STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

Transcriptie

1 STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. (N*. 628.) WET van den 22sten April 1937, tot regeling van het zelfstandig uitoefenen van beroepen en bedrijven door vreemdelingen. BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DEII NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NAS S AU, ENZ., ENZ., ENZ. WIJ WILHELMINA, Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de huidige omstandigheden wenschelijk is, het zelfstandig uitoefenen van beroepen en bedrijven door vreemdelingen en vreemde ondernemingen gedurende korteren of längeren tijd aan regelen te kunnen binden; Zoo is het, dat Wij, den Baad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:,,vreemdeling : hij, die geen Nederlander is, noch uit anderer» hoofde het Nederlandsche onderdaanschap bezit.,,vreemde onderneming" : het buiten het Koninkrijk gevestigd lichaam.,,zelfstandig uitoefenen van een beroep of bedrijf": elk'uitoefenen van een beroep of bedrijf, waaraan al dan niet stoffelijk voordeel is verbonden, anders dan in den vorm van arbeid in den zin van artikel 1 van de wet van 16 Mei 1934 (Staatsblad n. 257) tot regeling van het verrichten van arbeid door vreemdelingen, gewijzigd bij de wet van 20 December 1935 (Staatsblad n. 722). Zie voor de behandeling, in de Staten-Generaal : Bijl. Hand. II 35/36, 343; 36/37, 64; Hand. II 36/37, bladz ; Bijl. Hand. I 36/37, 64; Hand. I 36/37, bladz

2 2 2. Onder het zelfstandig uitoefenen van een beroep of bedrijf wordt voor de toepassing van deze wet mede begrepen het vervullen bij een naamlooze vennootschap, een coöperatieve of andere rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging of een stichting, die dat beroep of bedrijf uitoefent, van een taak, welke bij een zoodanig lichaam in den regel aan een bestuurder is opgedragen. Artikel Door Ons kan worden bepaald: a. dat vreemdelingen en vreemde ondernemingen een beroep of bedrijf of bij Ons besluit aangewezen beroepen of bedrijven, hetzij binnen geheel Nederland, hetzij binnen een bij Ons besluit aangewezen deel van Nederland, niet zelfstandig mogen uitoefenen, zonder dat zij daartoe schriftelijk vergunning hebben verkregen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 3; b. dat in de zelfstandige uitoefening buiten het Koninkrijk door een vreemdeling van een beroep of bedrijf of van bij Ons besluit aangewezen beroepen of bedrijven, hetzij binnen geheel Nederland, hetzij binnen een bij Ons besluit aangewezen deel van Nederland, werkzaamheden ten behoeve van derden niet mogen worden verricht, zonder dat die vreemdeling daartoe schriftelijk vergunning heeft verkregen overeenkomstig het bepaalde bij artikel Een besluit, als bedoeld in lid 1, wordt door Ons genomen op voordracht van Onzen Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart. Indien een besluit betreft of mede betreft de uitoefening van een beroep, bedrijf of werkzaamheid, behoorende tot de zaken, waarvoor de zorg meer in het bijzonder aan het hoofd van eenig ander Departement is opgedragen, geschiedt de voordracht mede door dezen. 3. Een besluit als bedoeld in lid 1 wordt in de Nederlandsche Staatscourant bekend gemaakt. Het treedt in werking met ingang van den dag, volgende op dien der dagteekening, onderscheidenlijk der eerste dagteekening van de Nederlandsche Staatscourant, waarin het is geplaatst, tenzij in het besluit een andere dag is genoemd. Het geldt voor den daarin genoemden termijn, indien Wij het niet tusschentijds intrekken. Artikel Omtrent een vergunning als bedoeld in artikel 2, lid 1, wordt door of vanwege Onzen Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart beslist.

