BESLUIT WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT

Transcriptie

1 BESLUIT WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT Omgevingsvergunning voor een LNG tankstation Datum besluit : 5 december 2016 Datum aanvraag : 22 april 2016 Naam aanvrager : Van Leeuwen Truckservice B.V. GEGEVENS LOCATIE Naam inrichting/locatie : Van Leeuwen Truckservice B.V. Adres : Transportweg 32 in Waddinxveen Ons kenmerk : OLO-nummer : Besluitkenmerk Pagina 1 van 43

2 Inhoudsopgave BESLUIT Aanleiding Besluit Procedure Volledigheid van de aanvraag Vertrouwelijkheid van de aanvraag Adviezen Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpvergunning Wetgeving Motivering Bouwen Milieu... 9 Bouwvoorschriften Algemeen Bouwen Milieuvoorschriften Algemeen LNG Opslaan van gevaarlijke stoffen (< kg, PGS 15) Opslag van stikstof (koelinstallatie LNG, PGS 9) Geluid Bodem Grondwatermonitoring Opslag van vloeibare gevaarlijke stoffen (AdBlue) Afvalwater Activiteiten met motoren en motorvoertuigen Activiteiten met betrekking tot metaal Accu s en acculader Afvalstoffen Energie Bijlage 2 Situering vergunningpunten Bijlage 3 Begrippen Besluitkenmerk Pagina 2 van 43

3 1 Aanleiding De Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) draagt bij aan een veilige, duurzame en gezonde leefomgeving. Dit doen we door milieutaken in de hele regio en bouw- en woningtoezichttaken in een deel ervan uit te voeren in opdracht van de aangesloten gemeenten en de provincie Zuid-Holland. Namens de gemeente Waddinxveen controleert de ODMH of vergunningvoorschriften en wet- en regelgeving op een van bovengenoemde beleidsterreinen worden nageleefd. Eén van die taken is te zorgen dat bedrijven een adequate omgevingsvergunning hebben. In het kader hiervan hebben wij op 22 april 2016 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag betreft het uitbreiden van de inrichting met een LNG tankstation. De aanvraag heeft betrekking op Transportweg 32 in Waddinxveen, kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen, sectie C, nummer 4000 De aanvraag is geregistreerd onder nummer De volgende activiteiten zijn aangevraagd: - Bouwen (artikel 2.1 lid 1a Wabo); - Milieu (artikel 2.1, lid 1e Wabo). De inrichting valt onder Bijlage 1, categorie 2.7 sub i van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit betreft inrichtingen voor het opslaan van andere gassen dan propaan, propeen, zuurstof, koolzuur, lucht, argon, helium of stikstof in één of meer opslagtanks. In dit geval betreft de aanvraag de opslag van LNG (Liquified Natural Gas), vloeibaar gemaakt aardgas en het afleveren daarvan (tevens vergunningplichtig op grond van categorie 4.4 onder m van het Bor). Hierdoor wordt de inrichting aangemerkt als zijnde een inrichting waarvoor op grond van artikel 2.1, tweede lid van het Bor een vergunning noodzakelijk is. Vergunde situatie Voor de inrichting zijn eerder de onderstaande vergunningen en/of ontheffingen verleend dan wel meldingen geaccepteerd: Soort vergunning Datum Kenmerk Onderwerp Activiteitenbesluit Maatwerkvoorschriften grondwatermonitoring olieafscheider Activiteitenbesluit Toestemming gelijkwaardigheidstoets vloeistofdichte opvangvoorziening Activiteitenbesluit Melding uitbreiding vloeistofdichte vloer en vervangen pompen Activiteitenbesluit Maatwerkvoorschriften Geluid Waterwet (voorheen wet Verontreiniging Oppervlaktewateren) /1997 Lozing hemelwater van bedrijfsterrein en dak op oppervlaktewater De bovengenoemde meldingen, vergunningen en maatwerkvoorschriften, met uitzondering van de Waterwet-vergunning, vervallen met ingang van de datum, waarop deze beschikking onherroepelijk is geworden. Besluitkenmerk Pagina 3 van 43

4 2 Besluit Wij besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: a. De omgevingsvergunning te verlenen voor de volgende activiteiten: - Bouwen (artikel 2.1 lid 1a Wabo) - Milieu (artikel 2.1, lid 1e Wabo) b. Dat de volgende delen van de aanvraag onderdeel uit maken van deze vergunning: - Publiceerbare aanvraag (ons kenmerk ); - Akoestisch rapport, versie 2 (ons kenmerk ); - QRA LNG Tankstation versie 2.0 (ons kenmerk ); - Plattegrond werkplaats en kantoor (ons kenmerk ); - Situatietekening nieuwe situatie verschuiving vulpunt (ons kenmerk ); - Aanvulling QRA verschuiving vulpunt (ons kenmerk ); - Aangepast Nul- en eindsituatie bodemonderzoek NTS-STD (ons kenmerk ); - Beheersovereenkomst privaatrechtelijk (ons kernmerk , niet openbaar en niet ter inzage); - Constructieve tekening buitenruimte (ons kenmerk ); - Gevelaanzichten nieuwe situatie (ons kenmerk ); - Principe details nieuwe situatie (wijz A) (ons kenmerk ); - Principe doorsneden nieuwe toestand (ons kenmerk ); - Bijlage 1 bij zienswijze: Onderbouwing PGS9 afwijking interne veiligheidsafstand (ons kenmerk ); - c. Dat de volgende onderdelen van de aanvraag geen onderdeel uitmaken van deze beschikking doch dienen als informatie en eveneens ter inzage worden gelegd: - Atex zonering nieuwe situatie (ons kenmerk ) - Niet technische samenvatting (ons kenmerk ) - PGS 15 ruimte overzicht brandwerende maatregelen (ons kenmerk ); - Besluit gelijkwaardigheid kelder 2010 (ons kenmerk ); - PID Algemeen (piping and instrument diagram) (ons kenmerk ); - Gegevens m.b.t. koelsysteem LNG (ons kenmerk ); - Werkinstructie lossen LNG (ons kenmerk ); - Veiligheidsblad LNG (ons kenmerk ) - Gegevens m.b.t. koelsysteem LNG (ons kenmerk ); - Tekening met onderzoeksvoorstel peilbuizen (ons kenmerk ). d. Aan de vergunning voorschriften te verbinden die zijn opgenomen in bijlagen; e. Gelet op artikel 8.42 van de Wet milieubeheer aan deze vergunning maatwerkvoorschriften te verbinden voor het monitoren van de grondwaterkwaliteit nabij de olie-benzine afscheiders onder intrekking van het eerder hiervoor genomen besluit van 24 april 2012 met kenmerk tot het opleggen van maatwerkvoorschriften; f. Dat de kelder (olieopslag) als een doelmatige lekbak geldt waarbij de vloer van de kelder als vloeistofdicht wordt beschouwd (gelijkwaardigheidsbesluit op grond van artikel 1.8 van het Activiteitenbesluit) onder intrekking van het eerder hiervoor genomen gellijkwaardigheidsbesluit van 18 februari 2010 met kenmerk ; g. Dat de aan deze vergunning verbonden voorschriften onderdeel milieu met de nummers 3.8, 3.9 en 8.13 tot en met 8.20 gedurende 5 jaar in werking blijven nadat deze vergunning zijn geldigheid heeft verloren. Besluitkenmerk Pagina 4 van 43

