Hoofdstuk 17. Macro-economische activiteit en conjunctuur Deel 2: de nieuw-klassieke benadering

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Hoofdstuk 17. Macro-economische activiteit en conjunctuur Deel 2: de nieuw-klassieke benadering"

Transcriptie

1 Hoofdstuk 17 Macro-economische activiteit en conjunctuur Deel 2: de nieuw-klassieke benadering In dit hoofdstuk bespreken we de nieuw-klassieke verklaring van de conjunctuur. In de loop van de voorbije dertig jaar heeft deze een fundamentele verandering ondergaan. In paragraaf zetten we de oorspronkelijke nieuw-klassieke conjunctuurtheorie, de monetary surprise -theorie, uiteen. We zullen vaststellen dat deze theorie aanzienlijke gebreken vertoonde en eigenlijk niet in staat was grote en langdurige afwijkingen tussen de feitelijke en de potentiële output te verklaren. Nochtans, zoals figuur 1.2. voor België en de eurozone aantoonde, komen dergelijke afwijkingen vaak voor. Vanaf het begin van de jaren 80, toen deze empirische moeilijkheden overduidelijk werden, zijn een aantal nieuw-klassieke macro-economen zich dan ook gaan toeleggen op de ontwikkeling van beter gefundeerde, zogenaamde real business cycle -modellen. We bespreken de hoofdlijnen van deze modellen in paragraaf We zullen vaststellen dat de real business cycle -theorie (verder RBC-theorie) een fundamenteel nieuwe benadering van de conjunctuur en de conjunctuurverklaring biedt. Deze benadering heeft geleidelijk aan invloed gewonnen. Opvallend is bijvoorbeeld dat in de jaren 90 ook niet-klassieke economen de RBC-methodologie voor conjunctuurverklaring zijn gaan overnemen. Vóór we aan dit alles toe zijn, gaan we in paragraaf evenwel in op de stylized facts van de conjunctuurbeweging. Een aantal van deze facts kwamen ook in vroegere hoofdstukken reeds aan bod. Met de ontwikkeling van de RBC-theorie zijn ze echter sterk op de voorgrond gekomen. Ze verdienen hier dan ook meer aandacht De stylized facts van de conjunctuurbeweging Alle economieën zijn onderhevig aan significante kortetermijnschommelingen in de reële output (het reëel BBP). Figuur 1.1. toonde de evolutie van de reële output in België sinds de jaren 60. Afgezien van zijn langetermijntrend kent de reële output soms versnellingen en soms vertragingen, soms

2 596 De nieuw-klassieke macro-economie zijn er ook scherpe dalingen. Soms bevindt de reële output zich boven zijn langetermijntrend (hoogconjunctuur), soms eronder (laagconjunctuur). Doorgaans gaan deze outputbewegingen ook gepaard met schommelingen in andere macro-economische variabelen zoals de werkgelegenheid, de werkloosheid, de gezinsconsumptie, de bedrijfsinvesteringen, het reëel loon, de inflatie, enz. De kenmerken van al deze schommelingen, en hun onderlinge samenhang, worden beschreven door de zogenaamde stylized facts van de conjunctuurbeweging. Voor een uitgebreide bespreking van deze stylized facts verwijzen we naar Danthine en Donaldson (1993), D. Romer (2001, p ) en Ryan en Mullineux (1997). De belangrijkste zijn: (i) De fluctuaties in de reële output vertonen geen eenvoudig, regelmatig cyclisch patroon. De sterkte en de duur van opeenvolgende periodes van laag- of hoogconjunctuur kunnen verschillen. De verklaring ligt voor de hand. Afhankelijk van de aard, de omvang en de lengte van de schokken die de economie treffen en van de mechanismen waardoor deze schokken de gang van zaken in de economie beïnvloeden ( propagation mechanisms ), zal de reële output anders reageren. (ii) De verschillende componenten van het reëel BBP zijn in verschillende mate conjunctuurgevoelig. De gezinsconsumptie, in het bijzonder de consumptie van niet-duurzame goederen en van diensten, is minder aan schommeling onderhevig dan het reëel BBP. Ook de overheidsconsumptie en de netto-export blijken relatief stabiel. De investeringen zijn daarentegen veel meer aan schommeling onderhevig. Figuur 5.7. toonde de stabiliteit van de gezinsconsumptie en de instabiliteit van de investeringen in vast kapitaal voor België. Het meest instabiel zijn de voorraden. (iii) Sommige variabelen bewegen typisch in dezelfde zin als de reële output, andere bewegen typisch in omgekeerde zin. Nog andere vertonen geen duidelijk patroon. We spreken respectievelijk van procyclische, anticyclische en acyclische variabelen. Belangrijke procyclische variabelen zijn de werkgelegenheid (zowel in aantal werknemers als in gewerkte uren per werknemer), de arbeidsproductiviteit, de gezinsconsumptie, de investeringen en de nominale geldhoeveelheid. De belangrijkste anticyclische variabele is de werkloosheid. Verder bestaat consensus dat het reëel loon niet anticyclisch evolueert. De meeste macro-economen noemen het reëel loon licht procyclisch (bijv. Blanchard en Fischer, 1989; Carlin en Soskice, 1990; Snowdon, Vane en Wynarckzyk, 1994). Barro en Grilli (1994, p. 113) hebben het evenwel over clearly procyclical. Romer (2001, p ) maakt een onderscheid tussen micro- en macro-economische loongegevens. De eerste blijken in sterkere mate procyclisch (zie ook voetnoot 22 in hoofdstuk 11). Een bron van grote discussie is het cyclisch patroon van het algemeen prijspeil en de inflatie. Mankiw (1989) noemt het a well-documented fact dat, behalve in het

3 Macro-economische activiteit en conjunctuur 597 geval van aanbodschokken (bijv. olieschokken), de inflatie procyclisch verloopt. Lucas onderschrijft deze stelling (Snowdon et al., 1994, p. 259). Backus en Kehoe (1992) en Barro en Grilli (1994, p. 15) stellen evenwel dat het prijspeil anticyclisch verloopt. Ook Danthine en Donaldson (1993) vinden voor de meeste landen die ze bestuderen een anticyclisch algemeen prijspeil. Ze wijzen er evenwel op dat andere methoden om de conjuncturele componenten van het reëel BBP en het prijspeil te bepalen, tot andere (procyclische) resultaten kan leiden. Ook het toelaten van vertragingen in de relatie tussen de reële output en het prijspeil kan tot een procyclische samenhang leiden. Zowel Keynesianen als klassieken beschouwen het van groot belang dat hun conjunctuurverklaring met deze stylized facts overeenstemt. Het (nieuw-)keynesiaans model ter verklaring van de conjunctuur hebben we in hoofdstuk 13 uiteengezet. Zowel schokken aan de vraagzijde van de economie, als aan de aanbodzijde kunnen in dit model de reële output verstoren. Tot de vraagschokken behoren zowel monetaire schokken als reële-bestedingsschokken. Een belangrijke factor waardoor deze schokken invloed hebben op de output en de werkgelegenheid is de starheid van lonen en prijzen. Indien het prijspeil en de inflatie inderdaad procyclisch zouden zijn, tenzij bij aanbodschokken, is het nieuw-keynesiaans model consistent met praktisch alle stylized facts 1. De vroegere modellen van Keynes en Friedman zijn dat niet 2. Beide zijn o.a. in strijd met het feit dat het reëel loon procyclisch verloopt (zie paragraaf ). Een probleem dat de nieuw-klassieke economen evenwel hebben met het nieuw-keynesiaans model is dat het micro-economisch zwak onderbouwd is. Men is ten eerste niet overtuigd van de verklaringen voor loon- en prijsrigiditeit. Ten tweede krijgt vooral het IS-LM-model (of het IS-LM-BPmodel) voor de vraagzijde in dit verband zware kritiek. Dit model wordt als veel te statisch en te globaal beschouwd. Het weerspiegelt te weinig het 1. Bemerk dat deze conclusie niet geldt voor het model dat wij in hoofdstuk 13 hebben uiteengezet. In dit model is er op twee vlakken een probleem. Noch de arbeidsproductiviteit, noch het reëel loon zijn er procyclisch. De redenen hiervoor hebben te maken met veronderstellingen die we voor de eenvoud maakten. Ten eerste veronderstelden we dat schommelingen in de output en de werkgelegenheid zich afspelen op de productiefunctie (zie figuur 12.8.). Aangezien deze afnemende meeropbrengsten vertoont, gaat een hogere output gepaard met dalende productiviteit. Ten tweede gingen we ervan uit dat de prijzen snel en volledig aanpasbaar zijn (bijv. geen menukosten). Op beide vlakken kan het model evenwel gemakkelijk worden uitgebreid zodanig dat het wel consistent is met de vermelde stylized facts. Typisch Keynesiaans is bijvoorbeeld de idee van labour hoarding (zie paragraaf ). De bedrijven opereren dan onder de productiefunctie en de arbeidsproductiviteit wordt procyclisch. Verder toonden we in paragraaf zelf hoe aanpassingskosten voor de prijzen het reëel loon procyclisch maken. 2. In de kern verklaren zowel Keynes als Friedman de conjunctuur uit schommelingen van de AD-curve op hun kortetermijn-as-curve (zie hoofdstuk 12). Deze schommelingen leiden tot prijswijzigingen, met vervolgens effecten op de arbeidsmarkt en de reële output. Zowel monetaire als reële-bestedingsschokken kunnen de AD-curve doen bewegen.

