetelen boonen, ende 155 voorts eenighe pottagerij t'sij van erweten, offt coolen, ende daer nae boter ende kees, Ende voorts niet meer ghelijck dat eerstmael int beghinsel van dese Broederschap onder malcan = deren verdraghen is gheweest, midts dat een 160 ider der Apostolen syn part offt deel van het bier datter op den maeltijt ghedroncken wordt sal betaelen, den maeltijt ghedaen zijnde sullen zij ghelycker handt voor de zielen der afflijuighen bidden eenen Pater noster 165 ende Aue Maria Ten vijffden Ten vijffden. Offter iemandt op Palmsondach cranck waere, offt buijtens Dorps met eenighe singuliere affairen becommert wesende 170 dat hij noch in Processie, noch op den maeltijt en coste ghecompareeren, sal den seluen gehouden zijn iemanden in tijts in zijn plaetsche te stellen. 172 : in tijts : staat tussen de regels in geschreven

208 202 (a6) v R 22 IA Ten sesden. Is gheordineert alsser iemandt van de Apostolen sal coemen te steruen, dat 175 zij als dan verobligeert zijn voor den afflijuige te bidden, als dat sij ghelijcker handt, moeten eens laeten een misse doen singhen, ende zijn altesamen ghehouden de misse coemen te hooren ende ten offer gaende naer costume, Ende 180 den afflijuighen is ghehouden hen den maeltijt te gheuen prouens wijs, midts een ieder betaelende het bier datter ghedroncken word. Ten 7en. Alsser nu iemandt ghestoruen is, sullen zij t'samender handt met consent der 185 tutelaer Heeren wederom binnens Iaeres wt de Sollicitanten die hen tot sulcks presenteren eenen anderen kiesen, wesende van eerlijcken naem, faem, ende conuersatie, ende inde Kiesinghe sullen zij t'samen 190 compareren, gheuende alsdan een ieder daer toe zijne voose Ten 8ten.Alsser voordaen iet te coepen, offt te vernieuwen is tot behoeff des cieraetsels der Apostolen, als sijn hunne Umbraculen opt 195 hoofft ende wapenen, cleederen, ende andersins, sal een ieder ghehouden zijn, syn deel naeuenant soo veel als dat beloopen sal te deboursseren r R 23 IA Ten negensten. Ten neghensten. Offter iemandt onder de Apostolen 200 beuonden waer, die hem misbruijckte in eenighe schandeloose, ende onbehoorlijcke feyten, berispens ende straffens weerdich, sullen zij gebroeders de selffste moghen vermaenen, ende calengieren, naer des feyts bedrach. Ende en beeteren zij 205 haer niet eens ende tweemael vermaent synde sullen de gebroeders die zeluen moghen reformeren ende wt den ghetal werpen, als eenen anderen van eerlycker conuersatien, daer toe beguaem kiesen 210 Ten thiensten is onder malcanderen verdraghen als dat zij alle Iaer opt t Scheyden der Apostolen

209 (a7) 203 dach sullen ontrent ten thien vren een Solemneele misse doen Singhen, die welcke hunnen gheestelyck Vader als Pastoer deser Broederschap sal celebreren] 215 Ende alsdan sal een ieder ten offer gaen, ider offerende eenen silueren penninck, ghelijck dat int beghinsel v R 24 IA int beghinsel deser institutien geconcludeert is, voorts daechs te vooren opt' Scheyden der 220 Apostolen auondt sullen zij deur hunnen knaep eens de groote clock doen luijden, wederom op den dach voor de misse eens, ende naer den noen den maeltijt ghedaen zijnde eens Ten elffsten den maeltijt die op desen dach bereydt 225 sal woorden, zullen zij Apostolen den selfsten eerlijck besorghen, het zy in visch offt vleesch naer, ghelegentheydt des tijts, ergens in een huijs, daert hunnen Mombaer Vader belieuen sal. Des sullen zij den cost, het bier 230 ende voorts al datter toebehooren sal gelijcker = handt betaelen naer bedrach der sommen totael een ieder zijn part offt deel, Ende t'selfste contribuerende aen hunnen mombaer vader als bouen 235 Ten i2 r R 25 IA Ten 12en. Ofter alsdan iemandt op desen dach voerschreuen belet waere, dat hij noch inde Kercke, noch ten maeltijt ghecomen en coste, sal nochtans euen wel verobligeert zijn, 240 sijnen offer penninck te zeijnden, Ende soo wel zijn part vande verteerde costen des maeltijts alsdan ghedaen betaelen, als een ander, offt hij compareert offt niet Ten 13. Indien datter dan eenighe faute 245 van betaelinghe gheschiet, is den knaep altijt verobligeert de selfste schulden op te maenen gheuende aen den mombaer vader als bouen ghementioneert

210 204 (Za) v R 26 IA H10 r R 31 IA H1b Ten 14' Is een ieder der nieuwe gecosen 250 Apostolen verobligeert, hem te laeten intituleren oft inschrijuen inde Broederschap van Onse Lieue Vrouwe, indien hij niet ingheschreuen en is, alhier binnen Hougaerden den twintichsten meert 1633 wederom van nieuws 255 aff inghestelt, ende gheobserueert den 15 indien is geconsenteert want eenen apostel oft eenen discipel eenighe ingurige geeft 20 vanen bier voor boot den 16 is geconsenteert van ieder apostel oft discipel met sijn flambie in de processie te gaen indien eenen makeert vanen bier voor boot Hyer naer volghen die Ingescreuen zijn die den maeltijt gegeuen hebben Ian vanden Put ende Uillem van Simphouen hebben den maeltijt gegeuen 265 Alsmen S'creef i646 Giel gregoir ende Henrick Cauerseijns hebben gegeuen Int Iaer 1647 Uillem Cure ende Allexander Colleij hebben gegeuen Int Iaer Berthel van Osmael ende Henrick marcheal hebben den maeltijt gegeuen In het Iaer 1649 Niclaes S'crijmers ende peeter Idoel hebben den maeltijt Int Iaer i657 nota In het Iaer 1658 hebben den maeltijt gegeuen In het Iaer i659 hebben den maeltijt gegeuen Ian Ralis ende Peeter Valentijn 263, 277 : Put, Peeter : de grootte van p wijst op een kleine letter, maar de ductus is die van een hoofdletter 264 : Simphouen : de S is een ander lettertype dan de normale gotische s 266 : Henrick : H heeft een ander lettertype dan de normale gotische H

211 (29) 205 v R 32 IA Hlb In het Iaer i660 hebben den maeltijt gegeuen Ian de pus ende Anthoen beruau 280 In het Iaer i66i hebben den maeltijt gegeuen LooUijs Pinsmel ende Ioachim van den bosch In het Iaer i662 hebben den maeltijt gegeuen michiel Uijngaerts ende henrick Cauerseijns In het Iaer i663 hebben den maeltijt 285 gegeuen niclaes S'crijners ende Allexander Colleij Int Iaer i664 hebben den maeltijt gegeuen michiel petri ende peeter Idoel In het Iaer 1665 hebben den maeltijt gegeuen Henrick marschael ende Berthel van osmael 290 In het Iaer i666 hebben den maeltijt gegeuen Ian Ralis ende peeter Valentijn In het Iaer i667 hebben den maeltijt gegeuen Anthoen beruau LooUijs pinsmel r R 32 2 IB H4 Copije extract vuyt Schepenen prothocolle der 295 vryheyt Hougaerden Op heden desen derden xbris Anno i62i voor Meyer ende Schepenen der vryheyt Hougaerden is gestaen ende gecompareert Daniel van mierbeeck als man ende momboir van Catlijn tritsmans als erffgenaem van 300 wylen gouis tritsmans peeters sone ende margareta van herbergen, den welcken heeft aldaer naer dry continuele kercke geboden byden predicant oft stoel alhier inde kercke een met en vuytganck der brandende keersse, hooghen ende palmslach, daer Inne 305 gevolght opden gelimiteerden sitdach wettelyck bekint vercocht te hebbene, een huys, hoff, stallen, schueren boemgaerden, winblock groet t'saemen seuen dachmael ende eenen half, met noch onderhalff dachmael lants alle gelegen tot Sinte Catlynen houthem regenooten 304 : palmslach : m geschreven over s.

212 206 (30) v R vanden voorschreuen gelege metten boomgaerde ende win block scheeren straet vuyt hougaerden naer dye Cappelle van houthem lydende ter eenre, dye Cappellen hoff ter tweedere vlierbeeck ende dye erffgenaemen gouis druijs ter derdere ende t'voetpat vande hyde tot houthem naer 315 thienen lydende ter vierdere syden ende vanden voorst onderhalff dachmael lants regenooten den voorschreuen boomgaert ter eenre, dye erffgenaemen Machiel Sael maeckers ter tweedere, Cornelis Lambeets ter derdere dye heere pasteels ter vierdere, ende vlierbeeck ter vyffd[e]r 320 syden, van welcke by voorschreuen Comparant heeft vertegen met halme ende monde ende hem te maelen daer vuyt ontgoeijt tot oirboir ende behouff Iohan Chandelon, den welcken naer vertydenisse is daer Inne behoirlyck gegicht ende gegoeyt voor eene seeckere 325 somme van penningen teweten sesthien hondert eenenvijfftich guldens brb eens = = eens teweten ende hier Inne gecomprehendeert, hoogen, palmslach, goits = penninck gelach, ende clerckengelt, waranderende hij opdragere het voorschreuen goet op een mudde coren aende 330 Taefel off hijligen geest tot hougaerden een mudde spintterwe voor den Armen, ende scheeren Cheyns Iaer lyckx daer op vuytgaende sonder meer voorcommers waer van hinc Inde 440' gelouende 9-- Dese gecollationeert tegens dye prothocolle 335 Accordeert Quod Attestor Leemans nots ende schepene van hougarden Copije extract vuyt Schepenen prothocolle der vryheyt Hougaerden 340 Alsoo daer groete differentien ende geschillen waeren opgeresen tusschen Iouffvrouwe Marie Dauwen weduwe wylen guillam van Meerbeeck # soo voor de justitie van Hougaerden, als den Heere Officiael van Luyck ouer eene renthe van sessendertich Rinsguldens vier stuyvers 345 een halffee, dye de voorschreue Jouffvrouw is treckende op de goederen der voorschreue weduwe, namentlyck op huys ende hoff gelegen tot houthem aende Cappelle, ende 319 : inkt verbleekt. 333 : krul die gelijkt op hoofdletter G die geschrapt werd hij hervatting ;,9- : afkorting voor ende "

213 ( 31) 207 r 32 4 v R 32 5 een dachmael Anner, soo breeder Inde bescheeden, rege = nooten dye Cappelle dye straet van hougaerden naer dye 350 # ter eenre ende wed : Ian hu[y] -bens [ter][a]ndere syden Capelle, ende vlierbeeck, waer Inne soo veere was gepr[o] cedeert datte voorschreue weduwe was gecondemneert, soo ist dat om alle rusien te schouwen syn te gader gecoemen, de 355 voorschreue Iouffvrouwe, ende goort finoels als getrouwt hebbe[nde] de dochter des voorschreue Ian huybens, ende syn ouer de voor schreue renthe ende vercoepen mette costen van dyen gevallen in accoort, waer ouer van weder syden ter presentie vanden ondergeschreuen Notaris ende florentius pittau met diuersche 360 andere getuijgen hebben stipulatie gedaen in handen vanden Notaris A : Pittau, doch nyet beschreuen, mits partijen reser = ueerden het selue te doen voor Schepenen van hougaerden waer van den voorschreuen pittau ende ondergeschreuen heeft den last gehat om te doen, soo den ondergeschreuen ver 365 claert In vugen ende manieren naervolgende, te weten datte voorschreue Iouffvrouwe de voorschreue renthe heeft gedemineert vande voorschreue somme van sessenveertich guldens vier stuyuers een halffue tot vierendertich rins = guldens Iaerlyckx, sonder nochtans de Ionste creatie oft 3 70 Capitael des voorschreue sessenveertich guldens vier stuyuers een halffue in eeniger manieren, te willen altereren oft Innoueren, als dese doende om dese ellendige tyden, ende datten voorschreuen finoels seyden het goet soo veel nyet weerdich te wesen, mits den 375 vorige lasten daer op staende, ende op conditie datte voorschreuen finoels soude tellen voor achterstellen ende costen, hondert dertich guldens eens, de meerrest hem remitterende ende schenckende, ende alle Iaer soude voortaen de voorschreue vierendertich guldens betaelen 380 los ende vry binnen Louen, oft daer het aen de voorst Iouffvrouwe gelieuen soude, onder obligatie van synen persoen ende goederen present ende toecomende bouen alle vorige lasten daer op vuytgaende, des quitteerde de voorschreue Iouffvrouwe aenden voorst 385 finoels het loopende Iaer 1619, alles welck den voorschreuen finoels heeft geaccepteert ende gelooft te achtervolgen onder de conditien als voorschreuen, oirsaecke warom, ende mits nyet beschreuen soo ist dat = 350 : #randinlas behorende en te rekenen bij regel 342 ; inkt erg verbleekt

214 208 (32) r R 32 6 den voorschreuen finoels op heden desen sesthiensten 390 October i694 is gecompareert voor my notaris als van alles kennisse hebbende ende getuijgen naergenoempt reitererende ende van weerden houdende de stipulatie in handen des voorschreue pittau gedaen, heeft alnoch geaccepteert ende accepteert by desen het voorst huijs 395 hoff & voor de voorschreue somme van vierendertich guldens st iaers, ende gelooft deselue Ioffelyck te voldoen allen Iaer coste redemptie toe dye sal mogen geschieden mette somme als Inde creatie der renthe van sessenveertich guldens vier stuyuers een halffue mits men het Capitael 400 ende creatie nyet en verstaet, soo voorseyt te alterer[en] oft Innoveren, ende verloopen naer rate des tyts, beneffens te betaelen de voorschreue hondert dertich guldens bouen de lasten daer op vuytgaende onder dye obligatien als voor, consenteert ouersulx inde realisatie ende approbatie deser voor heer ende 405 hoff competent, ende renuncieert van allen beneficien ende exceptien deser ter contrarien, waer ouer heeft in myns notaris handen gestipuleert, aldus gedaen ende gepasseert Anno mense die vt supra, present mr Ian de = moulin ende Ian finoels getuijgen tot dese geroepen ende 410 gebeden, ende heeft den Comparant het minuet deser be = neffens Ian finoels onderteeckent met hen marcquen ver clarende nyet te connen schryven, gevraeght synde beneffens mr Ian demoulin ende my ende dese gecollationeert accordeert onderstondt quod attestor ende was onderteeckent 415 Leemans nots. Op heden wesende desen sesthiensten October 1694 comparerende voor ons Ioan Leemans ende mr Ian Demoulin Schepenen deser [vry] heyt Hougaerden goort finoels exhiberende het acte notariael hier vorens geinsereert ende gepaseert voor den notaris I Leemans, mr Ian demoulin 420 ende Ian finoels getuijgen op heden, versueckende het selue in alle syne pointen ende clausulen gerealiseert ende geapprobeert te worden, tot wyens versueck condescende = rende hebben wy schepenen voorschreuen, het voorschreuen acte gerealiseert ende geapprobeert, mede gegicht ende 42 5 gegoeyt alle clausulen als In het selue ende is alles Iure cuiuslibet saluo in hoyden gekeert Collatim Cum predicto prothocollo Concordat Quod Attestor Leemans nots & schepene van 417 : inkt verbleekt

215 (33) hougarden v R 32 7 Copije Op heden den seuensten December 1699 comparerende voor my greffier ende getuijgen naergenoempt den eerw : Here Ioannes van denputte pastoir ende deecken alhier, met hem geassocieert Meyer ende Schepenen 435 deser vryheyt in qualityt als super intendenten der Taefel alhier ter eenre, ende goor finoels ter andere syden partijen, welcke voirschreue Comparanten alsoo onderlinge waeren in proces ouer een mudde spinde terwe, ende een mudde coren staende op het pachthoff 440 des voorschreuen finoels gelegen tot houthem, rege = nooten den Cappelen hoff, de straet vande Capelle naer hougaerd[en] ende t'voetpat vande Hyde naer thienen, In welck soo veere was geprocedeert datten tweeden Comparant alreeds stont gecondemneert te 445 worden, soo ist dat partijen sijn gevallen in d'accoort In vugen naervolgende, alles nochtans sonder te willen Innoueren off altereren den ouderdom ende crea tie der voorschreue twee erffrenthen volgens dye be - scheeden daer v an synde, waer ouer expresselyck wort 450 geprotesteert, als dese alleenlyck geschiedende om de quaede tyden, teweten soo ist datten tweeden compa = rant gelooft soo doet by desen, de voorschreue renthe voortaen Iaerlyckx te betaelen op haren valdach, doch alsoo dye tyden syn ongestaedich hebben dye Ierste 455 Comparanten gelooft soodoen by desen den tweeden Comparant te laeten betaelen het mudde terwe in specie, ende het mudde coren reducibel aen vyff stuyvers het halster, mits door den tweeden Comparant Instantelyck oft veerthien daghen naer desen een Iaer, 460 ende een Iaer naer den Oist toecomende, een met het Iaer alsdan oyck te verschijnen ende door den 2' Comparant te betaelen allen geresene costen ten opsichte van desen, waer mede den tweeden Comparant syn quitterende van alle vorige verloopen ter cause voorst 465 ende dachten vanden tweeden Compar ant, alles welck heeft gelooft te volbrengen, tot dyen synde obligerende synen persoen ende goederen present ende toecomende, mede oyck sijne toecomende erffgenaemen tam con dunctim quam diuisim Ider int besonder, by faute 460 : tweede een " : lees : ende "

216 210 (34) r R van welck consenteert inde condemnatie voluntair te slagen voor allen gerichten sonder voorgaenden dagemente met constitutie aen yder thoonder deser soo om te realiseren als decreteren, ende met renuntiatie van allen privilegien deser ter contrarien, super quibus stipulerende, aldus ge- 475 daen date soo voor ter presentie van Ian welden ende Charle berwaer getuijgen, ende hebben dye Comparanten beneffens dye getuygen dye minute deser benefens my Secretaris respectiue onderteeckent, ende dese gecollatio = neert tegens [het] selue minuet berustende ter greffie der 480 vryheyt Hougarden is accorderende onderstont quod attestor & was onderteeckent Ant : [S] weerts & vse gecollationeert tegens dye voorst. Copye onderteeckent soo voor accordeert Quod Attestor Leemans nots v IB R extract vuyt schepenen prothocolle der vryheyt Hougarden Op heden den 27 e 9ber 1698 Comparerende den eerw : Heere Ioannes van denputte deecken ende pastoir des vryheyt Hougaerden [Ge]ilis Collaert Meyer Ian Leemans 490 mr Ian demoulin, Ian Tauerniers, Ian Beetens ende f steuens Scepenen, welcke voorschreue Comparanten ver = soeckende den dienst Godts, gelyck van outs is geplogen geweest datmen gehouden heeft processie opden palmen sondach mette twelff Appostelen gecleedt met Appos- 495 tolicque habyten, ende henne wapenen ende insiende datte selue syn onversien van eenich legaet willende den dienste Godts vervoorderen hebben geraeden gevonden hen te laeten volgen soo lange dye selue confrerie sal staen ende dye processie Iaerlyckx sal gaen vuyt 500 dye Taefel goederen voor twee maeltyden, sesse halsteren terwe ende sesse halsteren coren op de goederen Goort finoels tot houthem, tot meerder vastichyt deser hebben den vaeder der Appostelen geconstitueert om het selue te e(o)ntfangen, ende te doen valideren, op con = 479 : inkt sterk verbleekt. 481 : inkt vrijwel geheel verbleekt. 489 : ongewone G ; e hoger liggend en niet goed zichtbaar.

