GENERALE REGELING VOOR DE PREDIKANTSPENSIOENEN ALS BEDOELD IN

Transcriptie

1 GENERALE REGELING VOOR DE PREDIKANTSPENSIOENEN ALS BEDOELD IN ORDINANTIE A. HET PENSIOEN VAN PREDIKANTEN VOOR GEWONE WERKZAAMHEDEN I. ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Verkorting van omschrijvingen 1. In deze generale regeling worden verstaan of begrepen: a. onder de predikant: de predikant c.q. de emeritus-predikant, die op enige in deze generale regeling omschreven pensioenuitkering recht kan doen gelden b. onder weduwe, de weduwnaar en wezen, dan wel onder de nabestaanden van de predikant: de weduwe, weduwnaar en wezen van de predikant sub a genoemd c. onder partner: de ongehuwde man of vrouw, met wie de ongehuwde predikant blijkens een notariële akte een samenlevingscontract heeft gesloten, tenzij er tussen hen bloed- of aanverwantschap in de rechte lijn bestaat d. onder de Kerk: de Nederlandse Hervormde Kerk e. onder kerkelijk pensioen: die onderdelen van de predikantspensioenen, die afkomstig of voor rekening zijn van een lichaam, genoemd in het tweede lid van artikel 2 f. onder het pensioenfonds: het pensioenfonds ten behoeve van de predikantspensioenen g. (Vervallen per 1 januari 1993.) h. onder de pensioenraad of de raad: de raad voor de predikantspensioenen i. onder de stichting: de stichting bedoeld in het tweede lid van artikel 2 j. onder artikel: artikel dezer generale regeling. 2. Tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven, geldt het bepaalde in de hoofdstukken I-XI van de generale regeling alleen voor predikanten voor gewone werkzaamheden. Artikel 2 De voorziening in de pensioenen 1. De voorziening in de pensioenen geschiedt vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk. 2. Vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk heeft de hervormde `Stichting voor de Predikantspensioenen in de Nederlandse Hervormde Kerk' tot doel en taak de voorziening in de pensioenen ten behoeve van de predikanten door middel van het pensioenfonds. 3. In de statuten van de in het tweede lid van dit artikel genoemde stichting wordt bepaald dat, met uitsluiting van anderen als bestuurders van de rechtspersoon, als zodanig en van rechtswege optreden de leden van de pensioenraad en dat alle bepalingen uit deze generale regeling welke gelden voor de pensioenraad van gelijke of overeenkomstige toepassing zijn op de stichting en haar bestuur. Artikel 3 De bestanddelen van het pensioen en de vastlegging van de pensioenrechten 1. Aan de predikantsplaatsen voor gewone werkzaamheden zijn pensioenrechten verbonden, die de op de standplaats gevestigde predikant of diens nabestaanden aanspraak geven op: 1

2 a. Ouderdomspensioen b. Invaliditeitspensioen c. Weduwenpensioen d. Weduwnaarspensioen e. Partnerpensioen f. wezenpensioen. 2. De aan de predikantsplaats verbonden pensioenrechten worden naar de daarvoor gestelde bepalingen vermeld op de ligger van het predikantstraktement. 3. De predikanten, voor wie uit hoofde van deze pensioenregeling recht op een pensioenuitkering aanwezig is, worden door de pensioenraad in een door hem bij te houden register ingeschreven en ontvangen van die raad een bevestiging daarvan. 4. Bij het ingaan van een pensioenuitkering ontvangen de predikant of diens nabestaanden van de pensioenraad een schriftelijke verklaring betreffende de te hunnen behoeve opengevallen pensioenuitkeringen. Artikel 4 Inlichtingen en gegevens 1. De predikanten, de nabestaanden van predikanten, de gemeenten en andere bij de predikantspensionering betrokken kerkelijke lichamen verstrekken aan de pensioenraad alle gegevens, die deze voor de berekening, voor de financiering of voor de uitbetaling van pensioenen van node heeft. Artikel 5 Toeslagen op de pensioenen 1. De pensioenraad kan, onder goedkeuring van de generale financiële raad, bepalen, dat tijdelijke toeslagen worden verleend op ouderdoms-, invaliditeits-, weduwen-, weduwnaars-, partner- en wezenpensioenen. Artikel 6 Beperking van de pensioenen 1. De pensioenraad is, met inachtneming van het bepaalde in ordinantie , bevoegd de krachtens deze generale regeling toegekende en toe te kennen pensioenen te verminderen voor zover en voor zolang dit voor de financiering daarvan noodzakelijk is. 2. De pensioenraad is bevoegd, indien calamiteuze omstandigheden naar redelijke verwachting tot een onevenredig aantal invalide predikanten dan wel weduwen, weduwnaars en wezen zouden kunnen leiden, met inachtneming van het bepaalde in ordinantie de in deze regeling toegekende aanspraken op invaliditeits-, weduwen-, weduwnaars-, partner- en wezenpensioen met ingang van een bepaald, nog niet gepasseerd tijdstip voor hen, die nog geen invaliditeits-, weduwen-, weduwnaars-, partner- en wezenpensioen genieten, geheel of ten dele buiten werking te stellen of bij een door derden terzake getroffen regeling aan te passen. Artikel 7 Zorg voor de gepensioneerden 1. De pensioenraad kan, na overleg met de generale diaconale raad, hetzij een of meer maatschappelijke werkers in dienst nemen, wier taak zal zijn het verlenen van maatschappelijke zorg aan emeriti-predikanten, predikantsweduwen, -weduwnaars, -partners en -wezen, die daaraan 2