4 598 De nieuw-klassieke macro-economie dynamisch, optimaliserend gedrag van rationele economische agenten en het enorme belang van de verwachtingen van deze agenten. De afwezigheid van een duidelijke micro-economische onderbouwing impliceert dan ook dat het IS-LM-model de waarschijnlijke gevolgen van wijzigingen in de macro-economische omgeving of in het beleid slecht zal inschatten. Het vat immers onvoldoende de effecten van deze wijzigingen op het gedrag van individuele agenten (cf. Lucas critique). Een ander probleem van de nieuwklassieken, in het bijzonder de RBC-economen, met de Keynesiaanse benadering is dat deze de conjunctuur als een onevenwichtsfenomeen ziet, als een afwijking van het normale langetermijnpad (cf. outputkloof). Daardoor kenmerkt de Keynesiaanse benadering zich door een dichotomie tussen enerzijds de analyse van kortetermijnschommelingen in de output en anderzijds de analyse van langetermijnbewegingen. In andere woorden, de analyses van enerzijds de schommeling van Y rond Y* en anderzijds de evolutie van Y* hebben niets met elkaar te maken. Zoals we in paragraaf zullen benadrukken, is de conjunctuur in de RBC-benadering een evenwichtsfenomeen en is er geen verschil tussen de analyses van de korte en van de lange termijn. Vooreerst zetten we evenwel de voorloper van deze benadering uiteen De monetary surprise -theorie Aan de basis van de oorspronkelijke nieuw-klassieke conjunctuurtheorie ligt de AS-curve van Lucas die we in vorig hoofdstuk hebben besproken. Vergelijking (1) herneemt deze AS-curve. Afgezien van de mogelijke invloed van tijdelijke en uitzonderlijke aanbodschokken (φ t ) kan het feitelijk reëel BBP alleen afwijken van het potentieel BBP indien de economische agenten.. het prijspeil slecht inschatten, d.w.z. P P e of p p e. De bron van conjuncturele schommelingen is bijgevolg imperfecte informatie (Lucas, 1975). Y t =Y*+b(P t P e t)+φ t met b>0, E(φ)=0, E(φ.φ -i )=0 (1) Hoogconjunctuur zou resulteren uit een onderschatting van het prijspeil, terwijl laagconjunctuur het gevolg zou zijn van een overschatting van het prijspeil. Aangezien onverwachte monetaire ontwikkelingen de eerste kandidaat-oorzaak zijn van een dergelijke foutieve prijsinschatting, wordt de oorspronkelijke nieuw-klassieke conjunctuurtheorie veelal als monetary surprise -theorie omschreven. Het problematisch karakter van deze theorie ligt voor de hand: Gegeven de nieuw-klassieke assumptie van rationele verwachtingen is een systematische afwijking tussen P en P e uitgesloten. Deze afwijking zal white noise zijn, ze kan geen patroon vertonen (cf. vorig hoofdstuk).

5 Macro-economische activiteit en conjunctuur 599 Gegeven de nieuw-klassieke assumptie van loon- en prijsflexibiliteit zullen de economische agenten iedere herziening van hun prijsverwachtingen onmiddellijk in de feitelijke lonen en prijzen kunnen doorrekenen, zodanig dat de invloed van ieder (tijdelijk) verschil tussen P en P e op de reële lonen, de relatieve prijzen, enz. ook onmiddellijk weer kan worden weggewerkt. Het onvermijdelijk resultaat van deze assumpties is dat iedere systematische afwijking tussen Y en Y* uitgesloten is. Nog minder dus dan Friedmans misperceptions -model met zijn adaptieve verwachtingen kan de nieuwklassieke monetary surprise -theorie langdurige afwijkingen tussen Y en Y* verklaren. Figuur 1.2 toont aan dat dit nochtans de realiteit is. De enige vluchtroute die zich zou kunnen aandienen, loopt via de uitgebreide AScurve, waarin ruimte gelaten wordt voor rigiditeit in de aanpassing van de productievolumes. Y t =Y*+b(P t P e t)+θ(y t-1 Y*)+φ t met 0 θ<1 (2) De ad hoc veronderstellingen die deze uitbreiding moeten verantwoorden (bijv. aanwervings- en ontslagkosten, kosten die gepaard gaan met het opof afbouwen van de kapitaalvoorraad) kunnen het realiteitsgehalte en de empirische relevantie van de oorspronkelijke nieuw-klassieke conjunctuurtheorie dan misschien wel verhogen, theoretisch vallen ze echter niet in de smaak van de doorgaans rigoureuze en orthodoxe nieuw-klassieke macroeconomen. Bovendien zou deze uitbreiding niet tegemoetkomen aan een ander punt van kritiek op de monetary surprise -theorie, met name dat deze theorie voorspelt dat het reëel loon anticyclisch verloopt 3. Een alternatieve conjunctuurtheorie drong zich dus op. Kydland en Prescott (1982) en Long en Plosser (1983) lagen aan de basis van deze nieuwe theorie: de real business cycle -theorie De real business cycle -theorie De RBC-benadering van de conjunctuur houdt een fundamentele breuk in met vroegere en met concurrerende conjunctuurmodellen, in de eerste plaats de (nieuw-)keynesiaanse. De conjunctuurbeweging wordt er gezien als een evenwichtsfenomeen dat resulteert uit het optimaliserend gedrag van micro- 3. Zie bijvoorbeeld de intertemporele-substitutiehypothese van Lucas en Rapping. Een onverwacht hoog prijspeil leidt tot een verhoging van het arbeidsaanbod. Op de arbeidsmarkt moet het reëel evenwichtsloon dan dalen. Ook wanneer er asymmetrische informatie is tussen werkgevers en werknemers daalt het reëel loon wanneer de prijzen onverwacht hoog zijn.

6 600 De nieuw-klassieke macro-economie economische agenten die door bepaalde exogene schokken worden getroffen. Typische kenmerken van standaard-rbc-modellen zijn: Rationele verwachtingen (of zelfs perfect vooruitzicht) Perfecte concurrentie, marktruiming en volledige rente-, loon- en prijsflexibiliteit. RBC-modellen veronderstellen typisch dat de economie bestaat uit een groot aantal identieke, oneindig lang levende prijsnemende gezinnen en een groot aantal identieke prijsnemende bedrijven. De belangrijkste vergelijkingen in ieder RBC-model beschrijven het gedrag van één van deze identieke gezinnen als consument van goederen en diensten en als aanbieder van arbeid en kapitaal en het gedrag van één van deze identieke bedrijven als vrager van arbeid en kapitaal en als producent van goederen en diensten 4. Continue nuts- en winstmaximalisatie staan daarbij centraal. De markten zijn altijd in evenwicht, zoniet treden onmiddellijk rente-, loonen prijsaanpassingen op die tot evenwichtsherstel leiden. De respons van deze representatieve gezinnen en bedrijven op schokken wordt als bepalend beschouwd voor de evolutie van de macro-economische realiteit. In de woorden van Charles Plosser (1989, p. 53): Real business cycle models ask the question: how do rational maximizing individuals respond over time to changes in the economic environment and what implications do those responses have for the equilibrium outcomes of aggregate variables?. De oorzaak van conjunctuurschommelingen zijn reële schokken. Veruit de belangrijkste schokken volgens de RBC-economen zijn aanbodschokken, d.w.z. schokken die tot een verplaatsing van de productiefunctie leiden en de productiviteit van arbeid en kapitaal beïnvloeden. Het meest geciteerde voorbeeld van dergelijke schokken zijn wijzigingen in de technologie (bijv. de ontwikkeling van nieuwe producten of productiemethoden en wijzigingen in de managementtechnieken). Andere mogelijkheden zijn schokken in de grondstoffenprijzen (bijv. olieprijsschokken), in het sociaal klimaat (bijv. stakingen) en in de weersomstandigheden. In tweede orde worden ook vaak schokken in de preferenties van de gezinnen en de bedrijven en schokken in de reële overheidsbestedingen aangehaald als oorzaak van de conjunctuur. Dat monetaire schokken enige invloed op de reële output zouden kunnen hebben, wordt evenwel uitgesloten. De belangrijkste mechanismen waardoor deze schokken invloed uitoefenen op de reële economie en de werkgelegenheid betreffen vermogenseffecten (ook permanente-inkomenseffecten genoemd) en substitutieeffecten. Bijzondere aandacht gaat daarbij naar intertemporele substitutie. In paragraaf bespreken we een typisch, nieuw-klassiek RBC-model. In beschrijven we de wijze waarop dit model de conjunctuur ver- 4. Vaak wordt slechts één soort agent verondersteld die dan zijn optimale keuze maakt van zowel consumptie en arbeidsinzet als investering en productie. Deze agent is dus zowel gezin als bedrijf (zie bijv. Plosser, 1989; Barro en Grilli, 1994).