5 Deze vergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van 6 weken (artikel 6.1 lid 2 Wabo). Als er een beroep tegen deze omgevingsvergunning wordt ingediend en gedurende de beroepstermijn bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de vergunning niet eerder in werking dan nadat op dat verzoek is beslist. Wij willen u wijzen op de volgende punten: - In art van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is opgenomen dat indien de vergunning gaat gelden voor een ander dan de vergunninghouder, de vergunninghouder dit ten minste een maand voordien aan het bevoegd gezag moet melden. - Ten aanzien van de ongewone voorvallen binnen de inrichting en de naar aanleiding daarvan uit te voeren maatregelen is hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer van toepassing. 3 Procedure Dit besluit is voorbereid volgens de uitgebreide procedure (paragraaf 3.3 Wabo). Wij hebben de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Ministeriele regeling omgevingsrecht. De aanvraag en de daarbij gevoegde bescheiden voldoen aan de eisen die het Besluit omgevingsrecht en de Regeling omgevingsrecht daaraan stellen. 3.1 Volledigheid van de aanvraag Op 23 juni 2016 hebben wij schriftelijk verzocht om aanvullende gegevens in te dienen. De aanvullende gegevens zijn op verschillende data ontvangen. De laatste ontbrekende gegevens hebben wij op 29 september 2016 ontvangen. Na ontvangst van de aanvullende gegevens hebben wij de aanvraag getoetst op volledigheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen. De termijn voor het nemen van het besluit is opgeschort tot de laatste dag waarop de gelegenheid is de aanvraag aan te vullen. In dit geval is de termijn voor het nemen van het besluit opgeschort met acht weken. De aanvraag en de daarbij gevoegde bescheiden verschaffen voldoende duidelijkheid over de milieugevolgen van de inrichting zodat het college van burgemeester en wethouders tot een volwaardige milieuhygiënische toetsing kan komen, derden in staat zijn in de vergunningprocedure effectief voor hun rechten op te komen en de aanvrager uiteindelijk zal kunnen beschikken over een vergunning die in termen van rechtszekerheid en uitvoerbaarheid als adequaat is aan te merken. 3.2 Vertrouwelijkheid van de aanvraag Aan de aanvraag is een niet openbaar en niet ter inzage liggend document gevoegd waarin de privaatrechtelijke verhoudingen tussen marktpartijen onderling zijn vastgelegd. De overeenkomst is onderdeel van de aanvraag aangezien deze aan het bevoegd gezag helderheid verschaft over de drijver van de inrichting (inrichtinghouder). De overeenkomst bevat commerciële afspraken met een economisch belang en bevat verder geen relevante milieu informatie. Aan het verzoek van de aanvrager om de overeenkomst niet openbaar te maken en niet ter inzage te leggen wordt derhalve voldaan. 3.3 Adviezen In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij de aanvraag ter advies aan de volgende instanties/bestuursorganen gezonden: Besluitkenmerk Pagina 5 van 43

6 - Veiligheidsregio Hollands-Midden; - Brandweer Hollands-Midden. Naar aanleiding hiervan hebben wij de volgende adviezen ontvangen ( Advies nieuwbouw LNGstation, 25 mei 2016, kenmerk UIT , met aanvulling d.d. 29 september 2016 met kenmerk UIT ), waarin: - de Brandweer Hollands-Midden adviseert de gevraagde vergunning te verlenen onder voorwaarde dat het project wordt uitgevoerd conform de eisen uit de PGS 33 en 33-1; - de Veiligheidsregio Hollands-Midden adviseert de gevraagde vergunning te verlenen met de voorwaarde dat, in geval van een calamiteit, direct naar de omgeving (bedrijven, burgers) gecommuniceerd wordt. De uitgebrachte adviezen zijn verwerkt in de overwegingen en voorschriften van deze vergunning. 3.4 Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpvergunning Naar aanleiding van het ontwerpbesluit zijn op 23 november 2016 zienswijzen ingediend namens de aanvrager. De zienswijzen zijn binnen de daarvoor gestelde termijn ingediend en derhalve ontvankelijk. De zienswijze heeft betrekking op voorschrift 6.1 uit het ontwerpbesluit. Op grond van dat voorschrift dient de afstand tussen de LNG tank en de stikstoftank minimaal 9 meter te bedragen. In de aanvraag is een kortere afstand opgenomen van circa 7 meter. Middels de zienswijze wordt verzocht af te zien van de vereiste minimumafstand van 9 meter. Het verzoek is voorzien van een onderbouwing en veiligheidsstudie. Met betrekking tot de zienswijze wordt het volgende opgemerkt: In de vergunning is opgenomen dat de stikstofinstallatie dient te voldoen aan de voorwaarden van de PGS 9 en de LNG-afleverinstallatie dient te voldoen aan de PGS Volgens de PGS 9 dient de afstand tussen beide installaties 9 meter te zijn om zodoende brand door een externe oorzaak te voorkomen. In de beoogde opzet van de inrichting is de afstand tussen beide installaties 7 meter. Om te voorkomen dat, in het geval sprake is van een lekkage, het LNG niet naar de stikstofinstallatie kan toestromen worden door de inrichtinghouder enkele maatregelen voorgesteld waaronder het opstellen van de LNG-installatie op een betonnen vloer met een afschot in de tegengestelde richting ten opzichte van de stikstofinstallatie. Hierdoor én door de maatregelen zoals vlam-, temperatuur en gasdetectie wordt voorkomen dat de vloeistof richting de stikstofinstallatie kan stromen en ter plaatse de installatie kan verhitten in het geval van een ontsteking. Deze maatregelen zijn dermate risico reducerend dat een afstand van 7 meter ten opzichte van de stikstofinstallatie als voldoende wordt geacht. Kortom er kan, onder voorwaarden van uitvoering van de genoemde maatregelen (zie Onderbouwing voor het afwijken van het in PGS 9 opgestelde doelvoorschrift met betrekking tot interne veiligheidsafstanden tussen LIN en LNG opslagtank, LNG station aan de Transportweg 32 te Waddinxveen d.d. 12 oktober 2016 ), worden afgeweken van de genoemde afstand in tabel 3.1 van de PGS 9. De maatregelen voor de LNG-installatie betreffen: - het realiseren van een afschot van 1,5-2,0 cm in tegengestelde richting van de stikstofinstallatie; - de toepassing van barriers, vlam- en gasdetectoren en temperatuursensoren. De maatregelen voor de stikstofinstallatie betreffen: - bij overdruk in de stikstofopslagtank als gevolg van brand kan de stikstof ontsnappen via een drukventiel; Besluitkenmerk Pagina 6 van 43