3 behoefte hebben, hetzij voor een dergelijke taakvervulling tegen een nader overeen te komen vergoeding gebruik maken van de diensten van de afdeling landelijke maatschappelijk werk van de generale diaconale raad. Artikel 8 Het ouderdomspensioen 1. Ouderdomspensioen wordt verkregen, als de predikant emeritaat is verleend a. wegens het volbracht hebben van een diensttijd van 40 jaren b. wegens het bereikt hebben van de leeftijd van 65 jaren. 2. Dienstjaren, doorgebracht anders dan als vicaris of predikant bij de Nederlandse Hervormde Kerk worden niet in rekening gebracht, tenzij terzake naar de bepalingen van de generale regeling een bijzondere regeling is getroffen. 3. Het verzoek om uitkering van ouderdomspensioen wordt gericht tot de pensioenraad en gaat vergezeld van de door die raad verlangde gegevens en bescheiden. 4. Het ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin aan de aanvrager emeritaat is verleend en wordt berekend naar de in het zesde lid, of zo daaraan toepassing wordt gegeven het zevende lid, van dit artikel genoemde traktementsbestanddelen, behorende bij de door hem op zijn 62e verjaardag bezette standplaats naar de op die datum daarvoor geldende groepsindeling of, zo dit voor hem voordeliger is, bij een van de standplaatsen, die hij tussen zijn 55e en 62e verjaardag bezette. 5. Het ouderdomspensioen bedraagt, met inachtneming van de nader in deze generale regeling gestelde regelen en uitzonderingen, voor elk dienstjaar 1/40 van het in het zesde lid van dit artikel omschreven maximale pensioen. Het maximum aantal jaren van deelneming is 40. Voor de bepaling van een gedeelte van een jaar wordt een vol jaar op 360 en een maand op dertig dagen gesteld. 6. (Vervallen per 1 januari 1993.) 6a. De pensioengrondslag bedraagt bij ingang van het ouderdomspensioen voor ieder van de groepen waarin de predikantsplaatsen zijn ingedeeld het voor die groepen volgens opgave van de raad voor de predikantstraktementen over het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het jaar waarin het pensioen ingaat, geldende totaalbedrag van minimum aanvangswedde, vakantietoeslag, maximum der periodieke verhogingen en een door de pensioenraad in overleg met de raad voor de predikantstraktementen te bepalen waarde vrij wonen. 6b. Het ouderdomspensioen bedraagt bij een diensttijd van 40 jaar maximaal 70% van het verschil tussen de in lid 6a van dit artikel omschreven pensioengrondslag en een franchise, die wordt vastgesteld en gewijzigd door de pensioenraad, met inachtneming van het bepaalde in ordinantie Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, is de raad bij de jaarlijkse vaststelling van de ouderdomspensioenen bevoegd terzake van de traktementsbestanddelen van een ander kalen-derjaar en terzake van de franchise van een andere datum uit te gaan dan in het zesde lid van dit artikel wordt genoemd, mits die ouderdomspensioenen daardoor niet beneden de laatstelijk vastgestelde ouderdomspensioenen dalen. 8. Aan een predikant aan wie volgens ordinantie emeritaat is verleend, wordt een door de pensioenraad te bepalen toeslag verleend tot de eerste dag van de maand, dat hij de 65-jarige leeftijd bereikt. 3

4 9. De pensioenraad is bevoegd in de overeenkomstig het zesde lid van dit artikel vastgestelde ouderdomspensioen en per 1 januari van een jaar wijziging te brengen, indien de ontwikkeling van de traktementen over een door de raad aan te wijzen afgelopen periode daartoe aanleiding geeft. 10. Het ouderdomspensioen eindigt op de laatste dag van de maand volgende op die, waarin de emeritus-predikant, die het genoot, komt te overlijden, indien hierdoor aanspraak op ander kerkelijk pensioen ontstaat, en anders op de laatste dag van de maand, waarin de emeritus komt te overlijden. Artikel 9 Het invaliditeitspensioen 1. Invaliditeitspensioen wordt verkregen als de predikant emeritaat wegens invaliditeit is verleend. 2. (Vervallen per 1 januari 1993.) 3. Het verzoek om toekenning van invaliditeitspensioen wordt, onder overlegging van de nodige gegevens, waaronder een verklaring van tenminste 2 artsen inzake de blijvende algehele invaliditeit, gericht tot de pensioenraad en kan, behalve door de predikant, ook worden ingediend door een bloed- of aanverwant, door de kerkenraad zijner gemeente, of door het breed moderamen der provinciale kerkvergadering. 