217 (35) ditie datten voorschreuen Meyer ende Schepenen dese altyt connen revoceren Dese getroken vuytt Originele brustende ten comptoire der vryheyt Hougarden is accordeert 510 Quod Attestor Leemans nots & schepene der seluer vryheyt r R 35 IB H4 H3 Den Schoet der Appostelen binnen dese vryheyt van 515 Hougaerden treckt Iaerlyckx op de goederen goort finoels tot houthem volgens bescheeden hier vorens vuytge = druckt vuyt cracht van legaet Inschelyx hier voor geschreuen sesse halsteren terwe in specie ende sesse halsters coren in reductie te betaelen aen vyff stuyuers het halster halster terwe in specie 6 halster coren aen 5 s het hal sol : gooit finoels den Iaer 1699 sal op 1700 & op i70i dry pattacons mits tellende op &yder der appostelen binen den cost van heden palmsondach 1703 de somme van ses gun soo syn 525 de Iaeren & 1702 voldaen acs in volle vergadering date soo voor sol aen [He]nrick van brouck op rekeninge seuen gun den 8 xber 1704 waer vuyt gegeuen voor het vuytvaert van thiri cassart & voor den dienst als Inen ieder confrer vier schellingen sol : aen Iaeck dautremont gen meert 1715 sest gun 5 30 sol : in 2 rysen xz gun presente collegio acs 19 meert 1709 sol noch 2 gn dye int gelach gegeuen & veraccordeert mits op schyden der appostelen tellende noch 7 gn soo het Iaen 1708 voldaen & Ingevalle eyers voldoeninge eyers quytscheldinge sol dye 7 gun op schyden der appostelen 1709 gegeuen int gelach tot peeter 535 bueckens 3 gun voor 4 p wittenbroot soo dat den ouderen hebben 3 gun i3 s ontf: van finoels iiijz p an op 12 gn xij s & vuytge = geuen 13 gn 4 s j ooit des moet goort finoels noch gnens op schyden der appostelen ijz pattacons & alsoo sal den Iaer 1709 voldaen syn acs op palmen [son] dach des Iaers 17i0 alsoo 540 dat noch aen anderen hebbe = = = = 7 fl xjx s j oort 1 s gegeuen 4 gn 1 s Seluen goirt finoels ses halsters In specie ende ses halsters coren by reductie desen 25 meert i7i4 welcke syn verteert door die Apostelen op palme 545 sondach

218 212 (36) v R 36 IB H3 r R 49 IIIB H14 v R 50 IIIB H15 Desen vienthiensten Aprilis i7i5 wesende palmen sondagh syn die twelff Apostolen alle In goede Dispositie met henrick van denbroeck hennen vader ende hebben vereert die processie ende naerdie 550 misse hebben hen godvruchtelyck gerecreert ten huyse berthel grotaert, ende heeft daer toe Goort finoels geseueert ses halsters terwe In specie ende ses halsters corens In Reductie voor het selue Iaer Desen vyffden Aprilis 555 Jan batiste Stockmans is Apostel geworden den 6 April 1834 en is vader der apostelen geworden den 5 juni 1873 En is overleden den 20 mai 1886 Henrikus Brans apostel Andries Ausloos apostel 1861 is overleden in 1885 En in zijne plaats is voorgesteld Janbrans in 1885 Janbatis Vanex apostel van 1864 is overleden in 1882 in zijne plaats is voor gesteld 565 Chaerel Morrou apostel 1882 Chaerel Morrou heeft zich afgedankt in zijn plaats is voor gesteld Clemaai dotermont apostel van 1883 Clemaai dotermont heeft zich afgedankt 5 70 in zijn plaats is voor gesteld als rezerf Leopoul peeters diciepel Louis swinnen apostel 1870 Jean Louis Cherlie apostel 1870 Jacobus Tavernies apostel Peterus Smets apostel 1870 overleden 1884 In zijn plaats is voor gesteld Hanrie Boets is apostel 1884 Jan Batist Goossens apostel 1871 Fransiscus Vanderwaren apostel Joseph Vanex apostel 1875 Janbatist Dupont apostel 1877 Peterus Kinaar apostel 1886 Den 10 Meij 1886 is Henricus

219 (37) 213 r R 51 IIIB H15 v R 52 IIIB H15 H16 Brams Vader geworden Apostelen 585 Den 10 Meij is Leopold Peeters aengenomen als Apostel 1887 Charel Stocmans Dicipel is aengenomen voor apostel 1888 Leopool Peeters Dicipel is aenge[n]oo- 590 [m]en voor apostel 1888 is afgedank 591 Jan Batis Vangrambezen is aange- 591' nomen voor Dicipel 1888 Napolion Dupont is Dicipel geworden 1866 en heeft zig afgedank Polidor Gazia is aangenomen 595 voor Dicipel Henri Boets is overleden als Apostel 1890 in zyn plaas is gekozen August Vanex voor Apostel dezelfde week is overleden 600 Jan-Batis Gooisens als Apostel is overleden in zyn plaets is gekozen Jan Batist Vandermolen voor Aposte[1] gekozen is 1890 Arthur Vanex voor Dicipel gekozen 1890 Leopool Peeter 605 is van de Maatschappij afgedank in plaats van Napolon is gekozen Emil Stokmans Jan Batis Vandermole n heeft zig afgedank in zijn plaets is gekozen Petrus Brams 610 voor Apostel 1890 Joseph BonJean is gekozen voor Apostel 1889 Jan Bat i s Brams is overlede dan 15 Januarius 1890 in zijn plaats gekozen voor Apostel Henri Ausloos het zelfde Jaar Jan batist Lambbrechs is apostel gewonde 1895 Josept Ausloos is. Dicipel geworden 1898 inplaats van Achile Lebegge-- afgedankt- 588 : onbestaand letterteken in plaats van n 589 : onbestaand letterteken in plaats van m 591, 591' : beide regels later met licht kruis doorstreept. 602 : blad ingescheurd

220 214 (3s) Clement Swinnen is discipel geworden in t' jaar inplaats van Emile Stockmans - getrouwd - Constand Dotremond is apostel geworden in t' jaar 1898 inplaats van Carel Rome, -afged anktr R 53 IIIB H17 Louis Cherlie overleden in 't jaar 1892 Henricus Brans overleden in 't jaar 625 Geulemus Van Kelst is aangenomen voor apostel in plaats van Louis Cherlie Jan Batpiste Dupond overleden in 't jaar 1903 Roseneke August a angenomen voor apostel in 1903 Gazia Hubert aangenomen voor apostel Louis Boets aangenomen voor apostel in 1903 Alphonse Depuis aangenomen voor apostel in 1903 Joseph Van Ex afged ankt als apostel in plaats aangenomen Roseneken August Louis Swinnen afgedankt als apostel in plaets 635 Joseph Bonjean a angenomen Hubert Gazia Joseph Bonjean afged ankt als apostel in plaats is Louis Boets Hubert Rome is aangenomen voor apostel in plaats van Adolf Stockmans 640 Charel Stockmans afgedankt voor apostel in zijn plaats is aangenomen Louis Tollet Francois Vanderwaren overleden als vader der apostelen in 't jaar 1909 Emile Stockmans is afged ankt als apostel in 645 zijne plaats is aangenomen Eduard Rottie Petrus... is aangenomen voor apostel Alphonse Lambrechts is apostel afged ankt in zijne plaats is aangenomen Hubert Uittebroeck v R 54 H17 Buien achtergebleven discipel in plaats is 650 aangenomen Jan Bt Maas Clement Swinnen discipel afgedankt in zijn plaats is aangenomen Felix Christens r R 71 IV H18 Hougaerde Palmenzondag 1 april :,, Joseph Bonjean " voornaam en naam lichtjes schuin doorstreept 646 : komt zo met onderbrekingsteken voor in de tekst

221 uat u Tjpurq urn uajods ua safmnoldo ` safloonsunals

222 oft 1, 0.9 us w *too 0-4 1, ,4 40,A fiiktsili ff,a )0ç, ;A1 ct t 4:-03.05% Ct,*01r4.0Q 441: ) C*4 fir:n4 6t140' etv t'l(j"t %,, Xn.ftt. i.a , )).51, rfird 1111 inst. tik4* 4t, OM, *Olfit:Q4'.41:44,041 wort s..4:4,02, 0). tql se,ift Ç 31-?s4,S,CAyet.1,, tiort / i 1r) t C; 5%7 (444,00-44 #11 L,,, R9

223 (39) 215 v R 72 IV H18 Dat is nu voor het derde jaar dat de processie is 655 uitgegaan sedert het begin van den oorlog ; en nog ziet men geen einde aan die wreede plaag. Meer kunnen wij van den oorlog niet schrijven ; want den bezetter van ons Vaderland is streng op hetgeen hij geschreven zou vinden. 660 Bij den eersten roep des Koning zijnde 2 augustus 1914 is onze makker dicipel : Theophiel Fourie moedig vertrokken ; om ons Vaderland te gaan helpen verdedigen, Ik heb hem het laatste gezien den nacht voor hij vertrokken is ; op de beek aan den 665 uitgang van het dorp ; waar de paarden van Hougaerde gereed stonden om te vertrekken. Daar op dat plechtig oogenblik beloofde hij ; dat hij het niet zou vergeten dat hij dicipel was ; en dat hij zou doen zien voor wat een dicipel in staat is ; en dat hij moedig zal zijn 670 en strijden tot den laatste Daar er een dicipel in het leger is, heeft de vader besloten van geen noenmaal te houden met Palmenzondag het past immers ook niet dat wij zouden feesten terwijl onze soldaten aan het vechten zijn ; inzonder 675 heid terwijl er een dicipel ten strijde is. Desmorgens na de mis hebben wij nochtans den koffie gedronken ; met koeken die geschonken wierden door den Eerw. heer pastoor Egide Van Gucht ; dat is ook nog al hard ; want voor die koeken te doen bakken 680 moet hij zelf bloem leveren ; en die is nu niet te krijgen ; vermits iedereen op zijne grammen staat is hij genoodzaakt dit van zijn grammen uit te sparen Keerom. 685 Wij schrijven ter zelfdec tijd in den boek op nieuw de lijst der apostelen en dicipel volgens het orde dat zijn zijn bij gekomen. Eerst en vooral moeten wij zeggen dat den vader der apostelen schielijk overleden is den 28 October Zoo dus : August Van Ex vader der apostelen schielijk overleden den 28 October 1916 den l0e November is den dienst der Apostelen geweest. Petrus Kinnaer is vader der Apostelen geworden Petrus Brams. Apostel 695 Anselmus Van Kelst. Apostel. August Groezeneken. Apostel. Louis Boets. Apostel.

224 216 (40) Hubertus Gazia. Apostel. Hubertus Rome. Apostel. 700 Louis Tollet. Apostel. Alfons Dupuis. Apostel. Edouard Rottie. Apostel. Petrus Jadoul. Apostel. Norbert Uitebroeck. Apostel 705 Francois Saelmaekers. Discipel. Henri Debroeck. Discipel. Theophiel Fourie. Discipel. Felix Cristens. Discipel. - getrouwd in zijn plaats Vanmol Hub 710 Florimond Fourie vervangt zijn broeder als discipel tot hij terug van den oorlog komt. geschreven door mij discipel Debroeck r R 73 IV H19 H20 [handtekening :] Debroeck Peetrus koekelkoren 715 Norber Uitebroeck is afgedank in zun plaas is aangenoemen Peetus koekelkaren Henri is haangenoomen als aposten In het jaar negentien hondert twee en 720 twintig. Op zondag 8 januari is bijna schielijk overleden den eerwaarde heer Van Gucht pastoor der parochie. Op 21 Februari vernamen wij dat de Kerkelijke overheid als pastoor benoemd had den eerwaarde 725 heer Karel Verhoeven. Den niewen herder kwam den volgende dag naar Hoegaarde ; maar hij kon de pastorij niet zien daar niemand hem den sleutel kon bezorgen. Was het gemeente bestuur beschaamd om de pastorij 730 te laten zien? of moesten zij eerst weten hoe de in haling zoude geschieden ; en zij iets deden doen in de Pastorij? Het scheen wel zoo want daags er na waren er schrijnwerkerwitter - schilders - glazemaker ; en 735 handwerkers aan het werk, want het was noodig daar het wel twintig jaar geleden was dat de gemeente iets aan de pastorij gedaan had ten zij het dak gemaakt ; en een deel aan den 714 : geschrapte zin : Norber Uuitebroeck is er ver-handert dorp van dorp / in zijne plaas is haangenomen "

225 (41) 2 17 v R 73 2 IV H20 gebuur gegeven om hem een gemak op 740 te zetten. De inhaling van den nieuwen herder wierd vast gesteld op 28 Februari zonder plechtigheid ; alleen de scholen wierden uitgenoodigd. De vrije katholieke scholen waren voltallig daar, Geen enkel 745 gemeente onderwijzer- of onderwijzeres was er te [zien] 1922 Den nieuwen Pastoor heeft even veel genegen -heid voor de Apostelen. Van den eersten oogenblik heeft hij laten weten ; dat alles moest zijn 750 gelijk vroeger. Voor de kofie waren de koeken tot Zelfs de taarten waren niet vergeten. Na de kofie is Mr Pastoor ons zelf komen bezoeken in ons lokaal. Hij had geen woorden genoeg om zijne voldoening uit te drukken ; en ons tot 755 volharding aan te sporen. Daar na overhandigde hij aan den vader nog een kisje fijne sigaren die wij dan ook smakelijk op gerookt hebben. De lijst der apostelen is nog de zelfde behalve Rottie Edouard die zijn eigen afgedankt heeft. 760 Nobert Uittebroeck heeft de parochie verlaten ; in zijne plaats is aangenomen Koeckelkoren Petrus. Hoegaarde tweede Paaschdag 1922 discipel v R 78 IIIB H12 Hubertus Gazia heeft zich ook afgedankt in zijne plaets is aangenomen Lodewijk De Wael 765 Palmen sondag vallende op den 19 meert 1837 wonder koudt de geheel goede week gevrosen gelijk kersemis daegs dat het in de schuere heeft gevro- 770 = sen dat de pot[a]ten in myn schuer syn bevrosen door eene leemen muer op den 5 april 1837 heeft het begin- = nen te snieuwen acht daegen - aen- 745 : zien " komt niet voor in de tekst. 770: a, lijkt op ei

226 218 (42 ) v R 80 IIIB H 12 r R 81 IIIB H een stuk en den snieuw heeft blijven liggen tot bynaer half mey eschreven door my h : hans apos = tel 780 en de swelmen hebben op den bogaerden vyver gevlogen met de kijkels aen hunnen stert op den 4 april 1834 op den 31 mey is overleden jan 785 de Broek apostel 1836 subiet in syn plaets is aengestelt jan baptist of henricus Saelemaekers als apostel den 15 junius 1836 h. Saelemaekers j: b: hepts heeft zig afgedank den 790 eersten junius 1836 ten oorzaek van den houwelyken staet van Discipel in syn plaets is aengestelt jan van der molen als Discipel op den 30 july judocus maison heeft zig afgedank ten oorzaek van o.l.v. draeger te zijn. op den 30 augustus 1836 in syn plaets is aengestelt voor Discipel joseph Geroulle op den ber 1836 j: b: Capelen heeft zig afgedank op den 8 7ber 1836 van Discipel in syn plaets is aengestelt jan baptista jubin als Discipel 805 op den 12 xber 1836 van houten St Catharina op den 11 meert 1837 is overleden hendrik van osmael apostel in syn plaets is verkosen j: b: moens 810 voor apostel op den 13 meert 1837 den dinst van h: van osmael is van wegens de apostelen is gedaen op den 15 meert : of henricus " is boven de regel geschreven

227 (43) 2 19 en den dins bedragt vier gulden ses stuyvers twee oorden 815 en de rekening is par man aen 16 man 49 centime 15 meert 1837 j: b: moens is afgedankt van apostel den 14 July 1837 op den 2 february 1838 is verkosen martinus Schoe 820 = nzetters in de plaets van den afgedankten voor apostel G: van osmael is overleden den 17 july apostel op den 5 meert 1838 is verkosen joannes jaquë voor 825 apostel in de plaets van den overledenen v R 82 IIIB H12 H13 den dinst van g: van osmael is van wegens de apostelen is gedaen den 25 july 1837 op den 18 january 1838 is overleden h: orbaen apostel den dinst is geweest wegens de apostelen 830 op den 26 deser maendt de rekening is aen 14 man 56 centimen in syn plaets is aengestelt voor apostel hendrik Robaer op den 5 april 1838 op den 10 junius 1838 is overleden Lambertus 835 finouls apostel den dinst voor hem op 22 dito ider op den 22 juny 1838 is verkosen petrus finoulst 64 centime als apostel in de plaets van synen vader voor de mis en syn kle[ed] jan van der molen als Discipel heeft 840 zich afgedank opden 15 8ber 1838 in syn plaets is aengestelt henricus fallen als Discipel op den 25 meert 1839 Joseph Geroulle heeft sich afgedank van Discipel op den 15 8ber in syn plaats is aengestelt als Discipel joannes van der molen soon van bernardus van der molen van St Catharina houtem op den 25 meert 1839 Den 6 April 1842 is overleden Henricus Hans Apostel 850 in zyne plaets is verkozen als Apostel J B ta Stockmans Den 5 Julius is overleden Henricus Falla in zyne plaets is verkozen Franciscus Falla 834 : Lambertus : de m staat bovenaan geschreven.

228 220 (44) r R 83 IIIB H13 r /O R 99 IIIA H10 zijnen Broeder Discipel in 't Jaer 1844 heeft zijnen Dimissie van Discipel 855 gekregen Joannes Baptista Jubin en in zyne plaets is gekozen Henricus Medaers. Den 3 meert 1846 is overleden Henricus Medaers als Discipel en in zijne plaets is verkozen Isidorus Dequin. Franciscus Falla is getrauwt in April 1846 met de 860 weduwe van Henricus Hans als Apostel overleden April en in zyne plaets is als discipel verkozen J. Bta peeters. Isidorus Dequin heeft zijne dimissie gegeven in 1847 in zijne plaets is gekozen godgaf schoensitters 865 godgaf schoensitters heeft zyne demissie gekregen in 1846 in zijne plaets is gekozen Henricus Brans in 1849 heeft petrus Stockmans zyne dimissie gegeven van discipel in zyne plaets is gekozen Stockmans Isedorus in 1848 is gestorven Engelbertus Schaemans eninzyne 870 plaets is gekozen Henricus Noe J Bta peeters is getrouwt in 1849 en in zyne plaets is gekozen vanmol Judocus in 1854 is gestorven Henricus Noë in zyne plaets is gekozen Franciscus Brieven 875 in 1853 is gettrouwt J Bta Demoitie Discipel in zyne plaets is gekozen Hubertus Saelmaekers annotitie ter memorie van den hier naer levenden roomschen Catholijken mensch in den schoot van de heijlige kerk ten eeuwigen daghen sal exteren, Beschreven in't jaer i800 ses, door Henr : Norb : Nijs 880 wesende ditzelve jaer verkosen vader derapostelen, geestelijken vader g: j: vanden = put pastoor Een ieder zeij kennelijk dat wij droevie teyden Beleeft hebben nu seventhien jaeren vervolgens te weten van het jaer i700 negenentachtig tot nu nog niet voleynd, als ik dit schrijve ; maer scheynt de Religie Beginnen te herleven 885 sonder zoo swaere achtervolging als voorgaens is geschiet, wij gesien en onder vonde hebben ten teyde van die bedroefde jaeren Revolutiens schier in alle steden, doorpen, v an gans het nederlant, den souvreijn misagt ; de waepens tegen opgenomen, ieder in besonder had Bijnaer verschillende sentement, de vrouw contrarie sentement tegen den man, den man tegen de vrouwe, de kinderen tegen 890 de ouders, de ouders tegen hunne kinderen ; susters tegen Broeders, en Broeders tegen susters ; de Borghers tegen de magisteraeten, de magisteraeten tegen de 856 : Medaers : de s over een is geschreven.

229 (45) 221 v /O R 98 IIIA staeten, de staeten tegen den souvreijn ; en den wereltschen mensch (het droevigsten nog van al) tegen hunne geestelijke overhyd, even eens als een verwildert volk, malcanderen ter doodt te Brengen hetzeij met veraederije ofte 895 waepenen over te leveren in vijants handen, alles geschiede met de aldergroetste achtervolging, zonder ontsag van persoonen, men extimeerden niet meeder eenen pastoor als eenen simpelen persoon dier niet noodig is tot grote Bedieninge, die moordadige sieckte heeft zoo veére gepénetreert in de volckeren door die revolutie vermengt met oorlogen, dat het lans is opgekropt gewoorden van 900 soldaetereij zoo wel Revolutionaire als gereguleerde troppen, oorlogende, nemende requisitie van levens middelen, zoo van levrantien van peerden als koeyen van alle soorten van graenen, hoeij en stroeijt, mede alle soorten van winkelwaer leder, met een woord over alles dat men heeft in Commersie, zoo daenig dat men voor zijn waere moesten pampiere geld ontfangen ; waer door wij den dieren 905 = tijd hebben gezien in't jaer i700 vierennegentig de terwe aen vier franse croonen klinckender geld par halster, het coren aen drij franse croonen par halster en nog niet om vinden zoo dat de menschen ses a seven uren mosten loopen gaen haelen op hun hooft den Baksake, om het leven te konnen onderhouden ; anderer graenen alle naer advenant, waer door eene armoede onuijtsprekelijk is gevolgt ; menschen 910 die dickwils geene Bete Brood over hunne lippen hadden genoten ten tyden van dry weken, levende alleenelijk met potaten, daer naer met solaede, ofte andere potagereye die seer slegt was sonder vet ofte Boter alleenelijk met een weynig saut : wy als dan sijn gecomen onder het frans regiem volkeren die ook waeren gerevolteert hunnen koninck gedood, als daer naer syne coninginne 915 Beneven den zone, exterende ten dien teyde een Revolutionair regiem jacobins tegenstrydig aen onse Romsche Catholyke Religie ; waer uijt is gevolgt, den aenslag van alle geestelyke corpera zoo van cloosters als abdyen, hunne goederen, renten en revenuen naemen zij in hun pavoir sonder exceptie als dan hier naer vercogt ; zij wierden uijtgejaegt, achtervolgt, zonder distintie 920 van persoonen sommige gevangen om hals gebragt als moedenaars getracteert wierden alle versogt hunnen Eed te doen op drij Artikels, die menigvuldige in hunne consientie niet en derfde doen, zy zyn achtervolgt geworden, ge = vangen, gespannen naer eylanden gezonden, hebben veel te leyden gehad menigvuldige hunne doodt gecost ; andere hebben hun versteken, vertrocken 925 op ander grond gebied, meest over den reyn, de diensten en geschieden niet meer in de kerken ( tenzey van degene hunnen Eed hadde gedaen ) d' andere kerken wierden gesloten de meubelen, kloken aengeslaegen, ende vercogt, Beneven som = mige kerken als capellen & de cruijsen wierden van de thorens en kercken capellen afgedaen ofte gedefigureert ; de menschen waeren ten deelen sonder 930 Bediening van de Heylige sacramenten, een jeder was als verwildert, zoodaenig dat daer veele christenen syn geweest die in 6 a acht jaeren hunnen paesschen niet gehouden hadden : dit alles heeft tot zijn zelven Beginnen te komen, wanneer Buonapart nu frans keyser heeft die vervloekelijke regeerders alle afgestelt 893 : geestelijke : e geschreven over een geschrapt hyd "

230 222 (46) r /O R 97 IIIA ende daer naer een concordaet aengegaen met den gesant van het zienelijk 935 hooft den paus van roomen ; Genaemt den Cardinael Coparara hebben als dan Beginnen publiekelijk de godtsdienstighyd te doen, maer dog alle geestelijcke Blyven gepreveert van hunne Revenuen, Beneficiens, thienden, geene andere geestelyke in weerde gehouden als onse pastoors ende onder pastoors, de corperas Blyven vernietigt tot nu toe en sommige trecken pensoen maer heel flau en met groote 940 moeyte om het selve te bekomen, zoo dat den Boer en Borgher hun tot hulp Behoord te komen om hun te konnen subsisteren in levens onderhoud ; nemt nu ook in aendagt, dat alle de guldens, Broederschappen waeren afgestelt en aengeslagen, de Revenuen, door de franse volckeren, te weten die ontdekt zyn geworden en aen hun Bekent zyn gemaekt : zoo dat in 't jaer i800 eene wet 945 is gegeven door Buonapart keyser dat alle capittels, Beneficiens van kerken en capellen hunne goederen die nog niet ondekt waeren, door den Rentmeester der dommeynen des[e]lve konden aengeslagen worden door den armen, ofte hospitaelen : zoo dat daer voorders nog eene wet is gedragen dat de revenuen der kerken Beneficiens tot hunne respective kerk weder moesten keeren, die niet ontdekt ofte aengeslagen 950 waeren, maer tog de Broederschappen blyven geannulleert, maer de kerkelycke konne die revenue[n] aenslagen regeerders maer wat Beduyt dat ; de wetten veranderen daghelijckx, de lasten beswaeren voor een jeder, de oorlogen Blyven dueren tegen de franse ; soo nogtans valt alles ten voordele van den keijser Buonapart wel uijt, maer kost menig 955 mensch zyn leven, daer moet gelooft worden dat hij nu het Regie hee ft van half ueropa, mits alle de nieuwe koningen zijn voor hem tributairen als holland, italien, Baijeren, Bade, wirtenberg saxen westfallie, spannien en portegael, waer over hij nu nog vegt, zonder nog andere die ik niet en kenne && ul : dienaar H: N: Nijs vergeeft mijn ontwetenthyd 960 daerom de konst word verleent Beter te doen MEmoriael tot vervoordering en stigting van godtsdienst, in de representatie van de twelf apostelen, welckers regelen zijn voorgeschre = 965 = ven in 't jaer i600 een endertig, alhier te lesen in desen Boek ; maer aengezien dese processie sedert het jaer i700 vierennegentig niet meer had in voogen geweest, met de omstandigheden van de quaede teijden, en aflijvighijd van apostelen 970 zoo ist dat in voogen wederom gekomen is den dertigsten meert i800 ses palm:sondag die voor gemelde devotie, met vernieuwing van 't verkiesen eenen nieuwen mombaer ofte vader te weten ik Henricus Norbertus Nijs, Beneven drij apostelen 944 : na 1800 " is er een spatie 951: n is verbleekt : de woorden.. konne die revenuen aenslagen " staan tussen de regels 950 en 952.

