Intitulé : Landsverordening rechtspositionele bepalingen ministers en gewezen ministers

Transcriptie

1 Intitulé : Landsverordening rechtspositionele bepalingen ministers en gewezen ministers Citeertitel: Landsverordening rechtspositionele bepalingen ministers en gewezen ministers Vindplaats : AB 2000 no. GT 12 Wijzigingen: AB 2000 no. 101 (inwtr. AB 2000 no. 102) = Artikel 1 1. Een minister geniet een bezoldiging van Afl , per maand, aanvangende op de dag waarop hij de eed of de verklaring en belofte, bedoeld in artikel II.8 van de Staatsregeling van Aruba, heeft afgelegd, en eindigende op de dag waarop zijn ontslag ingaat. 2. Het genot van de bezoldiging, bedoeld in het eerste lid, en de toelagen, bedoeld in de artikelen 1a en 5, laat onverlet eventuele aanspraken die een minister kan hebben op pensioenen of andere uitkeringen, die direct of indirect ten laste komen van 's Lands kas of van de kas van een ander publiekrechtelijk lichaam. 3. Indien na 1 januari 1996 wijziging wordt gebracht in de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (AB 1996 no. GT 10) in verband met een indexering of een herziening van de ambtenarensalarissen, dan wordt in het desbetreffende landsbesluit, houdende algemene maatregelen, het bedrag, genoemd in het eerste lid, met eenzelfde percentage aangepast, als is geschied ten aanzien van de hoogste ambtelijke schaal. Artikel 1a Boven de bezoldiging, bedoeld in artikel 1, eerste lid, genieten de ministers een maandelijkse toelage voor representatie van vier ten honderd van de bezoldiging per maand, met dien verstande dat het percentage voor de ministerpresident zeven ten honderd bedraagt. Artikel 1b 1. In geval van overlijden van een minister wordt aan de weduwe of weduwnaar een bedrag uitgekeerd, gelijk aan driemaal de laatstgenoten bezoldiging. 2. Indien de overleden minister geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitkering, bedoeld in het eerste lid, ten behoeve van de minderjarige wettige, natuurlijke of erkende kinderen of aan de minderjarige niet-erkende kinderen voor wie aan hem ten tijde van zijn overlijden een onderhoudsplicht krachtens artikel 469 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (AB 1989 no. GT 100) was opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte een onderhoudsplicht was erkend. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering, indien de overleden minister kostwinner was van ouders, broers, zusters, minderjarige kinderen of stiefkinderen, ten behoeve van deze betrekkingen. Artikel 1c 1. Een overleden minister heeft recht op een staatsbegrafenis. 2. Nadere regels omtrent de vorm van de staatsbegrafenis worden bij ministeriële regeling vastgesteld. 3. De kosten van een staatsbegrafenis komen voor rekening van 's

2 Lands kas. Artikel 2 1. De landsdienaar die een benoeming tot minister aanvaardt, wordt, aanvangende de dag waarop zijn benoeming ingaat, op nonactiviteit gesteld. 2. Met ingang van de dag waarop hij ophoudt minister te zijn, wordt de landsdienaar in activiteit hersteld, tenzij zijn ambtsbetrekking reeds eerder mocht zijn geëindigd, aan hem wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en diensttijd in de zin van de Pensioenverordening landsdienaren ontslag mocht of moet worden verleend of herstel in activiteit om andere redenen niet mocht plaats vinden. 3. De overeenkomstig het eerste lid op nonactiviteit gestelde landsdienaar is ontheven van de waarneming van zijn ambt tot op de dag van zijn wederinactiviteitstelling. Zijn bezoldiging of loon met inbegrip van eventuele toelagen wordt gedurende de nonactiviteit niet genoten. 4. Behoudens artikel 27 telt de tijd, door een landsdienaar op nonactiviteit doorgebracht, mede voor het verkrijgen van aanspraken, voortvloeiende uit voor landsdienaren geldende wettelijke regelingen. Voor beoordeling van met zijn bezoldiging of loon in verband staande aanspraken wordt als basis genomen de bezoldiging die, of het loon dat hij in activiteit zou hebben genoten. Gedurende de non-activiteit wordt de landsdienaar op gelijke voet als de actief dienende landsdienaar in aanmerking gebracht voor bevordering. 