7 - het drukventiel wordt geleid over de ventstack die is bevestigd op de LNG tank met een uitlaat op 15 meter hoogte; - de opslagtank wordt laag opgesteld waardoor kans op omvallen klein is. Als gevolg van de zienswijzen is voorschrift 6.1 gewijzigd door paragraaf van de PGS 9 niet langer van toepassing te verklaren en zijn de voorschriften 4.4 en 4.5 alsmede 6.2 en 6.3 aan de vergunning toegevoegd waarin deze voorwaarden zijn opgenomen. Naar aanleiding van de zienswijzen heeft de Veiligheidsregio Hollands-Midden (advies zienswijze Ontwerpbesluit LNG tankstation Waddinxveen, 30 november 2016, kenmerk UIT ) aangegeven akkoord te gaan met de kortere afstand mits voldaan wordt aan de voorgestelde maatregelen. Conclusie De zienswijze is gegrond en heeft geleid tot aanpassing van de overwegingen en de voorschriften. 4 Wetgeving Beste beschikbare technieken Algemeen In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk bij voorkeur bij de bron te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast Concrete bepaling beste beschikbare technieken Op grond van bijlage 1 van de Regeling omgevingsrecht moet voor het bepalen van BBT voor de installaties en processen binnen de inrichting aanvullend een toetsing plaatsvinden aan relevante aangewezen informatiedocumenten over BBT Bij het bepalen van de BBT hebben wij rekening gehouden met de volgende informatiedocumenten over BBT, zoals aangewezen in bijlage 1 van de Regeling omgevingsrecht (Mor): - NRB 2012 Nederlandse Richtlijn Bodembescherming; - PGS 9 Cryogene gassen opslag van 0, m 3 ; - PGS 28 Vloeibare brandstoffen ondergrondse tankinstallaties en afleverinstallaties; - PGS 30 Vloeibare brandstoffen bovengrondse tankinstallaties en afleverinstallaties; - PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen; - PGS 33-1 Aardgas: afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor motorvoertuigen Conclusie De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan BBT. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. Besluitkenmerk Pagina 7 van 43

8 4.1.2 Activiteitenbesluit In het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) zijn voor bepaalde activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene regels opgenomen. Deze regels zijn direct werkend en mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen. Op type C inrichtingen, die vergunningplichtig zijn, kunnen bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling een rechtstreekse werking hebben en niet in de vergunning mogen worden opgenomen. De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd, was een type B inrichting en wordt als gevolg van de uitbreiding met LNG aangemerkt als een type C inrichting. Binnen Van Leeuwen Truckservice B.V. vinden in ieder geval de volgende activiteiten plaats die vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit: Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie; Afleveren van vloeibare brandstof of gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen voor het wegverkeer of afleveren van vloeibare brandstof aan spoorvoertuigen; Het uitwendig wassen en stallen van motorvoertuigen of werktuigen of van spoorvoertuigen; Opslaan in ondergrondse opslagtanks van vloeibare brandstof, afgewerkte olie, bepaalde organische oplosmiddelen of vloeibare bodembedreigende stoffen die geen gevaarlijke stoffen of CMR stoffen zijn; Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank. Op basis van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit moet de verandering van de inrichting worden gemeld. De aanvraag wordt ten aanzien van de activiteiten die onder het Activiteitenbesluit vallen aangemerkt als melding. De voorschriften die in deze vergunning zijn opgenomen, zijn voorschriften voor aspecten en activiteiten die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling en/of waarbij is afgeweken van het Activiteitenbesluit. 5 Motivering De volgende inhoudelijke overwegingen liggen aan het besluit ten grondslag: 5.1 Bouwen 1. het bouwplan is gelegen in het gebied waar het bestemmingsplan "Distripark Doelwijk 2009 " van kracht is. De gronden hebben daarin de bestemming "Bedrijventerrein". Het bouwplan is in overeenstemming met dit bestemmingsplan. 2. de Welstandcommissie heeft op 18 mei 2016, beoordeeld naar de criteria van de Welstandsnota, een positief advies over het plan gegeven. Wij hebben dit advies overgenomen. 3. op grond van de verstrekte gegevens en bescheiden is het aannemelijk dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit en de gemeentelijke bouwverordening. 5. de gevraagde vergunning voor deze activiteit kan daarom worden verleend, mits aan de onder de voorschriften vermelde voorwaarden wordt voldaan. Besluitkenmerk Pagina 8 van 43