231 (47) nieuw aengestelt, om alle gesaementlijk de devotie en processie Bij te woonen achtervolgens stigting en fondatie te vervoorderen opdragt door mij Henr:Norb: Nijs als vader der apostelen verkoren voorgezeijd eer wij gesaementlijk processe geweijs ter kerk zijn gegaen, 980 Tot kennis van ul : alle mede Broeders in den schoot der apostelen. Alzoo het nu twelf jaeren geleden is, dat gij l:alle het geluk niet heeft konnen genieten om te voldoen de plichtigheden achter = volgens den staet die ul : alle hebt aengenomen met vrijen wille, indervoogen en op de maniere de plichtige artickels zijn voor = 985 geschreven in't jaer i63i i2st meert is gefondeert, dit tot ver = = voordering van devotie en ter memorie van de twelf apostelen ons heere jesu christi ; zoo ist dat ik ul : alle kome aenteporren met eene gestigtighijd, vermengeld met oodmoedighijd, Beneven te bethoonen : een gemorselt herte, zoo in zeden als manieren de processie te ver = 990 = Eerlijken, met een aldergroetste devotie weerdiglijk te mogen ontfangen het alderheijligste sacrament des authaers te weten het v /O R 96 IIIA het lichaem ons heere jesu christi ; op dat de vijanden van onse Roomsche kerk niet zoude konnen verweyten dat wij onweerdig ons plicht hebben gequeten ; vervolgens en doet niets voor den wereltschen 995 mensch zijn opsigt, maer alleenslijk voor onsen alderoppersten godt, die nu zoo goet is van die droevige plaegen van ons afteweeren zoo mild en goet is segge ik, om te herstellen nieuwe christene menschen die komen te herleven : gij l:weet immers dat hij een = jeder zijne herte kent ende doorgrond ; Ende hoo Beter dat wij onse plichten komen hier in 1000 te quijten, hoo voordeeliger, hoo Aengenaemer, en hoo soeter sal het wesen als wij ten uijtersten daghen sullen komen te verscheijnen voor zynen regterstoel, alwaer niets sal ongeloont blijven ; als dan wij alle wel zoude wenschen saliglijk gedaen te hebben, om te mogen genieten het eeuwig erfdeel in den hemel : het welck ik uyter herte 1005 wensche dat wij alle weerdig gevonden wierden, aldaer te mogen malcanderen aenschouwen voor alle eeuwighijd r /O R 95 IIIA Vernieuwing der apostelen hunne oude devotie Beginnende het jaer i800 ses den 30st meert, geschiet tot stigting en vervoordering alzoo het selve voor ingesteld is ( voor memorie )

232 224 (4s) 1010 Naemen van die de plaetse voor apostelen bekleeden signaelen wat apostel = schap zij Beduijden de jaeren van hunne aene = ming waepenen die zy draghen in de processie Christiaen van derstraeten 1015 Henricus geenis Bernard hament ian Bapt: collart Henr Joseph: Rouveroij guilliaem van mol 1020 christiaen virvou jan geenis petrus medaerts Henricus vandermolen Lambert finoulst 1025 Henricus rottie St : peeter St:jacobus St:jacobus St: [M]matheus St:jan St: Bartholomeus St: Andries St: [M]mathias St : philiphus St : thomas St:simon St: thadeus minor major i775 i782 i784 i784 i785 i787 i787 i i806 i806 i806 draegt den sleutel eenen corten stok met een Bail eenen langen stok met eene calbasse eenen Boek eenen kelk een haute mes een cruijsken eene dobbele peijke een grood cruijs eene peijke eene haute saeghe eenen winckelhaek Discipelen arnoldus stockmans i764 Henr: vandermolen 1791 jan troost i80i 1030 Henr: schoelmeesters i807 Henr:Norbertus Nijs getrouwt getrouwt mombaer i8i0 i8i6 vader i806 v /O R 94 IIIA nota jan batist Collart is overleden den 9 october 1822 in zijne plaets gekomen hendricus van der molen nota Henricus vandermolen heeft sig afgedankt van sijn apostelschap in 't jaer i800 elf (x) 1035 dit sonder redens, in sijn plaets aengestelt Henricus orbaen ex hauthem St:Catharina i8ii (x) nota arnoldus stokmans door onbequaemhyd stelt in syne plaets om Bediening te doen voor dicipel, sijnen neve (x) Guilliaem stockmans i800 thien zoo nogtans wilt arnoldus stockmans als dicipel sterven (x) 1017, 1021: niet uit te maken of het een hoofdletter betreft 1036 : door onbequaemhyd " staat boven de regel (x) : alles op zelfde regel

233 v R 100 H7 (?) r R 101 II H7 (49) 225 nota : Henricus vandermolen dicipel getrouwt i800 elf in zyne plaets aengestelt mirtus hendrickx derthien Bernard hament overleden den thienden september subiet om twee uren smorgens, den dienst voor zijne ziele, volgens obligatie der apostelen is geschiet den 23st september des geseijd jaer eene misse met drij heeren in het iaer 1758 is gestorven guilliam van sijmphoven wesende vader der 1045 apostelen in het iaer i748 tusschen den seven enden acht uren savonts wesende den acht en twin tighsten meij is gestorven guilliam van sijmphoven wesende vader der apostelen 1050 ende in het selve iaer is verkosen voor vader der apostelen servatius nijs op den dagh van paulus Bekeeringhe in het iaer * is gestorven andreas dillekaers apostel ende is in sijne plaets verkosen nicolaus 1055 ruttens het selve iaer in het iaer * is gestorven gorius van roije Apostel ende is in sijne plaets verkosen nicolaus dotermon in het selve iaer 1060 in het iaer * is gestorven christiaen tavernies apostel ende in sijne plaets verkosen ian van brusselen in het selve iaer in het iaer i770 is gestorven bernardus cure apostel 1065 ende is in sijne plaets verkosen nijs cahave inhet selve iaers in het iaer i77i is gestorven gorius buekens ende is in sijne plaets gekosen peeter tavernies i772 in het iaer i762 is verkosen voor discipel franciscus hans 1070 in het iaer i764 is verkosen voor discipel jacobus beetens in het iaer i766 is verkosen voor discipel arnoldus stockmans in het iaer i769 is verkosen voor discipel 1075 ioannes tavernies * : spatie komt in het origineel voor ; geen jaartallen ingevuld.

234 226 (50) v R 102 II H8 r R 103 II H8 in het iaer i774 den ii september is verkosen voor discipel gillam troost in het iaer i775 den i ianuarius is gestorven marchelis fredrix apostel 1080 ende in sijn plaes verkosen christianus van der straten den 9 april i775 voor apostel in het iaer i775 den i3 iunius is gestorven nijs canar apostel ende in sijn plaes verkosen gilis roos den 3i meert i voor apostel in het iaer i778 den i3 september is verkosen voor discipel bernadus kabergh in het iaer i778 den i0 december is gestorven ian van brusselen apostel 1090 ende in sijn plaes verkosen bernadus ruttens den 20 december i778 voor apostel heeft sig afgedanckt in het iaer i779 is overleden servaes nijs vader der apostelen op goeden vrijdagh smiddagh ten i2 uren weesende den 2 van april op scheijdinge der apostelen in het iaer i779 weesende den i5 iulius 1095 is verkosen franciscus henricus pruvener voor vader ende mombaer der apostelen in het iaer i779 den i5 iulius is verkosen voor discipel henricus tavernies in plaes van ian cure is verkosen francuskus ruttens den 8 april i78i 1100 voor apostel heeft sig afgedankt in het iaer i78i den 24 october is gestorven peterus tavernies apostel ende in sijn plaes verkosen henricus geenis den 24 meert i782 voor apostel 1105 in het iaer i783 den i8 februarius is gestorven henricus van der = = straeten apostel ende in sijn plaes verkosen franciscus bous den i3 april i783 voor apostel in het iaer i783 den 28 augustus is gestorven gilis roos 1110 apostel in het iaer i783 den 22 september is gestorven ian cure apostel in het iaer i783 den i7 ianuarius is gestorven henricus gilis apostel 1091, 1100: de woorden heeft sig afgedanckt. " hoogstwaarschijnlijk later door zelfde hand toegevoegd

235 (s1) 227 v R 104 II H9a 1115 in het iaer i784 is verkosen bernadus lamens den 4 april voor apostel in het iaer i784 is verkosen ian batistae colaer den 4 april voor apostel in het iaer i785 is verkosen gillam de queijn den 20 meert 1120 voor discipel in het iaer i785 is verkosen ian olon den 20 meert voor apostel in het iaer i785 is verkosen. henricus ioseph rouvrouij den 20 meert voor apostel 1125 in het iaer i786 is overleden ludovicus herremans smiddagh ten ii uren den 3i meij apostel in het iaer i787 is overleden lambertus van mol smorgens ten 7 uren den 23 februarius apostel in het iaer i787 is verkosen christianus vervoe den i april 1130 voor apostel in het iaer i787 is verkosen gillan van mol den i april voor apostel in het iaer i787 is verkosen ian geenis den i april voor apostel 1135 in het iaer i79i is verkosen franciskus kempener den 17 april voor discipel in het iaer i79i is verkosen hendrick vander molen den i7 april voor discipel in het iaer i79i is verkosen peeter medaers den i7 april 1140 voor apostel in het iaer i792 is overleden gillan de queijn 16 april discipel in het iaer i794 is verkosen arnoldus stockmans den iongen den i3 april voor discipel 1145 in het iaer 1795 is overleden gillam stockmans den 29 september apostel ian olon is overleden het iaer 100 den 30 iulius apostel in het iaer 1801 is ian troost verkoren voor disciper in het iaer 1802 den 25 november francie preuvener overleden 1150 in het iaer 1804 is verkosen hendrick scholmeesters voor discipel in het iaer 1806 is overleden franciskus boes den 8 februarius apostel den 30 ianivaris het iaer i8i4 is overleden ian gienis apostel 1155 in sijn plaets gekoosen ioannis roctaes voor apostel 1115 : bernardus : r " vergeten 1152 : vóór franciskus " werd bernadus " doorstreept

236 228 (s2) den i8 febriari het iaer i8i4 is overleden norbertus nijs vaeder der apostelen in sijn plaets gekoegen peetex Medaers in het iaer i8i4 3 april is gekoosen geweest gillam goesens voor apostel 1160 in het iaer i8i4 3 april is gekoesen geweest ian debroek apostel H9b in het iaer i8i5 is giste overleeden arnordiis stocmans den 20 xber di[e]siepel [en] siiebelaeris i5 febriaris i8i6 is overleeden hendrick scholmeester 1165 als diesiepel van een leeringe ten een fier saevonts in syn plaets gekoomen pieter debroeckt gillam stockmans al dissiipel heeft den haiilycke staet aen genoemen i6 xber i8i5 in syn plaets gekoesen bernaer stockmans als 1170 diesiepel 20 febriari i8i6 23 Meert i8i7 is overleeden gillam van mol als apostel 2 lieren naer andagh en in syn gekoesen engelbert schoons i8i het iaer i8i7 is aengenoemen ioannes schoos als diesiepel in het iaer 18i9 overleden christianiis vervoe i4 meert van een geraechyt apostel het iaer 18i9 in syn verkoesen everaet van osmael :apostel te zegen h: van osmael r R 105 IIIb H bernaerd stocmans heeft sig afgedankt het jaer 1820 in zyne plaets gekosen jedokus geenis dissipel joannes schoons heeft sig afgedankt het jaer 1822 in zijn plaets gekosen lambertus lebege dissipel het jaer i822 is cristianus van der = straeten naer nijvel getrokken] 1185 in zyne plaets gekomen gilleminus van osmael appostel in het jaer 1826 is Cristianus vanderstraeten appostel overleden den 6 april jacobus dotermont is aengenomen voor discipel het jaer 1825 in de plaets van bernardus 1190 orbaens j: batist heblo is aengenomen voor discipel het jaer in de plaets van jodokus geenis a: joseph roycroy is overleden den 14 julius 1157: lees : gekoegen 1163 : diesiepel : e bovenaan geschreven ; en : e lijkt erg op o 1167 : tussen,, stockmans " en,, al " : schrapping van een woord, dat niet meer leesbaar is 1169 : tussen gekoesen " en bernaer " : schrapping van een drietal letters, niet meer leesbaar 1173 : andagh ; mogelijk ook omdag 1174 : engelbert " is geschreven boven een geschrapte naam, waarschijnlijk wel aubert "

237 v R 106 IIIB H11 H12 (53) 229 in zyn plaets gekomen 1195 hendricus geenis is overleden den 25 april i828 cros eene misse met dry heeren iederen man heeft gegeven 22 in zyne plaets gekomen Josephus Vervóe Petrus Medaerts vader en mombaer der apostelen is overleden den 29 September [in] zyne plaets verkozen tot vader en mombaer Guillam goossens. apostel. en in zyne plaets is voor apostel aangesteld henricus hans den 24 october 1829 Joannes Groetaers apostel is overleden den 10 Januarij in zyne plaets aengesteld Ioannes Goossens den 21 meêrt 1830 Joseph Orbaen / discipel / heeft zich afgedankt den 16 Januarij 1830 in zyne plaets is voor discipel aengesteld Petrus Josephus de Kok den meêrt 1830 Iacobus Dotremont discipel is weggegaen in zyne plaets heeft zynen broeder gecompareert maer heeft zig afgedankt den 7 Meert 1830 en in zyne plaets is aengesteld voor discipel Ian Baptist Buekens 1215 den 21 Meert 1830 Hendrik Van der Molen/apostel/is overleden den 7 augusti 1830 in zyne plaets is Ian Baptist Verbelen aengesteld als apostel den 7 september 1830 Hubertus Lebegge heeft zich afgedankt voor 1220 discipel, en in zyne plaets voor discipel aengenomen Ian Dotremont het jaer 1831 Jan Baptiste Buekens/Discipel/is overleden den 6 september 1832 en in zyne plaets voor discipel aengenomen Jan Baptiste Cappellen 1225 Het jaer 1833 is medegegaen als apostel Ian Baptiste Van osmael/jongman zynde/onder den titel van St Ian h: rothio apostel is overleden Den 28 julius 1834 Jacobus de Kock als apostel aengenomen den julius i834 jos De Kock Discipel heeft zig afgedankt 1200 : vlek, aanzet van i nog zichtbaar 1204, 1208 : de j van Januari kan ook een kleine letter zijn 1225 :,, als apostel ' ' is tussen regels in geschreven : rothio : misschien rothie "

238 230 (54) r R 107 IA H lb door oorzaek van het wegwoonen den 29 9ber 1834 in syn plaets is aengestelt voor Discipel 1235 judocus Maison op den 2 february 1835 jan Dotremont heeft zig afgedankt voor Discipel Door oorzaek van het wegwoonen den 6 january 1836 in syn plaets is aengestelt synen 1240 broeder hubertus Dotremont als Discipel den 16 meert 1836 dach ende datum vande ghene Ingescreuen sijn van het Iaer gelyck Hier naer volght PauUel Cauters op datum Als bouen Gijsbrecht Uillems op datum Als bouen Renier Molen op datum Als bouen Leo kenis Is gekoesen tot Geestelijken vaeder der tuelf Apostelen op datum als bouen 1250 S'ijmon Goortds Is Ingescreuen Int Iaer 1639 Ian noteleers Is Ingescreuen In het Iaer 164i Henrick marcheal Is Ingescreuen 1255 oock In het Iaer 164i III H12 v R 108 IA Hlb Uillem Van Simphouen Is Ingescreuen In het selue Iaer i64í ziet tweelf blaederen agterwaers om te 1260 beginnen de naemen Huijbrecht Talleur Is Ingescreuen Int Iaer i647

239 De statuten (R 17)

240 p - et.,,,,,t/til 41 ett :ye./4,44; ( isk:#44 4.; ipootwirreitt a,ot at_ 4,, i *, no. a ji4.4ii cliciiinfeac j;.-42- r: ', 10,,,44.4- stow,. :vv,-, ' i/ eit.1 r joerview; X/1( ;"-e-r,:re:f- I).0* s.artivee.a. se ' 0, -;,.14 is_ I:24 ji",0 fj1-4,41 0 flit Le ' 4 Jt.,,, A.Ac e 4.-,..Qadrof s", 1 4:- '.7 a " :11,, /. et,, elf s:f. oltratarif '4, r-rer-111( ff.,,,tr,.,,,tie,v7.-..t.. pax 4) eri,,41.. 1,, /6/.44- i Y/1 ti a s.,.t ,44;4404.9ie,,, a..,./7,1,,,,m. ;',e. e:,;-, : esi 4 wilii: c.,' I '7/ 1,Se% t Iwo irci n.4 4 frae4s011 9e02, 20 64" 944, * *A. e 1/42e 191j C-.g:'' 125.; sksi.;4 ', it,irafriejc4f4,444 ; 454,1101,101 0, f $104 ) 4/;%-c iy, >tows, 4.10t Li/et :< 411,4/ aii#4 k4yy,k ' fi et..e14-- di 9 ed g s, 4:),- iza fie 4C; `,1,4 elboa er *IP Olt :Ira, v4rojid hoer ttexkopeoi d. 00t4'.,i0er /Az i)excttipooveogierfranei r" 9. ove0-140,.."7 Mithei keige i( v%i: e frfer,b; Atf. COOf r'd Mid r #, 4417i; taie. Pied:en leplualsike 1"-1144Liti 4 00 et" 4, At; dirtm444.7 se / *y s/44410t-(44. 1,44Wkit "04V >0;4444 1/4-e ihry";t e. A "4" 4-44 eiltoessime st jo: "44 HAI fc A dros Cirti,, if v yilts ;Ls vatetve, R 104

241 (55) 231 Uillem Cure Is Ingescreuen op 1265 datum Als bouen Berthel van Osmael Is Ingescreuen In het Iaer i647 peeter mertens ende niclaes scrijuers oock Ingescreuen Int selue Iaer i Ian Ralis Is Ingescreuen op palmsondach In het Iaer Alsmen screef i654 Peeter Valenteijn Is Ingescreuen op den seluen datum i654 LooUijs pinsmel Is Ingescreuen op 1275 datum Als voor te Ueten i654 r R 109 IA H 1 b Ioachim van den bosch ende michiel petri Is Ingescreuen Int Iaer i656 Uauter van den bosch Is gekoesen tot knecht der tuelf Apostelen In 1280 Het Iaer Alsmen screef i660 In het Iaer i665 sun die umbraculen gerepareert Ider Uas vijf st tuee oorden Uaer van Ick noch pretendeer van drij persoenen te Ueten michiel Uijngaerts Allexander[erj* 1285 Colleij ende Ian de pus vader Apostelen Aen nij Uillem bietens Mattheus van S'imphouen Is Ingescreuen op S'cheijder* der Apostelen dach Alsmen S'creef i Ioachim kenis. Is gekoesen op den seluen dach Ut den schoot der tuelf Apostelen* Inde presentie vanden pastoor ende onder stont Quod testor vanden put 1268 : de grootte van de p in,, peeter " wijst op een kleine letter, maar de ductus is die van een hoofdletter : er " niet meer aanwezig 1286 : nij : lees mij " 1288 : lees S'cheijden " 1292 : Apostelen " staat in de rand

242 232 (56) v R 110 IA H 1 b pastor hoogaerdiensis 1295 Henrick Cauerseijns Is Ingescreuen Alsmen S'creef i667 Mme Cure ende Henrick tauerniers sun Ingescreuen Alsmen S'creef í67i In het Iaer i673 Is gekoesen 1300 Ut den schoot der tuelf Apostelen Goons Pousel tot knecht den 5 mert datum als bouen In Het i673 Is Ingescreuen Henrick beetme Ut den schoot der tuelf Apostelen den 25 maert verl In het i677 Is gekoesen op palm sondach 1305 Ingel peeters tot nerm Ut den schoet der tuelf Apostelen In het selste Iaer Is gekoesen Ut den schoet der tuelf Apostelen henrick Aerdt In het selue Als voor Is gekoesen 1310 Ian boesmans Ut den seluen schoet Als voor der tuelf Apostelen Int Iaer i677 Als voor Is oock gekoesen Ut den schoet der tuelf Apostelen Henrick Geenis tot 1315 CauUenberch r R 111 IA H2 Int Iaer den seluen datum Als bouen Is oock Ingesreuen Ut den schoet der tuelf Apostelen henrick vanden broeck Int het Iaer 1680 Is gekoesen 1320 Vuijt den schoot der tuelf Apostelen Tirij de Cassaer desen i2 April Ten seluen daeghe Is oock gekoesen ende Ingesreuen oock Layreijs de molin 1301 : tot knecht '' in rand

243 (57) Ten seluen daeghe Is gekoesen Vuijt den schoet der tuelf Apostelen mede den vaeder Ioachim kenis Iaeck Pinsmel Als knecht Int Iaer i68í Is gekoesen vuijt 1330 den schoet der tuelf Apostelen Francois boesmans op palmsondach H3 v R 112 IB H4 Inde Iaer ons heeren i7i4 is gecosen tot Apostel Iacques van den bosch In de plaetse van Ian dequ'oin die gestorven is den 17e meert i7i Op heden den seuensten Aprile 1686 wesende den palmen sondagh hebben tsaemen gecompareert in die solemnele processie die naervolgende twelff Apostolen ende naer lecture van hunne statuten hier voorens gementioneert 1340 hebben sich laeten inschrijuen in den Broederschap van onse Lieue Vrouwe Visitatie, ende hebben eenpaerlijck gelooft Enede vast voor sich genonen hunne voorst statuten t' onderhouden ende t'obserueren in die 1345 presentie van heer Ioannes van Putte Plebanus Ioachi[cs} kenis mombaer Henricus Le marchal Alexander Colleij mattheus van Symphouen 1350 Laurentius De molin Henricus Bietme Henricus Aert Henricus Tauerniers Theodorus Cassaer 1355 Henricus van den Broeck Engelbertus Beetens franciscus Boosmans Iacobus Pinsmel 1343 : Enede : lees,, ende " ; genonen : lees,, genomen " 1346 : lees Ioachim ".