7 Macro-economische activiteit en conjunctuur 601 klaart. In paragraaf gaan we in op de sterktes en de zwaktes van standaard-rbc-modellen, om in paragraaf af te sluiten met een overzicht van een aantal recente ontwikkelingen. Zo zal blijken dat de RBC-methodologie geleidelijk is losgekomen van de orthodoxe nieuwklassieke macro-economie. In de jaren 90 zijn ook niet-klassieke macroeconomen deze methodologie gaan gebruiken. Vermelden we tot slot dat we in bijlage 2 bij dit hoofdstuk zelf een eenvoudig RBC-model wiskundig uitwerken Het model aan de basis van de RBC-analyse Het model dat RBC-economen hanteren om de macro-economie te bestuderen wijkt in veel aspecten af van het Keynesiaans AD-AS-model dat we in de delen 2 tot 4 van dit boek hebben uiteengezet. In deze paragraaf zetten we de hoofdlijnen van dit model uiteen. We veronderstellen een gesloten economie. Onze uiteenzetting is sterk gebaseerd op Barro en Grilli (1994). Andere relatief toegankelijke voorstellingen zijn Plosser (1989) en Snowdon et al. (1994, hoofdstuk 6). Voor een meer technische benadering verwijzen we naar D. Romer (2001, hoofdstuk 4), Heijdra en van der Ploeg (2002, hoofdstuk 15) en King en Rebelo (1999). De vergelijkingen (3)-(12) en figuur beschrijven de vraag naar en het aanbod van goederen en diensten. Laat ons eerst de aanbodzijde beschouwen. Vergelijking (3) is de gekende productiefunctie, met dit verschil dat de aangeboden hoeveelheid producten afhankelijk wordt gesteld van de kapitaalvoorraad die reeds op het einde van de vorige periode was opgebouwd (K -1 ). De investeringen die in een bepaalde periode gebeuren, worden dus verondersteld pas in de volgende periode tot de productie bij te dragen. Dit betekent ook dat in iedere periode de operationele kapitaalvoorraad gegeven is. Vergelijking (4) is een definitievergelijking die de samenhang weergeeft tussen de kapitaalvoorraad op het einde van de huidige periode, de huidige bruto-investeringen en de kapitaalvoorraad van de vorige periode, daarbij rekening houdend met depreciatie. Vergelijking (5) beschrijft de investeringen. In overeenstemming met onze uiteenzetting in hoofdstuk 5 zijn de bruto-investeringen gericht op het dichten van de kloof tussen de optimale kapitaalvoorraad (K*) en de uit de vorige periode geërfde kapitaalvoorraad verminderd met de depreciatie 5. De optimale kapitaalvoorraad is een negatieve functie van de reële rente, die de kosten van kapitaaluitbreiding bepaalt, en een positieve functie van de determinanten van de marginale productiviteit van kapitaal: de stand van de technologie en het scholingsniveau van werknemers (A) en de omvang van de werkgelegenheid 5. Zie vergelijking (28) in hoofdstuk 5, waarbij λ = 1 (geen aanpassingskosten).

8 602 De nieuw-klassieke macro-economie (L) 6. Ook de investeringen worden bijgevolg door deze factoren bepaald. De vergelijkingen (6)-(8) en paneel b van figuur beschrijven de arbeidsmarkt. Een belangrijke veronderstelling die we maken is dat er geen belastingen op het loon worden geheven 7. De arbeidsvraag (L d ) is gekend. Ze is negatief afhankelijk van het reëel loon (W/P) en positief afhankelijk van de operationele kapitaalvoorraad (K 1 ) en de stand van de technologie en het scholingsniveau van de werknemers (A). Deze laatste twee variabelen bepalen de marginale arbeidsproductiviteit. Het arbeidsaanbod (L s ) vereist iets meer toelichting 8. Hier komen de vermogens- en substitutie-effecten, die centraal staan in de RBC-modellen, het meest tot uiting. Achter het arbeidsaanbod zit het nutsmaximaliserend gedrag van de gezinnen. De tijdshorizon die ze daarbij hanteren is oneindig. Het positief effect van het reëel loon betreft het substitutie-effect. Een hoger reëel loon impliceert dat de opportuniteitskost van vrije tijd toeneemt en dat consumptie (uit het arbeidsinkomen) goedkoper wordt. De gezinnen zullen dan ook meer arbeid aanbieden. Zeker wanneer de reële-loonstijging tijdelijk is, zal meer arbeid aangeboden worden. Dan neemt de relatieve nuttigheid van arbeid in de huidige periode immers niet alleen toe ten opzichte van vrije tijd in de huidige periode, maar ook ten opzichte van arbeid in de toekomst. De gezinnen zullen hun arbeidsinspanningen dan ook meer in de huidige periode concentreren. Ze zullen het ijzer smeden terwijl het heet is. Er is dus ook intertemporele substitutie van arbeid. Bemerk de grafische implicatie van dit alles: de L s -curve zal vlakker verlopen naarmate de reële-loonstijging van kortere duur is. Intertemporele substitutie treedt ook op wanneer de reële rentevoet (R) toeneemt. Een hoge rente impliceert dat het inkomen dat in de huidige periode verdiend wordt, tegen gunstige voorwaarden naar de toekomst kan worden overgedragen om de toekomstige consumptie te ondersteunen. Dit zet aan tot meer werken in de huidige periode en minder in de toekomst. Omgekeerd geredeneerd zou het niet aangewezen zijn om in de huidige periode vrije tijd te nemen, te lenen om in het levensonderhoud te voorzien, en deze lening dan via arbeid in de volgende periode af te betalen. De hoge huidige rente maakt deze lening immers erg duur. De laatste determinant van het arbeidsaanbod is het permanent inkomen (Y P ). Dit heeft een negatief effect. Achter dit negatief effect zit de idee dat vrije tijd een normaal 6. Zie de afleiding van vergelijking (26) in hoofdstuk 5. Anders dan in hoofdstuk 5 gaan we nu evenwel niet uit van vergelijking (22) in dat hoofdstuk om het marginaal product van kapitaal te bepalen, maar van vergelijking (21). Bemerk dat we voor de eenvoud de invloed van de depreciatiegraad en de reële kapitaalprijs op K* negeren. Ook wanneer we de investeringsfunctie in (5) samenvatten als I (R, A, L, K 1 )gaanwevoorbijaanderolvanδ en de reële kapitaalprijs. 7. Zoals we ook verder zullen zien, gaan we er voor de eenvoud van uit dat de belastingen een vast bedrag per inwoner uitmaken. Of deze inwoner werkt of niet, arm is of rijk, maakt geen verschil. Het gaat dus om forfaitaire belastingen ( lump sum taxes ). 8. Aansluitend bij figuur bedoelen we het effectief arbeidsaanbod (L se ). Om de notatie te vereenvoudigen, houden we het bij L s.

9 Macro-economische activiteit en conjunctuur 603 goed is, d.w.z. een goed met een positief inkomenseffect. Een toename van het permanent inkomen (voor gegeven huidig reëel loon) zal bijgevolg aanzetten tot het nemen van meer vrije tijd en tot minder werken. In hoofdstuk 5 hebben we het permanent inkomen gedefinieerd als het gemiddeld verwacht reëel beschikbaar inkomen over het ganse leven. Vergelijking (12) herneemt de kern van deze definitie. Veel meer dan door het huidig reëel beschikbaar inkomen (Y Dt ) wordt het permanent inkomen bepaald door het verwacht toekomstig reëel beschikbaar inkomen (Y e Dt+i) 9. Verder wijst vergelijking (12) op de cruciale rol van de (verwachte) overheidsconsumptie en de stand van de technologie en het scholingsniveau van de werknemers voor het permanent inkomen. Deze bepalen immers het huidig en het toekomstig beschikbaar inkomen. De technologie en het scholingsniveau hebben rechtstreeks invloed op de productie en het inkomen. De overheidsconsumptie bepaalt de (verwachte) belastingen en dus het beschikbaar inkomen. Haar budgetbeperking dwingt de overheid immers zoniet nu, dan zeker in de toekomst haar uitgaven met belastingen te financieren 10. De evenwichtsniveaus van de werkgelegenheid (L) en het reëel loon komen tot stand waar de arbeidsvraag en het arbeidsaanbod elkaar snijden (loonflexibiliteit). Het is duidelijk dat de werkgelegenheid toeneemt naarmate A, K -1 en R hoger zijn en naarmate Y P lager is. Het reëel loon zal hoger zijn naarmate A, K -1 en Y P hoger zijn en naarmate R lager is. Samen met de geërfde kapitaalvoorraad (K -1 ) en de technologie en het scholingsniveau (A) bepaalt de werkgelegenheid de aangeboden output (Y s ). In de grafische voorstelling van Y s in paneel a van figuur ligt de klemtoon op de positieve relatie met de reële rente. De verklaring hiervoor is dat een hogere rente het arbeidsaanbod doet toenemen (intertemporele substitutie), wat leidt tot een lager reëel loon en een hogere werkgelegenheid en dus meer output. Factoren die de Y s -curve naar rechts doen verschuiven zijn toenamesvanaenk -1 en afnames van Y P. De variabelen A en K -1 doen hun positieve invloed op Y s zowel rechtstreeks via de productiefunctie als onrechtstreeks via de werkgelegenheid (arbeidsvraag) gelden. Y P heeft invloed op Y s via de werkgelegenheid (arbeidsaanbod). Bemerk verder dat K -1 een functie is van de determinanten van de investeringen in vroegere periodes. De investeringen in de huidige periode zullen pas in de volgende periode de output bepalen. Paneel c van de figuur herformuleert de RBC-theorie over het aanbod van goederen en diensten in termen van de gebruikelijke AScurve. Deze is zowel op korte als op lange termijn verticaal. Het prijspeil is immers op geen enkele manier bepalend voor Y s. 9. In hoofdstuk 5 hebben we de som van het huidig en het toekomstig reëel beschikbaar inkomen uit arbeid het menselijk vermogen' genoemd. De nauwe band tussen het permanent inkomen en het vermogen verklaart waarom soms over vermogenseffecten op het arbeidsaanbod gesproken wordt, en soms over permanente-inkomenseffecten. In wezen gaat het om hetzelfde. 10. Dit argument geldt uiteraard ook voor de overheidsinvesteringen. Deze laten we verder evenwel buiten beschouwing.

