Gerechtsbestuur Doorn, (163)

Transcriptie

1 NT00163_11 Nadere Toegang op inv. nr 11 uit het archief van het Gerechtsbestuur Doorn, (163) H.J. Postema November 2010

2 Inleiding Dit document bevat een complete transcriptie van de ingekomen stukken van de gemeente Doorn over

3 Transcriptie Amersfoort den 9 e van Lentemaand 1810 De Drost van het Vrede Kwartier Departement Utrecht aan Schout en Gerechte van Doorn Onlangs van Driebergen op Doorn reizende, heb ik den weg tegen de plaats van den Heer van Moesbergen in een zeer slegte staat gevonden, welke weg na gedaan onderzoek mij gebleken is, dat door UL moet gemaakt en onderhouden worden, een der schepene onder weg ontmoetende, heb ik melde spoedige herstelling van voorn: weg hem aanbevolen, dan daar ik in twijffel ben of aan de door mij gegeven last voldaan is, heb ik nodig geacht UL. aanteschrijven om de bedoelde weg ten spoedigste in een goede bruikbaren staat te brengen, en daar aan vooraan zonder aanmaning altijd te volen. Ik blijve met achting. De Drost voorn: S: Camp Urecht, den 23. van Lentemaand, 1810 aan Ter voldoening aan de invitatie mij door Zijne Excellentie den Minister van Oorlog gedaan, haaste ik mij ter kennisse van Ul. te brengen, dat het Zijne Majesteit behaagd heeft, de werving der Vrijwilligers te doen staken. Dan, daar de plaatselijke Besturen zich ten dezen allen niet even zeer van hunne verpligting hebben gekweten, en het waarschijnlijk s Konings intentie zal zijn, eenen anderen maatregel te nemen, waardoor de Last dezer werving op eene gelije wijze werde gerepartitiëerd, heeft de Minister mij al verder verzocht, ten allerspoedigste eenen Staat te leveren van het geen de Gemeenten hadden moeten furneren, zoo tot de algemeene werving der Vrijwilligers, als tot het compleet maken der Corpsen van s Konings Garde, en van het geen zij werkelijk voor het een en ander geleverd hebben. Ik heb tot dat einde noodig accurate opgaven van de respective plaatselijke Besturen van de Manschappen, welke door ieder van derzelve geleverd zijn, en daar de Lijsten, welke daarvan reeds successivelijk hebben moeten ingediend worden, bij sommige in het geheel niet, en bij andere gebrekkig zijn gefurneerd, heb ik gemeend het best te zijn, op ten dien opzigte eene algemeene nadere opgave van de plaatselijke Besturen te vragen, en verzoeke ik Ul. mitsdien, om mij als nog te zenden eene Lijst der Manschappen, door Ulieden ter zake voorschreve geleverd; met vermelding van de namen van die Manschappen en annotatie, wie van dezelven voor de Vrijwilligers, en wie voor s Konings Garde, door Ulieden zijn geëngageerd. 3

4 De Officier met het accepteren der Manschappen belast, met het einde dezer maand, zullende vertreken, en dit werk alzoo voor dien tijd finaal moetende ten einde gebragt zijn, verzoeke ik Ulieden de voorschreve opgave ten allerspoedigste en uiterlijk op Woensdag aanstaanden, den 28. dezer maand, aan mij intezenden. Waar mede blijve, met achting, J.H. van Lynden. Utrecht, den 28. van Grasmaand, aan In afwachting, dat er eene Conventie, relatief het onderhoud van het Fransche Corps d Armée in dit Rijk gestationeerd, tot stand gebragt werde, heeft Zijne Excellentie de Minister van Oorlog, bij Ampliatie op de voorschriften, bij deszelfs Missive van den 17. dezer No 59a, vervat, de navolgende intermediaire schikkingen gemaakt, gebaseerdop de bekende Articles Conventus van den jare o Met opzigt tot het Logement: a) Dat de Troupes zullen worden gecaserneerd overl, alwaar Casernes gevonden worden, en bij gebreke van dezelve, in daartoe expresselijk gereed gemaakte Huizen, alwaar zij dezelfde fournitures zullen hebben, als bij het Reglement op de Caserneering voor de Hollndsche Armée is bepaald; zullende zij op gelijken voet menage maken. b) Dat geene Officieren ten kosten van het Rijk, of der Steden en Plaatsen, zullen worden gelogeerd, behalve Zijne Excellentie de Maarschalk, Hertog van Reggio, de Chef van den Etat Major Generaal en de Divisie-Generaal Grave Dessaix; zullende mitsdien alle zoodanige Officieren, het zij die behooren tot de Generale Staven, ofte eenig Corps, met den 1. van Bloeimaand aanstaanden, zich op hunne eigene kosten hebben te huisvesten: terwijl de Magistraten zullen gehouden zijn, hun hiertoe alle mogelijke hulp te bieden, en des noods, overeenkomstig het Reglement op de Caserneering, aanwijzing te doen. 2 o Relatief de Subsistentien: a) Dat aan de Onder-Officieren en Soldaten, door de zorg van den nemer Generaal, zal worden verstrekt: 1½ lb Brood. ½ lb Vleesch. 1/30 lb Zout. 1/20 pint Azijn. b) Dat de Jenever aan de Onder-Officieren en Soldaten zal worden uitgedeeld, op den voet, zoo als ten aanzien van Hollandsche Troupes is bepaald. 3 o gaande de Fourages. a) Dat voor de Paarden van de Artillerie, zware Cavallerie en Gendarmeri, alsmede van den Generalen Staf, zal worden uitgedeeld het ration bestaande uit : 15 lb Hooi 10 lb Stroo 4