3 2. Aan de vergunning kunnen voorwaarden en beperkingen worden verbonden. Zij is geldig voor een in de vergunning zelve bepaald tijdvak en is voor verlenging vatbaar. 3. Indien de vergunning betreft de uitoefening van een beroep, bedrijf of werkzaamheid, behoorende tot de zaken, waarvoor de zorg meer in het bijzonder aan het hoofd van eenig ander Departement is opgedragen, wordt geen beslissing genomen dan na overleg met dezen. 4. Bij niet-inachtneming der voorwaarden of der beperkingen kan de vergunning worden ingetrokken. 5. De aan een vreemdeling verleende vergunning geldt mede voor den vreemdeling, die na overlijden van den vergunninghouder het door dezenf uitgeoefende beroep of bedrijf voortzet, gedurende drie maanden na het overlijden, of, indien het tijdvak, in de vergunning bepaald, eerder is verstreken, tot het einde van dat tijdvak. Artikel Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden wordt gestraft : a. hij die in strijd met een besluit als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a, een beroep of bedrijf uitoefent zonder de bij dat besluit voorgeschreven vergunning te hebben verkregen of zonder volledige inachtneming van de aan die vergunning verbonden voorwaarden en beperkingen; b. hij die in strijd met een besluit als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b, werkzaamheden verricht, zonder dat de bij dat besluit voorgeschreven vergunning is verkregen of zonder dat de aan die vergunning verbonden voorwaarden en beperkingen volledig zijn of worden in acht genomen. 2. Gelijke straf kan worden opgelegd aan hem die het beheer voert over een in Nederland gevestigd filiaal, bijkantoor of andere nederzetting, door middel waarvan een vreemdeling cl vreemde onderneming, in strijd met een besluit als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a, een beroep of bedrijf uitoefent zonder de bij dat besluit voorgeschreven vergunning te hebben verkregen of zonder volledige inachtneming van de aan die vergunning verbonden voorwaarden en beperkingen. 3. Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens een gelijke overtreding onherroepelijk is ge-

4 4 worden, kan hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste duizend gulden worden opgelegd. 4. Een afzonderlijke straf wordt opgelegd voor iederen dag, waarop de overtreding is gepleegd. Artikel Degene, die ingevolge het bepaalde bij een op grond van artikel 2 genomen besluit een vergunning tsioeft als in dat artikel bedoeld, is verplicht op eerste vordering van de ambtenaren, bedoeld in artikel 7, het ter zake ontvangen schriftelijk bewijs, dan wel een vanwege Onzen Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart gewaarmerkt afschrift van dat bewijs te toonen. 2. Indien hij het beroep of bedrijf, voor het uitoefenen waarvan hij de vergunning behoeft, uitoefent door middel van een in Nederland gevestigd filiaal, bijkantoor of andere nederzetting, rust de verplichting mede op dengene, die over dat filiaal, dat bijkantoor of die nederzetting het beheer voert. 3. Bij toepassing van voorschriften als bedoeld bij artikel 2, lid 1, onder b, rust de verplichting mede op dengene, die de werkzaamheden verricht. 4. Bij niet-nakoming van de verplichting, opgelegd bij een der voorgaande leden van dit artikel, kan de vergunning worden ingetrokken. Artikel Hetgeen nog ter uitvoering van deze wet noodig is, wordt bij of krachtens algemeenen maatregel van bestuur geregeld. 2. Overtreding van de bij of krachtens dezen maatregel gegeven voorschriften, voorzoover uitdrukkelijk aangeduid als strafbaar feit in den zin van dit artikel, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee weken of geldboete van ten hoogste vijftig gulden. I Artikel 7. Met het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld bij artikel 4 en artikel 6, zijn belast, behalve de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, de ambtenaren van Eijks- en Gemeentepolitie, alsmede zij, die daartoe door Onzen Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart zijn aangewezen.

