Brandveiligheidsvoorschriften Evenementen

Transcriptie

1 Brandveiligheidsvoorschriften Evenementen

2 Documentgegevens Nr. Datum Verspreid aan Cluster-adviseurs Risicobeheersing Aanpassingen n.a.v. overleg adviseurs Aanpassingen n.a.v. overleg adviseurs Gemeenten in IJsselland Documentbeheer/ eigenaar Projectleider Vastgesteld door Datum vaststelling 1 oktober 2016 Brandweer IJsselland, team Risicobeheersing Vakteamleider Risicobeheersing Geplande evaluatiedatum 1 november 2017 Digitale vindplaats MyCorsaID: V Brandveiligheidsvoorschriften evenementen 2

3 Inhoudsopgave Inleiding 4 Algemene voorschriften 5 Voorschriften voor het voorkomen van brand 6 Voorschriften voor het bestrijden van brand 10 Voorschriften voor het veilig gebruiken van tenten 12 Brandveiligheidsvoorschriften evenementen 3

4 Inleiding Wanneer u een evenement gaat organiseren, vraagt u hier een vergunning voor aan bij de gemeente waar het evenement plaats gaat vinden. De gemeente beoordeelt de aanvraag en kan als bevoegd gezag een vergunning aan u verlenen. De veiligheid tijdens het evenement is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Om een gedegen beoordeling te kunnen doen van de brandveiligheid, vraagt de gemeente advies aan bij brandweer IJsselland. Afhankelijk van de omvang en de aard van het evenement, wordt er een overleg gestart tussen organisatie, gemeente en brandweer of wordt er volstaan met het verstrekken van een set standaard brandveiligheidsvoorschriften. In het voorliggende document vindt u de standaard voorschriften die door brandweer IJsselland worden gehanteerd op het gebied van brandveiligheid tijdens evenementen. Deze voorschriften gelden voor de 11 gemeenten die vallen onder het werkgebied van Veiligheidsregio IJsselland: Kampen, Zwolle, Deventer, Zwartewaterland, Staphorst, Steenwijkerland, Raalte, Dalfsen, Olst/Wijhe, Ommen en Hardenberg. Op dit moment (oktober 2016) ligt er een ontwerpbesluit (Besluit brandveilig gebruik overige plaatsen), dat landelijk uniforme regels stelt voor het gebruik van plaatsen die in georganiseerd verband worden gebruikt en niet vallen onder andere regelingen, zoals het Bouwbesluit De brandveiligheidsaspecten van evenementen worden grotendeels door dit nieuwe besluit afgedekt. De datum van vaststelling is echter nog niet bekend; tot die tijd is de gemeentelijke brandbeveiligingsverordening van toepassing en vormen de voorschriften uit het voorliggende document hier een aanvulling op. Brandveiligheidsvoorschriften evenementen 4

5 Algemene voorschriften Art. Voorschrift 1.1 Politieambtenaren, toezichthouders van de gemeente en de brandweer in uitoefening van dienst moet altijd toegang tot het evenement worden verleend. Aanwijzingen of bevelen van deze ambtenaren moeten stipt en onmiddellijk worden opgevolgd. 1.2 De organisator dient voorafgaand en tijdens het evenement de weersomstandigheden te monitoren zodat hij indien nodig passende maatregelen kan nemen. 1.3 Voor het houden van een motorsportevenement gelden de voorschriften van de Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging (KNMV) en de Motorsport Organisatie Nederland (MON). 1.4 Voor autosportevenementen gelden de voorschriften van de Koninklijke Nationale Autosport Federatie (KNAF). Brandveiligheidsvoorschriften evenementen 5