5 7 lb Haver en voor de Huzaren en Jagers Paarden, alsmede der Officieren, welke bij de Infanterie daartoe geregtigd zijn: 10 lb Hooi 10 lb Stroo 7 lb Haver 4 o Betrekkelijk den Brand: a) Dat de Brand zal worden uitgedeeld, zoo als bij de voornoemde Articles Convenus is bepaald, te weten: 3 Turven per ration in Gras- en Bloeimaand. 5 o Nopens de Hospitalen: a) Dat in den Haag en te Gronignen een Hospitaal zal worden geetablisseerd, en te Woerden of te Utrecht, eene Infirmerie. b) Dat, gemerkt het aantal Schurftigen zeer groot is, en dit kwaad, ook ten beste der Ingezetenen, dadelijk behoort te worden gestuit, onverwijld afzonderlijke Localen of Kamers zullen worden bezorgd, ter genezing van Schurftgen enz., welke op denzelfden voet zullen worden behandeld, als ten dezen opzigte omtrent de Hollandsche Troupes, bij het Reglement op de Caserneering, is vastgesteld. Wordende dit poinct aan de bijzondere attentie der Magistraten wel expresselijk aanbevolen. 6 o Relatief de Militaire Transporten: Dat het getal Wagens en Karren voor Regimenten, Corpsen, of Detachementen, bij het Marsch-Reglement geaccordeerd, insgelijks aan de Fransche Troupes zal worden verstrekt, edoch tegen overgifte van behoorlijke Reçu. Ik haaste mij Ul. bij deze, met opgemelde bepalingen bekend te maken, en Ul. de strikte naarkoming van dezelve aan te bevelen; met verdere kennisgeving, om, indien Gijl. eenige elucidatien dezen aangaande mogt begeren, of Ul. belangen ter kennisse van Zijne Excellentie den Minister van Oorlog wildet gebragt hebben, zulks aan mij ten spoedigsten kennelijk te maken, ten einde daarin, op de meest prompte wijze, zoude mogen worden voorzien. W.E. de Perponcher, Assessor, als vervangende den Land-Drost bij deszelfs absentie. Utrecht, den 30. van Grasmaand, Schout en Geregte van Dorn Bij mij ontvangen zijnde eene Missive van Zijne Excellentie, den Minister van Binnenlandsche Zaken, in dato 17. van Grasmaand ll., No.2., houdende aanschrijving, om aan het Besluit van Zijne Majesteit, Den Koning van Holland, van den 12. van Grasmaand te voren, No.2., behelzende eene Wet op de Sloping of Amotie van Gebouwen, in het Koningrijk, voor zoo veel deszelfs Ministerie en dit Departement, aangaat, de noodige executie te geven; - haaste ik mij derzelver 5

6 inhoud ter Ulieder kennisse te brengen, en Ul. aan te schrijven, om zorge te dragen, dat binnen uwe Gemeente aan den inhoud van voorsz. Zijner Majesteits Besluit, stiptelijk worde voldaan. Ik blijve, met achting W.E.de Perponcher, Assessor, als vervangende den Land-Drost bij deszelfs absentie. Utrecht, den 9. van Bloeimaand, Zijne Excellentie, de Minister van Binnenlandsche Zaken, heeft mij, bij Deszelfs Missive van den 5. dezer No.1, gecommuniceerd den inhoud van een Koninklijk besluit van den 27 van Grasmaand 1810 No.15, waarbij Zijne Majesteit heeft gestatueerd: 1 o Dat de jaarlijksche koornlasten en andere prestanda, ten behoeve der Gereformeerde Predikanten ingevorderd wordende, zullen worden aanbetaald tot den eersten van Louwmaand o Dat, te rekenen van den 1. van Louwmaand 1810 geene betalingen van koornlasten en andere prestanda zullen mogen geheven worden, en dat overzulks alle zoodanige betalingen, door het geheele Rijk, worden gesupprimeerd. Ik heb noodig geoordeeld den inhoud van het voorsz. Zijner Majesteits Besluit te brengen ter kennisse van Ul., ten einde te strekken tot informatie, en verzoeke ik Ul. tevens, om, dien onverminderd, mij binnen den tijd van veertien dagen, te informeeren, of het voorsz. Besluit, al dan niet, op Ul. plaats van eenige toepassing is. J.H. van Lynden. Utrecht, den 26. van Bloeimaand, aan Zijne Excellentie, de Minister van Binnenlandsche Zaken, heeft mij, bij Missive van den 23. van Bloeimaand 1810, No.18, te kennen gegeven, dat sommige Plaatslijke Bestuuren, niettegenstaande de successive aanschrijvingen, evenwel nalatig blijven, om de van hun gevorderde Tabellarische opgaven van den staat der Vaccine, onder hun ressort, aan de Heeren Land-Drosten, en aan de Departementale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzicht van hunlieder Departement, op den 6

