Nieuw Nederlands. 3 havo. Theorieoverzicht. Noordhoff Uitgevers Groningen. Noordhoff Uitgevers bv

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Nieuw Nederlands. 3 havo. Theorieoverzicht. Noordhoff Uitgevers Groningen. Noordhoff Uitgevers bv"

Transcriptie

1 1 Nieuw Nederlands 3 havo Theorieoverzicht Noordhoff Uitgevers Groningen

2 2 Theorieoverzicht > Lezen Lezen H1: Vaste tekststructuren (1) De meeste teksten hebben een inleiding, een middenstuk en een slot. Ze zijn vaak opgebouwd volgens een vaste structuur: aspectenstructuur inleiding middenstuk slot onderwerp diverse aspecten van het onderwerp samenvatting verleden/ heden (/toekomst) structuur inleiding middenstuk onderwerp situatie vroeger situatie nu slot conclusie of situatie in the toekomst voor- en nadelenstuctuur inleiding middenstuk slot vraag of stelling voor- en nadelen afweging en conclusie vraag/antwoordstructuur inleiding middenstuk slot vraag antwoord(en) samenvatting of conclusie H2: Vaste tekststructuren (2) In hoofdstuk 1 heb je bij de paragraaf Lezen kennisgemaakt met een aantal vaste tekststructuren: de aspectenstructuur, de verleden/heden(/toekomst) structuur, de voor- en nadelenstructuur en de vraag/antwoordstructuur. Hier volgen er nog een paar. argumentatiestructuur inleiding middenstuk stelling, standpunt (eventueel als vraag) argumenten voor de stelling tegenargumenten (+ weerlegging) slot herhaling stelling (of beantwoording vraag) probleem/oplossingstructuur inleiding probleem middenstuk gevolgen (waarom is het een probleem?) oorzaken oplossingen slot de beste oplossing

3 Theorieoverzicht > Lezen 3 verklaringsstructuur inleiding middenstuk bepaald verschijnsel kenmerken / voorbeelden verklaring(en) / oorzaak/oorzaken / reden(en) slot samenvatting H3: Argumentatie (1) Vaak wil de schrijver van een overtuigende tekst de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij probeert met argumenten uit te leggen waarom hij dit standpunt heeft. Dat noem je ook wel het onderbouwen van een standpunt. Er zijn twee soorten argumenten: feitelijke en niet-feitelijke argumenten. Een feitelijk argument kun je controleren (het is waar of het is niet waar), een niet-feitelijk argument kun je niet controleren. Ik ga liever naar de bioscoop in Hoorn dan naar die in Purmerend, want die in Hoorn is dichterbij. (feitelijk argument) Ik ga liever naar de bioscoop in Hoorn dan naar die in Purmerend, want die in Hoorn vind ik gezelliger. (niet-feitelijk argument) Als een schrijver zijn standpunt met een argument onderbouwt, noemen we dat enkelvoudige argumentatie. Meestal gebruikt een schrijver m eer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten. Dat heet meervoudige argumentatie. Voorbeeld: Kinderarbeid moet verboden worden. De plekken waar kinderen werken, zijn vaak slecht voor de gezondheid. Kinderen die werken, worden meestal uitgebuit. Als kinderen moeten werken, kunnen ze niet naar school. Een schrijver kan een argument ook onderbouwen met een ondersteunend argument. Dit heet enkelvoudige onderschikkende argumentatie. Voorbeeld: Het moment van jouw verjaardagsfeest is niet zo goed gekozen. Veel van je vrienden uit H3C moeten die avond hard studeren. Zij hebben de volgende dag een belangrijke geschiedenistoets. Als een schrijver meer argumenten onderbouwt met een ondersteunend argument, is er sprake van meervoudige onderschikkende argumentatie. Een standpunt wordt vaak aangekondigd met signaalwoorden als Ik vind, Volgens ons, Zij denkt dat, De schrijver is van mening dat..., Onze conclusie is, Dus, Daarom, Kortom. Argumenten herken je vaak aan signaalwoorden als dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, de reden hiervoor is en want.

4 4 Theorieoverzicht > Lezen H4: Argumentatie (2) In een betogende tekst wil de schrijver de lezer overtuigen van zijn standpunt. Hij doet dat door argumenten voor zijn standpunt aan te voeren. Een schrijver kan zijn lezer ook overtuigen door mogelijke tegenargumenten te ontkrachten. Hij bedenkt dan wat de argumenten van de tegenstanders tegen zijn standpunt zouden kunnen zijn. Als hij kan aantonen dat de argumenten van zijn tegenstanders niet kloppen, weerlegt hij hun argumenten. Een voorbeeld uit een betoog van iemand die vindt dat er een DNA-databank voor alle Nederlanders moet komen: Veel mensen zijn bang dat onbevoegden met behulp van een DNA-databank van alles over je te weten kunnen komen: welke ziektes je mogelijk krijgt, hoe oud je waarschijnlijk wordt, hoe je karakter is en zelfs welke seksuele voorkeur je hebt. Maar dat is niet zo. Het opgeslagen DNA wordt gecodeerd, zodat iemand zonder een sleutel van die code er helemaal niets mee kan. Met het gevaar van privacyverlies loopt het dus wel los. Een tegenargument herken je aan dezelfde signaalwoorden als die waaraan je argumenten herkent: dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, de reden hiervoor is en want. Een tegenargument en een weerlegging worden vaak voorafgegaan door signaalwoorden die een tegenstellend verband aangeven: tegenover, daarentegen, maar, hoewel, echter, toch, ofschoon, ondanks dat, (aan de ene kant ) aan de andere kant. In betogen wordt aan een argument of aan een tegenargument plus weerlegging soms een hele alinea gewijd. In dat geval is het signaalwoord voor een argument of tegenargument niet nodig. Wel gebruikt de auteur bijvoorbeeld signaalwoorden voor een opsomming om te laten zien dat hij zijn standpunt met een aantal argumenten onderbouwt. Ook geeft hij met signaalwoorden voor een tegenstelling aan dat hij een tegenargument weerlegt. H5: Kritisch lezen Via televisie, radio, kranten, tijdschriften en vooral internet kun je snel en makkelijk informatie vinden. Maar die is niet altijd betrouwbaar. Soms klopt de informatie niet omdat de auteur niet deskundig genoeg is. Ook kan een tekst verouderd zijn. Zo is een artikel van vijf jaar geleden over sociale media inmiddels al lang ingehaald door nieuwe ontwikkelingen. Verder kan het voorkomen dat een tekst niet objectief is of dat er informatie wordt weggelaten, omdat de auteur van de tekst er belang bij heeft dat die niet bekend wordt. In een advertentie voor zonnepanelen staat bijvoorbeeld wel dat je de aanschafkosten er over vijftien jaar uit hebt, maar niet dat de levensduur van de panelen net zo lang is. Je moet een tekst dus kritisch lezen. Stel bij het kritisch lezen van een tekst het volgende vast: Is de auteur deskundig en onpartijdig? Geeft de tekst bijvoorbeeld informatie over zijn opleiding of werkkring? Waar en wanneer is de tekst gepubliceerd? Is het taalgebruik verzorgd? Gebruikt de auteur recente artikelen/gegevens? Zijn de informanten van de auteur betrouwbaar en deskundig? Klopt het wat de auteur zegt? Laat hij geen belangrijke dingen weg? Geeft hij bijvoorbeeld naast voordelen ook nadelen? Zijn de argumenten van de auteur sterk of zijn ze makkelijk te weerleggen?