6 Voorschriften voor het voorkomen van brand Art. Voorschrift 2.1 Open vuur Zonder toestemming van het bevoegd gezag is open vuur niet toegestaan Aan het gebruik van vuurkorven zijn de volgende voorschriften verbonden: De vuurkorf moet bestaan uit een stevige constructie; In de directe omgeving van de vuurkorf moet een blustoestel aanwezig zijn; De afstand van de vuurkorf tot aan de (tijdelijke) bebouwing moet minimaal 5 meter zijn; Er moet permanent toezicht door een meerderjarig persoon bij de vuurkorf aanwezig zijn; As en brandende/gloeiende restanten van de vuurkorven mogen niet op bermen, trottoirs of weggedeelten worden gedeponeerd of blijven liggen om uit te doven; Vuurkorven mogen niet zonder toezicht uitbranden; Vuurkorven mogen niet met water worden geblust Wanneer een bepaalde ruimte is aangewezen als rokersruimte, is roken toegestaan, mits er voldoende asbakken van onbrandbaar materiaal aanwezig zijn. In bepaalde situaties kan het bevoegd gezag een algeheel rookverbod voorschrijven. 2.2 Gasgestookte verbruikstoestellen Een verbruikstoestel is geïnstalleerd volgens de specificaties van de leverancier. Deze specificaties moeten bij het verbruikstoestel aanwezig zijn In het verbruikstoestel wordt brandstof gebruikt die overeenkomt met de specificaties van de leverancier van het toestel De verbinding tussen de brandstoftank en het verbruikstoestel bestaat uit een degelijke samenstelling van slangen of leidingen en aansluitingen Het verbruikstoestel en het toebehoren zijn goed onderhouden en zijn niet beschadigd De brandstoftank en het verbruikstoestel zijn stabiel opgesteld Een frituurtoestel is thermisch beveiligd zodat dat de temperatuur van het bakmiddel niet hoger dan 200 C kan worden Een bakinstallatie is zo geconstrueerd dat door overbruisen, over de rand of door kieren om de rand, olie of vet niet in de verbrandingsruimte kan komen en ontsteken Een verbruikstoestel mag uitsluitend op de standplaats in werking zijn. Tijdens het transport moeten de afsluiters van gasflessen en/of gastank te allen tijde zijn gesloten. 2.3 Gasflessen De gasflesseninstallatie moet voldoen aan NEN Gasflessen moeten zijn voorzien van het Europese keurmerk PIE (π) Er mogen geen gasflessen gebruikt worden die volgens de ingeponste datum meer dan 10 jaar geleden zijn gekeurd. De ingeslagen datum op de fles is hierbij de verloopdatum. Voor Shell-benegas en Primagas flessen is dit 15 jaar Alle toegepaste appendages moeten voorzien van een Gastec QA keurmerk en/of CE markering Lege gasflessen moeten met gesloten afsluiter bewaard worden De totale inhoud van gezamenlijk opgestelde gasflessen mag niet meer zijn dan 125 liter. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen volle en lege gasflessen. Brandveiligheidsvoorschriften evenementen 6