7 behoorlijken tijd, in te zenden, of die wel in het geheel niet inzenden, en dat ook door sommige Genees- en Heelkundigen niet, naar behooren, geobtempereerd wordt aan de aan hun opgelegde verplichting, bij Art. 11. van het Koninklijk Decreet van 25. van Slachtmaand 1808, No. 21, om, het zij aan de Plaatslijke Commissien van Geneeskundig Toevoorzicht, of, alwaar dezelve niet bestaan, aan de Gemeente- Bestuuren kennisse te geven van het getal Personen, door hun gevaccineerd; - gevende de Minister tevens deszelfs verlangen te kennen, om een einde aan deze dikwerf aan onwilligheid grenzende nalatigheid te maken. En het is, ter voldoeninge aan den verderen inhoud van voorschreve s Ministers Missive, dat ik, onder inhesie mijner voorige op dit poinct reeds aan Ul. gedane aanschrijvingen, vermene Ul. nog eens, op de dringendste wijze, te moeten aanmanen, om ieder kwartaal, ingevolge mijne aanschrijvinge van den 4. van Grasmaand 1810, de daarbij tot dat einde gevoegde Tabellen, naar mate der plaatshebbende omstandigheden, behoorlijk ingevuld, aan mij in te zenden, en een kopij daarvan, ter gelijker tijd, aan de Departementale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzicht van dit Departement, te doen toekomen, Genees- en Heelkundigen, aan de getrouwe naarkoming van het bepaalde, bij het voorsz. elfde Artikel van het voornoemd Koninklijk Decreet, ernstig, te herinneren, met last, om hun, die zich in deze aan plichtverzuim schuldig maken, aan mij nominatim op te geven. Eindelijk heb ik gemeend Ul. te moeten kenlijk maken, dat, wanneer onverhoopt deze aanschrijving de verlangde uitwerking wederom mogt missen, de voornoemde Heere Minister zich genoodzaakt zal zien, om alle zoodanige Autoriteiten en individueele Personen, die aan den Minister, uit de door mij, alle drie maanden, aan Zijne Excellentie in te zenden gespecificeerde berichten, zullen blijken, zich niet, naar behooren, van hunnen plicht gekweten te hebben, nominatim, aan Zijne Majesteit den Koning, bekend te maken, en Hoogstdezelve zoodanige serieuse maatregelen voor te dragen, als door Zijne Excellentie, ter bereiking van het verlangde doel, nuttig en noodzaaklijk zullen geoordeeld worden. J.H. van Lynden. Utrecht, den 1. van Zomermaand, aan Ik heb ontvangen eene Missive van Zijne Excellentie, den Minister van Oorlog, geschreven te Amsterdam, en 28. van Bloeimaand 1810, No. 46, houdende kennisgeving, dat de Fransche Douaniers, welke, volgens het Tractaat van den 16. van Lentemaand laatstleden, langs de Kusten van dit Rijk, worden gestationeerd, niet behooren tot de Armée, dat de Minister reeds onderricht zijnde, dat aan eenige van dezelve uitdeelingen van Vivres zijn gedaan, en wederom anderen om Inkwartiering hebben verzocht, Zijne Excellentie gemeend heeft mij te moeten prevenieeren, dat dezelve noch het een, noch het ander, van welken aard ook, van wege deszelf Departement, competeert. 7

8 Ik heb noodig geoordeeld den inhoud dier Missive te brengen ter kennisse van Ul., zoo tot Ul. informatie, als om U daar naar te reguleeren. J.H. van Lynden. Utrecht, den 11. van Zomermaand, aan Hiernevens doe ik aan Ul. toekomen een gedrukt exemplaar der bepalingen, bij Zijne Excellentie, den Minister van Oorlog, omtrent het indienen van pretensien, wegens gedane leveringen aan de Fransche Troupen, gearresteerd, zoo tot Ul. informatie, als om U daarnaar stiptelijk te gedragen, en heb ik tevens gemeend uwen aandagt inzonderheid te moeten bepalen, op het twaalfde Artikel van de melde bepalingen, daar men toch, door eene te late inzending der vorderingen, zich het verlies, hetwelk daarvan een gevolg wezen kan, zoude te wijten hebben. J.H. van Lynden. BEPALINGEN omtrent het indienen van Pretensien, wegens gedane Leveringen aan de Fransche Troepen. Art. 1. Als Fransche Troepen in Soldij van het Rijk worden beschouwd: Het 18 e Regiment Infanterie van Linie e ligte Infanterie. - 8 e Hussaren. De 21 e Compagnie van het 1 e. Regiment Artillerie te voet. - 1 e 2 e rijdende Artillerie. - 4 e 8 e Trein-Bataillon. Een Detachement van de 6de Compagnie van het Bataillon Sappeurs. Een --- Gendarmes. Art. 2. De Fransche Troepen in Soldij, worden tot s Rijks laste gevoed en onderhouden, de overige niet in Soldij, ontvangen het benoodigde bij wijze van voorschot. Art. 3. De Gemeente-Besturen, en alle die zulks aangaat, moeten naauwkeurig acht geven of al hetgeen door hun geleverd wordt, hetzij Vivres, Fourages etc.; militaire transporten, of verpleging in de Hospitalen en Provoosthuizen, kazernering of wat het ook wezen mag, - wordt verstrekt ten behoeve der al of niet in soldij staande Fransche Troepen. 8