4. Indien de pensioenraad, die bevoegd is ook zijnerzijds een medisch onderzoek naar de invaliditeit van de predikant te doen instellen, de blijvende algehele invaliditeit van de predikant heeft erkend, wordt het invaliditeitspensioen genoten met ingang van de eerste dag van de maand, waarin aan de predikant emeritaat wegens invaliditeit is verleend. 5. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid van artikel 24 van de ordinantie voor het pastoraat, is voor erkenning van de invaliditeit door de pensioenraad de medische verklaring, als bedoeld in het derde lid van dit artikel, niet van node. 6. Invaliditeitspensioen wordt niet toegekend, als a. de invaliditeit naar het oordeel van de pensioenraad een gevolg is van opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid van de predikant b. de predikant, zonder dat een nadere overeenkomst terzake met de pensioenraad is getroffen, arbeid is gaan verrichten buiten de grenzen van het rijk in Europa of onder, naar het oordeel van die raad, gevaarlijk te achten omstandigheden. 7. Het invaliditeitspensioen wordt, met inachtneming van de nader in deze generale regeling gestelde regelen en uitzonderingen, voor ieder van de groepen waarin de predikantsplaatsen zijn ingedeeld, zodanig vastgesteld dat het pensioen tezamen met de uitkering, waarop de predikant krachtens de algemene arbeidsongeschiktheidswet recht kan doen gelden, 70% bedraagt van het voor die groepen volgens opgave van de raad voor de predikantstraktementen over het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het jaar waarin het pensioen wordt uitgekeerd, geldende totaalbedrag van de in het zesde lid a van artikel 8 vermelde traktementsbestanddelen. 8. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, is de raad bij de vaststelling van de invaliditeitspensioenen bevoegd terzake van de traktementsbestanddelen van een ander kalenderjaar uit te gaan dan in het zevende lid van dit artikel wordt genoemd, mits die invaliditeitspensioenen daardoor niet beneden de laatstelijk vastgestelde invaliditeitspensioenen dalen. 9. De pensioenraad is bevoegd om in naar zijn oordeel bijzondere gevallen aan een kerkelijk invaliditeitspensioen ontvangend predikant van jaar tot jaar een bijzondere invaliditeitsuitkering toe te kennen. 4

5 10. Indien een predikant, die kerkelijk invaliditeitspensioen ontvangt, inkomsten uit arbeid geniet, is hij verplicht daarvan aan de pensioenraad kennis te geven, die - zo deze mededeling niet plaatsvindt - de uitbetaling van het pensioen kan opschorten, terwijl de pensioenraad voorts bevoegd is om, indien deze inkomsten in enig kalenderjaar tezamen met invaliditeitspensioen meer bedragen dan hetgeen de predikant aan minimum aanvangswedde, vakantietoeslag, premiecompensatie en periodieke verhogingen op zijn laatste standplaats zou hebben genoten, verhoogd met een door de pensioenraad vast te stellen waarde van het vrij wonen, dat meerdere op het invaliditeitspensioen in mindering te brengen. 11. Indien een predikant, die kerkelijk invaliditeitspensioen ontvangt, aanspraak kan maken op een uitkering krachtens de wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of op enig invaliditeitspensioen krachtens arbeidsovereenkomst of ambtelijke betrekking, is hij verplicht daarvan aan de pensioenraad kennis te geven, die - zo deze mededeling niet plaatsvindt - de uitbetaling van het pensioen kan opschorten, terwijl de pensioenraad voorts bevoegd is, onder overeenkomstige toepassing in het tiende lid van dit artikel bepaalde, om het totaal dezer pensioeninkomsten te verrekenen ten gunste van het kerkelijk pensioen, in zoverre, dat het gezamenlijke pensioen niet daalt beneden 70% van het laatstelijk uit arbeid genoten inkomen. 12. De pensioenraad heeft, tot de dag waarop de predikant, die kerkelijk invaliditeitspensioen ontvangt, de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, het recht zich door een herkeuring ervan te overtuigen of de invaliditeit nog bestaat. 