10 604 De nieuw-klassieke macro-economie Aanbodzijde: Y s =AL 1 α K α 1 (3) K=K 1 +I δk 1 (4) + + I = K* (1 δ)k 1 = I(R,A,L,K 1 ) + + waarbij K* = K(R,A,L) (5) L d =L d ( W + +,A,K 1 ) (6) P L s =L s ( W + +,R,Y P ) P (7) L=L d =L s =L(A,K 1,R,Y P ) W P (8) Vraagzijde: Y d = C+I+G (9) + C=C(R,Y P ) (10) + + I = K* (1 δ)k 1 = I(R,A,L,K 1 ) (5) Evenwicht: Y=Y d =Y s =Y* R (11) Definitievergelijking: Y P = ƒ(y Dt,Y e Dt+1,Y e Dt+2,Y e + + Dt+3,...) = ƒ(a t,g t,a e t+1,g e t+1,...) (12) De vergelijkingen (5), (9) en (10) beschrijven de reële vraag naar goederen en diensten (Y d ). In een gesloten economie bestaat deze, zoals gekend, uit drie componenten: de gezinsconsumptie (C), de investeringen (I) en de overheidsconsumptie (G). De gezinsconsumptie wordt negatief bepaald door de reële rente en positief door het permanent inkomen. Bemerk de verschillen met het Keynesiaans model. Ten eerste heeft het huidig beschikbaar inkomen op zich geen invloed. De verantwoording hiervoor hebben we in hoofdstuk 5 uiteengezet. We hebben toen gezien dat het voor rationele consumenten nutsverhogend is de consumptie gelijkmatig te spreiden over het ganse leven in functie van het verwacht inkomen over het ganse leven. Ten tweede wordt een duidelijk negatief rente-effect vooropgesteld. De verant-

11 Macro-economische activiteit en conjunctuur 605 Figuur Het model aan de basis van de RBC-analyse. Noot : Een + boven een variabele duidt aan dat een toename van deze variabele de betreffende curve naar rechts doet verschuiven. Een wijst erop dat een toename van deze variabele de betreffende curve naar links duwt. woording hiervoor is het intertemporeel substitutie-effect. Een hogere rente impliceert dat toekomstige consumptie relatief goedkoper wordt. Des te hoger de rente, des te hoger immers de extra consumptie die men in de toekomst kan realiseren wanneer men nu niet consumeert, maar spaart. Het inkomenseffect van een hogere rente wordt door vele RBC-economen op macro-economisch vlak als onbestaande beschouwd. Tegenover iedere spaarder met een positief inkomenseffect wanneer de rente stijgt staat immers een ontspaarder met een negatief inkomenseffect. Het feit dat de privé-sector netto crediteur (spaarder) is, maakt voor de RBC-economen

12 606 De nieuw-klassieke macro-economie geen verschil. Iedere overheidsobligatie is voor de privé-sector immers ook een toekomstige schuld. De tweede component van de reële vraag, de investeringen, hebben we eerder reeds besproken. De laatste component, de overheidsconsumptie, beschouwen we als exogeen. Zoals bij de aanbodcurve staat ook bij de grafische voorstelling van de reële-vraagcurve het verband met de reële rente vooraan 11.Zowelomwille van consumptie- als omwille van investeringsredenen is dit verband negatief. Het evenwicht op de goederen-en-dienstenmarkt komt tot stand waar de Y s -curve de Y d -curve snijdt. Simultaan wordt ook de reële rente bepaald. Bemerk dat de verklaarde output gelijk is aan Y* (zie ook paneel c). De afwijkingen tussen Y en Y* die kunnen ontstaan ingevolge foutieve prijsverwachtingen zijn volgens de RBC-economen verwaarloosbaar. Het begrip outputkloof is volgens hen dan ook zinloos. Zoals we in de vorige paragraaf hebben aangetoond, is dit de enige logische conclusie. Wanneer men uitgaat van de nieuw-klassieke veronderstellingen van rationele verwachtingen en perfecte loon- en prijsflexibiliteit, kan men niet anders dan besluiten dat Y praktisch steeds gelijk zal zijn aan Y*. Naar analogie is op de arbeidsmarkt L steeds gelijk aan L*. Een groot verschil met de Keynesiaanse visie is dat deze Y* en L* noch bijzonder, noch uniek zijn. Afhankelijk van de hoogte van de rente toont de Y s -curve een oneindig aantal uitkomsten voor Y*. Alle zijn het resultaat van volledige optimalisering door de economische agenten. De panelen a en d van figuur illustreren een belangrijke samenhang. Uit de gelijkheid die op de goederen-en-dienstenmarkt in evenwicht tot stand komt, namelijk Y=Y* =C+I+G, en de identiteit dat het sparen gelijk is aan het niet-geconsumeerde deel van het beschikbaar inkomen, met name S=Y* T C (of Y=Y*=C+S+T), volgt dat in evenwicht: I=S+(T G) (13) + + waarbij: I=I(R,A,L,K 1 ) + S=S(R,...) Evenwicht op de goederen-en-dienstenmarkt impliceert dus ook evenwicht tussen de investeringen en de nationale besparingen. Op die manier is er een rechtstreekse band tussen de goederen-en-dienstenmarkt en de kapitaalmarkt. In de Engelstalige literatuur omschrijft men deze laatste ook vaak als de markt voor loanable funds. De investeringen vormen de vraag naar 11. We doen opmerken dat de Y d -curve in wezen samenvalt met de IS-curve. Beide relateren de gewenste bestedingen aan de reële rente. Bemerk verder dat in RBC-modellen het onderscheid dat we in vroegere hoofdstukken maakten tussen geplande en gerealiseerde investeringen irrelevant is. Marktruiming en flexibiliteit van lonen, prijzen en intresten impliceren immers dat er nooit ongewenste investeringen (onverkochte voorraden) zijn.

13 Macro-economische activiteit en conjunctuur 607 kapitaal ( loanable funds ), de nationale besparingen het aanbod. De curve voor de investeringen in paneel b is dezelfde als in paneel a. Voor de bepaling van de curve van de nationale besparingen zijn we voor de eenvoud uitgegaan van forfaitaire belastingen. Zoals G wordt dus ook T exogeen verondersteld. Achter de positieve helling van de (S+T G)-curve zit het positief effect van de rente op de private besparingen. De oorzaak van dit positief effect is dubbel. Ten eerste leidt een hogere rente tot een hogere productie (wegens verhoogde arbeidsinzet) en dus ook tot een hoger inkomen. Grafisch zit hierachter de positieve helling van de Y s -curve. Ten tweede zet een hogere rente aan tot minder consumeren. Grafisch gaat het om de negatieve helling van de consumptiecurve. Beide effecten stimuleren het sparen. Ook in het Keynesiaans model voor een gesloten economie vonden we gelijkheid (13) terug, met name als de alternatieve evenwichtsvoorwaarde. Het grote verschil is echter dat in het Keynesiaans model onevenwichten weggewerkt worden door aanpassing van de productie (zie bijv. figuur 4.5.), terwijl in het RBC-model rentewijzigingen voor evenwichtsherstel zorgen. Hoe dit precies gebeurt, kan aan de hand van figuur gemakkelijk worden aangetoond. De parallelle voorstelling van de goederen-en-dienstenmarkt en de kapitaalmarkt moet daarbij het inzicht verhogen. Veronderstel bijvoorbeeld dat de reële rente lager is dan de evenwichtsrente R*. In dit geval zal het arbeidsaanbod en de productie laag zijn, waardoor ook het gecreëerd inkomen laag is. De vraag naar goederen en diensten zal daarentegen hoog zijn, zowel voor consumptie als voor investeringen. Velen willen dus consumeren, weinigen willen er echter ook voor werken. Men zal liever ontsparen (lenen). Op de kapitaalmarkt ontstaat dan ook een aanbodtekort. De besparingen volstaan niet om alle investeringen te financieren. De rente zal stijgen. Wanneer de vraag naar kapitaal hoger is dan het aanbod, zal onvermijdelijk immers de kost van het kapitaal stijgen. Hierdoor wordt het evenwicht op beide markten hersteld. Werken en sparen worden aangemoedigd, consumeren en investeren worden afgeremd. Het lijkt ons zinvol op dit moment even terug te blikken naar paragraaf 13.3., waar we aan de hand van het nieuw-keynesiaans model trachtten te verklaren waarom de reële rente in de jaren 80 en 90 veel hoger was dan in de jaren 60 en 70. Op één na komen alle elementen die toen werden aangehaald, ook nu terug, met name de spaarneiging van de gezinnen, de investeringsneiging van de bedrijven en het ontsparen door de overheid. Het enige verschil is de invloed van de monetaire politiek. En ook dit verschil is relatief. In hoofdstuk 13 wezen we erop dat monetaire factoren alleen op korte en middellange termijn invloed hebben op de rente, niet op lange termijn. Aangezien het RBC-model ervan uitgaat dat er geen verschil is tussen de korte termijn en de lange termijn de economie bevindt zich

14 608 De nieuw-klassieke macro-economie steeds op haar langetermijnpad is het niet onlogisch dat de monetaire politiek er irrelevant is ( neutraliteit van het geld ). Is er in het RBC-model dan geen rol voor de geldmarkt? Toch wel, maar deze is klein. Op basis van de geldvraag en het geldaanbod wordt namelijk het algemeen prijspeil bepaald. Figuur stelt voor. Naar conventie zetten we de prijs op de verticale as. De nominale geldvraag en het nominaal geldaanbod staan op de horizontale as. De reële geldvraag aan de basis van deze figuur is een bekende: M d P =L 0+kY R (14) Deze functie stemt overeen met de geldvraagfunctie die we in hoofdstuk 8 hebben afgeleid. De reële kasvoorraad die het publiek wenst aan te houden, stijgt naarmate het reëel inkomen toeneemt en naarmate de rente daalt. Voor de eenvoud veronderstellen we dat er geen inflatie verwacht wordt. De nominale geldvraag is: M d =P(L 0 +ky R) (15) Een hoger algemeen prijspeil geeft dus aanleiding tot een proportionele toename van de nominale hoeveelheid kasmiddelen die het publiek wenst aan te houden. Grafisch betekent dit dat de M d -curve in figuur een positieve rechte door de oorsprong is. De helling van deze rechte zal afnemen wanneer de reële output Y of L 0 toenemen en wanneer de rente R daalt. Voor eenzelfde prijspeil, af te lezen op de verticale as, wordt dan een hogere nominale kasvoorraad gevraagd. Het nominaal geldaanbod is onafhankelijk van het prijspeil. Grafisch verloopt M s dan ook verticaal. In het RBC-model wordt het prijspeil bepaald uit het evenwicht van de geldvraag en het geldaanbod. Op figuur is dat P*. De intuïtie hierachter is de volgende. Is de prijs lager dan P* en is dus de nominale geldhoeveelheid groter dan de nominale geldvraag, dan zal het publiek ongewenste kasvoorraden hebben. Het publiek zal zich hiervan ontdoen door goederen en diensten, obligaties, vastgoed, enz. te kopen. Aangezien in de RBC-benadering het volume van al deze substituten voor geld gegeven is, d.w.z. onafhankelijk is van monetaire ontwikkelingen, zal de verhoogde vraag ernaar alleen hun geldwaarde opdrijven, d.w.z. hun prijs. Deze prijsstijging leidt tot een hogere nominale geldvraag zodat het aanbodoverschot op de geldmarkt weer verdwijnt. Aan de basis van het aanvankelijk aanbodoverschot van geld ligt ofwel een toename van M s, ofwel een daling van de reële geldvraag (L 0 +ky R). In het eerste geval verschuift de M s -lijn naar rechts, in het tweede geval de M d -curve naar boven. Bemerk dat een toename van M s tot een proportionele prijsstijging leidt. Aansluitend bij wat we boven stelden, is er geen reëel effect: M s /P verandert niet.