5 Artikel De in artikel 7 bedoelde ambtenaren hebben toegang tot alle plaatsen, daaronder begrepen lokalen, erven en woningen, waar gehandeld wordt in strijd met het bepaalde krachtens de artikelen 2, 3 of 6, of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zulks het geval is, met uitzondering van: a. de inrichtingen, bedoeld bij artikel 24 der wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad n. 95), waartoe, behoudens uit anderen hoofde aan anderen toekomende bevoegdheid, alleen toegang hebben de districtshoofden der Arbeidsinspectie; b. de krachtens artikel 85, lid 1, onder b, der Arbeidswet 1919 aangewezen verplegingsinrichtingen en gestichten, waartoe, behoudens uit anderen hoofde aan anderen toekomende bevoegdheid, alleen toegang hebben de krachtens genoemde bepaling aangewezen ambtenaren, die bij het gebruik maken van deze bevoegdheid de bij die bepaling bedoelde voorschriften hebben na te leven. 2. Wordt aan de in artikel 7 bedoelde ambtenaren de toegang geweigerd of belemmerd of wordt hun op aanmelding tot toelating niet geantwoord, dan verschaffen zij zich den toegang desnoods met inroeping van den sterken arm. 3. In woningen treden zij tegen den wil van den bewoner niet binnen dan vergezeld van een commissaris van politie of van den burgemeester der gemeente, of wel voorzien van een bij zonderen schriftelij ken last, in den zin van artikel 120 van het.wetboek van Strafvordering, van een commissaris van politie en in gemeenten, waar geen commissaris is, van den burgemeester. Van dit binnentreden wordt binnen tweemaal vier en twintig uren proces-verbaal opgemaakt. Daarin wordt mede van het tijdstip van het binnentreden en van het daarmede beoogde doel melding gemaakt. Artikel De in artikel 7 bedoelde ambtenaren zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun bij het toezicht op de naleving van de bepalingen dezer wet omtrent een uitgeoefend wordend beroep of bedrijf is bekend geworden, voor zoover die geheimhouding niet in strijd is met de bepalingen dezer of eener andere wet. Zij zijn, behoudens tegenover hen, aan wier bevelen zij uit kracht van hun ambt zijn onderworpen, verplicht tot geheim-

6 6 houding van de namen der personen, door wie aangifte is gedaan van een overtreding van het bij of krachtens deze wet bepaalde, behoudens wanneer deze personen hun schriftelijk hebben verklaard tegen de mededeeling hunner namen geen bezwaar te hebben. 2. Hij die opzettelijk de bij het vorig lid opgelegde geheimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. 3. Hij aan wiens schuld schending van die geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. 4. Geen vervolging heeft plaats dan op klachte: a. van het hoofd of den bestuurder van de onderneming, ter zake van overtreding van het bepaalde bij den eersten volzin van het eerste lid; b. van hem, wiens naam is medegedeeld, ter zake van overtreding van het bepaalde bij den tweeden volzin van het eerste lid. Artikel 10. De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen, behalve de feiten, strafbaar gesteld bij het tweede en derde lid van artikel 9, die als misdrijven worden beschouwd. Artikel 11. Ter bestrijding van kosten, verbonden aan de uitvoering van deze wet, kan, volgens bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen voorschriften, van belanghebbenden een vergoeding worden geheven. Artikel 12. Wij behouden Ons de bevoegdheid voor met vreemde Mogend* hedgn gesloten verdragen, met betrekking tot het zelfstandig uitoefenen van beroepen en bedrijven door vreemdelingen en vreemde ondernemingen, te bekrachtigen en op te zeggen. Artikel 13. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag, volgende op dien harer afkondiging. Zij vervalt, behalve ten aanzien van

7 7 628 de begane strafbare feiten, drie maanden na den dag, waarop Wij zullen hebben verklaard, dat de omstandigheden, welke tot hare totstandkoming hebben geleid, hebben opgehouden te bestaan. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven ten Paleize het Loo, den 22sten April De Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, H. GELISSBN. De Minister van Landbouw en Visscherij, L. N. DECKERS. De Minister van Buitenlandsche DE GRAEFF. De Minister van Sociale M. SLINGENBERG. De Minister van VAN SCHAIK. Justitie, Zaken, WILHELMINA. Zaken, Uitgegeven den elfden Mei De Minister van VAN SCHAIK. Justitie,