13. Het invaliditeitspensioen eindigt: a. indien blijkens de naar het bepaalde in het twaalfde lid van dit artikel plaatsgevonden hebbende herkeuring de invaliditeit niet meer bestaat, of indien de betrokkene weigert zich aan een herkeuring te onderwerpen, of de hem gegeven medische aanwijzingen, die mogelijk tot revalidatie zouden kunnen leiden, op te volgen, op een door de pensioenraad te bepalen datum b. indien de betrokkene wederom bevestigd wordt als predikant, op de laatste dag van de maand, waarin de betrokkene wordt bevestigd c. indien de betrokkene overlijdt, op de laatste dag van de maand, volgende op die, waarin de betrokkene overlijdt, indien hierdoor aanspraak op een ander kerkelijk pensioen ontstaat en anders op de laatste dag van de maand waarin hij overlijdt d. indien de betrokkene 65 jaar wordt, op de eerste dag van de maand waarin de verjaardag valt. 14. Het invaliditeitspensioen, bedoeld in het zevende lid van dit artikel, wordt op de eerste dag van de maand, waarin de betrokken predikant de 65-jarige leeftijd bereikt, vervangen door ouderdomspensioen, dat overeenkomstig het vijfde en het zesde, of - zo daaraan toepassing wordt gegeven - het zevende lid van artikel 8 wordt vastgesteld, waarbij de dienstjaren worden berekend naar het aantal ervan, dat hij als predikant heeft doorgebracht en doorgebracht zou hebben, ware hem niet emeritaat wegens invaliditeit verleend. 15. Bij geschil met de pensioenraad over het resultaat van een keuring of van een herkeuring, hetzij bij de toekenning, hetzij ter beëindiging van het invaliditeitspensioen, wordt een eindbeslissing gevraagd van een drietal artsen, van wie een wordt aangewezen door de predikant, een door de pensioenraad en een, die tevens als voorzitter fungeert, door de voorzitter van de commissie van beroep voor de traktementen, salarissen en pensioenen. 5

6 Artikel 10 Het weduwenpensioen 1. Weduwenpensioen wordt verkregen bij het overlijden van de predikant, ten behoeve van de vrouw met wie hij op het tijdstip van zijn overlijden was gehuwd. 2. Geen aanspraak op weduwenpensioen bestaat voor een predikant ten behoeve van de vrouw met wie de predikant, nadat hij de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, in het huwelijk is getreden. 3. Een weduwenpensioen wordt verminderd met 3% voor elk jaar, dat de echtgenote meer dan 10 jaar jonger was dan de predikant. 4. Het verzoek om uitkering van weduwenpensioen wordt - onder overlegging van de nodige gegevens en bewijsstukken - gericht tot de pensioenraad. 5. Het weduwenpensioen bedraagt bij ingang daarvan, met inachtneming van de nader in deze generale regeling gestelde regelen en uitzonderingen, 5/7 gedeelte van het ouderdomspensioen, dat aan de echtgenoot zou worden toegekend, indien hij op de bij zijn overlijden beklede standplaats 65 jaar was geworden of, indien het de weduwe van een emeritus-predikant betreft, 5/7 gedeelte van diens ouderdomspensioen. 6. Op het volgens het vijfde lid van dit artikel vastgestelde weduwenpensioen is het negende lid van artikel 8 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande evenwel, dat het pensioen van de weduwe, wier echtgenoot als dienstdoend predikant is overleden, tot 1 januari van het jaar waarin de echtgenoot de 65-jarige leeftijd zou hebben bereikt, na ingang 5/7 deel bedraagt van het ouderdoms-pensioen, dat met inachtneming van het bepaalde in het vijfde lid van artikel 8 jaarlijks overeenkomstig het zesde of - indien daaraan toepassing wordt gegeven, het zevende lid van artikel 8 voor de groep, waarin de door de predikant bij diens overlijden bezette standplaats was ingedeeld, wordt vastgesteld. 7. Het weduwenpensioen, bedoeld in het vijfde lid van dit artikel, zal, met inachtneming van het bepaal-de in het vierde lid van artikel 36, niet minder bedragen dan dat, hetwelk toekomt aan een predikants-weduwe, wier echtgenoot een ouderdomspensioen genoot naar of zou hebben kunnen bereiken op een standplaats, ingedeeld in groep IV met volledige diensttijd, de normale uitkering uit het fonds en de uitkering uit bijzondere weduwenbeurzen. 8. De weduwe van een dienstdoend predikant ontvangt voorts binnen drie maanden na diens overlijden een bedrag gelijk aan 1/6 deel van het in het zevende lid van dit artikel bedoelde minimum-weduwen-pensioen ter tegemoetkoming in de bijzondere kosten uit dat overlijden voortvloeiend. 9. Het weduwenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de weduwe overlijdt. 10. Indien de weduwe na overlijden van de deelnemer opnieuw in het huwelijk treedt behoudt zij het recht op een weduwenpensioen dat 5/7 gedeelte bedraagt van het ouderdomspensioen met dien verstande dat het in dit geval berekend wordt over de werkelijke diensttijd. 11. De pensioenraad kan, op verzoek van een ongehuwde, dienstdoende predikant, die tenminste 15 kerkelijke dienstjaren heeft, bepalen dat een door de predikant met name aangewezen vrouwelijke, ongehuwde huisgenote, welke ten tijde van de indiening van het verzoek niet jonger is dan 45 jaar en op dat ogenblik de huishouding van die predikant gedurende tenminste 10 opeenvolgende jaren heeft verzorgd en hetzij bij het overlijden van de predikant nog steeds als zodanig werkzaam is, hetzij als zodanig werkzaam is gebleven tot haar 65-jarige leeftijd, na dat overlijden - zolang zij ongehuwd blijft - jaarlijks een uitkering ontvangt van een bedrag gelijk een 3/5 deel van het in het zevende lid van dit artikel bedoelde minimum-weduwenpensioen, onder overeenkomstige 6