5 Theorieoverzicht > Spreken, kijken, luisteren 5 H6: Functiewoorden Een tekstgedeelte (één of meer alinea s) heeft binnen een tekst een bepaaldefunctie, die je kunt aanduiden met een functiewoord als conclusie, oplossing en voorbeeld. Soms kun je zo n functie herkennen aan een signaalwoord, zoals dus bij een conclusie of zo bij een voorbeeld. Andere functiewoorden zijn bijvoorbeeld: aanleiding, afweging, anekdote,constatering, gevolg, oorzaak, samenvatting, stelling, uitwerking en verklaring. Er zijn er nog veel meer. Als je de functies van tekstgedeelten herkent, begrijp je een tekst beter. Dat is handig als je bijvoorbeeld een samenvatting of een schema van een tekst wilt maken. Er is verschil tussen een functiewoord en een signaalwoord: een functiewoord zegt iets over een tekstgedeelte; het woord komt zelf meestal niet in de tekst voor; een signaalwoord zegt iets over het verband tussen tekstgedeeltes (of tussen zinnen); het woord staat altijd in de tekst. Spreken, kijken, luisteren H1: Luisterstrategieën Je kunt op verschillende manieren luisteren. Hoe je luistert, is afhankelijk van wat je met het luisteren wilt bereiken. Je luistert globaal als je alleen het onderwerp of de hoofdlijnen van een gesproken tekst wilt weten. Je luistert precies als je de gesproken tekst wilt kunnen navertellen,samenvatten of beoordelen. Je luistert selectief/gericht als je op bepaalde vragen een antwoord wilt hebben. Bij precies of selectief/gericht luisteren kun je van tevoren een aantal documentatievragen opstellen. Dit zijn de vragen waarop je een antwoord wilt hebben. Stel dat je een werkstuk moet maken over het onderwijs in de tijd van je grootouders. Als je daarover een documentaire gaat bekijken, kun je bijvoorbeeld de volgende documentatievragen opstellen: Hoe groot waren de klassen in die tijd? Zaten jongens en meisjes bij elkaar in de klas? Werden er toen andere vakken gegeven dan nu? Documentatievragen zorgen ervoor dat je gerichter kunt luisteren. Ook signaalwoorden die de structuur van de tekst aanduiden of die een verband tussen tekstgedeelten aangeven, helpen je bij het luisteren. Aan de hand van documentatievragen kun je makkelijker aantekeningen maken. Schrijf de aantekeningen tijdens het luisteren direct onder elke vraag. Gebruik steekwoorden en afkortingen en noteer de informatie schematisch. Werk met symbolen, zoals streepjes, cijfers en pijltjes. H2: Informatief gesprek In een informatief gesprek wordt informatie uitgewisseld tussen gesprekspartners. Denk aan een gesprek tussen een dokter en een patiënt. Het doel van de ene persoon is informatie geven, de andere wil informatie krijgen. Wie informatie vraagt, moet echter ook informatie geven; anders kan de gesprekspartner niet goed reageren. De gesprekspartners kunnen tijdens het gesprek dus wisselen van rol.

6 6 Theorieoverzicht > Spreken, kijken, luisteren Zo krijg je informatie Bedenk van tevoren een aantal (documentatie)vragen en noteer die. Dit zijn de vragen waarop je in het gesprek een antwoord wilt krijgen. Vraag tijdens het gesprek door met vervolgvragen als een antwoord onduidelijk is. Voorbeeld: Hoe ging dat precies? Kunt u dat uitleggen? Kun je daar een voorbeeld van geven? Stel controlevragen om te bepalen of je de ander begrijpt. Voorbeeld: Dus u vindt... Dus samengevat kan ik stellen dat... Maak aantekeningen als dat nodig is, bijvoorbeeld als het om veel informatie gaat of als je iets heel precies moet onthouden. Zo geef je informatie Luister goed naar de vraag van je gesprekspartner. Wat wil hij/zij precies weten? Stem je informatie af op je gesprekspartner. Wat is zijn/haar leeftijd? Hoeveel weet hij/zij al over het onderwerp? Houd in de gaten of je gesprekspartner je begrijpt. Stel controlevragen, maak oogcontact en let op lichaamstaal. H3: Een informerende presentatie Een informerende presentatie heeft als doel het publiek informatie te geven. Een goede presentatie is gericht op het publiek, heeft een duidelijke structuur en wordt boeiend gebracht. Zo bereid je een informerende presentatie voor Stel jezelf zo veel mogelijk 5w+h-vragen over het onderwerp, zodat je een beeld krijgt van wat er te vertellen valt. Zoek documentatie: bronnen die antwoord geven op je vragen. Denk hierbij zowel aan feiten als aan meningen. Bedenk wat het publiek al weet over het onderwerp. Laat je presentatie vooral gaan over wat het publiek nog niet weet. Bepaal de deelonderwerpen waarover je gaat vertellen. Bouw je presentatie op volgens een geschikte structuur. Bij een informerende presentatie passen de structuren: verklaringsstructuur, vraag/antwoordstructuur, verleden/heden(/toekomst)structuur en aspectenstructuur. In de inleiding vertel je over het onderwerp en de opbouw van de presentatie. Begin met een leuke opening, zodat je direct de aandacht van het publiek hebt. Het middenstuk bevat de deelonderwerpen. Zorg voor een logische volgorde en gebruik structuuraanduidende woorden en zinnen om het de luisteraar zo makkelijk mogelijk te maken. Bijvoorbeeld: Ik begin met een uitleg over... en Zojuist heb ik toegelicht en nu zal ik verdergaan met In het slot geef je een korte samenvatting. Eindig met een opvallende uitsmijter. Eindig nooit met: Dit was mijn presentatie. Maak je presentatie levendig door voorwerpen of afbeeldingen te laten zien (bijvoorbeeld met behulp van PowerPoint of Prezi). Let op: dit zijn hulpmiddelen, geen doelen op zich! Maak een spiekbriefje (of gebruik de print van je PowerPoint/Prezi). Oefen je spreekbeurt een paar keer hardop.

7 Theorieoverzicht > Spreken, kijken, luisteren 7 Zo houd je een informerende presentatie Sta rechtop, spreek rustig en duidelijk en maak oogcontact. Houd in de gaten of het publiek je kan volgen. Verduidelijk de opbouw met structuuraanduidende woorden en zinnen. Gebruik je spiekbriefje ter ondersteuning. Geef het publiek na de presentatie de gelegenheid om vragen te stellen of te reageren op wat je hebt verteld. H4: Een overtuigende presentatie houden Met een overtuigende presentatie wil je het publiek overtuigen van jouw standpunt. Om dat te bereiken moet je goede argumenten hebben en zeker overkomen. De structuur van je presentatie moet heel duidelijk zijn, want de luisteraar kan niet even terugbladeren als hij iets niet goed volgt. Zo bereid je een overtuigende presentatie voor Bepaal het onderwerp en je standpunt. Bedenk goede argumenten die je standpunt ondersteunen. Baseer je argumenten op feiten. Bedenk welke tegenargumenten het publiek kan hebben en hoe je die kunt weerleggen (laten zien dat ze niet kloppen). Bouw je presentatie op volgens een geschikte structuur. Bij een overtuigende presentatie passen de structuren: probleem/oplossingstructuur, voor- en nadelenstructuur en argumentatiestructuur. Introduceer in de inleiding je standpunt. Geef in het middenstuk eerst de argumenten voor je standpunt. Noem daarna de tegenargumenten en weerleg die. Zorg voor een logische volgorde en gebruik signaalwoorden en structuuraanduidende zinnen. Herhaal in het slot kort de argumenten, noem nogmaals je standpunt en sluit af met een uitsmijter. Maak je presentatie levendig door voorwerpen of afbeeldingen te laten zien (bijvoorbeeld met behulp van PowerPoint of Prezi). Let op: dit zijn hulpmiddelen, geen doelen op zich! Maak een spiekbriefje (of gebruik de print van je powerpoint/prezi). Oefen je presentatie een paar keer hardop. Zo houd je een overtuigende presentatie Laat met je houding zien dat je zeker bent van je zaak: sta rechtop en kijk het publiek aan. Spreek rustig en duidelijk, zodat het publiek je goed kan volgen. Maak gebruik van non-verbale communicatie: maak gebaren, verander je gezichtsuitdrukking en zorg voor variatie in je stemgebruik om je woorden krachtiger te maken. Gebruik je spiekbriefje ter ondersteuning. H5: Debat In een debat strijden voor- en tegenstanders met elkaar over een stelling. Die bevat een voorstel voor een verandering, bijvoorbeeld: Scholen moeten energiedrankjes verbieden in en rond de school. De voor- en tegenstanders proberen niet elkaar, maar een jury te overtuigen van hun standpunt. De jury beoordeelt het debat en beslist wie er gewonnen heeft. Een debat is aan strenge regels gebonden. Per debat zijn er twee teams van ieder twee deelnemers. Het debat is verdeeld in korte spreekbeurten. Een

