- Op het bord: een overzicht van de te kiezen rubrieken, voorgesteld in een mindmap (zie handboek p. 7)).

Transcriptie

1 Kennismakingsquiz (p. 7) Uitwerking van vaardigheid: Introductie. De leerlingen maken op een aangename manier kennis met het vak economie, een mindmap, het handboek en de structuur van het boek. (Afhankelijk van hun vooropleiding, is de kans reëel dat leerlingen op een aantal vragen geen antwoord zullen kennen.) Doelstellingen - De leerlingen verwerven een inzicht in het gebruik van het handboek. - De leerlingen verwerven een inzicht in het gebruik van een mindmap. - De leerlingen kunnen streven naar een resultaat voor de ganse groep. - De leerlingen kunnen overleggen. - De leerlingen kunnen samen een beslissing nemen. - De leerlingen kunnen hun eigen fouten toegeven. - De leerlingen kunnen fouten van anderen aanvaarden. Materiaal - Vragenlijsten (zie volgende pagina s) - Handboek per leerling - Alle leerlingen zitten per groep, verspreid in de klas, zodanig dat iedereen de leerkracht ziet. (Vermijd dat iemand met de rug naar de leerkracht zit.) - Elke groep beschikt over 3 antwoordkaarten: A B C - Op het bord: een overzicht van de te kiezen rubrieken, voorgesteld in een mindmap (zie handboek p. 7)). - ICT - opdracht - Kerntaak - Voortaak (-kennis) - Doe-opdracht - Bordschema: Punten Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4 III II II V Verloop - Groep 1 kiest een rubriek waarover een vraag mag gesteld worden. b.v. ICT - opdracht - De leerkracht stelt een vraag i.v.m. ICT en geeft 3 mogelijke antwoorden. De vraag en de antwoorden worden 1 keer herhaald. - De leerlingen overleggen in hun groep welk antwoord ze kiezen en wie het toont. - De leerkracht vraagt: Heeft iedereen een antwoord? - Indien nee: Geef ze voldoende bedenktijd. 29

2 - Indien ja: Toon het antwoord nu! - Elke groep toont op dat ogenblik de juiste antwoordkaart in de lucht (A, B of C) - Geef één punt aan de groep die op tijd het juiste antwoord toont. - Geef geen punt aan de groep die 2 kaarten in de lucht toont. die te vroeg een kaart toont. die te laat een kaart toont. - Noteer bij groepen die juist geantwoord hebben één punt op het bord. Vragen voor de nabespreking - Geef elke leerling een lege mindmap. (zie bijlage 1) - Laat hen invullen: o Wat weet ik over het handboek Economische Topper 3 (Structuur, thema s, pictogrammen, onderzoeksvragen...). o Welke kenmerken heeft een mindmap? (Centrale titel, datum, kleuren, takken, afbeeldingen...) o Welke werkvormen worden tijdens de les gebruikt? (Groepswerk, opzoekingsopdrachten, mondelinge voorstelling...) o Welke leerstof kan aan bod komen? (CAO, goederen en diensten, conjunctuur...) 30

3 Doe-opdracht 1. In Economische Topper 3 vind je in de marges pictogrammen. Hoeveel verschillende soorten pictogrammen worden regelmatig gebruikt? a. 4 b. 5 c Uit hoeveel thema s bestaat het boek Economische Topper 3? a. 2 b. 3 c Elk thema is ingedeeld in een aantal hoofdstukken of..., waarop je een antwoord moet vinden. a. thema s b. problemen c. onderzoeksvragen 4. De leerstof die je zeker moet onthouden, vind je in a. verkennen b. naar de kern c. denken en doen 5. Op p. 113 van Economische Topper 3 vind je informatie over tijdsbesteding bij Vlamingen. Zoek in de krant een artikel in verband met tijdsbesteding van 1 of meerdere Vlamingen. 6. Kies een infotekst. Iemand van de groep vertelt gedurende 1 minuut wat de inhoud van de tekst is zonder het woord EUH te gebruiken. 7. Op p. 51 krijg je info over een handelaar in oud papier. Wat wil men met dit voorbeeld verduidelijken? a. Een papierhandelaar heeft het niet altijd gemakkelijk. b. Hoe hoger de verkoopprijs, hoe meer kans dat hij het papier verkoopt. c. Hoe sterker de concurrentie, hoe langer hij wacht met de verkoop. 31