5. Landsdienaar in de zin van deze landsverordening is hij wiens benoeming tot landsdienaar bij de Staatsregeling van Aruba aan de Koning is voorbehouden, hij die door de regering is benoemd om hier te lande in burgerlijke dienst werkzaam te zijn, zomede de Griffier der Staten en het personeel werkzaam op het beheerskantoor van het Algemeen Pensioenfonds van Aruba. Artikel 3 De op nonactiviteitsstelling van de door of vanwege de Koning benoemde landsdienaren vindt niet plaats, zolang niet door of vanwege de Koning is verklaard, dat daartegen geen bezwaar bestaat. Artikel 4 Het ten aanzien van de landsdienaar in deze landsverordening bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de verplichte onderwijzer bij het krachtens wettelijke regeling gesubsidieerd bijzonder onderwijs, voor zover de persoon die een benoeming tot minister aanvaardt, door de daartoe bevoegde instantie op nonactiviteit wordt gesteld. Artikel 5 1. Een minister geniet maandelijks een toelage voor vervoerskosten van vier ten honderd van de bezoldiging, bedoeld in artikel 1, eerste lid. 2. Aan ministers komt een bij ministeriële regeling te bepalen vergoeding toe voor noodzakelijke teer en verblijfkosten bij dienstreizen naar het buitenland. 2

3 Artikel 5a 1. Een minister heeft per kalenderjaar aanspraak op een vakantie van dertig werkdagen met behoud van vol inkomen. Voor elke volle kalendermaand gedurende welke de minister niet als zodanig werkzaam is geweest, anders dan tengevolge van ziekte of vakantie, wordt het in de eerste zin genoemde aantal vakantiedagen verminderd met 1/12 gedeelte. Het aantal dagen waarop de minister na zodanige vermindering aanspraak blijft behouden, wordt, zo nodig, naar boven afgerond op hele dagen. De minister is gerechtigd zijn vakantie geheel of gedeeltelijk in het buitenland door te brengen. 2. De vakantie, bedoeld in het eerste lid, wordt op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek bij landsbesluit verleend. De vakantie wordt, voor zover mogelijk, aaneengesloten opgenomen. 3. Voor zover aan een minister in een kalenderjaar het hem volgens dit artikel toekomend aantal vakantiedagen niet is verleend, wordt hem de niet genomen vakantie in het daaropvolgende kalenderjaar toegekend. Artikel 5b 1. Ter compensatie van het door een minister bij zijn ontslag of overlijden niet genoten of gedeeltelijk niet genoten vakantie wordt aan hem, respectievelijk aan de weduwe of weduwnaar, een geldsbedrag uitbetaald, gelijk aan het bedrag dat de minister aan inkomen zou zijn uitgekeerd gedurende de vakantie, indien de vakantie zou zijn genoten. 2. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen ten aanzien van wie familierechtelijke betrekkingen bestaan. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitbetaling, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters, meerderjarige kinderen of stiefkinderen, ten behoeve van deze betrekkingen. 3. Laat de overledene ook geen betrekkingen als bedoeld in het tweede lid, na, dan wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging. Artikel 5c 1. De minister heeft aanspraak op een vakantie-uitkering voor elke kalendermaand of de helft of meer daarvan, waarin hij als zodanig in dienst is. De vakantieuitkering wordt berekend over de bezoldiging, bedoeld in artikel 1, eerste lid, vermeerderd met de toelage, bedoeld in artikel 1a, en bedraagt het percentage, genoemd in artikel 22 van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren. 2. De vakantie-uitkering wordt eenmaal per kalenderjaar, in de tweede helft van de maand december, uitbetaald. 3. In afwijking van het tweede lid vindt de uitbetaling van de vakantie-uitkering ook plaats bij ontslag of overlijden en wel over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatstverstreken periode waarover vakantie-uitkering werd uitbetaald, en de datum van het ontslag of het overlijden. 4. Bij overlijden van een minister geschiedt de uitbetaling van de vakantie-uitkering aan de weduwe of weduwnaar. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling overeenkomstig artikel 5b, tweede en derde lid. 3