8 8 Theorieoverzicht > Spreken, kijken, luisteren voorzitter leidt het debat en geeft aan wie mag spreken. Er mag niet door elkaar gepraat worden. Een tijdwaarnemer bewaakt de tijd van de spreekbeurten. Zo bereid je een debat voor Maak twee teams van twee personen. Wijs ook een voorzitter en een tijdwaarnemer aan. Spreek af over welke stelling jullie gaan debatteren en wie vóór of tegen de stelling zijn. Bedenk argumenten voor of tegen de stelling. Bedenk met welke argumenten het andere team kan komen en hoe je die kunt weerleggen. Zoek eventueel ter voorbereiding extra informatie over het onderwerp. Zo houd je een debat Een debat bestaat uit zes beurten en twee time-outs, in deze volgorde: 1. De opzetbeurt (2 minuten) van de voorstanders, waarin zij uitleggen welke verandering zij voorstellen en waarom dat een goed voorstel is. 2. De opzetbeurt van de tegenstanders (2 minuten), waarin zij aangeven dat het nieuwe voorstel niet goed is en waarom. 3. Een time-out (1 minuut) voor beide teams om te overleggen over de verweerbeurt. 4. De verweerbeurten (elk team 2 minuten), waarin eerst de voorstanders en daarna de tegenstanders, proberen de argumentatie van het andere team te weerleggen. De teams laten dus met argumenten zien dat het niet klopt wat het andere team zegt. 5. Een time-out (1 minuut) voor beide teams om te overleggen over de slotbeurt. 6. De slotbeurten (elk team 1 minuut), waarin eerst de tegenstanders en daarna de voorstanders, een laatste kans krijgen om de jury te overtuigen. De teams geven nog eens kort aan wat hun mening is en mogen reageren op alles wat er in de eerdere beurten gezegd is. In deze beurt mag geen nieuwe informatie gegeven worden. Na afloop van het debat wijst de jury de winnaar van het debat aan. H6: Sollicitatiegesprek Als je een bijbaantje of een stageplaats zoekt (of later na je opleiding aan het werk wilt), voer je een sollicitatiegesprek. Tijdens dit gesprek kun je laten zien wie je bent en vertellen wat je kunt. Zo kan de werkgever beslissen of jij geschikt bent voor de baan. Eerst geeft de werkgever informatie over de baan en het bedrijf. Dan stelt hij verschillende vragen. Vervolgens krijg jij gelegenheid vragen te stellen. De werkgever sluit het gesprek af door te vertellen hoe de sollicitatieprocedure verdergaat. Zo bereid je een sollicitatiegesprek voor Zoek op internet informatie over het bedrijf. Bedenk alvast antwoorden op de volgende vragen: Waarom ben je geïnteresseerd in deze baan? Waarom ben je geschikt voor deze baan? Wat is je werkervaring? Waar ben je goed in? En waarin ben je minder goed? Bedenk wat je nog graag wilt vragen/weten, zoals werktijden, taakomschrijving, vakantiedagen en salaris. Schrijf de vragen op een briefje en neem dit mee naar het gesprek.

9 Theorieoverzicht > Schrijven 9 Zorg ervoor dat je er netjes uitziet tijdens het gesprek. Lees voor het gesprek je sollicitatiebrief of sollicitatieformulier nog eens, omdat je daar vragen over kunt krijgen. Zo houd je een sollicitatiegesprek Zit rustig op je stoel. Luister goed naar de vragen en neem de tijd om ze te beantwoorden. Houd oogcontact met je gesprekspartner. Wees enthousiast; je wilt de baan graag hebben. Begin niet meteen aan het begin van het gesprek over je salaris. Vergeet niet om je eigen vragen te stellen. Schrijven H1: Een werkstuk schrijven Een werkstuk schrijven bestaat uit verschillende stappen. Voorbereiden: Stap 1: Kies een onderwerp dat jou boeit. Stap 2: Formuleer een hoofdvraag. Stap 3: Leid uit de hoofdvraag deelvragen af die samen leiden tot het antwoord op de hoofdvraag. Stap 4: Zet de deelvragen in een logische volgorde. Stap 5: Zoek documentatie: bronnen die antwoord geven op de deelvragen. Doe dat volgens de aanwijzingen op bladzijde 275. Als je bijvoorbeeld een werkstuk over energievoorziening schrijft, kun je als hoofdvraag stellen: Hoe zullen we in Nederland in de toekomst voorzien in onze energiebehoefte? Uit die hoofdvraag leid je deelvragen af die je in een logische volgorde zet, bijvoorbeeld: Waar hebben we energie voor nodig? Hoe groot is de behoefte aan energie in Nederland? Welke energiebronnen gebruiken we? Welke voor- en nadelen hebben die bronnen? Van welke nieuwe bronnen kunnen we in de toekomst gebruikmaken? Schrijven: Stap 6: Verwerk het antwoord op elke deelvraag tot een apart hoofdstuk. Stap 7: Schrijf een inleiding. Beargumenteer daarin de keuze voor het onderwerp, stel de hoofdvraag en de deelvragen. Stap 8: Schrijf het slot. Geef daarin antwoord op de hoofdvraag. Dat is vaak een conclusie. Je kunt ook een aanbeveling of je eigen mening geven. Stap 9: Voeg illustraties en de bronvermelding toe. Vermeld de bronnen volgens de aanwijzingen op bladzijde 276. Als je klaar bent met schrijven, controleer je de hele tekst op duidelijkheid, samenhang en spel- en typefouten. H2: Een inleiding en een slot schrijven De inleiding van een tekst heeft twee functies: de lezer nieuwsgierig maken en het onderwerp introduceren. In de eerste alinea van de inleiding trek je de aandacht van de lezer. Dat kun je doen met: iets uit de actualiteit. Voorbeeld: Tien dagen lang zwierven ze zonder eten en drinken door het gebergte. Gisteren werden de twee Canadese tieners teruggevonden, totaal uitgeput. Wat deden Mo en Sue om in leven te blijven? Hoe overleven mensen in de bergen?