9 5.2 Milieu Toetsingskader oprichten of veranderen van een inrichting De aanvraag heeft betrekking op het oprichten en het in werking hebben van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder e van de Wabo. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij: - de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder a van de Wabo betrokken; - met de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder b van de Wabo rekening gehouden; - de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder c van de Wabo in acht genomen. In de onderstaande paragrafen lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn Externe veiligheid LNG Interimbeleid (Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations) Momenteel vallen LNG tankstations onder de vergunningplicht vanwege een generieke beschrijving in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht: inrichtingen voor de opslag van andere gassen dan propaan, propeen, zuurstof, koolzuur, lucht, argon, helium of stikstof in één of meer opslagtanks. Het ministerie van I&M (hierna I&M) is voornemens LNG tankstations onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna Bevi) te brengen. Hiervoor is echter nog verdergaand onderzoek nodig, een programma van een kleine twee jaar. Vooruitlopend is door I&M als handreiking voor gemeenten voor de ruimtelijke inpassing van LNG-tankstations een Interimbeleid gepubliceerd. Het Interimbeleid loopt vooruit op definitieve besluitvorming. Belangrijk doel van I&M bij de vaststelling van het Interimbeleid is dat het no-regret is, dat wil zeggen dat als gevolg van dit beleid men niet later onverhoopt voor saneringssituaties komt te staan. Ter invulling van dit interimbeleid is op 28 januari 2015 (Staatscourant, 3125, 2015) de circulaire externe veiligheid LNG-tankstations ondertekend. Het interimbeleid geldt voor nieuwe situaties, zoals in dit geval, en houdt in hoofdlijnen het volgende in: het interimbeleid is van toepassing op LNG-tankstations met een opslagcapaciteit tot 50 ton LNG; de risico s van LNG-tankstations worden berekend met de rekenmethodiek LNG-tankstations. voor de beoordeling van het plaatsgebonden risico en groepsrisico worden de waarden en de systematiek uit het Bevi gevolgd. met betrekking tot het plaatsgebonden risico wordt daarbij tevens geadviseerd een minimumafstand van 50 meter te hanteren ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten. nieuw ten opzichte van het Bevi is dat de effecten van een ongeval een rol spelen. Geadviseerd wordt om de locatie van het LNG-tankstations dan wel objecten in de omgeving zo te kiezen dat in het gebied tussen de PR 10-6 contour en de effectafstand van het LNG-tankstation geen kwetsbare objecten zijn gelegen of gerealiseerd kunnen worden. Beperkt kwetsbare objecten zijn mogelijk, maar hieraan moet een motivering ten grondslag liggen. bij de effectgerichte lijn voor LNG-tankstations richt de aandacht zich op de beperking van het aantal slachtoffers binnen de effectafstand, uitgaande van het meest risicorelevante ongevalsscenario (het ongevalsscenario dat het meest bijdraagt aan het plaatsgebonden risico). Volgens de huidige inzichten is het meest risicorelevante ongevalsscenario bij LNG-tankstations het falen van de slang tijdens het lossen door een tankwagen en vervolgens het ontstaan van een wolkbrand. De effectafstand is afhankelijk van de configuratie van het station en ligt tussen de 50 en 200 meter. Besluitkenmerk Pagina 9 van 43

10 Toetsing aan het interimbeleid Afstanden tot object Kwetsbaar object Beperkt kwetsbaar object Buiten PR10-6 Ja Ja Buiten effectafstand Ja Ja Binnen PR10-6 Nee Nee, tenzij gewichtige redenen Binnen effectafstand Nee Ja, mits te motiveren Binnen 50 meter Nee Nee, tenzij gewichtige redenen Bij de aanvraag is een Kwantitatieve risicoanalyse (QRA) gevoegd (QRA LNG Tankstation versie 2.0, Top Consultants projectkenmerk R aaA0 d.d ). Deze QRA is door het bevoegd gezag beoordeeld en in orde bevonden. Uit de QRA blijkt het volgende: - het LNG-tankstation heeft een opslagcapaciteit van minder dan 50 ton LNG. De opslag van LNG vindt plaats in één tank met een waterinhoud van 70 m 3. Deze tank kan maximaal 23,9 ton aan LNG bevatten. - de PR 10-6 ligt op een afstand van meter. Omdat deze afstand kleiner is dan 50 meter geldt conform het interimbeleid dat een afstand van 50 meter moet worden aangehouden. In de circulaire externe veiligheid LNG-tankstations is een tabel opgenomen waaruit de effectafstand kan worden herleid. Het resultaat is afhankelijk van vier technische randvoorwaarden. Voor het tankstation van de inrichting gelden de volgende specificaties: - de LNG installatie beschikt over ESD s die binnen 5 seconden reageren; - er is sprake van alleen top-filling van de LNG opslagtank; - verlading vindt plaats middels een pomp; - de voordruk bedraagt ca. 1,4 barg (verzadigingsdruk LNG bij -150 C). Het meest risicorelevante ongevalscenario bij LNG-tankstations is het falen van de slang tijdens het lossen door een tankwagen en vervolgens het ontstaan van een wolkbrand. Gezien bovenstaande specificaties bedraagt de effectafstand voor deze LNG installatie 50 meter (tabel 1 uit de circulaire). De configuratie van het tankstation komt overeen met de beschrijving uit tabel 1 van de circulaire. Daaruit volgt dat de effectafstand 50 meter bedraagt. De effectafstand voor het meest risicorelevante ongevalscenario is dus niet groter dan de minimumafstand van 50 meter die gehanteerd moet worden tot (beperkt) kwetsbare objecten. PR 10-6 > effectafstand Binnen de PR 10-6 bevinden zich geen (geprojecteerde) kwetsbare objecten. De effectafstand bevindt zich binnen de PR De effectafstand hoeft daarom in de verdere beoordeling niet te worden meegenomen. Risico s van de inrichting Specifieke externe veiligheidsrisico's bij het LNG tankstation De belangrijkste risico's bij de inrichting worden veroorzaakt door de volgende activiteiten: - de aanvoer van LNG per tankauto. Dit gebeurt middels het verpompen van de tankauto naar de opslagtank binnen de inrichting. - opslag van LNG in een bovengrondse geïsoleerde tank die is voorzien van een hittewerende coating. - het afleveren van LNG aan (vracht)auto s. - het terugwinnen van boil-off uit de opslagtank. Besluitkenmerk Pagina 10 van 43