9 Art. 4. Voor al hetgeen aan de in Soldij staande en in Artikel 1 vermelde Troepen wordt gegeven zal eene afzonderlijke Rekening, met Duplicaat worden geformeerd, gelijk mede van al hetgeen aan de niet in Soldij staande Troepen wordt verstrekt, eene separate Declaratie, met Duplicaat zal worden opgemaakt, ten einde deze diensten geheel en al van den anderen afgescheiden blijven. Art. 5. Alle bewijzen, door de Fransche Troepen aftegeven, het zij Bons, Quitantien, Lijsten, Staten of wat van dien aard meer is, zullen mitsdien duidelijk moeten inhouden de qualiteit van den onderteekenaar, en tot welk Regiment hij behoort, op dat daarna de rekeningen in Art. 4 vermeld, kunnen worden opgemaakt. De Gemeente-Besturen, en alle die dit eenigzins aangaat, zijn derhalve verpligt naauwkeurig toetezien, dat de bij hun ontvangen wordende bewijzen de voornoemde vereischten bezitten, zoner welke dezelve niet worden gevalideerd. Art. 6. De Commanderende Officieren in de Militaire Arrondissementen zijn gehouden te zorgen, dat voor het uitdeelen van Vuur en Licht in de Militaire Wachten, het zij dezelve betrokken worden door al of niet in Soldij staande Fransche Troepen, maar eene Lijst voor ieder Garniezoen worde opgemaakt. Art. 7. De Logis-Staten, welke maandelijks door de niet in Soldij staande Fransche Troepen worden afgegeven, zullen door de Agenten en Emploijés van de Kazernering vóór den 16den van iedere maand, aan het Ministerie van Oorlog worden ingezonden, met bijvoeging van één Relevé en Duplicaat, waarop de Logis-dagen worden gebragt, berekend tegen twaalf penningen per Man, en zeven penningen per Paard daags. Art. 8. De Gemeente-Besturen zorgen dat bij het Ministerie van Oorlog, vóór of uiterlijk op en 15den van elke maand zijn ingekomen de declaratiën wegens geleverde Vivres, Fourage en Brand, om voor rekening van den algemeenen nemer te worden aanbetaald; voorts wegens verleende Militaire Transorten of Wagen- en Scheepsdiensten, het overzetten van Manschappen en Paarden; - het Kazerneren derzelve met bijvoeging der Logis-Staten. Art. 9. Ten aanzien der Fransche Troepen, in de sedentaire Hospitalen verpleegd wordende, zal het Geneeskundig Bestuur, aan het Ministerie van Oorlog, vóór of op den 10den van elke maand afzonderlijke Etats des Journées inzenden van die zieken welke tot de Corpsen, niet in soldij staande behooren. Art. 10. De Administrateurs van de Garnizoens-Hospitalen, zullen voor de Fransche Zieken, behoorende tot de Corpsen niet in Soldij van dit Rijk, een Extract uit den Staat No. 16, bij hunne Instructie gevoegd, op den 10den van iedere maand aan het Ministerie van Oorlog inzenden, en zulks onverminderd de Etats des Journées bij de 7 de Afdeeling van dezelve Instructie voorgeschreven. 9

10 Art. 11. De geweldige Provoosten zijn verpligt twee soorten van Staten optemaken, als één voor de in Soldij en één voor de niet in Soldij staande Troepen, zoo wel voor die gene welke uit de Chambrée worden onderhouden, als voor dezelve welke door hun worden gevoed, en op gelijke wijze hunne Rekening van onkosten inrigten; zullende de voornoemde Staten moeten zijn ingerigt, zoo als bij dispositie van den 17den van Bloeimaand 1810 No. 61, zijn bepaald. Art. 12. Voor de eerste maal, zullen de Pretensiën over Gras-, Bloei- en Zomermaanden dezes jaars, in eene Declaratie moeten begrepen worden, vóór of op den 15den van Hooimaand aanstaande, bij het Ministerie van Oorlog moeten zijn ingekomen, en voor het vervolg, maandelijks op den hiervoren bepaalden tijd; zullende de Gemeente-Besturen, en alle de daarbij belanghebbende Personen, het zich zelven te wijten hebben, dat ingeval de Declaratiën niet binnen den hierboven bepaalden tijd bij het Ministerie zijn ingekomen, dezelve voor eenen onbepaalde tijd, zonder betaling worden gelaten. Amsterdam, den 5den van Zomermaand De Minister van Oorlog, J.J. Cambier. Utrecht, den 2. van Hooimaand, De Land-Drost van het Departement. Utrecht, Zijne Excellentie, de Maarschalk Hertog van Reggio mij geinformeerd hebbende van het bijeentrekken, en het doormarcheeren van een aantal Fransch Keizerlijke Troupens, binnedit Departement, heb ik het noodig geoordeeld Ul. daarvan, bij deze, kennis te geven, en Ul. daarbij te inviteeren, om, ingevalle van die Troupes bij Ul. mogten worden ingelegerd of doorpasseeren, dezelve behoorlijke huisvesting te verzorgen, en, daar, volgens expresse aanschrijving van den Hertog, de gezegde Troupes vooreerst, en tot daarop order zal gesteld zijn, door de Ingezetenen zullen moeten worden gevoed, inviteer ik Ul. om, in zoodanig geval, daarop order te stellen, en de Ingezetenen in tijds daarvan te informeeren. Volgens mij gegeven bericht van den Commissaris van Oorlog, zoude het voedzel, het welk de Soldaat, dagelijks, moet ontvangen, in de navolgende Artikelen bestaan, Des Morgens acht Oncen Brood met Boter of Kaas, en een klein Glaasje Brandewijn of Genever. Des Middags Soup, Vleesch, Groenten en een halve pot Bier. En des Avonds hetzelfde. Dan gevoelende, dat het hoogst moeilijk, en voor veele Ingezetenen geheel onmogelijk zoude wezen, aan dit Voorschrift te voldoen, en dat, door het niet naarkomen van deze order, dikwils tot groote ongelegenheden en twist, tusschen de Burgers en de Militairen, aanleiding zoude konnen gegeven worden, heb ik mij 10