10 10 Theorieoverzicht > Schrijven iets uit de geschiedenis. Voorbeeld: Vijftig jaar geleden bestond er in Nederland nauwelijks een buitenlandse eetcultuur. Thuis was de Hollandse pot vaste prik. Wie buiten de deur at, had niet, zoals nu, de keus uit talloze restaurants met een exotische keuken. een voorbeeld, zoals een kort verhaaltje over een gebeurtenis, of iets uit je eigen ervaringen. Voorbeeld: Het begon met rugpijn. Daarna kreeg Esther ook last van haar longen. Nu ligt ze al een week in het ziekenhuis. De medici staan voor een raadsel. iets wat voor de lezer van persoonlijk belang is. Voorbeeld: Goed nieuws voor wie problemen heeft met opstaan. Technici van de Universiteit Twente hebben een wekker ontwikkeld waardoor je heel prettig wakker wordt én snel uit de veren bent. In de tweede alinea van de inleiding introduceer je het onderwerp. Dat kan op drie manieren: Je stelt een hoofdvraag en/of deelvragen over een verschijnsel. Je formuleert een probleem. Je geeft een standpunt. In het slot formuleer je de hoofdgedachte van de tekst: het antwoord op de hoofdvraag, een oplossing voor het probleem of een herhaling van je standpunt. Vaak is de hoofdgedachte een conclusie. Die kun je aanvullen met: een aanbeveling; een toekomstverwachting. In het slot gebruik je signaalwoorden zoals daarom, kortom, al met al, dus. De tekst sluit je zo mogelijk af met een krachtige zin, een uitsmijter. H3: Schrijven volgens een vaste structuur Voordat je een tekst gaat schrijven, maak je een bouwplan. De tekst schrijf je volgens een vaste structuur. Het doel van je tekst bepaalt welke structuur je kiest. Bij elke structuur horen structuuraanduidende woorden of structuuraanduidende zinnen, zoals daardoor, er zijn drie oorzaken, het gevolg is, behalve voordelen heeft deze aanpak ook nadelen, een tweede bezwaar is, ik ben van mening. Vaste tekststructuur argumentatiestructuur aspectenstructuur Omschrijving van het doel een mening of standpunt onderbouwen (overtuigen) de verschillende aspecten van iets benoemen (informeren) de verschillende aspecten van iets zo benoemen dat de lezer zich een mening kan vormen (opiniëren) probleem/oplossingstructuur een probleem benoemen en oplossingen beschrijven (informeren) verklaringsstructuur verleden/heden (/toekomst)structuur voor- en nadelenstructuur een probleem benoemen en oplossingen zo beschrijven dat de lezer zich een mening kan vormen (opiniëren) een verschijnsel uitleggen (informeren) de geschiedenis en/of de toekomst van iets beschrijven (informeren) de voor- en nadelen van iets beschrijven (informeren) de voor- en nadelen van iets zo beschrijven dat de lezer zich een mening kan vormen (opiniëren)

11 Theorieoverzicht > Schrijven 11 Vaste tekststructuur Omschrijving van het doel de voor- en nadelen van iets beschrijven en een standpunt geven (overtuigen) vraag/antwoordstructuur een vraag beantwoorden (informeren) Zo schrijf je volgens een vaste structuur Bepaal het onderwerp, het schrijfdoel en de hoofdgedachte. Kies een structuur die bij het doel van de tekst past. Maak een bouwplan aan de hand van de gekozen structuur. Noteer boven het bouwplan het onderwerp, het schrijfdoel, de hoofdgedachte en de tekststructuur. Gebruik tijdens het schrijven structuuraanduidende woorden en zinnen. H4: Een betoog schrijven Een betoog schrijf je als je anderen wilt overtuigen. In een betoog geef je je standpunt en argumenten die dat standpunt ondersteunen. De argumenten baseer je op feiten. Na je argumenten noem je tegenargumenten, waarvan je vervolgens met een weerlegging laat zien dat die niet kloppen. De opbouw van je betoog maak je duidelijk met signaalwoorden. Zo schrijf je een betoog Maak een bouwplan en noteer het onderwerp en je standpunt. Schrijf het middenstuk; gebruik voor elk argument een aparte alinea en geef in die alinea de feiten die het argument ondersteunen. Noem daarna de tegenargumenten en geef bij elk tegenargument direct de weerlegging; gebruik per tegenargument met weerlegging één alinea. Schrijf een inleiding van twee alinea s. In de eerste alinea trek je de aandacht van de lezer; in de tweede alinea geef je je standpunt. Herhaal in het slot kort je standpunt (= conclusie) in andere bewoordingen. Plaats in je betoog drie witregels: één na de inleiding, één tussen het tekstdeel met argumenten en het tekstdeel met tegenargumenten, één voor het slot. Spring in bij een nieuwe alinea, maar niet na een witregel. Zo gebruik je signaalwoorden in een betoog Kondig je standpunt aan met ik vind of ik ben van mening. Introduceer een argument met bijvoorbeeld om te beginnen, ten eerste, daarnaast, bovendien, verder, vervolgens of ten slotte. Gebruik bij de onderbouwing signaalwoorden als omdat, want, immers of namelijk. Gebruik voor een tegenargument en voor de weerlegging ervan weliswaar maar, toch, echter of (aan de ene kant maar) aan de andere kant. Herhaal in het slot je standpunt met daarom, kortom, dus of al met al. H5: Een zakelijke brief schrijven Een zakelijke brief is een officiële brief met bijvoorbeeld een verzoek, een klacht of een mededeling. Zo n brief is gericht aan een persoon die je niet (goed) kent of aan een instantie of een bedrijf. Een zakelijke brief is kort; de toon is beleefd en niet emotioneel. De brief heeft een vaste indeling. Daarvoor bestaan regels of briefconventies. In de inleiding noem je de reden voor het schrijven van de brief. In het middenstuk werk je je verzoek, klacht of mededeling uit. In het slot geef je aan wat je met de brief wilt bereiken.

12 12 Theorieoverzicht > Schrijven Zo schrijf je een zakelijke brief Bepaal je schrijfdoel: verzoeken, klagen of meedelen. Deel de brief als volgt in: A eigen naam, adres, eventueel telefoonnummer, B naam, functie en adres van de geadresseerde C plaats en datum: Gouda, 28 juni 2014 D onderwerp: Betreft: E aanhef: Geachte heer/mevrouw, F je brieftekst G groet: Hoogachtend, of Met vriendelijke groet, H ondertekening: je handtekening, daaronder je naam en eventueel je functie Houd de brieftekst kort en beleefd (gebruik u). Schrijf het eerste woord met een hoofdletter. Begin de brief niet met Ik. Print de brief en controleer die; zet je handtekening met een pen. Schrijf op de envelop netjes naam en adres van de geadresseerde. Schrijf op de achterkant van de envelop je naam en adres. H6: Een sollicitatiebrief schrijven Een sollicitatiebrief is een zakelijke brief. Daarin geef je aan dat je graag de baan wilt die een werkgever aanbiedt. In de brief schrijf je waarom je de baan graag wilt hebben. Dat is je motivatie. Ook maak je duidelijk waarom jij geschikt bent voor de baan. Daarbij houd je rekening met de functie-eisen. De brief moet ertoe leiden dat je wordt uitgenodigd voor een gesprek. Bij een sollicitatiebrief voeg je als bijlage op een apart blad een curriculum vitae, een cv toe. Zo schrijf je een sollicitatiebrief Deel de brief in volgens de conventies van de zakelijke brief. Schrijf in de eerste zin de aanleiding voor de brief, bijvoorbeeld: Naar aanleiding van uw advertentie in Vermeld de vacature waarop je solliciteert, bijvoorbeeld: Hierbij solliciteer ik naar de functie van Geef relevante informatie; dat is informatie over jou die voor de werkgever van belang is. Voor een baan als kinderoppas bijvoorbeeld: Ik ben gewend om met jonge kinderen om te gaan. Geef een positieve motivatie, zo mogelijk met argumenten: Dit soort werk doe ik met plezier, omdat Sluit af met een zin waarin je een verwachting uitspreekt of een verzoek doet: Ik hoop snel van u te horen. Vermeld helemaal onderaan Bijlage: curriculum vitae Zo schrijf je een cv (curriculum vitae) Een curriculum vitae (letterlijk: levensloop) bestaat uit een schematisch overzicht van: persoonlijke gegevens: voor- en achternaam, adres (straatnaam, postcode, woonplaats), telefoonnummer(s), adres, geboortedatum, geslacht (M/V), nationaliteit, burgerlijke staat (gehuwd/ongehuwd); opleiding: schoolopleiding en eventuele cursussen die van belang zijn voor het vervullen van de vacature; werkervaring: kort overzicht van de baantjes die je tot nu toe gehad hebt, met de periode (maanden en jaren); vrijwilligerswerk hoort hier ook bij.