7 2.3.7 Afsluiters moeten tegen beschadigen worden beschermd. Als de bescherming uit een afneembare kop bestaat, moet deze bij niet aangesloten flessen zijn aangebracht Het reduceerventiel (drukregelaar) moet geschikt zijn voor het gebruikte gas. Dit staat op het reduceerventiel aangegeven De ruimte waarin de gasflessen staan moet voldoende geventileerd zijn Wanneer er een opslagruimte voor gasflessen is, dan moet deze afgesloten zijn voor onbevoegden Het is verboden te roken of open vuur te hebben op plaatsen waar brandgevaarlijke stoffen zijn opgeslagen. 2.4 Gasleidingnet Bij een vaste opstelling in een (mobiele) bakkraam moet het leidingnet zijn uitgevoerd als een vaste leiding van metaal. Aan het einde van elk aftakpunt van de vaste leiding naar een gebruikstoestel moet een afsluiter zijn gemonteerd De slanglengte voor een tijdelijke opstelling mag maximaal 10 m bedragen Het gebruik van een gasslang is alleen toegestaan: voor het aansluiten van een verbruikstoestel op het leidingnet; als verbinding tussen een gastank en een verbrandingstoestel; als verbinding tussen een gasfles/gastank en het leidingnet; als verbinding tussen een gasfles/gastank en een manifold (verdeelstuk) Een gasslang moet: Geschikt zijn voor het gebruikte gas, dit staat op de slang aangegeven; door middel van slangklemmen op slangpilaren zijn bevestigd, als er een met katoendraden verstevigde slang wordt gebruikt; zonder slangklemmen worden bevestigd als er een niet met katoendraden verstevigde slang wordt gebruikt; vrij en ongespannen zijn aangelegd waarbij de slang niet knel komt te zitten en er niet op kan worden gestaan; zodanig zijn aangebracht dat mechanische beschadiging wordt voorkomen; niet uitgedroogd zijn of andere beschadigingen vertonen; binnen 5 jaar na het jaartal dat op de slang staat aangegeven, vervangen worden; indien van toepassing: mag de slang niet ouder zijn dan de op de slang aangegeven vervangingsdatum Het leidingnet met toebehoren moet iedere twee jaar en zo vaak als de omstandigheden daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld bij wijzigingen en reparaties), worden gekeurd en beproefd. Hiervan moet een door installateur getekende verklaring aanwezig zijn. 2.5 LPG-installaties LPG-installaties die gebruikt worden voor koken of verwarmen moet voldoen aan de NEN-EN LPG mag uitsluitend worden toegepast in een LPG-dampgassysteem dat als zodanig gemonteerd, gekeurd en gecertificeerd moet zijn volgens de NPR 2577:2006. Waar de NPR 2577:2006 conflicteert met de norm NEN-EN 1949:2011, geldt de NEN-EN. 2.6 Kachels Bij gebruik van gas als brandstof mag uitsluitend een goedgekeurde slang met een Brandveiligheidsvoorschriften evenementen 7

8 lengte van maximaal 10 m als verbinding worden gebruikt. De slang van een gasfles verkeert in goede staat van onderhoud, is niet uitgedroogd, vertoont geen andere beschadigingen en is niet ouder dan de productspecificatie aangeeft met een maximum van 10 jaar. Indien in wetgeving die van toepassing is andere eisen worden gesteld, zijn deze van toepassing Aggregaten en verwarmingstoestellen met een interne brandstoftank moeten op een afstand van tenminste 5 m van de tent worden geplaatst, na oplevering van de tent en tijdens het evenement. Het plaatsen van aggregaten en verwarmingstoestellen zonder brandstoftank mag geen gevaarlijke situatie opleveren. Dat is het geval indien de in de directe nabijheid aanwezige stoffen en goederen niet warmer kunnen worden dan 90 C. Het verdient de voorkeur om deze aggregaten en verwarmingstoestellen tenminste 0,5 m rondom vrij te houden Slangen en pijpen voor het transport van verwarmde lucht moeten voldoen aan de eisen van klasse A1 van NEN-EN , klasse B1 van DIN 4102 of klasse M2 volgens NF P t/mnf P en NF P Elektrische installaties Een voorziening voor elektriciteit moet voldoen aan NEN1010 bij lage spanning en aan NEN-EN-IEC en NEN-EN bij hoge spanning Alle elektrische installaties, kabels en snoeren moeten geschikt zijn om in de buitenlucht te kunnen gebruiken Voor verlichting mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van elektrisch licht. De lampen moeten zodanig zijn aangebracht dat geen materialen in brand kunnen raken. 2.8 Stoffering/versiering Decors, rekwisieten en versiering mogen niet gemakkelijk ontvlambaar zijn en bij brand geen grote rookontwikkeling geven. Het gebruik van o.a. papieren slingers, gekapt dennengroen, tempex, riet, (landbouw)plastic, golfkarton, niet vlam dovend foam e.d. is niet toegestaan Stoffering en versiering moeten minimaal 50 centimeter verwijderd zijn van hittebronnen (bv. spots en andere warm wordende apparatuur) Gemakkelijk brandbare stoffering of versieringsmaterialen moet door impregneren moeilijk brandbaar zijn gemaakt De aanwezigheid van met brandbaar gas gevulde ballonnen is niet toegestaan Tussen vloer en aangebrachte versiering moet minimaal 2,50 meter vrije ruimte aanwezig zijn Horizontaal opgehangen versiering is niet toegestaan Gordijnen en ander verticaal hangende stoffering moeten tenminste 0,1 meter vrij van de vloer hangen. 2.9 Auto- en Motorsport De volgende voorschriften gelden voor een rennerskwartier in de buitenlucht: De plaats waar auto s, motoren of trekkers voor de wedstrijd/training worden gereedgemaakt, mag niet toegankelijk zijn voor het publiek; In het rennerskwartier geldt een verbod voor roken en open vuur. Dit verbod moet duidelijk aangegeven zijn met borden; De benodigde brandstof moet in deugdelijke metalen jerrycans of andere Brandveiligheidsvoorschriften evenementen 8