11 Voor alle activiteiten geldt dat bij het vrijkomen van de inhoud van de diverse insluitsystemen (opslagtank, tankauto's, slangen en leidingen) het risico ontstaat van brand, eventueel gepaard gaand met een explosie. Belangrijke scenario s In het Interimbeleid wordt als meest relevante ongevalsscenario vermeld het falen van de slang tijdens het lossen door een tankwagen, gevolgd door een wolkbrand. Door de opwarming van een LNG tank(wagen) kan een BLEVE ontstaan. In het Interimbeleid wordt ervan uit gegaan dat er voldoende tijd is om bij een dreigende BLEVE tijdig te ontruimen. Door de dubbelwandige uitvoering van de LNG tankwagen en de LNG-installaties bezwijken deze niet bij een warmtestralingsflux van 35 kw/m 2. Omgeving van het LNG tankstation Het terrein van de inrichting maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Distripark Doelwijk. Binnen het invloedsgebied van de inrichting bevinden zich in hoofdzaak transportbedrijven. Verlaging groepsrisico door (voorgenomen) maatregelen bij het LNG tankstation De installatie voldoet aan een hoge technische standaard. Veel maatregelen vloeien voort uit de richtlijn PGS 33-1 die (voor zover van toepassing) is voorgeschreven in deze vergunning. Deze richtlijn is opgenomen in de Mor als een BBT-document. Veel van de maatregelen uit deze richtlijn zijn van invloed op de invoerparameters van het rekenmodel en daarmee ook van invloed op de hoogte van het groepsrisico. Verlaging groepsrisico door maatregelen in de omgeving Maatregelen in de omgeving die een lager groepsrisico tot gevolg hebben, zijn niet aan de orde. Maatregelen m.b.t. voorbereiding van bestrijding en beperken omvang van zwaar ongeval Bij bestrijdbaarheid gaat het zowel om de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval, als om het beperken van de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Uit de beschrijving onder het kopje Omgeving van het LNG tankstation valt op te maken dat relatief veel mensen worden blootgesteld aan de effecten van het LNG tankstation. Die effecten kunnen onderscheiden worden in een aantal scenario s. De belangrijkste scenario s (falen van de opslagtank of een lossende tankwagen) zullen niet door hulpdiensten bestreden kunnen worden. De kans dat dergelijke scenario s optreden is dermate klein dat eventuele investeringen in extra bestrijdingsmaatregelen niet in verhouding staan tot die kleine kans. Op drie maatgevende scenario s is de brandweer wel in staat om zich voor te bereiden: een ontsnapping van LNG met een kans op een vertraagde gaswolkontsteking (wolkbrand) door bijvoorbeeld het falen van de losslang tijdens het lossen door een tankwagen. een beschadiging van het leidingwerk met ontsnapping van LNG met een fakkelbrand. een (voertuig)brand waarbij een LNG tankwagen wordt opgewarmd met een dreigende BLEVE. Ten aanzien van deze drie maatgevende scenario s is de brandweer niet in staat om direct de bron te bestrijden. Dit heeft o.a. te maken met de specifieke eigenschappen van LNG. De brandweer kan zich alleen richten op het snel afschermen van de omgeving van de effecten bij incidenten met LNG door het realiseren van grote waterschermen. Hiervoor is een grote bluswatercapaciteit nodig. Een snelle afscherming met een waterscherm is essentieel; over de noodzakelijke bluswatercapaciteit moet de brandweer dan ook direct kunnen beschikken. De volgende locatiespecifieke voorwaarden bepalen of een (dreigend) zwaar ongeval goed bestreden kan worden of zelfs voorkomen: Besluitkenmerk Pagina 11 van 43

12 Bluswatervoorzieningen. De volgende bluswatervoorzieningen staan ter beschikking van de brandweer: 1. Primair: Rondom het LNG tankstation zijn in voldoende mate primaire bluswatervoorzieningen aanwezig waarop het eerste blusvoertuig kan aansluiten. 2. Secundair: Omdat het niet mogelijk is om meerdere blusvoertuigen, nodig voor het realiseren van waterschermen, tegelijk aan te laten sluiten op een primaire bluswatervoorziening, zijn aanvullende secundaire voorzieningen nodig. De Veiligheidsregio heeft in haar advies aangegeven dat er voldoende secundair bluswater voorhanden is. 3. Tertiair: De brandweer kan voor aanvullende bluswatercapaciteit naast de primaire en secundaire bluswatervoorzieningen gebruik maken van open water. Voor de bestrijding van de drie genoemde scenario s wordt dit als voldoende beschouwd. Inzettijd De opkomsttijd van de brandweer valt binnen de wettelijke norm, zoals opgenomen in het Besluit Veiligheidsregio s. Bereikbaarheid De locatie is vanaf meerdere richtingen bereikbaar. Zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied Naast het beschouwen van de mogelijkheden m.b.t. voorbereiding van bestrijding en beperken omvang van zwaar ongeval, verplicht het Bevi om de zelfredzaamheid van personen in de omgeving van de inrichting te verantwoorden. Vluchtmogelijkheden Bij een dreigende calamiteit moeten personen in staat zijn om snel van de bedreigde plek weg te kunnen komen. Hiervoor is het nodig dat er in voldoende richtingen straten en wegen zijn waarlangs men kan vluchten. Deze mogelijkheden zijn in voldoende mate aanwezig. Zelfredzaamheid Gelet op het karakter van het gebied kan ervan worden uitgegaan dat de meeste mensen in het gebied een goede gezondheid hebben en mobiel zijn. Dit betekent dat personen bij een eventuele dreigende situatie zonder ondersteuning van hulpdiensten in veiligheid kunnen komen. Voorlichting De zelfredzaamheid wordt bevorderd door de aanwezigheid van een akoestisch en visueel alarmsignaal binnen de inrichting. Geadviseerd wordt de zelfredzaamheid in de directe omgeving te vergroten door snelle communicatie met de omliggende bedrijven op het bedrijventerrein. In de voorschriften is opgenomen dat de inrichting een communicatieplan dient op te stellen in overleg met de brandweer. Het communicatieplan bevat de te ondernemen acties, verantwoordelijke personen en contactgegevens met de omliggende bedrijven. In het communicatieplan dient ook omschreven te worden in welke gevallen (scenario s) de omgeving geïnformeerd dient te worden en welke handelingen de omliggende bedrijven in de diverse scenario s dienen te ondernemen. Op basis van bovenstaande acht het bevoegd gezag het groepsrisico verantwoord. Opslag en gebruik van LNG De opslag van LNG dient plaats te vinden conform de PGS 33-1 zodat voldaan wordt aan BBT. De relevante onderdelen van de PGS 33-1 zijn bij voorschrift aan dit besluit verbonden. Besluitkenmerk Pagina 12 van 43