7 toepassing op die uitkering van de in deze generale regeling voor het weduwenpensioen gestelde regelen. 12. Indien een predikant overlijdt en zijn huwelijk anders dan door de dood werd ontbonden heeft de gescheiden echtgenote aanspraak op een bijzonder weduwenpensioen, geldend bij zijn overlijden, naar rato van de diensttijd, die is gelegen voor de ontbinding van het huwelijk, onder overeenkomstige toepassing van de terzake van het weduwenpensioen gestelde regeling. 13. Indien een predikant meer dan één gescheiden echtgenote nalaat, heeft ieder van haar recht op een bijzonder weduwenpensioen, geldend bij zijn overlijden, naar rato van de diensttijd, die is gelegen voor de ontbinding van zijn eerste huwelijk, respectievelijk tussen de ontbinding van telkens twee opeenvolgende huwelijken, onder overeenkomstige toepassing van de terzake van het weduwenpensioen gestelde regeling. 14. Indien een predikant, wiens huwelijk anders dan door de dood werd ontbonden, is hertrouwd, wordt bij zijn overlijden het pensioen van de weduwe verminderd met het gedeelte dat aan de gescheiden echtgenote(s) wordt uitgekeerd, onder overeenkomstige toepassing van te terzake van het weduwen-pensioen gestelde regelen. Artikel 10a Het weduwnaarspensioen 1. Weduwnaarspensioen wordt verkregen bij het overlijden van de predikant, ten behoeve van de echtgenoot met wie zij op het tijdstip van haar overlijden was gehuwd. 2. De toekenning van weduwnaarspensioen vindt plaats overeenkomstig de in artikel 10 gestelde regels. Artikel 10b Het partnerpensioen 1. Partnerpensioen wordt verkregen bij het overlijden van de predikant ten behoeve van de partner met wie hij op het tijdstip van zijn overlijden gedurende tenminste zes maanden een gemeenschappelijke huishouding voerde. 2. Het verzoek om uitkering van een partnerpensioen wordt, onder overlegging van een notarieel afschrift van het samenlevingscontract en een uittreksel van het bevolkingsregister, waaruit blijkt, dat de predikant en de partner gedurende tenminste zes aaneengesloten maanden op hetzelfde adres woonachtig waren, gericht aan de pensioenraad. 3. Voor de toepassing van het bepaalde in dit artikel kan een predikant gedurende enige periode slechts met n partner en kan een partner gedurende enige periode slechts met één predikant een gemeenschappelijke huishouding voeren. 4. Indien een predikant overlijdt en zijn gemeenschappelijke huishouding anders dan door de dood was geëindigd heeft de gewezen partner aanspraak op een bijzonder partnerpensioen, geldend bij het overlijden van de predikant, naar rato van de diensttijd, die is gelegen voordat de gemeenschappelijke huishouding was geëindigd, onder overeenkomstige toepassing van de terzake van het weduwenpensioen gestelde regeling. 5. Voor het overige is op het partnerpensioen het bepaalde in artikel 10 van overeenkomstige toepassing. Artikel 11 Het wezenpensioen 7

8 1. Indien een weduwe of een gescheiden echtgenote dan wel een weduwnaar dan wel een gescheiden echtgenoot van een predikant in het genot is gesteld van een pensioen als bedoeld in artikel 10, dan wel 10a hebben wettige of gewettigde kinderen alsmede pleegkinderen, die door hen als eigen kinderen werden onderhouden en opgevoed, voor zover zij minderjarig zijn of wel meerderjarig zijnde, indien en zolang voor hen kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet wordt genoten, dan wel een recht bestaat op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering, recht op wezenpensioen. Het wezenpensioen voor alle kinderen bedraagt maximaal 2/5 deel van het in dit lid bedoelde weduwenpensioen, dan wel weduwnaarspensioen doch per wees 1/5 deel van dit pensioen. 2. Indien een weduwe of een gescheiden echtgenote dan wel een weduwnaar dan wel een gescheiden echtgenoot van een predikant in het genot is gesteld van een pensioen als bedoeld in artikel 10, dan wel 10a, dan wel een predikant zonder een weduwe, weduwnaar of partner na te laten, overlijdt, hebben de nagelaten wettige of gewettigde kinderen, alsmede de pleegkinderen, die als eigen kinderen werden onderhouden en opgevoed, voor zover zij minderjarig zijn of wel meerderjarig zijnde, aanspraak hebben op een uitkering krachtens de algemene weduwen- en wezenwet, met ingang van de dag volgende op die van het overlijden dan wel na de dag, volgende op die waarop het ouderdomspen-sioen, het invaliditeitspensioen, het weduwenpensioen, het weduwnaarspensioen, het bijzondere weduwenpensioen, het bijzonder weduwnaarspensioen eindigt, recht op een wezenpensioen. Dit wezenpensioen is maximaal gelijk aan het maximale weduwenpensioen dan wel weduwnaarspensioen, dat wordt uitgekeerd aan een weduwe dan wel weduwnaar wier echtgenoot aanspraak kan maken op een ouderdomspensioen, berekend naar de bezoldiging van een standplaats, ingedeeld in groep I. Het wezenpensioen bedraagt per wees maximaal 50% van het krachtens de vorige alinea berekende weduwenpensioen dan wel weduwnaarspensioen. 