11 nopens dit poinct aan den Heere Maarschalk Hertog van Reggio geaddresseerd, en denzelven deswege representatien gedaan, met dat gevolg, dat dezelve op mijne voordragt, bij een Dagorder van gister, aan de Troupes heeft doen bekend maken, dat zij zich moeten te vreden houden met dat Voedzel, met het geen de Ingezetenen gewoon zijn hun zelve dagelijks te voeden. Intusschen behoef ik Ul. niet te doen opmerken, van hoe veel belang het is, dat, in deze omstandigheden, de gezegde Troupes overal wel worden ontvangen, en ik moet Ul. dan ook, ter voldoening aan het verzoek van den Hertog van Reggio, op de meest ernstigste wijze, aanmaanen, om hierin de Ingezetenen voor te gaan, en dezelve daartoe, op alle mogelijke wijze, op te wekken en aan te sporen, ten einde Uwe Gemeente voor onaangenaamheden te bewaren, welke een tegenovergesteld gedrag zoude konnen ten gevolge hebben. Ik blijve met achting, De Land-Drost voornoemd, J.H. van Lynden. P.S. Ofschoon, na het schrijven dezes, zich veel hoop schijnt op te doen, dat wij van den aanmarsch van het groot aantal FranscheTroupes, dat mij bij des Maarschalks Missive, was aangekondigd, verschoond zullen blijven, heb ik echter gemeend, deze Missive te moeten doen afgaan, om, in alle gevallen, wanneer zulks onverhooptelijk mogte te passe komen, Ul. daarna te reguleeren. No. 1. Utrecht, den 24. van Hooimaand, De Land-Drost van het Departement Utrecht Ik heb ontvangen eene Missive van Zijne Excellentie, den Minister van Binnelandsche Zaken, van den 20. dezer No. 9. van den navolgenden inhoud: No.9. 2 e. Divisie 4 e. Bureau Amsterdam, den 20. van Hooimaand, De Minister van Binnenlandsche Zaken. Den Heere Land-Drost in het Departement Utrecht, Mijn Heer de Land-Drost! Nadat ik, bij mijne circulaire Missive van den 8. van Bloeimaand dezes Jaars No.2., ter kennisse van UH. Ed. G. had gebracht, dat, door de Booys en Assenbergh en de Weduwe Cazius en Zoonen, was opgerigt geworden een Fabrijk van geoctroijeerde kunst Cement, met bijvoeging van den stelligen last des Konings, dat alle Hoogere en Lagere, zoo Departementale, Plaatselijke, als andere Autoriteiten, zich van den, in dezelve Fabriek, vervaardigd wordende kunst Cement, bij voorkeur, en zoo veel mogelijk, zouden moeten bedienen, endat door hun allen aan gedachte Eigenaars 11