4 Artikel 5d 1. Een minister of een gewezen minister heeft aanspraak op aanvullende voorzieningen voor zichzelf en zijn gezinsleden op dezelfde voet als een ambtenaar in de zin van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (AB 1989 no. GT 37) in de hoogste ambtelijke schaal. 2. De minister die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, heeft tot herstel van zijn gezondheid aanspraak op ziekteverlof met behoud van zijn vol inkomen. Ter verkrijging van ziekteverlof van langer dan zeven achtereenvolgende dagen is overlegging van een geneeskundige verklaring door de minister verplicht. Artikel 5e Een minister wordt in het bezit gesteld van ten hoogste twee diensttelefoonaansluitingen. Artikel 6 1. Aan de aftredende minister wordt met ingang van de datum van ontslag als zodanig, indien hij op die datum de 45jarige leeftijd heeft bereikt, een pensioen toegekend ten laste van 's Lands kas. 2. Wanneer de minister op de datum van ontslag als zodanig de 45jarige leeftijd nog niet heeft bereikt, wordt het pensioen eerst toegekend met ingang van de dag van het bereiken daarvan. Artikel 7 1. Het pensioen van een gewezen minister bedraagt Afl ,- 's jaars voor elk jaar gedurende hetwelk hij minister was, en wordt berekend over het gehele tijdvak dat de Minister in functie was. 2. Bij de berekening van het pensioen wordt een gedeelte van een maand voor een volle maand medegeteld. Het pensioen wordt naar boven afgerond tot het naaste bedrag in volle florins, dat een veelvoud is van drie, en bedraagt maximaal Afl ,- meer dan het hoogste jaarlijkse pensioen, dat door een landsdienaar op de voet van de Pensioenverordening landsdienaren (AB 1991 no. GT 25) kan worden genoten. 3. Op het pensioen wordt een duurtetoeslag toegekend, volgens bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen bepalingen. Artikel 8 Bij beëindiging van elke volgende periode gedurende welke dezelfde persoon als minister in functie is, wordt het pensioen opnieuw vastgesteld. De verschillende tijdvakken, als minister doorgebracht, worden alsdan voor de berekening van het pensioen samengevoegd tot één tijdvak. Artikel 9 1. Wordt, naast het pensioen als gewezen minister, op grond van andere voorschriften dan de Pensioenverordening leden der Staten (AB 1991 no. 123), pensioen of uitkering bij wijze van pensioen genoten ten laste van 's Lands kas, ten laste van een publiekrechtelijk lichaam in Aruba of ten laste van een door het openbaar gezag ingesteld fonds, dan wordt, indien het totaal van de pensioenen het maximum, bedoeld in artikel 7, tweede lid, overschrijdt, het pensioen als gewezen 4

5 minister met het bedrag van die overschrijding verminderd. 2. In het geval, in het eerste lid bedoeld, wordt de in artikel 7, derde lid, bedoelde duurtetoeslag zodanig verminderd, dat het overblijvende gedeelte daarvan en de duurtetoeslag over het krachtens andere voorschriften genoten pensioen of uitkering bij wijze van pensioen tezamen gelijk zullen zijn aan de duurtetoeslag die krachtens deze landsverordening over het totaal bedrag van de pensioenen is berekend. Artikel De gewezen minister heeft aanspraak op het genot van een toelage, bestaande uit een aanvulling op het door hem als zodanig genoten pensioen met daarop toegekende duurtetoeslag tot zestig ten honderd van de door hem als minister laatstelijk genoten bezoldiging, over dezelfde periode als hij zonder onderbreking minister was tot ten hoogste over een jaar. 2. De toelage eindigt in geval van overlijden met het einde van de maand