244 234 (58) r R 113 IB H4 v R 114 IB H4 Op heden desen 23C meert 1698 wesende den 1360 palmensoldach hebben te saemen gecompareert Inde solemnele processie met henne appostolycke habyten dye twelff Apostelen naerbest: ende naer dye Lecture hebben gehat van henne statuten in desen gementioneert hebben gelooft de selue te achtervolge 1365 actum ter presentie vanden eerw: Heere Ioannes vandenputte Deecken vanden quartiere van hou[g]arden ende plebaen deser vryheyt hougaerden te weten Ingel peeters hendrick vandenbrouck 1370 hendrick Tauerniers Iaecg pinsmel hendrick Aert thiry Cassaert francois boesmans 1375 Ian deguoin Giullam deguoin Iaecg dautremont Christiaen Cure Ian vandermolen 1380 Dye welcke eentsaementlyck voor hennen mom boir & vaeder hebben gecosen I:Leemans Schepene deser vryheyt Quod attestor Ioannes Vanden putte 1385 Decanus et pastor Hougardiens(t)is ende hebben ten maeltyt gecompareert dye vier draegers van ons heeren Peeter van duynhouen I : V : Spinage 1390 Ian Dumont servaes Sweerts Op hedendesen xijen April 1699 syn dye Appostelengecompareert In de parochiale processie & alsoo Iaecg pinsmel nyet en heeft willen 1395 comparerensoo goris pontson relateert der Appostelendienaer soo is in syn plaetse gecosen 1366 : hougarden " : verbleekte g, waarvan wel de eindhaal onderaan nog is te zien.

245 (59) 235 ende gecompareert dye oyck is ontfangen peeter Bueckens Op heden desen 4en April i700 sijn alle apostelen gecom pareert ende alsoo Ian baptist spinagen peeter van duynhouen ende servaes sweerts syn getreut soo syn In henne plaetse gecosen, Lamber Josep van mon = tenaecken, Ian van den bempde, ende Ian demoulin dye = oyck syn gecompareert ende de plaetse van 1405 discipels ons heeren hebben geaccepteert Op den xben Iuly 1700 op schydinge der appostelen dach is geordonneert dye vuytvaerttente doen van de ouerledene confrers welcke syn dese Ioachim kenis gewesene vader is gedaen 1410 henry marichal Alexander Colley Laurent demoulin hendrick beetme r R 115 IB H4 Op den xxen meert i70i op den palmen sondach is 1415 voor discipel ons heeren gecosen philips van montenaecken in plaetse van synenbroeder Lamber Iosep van montenaecken den welcken de plaetse heeft geaccepteert hier alsoo Iacq dautremont heeft gerefuseert te compareren 1420 soo hebben de confrers gecosen thomas everaerts in syn plaetse dye de selue heeft geaccepteert & gelooft de statuten te onderhouden Op heden den ses April 1703 is Godgaff saelmaeckers gecosen voor discipel des Heeren in plaetse van ian philip van montenaken 1425 geexpatrieert synde Op heden den xijen xber 1704 den dienst oft vuytvaert gedaen synde van thin cassart ouerleden confrer is symon fredrix met volle voosen gecosen inden schoet der appostelen dye het selue heeft geaccepteert ende gelooft de statuten te onderhouden 1430 Op palmensondach des Iaers 1705 is voor discipel des Heeren gecosen servaes demoulin in de plaetse van Ingel peeters den Iongen, den welcken het selue heeft geaccepteert & heeft gecompareert Inde Oistmaent 1706 is den dienste oft vuytvaert gedaen van francis Boesmans ouerleden broeder ende in syn plaetse is gecosen henrick caversijns 1435 dye de plaetse heeft geaccepteert & gelooft te observeren de statuten voor[s] 1403 :,, van den bempde " tussen de regels in, boven een geschrapt,, dumont ' ' en nog eens herhaald in de rand

246 236 (60) H3 v R 116 IB H3 H4 hier alsoo symon fredrix is ouerleden ten tyde voorst is everaet hoccorne In syne plaetse gecosen ende heeft de plaetse geaccepteert ende heeft gelooft de statuten te observeren, wyens dienste oyck is gedaen Opden palmensondach 1708 is I Leemans den Iongen voor discipel des 1440 Heeren gecosen ende heeft de plaetse geaccepteert ende is gecompareert op den palme Op den 25e meert i7i4 op den palmensondagh hebben die Apostelen vereert die processie met hen Apostolique habyt & is gecosen tot discipel martinus Stockmans In plaetse 1445 van Ian dumont Hier volghen die naemen der Apostelen waervan henrick vanden Broeck is vader & mombaer gecosen geweest op den palmen sondagh van het Iaer i7i2 Henrick Tauerniers Ian vandermolen Guillam de Quoin Peeter hermans Christiaen Cure Thomas Eueraers Ingel Peeters 1450 Christiaen Dauidts Eueraet hoccorne Iacques van den bosch Iacques Dautermont Peeter Bueckens 1455 door die doot van dienaer Hoccorne is Int het Iaer i7i7 gesuccedeert Libicht Tauerniers Int Iaer i720 is henrick Paenhuijs gesuccedeert In plaetse van Ian van der molen In het Iaer i72i is gestoruen Ingel Peeters 24 9bris 1460 & is In sijn plaetse gesuccedeert sijne sone Ingel Peeters ende heeft synen Intrez gedaen op palsmensondagh den 29 meert i722 In het Iaer i725 is gestoruen hendrick van de broek wesende vader der apostelen ende op den 1465 palmen sondagh des selfs iaer hebben de appostelen verkosen voor hennen vader Loes Leemans ende hebben de appostelen de processie vereert met appostelyc[ke] habyte naementlyck Ingel peeters int iaer i726 hebben de 1470 henrick tauerniers appostele gedaen als voor michiel peeters in de processie naementlijck goort cassart Ingel peeters vincent vanden eyt henrick tauerniers peeter he[rr]emans michael peeters 1475 Iaques dautermont goort cassart henrick paenhuijs vincent van den eyt Iaques vanden bosch niclaes ver Voe loco vanden eyt 1436 : waarschijnlijk wel s in een afkorting die meestal als voorst " voorkomt 1474 : bij herremans " tweemaal onduidelijke r

247 r R 117 II H5 v R 118 II H5 (61) 23 7 christiaen dauw[e] christiaen cure 1480 Libert tauerniers 1485 ende de vie[r] discipelen syn mantij stockmans peeter vanden bempt vincent bouien ende henrick vuekens peeter heeremans Iaques dautremont henrick paenhuijs iaques vanden bosch christian dauw[e] christian cure Libert tauerniers Op Heden den i0 april i740 sijn gecompareert als apostelen ende discipelen en hebben gedecla 1490 :Teert als dat sij sijn geweest van de jaeren naer te noemen voor eerst machiel peeters van den jaere i723 jacobus doutermont van den jaere i704 petrus Hermans van den jaere i7ii 1495 Henricus paenhuys van den jaere i720 marchelis fredrix van den jaere i726 guilielmus stockmans van den jaere i729 Petrus van den bempt van den jaere i732 petrus bueckens van den jaere i christianus davidts van den jaere i735 gorgonius bueckens van den jaere i737 christianus Taverniers i734 andrias Tillekaerts i740 nicolaes Taelemans i discipelen ludovicus Hermans van den jaere i736 mattheus Beetens van den jaere i737 Bernardus cure vanden jaere i738 Henricus van simphoven vanden jaere i item is overleden petrus bueckens i740 christianus davidts is overleden i742 machiel peeters is overleden i742 op palmensondagh wesende den 7 april i743 sijn verkosen geweest voor apostelen jan curè ende 1515 gorgonius van Roiye op den selven dagh is geordon = 1478 : dauwe : laatste letter erg onduidelijk : kan ook s zijn na de e van,, de " nog een r-vormige verbindingslus naar 1485 :,, vier " ; vier :,, r " niet goed gevormd

248 238 (62) neem geweest in volle consistorie soo wie sigh van apostelen ende discipelen absent is van den dienst der scheydinge van apostelen dat sij sullen geven een schellinck voor hunne absentie 1520 op datum als boven hebben de apostelen ende discipelen geconsenteert van te contribueren in den dienst van de aflijvighe soo wel in den dienst van eenen aflijvighen apostel als in den dienst van eenen aflijvighen discipel op conditie nocht ans dat voor 1525 den aflijvighen discipel sal het oorgel sal spelen ende niet voor de apostelen quod attestor Arnoldus vandermolen Scris van de selve conferie item is aengenomen voor apostel jan cure in de plaetse van christianus davits anno i item is aengenomen voor apostel gorgonius van Roij in de plaetse van machiel peeters anno i743 item j an nijs is aengenomen voor discipel i744 Hendrick paenhuys is overleden i745 ende in sijn plaetse aengenomen voor apostel ludovicus Herm ans H item is overleden iacobus doutermont i747 ende is in sijn plaetse aengenomen guilliam stock mans ende gedient het selve iaer i747 op den 20 meert is ouerleden peeter geets vader der apostelen in het iaer i748 in het selue iaer op pallemen sondagh 1540 wesende den 7 april is in plaets gekosen uijt den schoeit der apostelen gillam van Simpouen voor vader ende mombaer item is overleden peeter hermans i749 ende is in sijn plaets ge kosen Lowies biellen ende gedient het selue iaer item peluppus leemans is aengenomen voor discipel het selue 1545 iaer item is aengenomen voor discipel niclaes ruttens in het iaer i750 item is ouerleden peeter vanden bemdt i750 ende in plaets gekosen hendrick gilis voor apostel i 7 5 i i756 op den 5 october is gestoruen niclaes talemans apostel in sijn plaets gekosen henricus vander straeten i757 op den 24 ianuarius is gestoruen gillam stockmans in sijn plaest gekosen lambeert v an mol apostel den seluen dito voor discipelen gekosen 1555 antonius la bresseuer antonius vander molen henricus stockmans gillam schoensetters hebben gedindt op palln sondagh wesende den 19 meert i758

249 (63) 239 r R 121 IB H Alle[x]an[d]er Colleij nota mattheus van simphouen Ingel peeters en is nyet gecompareert op apistel schyding des iaer 1701 rest 4 s 7 gelach op 7 Aug ont:h vn brouck 1565 den dienst 28 augustus 7 s [sien] verteert st R 121: slecht leesbare teksten 1560 : Allexander : x ontbreekt d weinig zichtbaar 1566 : vermoedelijk,, sien ", want slecht leesbaar

250 240 (64) Bijlage I H10 staet van verschot voor den apostelen i8ii [5]-O 5 roggen i Cabliau [4]i voor eene mande 5-0 io pont Boter 4-i5-0 is pont aberdaen en acht haringen stockvisschen 2 -i9-2 tessert By legrand i-i8-2 eyeren 1575 voor appelen Boonen mostaert en olie asijn i-i6-2 vocatie voor vischte haelen en transport i- 8-0 een halster terwe om devoiren en lynwaert i4-0 onkosten voor houd en olie voor koekerse i4-0 voor het meysen io-2 iio potten Bier a 2 st : par pot ii- o-o 49 = 2 = 2 inkomen... 3i i8 2 = 2 croon van meyer 3- i- i i5- i-i Bijlage II revenuen H10 6 halsters terwe achterstel aen 2 guldens par halster i2 -o-o-c halsteren terwe a 7 schellingen en half i5-i5-0 total van terwe 30-i5-0 item voor twelf halsteren coren a vijf stuyv : par halster item eene Brabansche croon van den heere meijer 3 -i-i total revenue 36 = i6 = i 1569: lijkt wel op een 7 na 1574: schrapping van : i i halster terwe"

251 (65) te Betaelen intrek 36-i6-i rest = facit i2-i3-0 i2-6- i opleg tusschen 23 persoonen ieder elf stuijvers 1600 i2-6-i 6-3 meeder in Cas als wij jeder Betaelen elf stuijvers soo nogtans is daer Betaelt vierthien stuyvers jeder dus jeder drij stuyvers te veel Betaelt 1605 maekt in Cas Bijlage III H10 Dit is eene vermaening voor gestelt aen de apostelen ofte hen Representerende, tot stigting van Godts dinstighijd, mits die processie zedert het jaer i700 vier en negentig niet meer had in voogen geweest, als nu herleeft den 30ste meert i800 en ses 1610 palmsondag mijne eerste Reyse van Bedienienig als vader ofte mombaer der gezeyde stigtinge, de welcke is voorgeschreven als men schreef i600 een en dertig 6 halsteren terwe van het jaer i809 a eenen patacon en twee stuijvers -i van het coren Bij reductie i-i0-0 onden achterstel voor de terwe i2-0-0 voor het coren i-i Bijlage IV i807 apostelen, en discipelen.ik vermeijn dat een jeder van ul:wel weet wat verbelding en intentie wij komen te verthoonen, recommandere een goede devotie te houden, op dat wij niet en dienen tot verargenis : doorkruiste tekst

252 242 (66) want het zoude Beter wesen dat alsulcken die het niet en doet, met eene devoete meijning,hij hem met ons geselschap niet en vereenigde, want 1625 scheynheylige wercken sij verdommelyk Bij god die ons mag bewaeren Bijlage V door mij Henr Norb:nijs als vader der apostelen verkoren opdragt tot kennis van ul:alle mede Broeders in den schoot der apostelen alzoo het nu twelf jaeren is dat gij 1: alle het geluk niet heeft konnen [... ] Stok met eenen Bail" (*) * Afmetingen : totale lengte = 95 cm ; lengte dwarshout = 12,5 cm ; doormeter stok en dwarshout = 3,5 cm ; afgeschuinde verdikking : doormeter onderaan = 6,5 cm en lengte = 17 cm : inhoudelijk hetzelfde als R 97 ;

253 (67) 243 Tekstverklaring R 4 1. vader : mombaer-vader, soms vader-mombaer (r. 11), momboor of mombaer : voogd, hoofd van de broederschap. 2. schelling : 12 penning ; 1 schelling Vlaems = 12 groten = 6 stuiver stuijvers : (VAN GELDER 270): stuiver = 12 penningen = 5 cent ; een stuiver was het grootste zilverstuk. 5. orkens : oordjes ; een oordje : een muntstuk ; (DE VRIES 490) : in de middeleeuwen was het muntstuk vaak door een kruis in vier oorden verdeeld en werd d an hoek) gaven d an de naam aan zo'n muntstuk. 8. aflyvighijd : afsterven. anten (oord : punt, kant, rand, ook wel in vier stukken gebroken ; de hoekige k R9 32. van die gave Godts : aan de pest, toeval, beroerte (eufemisme) (MHW 179, 1. ) 33. tot Aelst : te Aalst, gehucht van Hoegaarden 37. Secretarijs : mogelijk regressieve spelling voor vocaal in onbeklemtoonde syllabe naar analogie van suffix -lijk R maeltijt : palmzondagmaal 44. die rest : dat is het bier! confrees : assimilatie van rs > s ; ( < lat. confrater) 52. LoUijs : vgl. petrij en Secretarijs van den bosch : namen met `van den' worden nog steeds van elkaar geschreven; later, onder invloed van het Frans, niet meer. R Cauerseijs : syncope van n voor s R Vrijheydt : (MW IX) Immuniteit, een uit een groter rechtsdistrict afgezonderd terrein, aan de gewone rechtsbedeling onttrokken. Hoegaarden was een enclave van het bisdom Luik. 92. Collegialer Kerck : kapittelkerk, kerk die door een kapittel van k anunniken wordt bediend en die neen bisschopszetel heeft

254 244 (68) 96. Capitulaer heeren : kanunnik, kapittelheer ; MI-IW geeft `capitulaer' alleen in scriptologische zin 98. meijer : hier niet meer in de betekenis van hoofd van het personeel van een boerderij, rentmeester, vertegenwoordiger van de heer in het hofgerecht (MHW 353); veeleer te vergelijken met fr. maire en eng. mayor (lat. maior). In Brab ant schoutsfunctie ; in het prinsbisdom Luik, een door de prinsbisschop aangesteld bestuurshoofd dat samen met een griffier en vijf schepenen de schepenbank v an (VAN DER VELPEN 1981, 4-87 ) de vrijheid bestuurde 106. waer wt...: waaruit elk van de apostelen thans en in de toekomst [zal vernemen hoe] hij zich zal gedragen en schikken naar de regels. R hooghen : hoofd (altaar) 115. authaer : altaar ; regelmatige ontwikkeling van lat. altare met vocalisatie van al + dentaal, later drong het latijnse woord opnieuw in de taal binnen veter kercken gaen : de kerk verlaten ; is een dramatiseringselement in het misvertoon, waarbij de apostelen zich moeten terugtrekken in het sacristiegebouw 121. de selve : doelt op,, passie " R wapenen : attributen naar de iconologie van de apostelen R micken : grof brood van weit en rogge (MI-IW 395 ) ; ook fijn brood. DE VRIES (443) < vulgair latijn micca : klein brood van fijn meel, Volgens met de Romeinen uit Gallië als naam voor een fijnere broodsoort hierheen gebracht, later ook gebruikt voor grof en groot brood. NORRENBERG (1950, 328) stelt `mik' als naam van brood gelijk aan 'mik' in de betekenis van gaffelvormige steunpaal en daarbij een vergelijking maakt met namen als nhd. wecken, Berlijns knuppel, ital. bastione, beir, kipf, voor brood met een lange vorm aberdaens : genitief van aberdaen : gezouten kabeljauw, zoutevis 153. bocxharinghen : (WNT 279, 3) gerookte haring 155. pottagerij : stamppot 157. niet meer ghelijck dat eerstmael : niet meer zoals aanvankelijk, in de begintijd ; duidt dus op langer bestaan van het gebruik dan volgens de datering v an deze akte R plaetsche : hypercorrecte spelling 180. is ghehouden...: is verplicht tot het betalen van de maaltijd als recht op verstrekking van soii ziaing ( dodenmaal 1

255 181. prouens wijs : mnl. provene, provende : recht op uitkering van spijs en drank (DV 550, lemma provenier). Hier dus echter zonder drank. R tutelaer Heeren : heren, die de voogdij uitoefenen ; komt niet als zodanig voor in MW of in WNT, wel `tuttel' en `betuttelen' naast `titel' en 'betitelen' voose : stem ( bij verkiezing) ( < fr. voix) 194. Umbraculen : de aureolen die de apostelen op het hoofd dragen (vgl. met eng. umbrella) R schandeloose : < fr. scandaleux ; mogelijk hypercorrecte vorm o.i.v. umlaut 203. calengieren : iemand berispen, straffen 206. reformeren : afkeuren (gallicisme) 211. opt t scheiden der Apostelen dach : dat is op 15 juli, met de viering de zondag daarop als het feest niet zelf op een zondag valt R avondt : hier gebruikt met de betekenis van `dag voor een feest' (vgl. met Kerstavond) knaep : knecht 225. den selfsten : de pastoor die de mis opdraagt (krijgt de maaltijd gratis) 232. Ende t' selfste (contribuerende) : bedoeld wordt dat ook de mombaar-vader gratis mag aanzitten, zoals onder `ten 4den' ook al impliciet te kennen wordt gegeven ( alleen de apostelen zijn verplicht om de twaalf jaar de `maeltijt te gheven' ) R 25 ).47. gheuende : gratis voor de mombaar-vader dus R 26!49. ten 14en : latere toevoeging aan de statuten (20 maart 1633 ) '.56. den 15 : voortzetting van de statuten rond 1806 of later ( handschrift van H. N. Nijs) indien : foutieve afkorting voor : ten (15 )den want : wanneer. ingeval dat. indien ( MHW 765)

256 246 (74) 257. ingurige : injuriëren : beledigen, schelden, vloeken vanen : vaan : ( WNT 31,18) portie drank, inzonderheid bier van vier eenheden ( = acht potten) ; soms zoveel als de portie in de kan waarin getapt wordt `van' te gaen : overbodig (gallicisme): dat ieder apostel moet gaan R beruau : waarschijnlijk Berwaerts ; deze naam komt zo in 1708 te Overlaar en thans te Hoegaarden nog voor ( VALADER VELPEN 155). R predicant oft stoel : kansel 303. den vuytganck der brandende keersse : STALLAERT (II, 49, 2 ) : `Het is in Zuid- Nederland een overoud gebruik en duurt nog voort, vaste goederen openbaarlijk te verkopen bij keersbranding ; de meestbiedende, op wiens bod de kaars uitbrandt, blijft koper'. Het gebruik komt ook voor bij verhuring (WNT 688, 696, VII) hooghen ende palmslach: hooghen : hoger bod (STALLAERT 1608 ) palmslach : WNT 247: `slag met de eigene vlakke rechterhand in die van een ander ter bemachtiging van een toezegging, inzonderheid v an een mondeling gesloten koop. Het kan de beslissende of voorlopige toewijzing zijn'. Deze `palmslach' is een nog courant gebruik in de veeh andel en o.a. ook op de kaasmarkt te Alkmaar. De voorlopige " toewijzing heeft te maken met de veelvuldige,, palmslagen ", die eraan te pas komen en waarbij de verkoper en de koper elkaar door allerlei afleidingsmanoevers proberen te betrappen op een toezegging en zo tot het voor hen gunstige resultaat te komen winblock : komt niet voor in MW of in WNT; wel,, winhof ", boerderij, pachthoeve. In Oost-Brabant en Limburg wordt een hoeve ook `winning' geheten ( `winnen' : vruchten krijgen ; v andaar ook bewerken, bebouwen ). `Block' is, bij betekenissen die met afsluiting in verband te brengen zijn (DE VRIES 66), een samentrekking van bi-lok (vgl. beluik). Dus afgesloten ruimte van de boerderij dachmael : oppervlaktemaat : stuk land zo groot als in een dag beploegd k an worden (MHW 126) regenoten : aangrenzende gebieden, aanpalende eigenaar,,, grensgenoot " (MHW 490) ( reen, rein : grens ; vgl. reinboom : boom als grenspaal) gelege : stuk l and, erf ( STALLAERT 1475 ) 311. scheeren straat : ( VALADER VELPEN 222 ) Sheerenstraat (van Mulcum naer Nerm : 1670) ; 's-herenstraat 313. vlierbeeck : Abdij van Vlierbeek bij Leuven 321. vertegen : vertien : afstand doen, ook in rechte halme ende monde : halme : (MHW 2 3 5) rechtssymbool : door het wegwerpen van een halm werd o.a. aangeduid, dat plechtig afstand werd geda an van een goed dat verkocht of weggeschonken was. Het overgeven v an de halm betekent de inbezitstel-