13 Theorieoverzicht > Woordenschat 13 Een cv kan daarnaast een persoonlijk profiel bevatten. Hierin geef je kort aan wat voor soort persoon je bent, voor zover dat van belang is voor de functie, bijvoorbeeld: Ik ben erg geïnteresseerd in techniek. Hobby s en vrijetijdsbesteding kun je noemen, zeker als die relevant zijn voor de functie. Woordenschat H1: Beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie Bij beeldspraak gebruik je woorden in een figuurlijke betekenis, zoals in Die stijve hark kan nog geen koprol maken. Met stijve hark bedoel je: iemand die niet gemakkelijk beweegt. Goede beeldspraak maakt een tekst mooier, duidelijker en krachtiger. Je hebt al verschillende vormen van beeldspraak geleerd: vergelijking In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, het object (o) en het beeld (b): Sanne (o) lijkt wel een prinses (b). metafoor Je kunt het object ook helemaal vervangen door het beeld. Dan is het een metafoor: De prinses van de klas koopt bijna wekelijks iets nieuws voor haar garderobe. Spreekwoorden zijn vaak metaforen: Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel. Dat betekent: als er geen toezicht is van bijvoorbeeld een vader of moeder (de kat), doen de kinderen (de muizen) wat ze willen. Werkwoorden kunnen ook metaforen zijn: De overheid gaat snoeien in de uitgaven.snoeien (in) betekent hier verminderen. Sommige metaforen gebruik je zo vaak dat je ze niet meer als metafoor ziet: Die informatie kun je wel op het web vinden. Een web is een dradenstelsel van een spin, maar als metafoor verwijst het naar internet. personificatie Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als persoon: De zon streelde onze wangen. H2: Beeldspraak: metonymie Veel beeldspraak berust op een overeenkomst tussen object en beeld: zo zacht als boter, een kast van een huis. Maar beeldspraak kan ook een andere relatie tussen object en beeld beschrijven. Voorbeeld: Oranje verloor met 2-1 oranje is de kleur van het shirt van het Nederlands team. De Kamer stelde kritische vragen aan de minister de Kamer is de ruimte waarin de parlementsleden debatteren met de regering. De hakkelaar stond aan het hoofd van een criminele organisatie zijn gestotter was een opvallend kenmerk. Dit soort beeldspraak noemen we metonymie. Bij metonymie is er een bijzonder verband tussen object en beeld. Meer voorbeelden: Je noemt een deel in plaats van het geheel: Even de neuzen tellen. Je noemt het geheel in plaats van een deel: Het Bonifatiuscollege heeft het debattoernooi gewonnen. Je noemt de plaats of de ruimte, maar je bedoelt degenen die daar zijn: De zaal gaf het toneelgezelschap een staande ovatie. Je noemt de producent, maar je bedoelt het product: een Apple. Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon: die lange. Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp: Hij won zilver. Je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud: Mag ik nog een kopje? Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daarmee verbonden is: Ik eet het liefst edammer.

14 14 Theorieoverzicht > Woordenschat H3: Stijlfiguren Bij taalgebruik leg je vaak gevoel in je woorden. Zo kun je iets overdrijven, iets afzwakken of een pijnlijke zaak wat verzachten. Als je overdrijft, gebruik je een hyperbool. Je zegt: Hij barst van het geld ; je bedoelt: Hij is rijk. Als je iets afzwakt, gebruik je een understatement. Je zegt dat iets minder mooi, groot of belangrijk is dan in werkelijkheid. Je zegt: Zij heeft wel een paar centen je bedoelt: Zij is rijk. Ook bij een eufemisme zeg je iets zo dat het als minder erg of hard overkomt, maar dat doe je dan om een pijnlijke situatie te verzachten en om te voorkomen dat je iemand kwetst. Je zegt: Hij is niet meer onder ons ; je bedoelt: Hij is overleden. H4: Stijlfouten: pleonasme en tautologie Een pleonasme ontstaat wanneer je een eigenschap van een zaak of persoon nog eens uitdrukkelijk omschrijft, zoals in een houten boomstam (een boomstam is altijd van hout) of weer hervatten ( hervatten is al weer vatten ). Let op: Soms is een pleonasme een versierend stijlmiddel, bijvoorbeeld in natte tranen of het rode bloed, maar meestal is een pleonasme onjuist. Een tautologie bestaat uit twee woorden van dezelfde woordsoort die hetzelfde betekenen: vrolijk en blij. In combinaties als enkel en alleen, pais en vree, vast en zeker is dat correct, omdat het een versierende stijlfiguur is. In Haastig liep ik snel naar het station, maar ik heb echter de trein niet gehaald zijn de tautologieën onjuist. H5: Uitdrukkingen met tegenstellingen en synoniemen Er zijn veel uitdrukkingen met tegenstellingen en synoniemen. In klas 2 heb je geleerd over rijmende woordparen zoals door weer en wind (beginrijm of alliteratie) en tegen heug en meug iets opeten (eindrijm). Er zijn ook uitdrukkingen met woordparen die niet rijmen. Daarbij kan het gaan om: tegenstellingen: zwart op wit; synoniemen: altijd en eeuwig; in veel gevallen gaat het daarbij om een tautologie; woorden die in betekenis dicht bij elkaar liggen: moord en doodslag. H6: Vaste combinaties Sommige woorden komen heel vaak in combinatie met andere woorden voor. Voorbeelden van zulke combinaties zijn: een zelfstandig naamwoord met een vast werkwoord: een beslissing nemen; uitdrukkingen met een werkwoord: de draad oppakken, iemand de les lezen; uitdrukkingen zonder werkwoord: de naakte waarheid, in blakende gezondheid; uitdrukking met een woordpaar: kommer en kwel, met hart en ziel; uitdrukking met een woordpaar en een vast werkwoord: lief en leed delen, zich met hand en tand verzetten, in zak en as zitten.

15 Theorieoverzicht > Kijk op taal 15 Kijk op taal H1: Naamkunde Namen hebben altijd een betekenis. Denk aan achternamen als De Vries, Bakker of De Lange en aan voornamen als Roos, Theo of Saïd. Veel gewone woorden hebben ook een bijzondere herkomst of geschiedenis. Neem het woord krent. In de Dikke Van Dale kun je vinden dat krent in de 16e eeuw is ontstaan uit het Franse raisin de Corinthe, letterlijk druif van Korinthe, een stad in Griekenland. Een woord dat afgeleid is van een aardrijkskundige naam (zoals een dorp, een stad, een streek) noemen we een geoniem. Aardrijkskundige namen zijn niet toevallig ontstaan. Nederland heet niet voor niets neder-land. Holland is ontstaan uit het woord houtland. Rotterdam is gebouwd rond een dam in de rivier de Rotte. Er bestaan ook woorden die afgeleid zijn van persoonsnamen, zoals augustus, condoom, frisbee, nicotine, saxofoon. Zulke woorden noemen we eponiemen. Soms lijkt er een verband te bestaan tussen iemands eigennaam en zijn beroep: kapper Henk Kaal of slager Robbert Worst. De term voor een naam die aansluit bij wat iemand in het dagelijks leven doet is aptoniem. H2: Woorden uit andere talen Woorden die we uit andere talen hebben overgenomen, noemen we leenwoorden. Als leenwoorden een vaste plek in het Nederlands krijgen, raken ze ingeburgerd en herkennen we ze niet meer als vreemd. Het Nederlands heeft in het verleden woorden uit de klassieke talen overgenomen, zoals dynamiek, sfeer, therapie uit het Grieks en data, excellent, illegaal uit het Latijn. Ook veel voorvoegsels zijn uit die talen afkomstig, zoals de-, non-, para-, semi-. In de achttiende en negentiende eeuw hadden Romaanse talen veel invloed op ons taalgebruik, vooral het Frans. In het begin van de twintigste eeuw nam het Nederlands woorden over uit het Duits. Tegenwoordig leent onze taal veel Engelse woorden. Een deel van die woorden verdwijnt na verloop van tijd weer. Veel mensen ergeren zich aan het onnodig gebruik van leenwoorden in het Nederlands, vooral van Engelse woorden. Hun streven om het Nederlands zo zuiver mogelijk te houden, noemen we taalpurisme. Taalpuristen proberen voor leenwoorden goede Nederlandse alternatieven te bedenken. H3: Woordvorming Een afleiding is een woord dat bestaat uit een kernwoord met een voor- en/of achtervoegsel. Zo n voor- of achtervoegsel geeft het kernwoord vaak een speciale betekenis: onbewoonbaar. Soms heeft het een speciale functie: -er, -aar: degene die de handeling verricht, bijvoorbeeld visser, molenaar; -sel: een voorwerp of een product, bijvoorbeeld hengsel, kapsel; -erij: de plaats van productie, bijvoorbeeld kwekerij; of het algemene begrip, bijvoorbeeld piraterij. Een samenstelling is gevormd uit twee woorden die zelfstandig als woord voorkomen, bijvoorbeeld = visserijproduct. Tussen die woorden kan een tussen-s of tussen-(e)n staan, bijvoorbeeld vissersboot, garnalenvisser. Bij sommige samenstellingen staat alleen een -e- tussen de woorden: maneschijn, rijstepap. H4: Straattaal, standaardtaal en taalnormen Meer dan twintig miljoen mensen hebben het Nederlands als moedertaal. Binnen die groep bestaan grote verschillen in uitspraak, in grammaticale vormen (zij heb naast zij heeft) en in woordgebruik. Er is onderscheid per regio: in