4 8. Op p. 42 legt Boer Lowie niet al zijn eieren in hetzelfde mandje. Dit betekent: a. dat hij zorgt dat elke klant een aantrekkelijk aanbod krijgt. b. dat hij een gat in de markt vond. c. dat hij verschillende producten kweekt om bij het mislukken van een oogst toch nog een inkomen te hebben. 9. Op pag. 71 zegt een mosselkweker dat a. klanten mosselen eten als ze niet duur zijn. b. consumenten kopen vaker mosselen als ze duur zijn. c. hij mosselen vaker op het menu zal zetten als ze goedkoper worden. 10. Pag. 282 Geef een voorbeeld van een vaste kost. 11. Pag. 245 Producenten proberen door reclame een imago te creëren. Geef hiervan een voorbeeld. 12. Pag. 282 Geef een voorbeeld van een variabele kost. 32

5 ICT-opdracht 1. Bij het handboek hoort een website. Je vindt er bijkomende informatie en oefeningen. Hoe heet de site? a. wwweconomischetopper.com b. c Een grafiek maak je het best aan de hand van a. een tekstverwerkingsprogramma b. een rekenblad c. frontpagepagina 3. De kolombreedte van een rekenblad pas je het snelst aan door: a. de kolom te verschuiven. b. de breedte van de kolom in te geven. c. twee keer snel te klikken tussen 2 kolommen. 4. Als je gegevens van internet nodig hebt om een grafiek te maken, a. hou je twee pagina s tegelijk open, zodat je gegevens vlot kan aflezen. b. kopieer je de gegevens van internet en plak je deze op een rekenblad. c. knip je de gegevens van internet uit en plak je deze op een rekenblad. 5. De computerrekenmachine vind ik via a. Start b. Internet c. Excel 6. Een netwerkprinter is a. een printer die meerdere documenten tegelijk kan printen. b. een printer die door meerdere gebruikers tegelijk kan gebruikt worden. c. een printer die speciaal ontworpen werd om bij netwerkverbindingen aan te sluiten. 33

6 Kerntaak 1. Hoe heet de vergoeding van een bediende? a. loon b. salaris c. de winst van de zaak 2. Sociale partners zijn a. vakbonden en werkgeversorganisaties b. vakbonden c. werkgeversorganisaties 3. De formule om arbeidsproductiviteit te meten is a. productie x aantal werknemers a. productie/aantal werknemers b. aantal werknemers/productie 4. Wat is een cao? a. een winkelketen b. een centrale arbeidsorganisatie c. een collectieve arbeidsovereenkomst 5. Hoe worden afspraken tussen werkgever en werknemer vastgelegd? a. in een individuele arbeidsovereenkomst b. in een arbeidsreglement c. in een individuele arbeidsovereenkomst en in een arbeidsreglement 6. Conjunctuur is a. de opeenvolgende op - en neergaande fasen van de economische groei. b. een variabele kost c. de ideale plaats waar de producent zijn producten wil verkopen. 34

7 Voortaak (-kennis) 1. Sommige leerlingen hebben in het tweede jaar al kennis gemaakt met economie. Hoe heet dit vak in het tweede jaar? a. sociale economische initiatie b. socio-economische initiatie c. socio-economische innovatie 2. Welk onderstaand bedrijf verkoopt een goed? a. Bakker De Schutter b. Transportbedrijf Transpoco c. Electrabel 3. Welk onderstaand bedrijf levert een dienst? a. chocoladefabriek b. tomatenkwekerij c. bioscoop 4. Een financieel rekeningnummer bestaat uit a. 9 cijfers. b. 12 cijfers. c. 14 cijfers. 5. Wie van de volgende werknemers is een bediende? a. dakwerker b. boekhouder c. poetsvrouw 6. Wat betekent RSZ? a. Rijksuitkering voor Sociale Zekerheid b. Rijksdienst Sociale Zekerheid c. Rijksdienst voor Sociale Zekerheid 35

8 36