3. (Vervallen per 1 januari 1993.) 4. Kinderen, geboren nadat het ouderdomspensioen is ingegaan, komen niet in aanmerking voor wezen-pensioen en worden bij berekening daarvan niet meegeteld. 5. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot aan de dag waarop de wees meerderjarig is geworden of waarop hij voordien is overleden. Het wezenpensioen eindigt uiterlijk aan het einde van de maand waarin de wees de 27-jarige leeftijd bereikt, indien en voor zolang de wees recht heeft op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet dan wel recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering. 6. Indien een partner of een eerdere partner van een predikant in het genot is gesteld van een pensioen als bedoeld in artikel 10b is het bepaalde in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel van overeenkomstige toepassing ten aanzien van hun kinderen en pleegkinderen. III. DE BETALING VAN DE PENSIOENBIJDRAGEN Artikel 12 De benodigde gelden 1. De voorfinanciering van de pensioenen benodigde gelden worden gevonden uit de pensioenbijdragen, bedoeld in de artikelen 13, 44, 45, 46 en 48. Artikel 13 De pensioenbijdragen 8

9 1. Van de gemeenten wordt door de stichting voor elke bij haar gevestigde al dan niet vacante predikantsplaats een pensioenbijdrage geheven, waarvan het bedrag telkens voor het eerstvolgende kalenderjaar en met inachtneming van het bepaalde in ordinantie door de pensioenraad wordt vastgesteld. 2. Het bedrag van de pensioenbijdrage wordt gevormd door een bedrag gelijk aan een jaarlijks vast te stellen percentage van het totaal van de in het zesde lid van artikel 8 genoemde onderdelen van het predikantstraktement, vermeerderd met een jaarlijks vast te stellen aandeel van de predikantsplaats in de lasten van de gemeente ten behoeve van de predikantspensioenen. 3. Het in het tweede lid van dit artikel bedoelde aandeel wordt onder de naam van pensioenbijdragever-haal verrekend door inhouding daarvan bij de uitbetaling van de aanvangswedde volgens het bepaalde in artikel 19b van de generale regeling voor de predikantstraktementen, met dien verstande evenwel dat, indien en zolang de gemeente achterstallig mocht zijn met de betaling van de pensioenbijdrage, haar aanspraak op deze inhouding en verrekening wordt opgeschort. 4. De pensioenbijdrage wordt naar beneden afgerond op een veelvoud van 48 gulden en door de gemeente in vier gelijke termijnen vóór 15 februari, 15 mei, 15 augustus en 15 november aan de stichting overgemaakt. 5. Bij opheffing van een predikantsplaats blijft de pensioenbijdrage volledig verschuldigd tot het einde van het jaar waarin van de opheffing schriftelijk door het breed moderamen van de classicale vergadering kennis is gegeven aan het breed moderamen van de generale synode, na welk jaar het bedrag van de pensioenbijdrage telkenjare met 25% wordt verlaagd. 6. Indien er bij de toepassing van het eerste lid van artikel 17 van de generale regeling voor de predikantstraktementen nog een vacante predikantsplaats mocht zijn, waarvan de vervulling voorlopig niet is te verwachten, kan de pensioenraad in overleg met de raad voor de predikantstraktementen voor een door hem te bepalen tijdvak en bedrag ontheffing verlenen van de verplichtingen tot betaling van de voor een vacante predikantsplaats verschuldigde pensioenbijdrage. Artikel 14 Te late betaling 1. Bij te late betaling van een pensioenbijdrage kan de pensioenraad de tussenkomst inroepen van de raad voor de predikantstraktementen, die alsdan gehouden is het achterstallige bedrag met de door hem aan de betrokken gemeente te verrichten uitbetalingen ten behoeve van de pensioenraad te verrekenen, onverminderd de bevoegdheid van laatstgenoemde raad om de achterstand in de pensioenbijdrage langs andere weg in te vorderen. 2. Wordt de pensioenbijdrage niet binnen drie maanden na het vierde lid van artikel 13 aangegeven vervaldata voldaan, dan wordt het over het achterstallige bedrag een rente in rekening gebracht naar een door de raad vast te stellen percentage over het tijdvak, dat ligt tussen de vervaldatum van de pensioenbijdrage en de datum waarop deze door de stichting wordt ontvangen. Artikel 15 Storting van de pensioenbijdragen in het pensioenfonds 1. De in artikel 12 bedoelde bijdragen worden gestort in het pensioenfonds. 9