13 Gevaarlijke stoffen (PGS 15) Binnen de inrichting worden diverse gevaarlijke stoffen opgeslagen, zoals (motor)olie, ruitensproeiervloeistof, spuitbussen, gasflessen, etc. De stoffen worden opgeslagen in een speciaal daarvoor bedoelde ruimte, de PGS 15-ruimte. Deze opslag voldoet aan de PGS 15 en voldoet daarmee aan BBT. De relevante onderdelen van de PGS 15 zijn bij voorschrift aan dit besluit verbonden Opslag vloeibaar stikstof (PGS 9) Om de opslag van LNG in vloeibare toestand plaats te laten vinden in de opslagtank wordt het LNG gekoeld (circa 170 C). Om deze temperatuur te bereiken wordt een koelsysteem toegepast dat gebruik maakt van vloeibare stikstof. De opslag van vloeibare stikstof dient plaats te vinden conform de PGS 9 zodat voldaan wordt aan BBT. De relevante onderdelen van de PGS 9 zijn bij voorschrift aan dit besluit verbonden Opslag Ad Blue De opslag van AdBlue vindt plaats in een bovengrondse dubbelwandige tank welke zal worden verplaatst ten behoeve van de LNG tankinstallatie. AdBlue is een bodembedreigende stof en voor de opslag zijn in deze vergunning voorschriften opgenomen Geluid en trillingen Algemeen De bedrijfsactiviteiten hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral veroorzaakt door vrachtwagenbewegingen die bij de inrichting gaan tanken of de wasstraat inrijden. De veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving en de perioden waarin deze optreedt is in kaart gebracht in een akoestisch rapport van Westerveld Advies met kenmerk V2 van 6 september Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie (de geluidsemissie die de inrichting onder normale omstandigheden veroorzaakt). Beoordeeld worden de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. De inrichting ligt op het bedrijventerrein Distripark-Doelwijk. Voor dit bedrijventerrein is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen een inrichtingsplan vastgesteld. Op basis van dit inrichtingsplan is een geluidsbeheerplanmodel gemaakt. Uit het inrichtingsplan en het geluidsbeheerplanmodel volgt dat de geluidsbelasting ten gevolge van alle bedrijven op het bedrijventerrein op de gevels van de omliggende woningen niet meer mag bedragen dan 55 db(a). Inpassingstoets Voor de inrichting is door middel van het akoestisch onderzoek LNG-installatie Van Leeuwen Truckservice Transportweg 32 Waddinxveen met kenmerk V2 van 6 september 2016 opgesteld door Westerveld Advies een inpassingstoets uitgevoerd. Het rekenmodel van de inrichting is ingebracht in het geluidsbeheerplanmodel van het bedrijventerrein Distripark-Doelwijk. Eerder was dit voor de bestaande situatie ingebracht ( oud ). Voor de aangevraagde situatie is de bijdrage van het bedrijf bepaald ( nieuw ). De geluidsbijdrage van de nieuwe situatie is vergeleken met de geluidsbijdrage van de oude situatie. De oude situatie komt overeen met de situatie voordat het bedrijf ging uitbreiden met de LNG-installatie. In tabel 1 is de bijdrage van het bedrijf op de totale geluidsbelasting van het gehele bedrijventerrein Distripark- Doelwijk in de oude en nieuwe situatie weergegeven. Zoals te zien is, is er geen verschil tussen de Besluitkenmerk Pagina 13 van 43

14 oude en de nieuwe situatie voor het gecumuleerde geluidsniveau op de omliggende woningen. Tegelijkertijd wordt de geluidsbelasting van 55 db(a) niet overschreden. Tabel 1: Resultaten van de berekeningen met de oude en de nieuwe situatie van de inrichting, de zogenaamde inpassingstoets. Identificatie Omschrijving Beoordelingspositie bedrijventerrein + Van Leeuwen Oud S08 Bredeweg S09 Bredeweg S10 Bredeweg Nieuw Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau In het kader van de beoordeling of de inrichting niet op ontoelaatbare wijze geluidshinder teweegbrengt is gebruikgemaakt van de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, oktober 1998". In de aanvraag zijn activiteiten aangevraagd voor de dag-, avond- en nachtperiode. Bij woningen wordt voldaan aan de richtwaarden. Maximaal geluidsniveau (L Amax ) Volgens de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening moet gestreefd worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 db boven het door de inrichting veroorzaakte equivalente geluidsniveau uitkomen. De grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus bedragen 70, 65 en 60 db(a) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Bij woningen worden voldaan aan de streefwaarden Voor de dagperiode is een 5 db hogere waarde vergund ter hoogte van de woningen omdat lagere grenswaarden niets toevoegen aan het voorkomen of beperken van hinder. Indirecte Hinder Het geluid van het verkeer van en naar de inrichting over de openbare weg is beoordeeld volgens de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" d.d. 29 februari De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting is 50 db(a) en de grenswaarde 65 db(a). Een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde moet zo mogelijk worden voorkomen door het treffen van maatregelen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting is 50 db(a). Deze waarde mag alleen worden overschreden als in de geluidsgevoelige ruimten van woningen een geluidsbelasting van 35 db(a) etmaalwaarde gewaarborgd is. Het verkeer van en naar de inrichting is ter hoogte van de omliggende woningen reeds opgenomen in het heersend verkeersbeeld en valt daarmee buiten de reikwijdte van de omgevingsvergunning. Conclusies Ten aanzien van de optredende geluidsniveaus is de situatie milieu hygiënisch aanvaardbaar. Vanwege de grote afstand van de geluidsgevoelige bestemmingen tot de inrichting en vanwege de invloed van andere geluidsbronnen, kan de geluidsbelasting die de inrichting veroorzaakt niet bij de geluidsgevoelige bestemmingen worden gemeten (deze kan wel worden berekend). Daarom zijn, behalve de genoemde grenswaarden, controlewaarden vastgelegd op controlepunten gelegen in de nabijheid van de inrichting. Op deze punten kan in het kader van het door het bevoegd gezag uit te oefenen toezicht op de naleving worden gemeten Besluitkenmerk Pagina 14 van 43