15 Macro-economische activiteit en conjunctuur 609 Figuur De geldmarkt en het prijspeil in het RBC-model. Noot : Een + boven een variabele duidt aan dat een toename van deze variabele de betreffende curve naar boven doet verschuiven. Een wijst erop dat een toename van deze variabele de betreffende curve naar onder duwt De verklaring van conjunctuurschommelingen in het RBC-model Geobserveerde schommelingen in de economische activiteit zijn volgens de RBC-benadering schommelingen in Y*. Ze zijn het resultaat van de respons van continu optimaliserende economische agenten op schokken. In deze paragraaf illustreren we deze benadering. We veronderstellen achtereenvolgens een tijdelijke schok in de technologie en een tijdelijke schok in de overheidsuitgaven. In beide gevallen gaan we ook na of de door het model voorspelde evoluties op korte termijn van bijvoorbeeld Y, L, C, I, W/P en P consistent zijn met de stylized facts van de conjunctuurbeweging. In de analyse blijven we uitgaan van exogene (forfaitaire) belastingen en overheidsbestedingen. Met betrekking tot onze aanpak in deze paragraaf willen we vooraf nog de volgende twee bemerkingen formuleren. In alle moderne economieën kennen vele van de macro-economische variabelen uit het model dat we in de vorige paragraaf hebben besproken, een trendmatige groei. Dit is het geval voor het reëel BBP (Y), de consumptie (C), de investeringen (I), de technologie (A), enz. Conjunctuurverklaring bestaat er precies in afwijkingen van deze trend te verklaren. Bij de interpretatie van de resultaten die volgen, dient men dit in het achterhoofd te houden. Wanneer we het zullen hebben over Y<0, A<0, enz. bedoelen we eigenlijk een vertraging ten opzichte van de opwaartse

16 610 De nieuw-klassieke macro-economie trend. Dit kan, maar hoeft niet noodzakelijk een absolute daling te betekenen. Omgekeerd bedoelen we met Y>0, A>0, enz. eigenlijk een versnelling ten opzichte van de trend. De RBC-benadering is in wezen dynamisch: ontwikkelingen in een bepaalde periode hebben invloed op wat in de volgende periode gebeurt. Ook het model van de vorige paragraaf is dynamisch 12. In onze uiteenzetting hier beperken we ons evenwel tot de initiële effecten van schokken. We gaan niet in op wat zich afspeelt in latere perioden. Problematisch is deze beperking niet. Zoals D. Romer (2001, p ) aantoont, kenmerken deze latere perioden zich door een geleidelijke terugkeer naar de langetermijntrend. Na het verdwijnen van de tijdelijke schok zullen geleidelijk ook de initiële effecten weer verdwijnen. Figuur beschrijft de gevolgen van een tijdelijke positieve schok in de technologie ( A>0, bijv. gedurende drie jaren). Aanvankelijk bevindt de economie zich in punt a. De effecten van de schok zijn als volgt: Deze schok verhoogt de productie bij een gegeven kapitaal- en arbeidsinzet. In paneel a leidt dit tot een tijdelijke opwaartse rotatie van de productiefunctie. In paneel d is er een (eerste, niet getekende) verschuiving van de Y s -curve naar rechts. Voor een zelfde R zal meer worden geproduceerd. We zullen dit het rechtstreeks effect van de technologische schok op de productie noemen. De marginale productiviteit van arbeid neemt toe. Grafisch verschuift de L d -curve naar rechts (L d2 ). De verhoogde vraag naar arbeid doet het reëel loon stijgen, wat het arbeidsaanbod om twee redenen aanmoedigt (beweging langsheen de L s1 -curve). Ten eerste is er het gebruikelijk substitutieeffect: een hoger loon zet aan tot meer arbeid en minder vrije tijd. Ten tweede is er ook intertemporele substitutie. De tijdelijkheid van de schok impliceert dat de stijging van het reëel loon ook tijdelijk is. Dit zal de gezinnen ertoe aanzetten arbeidsinspanningen die ze voor de toekomst hadden gepland te vervroegen en te concentreren in de periode van de schok. Door de hogere arbeidsinzet zal de productie verder toenemen. Grafisch en ceteris paribus zou de combinatie van het rechtstreeks effect van de technologische schok met de verhoogde arbeidsinzet ingevolge de verschuiving van L d de economie in de panelen a, b en d naar punt b voeren. Het effect op de productie (voor een gegeven rente) wordt in paneel d uitgedrukt door de verschuiving van de Y s -curve naar Y s2. Het permanent inkomen (vermogen) van de gezinnen neemt toe. Gedurende een aantal jaren zal immers het feitelijk beschikbaar inkomen hoger 12. De investeringen in de periode t bepalen er de operationele kapitaalvoorraad, en dus het marginaal product van arbeid en de werkgelegenheid, in de periode t + 1. De werkgelegenheid in de periode t + 1 heeft als determinant van de marginale productiviteit van kapitaal op haar beurt invloed op de investeringen in t+1, en dus op de operationele kapitaalvoorraad in t+2,...

17 Macro-economische activiteit en conjunctuur 611 Figuur Effecten van een tijdelijke positieve technologische schok in het RBCmodel. zijn. Zowel de hogere arbeidsinzet als de hogere arbeidsproductiviteit dragen hiertoe bij. Bemerk wel dat de toename van Y P kleiner is dan de toename van Y D in de jaren van de schok. De reden is de tijdelijkheid van deze laatste. De toename van het permanent inkomen zet aan tot meer consumptie en meer vrije tijd, en dus een verlaagd arbeidsaanbod. Grafisch verschuift de Y d -curve naar rechts en de L s -curve naar links 13. Aangezien de toename van Y P en C kleiner is dan de toename van Y D zal ook meer gespaard worden. De (S+T G)-curve verschuift naar rechts 13. Om de figuur niet te zwaar te beladen, hebben we deze twee verschuivingen niet getekend. In wat volgt zullen ze immers nog worden aangevuld.

18 612 De nieuw-klassieke macro-economie tot (S+T G) 2. De verschuiving naar links van de L s -curve remt de toename van de werkgelegenheid ietwat af, en daardoor ook de verschuiving naar rechts van de Y s -curve. Deze valt terug van Y s2 tot Y s3. Ingevolge zowel de toename van A als de toename van L stijgt de marginale productiviteit van kapitaal. Dit veroorzaakt een verhoogde investeringsvraag. De I-curve verschuift naar rechts, waardoor ook de Y d -curve verder naar rechts verschuift. Uiteindelijk wordt deze Y d2. Het netto-effect op de rente is onduidelijk. Dit hangt af van de sterkte van de respectievelijke toenames van het sparen en de investeringen. De toename van het sparen is op zijn beurt afhankelijk van de duurtijd van de positieve technologische schok. Des te korter de schok, des te minder het permanent inkomen en de consumptie zullen toenemen en des te meer het sparen zal stijgen. De kans op rentedaling is dan sterker. In figuur zijn we hiervan uitgegaan. Door de rentedaling komt zowel op de goederen-en-dienstenmarkt als de kapitaalmarkt een nieuw evenwicht tot stand in punt c. De laatste aanpassing naar punt c toe impliceert op de goederen-en-dienstenmarkt een productiedaling (beweging langs de Y s3 -curve naar beneden). De tegenhanger hiervan op de arbeidsmarkt is een verdere verschuiving naar links van de arbeidsaanbodcurve (intertemporele substitutie). Uiteindelijk gaat L s2 gelden. Punt c is een tijdelijk evenwicht. Door de toename van de investeringen zal in de volgende periode de operationele kapitaalvoorraad groter zijn, wat de productiefunctie en de curve van het marginaal product van arbeid verder naar boven doet verschuiven. Grafisch evolueert de economie op korte termijn dus van punt a naar punt c. Stemt deze evolutie overeen met de stylized facts? Globaal gesproken is het antwoord hierop positief, zij het dat zich ook een probleem stelt. In overeenstemming met de stylized facts is dat de consumptie en de investeringen procyclisch zijn. Een gemeenschappelijke oorzaak voor de stijging van beide is de rentedaling. Voor de consumptie is daarnaast het hoger permanent inkomen van belang, voor de investeringen de hogere productiviteit van kapitaal. In overeenstemming met de stylized facts is ook dat zeker bij tijdelijke schokken, wanneer het permanent inkomen slechts weinig toeneemt, de respons van de investeringen sterker zal zijn dan die van de consumptie. Ook de werkgelegenheid, het reëel loon en de arbeidsproductiviteit zijn procyclisch. Dit laatste blijkt uit het feit dat L minder toeneemt dan Y. Het algemeen prijspeil zal dalen. Zowel de toename van Y als de afname van R verhogen de reële geldvraag. In figuur zou de M d -curve dan ook naar rechts verschuiven. Voor een gegeven nominaal geldaanbod moet dit tot lagere prijzen leiden. Gegeven de context van een positieve aanbodschok zullen de meeste economen met deze anticyclische prijsevolutie kun-