16 16 Theorieoverzicht > Kijk op taal de Randstad wordt anders gesproken dan in Drenthe ofin Limburg. Verder hoor je verschillen tussen groepen, bijvoorbeeld tussen jongeren en ouderen en tussen hoogopgeleiden en laagopgeleiden. Onder jongeren in grote steden is de laatste twintig jaar een speciale taal ontstaan: straattaal. Die bevat woorden uit het Nederlands, het Surinaams, het Marokkaans, het Turks en het Antilliaans. Bij al deze varianten gaat het vooral om spreektaal. Naast de varianten van het Nederlands is er een standaardtaal. Die hoor je bijvoorbeeld in het tv journaal of bij het nieuws op de radio. Voor de standaardtaal zijn er regels vastgelegd, zoals spellingregels. Er zijn ook taalnormen die niet zijn vastgelegd, maar die de meeste mensen wel kennen. Zo weet je wanneer je u of jij gebruikt en dat het niet gepast is om vloeken en schuttingtaal te gebruiken. In formele situaties moet je je aan die regels houden, bijvoorbeeld als je een officiële brief schrijft of als je een presentatie geeft. H5: Formeel taalgebruik In de krant, in nieuwsuitzendingen en bij plechtigheden is het taalgebruik meestal formeel. Formele taal past ook in sollicitatiebrieven en ambtelijke stukken. Zulke taal herken je aan: archaïsmen (verouderde woorden), zoals doch in plaats van maar, gaarne in plaats van graag, geenszins in plaats van helemaal niet; woordgroepen met een lange bijvoeglijke bepaling erin: het oorspronkelijk uit het Nederlands afkomstige woord boulevard ; uitgebreide omschrijvingen: Hoewel het lastig te becijferen valt hoe Nederland ervoor zou hebben gestaan indien het niet de vruchten van Europese samenwerking had kunnen plukken, mogen we er zonder enige twijfel van uitgaan dat we een niet onbelangrijk deel van onze welvaart te danken hebben aan ons EU-lidmaatschap; een onpersoonlijke stijl: men is van oordeel in plaats van de bewoners vinden; er mogen geen flesjes worden meegenomen in plaats van je mag geen flesjes meenemen; beeldspraak: heel wat voeten in de aarde hebben; schrijftaalwoorden en voorzetseluitdrukkingen: naar verluidt in plaats van men zegt, bij monde van in plaats van via. H6: Aan elkaar of los Als twee of meer woorden samen één begrip vormen, schrijf je ze aan elkaar. Dat kunnen werkwoorden zijn, zoals: ophalen, nakijken en terugsturen. Het kunnen ook samenstellingen zijn, zoals: vliegtuigstoel, winterjas en dierenvoer. Zo schrijf je woorden los of aan elkaar Werkwoorden die beginnen met woordjes als: op, over, na, schrijf je aan elkaar. Bijvoorbeeld: Ik moest mijn adres opschrijven. Heb jij je huiswerk goed nagekeken? Samengestelde aardrijkskundige namen schrijf je met hoofdletters en een streepje ertussen. Bijvoorbeeld: Zuid-Holland, Noord-Brabantse. Woorden die samen één begrip vormen schrijf je aan elkaar. Bijvoorbeeld: scheurkalender, wegwerpcamera, tweekamerflat.

17 Theorieoverzicht > Grammatica zinsdelen 17 H6: Nederlands als tweede taal; Nederlands in de wereld In Nederland wonen veel mensen voor wie het Nederlands niet de moedertaal is. Daardoor hebben ze soms problemen met de Nederlandse taal. Het Nederlands is voor hen de tweede taal. Bekende struikelblokken zijn de uitspraak (bijvoorbeeld de g en de medeklinkerclusters als schr ), de woordvolgorde, de werkwoordsvervoegingen, het lidwoordgebruik en het woordje er. Er zijn ongeveer 22 miljoen mensen die Nederlands spreken: in Nederland, België en in de voormalige koloniën, zoals Nederlands-Indië (Indonesië), Suriname en de Nederlandse Antillen. In het verleden zijn er veel Nederlandse woorden in andere talen terechtgekomen: uitleenwoorden. In totaal zijn dat ongeveer woorden, waaronder bier,boei en fluit. Het Nederlands is geen wereldtaal, zoals het Engels of het Spaans. Toch willen in veel landen in de wereld mensen Nederlands leren: Nederlands als vreemde taal. Daarvoor hebben zij verschillende redenen, zoals familie in Nederland, interesse in de Nederlandse cultuur of zakenrelaties met Nederland. Mensen die zich voorgoed in Nederland willen vestigen, zijn verplicht om eerst in hun eigen land Nederlands te leren en een examen te doen. Grammatica zinsdelen H1: Zinsdelen benoemen In klas 1 en 2 heb je geleerd zinsdelen en zinsdeelstukken te benoemen. Zinsdelen: onderwerp (ow) werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng) lijdend voorwerp (lv) meewerkend voorwerp (mv) bijwoordelijke bepaling (bwb) Zinsdeelstukken: bijvoeglijke bepaling (bijv.bep) ondergeschikte bijwoordelijke bepaling (obwb) bijstelling (bijst) - sterstof Hoe je deze zinsdelen en zinsdeelstukken in een zin kunt vinden, lees je in het Stappenplan zinsdelen benoemen op bladzijde 269. H2: Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen Een zin met één persoonsvorm heet een enkelvoudige zin, een zin met meer dan één persoonsvorm heet een samengestelde zin. Twee voorbeelden van een samengestelde zin: 1 {Josh kaft zijn boeken}, want {hij wil ze netjes houden}. 2 {(Omdat hij ze netjes wil houden), kaft Josh zijn boeken}. Er zijn hoofdzinnen en bijzinnen. In een hoofdzin (hz) staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar; er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan. De persoonsvorm staat in de hoofdzin op de eerste of tweede plaats (kaft en wil in zin 1). In een bijzin (bz) kúnnen tussen onderwerp en persoonsvorm wel andere zinsdelen staan, zoals in zin 2 ze en netjes, maar dat hoeft niet. De persoonsvorm staat vaak achter in de bijzin.