9 deugdelijke reservoirs zijn opgeslagen; De volgende voorschriften gelden voor een rennerskwartier dat zich binnen bevindt: De plaats waar auto s, motoren of trekkers voor de wedstrijd/training worden gereedgemaakt, mag niet toegankelijk zijn voor het publiek; In het rennerskwartier geldt een verbod voor roken en open vuur. Dit verbod moet duidelijk aangegeven zijn met borden; Het uitvoeren van reparatiewerkzaamheden en het vullen van brandstoftanks mag alleen buiten het gebouw gebeuren; De brandstofvoorraad moet buiten het gebouw op minimaal 5 meter van het gebouw zijn opgeslagen; De luchtverversing van het gebouw en de afvoer van uitlaatgassen uit het gebouw moet zodanig zijn uitgevoerd, dat er voor het publiek geen gevaar voor de gezondheid bestaat. Brandveiligheidsvoorschriften evenementen 9

10 Voorschriften voor het bestrijden van brand Art. Voorschrift 3.1 Bereikbaarheid voor de hulpdiensten De hulpdiensten moeten te allen tijde ongehinderd een vrije doorgang krijgen als hiertoe aanleiding bestaat, ook al betekent dit dat hierdoor mogelijk het evenement gestaakt moet worden Op het terrein waar een (feest)tent wordt geplaatst, moeten beplanting, (tijdelijke)bouwwerken, parkeerplaatsen, laad- en losplaatsen en plaatsen waar goederen worden opgeslagen en/of gedeponeerd, zodanig zijn gelegen, dat de hulpdiensten bij het uitoefenen van hun taak niet worden bemoeilijkt of belemmerd Als de afstand van de openbare weg tot aan de ingang van een (feest)tent meer dan 40 meter is, dan moet er voor de hulpdiensten een verhard pad of rijloper tussen aanwezig zijn, die geschikt is voor voertuigen met een asdruk van 14,6 ton Voor een verhard pad of rijloper moet een breedte van minimaal 3,5 meter en een hoogte van minimaal 4,2 meter aangehouden worden Hekwerken en slagbomen die de route blokkeren moeten snel en gemakkelijk geopend kunnen worden. De organisatie dient er op toe te zijn dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten in orde is Afsluitingen van wegen zijn alleen toegestaan indien de hekken los zijn geplaatst (dus niet aan elkaar gekoppeld). Na het verwijderen van de afzetting moet de straat volledig toegankelijk zijn voor de hulpdiensten. 3.2 Blusmiddelen Brandkranen en andere waterwinplaatsen moeten vrij worden gehouden en bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen. Dit betekent dat een vrije ruimte van minimaal 1,8 meter rondom de brandkraan/waterwinplaats vrij van obstakels moet blijven Draagbare blustoestellen dienen goed zichtbaar te zijn In de (feest)tent moet, per 200m 2 vloeroppervlak, tenminste één draagbaar blustoestel aanwezig zijn, met een minimum van 2 blustoestellen Draagbare blustoestellen hebben een inhoud van minimaal 6 liter sproeischuim of 6 kilogram ABC-poeder en zijn goedgekeurd volgens NEN Het blustoestel moet voorzien zijn van een keuringssticker Binnen handbereik van een baktoestel is voor iedere bak een passend deksel of een blusdeken aanwezig waarmee de bakken ingeval van brand kunnen worden afgedekt In de onmiddellijke nabijheid van een baktoestel dient een goedgekeurde 6-liter sproeischuimblusser of 6 kilogram ABC-poeder aanwezig te zijn, die eenvoudig gepakt kan worden Bij auto- en motorsportevenementen moet in het rennerskwartier per auto/motor een draagbaar blustoestel aanwezig zijn dat voldoet een art Voorkomen van uitbreiding van brand Rondom een (feest)tent moet een strook van 5 meter vrij worden gehouden van obstakels Een kermisattractie of stroomaggregaat moet tenminste 5 meter van andere bouwwerken te worden geplaatst Ingangen van omliggende gebouwen of bouwwerken moeten altijd vrij toegankelijk zijn Wagens of kramen waarin niet wordt gebakken, gebraden of gefrituurd hebben een Brandveiligheidsvoorschriften evenementen 10