waarin het overlijden heeft plaats gehad. In dat geval wordt aan de weduwe of, wanneer er geen weduwe aanwezig is, aan de minderjarige wettige of gewettigde kinderen een bedrag uitgekeerd, gelijk staande met de toelage die de overledene genoot of zou hebben genoten over een tijdvak van drie maanden. Artikel Het pensioen als gewezen minister, waaronder begrepen het totaal bedrag van de pensioenen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, met de daarop toegekende duurtetoeslag, wordt, indien de gewezen Minister uit hoofdbetrekking inkomsten geniet of gaat genieten, die direct of indirect ten laste komen van 's Lands kas of van de kas van een ander publiekrechtelijk lichaam in Aruba, anders dan bij wijze van pensioen of uitkering bij wijze van pensioen, en het pensioen met de daarop toegekende duurtetoeslag, vermeerderd met die inkomsten, het in artikel 7, tweede lid, bedoelde maximum, vermeerderd met de daarbij behorende duurtetoeslag, overschrijdt, met het bedrag van die overschrijding verminderd. 2. Voor de toepassing van dit artikel worden pensioenen en duurtetoeslagen als een eenheid beschouwd. 3. De gewezen minister is gehouden de minister van Algemene Zaken onverwijld schriftelijk op de hoogte te stellen van aard en hoegrootheid van de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, alsmede van de veranderingen die in die inkomsten voorkomen. 4. Indien de gewezen minister nalaat de in het derde lid bedoelde gegevens te verstrekken, kan de uitbetaling van het pensioen worden gestaakt, tot de gegevens zijn verstrekt. 5. Geschillen over de toepassing van het bepaalde in het eerste en vierde lid staan ter kennisneming van de burgerlijke rechter. Artikel 12 De toelage waarop de gewezen minister krachtens artikel 10 aanspraak heeft, wordt, indien de gewezen minister inkomsten geniet of gaat genieten, als bedoeld in artikel 11, en zijn totale inkomen uit pensioen en inkomsten zestig ten honderd van de door hem als minister laatstelijk genoten bezoldiging overschrijdt, met het bedrag van die overschrijding verminderd. 5

6 Artikel Recht op weduwenpensioen ten laste van 's Lands kas heeft: a. de weduwe van een minister; b. de weduwe van een gewezen minister, tenzij het huwelijk was gesloten, nadat hem als minister ontslag was verleend. 2. Een zelfde sterfgeval doet slechts recht ontstaan op één pensioen als in dit artikel bedoeld. 3. Artikel 7, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op het pensioen, in dit artikel bedoeld. Artikel Recht op wezenpensioen ten laste van 's Lands kas hebben: a. de minderjarige wettige of gewettigde kinderen van hem die overlijdt als minister; b. de minderjarige wettige of gewettigde kinderen van haar die overlijdt als minister; c. de minderjarige wettige of gewettigde kinderen van hem die overlijdt als gewezen minister, tenzij zij zijn geboren uit een huwelijk, gesloten nadat aan hun vader als minister ontslag was verleend; d. de minderjarige wettige of gewettigde kinderen van haar die overlijdt als gewezen minister, tenzij zij zijn geboren uit een huwelijk, gesloten nadat aan hun moeder als minister ontslag was verleend. 2. Een zelfde sterfgeval doet slechts recht ontstaan op één pensioen als in dit artikel bedoeld. 3. Artikel 7, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op het pensioen, in dit artikel bedoeld. Artikel Het weduwenpensioen bedraagt vijf-achtste gedeelte van het pensioen waarop de overleden minister als minister, zonder toepassing van artikel 27, aanspraak zou hebben gehad, indien hem met ingang van de dag van zijn overlijden ontslag was verleend, of vijfachtste gedeelte van het pensioen dat de overleden gewezen minister, zonder toepassing van artikel 9, had. 2. Het in dit artikel bedoelde pensioen wordt naar boven afgerond tot het naaste bedrag in volle florins, dat een veelvoud is van drie en bedraagt maximaal Afl ,- per jaar. 3. Indien wegens een zelfde sterfgeval voor een weduwe recht ontstaat zowel op een weduwenpensioen krachtens deze landsverordening, als op een weduwenpensioen c.q. uitkering bij wijze van pensioen ten laste van 's Lands kas, ten laste van een publiekrechtelijk lichaam in Aruba of ten laste van een door het openbaar gezag ingesteld fonds wordt, indien het totaal van deze pensioenen het in het tweede lid bedoelde maximum zou overschrijden, het in deze landsverordening bedoelde weduwenpensioen met het bedrag van die overschrijding verminderd. 