15 5.2.4 Bodem Het preventieve bodembeschermingbeleid, uitgewerkt in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB, 2012) heeft als uitgangspunt dat onder reguliere bedrijfscondities preventieve bodembeschermende maatregelen en voorzieningen moeten zijn getroffen die in combinatie leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico. De NRB is een hulpmiddel voor het bepalen van de kans op bodemverontreiniging en de selectie van adequate bodembeschermende voorzieningen en maatregelen. Of er voorzieningen en/of maatregelen moeten worden getroffen is afhankelijk van de kans op bodemverontreiniging. De NRB kent geen verdergaande vorm van preventieve bodembescherming dan het verwaarloosbaar bodemrisico. Dit kan op verschillende manieren worden gerealiseerd. Globaal is de NRB-aanpak samen te vatten als 'vloeistofdichte vloeren met een minimum aan gedragsvoorschriften', of 'kerende vloeren en/of lekbakken met een zwaar accent op de daarop toegesneden gedragsvoorschriften'. Aan de hand van een Bodem Risico Checklist (BRCL) dient het emissierisico te worden bepaald. Het emissierisico wordt hoofdzakelijk bepaald door de aard van de aanwezige stoffen en de aanwezige voorzieningen of getroffen maatregelen De aangevraagde activiteiten kunnen verontreiniging van de bodem tot gevolg hebben. De bodembedreigende activiteiten wijzigen niet opzichte van de vergunde situatie. De aanvrager heeft aan de hand van de BRCL van de NRB een risico-analyse gemaakt van de bodembedreigende activiteiten (Tabel bodembedreigende activiteiten van de aanvraag). Uit de risico-analyse blijkt dat de getroffen preventieve bodembeschermende maatregelen en voorzieningen leiden tot een verwaarloosbaar risico. Activiteitenbesluit Voor wat betreft het aspect bodembescherming vallen de meeste activiteiten van de inrichting onder de rechtstreekse werking van het Activiteitenbesluit. Het betreft de activiteiten die in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit zijn opgenomen. In het kader van deze vergunning hoeven deze activiteiten daarom niet te worden beoordeeld. Bodemonderzoek Het preventieve bodembeschermingsbeleid gaat er vanuit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat onverhoopt een belasting van de bodem optreedt. Om die reden blijft bodembelastingonderzoek noodzakelijk op locaties waar bodembedreigende activiteiten worden gebezigd. Op de locatie zijn de volgende bodemonderzoeken verricht: 1. Nulsituatie bodemonderzoek (Antea Group, projectnummer , d.d. 11 december 2014) en 2. Evaluatierapport bodemsanering OBAS (RSK Netherlands, projectnummer , d.d. 30 september 2015) en 3. Nul- en eindsituatie bodemonderzoek (RSK Netherlands, projectnummer (00) d.d. augustus 2016). De onderzoeken voldoen aan de eisen zoals deze gesteld worden en gelden als referentiekader voor het vastleggen van de nulsituatie. De nulsituatie van de bodemkwaliteit is hiermee voldoende vastgelegd. Na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten dient de bodemkwaliteit te worden onderzocht om vast te stellen of ondanks de getroffen voorzieningen en maatregelen bodembelasting is opgetreden en herstel van de bodemkwaliteit nodig is. Besluitkenmerk Pagina 15 van 43

16 Gelijkwaardigheid kelder Bij de aanvraag is het gelijkwaardigheidsbesluit van 23 februari 2010 gevoegd met het verzoek dit besluit voort te zetten. Het besluit betreft de opslag van (afgewerkte) olie in tanks en emballage in een kelder. Deze kelder ligt anderhalve meter onder het grondwaterniveau. De opslag vindt daardoor niet plaats boven een vloeistofdichte bak (lekbak) zoals voorgeschreven in het Activiteitenbesluit. Doordat de kelder dagelijks wordt gebruikt en daarmee in feite geïnspecteerd wordt, is een eventuele lekkage direct zichtbaar. Indien de vloer beschadigd raakt wordt dat direct bemerkt doordat grondwater in de kelder zal worden aangetroffen. Als gevolg hiervan is de kelder te beschouwen als vloeistofdichte vloer en als doelmatige lekbak. Het gelijkwaardigheidsbesluit wordt middels deze vergunning dan ook gecontinueerd. Grondwatermonitoring Bij besluit van 24 april 2012 zijn maatwerkvoorschriften opgelegd aan de inrichting in verband met het gebruik van een olie-benzineafscheider. Uit de huidige aanvraag is gebleken dat de inrichting nog steeds beschikt over twee olie-benzineafscheiders. Om deze reden wordt de monitoringsverplichting middels dit besluit gecontinueerd en in deze paragraaf toegelicht. Achtergrond De bodem in de regio Midden-Holland heeft een slechte draagkracht en kent een sterke bodemdaling (1 cm per jaar is geen uitzondering). Door verzakking van de bodem is de kans groot dat rioleringsverbindingen loslaten of niet meer goed op elkaar aansluiten. Hierdoor ontstaat lekkage. Dit kan ook gebeuren bij nieuwe leidingen. In het verleden hebben kapotte aansluitingen bij olie-benzine afscheiders geleid tot diverse bodemsaneringslocaties. Oliën en oliehoudende stoffen zijn zeer mobiele stoffen en kunnen zich in relatief korte tijd via het grondwater over een grote oppervlakte verspreiden. Het monitoren van de grondwaterkwaliteit zorgt voor een vroegtijdige constatering van een lekkage zodat de verspreiding in een vroeg stadium kan worden beperkt. Als geen monitoring wordt toegepast, maar de bodemkwaliteit pas bij beëindiging van de activiteit met een eindsituatieonderzoek wordt vastgesteld, kan de verontreiniging zich reeds hebben verspreid onder opstallen en naar naastgelegen percelen. De kosten voor het saneren van de bodem kunnen dan oplopen tot enkele tienduizenden euro s. Het tijdig signaleren is om deze reden dan ook in het belang van de ondernemer. De gemeente Waddinxveen heeft derhalve op 7 december 2010 de beleidsnotitie Beleidsregels voor bodemonderzoek bij bedrijven vastgesteld om grondwatermonitoring toe te passen bij olie-benzineafscheiders en worden alle bedrijven in het zettingsgevoelige gebied van de regio Midden-Holland hiertoe verplicht. Het monitoren van het grondwater houdt in dat een peilbuis permanent in de directe nabijheid, aan de benedenstroomse zijde van de afscheider is geplaatst. Deze buis is voor een deel voorzien van een open gedeelte die snijdend met de grondwaterspiegel wordt geplaatst. Op straatniveau wordt de buis verwerkt in het wegdek en afgedekt met een deksel. Elke twee jaar moet uit de buis een monster worden genomen. Het monster wordt geanalyseerd bij een onafhankelijk analytisch laboratorium op de aanwezigheid van (minerale) olie en vluchtige aromaten. Leidingwerk Het leidingwerk naar de afscheider kan tevens verzakken indien het niet onderheid is en daardoor voor verspreiding van verontreiniging zorgen. Aan de voor- en achterzijde van de werkplaats bevinden zich rioolgoten waar eventueel was- en schrobwater uit de werkplaats afgevoerd kan worden. Door de aanwezigheid van vloerverwarming in de werkplaats verdampt in de praktijk het water en komt dit niet in de goten terecht. Ook worden eventuele morsingen droog opgeruimd, zonder gebruik van water Besluitkenmerk Pagina 16 van 43