19 Macro-economische activiteit en conjunctuur 613 nen instemmen. Het probleem dat zich nog stelt betreft de omvang van de reële-loonstijging. Het RBC-model impliceert dat deze vrij sterk kan zijn, in ieder geval sterker dan de consensus die een slightly pro-cyclical reëel loon vooropstelt 14. Zowel de stijging van het marginaal product van arbeid als de afname van het arbeidsaanbod duwen het reëel loon omhoog. Een belangrijke vraag hierbij is bovendien of de L s -curve in de realiteit wel zo vlak is als in de figuur weergegeven. Zou L s steiler zijn, d.w.z. zou de reëleloonelasticiteit van het arbeidsaanbod kleiner zijn, dan zou de stijging van W/P nog groter zijn! Vooral de Keynesianen hebben de RBC-economen op dit punt zwaar bekritiseerd. De sterkte van het (intertemporeel) substitutieeffect dat nodig is om een zeer vlakke L s -curve te verantwoorden, is volgens de meeste economen empirisch niet waarneembaar 15. Hoe zouden bovenstaande bevindingen veranderen wanneer de technologische schok een quasi-permanent karakter zou bekomen? De belangrijkste wijzigingen betreffen de consumptie en het arbeidsaanbod: Bij een blijvende positieve technologische schok zal het permanent inkomen het feitelijk beschikbaar inkomen volgen. De consumptie neemt dan proportioneel toe met de output, de besparingen blijven constant. De toename van de investeringen, ingevolge de hogere marginale productiviteit van kapitaal, zal dan aanvankelijk in een rentestijging resulteren. In latere perioden verdwijnt deze rentestijging. Naarmate K -1 stijgt en K* nadert, gaat I immers geleidelijk weer dalen. De arbeidsaanbodcurve zal steiler zijn. Bij een permanente technologische schok is er immers geen intertemporele substitutie van arbeid meer, want ook in de toekomst is het reëel loon hoger. De respons van het arbeidsaanbod op de huidige loonstijging zal dan ook kleiner zijn. Ingevolge het groter permanent-inkomenseffect zal de arbeidsaanbodcurve bovendien verder terugvallen. De tijdelijke rentestijging zorgt hier wel voor een tegeneffect. BemerkdathetRBC-modelinditgevalgrotereproblemenkentmetde stylized facts van de conjunctuurbeweging. Ten eerste reageert de consumptie mogelijk sterker dan de investeringen. Ten tweede zal het reëel loon door de steilere L s -curve (die mogelijk meer naar links verschuift) nog meer stijgen en dus nog meer procyclisch worden. Beide gevolgen zijn strijdig met de realiteit. Anderzijds kan men terecht opmerken dat de voorspellingen van het RBC-model m.b.t. de gevolgen van permanente of quasi-permanente technologische schokken niet meer beoordeeld moeten worden op basis van de stylized facts van de conjunctuurtheorie, maar wel op basis van de stylized facts van de langetermijn-groeitheorie. Deze komen in hoofdstuk 20 aan bod. 14. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de RBC-economen deze consensus niet delen. 15. Zie ook Bosworth, Dawkins en Stromback (1996, hoofdstuk 5) en Ball (1990).

20 614 De nieuw-klassieke macro-economie Figuur toont de effecten van een tijdelijke toename in de overheidsconsumptie. We veronderstellen dat de overheid haar hogere uitgaven financiert door leningen. De effecten van deze operatie zijn als volgt: De onmiddellijke gevolgen van een toename van G zijn dat de macroeconomische vraag naar goederen en diensten (Y d ) toeneemt en dat in het geval van leningfinanciering de nationale besparingen afnemen. De toename van G heeft negatieve gevolgen voor het permanent inkomen van de gezinnen. Op termijn zal een toename van G, zelfs wanneer deze toename tijdelijk is, immers tot hogere belastingen leiden. De daling van hun permanent inkomen zal de gezinnen ertoe aanzetten minder te consumeren 16. De gezinsbesparingen zullen toenemen. Het beschikbaar inkomen blijft in eerste instantie immers onveranderd, terwijl het permanent inkomen daalt. De afname van hun permanent inkomen zet de gezinnen er tevens toe aan minder vrije tijd te nemen en meer te gaan werken. Het arbeidsaanbod neemt toe, met een daling van het reëel loon en een toename van de werkgelegenheid tot gevolg. Grafisch verschuift de L s -curve naar rechts en beweegt de economie langs de gegeven L d -curve 17. De toename in de werkgelegenheid verhoogt vervolgens de productie. Grafisch resulteert een beweging op de productiefunctie en een verschuiving naar rechts van de Y s -curve (Y s2 ). De verhoogde werkgelegenheid en productie doen het beschikbaar gezinsinkomen tijdelijk stijgen, en remmen daardoor de terugval in het permanent inkomen en de gezinsconsumptie enigszins af. Netto zullen deze beide evenwel dalen. De tijdelijke toename van het beschikbaar inkomen weegt qua grootte namelijk niet op tegen de hogere belastingen die zich in de toekomst aankondigen (zie ook Romer, 2001, p ). De stijging van het beschikbaar inkomen versterkt verder de toename in de gezinsbesparingen. De terugval in de gezinsconsumptie belet niet dat de macro-economische vraag naar goederen en diensten netto een toename kent (verschuiving van de Y d -curve naar rechts) 18. Evenmin belet de toename in de gezins- 16. Een mogelijke uitbreiding van het model dat dit effect versterkt betreft substitutie-effecten tussen de publieke en de private consumptie. Er zijn redenen om aan te nemen dat wanneer de overheid haar consumptie verhoogt, bijvoorbeeld meer uitgaven doet voor publieke recreatie, bibliotheken, openbaar vervoer, enz., dat dan de gezinnen hun uitgaven voor private recreatie, boeken, persoonlijk vervoer, enz. zullen afbouwen. De private-consumptiefunctie wordt dan + C=C(R,Y p,g). Nicoletti (1989) en Giavazzi en Pagano (1990) vinden empirische ondersteuning voor het bestaan van een dergelijk substitutie-effect in respectievelijk de VS en Denemarken. In andere landen, waaronder België en Duitsland, vindt Nicoletti dit effect evenwel niet terug. 17. Om de figuur niet te overladen, hebben we deze verschuiving van de L s -curve niet getekend, ze wordt later nog versterkt. 18. Om de figuur niet te overladen, hebben we deze verschuiving van de Y d -curve niet getekend, ze wordt later nog versterkt.

Macro-economie examenvragen

Macro-economie examenvragen Macro-economie examenvragen Deel II 1. Indien de reële productie en het arbeidsaandeel constant blijven, dan kan het aantal tewerkgestelde personen van het ene jaar op het andere slechts toenemen indien.

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

UIT theorie ASAD

UIT theorie ASAD Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is een samenvoeging van de theorie van Keynes met de oude klassieke modellen. In verschijningsvorm

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) 1. De grafiek hieronder geeft de participatiegraad voor Nederland, de V.S. en de 12 kernlanden

Nadere informatie

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod 6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod Opgave 1 a Noem vier factoren die bij een gegeven prijsniveau tot een verandering van de Effectieve Vraag kunnen leiden. b Met welke (macro-economische) instrumenten

Nadere informatie

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag. Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is daarmee een macro-economisch model. Het model maakt sterk gebruik van het marktmodel uit

Nadere informatie

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Vraag 1 Bin. Munt/Buit. munt Hoeveelheid buitenlandse munt Beschouw bovenstaande grafiek met op de Y-as de hoeveelheid binnenlandse

Nadere informatie

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD pdf18 MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD De macro-vraaglijn of geaggregeerde vraaglijn geeft het verband weer tussen het algemeen prijspeil en de gevraagde hoeveelheid binnenlands product. De macro-vraaglijn

Nadere informatie

HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN 1 HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN 1 In een gesloten economie zonder overheid, en waar de ondernemingen niet afschrijven noch winst reserveren, geldt : BNP = Y = consumptie + investeringen, BNP = Y = consumptie

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) VERSIE DEEL : Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 8 punten). Veronderstel een economie waar drie goederen worden geproduceerd. Alles wat in een jaar

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot:

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot: Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. dr. Jan Bouckaert Prof. dr. André Van Poeck 12-15 december 2014 1. Stel dat het bruto nationaal inkomen 200 miljard euro bedraagt. Hoeveel bedraagt

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) VERSIE 1 DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) 1. Veronderstel een economie waar drie goederen worden geproduceerd. Alles wat in een

Nadere informatie

: Macro-economie voor Bedrijfseconomie

: Macro-economie voor Bedrijfseconomie TENTAMEN inclusief antwoorden Vaknaam : Macro-economie voor Bedrijfseconomie Vakcode : 330091 Datum tentamen : donderdag 16 mei 2013 Duur tentamen : 3 uur Docent : Dr. B.J.A.M. van Groezen ANR : 649627

Nadere informatie

Proefexamen Macro-economie: verbetering

Proefexamen Macro-economie: verbetering Proefexamen Macro-economie: verbetering Deel 1: Drie open vragen op telkens 6 punten. 1. H9 a) Leid wiskundig de Philipscurve af uit de prijszettingsrelatie op de arbeidsmarkt. Verklaar de gebruikte symbolen.