12 dezer onderneming, in of voor dezelve, alle noodige hulp en adsistentie zouden moeten worden verleend, is het mij thans kennelijk geworden, dat onderscheidene Autoriteiten niet zeer geneigd schijnen aan dezen last te voldoen; Ik vinde mij mitsdien verpligt U H. E. G., bij deze, aan te schijven, de onder dezelve ressorterende Autoriteiten te gelasten, om aan alle Werken, waar aan Cement benoodigd is, die Cement, welke in de Geoctrojeerde Fabrijk van de Booys en Assenbergh en de Weduwe Cazius en Zoonen, wonende te Utrecht, wordt vervaardigd, te moeten bezigen, en dat er bij dezelve Autoriteiten geen gebruik van eenig anderen Cement zal mogen worden gemaakt, dan van dien, uit de bedoelde Fabrijk afkomstig, ten zij de Eigenaars derzelve Fabrijk, op de bij hun in tijds gedane aanvrage, bij schriftelijke verklaring, zouden hebbe betuigd, dat zij de benoodigde van hun verlangde hoeveelheid, binnen den voor zoodanige Werken bepaalden tijd, niet zouden konnen afleveren. Ik heb de Eer U H. E. G. van mijne achting te verzekeren, De Minister voornoemd, (was geteekend) Van der Capellen. Ik geve Ul. hier van, bij deze, kennis tot Ul. informatie, ten einde, voor zoo veel zulks Ul. aangaat, U daar naar te gedragen. J.H. van Lynden. No. 1. Utrecht, den 1. van Oogstmaand, Zijne Excellentie, de Minister van Oorlog, heeft mij, bij Missive van den 27. der voorige maand No. 12. toegezonden een aantal Exemplaren van eene te Parijs, tusschen den Franschen Oorlogs Minister, en den Admiraal Graaf van Sevenaar, gesloten en geteekende Conventie, strekkende tot regeling der formatie der Soldij, en van het onderhoud der 6000 Man Fransche Troupen, welke in Holland zullen worden geëmploijeerd, en heb ik, ten einde Ul. bekend te doen zijn met den voet, waarop voorsz. Troun moeten worden behandeld, noodig geoordeeld een Exemplaar dier Conventie, bij deze, aan Ul. toe te zenden, met aanschrijving, om, voor zoo veel Ul. mogt aangaan, Ul. daar naar, stiptelijk, te gedragen. W.E. Perponcher, Assessor, als vervangende den Land-Drost, bij deszelfs absentie. Utrecht, den 29. van Oogstmaand,

13 Schout en Gerechte van Doorn Bij gelegenheid Zijne Excellentie, de Minister van Oorlog, mij, bij Missive van den 25. van Oogstmaand No. 27. toezondt de Exemplaren eener Advertentie, relatif het onlangs geëmanerd Generaal Pardon, heeft Zijne Excellentie mij tevens geinviteerd mijne onderhoorige Autoriteiten te gelasten het opmaaken van Staten, aan welker hoofd zich de naam van dit Departemen moet bevinden, verdeeld in twee Kolommen, de eerste Kolom zal bevatten den naam der Manschappen, aan wien een onbepaald Pardon is toegestaan, met vrijheid, om naar hunne Haardsteden te rug te keeren, zullende de Origineele certificaten, door de Commandeerende Officieren, of de Burgerlijke Autoriteiten af te geven, daar nevens worden gevoegd, - en de tweede van hun, welke hun recht tot zoodanige gunst niet hebben kunnen bewijzen, en dus provisioneel bij een of ander Corps zijn ingedeeld: - Ik heb gemeend den inhoud van voorsz. s Ministers Missive te moeten brengen ter kennisse van Ul., tot Ul. informatie, en om dien overeenkomstig te handelen, terwijl ik de alzoo door Ul. geformeerde Staten voor, of uiterlijk den 15. van Wijnmaand 1810, zal inwachten. W.E. de Perponcher, Assessor, als vervangende den Land-Drost bij Deszelfs absentie. Utrecht, den 5. van Herfstmaand, aan Schout en Gerechte van Doorn Ik heb ontvangen de navolgee Missive van Zijne Excellentie, den Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 4. dezer, Litt. A. betrekkelijk het Keizerlijk Decreet van den 18. van Oogstmaand bevorens, concernerende het logeeren van Militairen. No. Litt. A. 2 e. Divisie 1e. Bureau. Amsterdam, den 4. van Herfstmaand, De Minister van Binnenlandsche Zaken. Den Heere Land-Drost in het Departement Utrecht, Mijn Heer De Land-Drost! Zijne Doorluchtige Hoogheid de Prins Aarts-Thesaurier, Algemeene Stedehouder des Keizers, vernomen hebbende dat onderscheidene plaatselijke Besturen trachten, om het Keizerlijk Decreet van den 18. van Oogstmaand laatstleden, betrekkelijk het logeeren der Militairen, op alle mogelijke omstandigheden van plaats en tijd toepasselijk te maken, zelfs op de doorpasserende Troepes, die, op last van Zijne 13