17 en/of zepen. Doordat de goten aan de fundering (het gebouw) hangen is de kans op verzakkingen nihil en is monitoring hiervoor niet noodzakelijk. In één van de werkplaatsen bevindt zich een kleine inpandige wasstraat. De hoeveelheid afvalwater vanaf dit punt naar de olie-benzineafscheider van de tankplaats is groter en een deel van het riool is niet direct zichtbaar waardoor monitoring noodzakelijk wordt geacht. Deze monitoring kan plaatsvinden door het plaatsen van peilbuizen of door (twee)jaarlijks de staat van de riolering te inspecteren met een camera of door het afpersen van het riool. Voorschriften Aan de monitoringsverplichting worden voorschriften verbonden waarmee de wijze waarop de monitoring plaats moet vinden, wordt vastgelegd. Normaliter moet alvorens een peilbuis wordt geplaatst een monitoringsplan ter goedkeuring zijn voorgelegd. Omdat duidelijk is welke afvalwaterstroom het betreft en het een olie-benzineafscheider betreft is geen monitoringsplan voorgeschreven. In plaats daarvan zijn direct eisen gesteld aan het plaatsen van de peilbuis en het meten van de stoffen. In de voorschriften is opgenomen dat een peilbuis in de directe nabijheid van elke oliebenzineafscheider moet worden geplaatst. Met in de directe nabijheid wordt bedoeld dat de peilbuis op maximaal twee meter afstand van de influentzijde van de olie-benzineafscheider moet zijn geplaatst. Elke twee jaar moet aan een daartoe geaccrediteerd bureau of persoon opdracht worden gegeven uit de buis een grondwatermonster te nemen en te analyseren op de aanwezigheid van (minerale) olie en vluchtige aromaten. Om te kunnen toetsen of de peilbuis juist is gezet, moet bij de eerste bemonstering een rapport worden geleverd met daarin vermeld: - de persoon of een instelling die de peilbuis heeft gezet (en die beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit); - een duidelijke kaart/ tekening met schaal en noordpijl. Op de tekening is de plaats van de peilbuis ten opzichte van de olie-benzineafscheider getekend en is de richting van de grondwaterstroming vermeld; - de boorstaat. Met deze maatwerkvoorschriften wordt invulling gegeven aan de zorgplicht van het Activiteitenbesluit met betrekking tot het zoveel mogelijk beperken van bodem- en grondwaterverontreiniging Afvalwater Binnen de inrichting vinden diverse activiteiten plaats waarbij afvalwater ontstaat. De afvalwaterstromen en de respectievelijke lozingsroutes zijn: - huishoudelijk afvalwater (lozing op gemeentelijk riool); - de wasstraat voor vrachtauto s (lozing via slibvangput en olie/benzineafscheider op gemeentelijk riool); - de inpandige wasplaats (lozing via slibvangput en olie/benzineafscheider van de tankplaats op het gemeentelijk riool); - afvalwater van terreinverhardingen (gedeelte van tankplaats via slibvangput en olie/benzineafscheider op gemeentelijk riool); - hemelwater van terreindeel met vloeistofdichte vloer (lozing via slibvangput op oppervlaktewater; - hemelwater van overig deel van het verharde terrein (lozing op oppervlaktewater); - hemelwater van daken op oppervlaktewater (lozing op oppervlaktewater). In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen voor het lozen van hemelwater ( ). Daarnaast heeft de waterkwaliteitsbeheerder middels een vergunning op grond van de Waterwet de lozingen reeds gereguleerd. Besluitkenmerk Pagina 17 van 43

18 Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer van toepassing. In het kader van deze regeling moeten voorschriften opgenomen worden die gericht zijn op de bescherming van het openbaar riool, een zuiveringstechnisch werk of de bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur. Verder moeten voorschriften opgenomen worden, die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn dat de kwaliteit van het rioolslib er niet door wordt aangetast zodat de verwerking van dit slib niet wordt belemmerd. Daarnaast dienen voorschriften te worden opgenomen die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn dat de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk worden beperkt. De genoemde voorschriften zijn in deze vergunning opgenomen Lucht Wettelijk kader In de Wet milieubeheer (bijlage 2) zijn grenswaarden voor de luchtkwaliteit, betreffende de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO 2 ) zwevende deeltjes (PM 10 en PM 2,5 ), lood, koolmonoxide en benzeen opgenomen. Tevens is in deze bijlage een richtwaarde voor ozon gedefinieerd en zijn richtwaarden gegeven voor het totale gehalte in de PM 10 -fractie voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen. De concentraties van de meeste van deze stoffen zijn in Nederland ruim onder de grenswaarden. De grenswaarden voor NO 2 en PM 10 worden soms overschreden. Alleen ten aanzien van de stoffen die genoemd zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer en waarvan te verwachten is dat deze stoffen door de inrichting in wezenlijke mate worden uitgestoten is het noodzakelijk dat een onderzoek wordt verricht. Voor de onderhavige inrichting kan dit het geval zijn voor de stoffen NO 2 en PM 10. In tabel 2 zijn van deze concentraties de grenswaarden opgenomen. Stof Jaargemiddelde Uurgemiddelde 24- uursgemiddelde Opmerkingen NO 2 40 µg/m µg/m 3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden PM µg/m 3 n.v.t. 50 µg/m 3 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden PM 2,5 25 µg/m 3 n.v.t. n.v.t. n.v.t. Tabel 2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit In Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (art. 5.16, eerste lid) is vastgelegd dat een gemeente een vergunning kan verlenen als aannemelijk is gemaakt dat één van de volgende situaties van toepassing is: a) de uitoefening niet leidt tot het overschrijden van grenswaarden genoemd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. b) de luchtkwaliteit verbetert (per saldo) of blijft ten minste gelijk; c) de uitoefening draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM 10 ) als stikstofdioxide (NO 2 ) met minder dan 3% van de grenswaarde (dit is gelijk aan 1,2 µg/m3 PM 10 of NO 2 jaargemiddeld); Besluitkenmerk Pagina 18 van 43