4. In het geval, in het derde lid bedoeld, wordt de krachtens deze landsverordening toe te kennen duurtetoeslag zodanig verminderd, dat het overblijvende gedeelte daarvan en de duurtetoeslag over het krachtens andere voorschriften genoten pensioen c.q. uitkering bij wijze van pensioen tezamen gelijk zullen zijn aan de duurtetoeslag die krachtens deze landsverordening over het totaalbedrag van de pensioenen is berekend. 6

7 Artikel Het pensioen van de wezen bedraagt: a. voor elk kind wiens moeder aan het overlijden van de vader recht op pensioen ontleent, een achtste gedeelte van het pensioen van de overledene, berekend overeenkomstig artikel 15; wanneer het weduwenpensioen van de moeder wegens het aangaan van een nieuw huwelijk, overlijden of vermissing is geëindigd, wordt het wezenpensioen verhoogd tot twee-achtste gedeelte van het bedrag waarvan het is afgeleid; b. voor elk ander kind, twee-achtste gedeelte van het pensioen van de overledene, berekend overeenkomstig artikel Het wezenpensioen wordt naar boven afgerond tot het naast hogere bedrag in volle florins, dat een veelvoud is van drie. 3. Het gezamenlijk bedrag aan weduwen en wezenpensioen gaat het bedrag waarvan de pensioenen zijn afgeleid, niet te boven. 4. Indien de kinderen aan het overlijden van ieder van hun ouders aanspraak op pensioen ontlenen, wordt het hoogste van de pensioenen toegekend. 5. Indien wegens de toepassing van het vierde lid de pensioenen een vermindering moeten ondergaan, geschiedt deze in evenredigheid van hun bedragen. Artikel Het wezenpensioen voor de gezamenlijke kinderen, uit één moeder geboren, wordt als een eenheid toegekend. 2. Zijn de kinderen die dezelfde vader hebben, uit verschillende moeders geboren, dan wordt het wezenpensioen voor elke groep als een afzonderlijke eenheid toegekend. Gewettigde kinderen wier ouders geen huwelijk hebben aangegaan, zomede de moederloze wettige kinderen die de minister bij zijn benoeming als zodanig had, worden tezamen gerekend als te zijn geboren uit één moeder. Indien het totaalbedrag van de wezenpensioenen de in de tweede en derde lid van artikel 16 bedoelde maxima zou overschrijden, geschiedt de vermindering naar de verhouding van de aanvankelijk in iedere groep berekende bedragen. 3. In afwijking van de beide vorige leden kan bij de toekenning of later in het belang van de rechthebbenden het pensioen worden gesplist. Artikel 18 Het derde en vierde lid van artikel 15 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het in de artikelen 16 en 17 bedoelde wezenpensioen. Artikel 19 De weduwe en wezen, in de artikelen 13 tot en met 17 bedoeld, hebben evenwel geen recht op pensioen, indien het huwelijk of de wettiging, waaraan dat recht zou kunnen worden ontleend, is gesloten of geschied: a. gedurende ziekte die de dood van de minister binnen drie maanden na het aangaan van dat huwelijk of die wettiging tengevolge heeft gehad; b. nadat de minister de 60jarige leeftijd had bereikt. 7