10 IIIA. BEHEER EN ADMINISTRATIE Artikel 15a De bepalingen inzake het beheer en de administratie 1. Het beheer en de administratie van het pensioenfonds worden gevoerd door de pensioenraad. 2. Deze raad is daarbij voor zoveel nodig bevoegd en gemachtigd: a. zo het belang van het pensioenfonds dit vraagt herverzekeringen te sluiten b. een of meer rekeningen bij een of meer bankinstellingen te openen, daarvoor zo nodig onderpand te geven en daaruit gelden terug of op te nemen c. safes te huren en verder al datgene te doen wat regelmatig tot het beheren en administreren van gelden en waardepapieren behoort. 3. Voor het aangaan van overeenkomsten en voor het terugnemen van stukken uit open bewaring, als in het tweede lid van dit artikel bedoeld, is steeds de handtekening vereist van één lid van de pensioenraad en van de directeur of bij ontstentenis van laatstgenoemde van twee leden van de pensioenraad. Voor het opnemen van gelden kan de pensioenraad de directeur en één van de medewerkers van zijn bureau machtigen, met inachtneming van het bepaalde in het vierde lid van dit artikel. 4. De dagelijkse leiding van het pensioenfonds berust bij de directeur, die bevoegd is tot het geven van kwijting voor betalingen aan de stichting gedaan en tot het doen van periodieke betalingen daaruit en wiens verdere verplichtingen, bevoegdheden en rechten door de pensioenraad worden vastgesteld. 5. De financiële administratie van het pensioenfonds staat onder voortdurende controle van door de raad daarvoor aangewezen deskundigen. 6. De pensioenraad zendt aan de generale financiële raad telkenjare vóór 1 oktober de door het generaal college van toezicht goedgekeurde jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar. 7. De pensioenraad zendt een samenvatting van deze jaarrekening aan de ingeschrevenen en de colleges van kerkvoogden toe. 8. De raad sluit tot meerdere zekerheid van de handelingen van de bij hem in dienst zijnde medewerkers een verzekering als bedoeld in artikel 19 van de ordinantie voor het toezicht. IV. HET RIJKSPENSIOEN Artikel 16 (Vervallen per ) V. HET PENSIOENFONDS Artikel 17 t/m 23 (Vervallen per ) VI. DE BIJZONDERE FONDSEN Artikel 24 Omschrijving 1. De voorziening in het pensioen van de predikanten geschiedt mede uit en door bijzondere pensioenfondsen, in deze generale regeling als de fondsen aangeduid. 2. Onder deze fondsen worden in en voor de toepassing van deze generale regeling verstaan en begrepen: al of niet rechtspersoonlijkheid bezittende fondsen, stichtingen, kassen, verenigingen en andere naar het oordeel van de pensioenraad daarmede gelijk te stellen lokale of regionale lichamen 10

11 of instellingen, uit welke predikanten van een of meer kerkelijke gemeenten als emeritus een pensioenuitkering kunnen ontvangen. 3. De fondsen en de betalingen aan en uit deze fondsen worden geregeerd door de bepalingen en beheerd door de organen, als terzake in de betrokken statuten, reglementen, stichtingsbrieven of andere regelingen zijn aangegeven. 4. Voor zover het bepaalde in artikel 3 van de ordinantie voor het toezicht op deze fondsen van toepassing is, geldt voor het toezicht daarop het bepaalde in artikel 32. Artikel 25 Toetreding 1. De predikanten of hun nabestaanden verstrekken desgevraagd aan de pensioenraad de inlichtingen en gegevens: inzake het bestaan van en de verplichting of mogelijkheid van deelneming aan deze fondsen, inzake de daaraan verbonden verplichtingen, inzake de uitkeringen, die daaruit te verwachten zijn of worden genoten. 2. Indien de mogelijkheid daartoe naar de desbetreffende bepalingen voor hem openstaat en de pensioenraad hem dat verzoekt, treedt de predikant als lid, deelnemer of bevoorrechte tot zulk een fonds toe, in welk geval de daaruit voor de predikant voortvloeiende lasten door deze raad aan die predikant worden voldaan of gerestitueerd. VII. DE WEDUWENBEURZEN Artikel 26 Omschrijving 1. De voorziening in het pensioen van de predikantsweduwen en -wezen geschiedt mede uit en door de bijzondere weduwenbeurzen, in deze generale regeling als de beurzen aangeduid. 2. Onder deze beurzen worden in en voor de toepassing van deze generale regeling verstaan en begrepen: 3. de weduwenbeurzen in, van of voor de ringen, classes of kerkprovincies van de Nederlandse Hervormde Kerk 4. andere, al of niet rechtspersoonlijkheid bezittende, door of voor predikanten, opgerichte of beheerde beurzen of fondsen van kerkelijke aard, welke uitsluitend of mede bestemd zijn voor de ondersteuning van predikantsweduwen en -wezen en waarop slechts predikanten van een of meer gemeenten aanspraak kunnen verkrijgen 5. andere, al of niet rechtspersoonlijkheid bezittende, fondsen, stichtingen, kassen, verenigingen, naar het oordeel van de pensioenraad met die genoemd onder a of b gelijk stellen. Artikel 27 Toetreding en verschuldigde betalingen 1. Indien de mogelijkheid daartoe naar de desbetreffende bepalingen voor hem openstaat, treedt de predikant als lid of bevoorrechte tot zulk een beurs toe, in welk geval voor de predikant daaruit voortvloeiende kosten ten laste komen van de pensioenkas, waartoe de quaestor der beurs een kwitantie, welke deze kosten gespecificeerd aangeeft, aan de pensioenraad toezendt, die na akkoordbevinding het verschuldigde bedrag aan de beurs overmaakt. 11