257 (71) 247 ling. VERDAM (3, 49) maakt een vergelijking met het gebruik om een bosje stro te bevestigen aan de mast van een boot of de staart van een paard, indien die te koop worden aangeboden. monde : (MHW 368) : met een plechtige of nadrukkelijke verklaring. Bij STALLAERT ( 550 ) zelfde uitdrukking : vertijden met halm ende monde : afstand doen met het werpen van de halm en mondeling. Dus met uitdrukkelijke verklaring en zinnebeeldig gebaar. te maelen : volkomen, geheel en al 322. ontgoeyt : ontgoeden : wettelijk uit bezit stellen ( STALLAERT 280 ) ; tot oirboir : tot vrij gebruik ; als `orbare' (MHW 444) R gegicht en gegoeyt : gegicht : gichten naast giften : de eigendom v an een onroerend goed aan een ander overdragen, vgl. gicht-gift ; brulocht-bruloft. ( zie ook VAN LOEY ) Wanneer de akten van inbezitstelling voor de opgekomene burgerlijke notarissen gebeurden, moesten ze, om geldig te zijn, door de schepenen bekrachtigd of gerealiseerd geweest zijn ( STALLAERT ). gegoeyt : goeden : (STALLAERT 524 ) iemand een onroerend goed of rente geven en overdragen ; wettelijk in bezit stellen brb : brabants, ook braamsch, braamse ; 64brb = lstuiver (VAN GELDER 258 ) 327. goitspenninck : (WNT 285 ; STALLAERT I 525 : ook goedtspenninck, godspenningh) oorspronkelijk het geld of geldstuk dat men bij het a angaan van een koop of huur gaf aan de armen of aan de kerk, voor de armen, `om Godswille' ; later handgeld of `handgift' tot bevestiging van een door koper of huurder ontvangen contract waranderende : voor iets instaan, iets waarmerken ; < frank. *warjan : weren, verdedigen ; ook *werand : borg> fr. garant> nnl. garanderen opdragere : hij die een goed in eigendom aan een ander overdraagt (MHW 438) an mudde : (MHW 438) inhoudsmaat voor droge waren, vooral voor graan en v verschillende grootte. Thans een hectoliter Taefel off hijligen geest : middeleeuwse weldadigheidsinstelling (MHW 534 ; voor Hoegaarden : VANDER VELPEN 174 ) 339. spintterwe : < spinde tarwe, met assimilatie van dentalen ; (MHW 563) spijsuitdeling aan de armen, dus : voor de armen bestemde tarwe ( < spende : aalmoes, ook het uitgereikte spindebrood ). Vgl. met mandaatbrood : b.v. de apostelbrokken in Rupelmonde die op witte donderdag uit het raam van het stadhuis worden gegooid ; te Roermond : spintweggen (spendebroden) (NANNINGS 12 ). Vgl. ook met eng. `to spend' en ned. spenderen voorcommers : last die reeds op een goed rust (MHW 737) hinc inde : de ene en de andere partij 335. Accordeert : overeengekomen Quod Attestor : wat ik hierbij getuig, wat ik bevestig 336. nots : notaris (PARCHEMIN 272 : not. = notarius) 340. differentien : onenigheden

258 248 (72) 343. Heere Officiael : (MHW 389) ambtenaar belast met het waarnemen der geestelijke rechtspraak, behorende tot het rechtsgebied v an de bisschop of van een der aartsdiakens (Hoegaarden behoorde tot het bisdom Luik) Rinsgulden : Rijnsgulden ; een in de Rijnstreek geldende goudgulden, ter waarde van 28 stuiver ( MHW 435 ) Anner : ander soo breeder : zoals omstandiger omschreven R gevallen in accoort : het eens geraakt ( gall. ) 360. stipulatie gedaen : bedongen, bepaald, als voorwaarden in contract vastgelegd 369. Ionste creatie : winstoplevering (ionste = gonste = gunst ) 374. mits : door 377. meerrest : overschot 378. remitterende : teruggevende 380. los ende vry binnen Louen : vrij te betalen te Leuven 381. onder obligatie van : onder verbintenis v an zijn persoon en zijn huidige en toekomstige goederen R des quitteerde : dus tekende...voor voldaan tegenover Finoels 388. oirsaecke warom...: terwille waarv an en vermits het niet beschreven is reitererende : herhalende 396. guldens st : aantal stuivers is hier niet ingevuld 398. Inde creatie der renthen : als in de rente-opbrengst 401. verloopen naer rate...: rente (MHW 674 ) naar rato van de verstreken tijd 404. ouersulx : daardoor, daarom (V an Sterkenburg 90 ) realisatie : inschrijving in de registers (KEMPENEERS I ) approbatie : goedkeuring (approberen : zijn zegel hechten aan ) 405. renuncieert : afziet v an alle met deze akte strijdige voordelen 406. exceptien : rechtsterm : rechtsgrond voor onontvankelijkheid 408. gepasseert : rechtsterm : een op schrift gestelde akte bekrachtigen Anno, mense die ut supra : jaar, maand en dag als boven R onderstondt ( < onderstaan : MHW 402 ) de schulden voldaan zijnde 425. Iure cuiuslibet salvo : gewoonlijk `salvo jure cujuslibet ( ook salvo jure cujusvis) : met vrijwaring van ieders rechten ( zonder iemands recht te bekorten ) 426. in hoyden gekeert : ter bewaring gesteld ; in de hoede v an de schepenen keeren ( STALLAERT I 595 ) :,, deze uitdrukking voor het op schrift stellen, of het in het geheugen houden... van gerechtshandelingen en van wettelijke schepenenoorkonden. was van algemeen gebruik in het Luikerland en in Limburg : slechts

259 (73) 249 enkele voorbeelden treft men ervan aan in Brabant en Vlaanderen". Meeste voorbeelden zijn met hoede ". Bij KEMPENEERS ( 100, 101, 259, 419 ) naast,, hoede " ook,, hoyden " Collatim Cum predicto prothocollo, Concordat : gecollationeerd met voornoemd protocol, stemt overeen greffier : griffier ; Franse invloed R 32' 453. valdach : vervaldach 458. halster : ( STALLAERT ) graanmaat van verschillende inhoud 459. veerthien daghen naer desen een Iaer : over veertien dagen en een jaar 461. met het Iaer : in dat jaar 464. syn quitterende : kwijtschelding verkrijgt van ter cause voorst : in voornoemde zaak 465. tweeden Comparant : toch wel 'eerste', anders krijgt Finoels zelfs kwijtschelding van zijn eigen klachten welck : wat [hij] 466. tot dyen synde obligerende : daartoe verplichtende 468. tam condunctim quam diuisim : zowel samen als verdeeld ; zowel solidair als hoofdelijk 469. by faut van welck...: bij ontstentenis waarvan hij toestemt in de vrijwillige veroordeling R te slagen : te treffen, uit te vaardigen 472. constitutie : volmacht 473. renuntiatie : afst and, verloochening 474. super quibus : waarboven 478. respective : respectief 481. vse : was 482. soo voor accordeert : zo voor overeenstemming 498. hen te laeten volgen : ze te laten voortbestaan ( MHW 728) R vastichyt : verzekerdheid daarvan (MHW 643 ) 504. valideren : hier : te gelde maken 508. comptoire : gesloten kist of kast voor het bergen v an papieren (MHW 282, STAL- LAERT II 941

260 250 (74) R sol : afbetaling (lat. solvere ; een schuld betalen) 523. pattacons : 1 patakon = 48 stuiver (sedert 1612) ( VAN GELDER 265) (afk. pan) &yder : eenieder 524. gun : (gn) afkorting van gulden, 1 gulden = 20 stuiver (afk. s) (VAN GELDER 261) 525. acs : actualis : vandaag 530. presente collegio : staande de vergadering 531. mits : benevens (MHW 359) 534. Ingevalle eyers voldoeninge : bij ieders betaling ; eyers : vermoedelijk fonetische weergave van een dialectvorm ; p : pond 536. ontf : ontvangen 537. gnens : guldens 540. fl: florijn R 53 voor het eerst voornamen achterop R op zijne grammen staat : gerantsoeneerd is R heer Karel Verhoeven : de latere auteur van: Palmzondag te Hougaarde' Brussel, R zijn eigen afgedankt heeft : ontslag heeft genomen R h : hans apostel : uit zulke vermeldingen is het patronymicum `Apostel' ontstaan 780. swelmen : zwaluwen < ogm.*swalwo Bij consonant + w zijn twee paradigma's mogelijk door ontwikkeling van svarabhaktische vocaal tussen consonant en w, die later, onder invloed van de spelling met u, als /y/ werd uitgesproken (Van Loey ). Vgl. met geel, geluw ; schade, schaduw. Hier hebben we dus te maken met de vorm zonder inlasvocaal. De e zal wel te verklaren zijn als umlaut van a ( Brabants ; zie ook TuERLINCKx 752 : zwalm 1. Voor de m kunnen we alleen een hvnothese stellen.

261 (75) 251 Swalm " moet in mnl. volgens het MHW. bekend zijn geweest als : 1. (bijen)- zwerm, 3. kolk. Bij,, kolk" is de gedachte aan de zich stortende vlucht van de vogel (of van het water) haast onvermijdelijk. Misschien dus swalm (swelm) te verklaren als contaminatie van swalwe (vogel) en swalem ( zwerm, neerduikende beweging). Vgl. met riviernamen,, Zwalm " ( bij VERCOUILLIE onder,, zwalken " ) en plaatsnamen als Swalmen (Limburg ), Nederzwalm, Munkzwalm ( bij GYSSELING geen verklaring opgegeven ). Vgl. ook met eng. swallow : z.nw. = zwaluw, ww. = zwelgen bogaerden : Bogaerdenvijver, vijver van het Beggaardenklooster 782. met kijkels aen hunnen stert : met pegels aan hun staart ; kekel : ijskegel, ijspegel (MHW 285) ; kijkel : (TuERLINcioc 315) : voor Hageland en Brabant, Antwerpen inbegrepen ; bij KILIAAN : kekel ; komt niet voor in VAN DER MOLEN. R ten oorzaek van den houwelyken Staet : doordat de getrouwde staat met het dis onbestaanbaar is ; hier geen syncope van w -cipelschap 801. j: b: : jan baptist 805. van houten St catharina : uit St.-Katelijne-Houtem, achteropstelling van heili naar Frans model -gennaam R par : per, Franse invloed 838. kleed : lijkkleed, lijklaken vervolgens doodskleed, baarkleed. Oorspronkelijk linnen of laken ter bedekking van een dode. (Zie ook VAN DE GRAFT , 50 ). Later, na de algemene verspreiding v an de doodskist, nog alleen in de betekenis van baarkleed. Voor het baarkleed in de kerk moest worden betaald. Gilden en broederschappen hadden vaak hun eigen baarkleed. Hadden ze dat niet, dan moest er ook voor worden betaald. Daaruit hier : de deelneming in die kosten voor het gebruik van het baarkleed, die nochtans niet in de statuten voorkomen. R annotitie : contaminatie tussen annotatie en notitie 879. exteren : lees : existeren 882. zeij kennelijk : zij (aanvoegende wijs) bekend droevie : droeve of droevige ( misschien alleen de g uitgevallen) 887. misagt : geminacht ( soms nog misacht = Zuidned. ) 889. contrarie sentement tegen de man : tegenovergesteld gevoelen van de man 892. staeten : Staten-Generaal 893. het droevigsten : het droevigst : toevoeging v an `en' onder invloed van volgende klank

262 252 (76) 897. grote Bedieninge : ambte lijke taken van de zogenaamde `hogere wijding' van het priesterschap 898. die moordadige ziekte : de maatschappelijke evolutie als verwording aangezien 900. troppen : < mnl. trop < ofr. trop 902. hoeij : hooi ; zelfde schrijfwijze als koeyen ; stroeijt : paragoge van t en diftongering van o ( zie ook A. Van Loey, 1971) 904. pampiere : oude vorm van papier dierentijd : duurte, dure tijd ; ie naast uu, < ogm eu 905. aen : tegen, Fr. invloed 906. croonen : naam van verschillende gouden en zilveren munten, gangbaar in verschillende landen 907. mosten lopen gaen haelen : moesten lopen halen of moesten ga an halen ; bewijs dat ook in de Zuidelijke Nederl anden 'lopen' nog `te voet gaan' betekende 908. Baksake : broodzak (vgl. backkorf: broodkorf, broodmand) 909. alle naer advenant : wordt later navenant ; hier is de oorsprong nog duidelijk terug te vinden ( < na avenant < lat. advenire ) 911. solaeden : < provencaals salade, waarbij a> o (vgl. potaten ) volkeren...: eigenaardig genoeg komt dit meervoud herhaaldelijk voor, niet zonder grond als aan de volksverscheidenheid binnen Frankrijk zou zijn gedacht 913. wij als d an zijn : constructie met Fr. invloed 916. tegenstrydig aen : vijandig tegenover 918. revenuen : opbrengsten, inkomens pavoir : macht (pouvoir) R als moedenaers getracteert : als moordenaars behandeld ; 923. gespannen : geboeid, in boeien liggend 924. menigvuldige hunne doodt gecost : hier kromme zinsbouw voor : velen heeft het hun leven gekost hun versteken : zich schuilgehouden 932. heeft tot... te komen : is zich gaan herstellen 937. geene andere...gehouden : [en er worden] geen andere geestelijken geëerbiedigd 938. corporas : corpora hier als enkelvoud behandeld 939. pensoen maer heel flau : maar een heel gering pensioen ; oudere vorm voor flauw < mnl. flau guldens : gilden (Brab. guide) (T UERLINCKx 223 ) ; u < i veelal in Brab ant ( VAN LOEY) door franse volckeren...: dat de inkomens [ervan] door Franse volkeren waren aangeslagen, te weten die welke 950. de kerkelycke regeerders... : de kerkelijke overheid kon de inkomens [van de broederschappen] aanslaan ;,, konne " voor,, konden " 954. den keijser Buonapart : den " is gallicistisch 956. ueropa : ue-spelling voor eu, maar wel reeds twijfel, a angezien deze ue geschreven werd over,, E ". zijn voor hem tributairen : zijn v an hem afhankelijk

263 (77) wirtenberg : Wiirtenberg westfallie : Westfalen, Fr. invloed 960. daerom de konst...: daarom de kunst [kan] worden verleend [het zelf] beter te doen R in voogen : in voege, in zwang ; ( os. f igian, ohd. fuogen) ; ofwel hypercorrecte spelling, ofwel Fr. invloed ( en vogue " ) 982. plichtigheden : plichten ( archaïsch woordgebruik) 984. de plichtige artickels : de verplichtende artikelen 985 i2 st meert...: bedoeld is : de 12de maart is het genootschap gesticht 987. met : moet wellicht,, tot" zijn 988. gestigtighijd : voorbeeldigheid ( archaïsch woordgebruik) 989. gemorselt : verbrijzeld ; hier : ootmoedig R van : overbodig (gall. ) saliglijk : iets zaligs R Vernieuwing : hier : nieuwe aanstelling alzoo het selve voor ingesteld is : waarvoor hetzelve (het genootschap) ingesteld werd signaelen : vermeldingen van het apostelschap dat ze aanduiden. Niet als z.nw. in woordenboeken. Franse invloed een : eenen ; afkorting nog op middeleeuwse wijze bail : baille bij badge, baillie (MHW 49) : afsluiting (cfr. balie). M. i. afsluitende stok, dwarshout. Zo ziet het,, wapen " v an Jacobus de Jonge er te Hoegaarden ook uit. Hij draagt als attribuut de voldersstok (TimmE Rs 1917 nr en nr. 2114). Die loopt echter ook op een verdikking uit die als een,, baal" kan voorkomen : uit mnl. bale, verwant met bal, ook opgerolde vorm of opzwelling (DE VRIES 24, 27 ) calbasse : veldfles, uit het Frans dobbele peijke : hellebaard ; dobbele : nog de mnl. vorm ( < ofr. doble) peijke: lans R onbequaemhyd : ongeschiktheid Guilliaem : uit Franse naam voor Willem : zie Guilliam, Gilliam, Gillam subiet : olotseling. onverhoeds

264 254 (78) R tusschen den seven enden : den : overbodig (gall. ) paulus Bekeeringhe : 25 januari gorius : naamafkorting van Gorgonius, kerkpatroon van Hoegaarden R batistae : latiniserende spelling van Franse naamvorm Baptiste R siiebelaris : jubelaris ; leeringe : les, studie, in het bijzonder godsdienstonderricht en opleiding tot de geestelijke stand haiilycke staet : huwelijksstaat ; mnl. houwen naast huwen (os. hiwian, ohd. biwan ), vgl. met mnl. trouwen naast truwen en de au-spelling in,, getraut " bernaer : uit Bernhard naar Franse uitspraak andagh of omdagh : meest kans voor andagh ; octaafdag, achtste dag (om-dag, einddag) in het octaaf (achtdaagse viering bij grote kerkfeesten). MHW en STAL- LAERT vermelden ten onrechte : na een kerkelijk feest " wat de volgende dag zou zijn (VAN DALE en BLW. ). Hier in ruimere betekenis opgevat als de achtste dag sinds Palmzondag, het feest bij uitstek voor het genootschap, dat geen officieel octaaf inhield. De octaafdag zou de paasdag zijn geweest. Maar vreemd genoeg wordt die dag hier ook niet als Pasen " aangeduid. Zelfs het kerkelijke hoofdfeest moet dus te Hoegaarden als minder belangrijk zijn aangevoeld dan de Palmzondagviering.,, 2 ueren naer " moet staan voor,, twee uur na het begin van de andagh ". Anders was 22 maart de,, andach " geweest en dan was 15 maart Palmzondag geweest. Volgens de eeuwkalender van Winkler Prins w as 16 maart een zondag, zodat de andagh de 23ste moest vallen in syn...: plaats" is vergeten schoos : Schoons ( ); van een geraechijt : aan een beroerte, hartaanval ; zegen : zeggen ( = herstelformule) voor : dat wil zeggen R gilleminus : vermoede lijk contaminatie tussen Wilhelmus en de in het Frans overgenomen naam Guillaume R door oorzaak van het wegwonen : door het ver afgelegen wonen

265 (79) 255 R ziet tweelf blaederen agterwaers : zie twaalf bladen naar achteren : teruggaand naar het begin ; bedoeld is R 80 : daar sluiten de aantekeningen over 1836 bij aan. De bladtelling tot twaalf is dus verkeerd R Ider Uas : ieder was [verschuldigd] Uaer van Ick noch...: waarvan ik nog aanspraak maak op betaling tegenover drie personen onder stont : de kosten voldaan zijnde R verl. : verlopen ( = 1673 ) Nerm : gehucht te Hoegaarden CauUenbergh : Kaberg - Cauwenberch ( ) - Cauberghe ( 1610 ) - Cabergh (1624 ) R dequ'oin : waarschijnlijk fonetische spelling voor persoonsnaam De Keyn R solemnele : plechtige Plebanus : plebaan : hier gewoon de deken van de Hoegaardse kapittelkerk. R naerbest : hierna beschreven actum : gedaan quartiere van hou (g) arden : kwartier Hoegaarden : kwartier = streek, district ; hier : dekenij (MI-lW 480 ) eentsaementlyck : hier bedoeld eenparig draegers van ons heeren : dragers van de palmezel ; heeren : zwakke genitief R nyet en heeft willen... Appostelendienaar : niet is willen opkomen zoals Goris Pontson, de apostelendienaar, vermeldt xb& Iuly : 15de iuli : b staat voor v = 5

266 256 (so) R ouerleden confrer : slaat op Cassart, als bijstelling volle voosen : met eenparige stemmen wyens dienste oyck : slaat natuurlijk op de overledene, symon fredrix palme : andere benaming voor Palmzondag, naast Palmdag, Palmpasen R palmsmensondagh : verschrijving Ioes : Joos gedaen als voor in de processie : als voorheen martij : Maarten, Martinus bouien : Bovien (Bovin? ) R guilielmus : lat. voor Wilhelm R consistorie : hier voor plechtige vergadering van het college der apostelen oorgel : orgel : in de broederschap hadden de discipelen wat meer voorrechten ; Scris : sekretaris R schoeit : schoot, kring ; diftongische uitspraak van o R ont:h vn brouck : ontvangen van H. van den Brouck Bijlage staat van verschot : staat van gelden (MHW 686 ) vocatie : bedoeld is vacatie ". Vaceren : bezig zijn (STERRENBURG) ; uit het Latijn via het Frans : tijd besteed aan een bezigheid ; ook de vergoeding daarvoor, meestal echter in ambtelijke wereld. Hier : vergoeding devoiren : plichtmatig werk (uit het Frans ) lvnwaert : liinwaat. linnen : hier wordt wel.. liinwaadwas " bedoeld

267 (81 ) koekerse : (MHW 299) koekenersse en kockenersse : bakvrouw ; hier : koekerse of mogelijk ook kockerse, letterlijk,,kokeres", kokin meysen : dienstmeisje croon : muntstuk ; hier meer overdrachtelijk : geschenk van de meyer revenuen : ontvangsten ( Franse invloed) aen : tegen (gall. ) total : Franse invloed intrek : ontvangsten facit : lat. maakt hen representerende : die de apostelen voorstellen Godts dinstighijd : hier blijkbaar etymologisch opgevat ; had : was : Franse invloed op dialect a : aan : Franse invloed vermeijn : (MHW 676 ) vermeinen, vermenen : geloven, menen ; meijning : hier : bedoeling hij hem : hij : overbodig ; hem = zich