11 minimale afstand van 1 meter tot de bebouwing en andere wagens/kramen Wagens of kramen waarin wel gebakken, gebraden of gefrituurd wordt, hebben een minimale afstand van 5 meter tot de bebouwing of andere wagens/kramen, tenzij: a) De aangestraalde gevel van het gebouw of de wagen/kraam tenminste 30 minuten brandwerend is, of; b) De afstand tot het gebouw of de wagen/kraam tenminste 2 meter is en er niet wordt gefrituurd. Brandveiligheidsvoorschriften evenementen 11

12 Voorschriften voor het veilig gebruiken van tenten Art. Voorschrift 4.1 Algemeen Een tent moet voorzien zijn van een tentboek. In het tentboek staan tenminste de volgende onderdelen: - Naam van de leverancier, fabrikant en indien de tent buiten de EU is geproduceerd, de naam van de importeur; - Naam van de eigenaar of verhuurder (degene die de tent heeft geplaatst); - Een constructieve berekening van de tent; - Vermelding van het extra gewicht dat kan worden opgehangen, op welke plaats en op welke manier; - Vermelding tot welke weersituatie verblijf in de tent veilig is; - Een plattegrond van de tent in de maximale vorm schaal 1:100; - Een kwaliteitsverklaring van het brandgedrag van het tentdoek; - De draairichting en de uitvoering/ het materiaal van de nooduitgangen; - Bij gebruik van tritiumborden als vluchtwegaanduiding moet er een rapport met daarin de herkenningsafstand, zichtbaarheid en vervangingsdatum aanwezig zijn; - Een document waarin staat dat de constructie van de tent nooit zo mag worden aangepast dat de veiligheid in het geding komt In een (feest)tent waar geen stoelen en/of tafels worden geplaatst, mogen in de voor publiek bestemde ruimte maximaal 4 personen per m² aanwezig zijn. Wanneer er wel stoelen en/of tafels geplaatst worden dan mag dit niet meer dan 1 persoon per 1m² zijn Scheerlijnen, tuidraden, schoren en verankeringen mogen vluchtwegen en (nood)uitgangen niet blokkeren of versmallen, moeten duidelijk zichtbaar zijn en mogen niet verschuiven of omvallen bij het vluchten. Scherpe delen moeten worden afgedekt Kabels, slangen en leidingen in ruimten die voor het publiek toegankelijk zijn, moeten zijn opgehangen, afgeplakt of onder matten weggeborgen zodat het publiek er niet over kan struikelen. 4.2 (Nood)verlichting De tent is zodanig voorzien van noodverlichting dat bij spanningsuitval automatisch binnen 15 seconden een lichtsterkte aanwezig is van één lux op de grond, gedurende minimaal 60 minuten Boven of in de onmiddellijke nabijheid van de (nood)uitgangen van de tent moet transparantverlichting worden aangebracht met het pictogram nooduitgang Het terreingedeelte buiten de tent moet voorzien zijn van voldoende verlichting, zodat een eventuele ontruiming niet verhinderd wordt (ook bij het uitvallen van de voedingsspanning). 4.3 (Nood)uitgangen Een (feest)tent met een oppervlakte van meer dan 25 m 2 moet tenminste 2 (nood)uitgangen te hebben. Het gebruik van de (feest)tent kan het bevoegd gezag aanleiding geven om een ander aantal (nood)uitgangen te eisen (Nood)uitgangen moeten zover mogelijk uit elkaar te liggen, maar de loopafstand tot de dichtstbijzijnde (nood)uitgang mag niet meer dan 30 meter zijn Elke (nood)uitgang heeft een minimale vrije breedte van 0,85 meter en een minimale vrije Brandveiligheidsvoorschriften evenementen 12