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) (Summary in Dutch) Inflatie is de stijging van het algemeen prijspeil. De jaren 70 en 80 van de vorige eeuw waren periodes van relatief hoge inflatiecijfers in West-Europa, terwijl lage inflatie en deflatie

Nadere informatie

12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte termijn: de visies van Keynes en Friedman

12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte termijn: de visies van Keynes en Friedman 423 Bemerk dat dit eerste effect van olieprijsstijgingen vergelijkbaar is met het effect van een verhoging van de belastingen door de overheid (tp op de werkgevers, ti of tw op de werknemers). Nu is het

Nadere informatie

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud: Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets Economie Inhoud: Wat? blz. h1 & h2 samengevat 2 h3 samengevat 3 h4 samengevat 4 wat moet weten 5 Begrippen 6 & 7 Links 7 Test je

Nadere informatie

Economische conjunctuur

Economische conjunctuur Economische conjunctuur hoogconjunctuur Reëel binnenlands product groeit procentueel sterker dan gemiddeld. Ontstaat door veel vraag naar producten Trend (Gemiddelde groei over groot aantal jaren) laagconjunctuur

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11 OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk Open Vragen OEFENING a) i. De vraagcurve van arbeid verschuift naar rechts. ii. Daar we in de korte termijn zijn, kan de kapitaalstock niet worden aangepast aan de stijging

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10 Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10 Samenvatting door een scholier 2188 woorden 14 februari 2016 8,6 15 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Hoofdstuk 9: Schommelingen in de economie 9.1 Schommelingen

Nadere informatie

Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen 1

Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen 1 Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen 1 Januari 2009 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus lijsten met

Nadere informatie

Keynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn, klassieke modellen op de lange termijn.

Keynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn, klassieke modellen op de lange termijn. Samenvatting door E. 2316 woorden 27 april 2013 9 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie Hoofdstuk 8: Een model van een economie 8.1 Verschillende modellen Macro-economische modellen kunnen

Nadere informatie

Hoofdstuk 5: De Consument

Hoofdstuk 5: De Consument Economie, een Inleiding Hoofdstuk 5: De Consument 1 De Consument Gedrag verklaren Van consumenten (gezinnen) Op goederenmarkt Algemeen kader: Maximaliseren van doelstellingsfunctie Onder beperkingen 2

Nadere informatie

UIT De Phillips curve in het kort

UIT De Phillips curve in het kort Phillips ontdekt een verband (korte termijn). De econoom Phillips zag in de gegevens van eind jaren 50 tot eind jaren 60 een duidelijk (negatief) verband tussen werkloosheid en inflatie. Phillips stelde

Nadere informatie

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten Economie, een Inleiding Hoofdstuk 7: Productie en Kosten 1 Productie en Kosten Constructie van kostenfunctie Resultaat van optimale keuze van productiefactoren gegeven prijzen gegeven te produceren output

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets

Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets December 2008 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus een lijst

Nadere informatie

De macro-economische vooruitzichten voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan

De macro-economische vooruitzichten voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan Economie en onderneming De macro-economische vooruitzichten 2006-2012 voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan Meyermans, E. & Van Brusselen, P. (2006).

Nadere informatie

Inhoud. Hoofdstuk 1 Macro-economie en macro-economische vraagstukken 3

Inhoud. Hoofdstuk 1 Macro-economie en macro-economische vraagstukken 3 Inhoud Woord vooraf xix Deel 1 Algemene inleiding 1 Hoofdstuk 1 Macro-economie en macro-economische vraagstukken 3 1.1. Wat is macro-economie? 3 1.2. Macro-economische grootheden en verbanden 5 1.2.1.

Nadere informatie

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Hoofdstuk 1 + 2 Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Bedoeld om de werkelijkheid te verklaren Bedoeld om voorspellingen

Nadere informatie

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M) 1) Geef de omschrijving van trendmatige groei. 2) Wat houdt conjunctuurgolf in? 3) Noem 5 conjunctuurindicatoren. 4) Leg uit waarom bij hoogconjunctuur de bedrijfswinsten zullen stijgen. 5) Leg uit waarom

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0025) Proeftentamen 2

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0025) Proeftentamen 2 Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Propedeusecursus Macro-economie (6011P0025) Proeftentamen 2 Lente 2013 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus

Nadere informatie

Macro-economie (6011P0125) Proeftentamen 1

Macro-economie (6011P0125) Proeftentamen 1 Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie (6011P0125) Proeftentamen 1 Lente 2013 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus een blad met antwoordmogelijkheden

Nadere informatie

Korte inhoud. Deel 2 Macro-economische analyse van de vraagzijde 127

Korte inhoud. Deel 2 Macro-economische analyse van de vraagzijde 127 Korte inhoud Deel 1 Algemene inleiding 1 Hoofdstuk 1 Macro-economie en macro-economische vraagstukken 3 Hoofdstuk 2 Macro-economische ex-post relaties: productie, inkomen en bestedingen 67 Hoofdstuk 3

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) VERSIE 1 DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) 1. Zijn de volgende stellingen waar of niet waar? I. Voorraadinvesteringen kunnen negatief

Nadere informatie

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden? 1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Rek in het arbeidsaanbod 1 maximumscore 2 Doordat het aanbod van

Nadere informatie

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Vraag 1 (H1-14) Een schoenmaker heeft een paar schoenen gerepareerd en de klant betaalt voor deze reparatie 16 euro. De schoenmaker

Nadere informatie

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Module 8 havo 5 Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Economische conjunctuur hoogconjunctuur Reëel binnenlands product groeit procentueel sterker dan gemiddeld. laagconjunctuur Reëel binnenlands product groeit

Nadere informatie

Inleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en het nationaal inkomen bestaat.

Inleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en het nationaal inkomen bestaat. Bestedingsevenwicht - 1 van 15 MACRO-ECONOMISCH BESTEDINGSEVENWICHT Welke factoren bepalen de grootte van het nationaal inkomen? Inleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en

Nadere informatie

HOOFDSTUK 16: DE ARBEIDSMARKT

HOOFDSTUK 16: DE ARBEIDSMARKT HOOFDSTUK 16: DE ARBEIDSMARKT 1. BEGRIPPE Brutoloon (w b ): contractueel overeengekomen bezoldiging voor het uitvoeren van een bepaalde arbeidsprestatie ettoloon (w n ): loon dat werknemer uiteindelijk

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven Samenvatting door D. 1403 woorden 18 januari 2014 7 3 keer beoordeeld Vak Economie Conjunctuurbeweging/Conjunctuur: Het patroon van het stijgen

Nadere informatie

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari 2011 6,3 17 keer beoordeeld Vak Economie ECONOMIE Lesbrief Globalisering INFLATIE Soort Oorzaken OPLOSSINGEN Vraag Bestedingsinflatie Door de oplevende

Nadere informatie

HOOFDSTUK 21: DE VRAAGZIJDE DE REELE SFEER

HOOFDSTUK 21: DE VRAAGZIJDE DE REELE SFEER 1 HOOFDSTUK 21: DE VRGZIJDE DE REELE SFEER Uitgangspunt: J. M. Keynes Bestaan van werkloosheid en niet benutte productiecapaciteit productie kan stijgen zonder dat de prijzen van de productiefactoren stijgen

Nadere informatie

Multiplicatoren: handleiding

Multiplicatoren: handleiding Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Multiplicatoren: handleiding De multiplicatoren van het finaal gebruik behelzen een klassieke toepassing van het traditionele inputoutputmodel

Nadere informatie

Samenvatting Economie Conjunctuur en economische beleid

Samenvatting Economie Conjunctuur en economische beleid Samenvatting Economie Conjunctuur en economische beleid Samenvatting door Marise 1679 woorden 6 maart 2017 6,7 11 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Economie Conjunctuur en economisch

Nadere informatie

UIT De Philips curve in het kort

UIT De Philips curve in het kort Philips ontdekt een verband (korte termijn). De econoom Phillips zag in de gegevens van eind jaren 50 tot en met eind jaren 60 een duidelijk (negatief) verband tussen werkloosheid en inflatie. De theorie

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

21.4. Een inleiding tot intergenerationele economie: het Diamond-model van overlappende generaties (OLG-model)

21.4. Een inleiding tot intergenerationele economie: het Diamond-model van overlappende generaties (OLG-model) 764 Economische groei onderzoek breiden Kneller et al. (1999) deze budgetbeperking als volgt uit: g t +ng t = τy t +nt t +def t (44) Naast de gekende g t en τy t omvat vergelijking (44) respectievelijk

Nadere informatie

Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod

Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod Economie, een Inleiding Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod 1 Vraag en Aanbod - Inhoudstafel 1. De vraag als uitdrukking van bereidheid tot betalen 2. Het aanbod als uitdrukking van marginale kosten 3. Prijsvorming

Nadere informatie

Auteursrechtelijk beschermd materiaal. De investeringen zijn dus gelijk aan het private sparen en het publieke sparen

Auteursrechtelijk beschermd materiaal. De investeringen zijn dus gelijk aan het private sparen en het publieke sparen OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 21 Open Vragen OEFENING 1 a) I. een gesloten economie zonder overheid AA = AV AA = Y = Yb = C + S AV = C + I C+I=C+S en bijgevolg S = I II. een gesloten economie met overheid

Nadere informatie

Hoofdstuk 14 Conjunctuur

Hoofdstuk 14 Conjunctuur Hoofdstuk 14 Conjunctuur Open vragen 14.1 CPB: groei Nederlandse economie valt terug naar 1% in 2005 In 2005 zal de economische groei in Nederland licht terugvallen naar 1% ten opzichte van een groei van

Nadere informatie

5.1 Wie is er werkloos?

5.1 Wie is er werkloos? 5.1 Wie is er werkloos? Volgens het CBS behoren mensen tot de werkloze beroepsbevolking als ze een leeftijd hebben van 15 tot en met 64 jaar, minder dan 12 uur werken, actief op zoek zijn naar betaald

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming?