268 258 (g2) TAALKUNDIGE BESPREKING VAN DE VERSCHILLENDE HANDEN Aangezien het confrerieboek aantekeningen uit een tijdperk van drie eeuwen omvat, leek het ons interessant even de linguïstische kenmerken na te gaan. Het ligt niet in onze bedoeling hierbij naar volledigheid te streven. Wel hebben we de teksten op een aantal kenmerken willen analyseren om ons op die manier een beeld te kunnen vormen van de evolutie die zich voordoet onder de verschillende handen. Deze analyse is bij hand 1 en hand 4 enigszins uitgediept, omdat beide stukken, naast het hss. van H. N. Nijs, toch de hoofdbrok van het confrerieboek uitmaken. Hand 1 Weinig van het,, Algemeen Nederlands ' ' afwijkende vormen. Voorbeelden zijn : vueghen ( = voegen, umlaut der lange vocalen ), zeijnden ( = zenden, zou vooral Brabants zijn ; VAN LoEY 1976, II, 24 ), gheweyckde. Als oostelijk spellingskenmerk is er de dubbelspelling in auslaut voor f. De overige vormen zijn vaak in de 17de eeuw nog volop gangbaar, maar door latere evolutie verdrongen. Zo b.v. lesten, authaer, bervoets. Daarnaast zijn er nog de algemeen verspreide varianten, waar dan wel de voorkeur wordt gegeven aan de meest bij de streektaal aansluitende variant. B.v. twelf, gerichten, kees, weerdig, deur( = door). Zowel á als aa worden in een gesloten syllabe geschreven met ae, in open syllabe met ae of a. Alleen het woord,, vader" wordt nu eens met ae dan weer met a geschreven. De oppositie ê en ee wordt daarentegen wel consequent in de spelling gereflecteerd : in open syllabe ee voor ê en e voor ee. Hetzelfde systeem wordt toegepast voor de o, zij het dan met heel wat vormen die nu eens met o dan weer met oe worden geschreven. Het is niet duidelijk of deze oe-spelling staat voor een o-klank met e als lengteteken, dan wel als reflectie van de o-realisatie in het dialect. Het verschijnen van verschillende spelling voor gelijke woorden is in dit tekstgedeelte echter vrij zeldzaam (slechts 3 voorbeelden te vinden : vader-vaeder, vrijheydt-vreijheydt, tijden-wijde ). Te midden van het zeer regelmatig toegepaste spellingssysteem is een oe enkel en alleen als allograaf voor o in open lettergreep dan toch wel erg opvallend. De diftong ui wordt meestal uij gespeld, in anlaut tweemaal als w (wter) ; de diftongen ei/ij worden respectievelijk met ey / eij en ij ge-

269 (83) 259 schreven. Bij twee woorden treedt spellingsverwarring op, nl. vreijheydt en teijde (normaal ij ), wat wijst op de diftongische uitspraak van de ij. Voor de consonanten zijn er slechts twee voorbeelden met oostelijke invloed : gheweijckde en beguaem. Daarnaast zijn er algemeen voorkomende assimilaties, zoals : rs > s (confrees), tv > tf ( ontfangen), ntb > mb (mombaar), mt > nt (ontrent), syncope van f (seiste ), d (sauons ), ns > s (cauerseijs), epenthesis van d (alderheijlichste ), rekking voor r (paert, woorden) en segmentatie. De h komt voor na t (thien, authaer). De g in auslaut wordt ch. Z treedt op als variant voor s in sij /zij, sijn / zijn. De hypercorrecte vorm,, plaetsche ' ' ( < ofr. place) zou op [sj -uitspraak van sch in auslaut kunnen wijzen. Dat er in anlaut daarentegen toch twijfel bestond over sk of sch is af te leiden uit de verschillende schrijfwijzen ervan : schoet, Ingescreven, S' crij mens, S'creef, S' ceij den. Naast al deze verschillende spellingen is er bovendien ook een aanwijzing voor assimilatie van ch aan r in verbinding sch + r, nl. Ingesreven. In tegenstelling tot wat WEIJNEN,, de grote verwarring ' ' noemt in de 17de eeuw, zijn er in dit gedeelte geen voorbeelden te vinden van eigenaardige verbindingen tussen gewoonlijk afzonderlijk gebruikte woorden, op de algemener voorkomende verbindingen ( datter, alsser,... ) na. Hand 4 Weinig verschil met hand 1. Ook hier weinig afwijkende vormen : terwe, bekint, spinde, keersse, ierste, enen ieder, getreut, veere ( = verre ), vugen, versueckende, versueck, getreut (getrouwd ), eyers ( = ieders ). Typisch oostelijke spelling is de verdubbeling van f in auslaut en de spelling van ie als ye en y (nyet, yder, dyen). Algemeen bestaande varianten, met aansluiting bij streekgebonden variatie zijn : achterstellen, twelf, gerichten, connen, weerdich, meert, ierste. Merkwaardiger zijn daarbij de veeleer westelijke vormen als onderhalf, hennen en behouff. Ook hier krijgen we ae in gesloten lettergreep en ae en a in open lettergreep ; ee voor ê en e voor ee in open syllabe, zij het met enkele uitzonderingen (seeckere, deecken). Voor de o is het spellingsbeeld wel enigszins ingewikkelder. We krijgen in gesloten lettergreep een heel arsenaal : oo, oi, oe, oy. Of er hier sprake kan zijn van reflectie van diftongische uitspraak is, net zoals voor hand 1, niet duidelijk. Wel laten bepaalde vormen vragen oprijzen. Dat

270 260 (84) is het geval voor,, oist ' ' (p. 24) en,, oistmaent ' ' (p. 65), waarbij de ontlening van mnl oest,oust (,ofr. aoust), veeleer een oe klank laat veronderstellen. Een tweede eigenaardige vorm is,, hoyden ". Bij Kempeneers komt deze slechts enkele keren voor, naast het veelvuldig gebruikte,, hoede ".. Rekening houdende met het feit dat,, y" ' vaak gebruikt wordt ter aanduiding van een diftong, lijkt het ons mogelijk dat het hier niet zozeer om regressieve spelling gaat, maar wel om een fonetische reflectie van diftongische uitspraak. Latere vormen als,, schoeit" (p. 69 ),,, Gooisens" (p. 31), stroeyt " (p. 44) wijzen wel in die richting. Mogelijk schommelden de klanken tussen oo, oe, oei, zelfs u en verschilt de spelling van woord tot woord (*). Bij de diftongen krijgen we vuy in anlaut (vuyt ), en eij / ij voor ei (hijligen, hyde = heide). Wat de consonanten betreft, valt er enkel te wijzen op vaak voorkomende assimilaties als tv > tf (ontfangen), v voor n > f (beneffens), ft > cht (gegicht), segmentaties (naergenoempt, namentlijk, eentsamenlyck ), rekking voor r (veere ), verscherping van v voor n (beneffens), syncope van d (gegoeyt, ontgoeyt) en van e (brustende), een enkele vorm van dissimilatie (palmensoldach) en een verkorting onder invloed van m (voorcommers ). Ook hier h na t (thoonder, thienen). De g in auslaut wordt als ch geschreven. Een aanwijzing voor een [sx]-uitspraak van sch is te vinden in de schrijfwijze van,, des heeren ' ' als,, scheeren ' ' en van,, Inschelyx ' '. De z-schrijfwijze voor s komt hier niet voor. Hand 5 Spelling ongeveer zoals bij hand 1. Afwijkend is: 1. in auslaut d steeds als t (niet dt) 2. g / ch wordt ook in auslaut als gh geschreven (i.p. v. ch) ; gh-spelling voorgin anlaut en inlaut komt nog weinig voor ( b.v. sigh, dagh) 3. moderne grafie voor w (i.p.v. vb ), ook af en toevin inlaut 4. k wordt niet meer als c geschreven b.v. gekomen, gekozen 5. slechts een enkele segmentatie van m vóór t (van den bempt) en rekking van r vóór consonant (oorgel). (*) Zelfde verschijnsel is bekend voor een dorp in de buurt, Goetsenhoven ; oudste vindplaatsen hebben enkel o ( Gysseling 1960 en De Seyn) ; nu nog in familienamen : Van Goi (d)(t) senhoven, Vangodtsenoven, Vangoedtsenhoven, Van Goietsenoven, Gutshoven.

271 (85) 261 Hand 6 Ongeveer zelfde spelling als hand 5, behalve wat het gebruik van de moderne grafieën voor w en v betreft, waar teruggegrepen wordt naar de gotische vormen. Talrijker afwijkende vormen, o.a. pallemen sondagh, schoeit ( = schoot ), plaest, gedint, pallnsondagh ; fonetische spelling van eigennamen als Simpouen, Lowies, peluppus, lambeert. Hand 7 Weinig verschil met hand 5, wel steeds gebruik van humanistische vormen voor v en w. Fonetische spelling bij familienamen : dotermon, tavernies. Gallicisme : tusschen den seven enden acht uren. Hand 8 Spelling heel wat slordiger dan bij vorige handen. Voor ch in auslaut wordt g geschreven, voor g in auslaut gh (sigh, vrijdagh, kabergh, smiddagh ) ; ng in inlaut wordt ng gespeld i.p.v. ngh (scheidinge). Afwijkingen zijn b.v. plaes (komt zesmaal voor, oostelijk? ), smiddagh (komt tweemaal voor ), bernadus ; fonetische spelling van eigennamen (tavernies, rouvrouij ) en een eigenaardige schrijfwijze van de persoonsnaam De Keyn als,, de queijn " ( Franse invloed? ). Gallicisme : heeft zich afgedankt ( zal nog vaak voorkomen bij de overige handen). Hand 9 Weinig consequente spelling. Zo wordt er al geen onderscheid meer gemaakt tussen o.a. ê en ee, ó en oo in open syllabe. Ook i en ie wisselen. B. v. overleden / overleeden ; dissiipel / diesiepel ; gekoosen /gekoesen ; febriari/febriaris ; schoons / schoos. Naast de voluit geschreven namen van maanden als,, ianivaris ' ' en,, febriari ' ' is er de nog zelden voorkomende afkorting van december als xber ". Grafische eigenaardigheid is de u in arnoldds, der, haiilyck, siiebelaeris. Er komen ook vaak onbestaande lettertekens en schrappingen voor. Voor de eerste maal sinds hand 1 krijgen we hier opnieuw z i.p.v. s : b.v. gekoezen, zegen. Van de zinsbouw blijft vaak weinig over : woorden worden vergeten, zinsdelen uit elkaar gehaald ( b.v. in sijn gekoesen ; het iaer 1817 is aengenoemen ; overleden christianiis vervoe/ /i4 meert van een geraechyt... ).

272 262 (86) Limburgse invloed bij,, geraechyt ' ' (k > ch en syncope van t).. Fonetische uitspraak naar dialectuitspraak o. i. v. Frans in siiebalaeris (jubilaris ), bernaer. Hand 10 (H. N. Nijs, mombaar-vader) Weinig consequente spelling, vaak onderhevig aan fonetischdialectologische invloed, waaronder : 1. veelvuldige verwarring van eij en ij (zeij, scheynt, teyde, geweijs, peijke, overhyd, oodmoedighijd... ) 2. ch in auslaut en voor t wordt bijna steeds als g geschreven : vercogt, bragt, versogt, vegt, tog, dog, misagt, aendagt, slegt, eenzelfde spelling voor ooi en oei (koeyen, hoeij, stroeijt, moeyte) 4. in auslaut wisselen t, dt, en d elkaar af (verleent, lant, grood... ) 5. ook afwisseling van c, ck en k/ z en s (kerken, kercken, gemaekt, vercogt, coren, klinckerder, zoo, zonder, zyn, sonder, seer,... ) 6. teruggrijpen naar archaïsche vormen zoals kw-spelling als qu- ( quaede, gequeten... ), th-spelling (thorens, seventhien, thienden, bethoonen ) 7. afwisseling van oe-, oo-spelling (aldergroetste, moedenaars, voogen, hoo, boot ( = boete) 8. veelvuldig voorkomen van assimilatieverschijnselen, hypercorrecties en klankveranderingen, vaak aansluitend op Brabantse vormen, soms met Limburgse invloed (dinst, orkens, bedienders, meeder, doorpen, borghens, aldergroetste, veere, gewoorden, peerden, mosten, konnen, Romsche, wierden ), nemt, guldens( = gilden), gesaementlijk, herte, hoo, alleenslijk, verbelding, verargenis, meijning (ei < e, Brabants en Limburgs), tessert, onden ( = aan de), vermeijn... ) 9. zeer slecht gestructureerde zinsbouw met eigenaardige inversies 10. heel wat fouten (annotitie, exteren voor existeren, droevie, extimeerde, kloken) alsook het gebruik van talrijke Franse woorden en gallicismen (wij als dan sijn, pavoir, den keijser, tributairen, westfallie, in vooge, signaelen, van ( + infinitiefzin ), calbasse, ex hauthem St : Catharina, obligatie, regie, consientie, gedefigureert, corporas, devoiren, par( = per), total). Hand 11 Spelling wordt gaandeweg tamelijk consequent. Er wordt o.a. een onderscheid tussen d en t in auslaut gemaakt. Ook spellingsvernieuwing is merkbaar : 1. in open lettergreep volgens de regels, b.v. overleden, keeren

273 (87) overgang van s naar z (ingeval van verzachting), b.v. zijne, sig (jaartal 1922) en zich (1930), gekosen (1920) en verkozen (1829) 3. voor het eerst aa naast ae, b.v. aengenomen (1825), aengesteld (1830), aangesteld ( ) 4. regelmatig gebruik van hoofdletters voor persoonsnamen Gallicisme : heeft zich afgedankt ;,, voor " in,, aengenomen voor discipel ' ' wordt,, als ".. Hand 12 (Henricus Hans, apostel) Grote tegenstelling met vorige hand. Kenmerkend zijn de talrijke dialectvormen (*), b.v. kersemis (syncope van t + epenthesis van e), snieuwen (ie < ê < ogm.ai, vooral in Brabant ), swelmen, kijkels, stert (oorspr. mnl. vorm ), dins, afgedank (apocope van t, Limburgse invloed ). Opnieuw ae-spelling. Weinig consequente vormen: 1. d in auslaut, b.v. aengestelt, aengesteld, maendt, koudt 2. s / z : meestal s behalve bij,, zig ' ' 3. enkele keren gt in plaats van cht : bedragt, agterwaers. Daarnaast enkele gallicismen (heeft zich afgedank van, par man) en een contaminatie (van wegens). Hand 13 Weinig verschil in spelling met hand 11 behalve : 1. steeds ae-spelling 2. meestal gebruik van z in plaats van s (ingeval van verzachting), b.v. verkozen, zijne 3. schrijfwijze van au + w, b.v. getrouwt, getrauwt, gettrouwt. 4. geen onderscheid van d in auslaut 5. gallicisme : dimissie van discipel Hand 14 Hier opnieuw aa-spelling en d in auslaut. Wat de zinsbouw betreft, blijft soms enkel de vermelding van naam, functie en jaartal over. Enkele gevallen van fonetische spelling (als renerf, Tavernies) en steeds terugkerende gallicismen (heeft zich afgedankt, zijnen dimissie). (*) Gelet op de beperktheid van het stukje tekst van hand 12 zijn dialectvormen in zeer grote concentratie aanwezig.

274 264 (88) Hand 15 Heel wat slordiger dan hand 14 : 1. ae naast aa, soms ook oo naast o in open lettergreep, b.v. aengenoomen, aangenomen 2. ei opnieuw nog steeds als eij gespeld 3. fonetische spelling met apocope van t (Limburgse invloed ), ( afgedank (nergens met t geschreven), plaas, Batis, Lambrechs) ; apocope van n in voltooid deelwoord, (overlede, gewonde); fonetische uitspraak van Franse namen, (Leopool, Napolion, Napolon ) 4. de al te summiere zinsbouw loopt toch nog mank, woorden worden vergeten, enz. Hand 16 Voor het eerst regelmatige moderne spelling behalve de soms eigenaardige samentrekking van woorden, b.v. inplaats. Het weglatingsteken bij enclisis van,, het ' ' staat na de t. Hand 17 Regelmatige, moderne spelling ; bij enclisis van,, het" staat het weglatingsteken nu wel voor de t. Hand 18 (Henri Debroeck, discipel) Zelfde kenmerken als hand 17 ; geen eigenaardigheden. Het gebruik van de genitief,, Desmorgens " doet wat archaïsch aan. Hand 19 Zeer slordig : 1. prothese van h, b.v. haangenomen, ver handent 2. weglating van t, b.v. afgedank, plaas 3. koekelkoren naast koekelkaren, Peetus voor Petrus, aposten voor apostel, zun voor zijn, Hand 20 Idem als hand 17 en 18 ; weinig bijzonderheden, slechts één keer fonetische invloed met deletie van t in,, kisje ' ' en de vorm,, wierden ' ' voor,, werden ".

275 (89) 265 SOCIOLINGUÏSTISCHE OPMERKINGEN Onder deze titel willen we een aantal aspecten belichten die in het confrerieboek van Hoegaarden naar voren komen en die niet direct een plaats vinden binnen een eng linguïstisch kader. Dat men bij het overschrijden van de grenzen van de louter formele linguïstiek stricto sensu weer met problemen inzake afbakening kan worden geconfronteerd, zal zich ook hier wel laten gelden. Elk afbakeningsverschijnsel is een probleem voor wie andere bakens wil zetten. Zo kan men zich afvragen of de verandering in taal of ( en ) schriftbeeld in het confrerieboek, onder invloed van b.v. een sinds de 16de eeuw merkbare vervolksing in de kerkbediening, ooit uitsluitend aan sociologische of sociale factoren zou kunnen worden toegeschreven. Lopen in zulke evoluties niet meer historische componenten samen dan sociologische en sociale, die dan weer met linguïstische aspecten kunnen zijn opgeladen? We kunnen daar niet nader op ingaan, maar we willen toch met één voorbeeld duidelijk maken wat we concreet bedoelen. Kleren zijn zeer belangrijk in de orde van sociale gelding. Maar als we in 1838 de betekenis van een betaling voor een,, kleed ' ' van een overleden,, medebroeder " via de sociale of sociologische aspecten van het kleding-aanzien in die tijd of de vorige willen begrijpen, komen we er niet uit. Hierbij spelen vooral kerkhistorische elementen van het begrafenisritueel en cultuurhistorische van gildetradities een rol. Een tweede moeilijkheid, waar we reeds bij de taalkundige bespreking mee werden geconfronteerd en die zich hier zeker op het vlak van de socio-linguïstiek nog scherper zal doen voelen, ligt in de beperktheid van het materiaal door het monografisch karakter van de studie. Zonder inschakeling van een uitgebreid vergelijkend onderzoek van een aantal naar tijd en plaats verwante teksten, kunnen de hierna volgende aantekeningen niet zomaar worden geïnterpreteerd. Tegenover die beperktheid staat dan weer, dat het confrerieboek op het stuk van de taalevolutie wel vrij uniek is, aangezien het gaat om een verzameling van teksten die gespreid liggen over drie eeuwen, steeds verband houden met een zelfde gebeurtenis en geschreven zijn door een lid van een enigszins gesloten maatschappelijk-functionele groep binnen een geografisch beperkt gebied. Jammer is het wel dat voor bepaalde periodes enkel ledenlijsten voorhanden zijn. Maar ook dat feit op zichzelf, de droge opsomming van verkozenen en afgedankten, in tegenstelling tot uitweidingen elders in

276 266 (90) het boek, dient te worden geïnterpreteerd, wat we ook in de loop van dit hoofdstuk zullen doen. Een eerste aspect, dat reeds bij het vluchtig doorbladeren van het confrerieboek opvalt, is het verdwijnen langzamerhand van het gevoel voor decorum. In de eerste periode heerste overduidelijk nog de laatmiddeleeuwse mentaliteit, waarbij de palmpaasviering steeds ervaren werd als een feest, een grote gebeurtenis, voor een homogeen denkende of tot zulk denken gedwongen maatschappij, waarvan men de verordeningen op schrift stelde in een verzorgd lettertype, met een nette bladspiegel en met per onderwerp geordende rubrieken. Die verordeningen spitsen zich vooral toe op de toneelmatige elementen in de processie en in de kerk tijdens de Palmzondagviering, op de bij de maaltijd te gebruiken gerechten, op de te vereffenen rekeningen, op het vermaak dat de leden van het genootschap was toegestaan. Daarbij tekenende trekjes die welsprekend zijn voor de, zeker in een brouwersdorp, in te bouwen remmingen, zoals de verplichting dat,, eenieder" (... ) het bier ( betaalt), datter gedroncken word". Dat zo iets een noodzaak bleek, is wel eigenaardig voor een onberispelijck recreeren ". Maar het blijft een bedekte wenk die het gevoel voor decorum zeker niet verbreekt. Later moet het boek zijn opgevat als een memoriaal voor kopieën van schepenakten die te maken hebben met de stichter van het enige inkomen dat het genootschap ooit heeft bezeten ( buiten de schenking van een weide in 1745 [VAN BuYTEN], waarvan ons geen inkomenswaarde bekend is). Een pientere burger die met de apostelengroep te maken had, moet er zijn voordeel in hebben gezien zijn notariële akten daarin te doen opnemen. Het taalgebruik in deze stukken heeft natuurlijk geen samenhang meer met het doel dat in de stichtingsoorkonde voorkomt. Maar niemand in het genootschap moet dat hebben gemerkt. Niemand moet nog meer dan zulk particulier nut hebben gezien. Dit aspect spreekt wel duidelijk,, socio-linguïstische taal" over de verandering in de belevenissfeer en over enige sociale opdringerigheid. Nog later wordt zelfs de ordening in rubrieken over het hoofd gezien. Soms raakt de Palmzondagviering geheel uit het gezicht en richt de aandacht zich meer op de tijdsperikelen, het verval en de achtervolging van de godsdienst, het verbreken van het maatschappelijk hiërarchische gevoel in de tijd van de Franse Revolutie, en komen er, daarmee samengaand, ook vermaningen voor, bij het hervatten van het rituele toneel rondom de Palmzondagviering. En angstvallig gaat men benadrukken

277 (91) 267 dat de leden van het genootschap verplichtingen hebben tot,, vervoordering van het geloof", om wat de,, vijanden van onse Roomsche kerk ' ' anders wel zouden denken. Het zijn de eerste defensieve noten. De oproep tot,, vervoordering ' ' van het in verval zijnde geloof met stichtelijk fatsoen is dan nog het enige element dat terugwijst naar de tijd met het spontane decorumgevoel zonder tegenspraak. Vervolgens gaat de aandacht van een andere scribent uit naar lager bij de grondse boerenbeschouwingen over het koude voorjaar, de bevroren aardappels in de schuur en naar een poëtisch beeld van onwaarschijnlijk vroege zwaluwen die met pegels aan hun staart over de vijver zouden zijn gevlogen. Uiteindelijk blijft er enkel nog de sleur over van notities bij het ledenbestand, tot er weer op de historische achtergrond iets belangwekkends gebeurt en er een discipel onder de wapens geroepen wordt in oorlogstijd ( ). Ook als er een nieuwe pastoor wordt aangesteld en er enige vrees opduikt over het handhaven van de overoude traditie van de Palmzondagviering, die elders van kerkelijke zijde wel werd bestreden. Of men dat wist te Hoegaarden, kan echter uit de teksten niet worden opgemaakt, zelfs niet op grond van de toonaard in die twijfeluiting. De verschillende opvattingen die de elkaar opvolgende secretarissen erop nahielden over de functie en de bedoeling van zo'n boek, leverden verschillende stijlsoorten op, waarbij eigenaardig genoeg opvalt, dat de diachronische factor geen aanzienlijke verschuivingen met de stijlverschillen in onze tijd te zien geeft. Zo zijn de statuten bijvoorbeeld opgesteld in een tamelijk eenvoudige, maar toch ook plechtige taal, zelfs aanleunend bij de oorkondentaal door de latijnse " doubletten ( b.v. 17 vuegen en manieren, gerichten offt spijsen, part offt deel, intituleren oft inschrijuen) en Franslatijnse leenwoorden (gheordineert, recreeeren, deboursseren, contribuerende, verobligeert, gheobserueert, gheratificeert... ). De kopieën van schepenbrieven vertonen vergelijkbare kenmerken met het jargon van de huidige rechtstaal : -ingewikkelde herhalingen met vermijden van deïktisch taalgebruik ( b.v....voorschreue weduwe,...voorscvhreue iouffvrouwe,...eene renthe,...de voorschreue somme van... -vele doubletten naar latijns model : ( b.v....gestaen ende gecompareert, tot oirboir ende behouff,... gegicht ende gegoeyt, differentien ende geschillen,... vugen ende manieren... )