8 Artikel 20 Alle recht op pensioen krachtens de bepalingen van deze landsverordening gaat verloren voor de weduwe en wezen, die veroordeeld zijn ter zake van het ombrengen van degene aan wie zij de pensioenaanspraken zouden kunnen ontlenen. Artikel Wanneer in geval van vermissing van een minister of van een gewezen minister gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat hij overleden is, kan aan zijn echtgenote en zijn wettige of gewettigde kinderen, als waren zij weduwen en wezen, tijdelijk pensioen, op de voet van de bepalingen van deze landsverordening, worden toegekend. 2. Bij landsbesluit worden de tijdstippen van ingang en einde van dit pensioen bepaald. 3. Bij de toekenning van het pensioen kan worden bepaald dat vooraf voldoende, ter beoordeling van de minister van Algemene Zaken, persoonlijke of zakelijke zekerheid wordt gesteld, dat ingevolge die toekenning gedane uitkeringen geheel of naar evenredigheid worden teruggestort, indien te eniger tijd mocht blijken dat de vermiste minister of gewezen minister niet, dan wel later dan het tijdstip van ingang van het pensioen overleden was. Artikel 22 Van de bezoldiging van de minister die pensioengerechtigde betrekkingen heeft, wordt Afl. 420,- ingehouden als pensioenbijdrage ten behoeve van het weduwen en wezenpensioen, tenzij hij als deelgenoot van het Algemeen Pensioenfonds van Aruba of van het Werkliedenpensioenfonds reeds pensioenbijdragen moet storten. Artikel Het weduwen en wezenpensioen gaat in met de dag, volgende op die van het overlijden van hem aan wie het werd ontleend. 2. De in deze landsverordening bedoelde pensioenen worden per maand uitbetaald. Artikel Het pensioen eindigt: a. in geval van overlijden met het einde van de maand waarin het overlijden heeft plaats gehad; b. in elk ander geval met het einde van de maand waarin de oorzaak tot beëindiging van het betrekkelijk pensioen is ontstaan; c. indien gedurende vijf achtereenvolgende jaren na de eerste dag waarop het had kunnen worden geïnd, iedere invordering achterwege is gebleven. 2. a. Na het overlijden van een gepensioneerd minister wordt aan diens weduwe een bedrag uitgekeerd, gelijk aan drie maal het bedrag van het maandelijks pensioen van de overledene, vermeerderd met de daarop komende duurtetoeslag, op het tijdstip van overlijden. b. Indien de overledene geen betrekking als bedoeld in onderdeel a, nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen van de minister. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters of meerderjarige kinde- 8

9 ren, ten behoeve van deze betrekkingen. c. Laat de overledene ook geen betrekkingen als bedoeld in onderdeel b, na, kan het in onderdeel a bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de begrafenis, zo de nalatenschap van de overleden minister voor de betaling van die kosten ontoereikend is. Artikel Het weduwenpensioen eindigt voorts bij een volgend huwelijk en wel met de laatste dag van de maand, in de loop waarvan het huwelijk heeft plaats gehad. 2. Wordt het huwelijk, anders dan door opvolgend huwelijk met rechterlijk verlof, ontbonden, dan wordt aan de vrouw op haar schriftelijke aanvrage haar oude pensioen weder toegekend. Zou haar ter zake van het latere huwelijk eveneens pensioen c.q. uitkering bij wijze van pensioen toekomen, hetzij krachtens deze landsverordening, hetzij op grond van andere voorschriften ten laste van 's Lands kas, ten laste van een publiekrechtelijk lichaam of ten laste van een door het openbaar gezag ingesteld fonds, dan komen door de toekenning op haar verzoek van één van deze pensioenen de overige rechten op pensioen te vervallen. Artikel 26 Het pensioen, bedoeld in artikel 25, tweede lid, gaat in met de dag, volgende op die van de ontbinding van het huwelijk, mits aan de minister van Algemene Zaken, desverlangd, van die ontbinding het schriftelijk bewijs wordt overgelegd. Artikel 27 De tijd gedurende welke een landsdienaar, dan wel de in deze landsverordening daarmede gelijk gestelde ingevolge artikel 4 op nonactiviteit is gesteld, komt wel als diensttijd in aanmerking voor de beoordeling van de pensioenaanspraken, doch niet voor de berekening van het pensioenbedrag krachtens de voor hem geldende bepalingen. Slotbepaling Artikel 28 Deze landsverordening kan worden aangehaald als Landsverordening rechtspositionele bepalingen ministers en gewezen ministers. 9