14 Majesteit den Keizer, marcheeren, terwijl men in sommige Gemeenten, alwaar de noodzakelijkheid van den dienst het meer bestendig verblijf van Militairen vordert, en zich intusschen geene Kasernen tot plaatsing derzelven bevinden, even zeer schijnt te gelooven, dat het voorgemelde Decreet, van letterlijke toepassing zoude moeten zijn, heeft gezegde Zijne Hoogheid mij gelast ter kennisse van de Heeren Land- Drosten respectivelijk te brengen, ten einde deze de plaatselijk Besturen en Ingezetenen daarvan zouden doen kennis dragen: Dat het zekerlijk de wil van Zijne Majesteit is, dat de Militairen niet bij de Ingezetenen worden gehuisvest, doch dat, om dit oogmerk te kunnen bereiken, het volstrekt noodig is, dat in die plaatsen, alwaar de dienst de tegenwoordigheid van Militairen vordert, gebouwen voor handen zijn om dezelve in te kunnen ontvangen, en dat gevolgelijk de plaatselijke Besturen behooren te beginnen met zoodanige Gebouwen te bezorgen, en die van het noodige tot Logement van den Militair te voorzien. Dat, hoezeer door Zijne Excellentie den Maarschalk Hertog van Reggio, met allen ijver wordt getracht om de Troepes te verdeelen, zoo veel mogelijk, op die punten, waar dezelven, buiten bezwaar van den Ingezeten, kunnen worden geplaatst, die pogingen intusschen de medewerking van de Ingezetenen zelf, en vooral van de Plaatselijke Besturen, vereischen, waaromtrent meergemelde Zijne Hoogheid, reeds met genoegen den ijver der Besturen van de voornaamste Steden ontwaart, en zich vleit, dat die zelfde goede geest allerwegen zal plaats vinden. Terwijl voorts, met betrekking tot de doorpasserende Troepes, die Corps gewijze, op order Zijner Majesteit, marcheeren, het eene volstrekte noodzakelijkheid is, dat zij op die plaatsen, alwaar geene Kasernen of andere geschikte middelen voorhanden zijn, hunnen toevlugt bij den Ingezeten vinden, welke kortstondige last in alle Landen wordt ondervonden, en ook, zonder de publieke zekerheid in gevaar te stellen, niet kan worden vermijd. Van dit een en ander Mijn Heer de Land-Drost! U H. E. Gr. voor zoo veel deszelfs Departement aangaat, bij deze, tot het opgegeven einde, informeerende, moet ik er alleenlijk bijvoegen, dat meergedachte Zijne Hoogheid van U H. E. Gr., wiens ijver Hoogst denzelven bekend is, verwacht, dat door U H. E. Gr. ten deze niets zal worden verzuimd, om van de eene zijde de Ingezetenen van Uw Departement te bepalen bij het geen Zij van den gunst en welwillenheid van Zijne Majesteit den Keizer te wachten hebben, maar ook, van de andere zijde, tot dat geen wat zij aan den drang der omstandigheden verpligt zijn. Ik heb de eer U H. E. G. van mijne achting te verzekeren. De Minister voornoemd. (was geteekend) Van der Capellen. Ik heb noodig geoordeeld den inhoud der voorsz. Missive te brengen ter kennisse van Ul. om te strekken tot Ul. informatie en narigt. Waarmede blijve, met achting, W.E. de Perponcher, Assessor, als vervangende den Land-Drost, bij Deszelfs absentie. Utrecht, den 8 e van Herfstmaand

15 Schout en Gerechte van Doorn! Ik haaste Mij Ul. te informeeren, dat de Commissaris van Oorlog Le Febvre, door Zijne Excellentie den Minister van Oorlog is benoemd om onder de Orders van den Commissaris Ordonnateur Regnault, de Militaire administratie binnen dit Departement te dirigeeren, en dat dezelve ook als Zoodanig met Ul. zal correspondeeren, over alles wat betrekking heeft tot de subsistentie caserneering en beweging der Troupes Ik blijve met achting. De Landdrost voorn d W.E. de Perponcher Assessor, als vervangende den Land-drost bij deszelfs absentie No. 2. Utrecht, den 17. van Herfstmaand, Schout en Gerechte van Doorn Ik heb ontvangen de navolgende Missive van Zijne Excellentie, den Minister van Oorlog, geschreven te Amsterdam, den 14. van Herfstmaand No. 2. No de Divisie 1ste Bureau. Nota: de Dagteekening en het Nummer dezer Missive, bij de aanhaling derzelve, naaukeurig vermeld wordende, met aanwijzing tevens in marginé der antwoorden van de Divisie en het Bureau, waaruit de zelve is geprostueerd, zal zulks de expeditie aanmerkelijk bevorderen. Amsterdam, den 14. van Herfstmaand, De Minister van Oorlog. Den Heere Land-Drost in het Departement Utrecht, Mijn Heer de Land-Drost! Ten gevolg van de bepalingen, vervat bij Decreet van Zijne Majesteit den Keizer en Koning, van den 18den van Oogstmaand laatstleden, moet, sedert den 1sten dezer maand, als vervallen beschouwd worden de distinctie tusschen al of niet in Soldij staande Fransche Troepen, waaromtrent U, bij mijne Depêche van den 5den van Zomermaand laatstleden, de destijds noodige voorschriften werden toegezond. Al het geen derhalve, na den 1sten dezer, aan opgemelde Troepen, in conformiteit der bestaande Reglementen en Ordres, wordt verstrekt, zal door de Hollandsche Administratie worden betaald, na dat mij alvoorens, en wel vóór of op den 15den van elke maand, de declaratiën zullen zijn geworden, welke, gestaafd door de noodige bewijzen, en voorzien van Duplicaat, het geleverde duidelijk en specifiek bevatten. Het zal nochtans noodig zijn, en ik verzoek u, Mijn Heer! hierop speciaal te willen doen letten, dat geleverde Vivres en Fourages, gepresteerde Wagen- en 15