278 268 (92) -overtalrijke Frans-latijnse leenwoorden : b.v....altereren, innoveren, remitteerde, obligatie, quitteerde, conditien, geaccepteert, redemptie... -latijnse formules hinc inde, quod attestor,...anno mense die ut supra,... Iure cuiuslibet saluo, Collatim Cum predicto prothocollo Concordat,... tam condunctim quam diuisim. Het relaas van de mombaer " Nijs is veeleer in een verhalende stijl geschreven, met de onvolkomen en gebrekkige constructies, gedachtenonderbrekingen en toch steeds doorlopende lintwormzinnen, typisch voor een volksfiguur, zelfs als die wat kan schrijven. Een ander aspect dat we hier willen behandelen, is de weerspiegeling in taal en schrift van de socio-culturele factoren op historisch vlak. Als we de vaststellingen van de taalkundige analyse van de verschillende handen achtereenvolgens nagaan, is er, in tegenstelling tot wat men zou verwachten, na de bij benadering tot stand gekomen standaardtaal uit de 17de eeuw, een kwaliteitsdaling in het taalgebruik en ten dele ook in het schrift merkbaar sinds de 18de eeuw. De tekstgedeelten uit de 17de eeuw (Hi, H4) vertonen slechts enkele uitzonderingen op de standaardtaal en een aantal algemeen gebruikte varianten, waarbij dan de voorkeur gold voor de meest bij de streektaal aansluitende variant ( zie ook bespreking handen). Om enig idee te geven van de schommelingen in de taal van het confrerieboek, door de drie eeuwen heen, leek het ons passend die veranderingen schematisch voor te stellen ( zie bijgevoegde grafiek ). Ondanks het feit dat zulk schema op de vaststellingen uit het taalkundige gedeelte berust, kan daarbij een verregaande veralgemening toch niet worden vermeden, aangezien zo'n schematische grafiek het toekennen veronderstelt van bepaalde betrekkelijke waarden, die op meer dan subjectieve coëfficiënten zouden moeten steunen en waarvan ook de frequentie in het geheel nauwkeurig zou moeten worden berekend. Gesteld dan nog dat elk verschijnsel werkelijk kwantificeerbaar zou zijn. Het uitwerken van zo'n volledig geobjectiveerde waardeschaal zou ons binnen deze context al te ver leiden. Bovendien moet er hier telkens worden gewerkt met één enkele hand als representant voor een bepaalde tijd, wat uiteraard niet als statistisch significant kan worden aangezien. De curve doet wel onmiddellijk een verband leggen tussen regressie en heropbloei van taal als culturele factor enerzijds en politieke, sociale en economische factoren anderzijds. Na 1748 duurt de neerwaartse beweging in het taalgebruik voort tot en met de Franse Revolutie, dit dan wel in tegenstelling met het schrift

Propaganda: "systematische werkzaamheid om aanhangers te winnen voor zekere principes"

Propaganda: systematische werkzaamheid om aanhangers te winnen voor zekere principes Praktische-opdracht door een scholier 1492 woorden 17 februari 2006 5,8 32 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Memo Algemene inleiding propaganda Naar aanleiding van deze praktische opdracht 'propaganda'

Nadere informatie

Hitler op weg naar de macht Wie was Adolf Hitler?

Hitler op weg naar de macht Wie was Adolf Hitler? Hitler op weg naar de macht Wie was Adolf Hitler? Iedereen heeft wel eens van Adolf Hitler gehoord. Hij was de leider van Duitsland. Bij zijn naam denk je meteen aan de Tweede Wereldoorlog. Een verschrikkelijke

Nadere informatie

SO 1. Tijdvak II AVONDMAVO 2013-2014. Historisch Overzicht

SO 1. Tijdvak II AVONDMAVO 2013-2014. Historisch Overzicht SO 1 Tijdvak II AVONDMAVO 2013-2014 Historisch Overzicht 1. Welke doelstelling had Wilhelm II bij zijn aantreden als Keizer van Duitsland? 2. Welk land behoorde niet tot de Centralen tijdens de Eerste

Nadere informatie

Naam: NEDERLAND IN OORLOG Begin WO2 (1932 tot 1940)

Naam: NEDERLAND IN OORLOG Begin WO2 (1932 tot 1940) Naam: NEDERLAND IN OORLOG Begin WO2 (1932 tot 1940) Adolf Hitler In 1933 kwam Adolf Hitler in Duitsland aan de macht. Hij was de leider van de nazi-partij. Hij zei tegen de mensen: `Ik maak van Duitsland

Nadere informatie

Tijdvak I. 31 oktober 2013 8: 30-10:00.

Tijdvak I. 31 oktober 2013 8: 30-10:00. 1 SCHOOLONDERZOEK Tijdvak I GESCHIEDENIS 31 oktober 2013 8: 30-10:00. Dit onderzoek bestaat uit 38 vragen. Bij dit onderzoek behoort een antwoordblad. Beantwoord de antwoorden uitsluitend op het antwoordblad.

Nadere informatie

Adolf Hitler: Braunau am Inn, 20 april 1889 Berlijn, 30 april 1945

Adolf Hitler: Braunau am Inn, 20 april 1889 Berlijn, 30 april 1945 Adolf Hitler: Braunau am Inn, 20 april 1889 Berlijn, 30 april 1945 Hij was een in Oostenrijk geboren Duits politicus en de leider van de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP). Hij was

Nadere informatie

Welke wapens worden voor het eerst gebruikt in de Eerste Wereldoorlog? 1. Geweren en gifgas. 2. Machinegeweren en gifgas. 3. Gifgas en pistolen.

Welke wapens worden voor het eerst gebruikt in de Eerste Wereldoorlog? 1. Geweren en gifgas. 2. Machinegeweren en gifgas. 3. Gifgas en pistolen. Tussen welke twee landen is de Eerste Wereldoorlog begonnen? 1. Engeland en Frankrijk 2. Duitsland en Frankrijk 3. Duitsland en Engeland Nederland blijft neutraal. Wat betekent dat? 1. Nederland kiest

Nadere informatie

Bijlage VMBO-GL en TL

Bijlage VMBO-GL en TL Bijlage VMBO-GL en TL 2019 tijdvak 1 geschiedenis en staatsinrichting CSE GL en TL Bronnenboekje GT-0125-a-19-1-b 1 / 14 lees verder bron 1 Een zin uit het programma van een politieke partij (1894): Het

Nadere informatie

Bronnen Noem een bron uit de tijd van de wereldoorlogen. Moet op het kaartje staan. Ooggetuigen Voedselbon Monument Museum Oorlogsgraven Filmbeelden

Bronnen Noem een bron uit de tijd van de wereldoorlogen. Moet op het kaartje staan. Ooggetuigen Voedselbon Monument Museum Oorlogsgraven Filmbeelden Bronnen Noem een bron uit de tijd van de wereldoorlogen. Moet op het kaartje staan. Ooggetuigen Voedselbon Monument Museum Oorlogsgraven Filmbeelden Bronnen Noem een museum uit die tijd. Openluchtmuseum

Nadere informatie

Na de WOI vluchtte de keizer naar Nederland

Na de WOI vluchtte de keizer naar Nederland Hoofdstuk 3 Na de WOI vluchtte de keizer naar Nederland Waarom NL? Nederland was een neutraal land. Bleef in NL tot aan zijn dood. Vrede van Versailles Vs, Eng, Fra winnaars. Duitsland als enige schuldig

Nadere informatie

Vrijheid van de een is voorwaarde voor die van de ander

Vrijheid van de een is voorwaarde voor die van de ander Vrijheid van de een is voorwaarde voor die van de ander Amsterdam, juni 2017 Beste Axel Honneth, Iedere keer als ik in Duitsland ben zoek ik een Duits boek op. Ik ben opgegroeid met de Duitse cultuur en

Nadere informatie

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw Latijn en Grieks in de 21ste eeuw Kiezen voor Latijn en/of Grieks? Als leerling in het laatste jaar van de basisschool sta jij voor een belangrijke keuze. Welke studierichting moet je gaan volgen in het

Nadere informatie

1 systematische werkzaamheid om aanhangers te winnen voor zekere principes

1 systematische werkzaamheid om aanhangers te winnen voor zekere principes Praktische-opdracht door een scholier 1610 woorden 6 februari 2003 7,6 10 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Inleiding Mijn onderzoeksvraag die ik ga onderzoeken luidt: Wat is de rol van de propaganda in

Nadere informatie

De Bijbel open (07-12)

De Bijbel open (07-12) 1 De Bijbel open 2013 48 (07-12) Stel je voor, bovenop een kerktoren zie je een zwaard, geen haan of een kruis, maar een zwaard. Dat zouden we wel vreemd vinden. Want wat heeft de kerk en het christelijk

Nadere informatie

Tekst herdenking Brabantse gesneuvelden: Wie de ogen sluit voor het verleden, is blind voor de toekomst

Tekst herdenking Brabantse gesneuvelden: Wie de ogen sluit voor het verleden, is blind voor de toekomst Tekst herdenking Brabantse gesneuvelden: Wie de ogen sluit voor het verleden, is blind voor de toekomst Dames en heren, allen hier aanwezig. Het is voor mij een grote eer hier als pas benoemde burgemeester

Nadere informatie

Latijn: iets voor jou?

Latijn: iets voor jou? : n j i t a L r o o v s iet jou? De Romeinen en wij Waar komen onze letters vandaan? Hoe komen we aan de namen van de maanden? De antwoorden op vele van deze vragen vind je vaak in het verleden bij de

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis vwo II

Eindexamen geschiedenis vwo II Ten oorlog! Europese oorlogen 1789-1919. Oorlog als maatschappelijk fenomeen Vanaf de zomer van 1789 trokken veel Franse vluchtelingen naar Oostenrijk. 1p 1 Waarom vormde dit voor het Franse revolutionaire

Nadere informatie

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB Examen VMBO-KB 2010 tijdvak 1 vrijdag 21 mei 9.00-11.00 uur geschiedenis en staatsinrichting CSE KB Gebruik het bronnenboekje. Dit examen bestaat uit 39 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 54 punten

Nadere informatie

Lesbrief bij het boek Kiezen in de oorlog. Marte Jongbloed Roelof van der Schans

Lesbrief bij het boek Kiezen in de oorlog. Marte Jongbloed Roelof van der Schans Lesbrief bij het boek Kiezen in de oorlog Marte Jongbloed Roelof van der Schans Lees dit boek lekker rustig door. Beantwoord iedere keer als je een hoofdstuk uitgelezen hebt de vragen die bij dat hoofdstuk

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Historische context Duitsland h2

Samenvatting Geschiedenis Historische context Duitsland h2 Samenvatting Geschiedenis Historische context Duitsland h2 Samenvatting door D. 819 woorden 5 februari 2017 5,2 7 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Werkplaats GS Historische Context Duitsland Notitie:

Nadere informatie

Ontmoetingskerk Laren NH 1 mei Johannes 14

Ontmoetingskerk Laren NH 1 mei Johannes 14 Ontmoetingskerk Laren NH 1 mei 2016 Johannes 14 Als iemand in deze tijd zou zeggen: Ik ben de weg, de waarheid en het leven, zouden we hem al snel fundamentalistisch noemen. We leven in een multiculturele

Nadere informatie

Fascisme en Nazi-Duitsland (les 22 5des) Geschiedenis 5MEVO-5EM-5EI-5IW VTI Kontich

Fascisme en Nazi-Duitsland (les 22 5des) Geschiedenis 5MEVO-5EM-5EI-5IW VTI Kontich (les 22 5des) Geschiedenis 5MEVO-5EM-5EI-5IW --- www.degeschiedenisles.com --- VTI Kontich 1. Het fascisme => Fascisme is een ideologie die streeft naar een samenleving => Fascisme > waarin de natie centraal

Nadere informatie

SCHOOLONDERZOEK GESCHIEDENIS

SCHOOLONDERZOEK GESCHIEDENIS SCHOOLONDERZOEK Tijdvak I GESCHIEDENIS Dit onderzoek bestaat uit 40 vragen. Bij dit onderzoek behoort een antwoordblad. Beantwoord de antwoorden uitsluitend op het antwoordblad. Meerkeuze antwoorden worden

Nadere informatie

Gemeenschappelijk schoolonderzoek Tijdvak I 27 oktober

Gemeenschappelijk schoolonderzoek Tijdvak I 27 oktober Gemeenschappelijk schoolonderzoek 2014-2015 Tijdvak I 27 oktober 2014 10.30 12.00 GESCHIEDENIS Dit schoolonderzoek bestaat uit 38 vragen. Voor dit onderzoek zijn maximaal 59 punten te behalen. Als bij

Nadere informatie

Welke opdracht gaf God aan Elia?

Welke opdracht gaf God aan Elia? lia kreeg de opdracht naar Achab te gaan. Welke opdracht gaf God aan Elia? Zie 1 Koningen 18:1-8 Ten slotte kwam na vele dagen het woord des Heren tot Elia. Ga heen, vertoon u aan Achab, want Ik wil regen

Nadere informatie

y02 Marcus 15.2 Rinze IJbema - Marcus 15, 2-5. Gemeente van Jezus Christus,

y02 Marcus 15.2 Rinze IJbema - Marcus 15, 2-5. Gemeente van Jezus Christus, Rinze IJbema - Marcus 15, 2-5. Gemeente van Jezus Christus, het is al bijna 8 april, het is al bijna Pasen. Met Pasen vieren we feest, omdat Koning Jezus de dood overwint. Onze Koning is sterker dan de

Nadere informatie

pagina 2 van 5 Laten we maar weer eens een willekeurige groep voorwerpen nemen. Er bestaan bijvoorbeeld -- om maar iets te noemen -- allerlei verschil

pagina 2 van 5 Laten we maar weer eens een willekeurige groep voorwerpen nemen. Er bestaan bijvoorbeeld -- om maar iets te noemen -- allerlei verschil pagina 1 van 5 Home > Bronteksten > Plato, Over kunst Vert. Gerard Koolschijn. Plato, Constitutie (Politeia), Amsterdam: 1995. 245-249. (Socrates) Nu we [...] de verschillende elementen van de menselijke

Nadere informatie

Dames en heren, Mijn besef van oorlog en vrede. heb ik meegekregen van mijn. vader, die de gastvrijheid van. de Duitse bezetter aan den lijve

Dames en heren, Mijn besef van oorlog en vrede. heb ik meegekregen van mijn. vader, die de gastvrijheid van. de Duitse bezetter aan den lijve Dames en heren, Mijn besef van oorlog en vrede heb ik meegekregen van mijn vader, die de gastvrijheid van de Duitse bezetter aan den lijve heeft mogen ondervinden. Mijn vader heeft in Scheveningen gezeten,

Nadere informatie

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 1. Bronnenboekje b

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 1. Bronnenboekje b Bijlage VMBO-KB 2008 tijdvak 1 geschiedenis en staatsinrichting CSE KB Bronnenboekje Staatsinrichting van Nederland bron 1 Uit een openbare brief van iemand die zich zorgen maakt over de ontwikkelingen

Nadere informatie

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN STUDIONLINE JAARGANG 2, NR. 10 ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN DL 2 D O M I N E E O N L I N E. O R G Vierhonderd jaar geleden vergaderde de synode in Dordrecht. Je weet inmiddels wat een synode is: een

Nadere informatie

Tijdvak II. november 2013 8: 30-10:00.

Tijdvak II. november 2013 8: 30-10:00. SCHOOLONDERZOEK Tijdvak II GESCHIEDENIS november 2013 8: 30-10:00. Dit onderzoek bestaat uit vragen. Bij dit onderzoek behoort een antwoordblad. Beantwoord de antwoorden uitsluitend op het antwoordblad.

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis De Tweede Wereldoorlog

Samenvatting Geschiedenis De Tweede Wereldoorlog Samenvatting Geschiedenis De Tweede Wereldoorlog Samenvatting door Cas 1253 woorden 2 april 2018 0 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Inleiding. Waarom ik voor dit onderwerp heb gekozen. Ik heb voor dit

Nadere informatie

26 oktober 2014 Nationale Bijbelzondag. Echt geluk is voor.. Bij de zaligsprekingen uit de Bijbel in Gewone Taal Mattheüs 5 : 1-12

26 oktober 2014 Nationale Bijbelzondag. Echt geluk is voor.. Bij de zaligsprekingen uit de Bijbel in Gewone Taal Mattheüs 5 : 1-12 26 oktober 2014 Nationale Bijbelzondag. Echt geluk is voor.. Bij de zaligsprekingen uit de Bijbel in Gewone Taal Mattheüs 5 : 1-12 Een initiatief van het Nederlands Bijbelgenootschap om de Bijbel op een

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2 Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2 Samenvatting door S. 1030 woorden 18 mei 2017 0 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Geschiedenis samenvatting H2 1: Wetenschappelijke Revolutie 17 e eeuw Kenmerken: Observeren

Nadere informatie

De tijd van: Wereldoorlogen

De tijd van: Wereldoorlogen De tijd van: Wereldoorlogen WoI Interbellum WoII Wereldoorlog I Casus Belli (Latijn, de oorzaak van de oorlog) Wereldoorlog I Tweefronten oorlog: Oostfront/Westfront Tannenberg 1914: Bewegingsoorlog: Verdun

Nadere informatie

Jagers & boeren Waarvan leefden de jagers-verzamelaars? Jagers & boeren Waarvan leefden de boeren? Van de jacht en van vruchten en planten

Jagers & boeren Waarvan leefden de jagers-verzamelaars? Jagers & boeren Waarvan leefden de boeren? Van de jacht en van vruchten en planten Jagers & boeren Waarvan leefden de jagers-verzamelaars? Jagers & boeren Waarvan leefden de boeren? Van de jacht en van vruchten en planten Van de oogst van hun land en van hun dieren Jagers & boeren Wat

Nadere informatie

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 2. Bronnenboekje b

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 2. Bronnenboekje b Bijlage VMBO-KB 2008 2 tijdvak 2 geschiedenis en staatsinrichting CSE KB Bronnenboekje 800045-2-736b Staatsinrichting van Nederland bron 1 Reclame voor fietsrijlessen voor vrouwen (1896). bron 2 Op de

Nadere informatie

DIE VIJF DAGEN IN MEI

DIE VIJF DAGEN IN MEI DIE VIJF DAGEN IN MEI 1940 Op initiatief van Martin Lagestee maakte Lagestee Film BV in samenwerking met acht regionale omroepen en in coproductie met NTR en VPRO vijf documentaires met als onderwerp de

Nadere informatie

Samenvatting Duits Grammatica Duits

Samenvatting Duits Grammatica Duits Samenvatting Duits Grammatica Duits Samenvatting door S. 836 woorden 20 februari 2013 5,8 61 keer beoordeeld Vak Duits Naamvallen. Nederlands: 2e naamval 4e naamval (bijvoegelijke bepaling, is 3e naamval

Nadere informatie

Ik ga deze vraag onderzoeken met hulp van bronnen uit het basisboek en de vragen uit het werkboek.

Ik ga deze vraag onderzoeken met hulp van bronnen uit het basisboek en de vragen uit het werkboek. Boekverslag door B. 2262 woorden 27 februari 2004 7.1 33 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Inhoud 1. Inleiding + de Onderzoeksvraag 2. Wat is Propaganda? 3. Bronnen bestuderen 4. Verschillen en overeenkomsten

Nadere informatie

Tweede Wereldoorlog 1

Tweede Wereldoorlog 1 Tweede Wereldoorlog 1 Adolf Hitler 1889 1945 INHOUDSOPGAVE Tekstsamenvatting...Pagina 2 tot 4 Aantekeningen...Pagina 5 tot 6 Begrippen...Pagina 6 1 P a g e Tekstsamenvatting 1.1 Duitsland na de eerste

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl 2005 - II

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl 2005 - II Meerkeuzevragen Schrijf alleen de hoofdletter van het goede antwoord op. DE KOUDE OORLOG + NEDERLAND EN DE VERENIGDE STATEN NA DE TWEEDE WERELDOORLOG Gebruik bron 1. 1p 1 De bron maakt duidelijk dat de

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Wereldoorlogen in de 20ste eeuw

Samenvatting Geschiedenis Wereldoorlogen in de 20ste eeuw Samenvatting Geschiedenis Wereldoorlogen in de 20ste eeuw Samenvatting door een scholier 1323 woorden 27 november 2005 6,4 16 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Sprekend verleden Hoofdstuk 2 Wereldoorlogen

Nadere informatie

Opdracht Levensbeschouwing Doodstraf

Opdracht Levensbeschouwing Doodstraf Opdracht Levensbeschouwing Doodstraf Opdracht door een scholier 1930 woorden 14 maart 2003 6,2 18 keer beoordeeld Vak Levensbeschouwing 0. Geef een korte argumentatie waarom jij tegen of voor de doodstraf

Nadere informatie

Welke angst leefde bij de broers van Jozef na het overlijden van hun vader?

Welke angst leefde bij de broers van Jozef na het overlijden van hun vader? Wat hield Jozef zijn hele leven in Egypte voor ogen? Welke angst leefde bij de broers van Jozef na het overlijden van hun vader? Genesis 50:15, 17 15 Toen de broers van Jozef zagen dat hun vader dood was,

Nadere informatie

> Lees In de loopgraven. > Lees Nieuwe wapens.