12 2. De quaestoren van de beurzen zenden ieder jaar in de maand januari aan de pensioenraad een lijst van daarvoor in aanmerking komende leden der beurs naar de toestand op 31 december daaraan voorafgaande, met een opgave van de door of voor elk dier leden voor het lopende kalenderjaar verschuldigde bedragen, terwijl zij van aanvullingen op die lijst gedurende dat kalenderjaar voor 15 juni en 15 december aan de raad op overeenkomstige wijze kennis geven. Artikel 28 Inrichting 1. De beurzen worden, met inachtneming van het in de artikelen terzake bepaalde, bestuurd door beheerders of bestuurders - in deze generale regeling als het bestuur aangeduid - naar de bepalingen daaromtrent in het statuut of reglement der beurs opgenomen. 2. Het bestuur der beurzen, bedoeld in het tweede lid van artikel 26 sub a, bestaat uit tenminste drie door en uit de leden aangewezen personen, waarvan er een onder de naam van quaestor, belast is met de zorg voor de administratie van de beurs. Artikel 29 De statuten 1. Elke beurs heeft een statuut of reglement, waarin onder meer bepaald dien(t)en te zijn: a. de voorwaarden ter verkrijging van het lidmaatschap of de deelgerechtigheid b. de rechten en verplichtingen van de leden of deelgerechtigden en hunne nabestaanden c. de inrichting van het bestuur van het fonds d. de wijze, waarop statuut of reglement van de beurs kunnen worden gewijzigd e. de gevallen, waarin en de wijze waarop het fonds kan worden ontbonden f. dat bij ontbinding de bestemming van het saldo geschiedt onder goedkeuring van de pensioenraad g. dat het bestuur verplicht is voor elk kalenderjaar een begroting op te maken, welke de goedkeuring van de pensioenraad behoeft h. dat geen uitgaven kunnen worden gedaan, welke niet gedekt zijn door een goedgekeurde begrotingspost. 2. Deze statuten of reglementen, alsmede de wijzigingen daarin, behoeven de goedkeuring van de pensioenraad, die daarover vooraf het oordeel van de quaestoren-commissie vraagt. Artikel 30 De quaestoren-vergadering 1. De beurzen doen zich vertegenwoordigen op de vergadering van de weduwenbeurs-quaestoren, die tenminste eenmaal per kalenderjaar samenkomt ter behartiging van gemeenschappelijke belangen. 2. Deze vergadering kiest zich een bestuur, quaestoren-commissie genaamd, en stelt een reglement vast, dat, evenals latere wijzigingen daarin, de goedkeuring van de pensioenraad behoeft. Artikel 31 De quaestoren-commissie 1. De quaestoren-commissie heeft tot taak: a. gemeenschappelijke belangen der beurzen te behartigen b. een schakel te vormen tussen de beurzen en de pensioenraad en deze gevraagd en ongevraagd van advies te dienen c. te doen, wat haar in deze generale regeling verder is opgedragen. 12

13 2. Het lidmaatschap van de quaestoren-commissie is niet verenigbaar met dat van de pensioenraad. Artikel 32 Het toezicht op de beurzen 1. Het toezicht op de financiële administratie van de beurzen geschiedt onder overeenkomstige toepassing van de bepalingen terzake gesteld in de generale regeling bedoeld in het eerste lid van artikel 9 van de ordinantie voor het toezicht. 2. De daarin aan de colleges van toezicht gegeven bevoegdheden worden met betrekking tot de beurzen door de pensioenraad uitgeoefend. 3. Jaarlijks wordt door de beurzen haar rekening en verantwoording onder gebruikmaking van een door de quaestoren-commissie vastgesteld model aan de commissie toegezonden, die deze met haar advies ter goedkeuring aan de pensioenraad doorzendt. 4. De pensioenraad zendt een door hem gewaarmerkt afschrift van de rekening en verantwoording der beurzen ter kennisneming toe aan het generaal college van toezicht. Artikel 33 Regeling van geschillen 1. Geschillen tussen leden van of deelgerechtigden in een beurs en haar bestuur worden voorgelegd aan de quaestoren-commissie, die daarin een eindbeslissing geeft. 2. Geschillen tussen het bestuur ener beurs en de pensioenraad, waarin de tussenkomst van de quaestoren-commissie niet tot een oplossing heeft geleid, worden voorgelegd aan de commissie van beroep voor de traktementen, salarissen en pensioenen. 13