16 Scheepsdiensten, Veergelden, Kazerneering enz., ieder op afzonderlijke Declaratiën worden gebrach, en nimmer op ééne en dezelfde reekening gesteld. Wegens het geen aan de Douaniers wordt verzorgd of geleverd, zal insgelijks afzonderlijk moeten worden gedeclareerd, en deze Objecten mogen in een geval met leverantiën aan de Fransche Troepen worden geconfundeerd. Ten aanzien der Douaniers zelve, moet ik U voorts doen opmerken, dat dezelve, ten opzigte van het Logement, moeten behandeld worden als de Fransche Troepen, en mitsdien de Onder-Officieren en Préposés behoorlijk gekazerneerd. Ter voorkoming van misverstand nopens de rangen dier Préposés, heb ik vermeend U Mijn Heer! te moeten communiceeren, dat zoodanige Douaniers, welke zich qualificeeren te zijn Luitenants of Sous Luitenants, nochtans geenszins met Officieren, maar slechts met Sergeanten en Korporaals respectivelijk, kunnen worden gelijk gesteld, zijnde de Luitenant d Ordre de eerste rang, welke aan die van Sous-Luitenant wordt geassimileerd, terwijl de graden der overigen met die der Armée worden geacht overeentekomen, als volgt: Een Inspecteur; aan een Chef de Bataillon. Een Onder-Inspecteur en eerste Secretaris van de Directie, aan een Adjudant- Majoor. De Ontvangers en Geëmploijeerden, genietende een Tractement van twee duizend Francs en daar boven, aan een Kapitein. Idem, van 1500 à 2000 Francs, aan een Luitenant. Idem, beneden de 1500 Francs, aan een Sous-Luitenant. Een Contrarolleur van eene Brigade, aan een Kapitein. Welligt Mijn Heer! zullen de Officieren der Douaniers zwarigheid maken, zich ten hunnen koste te logeeren, op grond, dat zijlieden geene indemniteit ter dier zake genieten, doch ik verzoek U, in dat geval, dezelve te willen communiceeren, dat ik deswegens nadere Instructiën te gemoet zie, en hun inmiddels aanmane de algemeene Voorschriften, nopens het logeeren bij de Ingezetenen gegeven, na te komen. Ik heb de eer mij met achting te noemen, (get.) Piepers. L.M. Ik heb gemeend den inhoud der voorsz. Missive te moeten brengen ter Uwer kennisse, ten einde te strekken tot Ul. informatie en naricht. W.E. de Perponcher, Assessor, als vervangende den Land-Drost, bij Deszelfs absentie. G. Utrecht, den 10. van Wijnmaand,

17 Zijne Excellentie, de Minister van Finantien, heeft, bij Missive van den 2. van Wijnmaand 1810, No. 30, mij te kennen gegeven: dat het Zijne Excellentie was voorgekomen, dat niet behoorlijk wordt geobserveerd het gestatueerde bij Art. 33. der vigeerende Ordonnantie op het Middel der Verponding, ofschoon hetzelve ten opzigte van de nieuwe Quohieren der Gebouwen, welke thans zijn daargesteld, volledig effect moest hebben, en dat reeds hier en daar gedeeltelijke overgang van eigendom van eenig Perceel, op het Quohier der Gebouwen bekend, heeft plaats gehad, zonder dat de Verponding, op hetzelve liggende, op eene geregelde wijze, maar slechts bij Conventie tusschen de wederzijdsche belanghebbende, en dan veelal zeer onevenredig, is gesplitst, en dat Zijne Excellentie derhalve, uit aanmerking van het groot belang hetwelk voor de Publieke Schatkist daarin gelegen is, dat elk hypotheek in deszelfs volkomen integriteit bewaard blijve, heeft noodig geoordeeld, de navolgende bepaling daartestellen, nopens den voet waarop, bij gedeeltelijke eigendoms overgang van eenig Perceel, de splitsing der Verponding, naar aanleiding van Art. 33. der opgemelde Ordonnantie, zal moeten geschieden; dat, namelijk, bij gedeeltelijke eigendoms overgang van eenig Perceel, op de nieuwe Quohieren der Verponding bekend en aangeslagen, de wederzijdsche belanghebbende zich, ter bekoming van splitsing der Verponding, zullen moeten adresseeren aan den Commissaris tot het Werk der Verponding van het Arrondissement, welke vervolgens dadelijk zal designeeren twee der beëdigde plaatselijke Tauxateuren voor dat Middel, die zich, in cas van verschil, een derde zullen kunnen adjungeeren: dat deze Tauxateurs opgave bekomen hebbende van de som der Verponding van het bedoelde Perceel, hetzelve zullen gaan bezigtigen, en die som zullen verdeelen, naar de onderling geëvenredigde huurwaarde van de gedeelten, die ieder een bijzonder eigendom worden; dat zij, ten kosten van de wederzijdsche belanghebbende, daar van eene behoorlijke geteekende acte van splitsing zullen opmaken, welke vervolgens ten Kantore van den Commissaris tot het Werk der Verponding moet worden overgelegd, om aldaar berustende te blijven, en naar welke de vereischte aanteekening ten Quohiere geschieden moet. Ik heb noodig geoordeeld, de voorsz. bepalingen ter kennisse van Ul. te brengen, ten einde te strekken tot Ul. informatie en narigt; terwijl ik Ul. tevens bij deze aanschrijve, om, bij aldien het aan Ul., uit de gepasseerde, geregistreerde of geviseerde acten mogte bekend zijn, dat reeds eenige splitsing van Verponding heeft plaats gehad, mij daarvan ten spoedigste te informeeren, met opgave van de wijze waarop die splitsing is geschied. W.E. de Perponcher, Assessor, als vervangende den Land-Drost bij deszelfs Absentie. 17