> Lees In de loopgraven. > Lees Nieuwe wapens. LB -. Nederland doet niet mee > Lees Ruzie in Europa. Leg uit waarom Nederland toch met de oorlog te maken krijgt. Gebruik de volgende woorden: vluchten kamp voedsel België. In 9 krijgen twee landen ruzie

Nadere informatie

Werkstuk Geschiedenis Jodenhaat in de Tweede Wereldoorlog

Werkstuk Geschiedenis Jodenhaat in de Tweede Wereldoorlog Werkstuk Geschiedenis Jodenhaat in de Tweede Wereldoorlog Werkstuk door een scholier 2028 woorden 13 december 2005 4,7 122 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Sfinx Vraag 1 a) In welk jaar werd Nederland

Nadere informatie

Doel van Bijbelstudie

Doel van Bijbelstudie Bijbelstudie Hebreeën 4:12 Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneen scheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het

Nadere informatie

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 1. Bronnenboekje. KB-0125-a-11-1-b

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 1. Bronnenboekje. KB-0125-a-11-1-b Bijlage VMBO-KB 2011 tijdvak 1 geschiedenis en staatsinrichting CSE KB Bronnenboekje Staatsinrichting van Nederland bron 1 Een mening over het bijzonder onderwijs (rond 1900): Kinderen leren al op jonge

Nadere informatie

Zo werden er vanaf 1942 honderden tonnen boeken, brieven en andere geschriften per vrachtwagen naar de Van Gelderfabriek in Wormer vervoerd. Al dat pa

Zo werden er vanaf 1942 honderden tonnen boeken, brieven en andere geschriften per vrachtwagen naar de Van Gelderfabriek in Wormer vervoerd. Al dat pa Dames en heren, jongens en meisjes, Ook dit keer bent u gelukkig met velen naar de jaarlijkse herdenking gekomen. Onze gedachten gaan vanavond terug naar het kwaad dat vijf jaar lang Nederland beheerste,

Nadere informatie

En met deze twee namen vat onze vertaling het hele verhaal ook samen.

En met deze twee namen vat onze vertaling het hele verhaal ook samen. 1 Preek 362, 20-08-2017 Gemeente van onze Heer Jezus Christus, Inleiding Vorige week heb ik verteld dat ik in de komende weken hier in de diensten met jullie de geschiedenissen van koning David wil lezen.

Nadere informatie

1 Belangrijk in deze periode

1 Belangrijk in deze periode 1 Belangrijk in deze periode In 1945 eindigt de Tweede Wereldoorlog (1940-1945). Duitsland wil, onder leiding van Adolf Hitler, Europa veroveren. Na vijf jaar strijd en 55 miljoen doden geeft Duitsland

Nadere informatie

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 1. Bronnenboekje. KB-0125-a-14-1-b

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 1. Bronnenboekje. KB-0125-a-14-1-b Bijlage VMBO-KB 2014 tijdvak 1 geschiedenis en staatsinrichting CSE KB Bronnenboekje KB-0125-a-14-1-b Staatsinrichting van Nederland bron 1 Een politieke prent over een biddende fabrikant (1907): Onderschrift

Nadere informatie

Voor Israël en voor de palestijnen!

Voor Israël en voor de palestijnen! Voor Israël en voor de palestijnen! Door Dr. Ir. F. van der Rhee Connectie van de geschiedenis van Israël met de Bijbel De Bijbel is niet het bestaansrecht van Israël! De staat Israël ontleent haar recht

Nadere informatie

Aantekening Levensbeschouwing Hoofdstuk 2: Waarden en normen

Aantekening Levensbeschouwing Hoofdstuk 2: Waarden en normen Aantekening Levensbeschouwing Hoofdstuk 2: Waarden en normen Aantekening door C. 814 woorden 16 januari 2014 5,6 52 keer beoordeeld Vak Methode Levensbeschouwing Standpunt Waarden, normen en moraal Waarde:

Nadere informatie

Het leven van Adolf Hitler

Het leven van Adolf Hitler Auteur Laatst gewijzigd Licentie Webadres Matthijs Admiraal 22 november 2016 CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie https://maken.wikiwijs.nl/91671 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet.

Nadere informatie

Dit product wordt u aangeboden door ComputerBijbel (http://www.computerbijbel.com) ComputerBijbel Alle rechten voorbehouden 1/6

Dit product wordt u aangeboden door ComputerBijbel (http://www.computerbijbel.com) ComputerBijbel Alle rechten voorbehouden 1/6 ComputerBijbel Alle rechten voorbehouden 1/6 DE VERGETEN EED VAN JACOB. Genesis 35:1-7 INTRODUCTIE. 1. We beginnen onze studie met het lezen van Genesis 35:1-7. a. We zien daar dat God tot Jacob zei naar

Nadere informatie

Tijd van burgers en stoommachines 1800 1900. 8.3 Nationalisme en Duitse eenwording.

Tijd van burgers en stoommachines 1800 1900. 8.3 Nationalisme en Duitse eenwording. Onderzoeksvraag: Hoe zorgden nationalistische gevoelens ervoor dat de Duitstalige gebieden één staat werden? Kenmerkende aspect: De opkomst van de politiek maatschappelijke stromingen nationalisme, liberalisme,

Nadere informatie

Wie is de Heilige Geest?

Wie is de Heilige Geest? Wie is de Heilige Geest? De Heilige Geest is God, net als God de Vader en God de Zoon. Soms lijkt het of we over drie personen praten, maar het is allemaal dezelfde God. Hij is één. Net als water dat er

Nadere informatie

Bedenk de dingen die boven zijn.. niet die op de aarde zijn. Johannes 3: 3-6

Bedenk de dingen die boven zijn.. niet die op de aarde zijn. Johannes 3: 3-6 Johannes 3: 3-6 3 Jezus zei: Waarachtig, ik verzeker u: alleen wie opnieuw wordt geboren, kan het koninkrijk van God zien. 4 Hoe kan iemand geboren worden als hij al oud is? vroeg Nikodemus. Hij kan toch

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3 en 4

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3 en 4 Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3 en 4 Samenvatting door een scholier 1309 woorden 28 oktober 2003 7,6 38 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Sprekend verleden Geschiedenis Hoofdstuk 3 De republiek

Nadere informatie

De profetische aspecten uit het boek Jozua. Wanneer speelt de geschiedenis, die beschreven wordt, in het boek Jozua zich af?

De profetische aspecten uit het boek Jozua. Wanneer speelt de geschiedenis, die beschreven wordt, in het boek Jozua zich af? De profetische aspecten uit het boek Jozua. Wanneer speelt de geschiedenis, die beschreven wordt, in het boek Jozua zich af? Welke immens wonderlijke gebeurtenissen had Gods volk ervaren op het moment

Nadere informatie

5.5. Boekverslag door L woorden 13 december keer beoordeeld. Geschiedenis. Propaganda. Afbeelding 1:

5.5. Boekverslag door L woorden 13 december keer beoordeeld. Geschiedenis. Propaganda. Afbeelding 1: Boekverslag door L. 1626 woorden 13 december 2004 5.5 53 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Memo Propaganda Afbeelding 1: a. Deze afbeelding is gemaakt in de jaren 30 door Hitler aanhangers. b. Er

Nadere informatie

Resultaten en conclusies Israël onderzoek (uitgebreid)

Resultaten en conclusies Israël onderzoek (uitgebreid) Resultaten en conclusies Israël onderzoek (uitgebreid) Hieronder volgen de resultaten van het Israël onderzoek wat de EO in de afgelopen weken heeft laten uitvoeren. Veel stellingen zijn in een 5- puntsschaal

Nadere informatie

1 Johannes. - Kringleiderhandeleiding -

1 Johannes. - Kringleiderhandeleiding - 1 Johannes - Kringleiderhandeleiding - Beste kringleider, Hieronder vind je per hoofdstuk een aantal aanvullende gedachten bij het kringmateriaal over 1 Johannes. Met name wordt beschreven wat het doel

Nadere informatie

Kennismakingsvragen:

Kennismakingsvragen: Kennismakingsvragen: 1. Als je op een onbewoond eiland belandde, welke 3 dingen zou je dan in ieder geval bij je willen hebben? 2. Wat is je vroegste jeugdherinnering? 3. Wat heeft je doen besluiten om

Nadere informatie

Ethiek (ethos = gewoonte/zede) wil nadenken over en zich bezinnen op de levenshouding, het handelen en de gewoonte.

Ethiek (ethos = gewoonte/zede) wil nadenken over en zich bezinnen op de levenshouding, het handelen en de gewoonte. Samenvatting door A. 2079 woorden 29 juni 2014 6,4 2 keer beoordeeld Vak Anders H1 Ethiek (ethos = gewoonte/zede) wil nadenken over en zich bezinnen op de levenshouding, het handelen en de gewoonte. Moraal

Nadere informatie

DIT BOEKJE IS VAN DOODGEWONE HELDEN

DIT BOEKJE IS VAN DOODGEWONE HELDEN DIT BOEKJE IS VAN DOODGEWONE HELDEN ECHTE HELDEN! JE KENT ZE MISSCHIEN WEL VAN TV. ZE KUNNEN VLIEGEN, ZE KUNNEN MENSEN REDDEN UIT BRANDENDE GEBOUWEN EN ZE VECHTEN TEGEN SLECHTERIKEN. IEDEREEN HEEFT ZO

Nadere informatie

Toetsvragen geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 9 Toetsvragen

Toetsvragen geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 9 Toetsvragen Tijdvak 9 Toetsvragen 1 De Eerste Wereldoorlog brak uit naar aanleiding van een moordaanslag in Serajewo. Maar lang daarvoor groeiden er al tegenstellingen waarbij steeds meer landen werden betrokken.

Nadere informatie

Protestantse Gemeente Kralingen Hoflaankerk, 26 juli de zondag van de zomer. PELGRIMAGE NAAR ROME In het spoor van apostel Paulus

Protestantse Gemeente Kralingen Hoflaankerk, 26 juli de zondag van de zomer. PELGRIMAGE NAAR ROME In het spoor van apostel Paulus Protestants Kralingen PELGRIMAGE NAAR ROME In het spoor van apostel Paulus Protestantse Gemeente Kralingen Hoflaankerk, 26 juli 2015 6 de zondag van de zomer VOORBEREIDING verwelkoming en mededelingen

Nadere informatie

[1] Bewaar door de heilige Geest, die in ons woont, het goede dat je is toevertrouwd.

[1] Bewaar door de heilige Geest, die in ons woont, het goede dat je is toevertrouwd. Rinze IJbema - 2 Timoteüs 1, 14 [1] Bewaar door de heilige Geest, die in ons woont, het goede dat je is toevertrouwd. Kracht en genade. Ik had twee week terug een gesprekje met Nynke hier over deze belijdenisdienst.

Nadere informatie

Wees elkaar niets schuldig, behalve liefde, want wie de ander liefheeft, heeft de hele wet vervuld.

Wees elkaar niets schuldig, behalve liefde, want wie de ander liefheeft, heeft de hele wet vervuld. Wees elkaar niets schuldig, behalve liefde, want wie de ander liefheeft, heeft de hele wet vervuld. Prijs en dank God Bid met en voor elkaar Romeinen1:18 32 1 Op welke manier kan ieder mens zien dat

Nadere informatie

6.8. Praktische-opdracht door een scholier 2283 woorden 8 april keer beoordeeld. Geschiedenis

6.8. Praktische-opdracht door een scholier 2283 woorden 8 april keer beoordeeld. Geschiedenis Praktische-opdracht door een scholier 2283 woorden 8 april 2001 6.8 51 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Onderzoeksvraag: Wat is de rol van propaganda in het totalitaire systeem. Ik ben van plan om deze

Nadere informatie

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme Werkstuk door een scholier 1970 woorden 12 oktober 2005 6,7 72 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Hoofdvraag: Hoe beschrijven en verklaren we

Nadere informatie

Geachte burgemeester, dames en heren, beste jongens en meisjes,

Geachte burgemeester, dames en heren, beste jongens en meisjes, Toespraak Gerdi Verbeet Onthulling vernieuwd monument Voorhout, 3 mei 2017 Geachte burgemeester, dames en heren, beste jongens en meisjes, Hartelijk dank dat u mij vandaag de gelegenheid geeft iets te

Nadere informatie

Gé Gettersz Intro. Opdracht 1 Mystery Waarom koos Gé Gettersz voor de NSB?

Gé Gettersz Intro. Opdracht 1 Mystery Waarom koos Gé Gettersz voor de NSB? Gé Gettersz Intro Gé Gettersz is een Limburgse jonge man. Vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog kiest hij voor de NSB. Waarom koos Gé Gettersz voor de NSB? Je gaat nu zelf het verhaal van Gé Gettersz

Nadere informatie

Examenopgaven VMBO-KB 2004

Examenopgaven VMBO-KB 2004 Examenopgaven VMBO-KB 2004 tijdvak 1 dinsdag 25 mei 9.00 11.00 uur GESCHIEDENIS EN STAATSINRICHTING CSE KB GESCHIEDENIS EN STAATSINRICHTING VBO-MAVO-C Gebruik het bronnenboekje. Dit examen bestaat uit

Nadere informatie

De Sovjet-Unie (9.3) Tijd van wereldoorlogen De Sovjet Unie.

De Sovjet-Unie (9.3) Tijd van wereldoorlogen De Sovjet Unie. De Sovjet-Unie (9.3) Onderzoeksvraag: Kenmerkende aspecten: Waardoor kreeg Rusland een communistische regering en hoe werd het land een totalitaire staat. Het in praktijk brengen van totalitaire ideologieën

Nadere informatie

Tijd van burgers en stoommachines De sociale kwestie.

Tijd van burgers en stoommachines De sociale kwestie. Onderzoeksvraag: Waardoor ontstonden het liberalisme en het socialisme, en hoe dachten liberalen en socialisten over de sociale kwestie? Kenmerkende aspect: De opkomst van de politiek maatschappelijke

Nadere informatie

Interview Alexander Fehling over Im Labyrinth des Schweigens

Interview Alexander Fehling over Im Labyrinth des Schweigens Interview Alexander Fehling over Im Labyrinth des Schweigens Geplaatst: 27 april om 12:00 door Elise van Dam Tags: Alexander FehlingIm Labyrinth des SchweigensInterview 0 Bekijk meer foto's Zat hij in

Nadere informatie

4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1

4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1 4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1 4.1 Het prestige van de kerken De kerken zijn niet meer de gezaghebbende instanties van vroeger. Dat is niet alleen zo in Nederland. Zelfs in uitgesproken godsdienstige

Nadere informatie

Dit boekje is van. Doodgewone Helden

Dit boekje is van. Doodgewone Helden Dit boekje is van Doodgewone Helden Echte helden! Je kent ze misschien wel van tv. Ze kunnen vliegen, ze kunnen mensen redden uit brandende gebouwen en ze vechten tegen slechteriken. Iedereen heeft zo

Nadere informatie

De Tweede Wereldoorlog herdacht. Een vergelijking tussen Nederland en Duitsland

De Tweede Wereldoorlog herdacht. Een vergelijking tussen Nederland en Duitsland De Tweede Wereldoorlog herdacht Een vergelijking tussen Nederland en Duitsland Nationale herdenking in Nederland Hebben we in Nederland de oorlog altijd zo herdacht? - een kleine herdenkingsgeschiedenis

Nadere informatie

DINGEN DIE JE MOET WETEN

DINGEN DIE JE MOET WETEN 50 Maar wat gebeurde er precies? Welke landen en mensen waren belangrijk? Dit boek staat vol met weetjes, landkaarten en foto s over een tragische periode in de wereldgeschiedenis. JIM ELDRIDGE ISBN 978

Nadere informatie

Nationale Sportherdenking 4 mei 2018 bij het Olympisch Stadion Raymon Blondel namens NOC*NSF. Dames en heren,

Nationale Sportherdenking 4 mei 2018 bij het Olympisch Stadion Raymon Blondel namens NOC*NSF. Dames en heren, Nationale Sportherdenking 4 mei 2018 bij het Olympisch Stadion Raymon Blondel namens NOC*NSF Dames en heren, Opnieuw zijn wij bijeengekomen bij het Olympisch Stadion en bij het beeld van Prometheus. Ik

Nadere informatie

Handelingen 9 en 20. 'Blijf praten.' de power text op een steen om jou er aan te herinneren hoe zwaar Paulus het had.

Handelingen 9 en 20. 'Blijf praten.' de power text op een steen om jou er aan te herinneren hoe zwaar Paulus het had. LES Blijf praten Sabbat Lees Handelingen 9 en 20. Sta op en strek je zo hoog en wijd als je kunt uit. Hoe voelt dat aan? Stel je eens voor dat je geketend was en dat je je dus niet zou kunnen strekken

Nadere informatie

zondag 1 mei 2016 in het Kruispunt

zondag 1 mei 2016 in het Kruispunt zondag 1 mei 2016 in het Kruispunt lezing oude testament (lector) Joël 2, 21-27 lied Liedboek 678, 1. 2. 3. 4. Vrees niet, gij land... lezing nieuwe testament (lector) Johannes 14, 23-29 lied Liedboek

Nadere informatie

8.3 Nationalisme en Duitse eenwording. Onderzoeksvraag: Hoe zorgden nationalistische gevoelens ervoor dat de Duitstalige gebieden één staat werden?

8.3 Nationalisme en Duitse eenwording. Onderzoeksvraag: Hoe zorgden nationalistische gevoelens ervoor dat de Duitstalige gebieden één staat werden? 17-9-2017 Onderzoeksvraag: Hoe zorgden nationalistische gevoelens ervoor dat de Duitstalige gebieden één staat werden? Kenmerkende aspect: De opkomst van de politiek-maatschappelijke stromingen nationalisme,

Nadere informatie

Waarom moest de profeet Micha namens God een streng oordeel over Gods volk laten horen?

Waarom moest de profeet Micha namens God een streng oordeel over Gods volk laten horen? De profeet Micha, deel 3. Waarom moest de profeet Micha namens God een streng oordeel over Gods volk laten horen? Micha 2:1-2 1 Wee hun die kwaad in de zin hebben en op hun bed boze plannen smeden. Al

Nadere informatie

Spreekbeurt Geschiedenis tweede wereldoorlog

Spreekbeurt Geschiedenis tweede wereldoorlog Spreekbeurt Geschiedenis tweede wereldoorlog Spreekbeurt door een scholier 1325 woorden 15 mei 2009 5,3 43 keer beoordeeld Vak Geschiedenis 1. Begin van de tweede wereldoorlog De tweede wereldoorlog duurde

Nadere informatie

Wilhelm Schmid. gelatenheid. Wat we winnen wanneer we ouder worden. Vertaald door Jabik Veenbaas de bezige bij. amsterdam antwerpen

Wilhelm Schmid. gelatenheid. Wat we winnen wanneer we ouder worden. Vertaald door Jabik Veenbaas de bezige bij. amsterdam antwerpen Wilhelm Schmid gelatenheid Wat we winnen wanneer we ouder worden Vertaald door Jabik Veenbaas 2015 de bezige bij amsterdam antwerpen Voorwoord In het begin was het enkel een verschijnsel dat me verbaasde,

Nadere informatie

2

2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 Wij gaan voor even uit elkaar 1. Wij gaan voor e-ven uit el-kaar en de-len nu het licht. Dat.. Licht ver telt ons iets van God op hem zijn wij ge - richt. Straks zoeken

Nadere informatie

In welke plaats riep Samuel het volk bij elkaar?

In welke plaats riep Samuel het volk bij elkaar? Saul tot koning gekozen. In welke plaats riep Samuel het volk bij elkaar? 1 Samuel 10:17 17 Maar Samuel riep het volk samen bij de HEERE, in Mizpa. De zalving van Saul tot koning was niet aan het volk

Nadere informatie

Bij 1 Samuël 12 : 19-24, Johannes 14 : 15-21

Bij 1 Samuël 12 : 19-24, Johannes 14 : 15-21 Zondag 8 mei 2016 Wezenzondag Bij 1 Samuël 12 : 19-24, Johannes 14 : 15-21 Deze zondag de zondag voor Pinksteren wordt wel Wezenzondag genoemd. Dat komt natuurlijk doordat Jezus tegen zijn leerlingen zei:

Nadere informatie

Getuige zijn geeft de opdracht tot verantwoording, tot verantwoordelijkheid. Jij daar, ja jij, zeg het maar, waarvan ben jij nu getuige?

Getuige zijn geeft de opdracht tot verantwoording, tot verantwoordelijkheid. Jij daar, ja jij, zeg het maar, waarvan ben jij nu getuige? Overweging in de Oecumenische viering 24 januari 2010: Lezing uit Lucas 24 (stemmenspel) Geliefde zusters en broeders, getuigen van onze Heer, Jij bent mijn getuige. Je zult maar zo n opdracht krijgen,

Nadere informatie

Groot Nieuws meditatie zondag 23 april, verzorgd door Ds. Folkert de Jong van de Gereformeerde Kerk in Andel.

Groot Nieuws meditatie zondag 23 april, verzorgd door Ds. Folkert de Jong van de Gereformeerde Kerk in Andel. Groot Nieuws meditatie zondag 23 april, verzorgd door Ds. Folkert de Jong van de Gereformeerde Kerk in Andel. 36 Vervolgens ging Jezus met zijn leerlingen naar een plek die Getsemane genoemd werd. Hij

Nadere informatie

Mijn volk gaat ten gronde door gebrek aan kennis!

Mijn volk gaat ten gronde door gebrek aan kennis! 51 PSALM Vele ongelovige mensen hebben vandaag de neiging om te lachen met de zonde, of hebben geen begrip wat het in feite betekent. God neemt het uiterst ernstig met deze zondige wereld van ongerechtigheid.

Nadere informatie

Rassenleer. Nog lager stonden volgens hem de zigeuners en vooral de joden. Dat waren geen mensen maar ongedierte, dat uitgeroeid moest worden.

Rassenleer. Nog lager stonden volgens hem de zigeuners en vooral de joden. Dat waren geen mensen maar ongedierte, dat uitgeroeid moest worden. De Holocaust Rassenleer Lang voordat Hitler de leider van Duitsland werd, schreef en vertelde hij over de rassenleer. Dat was een theorie die beweerde dat mensen waren verdeeld in rassen: zwakke, minderwaardige

Nadere informatie

Descartes schreef dat er geen ander land was "où l'on puisse jouir d'une liberté si entière" (waar men een zo volledige vrijheid kan genieten)

Descartes schreef dat er geen ander land was où l'on puisse jouir d'une liberté si entière (waar men een zo volledige vrijheid kan genieten) Verslag 25 mei 2018, Salon der Verdieping: Spinoza s politieke filosofie De bespreking van de politieke filosofie doe ik aan de hand van zijn belangrijkste politieke werk, te weten het Theologisch-politiek

Nadere informatie