18 18 Theorieoverzicht > Grammatica zinsdelen Zo herken je hoofdzinnen en bijzinnen Als er tussen persoonsvorm en onderwerp een woord (bijvoorbeeld: niet) kán staan, is er sprake van een bijzin. Kan dit niet, dan is er sprake van een hoofdzin. Als je een samengestelde zin vragend maakt, komt de hoofdzin vooraan te staan. 2a { hz Kaft Josh (ow) zijn boeken}, ( bz omdat hij (ow) ze netjes wil houden)}? H3: Zinsdeelzinnen Een bijzin is een zinsdeel in de hoofdzin. De volgende zinsdeelzinnen komen voor: onderwerpszin (ow-zin), naamwoordelijk deel van het gezegde-zin (nw. deel-zin), lijdend voorwerpszin (lv-zin), meewerkend voorwerpszin (mv-zin) en bijwoordelijke bijzin (bwb-zin), een bijzin die bijwoordelijke bepaling is. Een zinsdeel (ow, lv, bwb enz.) is een zin (ow-zin, lv-zin, bwb-zin enz.) als er een persoonsvorm in staat. Bekijk de volgende voorbeelden: 1a Goede metselaars ( onderwerp ) vinden altijd ergens werk. 1b {( ow-zin Wie goed kan metselen), vindt altijd ergens werk hz}. 2a Ben je toch nog [acteur] ( nw.deel v.h. gez ) geworden? 2b {hz Ben je toch nog geworden ( nw.deel-zin wat je altijd al wilde worden)}? Zo vind je welk zinsdeel de bijzin is 1 Bepaal wat de hoofdzin is: maak de zin vragend: de persoonsvorm van de hoofdzin staat dan vooraan. 2 Geef de grenzen van de bijzin(nen) aan. 3 Vul in plaats van de bijzin(nen) een woord(groep) in. 4 Ontleed de hoofdzin en stel vast welk zinsdeel de ingevulde woordgroep is. 5 De bijzin is hetzelfde zinsdeel als de ingevulde woordgroep. Voorbeeld: Omdat de kosten stijgen, heeft het bestuur aan de leden gevraagd of de contributie verhoogd mag worden. 1 Heeft het bestuur aan de leden gevraagd of de contributie verhoogd mag worden, omdat de kosten stijgen? 2 { hz Heeft het bestuur aan de leden gevraagd ( bz of de contributie verhoogd mag worden), ( bz omdat de kosten stijgen)}? 3 { hz Heeft het bestuur aan de leden een contributieverhoging gevraagd vanwege de stijgende kosten?} 4 pv = heeft ow = het bestuur wg = heeft gevraagd lv = een contributieverhoging mv = aan de leden bwb = vanwege de stijgende kosten 5 Dus: of de contributie verhoogd mag worden = lv-zin Omdat de kosten stijgen = bwb-zin H4: Bijvoeglijke bijzin In een woordgroep met een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord als kern kunnen bijvoeglijke bepalingen staan. Vergelijk zin 1a en 1b. 1a Het pas geopende restaurant (zn) / is / nu / al / failliet. 1b Het restaurant (zn), dat pas geopend was, / is / nu / al / failliet.

19 Theorieoverzicht > Grammatica zinsdelen 19 In zin 1a is het pas geopende restaurant onderwerp; pas geopende is een bijvoeglijke bepaling bij de kern restaurant. In zin 1b is het onderwerp het restaurant, dat pas geopend was. Het zinnetje dat pas geopend was is binnen het onderwerp een bijvoeglijke bepaling bij de kern restaurant. Omdat die bijvoeglijke bepaling een zin is (met was als persoonsvorm), heet deze bepaling een bijvoeglijke bijzin (bijv.bijzin). Dat noteer je zo: bijv.bijzin = dat pas geopend was restaurant Een bijvoeglijke bijzin hoort vaak bij een zelfstandig naamwoord (zoals in zin 1b), maar kan ook horen bij een voornaamwoord, bijvoorbeeld een onbepaald, aanwijzend of persoonlijk voornaamwoord. 2 Het enige (onbep.vnw) wat de journalist wilde weten / was / de identiteit van de overvallers. bijv.bijzin = wat de journalist wilde weten enige 3 Zij (pers.vnw) die een voldoende hebben, hoeven niet bij de toetsbespreking te zijn. bijv.bijzin = die een voldoende hebben Zij Let op: een bijvoeglijke bijzin is geen zinsdeel, maar een zinsdeelstuk. Vergelijk: 4 ( ow-zin Wie een vrijkaart had), mocht al om uur naar binnen. 5 { ow Iedereen ( bijv.bijzin die een vrijkaart had)}, mocht al om uur naar binnen. Zo herken je de bijvoeglijke bijzin Een bijvoeglijke bijzin is een bijzin die iets zegt over een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord; onderdeel is van een zinsdeel. H5: Lijdende en bedrijvende vorm Zinnen kunnen in de bedrijvende of in de lijdende vorm staan. Bekijk zin 1a en zin 1b; ze betekenen ongeveer hetzelfde. 1a Een Poolse aannemer restaureert dit Amsterdamse grachtenhuis. 1b Dit Amsterdamse grachtenhuis wordt gerestaureerd door een Poolse aannemer. In zin 1a staat een werkwoordelijk gezegde (restaureert), een onderwerp (Een Poolse aannemer) en een lijdend voorwerp (dit Amsterdamse grachtenhuis). Zin 1a staat in de bedrijvende vorm. Van een zin in de bedrijvende vorm kun je een zin in de lijdende vorm maken. Dan veranderen er drie dingen: 1 het lijdend voorwerp wordt het onderwerp (dit Amsterdamse grachtenhuis); 2 het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die met door begint (door een Poolse aannemer); 3 bij het werkwoordelijk gezegde (restaureert) wordt het hulpwerkwoord worden of zijn gebruikt (wordt gerestaureerd). Hoe het gezegde precies verandert, kun je zien aan de voorbeelden in het schema.

20 20 Theorieoverzicht > Grammatica zinsdelen Zo maak je de lijdende vorm Bedrijvende vorm 1 Een Poolse aannemer restaureert / restaureerde dit Amsterdamse grachtenhuis. 2 Een Poolse aannemer restaureert / restaureerde deze Amsterdamse grachtenhuizen. 3 Een Poolse aannemer heeft / had dit Amsterdamse grachtenhuis gerestaureerd. 4 Een Poolse aannemer heeft / had deze Amsterdamse grachtenhuizen gerestaureerd. 5 Een Poolse aannemer zal / zou dit Amsterdamse grachtenhuis restaureren. 6 Een Poolse aannemer zal / zou deze Amsterdamse grachtenhuizen restaureren. 7 Een Poolse aannemer zal / zou dit Amsterdamse grachtenhuis gerestaureerd hebben. 8 Een Poolse aannemer zal / zou deze Amsterdamse grachtenhuizen gerestaureerd hebben. Lijdende vorm 1 Dit Amsterdamse grachtenhuis wordt / werd gerestaureerd door een Poolse aannemer. 2 Deze Amsterdamse grachtenhuizen worden / werden gerestaureerd door een Poolse aannemer. 3 Dit Amsterdamse grachtenhuis is / was gerestaureerd door een Poolse aannemer. 4 Deze Amsterdamse grachtenhuizen zijn / waren gerestaureerd door een Poolse aannemer. 5 Dit Amsterdamse grachtenhuis zal / zou door een Poolse aannemer gerestaureerd worden. 6 Deze Amsterdamse grachtenhuizen zullen / zouden door een Poolse aannemer gerestaureerd worden. 7 Dit Amsterdamse grachtenhuis zal / zou door een Poolse aannemer gerestaureerd zijn. 8 Deze Amsterdamse grachtenhuizen zullen / zouden door een Poolse aannemer gerestaureerd zijn. H6: Ambiguïteit Er zijn zinnen die je op meerdere manieren kunt uitleggen: ze zijn ambigu. Dichters, cabaretiers en reclamemakers werken vaak opzettelijk met ambiguïteit. Voorbeeld: Zo n sportieve citybike van Fit For Free laat je niet lopen. De woorden laat je niet lopen kunnen betekenen dat jij de kans op zo n citybike niet laat lopen (glippen) of dat die citybike jou niet laat lopen (omdat je kunt fietsen). In zakelijke teksten moet je, om misverstanden te voorkomen, ambiguïteit zo veel mogelijk vermijden. Ambiguïteit kan verschillende oorzaken hebben: In de zin komt een woord voor dat meerdere betekenissen heeft (een homoniem). Voorbeeld: Vaak last van diarree op vakantie? Neem Diacure mee! Dat scheelt een hoop. In de zin staat een woordgroep die meerdere betekenissen heeft. Voorbeeld: het schilderij van Mathilde. Dat kan betekenen: het schilderij dat Mathilde gemaakt heeft; het schilderij waarop Mathilde is afgebeeld; het schilderij waarvan Mathilde de eigenaar is. Meestal blijkt uit het zinsverband welke betekenis wordt bedoeld.