13 hoogte van 2 meter. Deze breedte geldt niet wanneer de vluchtroute over een trap voert De totale breedte (in meters) van de (nood)uitgangen is afhankelijk van het aantal aanwezige personen in de tent en van de uitstroommogelijkheden van de (nood)uitgang. Hierbij wordt met de totale breedte de breedte van de (nood)uitgangen bij elkaar opgeteld, bedoeld. Bij een (nood)uitgang die aan weerzijden schoren heeft, is er sprake van vrije uitstroom. Bij een (nood)uitgang die scharnierend is en die niet meer dan 90 geopend kan worden, is hier geen sprake van. De totale breedte aan (nood)uitgangen voor een tent met vrije uitstroom wordt berekend door het maximaal aantal aanwezige personen te delen door 135. Bijvoorbeeld: Een tent waarin 1000 personen aanwezig kunnen zijn heeft een minimale totale breedte aan (nood)uitgangen van (1000/135)= 7,4 meter. De totale breedte aan (nood)uitgangen voor een tent zonder vrije uitstroom wordt berekend door het maximaal aantal aanwezige personen te delen door 90. Bijvoorbeeld: Een tent waarin 1000 personen aanwezig kunnen zijn heeft een minimale totale breedte aan (nood)uitgangen van (1000/90)= 11,1 meter Als er in de vluchtroute een hoogteverschil van meer dan 0,21 meter moet worden overbrugd, dan moet er een trap of hellingbaan aanwezig zijn. Deze moeten duidelijk gemarkeerd zijn Een hellingbaan moet minimaal even breed zijn als de (nood)uitgang en mag niet steiler zijn dan 1:10, d.w.z. niet meer dan 10 centimeter aflopen per meter lengte Trappen in de vluchtroute hebben een minimale breedte van 1 meter en hebben een vrije hoogte boven de trap van minimaal 2 meter. De maximum hoogte van de treden is 21 centimeter Deuren of andere afsluitingen mogen op het moment dat er publiek in de tent aanwezig is alleen worden afgesloten als zij zonder losse voorwerpen (bijvoorbeeld sleutels) weer te openen zijn. Uitgangen met lussen en ogen mogen alleen als nooduitgang worden gebruikt als ze tijdens het evenement over de vereiste breedte van de nooduitgang open staan (Nood)uitgangen moeten met de vluchtrichting meedraaien Aan de buitenzijde van de nooduitgangen moet een opschrift nooddeur vrijhouden of nooduitgang zijn aangebracht Achter een afgescheiden deel van een tent (bijvoorbeeld achter het podium), moet een (nood)uitgang aanwezig zijn. Deze (nood)uitgang telt niet mee bij de bepaling van de totale breedte en aantal van de (nood)uitgangen De directe omgeving van de (nood)uitgangen moet zowel binnen als buiten de tent in een straal van minimaal 2 meter worden vrijgehouden van obstakels. 4.4 Zitplaatsen In een ruimte met meer dan 100 zitplaatsen zijn de zitplaatsen gekoppeld of aan de vloer bevestigd, zodanig dat deze niet kunnen verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang Een rij zitplaatsen die slechts aan één einde op een gangpad of uitgang uitkomt, heeft niet meer dan 8 zitplaatsen Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of uitgang uitkomt, heeft ten hoogste: 16 zitplaatsen indien de vrije ruimte niet groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang tenminste 0,6 m is; Brandveiligheidsvoorschriften evenementen 13

14 32 zitplaatsen indien de vrije ruimte groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang tenminste 0,6 m is; 50 zitplaatsen indien de vrije ruimte groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang tenminste 1,1 m is. Brandveiligheidsvoorschriften evenementen 14