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming? Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming? 2.1. Wat je produceert moet je kunnen verkopen. Zie boek: p. 22 25 (+ nota s) Senseo en stadstweewieler van BMW 2.2./2.3./2.4. Vraag en aanbod 1. Voorbeeld

Nadere informatie

5.2 Wie is er werkloos?

5.2 Wie is er werkloos? 5.2 Wie is er werkloos? Volgens het CBS behoren mensen tot de werkloze beroepsbevolking als ze een leeftijd hebben van 15 tot en met 64 jaar, minder dan 12 uur werken, actief op zoek zijn naar betaald

Nadere informatie

Economie (TEW) - Formule blad

Economie (TEW) - Formule blad Economie Formuleblad Hoofdstuk 1. Marginaal product van arbeid = de toename in de productie van een goed bij inzet van één extra eenheid arbeid. MPL = X/ L of MPL = dx/dl Hoofdstuk 2. Prijselasticiteit

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen Samenvatting Economie Lesbrief Modellen Samenvatting door een scholier 1385 woorden 6 mei 2006 6,2 13 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H. 1, Crisis. Conjunctuurtheorie = theorie over crisis met

Nadere informatie

Macro-economie. Oefenpakket ECONOMIE & BEDRIJFSKUNDE, JAAR 1

Macro-economie. Oefenpakket ECONOMIE & BEDRIJFSKUNDE, JAAR 1 Macro-economie Oefenpakket ECONOMIE & BEDRIJFSKUNDE, JAAR 1 JoHo Samenvattingen Hoe te verkrijgen? JoHo biedt een compleet pakket samenvattingen aan. In dé studentenwinkels van Nederland vind je bijvoorbeeld

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 400 Nota over de toestand van s Rijks Financiën Nr. 42 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie. Prof. Dr. Jan Bouckaert december 2015

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie. Prof. Dr. Jan Bouckaert december 2015 Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert 11-14 december 2015 1. Wat wordt niet meegerekend in het netto nationaal inkomen (nni) van België? A. Lonen van Belgische grensarbeiders

Nadere informatie

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Perscommuniqué Brussel, 15 september 2000 Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de

Nadere informatie

Gezinnen. Overheid. Bedrijven. Buitenland

Gezinnen. Overheid. Bedrijven. Buitenland Hoofdstuk 2 Basisinzichten Opgave 1 NBP fk 990 S = 120 Gezinnen Bg = 50 C = 820 Overheid NBPov = 90 Indir. Bel. = 70 Cov = 50 Iov = 10 NBPb = 900 Bedrijven I = 110 X = 910 M = 930 Buitenland B NBPfk Bg

Nadere informatie

Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf

Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf M21221 Arbeidsproductiviteit in MKB en groot Verklaring van verschillen tussen MKB en groot en ontwikkelingen 1993-29 Anne Bruins Ton Kwaak Zoetermeer, november 212 Arbeidsproductiviteit in MKB en groot

Nadere informatie

Arbeid = arbeiders = mensen

Arbeid = arbeiders = mensen Vraag van en aanbod naar arbeid Arbeid = arbeiders = mensen De vraag naar mensen = werkenden Het aanbod van mensen = beroepsbevolking Participatiegraad Beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking * 100%

Nadere informatie

Kwalitatieve gevolgen voor de werkgelegenheid op korte termijn van de tegenbegrotingen

Kwalitatieve gevolgen voor de werkgelegenheid op korte termijn van de tegenbegrotingen CPB Notitie Datum : 28 september 2009 Aan : Tweede Kamer Kwalitatieve gevolgen voor de werkgelegenheid op korte termijn van de tegenbegrotingen 1 Inleiding Tijdens de afgelopen Algemene Politieke Beschouwingen

Nadere informatie

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl Domein E: Ruilen over de tijd Rente : prijs van tijd Nu lenen: een lagere rente Nu sparen: een hogere rente Individuele prijs van tijd: het ongemak dat je ervaart Algemene prijs van tijd: de rente die

Nadere informatie

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Remediëringstaak: Vraag en aanbod Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: a. Stijging olieprijs blijft beperkt. Je moet een grafiek tekenen waarin je je aanbod naar links laat verschuiven (aanbod daalt) (wegens pijpleidingen die

Nadere informatie

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7 Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert Prof. Dr. André Van Poeck 15-19 november 2012 1. Welke uitspraak is fout? A. De curve van productiemogelijkheden illustreert het begrip

Nadere informatie

Hoofdstuk 4. Bepaling van de macro-economische activiteit: het eenvoudigste keynesiaans model

Hoofdstuk 4. Bepaling van de macro-economische activiteit: het eenvoudigste keynesiaans model Hoofdstuk 4 Bepaling van de macro-economische activiteit: het eenvoudigste keynesiaans model In dit hoofdstuk zetten we een zeer eenvoudig model ter verklaring van de macro-economische activiteit uiteen.

Nadere informatie

De Europese schuldencrisis heeft aangetoond dat een zeer hoog niveau

De Europese schuldencrisis heeft aangetoond dat een zeer hoog niveau Chapter 6 Samenvatting (Dutch summary) De Europese schuldencrisis heeft aangetoond dat een zeer hoog niveau van de staatsschuld kan leiden tot oplopende rentelasten die economisch herstel tegengaan. In

Nadere informatie

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten CPB Notitie Datum : 7 april 2004 Aan : Projectdirectie Administratieve Lasten Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten 1 Inleiding Het kabinet heeft in het regeerakkoord het

Nadere informatie

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl Keuzeonderwerp Keynesiaans model Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt Vraag op de goederenmarkt Alleen gezinnen en bedrijven kopen op de goederenmarkt. C = 0,6 Y Aa = 4 mln mensen

Nadere informatie

Een aardbeving is een voorbeeld van een eenmalig-permanente en continue schok en de tijdelijke uitval van elektriciteit is bijvoorbeeld een eenmalige

Een aardbeving is een voorbeeld van een eenmalig-permanente en continue schok en de tijdelijke uitval van elektriciteit is bijvoorbeeld een eenmalige Samenvatting Een economische schok is een drastische verandering in het evenwicht of de continuïteit van een systeem. De wereld wordt gekenmerkt door een veelheid van schokken. En elke schok lijkt de economie

Nadere informatie

1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

2. Simulatie van de impact van een "centen i.p.v. procenten"-systeem

2. Simulatie van de impact van een centen i.p.v. procenten-systeem Bijlage/Annexe 15 DEPARTEMENT STUDIËN Impact van een indexering in centen i.p.v. procenten 1. Inleiding Op regelmatige tijdstippen wordt vanuit verschillende bronnen gesuggereerd om het huidige indexeringssysteem

Nadere informatie

ALGEMENE ECONOMIE /03

ALGEMENE ECONOMIE /03 HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden bij het produceren: NOKIA: natuur, ondernemen, kapitaal,

Nadere informatie

20.1 Wat is economische groei?!

20.1 Wat is economische groei?! 20.1 Wat is economische groei? Om te beoordelen of er geproduceerd is, moet het BBP worden gecorrigeerd voor de inflatie. BBP is de totale product door binnenlandse sectoren. We vinden dan de toename van

Nadere informatie

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken. Hoofdstuk 4 Inkomen Paragraaf 4.1 De inkomensverschillen Waardoor ontstaan inkomens verschillen. Inkomensverschillen ontstaan door: Opleiding Verantwoordelijkheid Machtspositie Onregelmatigheid of gevaar

Nadere informatie

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0125) Proeftussentoets

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0125) Proeftussentoets Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Propedeusecursus Macro-economie (6011P0125) Proeftussentoets Lente 2013 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus

Nadere informatie

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018 EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018 (het examen bestaat uit 25 multiplechoice-vragen, u start op -5 en er is geen giscorrectie. De nadruk ligt op redeneren en economische mechanismes. ) 1) 1e wet

Nadere informatie

Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 1

Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 1 Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 1 November 2008 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus lijsten

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2013-I

Eindexamen vwo economie 2013-I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit

Nadere informatie

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn: Competitieve markten van 6 COMPETITIEVE MARKTEN Marktvormen Welke verschilpunten stel je vast als je het aantal aanbieders en het aantal vragers vergelijkt op volgende markten? a/ Wisselmarkt b/ Markt

Nadere informatie

Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen

Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen Juni 2009 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus lijsten met antwoordmogelijkheden

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2014-I

Eindexamen vwo economie 2014-I Opgave 1 1 maximumscore 2 De kredietcrisis in de VS leidt ertoe dat Nederlandse banken verlies lijden op hun beleggingen in de VS en daardoor minder makkelijk krediet verstrekken aan bedrijven. Hierdoor

Nadere informatie

Errata Economie: oefeningen

Errata Economie: oefeningen 1 Errata Economie: oefeningen! Deze correcties gelden alleen voor de eerste druk van 2010! p. 11 Hoofdstuk 1 Open Vraag 1 e) We zetten nu voor het jaar 1990 het BBP van de randzone om in dollars. We delen

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk

Nadere informatie

Academiejaar de Kandidatuur EW, TEW en TBK. Macro-economie I. Korte samenvatting van de theorie Oefeningen: Opgaven & Oplossingen

Academiejaar de Kandidatuur EW, TEW en TBK. Macro-economie I. Korte samenvatting van de theorie Oefeningen: Opgaven & Oplossingen Academiejaar 2004 2005 2 de Kandidatuur EW, TEW en TBK Macro-economie I Korte samenvatting van de theorie Oefeningen: Opgaven & Oplossingen 18 oktober 2004 Inhoudsopgave I Korte samenvatting van de theorie

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod

Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Samenvatting Economie Toetsweek 2 Samenvatting Economie Toetsweek 2 Samenvatting door E. 1301 woorden 3 december 2016 10 1 keer beoordeeld Vak Economie VERKOOPWAARDE 2000 INKOOPWAARDE: (INTERMEDIAIR VERBRUIK) GRONDSTOFFEN 1100 DIENSTEN

Nadere informatie

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën. Beste leerling, Dit document bevat het examenverslag voor leerlingen van het vak economie vwo, eerste tijdvak (2019). In dit examenverslag proberen we een zo goed mogelijk antwoord te geven op de volgende

Nadere informatie