21 Theorieoverzicht > Grammatica woordsoorten 21 Je kunt de zin op twee manieren ontleden en daar horen twee verschillende betekenissen bij. Voorbeeld: Ferdinand groette de man met de pet. Twee mogelijkheden: a de man met de pet = lijdend voorwerp met de pet = bijvoeglijke bepaling man Anders gezegd: Ferdinand groette de man die een pet ophad b de man = lijdend voorwerp met de pet = bijwoordelijke bepaling Anders gezegd: Met de pet groette Ferdinand de man. De zin bevat een onduidelijke verwijzing. Voorbeeld: De timmerman ging op vakantie met een oud-collega en zijn vrouw. Zijn verwijst onduidelijk: om wiens vrouw gaat het? Grammatica woordsoorten H1: Persoonlijk, bezittelijk of wederkerend voornaamwoord? Sommige voornaamwoorden kunnen tot verschillende woordsoorten behoren: persoonlijk voornaamwoord bezittelijk voornaamwoord wederkerend voornaamwoord me x x je x x x haar x x ons x x x jullie x x hun x x Zo stel je de woordsoort vast Vervang het woord door hij, hem, zijn of zich. Als je het woord kunt vervangen door hij of hem, dan is het een persoonlijk voornaamwoord; door zijn, dan is het een bezittelijk voornaamwoord; door zich, dan is het een wederkerend voornaamwoord. Voorbeeld: Voor je (1) afkomst hoef je (2) je (3) niet te schamen. Voor zijn (1) afkomst hoeft hij (2) zich (3) niet te schamen. Je (1) wordt zijn en is dus bezittelijk voornaamwoord. Je (2) wordt hij en is dus persoonlijk voornaamwoord. Je (3) wordt zich en is dus wederkerend voornaamwoord. H2: Voegwoord Voegwoorden verbinden woorden, woordgroepen en zinnen met elkaar. Ze verbinden bijvoorbeeld twee woorden: housemuziek of rhythm-and-blues? twee woordgroepen: de onderofficieren en de manschappen twee hoofdzinnen: {Ella kiest Frans}, maar {Tom heeft liever Duits als vreemde taal.} een hoofdzin met een bijzin: { hz Weet je al ( bz of je je verkering gaat uitmaken)?} Voegwoorden die woorden, woordgroepen en hoofdzinnen verbinden zijn dus, en, maar, of en want.

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: Onderdeel: Grammatica zinsdelen Lesperiode: 2 1, 2 en 5 Extra materiaal: PowerPoint Stappenplan zinsdelen op blz. 268 t/m 270 zinsdelen: Onderwerp Werkwoordelijk- en naamwoordelijk gezegde Lijdend voorwerp

Nadere informatie

Onderdeel: lezen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Onderdeel: lezen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: Onderdeel: lezen Lesperiode: 1 Nieuw Nederlands 1 en 2 De leerling kent en herkent vaste tekststructuren. De leerling kent de besproken tekststructuren. (probleem/oplossingstructuur, verklaringstructuur,

Nadere informatie

Onderdeel: Spelling (RTTI) Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Onderdeel: Spelling (RTTI) Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: Onderdeel: Spelling (RTTI) Lesperiode: 1 3 Nieuw Nederlands 5 e editie Hoofdstuk: 1 t/m 5 Theorie blz 3, 78, 122, 165, 166, 209 De leerling kent de volgende vormen van beeldspraak: Metafoor Vergelijking

Nadere informatie

Iets wat alleen een mens kan. Geheel Deel Mensen Persoon Voorwerp Inhoud Product uitstreek product

Iets wat alleen een mens kan. Geheel Deel Mensen Persoon Voorwerp Inhoud Product uitstreek product Samenvatting door Sam 813 woorden 2 maart 2016 6,8 21 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Lezen Tekststructuren: Voor/nadelenstructuur Verleden/heden(/toekomst)structuur Aspectenstructuur

Nadere informatie

Onderdeel: lezen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Onderdeel: lezen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: Onderdeel: lezen Lesperiode: 1 Nieuw Nederlands 1 en 2 De leerling kent en herkent vaste tekststructuren. De leerling kent de besproken tekststructuren. (probleem/oplossingstructuur, verklaringstructuur,

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1 t/m 5, paragraaf 1, 2, 3

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1 t/m 5, paragraaf 1, 2, 3 Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1 t/m 5, paragraaf 1, 2, 3 Samenvatting door een scholier 1653 woorden 13 februari 2011 6 16 keer beoordeeld Vak Nederlands Samenvatting H1,2,3,4,5 paragraaf 1,2,(3) Schrijfdoelen

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2016-2017 Vak: Nederlands Klas: vmbo-tl 2 Onderdeel: Spelling 1 & 2 Digitale methode 1F Spelling: verdubbeling en verenkeling. 1F Spelling: vorming van het bijvoeglijk naamwoord. 1F Werkwoordspelling waarvan

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing

Programma van Inhoud en Toetsing Onderdeel: leesvaardigheid Lesperiode: 1 Hoofdstuk: 1 + 2 Theorie blz. 7-8, 50 aantekeningen oefeningen uit het leerboek stappenplan lezen De leerling kent de termen onderwerp, deelonderwerp, hoofdgedachte,

Nadere informatie

Een betoog is een tekst waarmee je als schrijver de lezer wilt overtuigen van jouw standpunt.

Een betoog is een tekst waarmee je als schrijver de lezer wilt overtuigen van jouw standpunt. Aantekening door Ilse 796 woorden 12 oktober 2017 8 2 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Nederlands Schrijfvaardigheid - Ilse Hielkema Betoog Een betoog is een tekst waarmee je als

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Lezen Hoofdstuk 1, 2 en 3

Samenvatting Nederlands Lezen Hoofdstuk 1, 2 en 3 Samenvatting Nederlands Lezen Hoofdstuk 1, 2 en 3 Samenvatting door E. 951 woorden 24 november 2012 5,5 4 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands NEDERLANDS LEZEN H1 1: Leesstrategieën

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Onderdeel: Grammatica zinsdelen H1-H3 (RTTI) Aantal lessen per week: 4 Hoofdstuk: 1-3 Extra materiaal: Nieuw Nederlands Online Cambiumned.nl De leerling kent de theorie m.b.t. de zinsdelen: - persoonsvorm

Nadere informatie

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: Onderdeel: Grammatica zinsdelen week 6 en 7 1 en 2 Stappenplan zinsdelen op blz. 268 t/m 270 De leerling kent de volgende zinsdelen: Onderwerp Werkwoordelijk- en naamwoordelijk gezegde Lijdend voorwerp

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing

Programma van Inhoud en Toetsing Onderdeel: Grammatica zinsdelen (RTTI) Lesperiode: 1 Aantal lessen per week: 4 Hoofdstuk: 1, 2,3 & 5 Theorie blz 28, 68, 108, 188, 189 De leerling moet de volgende zinsdelen kennen: persoonsvorm onderwerp

Nadere informatie

Oriënterend lezen. Globaal lezen. Intensief lezen. Zoekend leen. Kritisch lezen. Studerend lezen

Oriënterend lezen. Globaal lezen. Intensief lezen. Zoekend leen. Kritisch lezen. Studerend lezen Samenvatting Nederlands leesvaardigheid 1 en 2 en argumenteren katern Lezen hoofdstuk 1 Leesstrategieën Manieren van heten leesstrategieën Leesdoel Leesstrategie Aanpak vaststellen Snel bepalen of een

Nadere informatie

tip! in leerjaar 1, is nog weinig verschil; mavo mag deze samenvatting ook gebruiken

tip! in leerjaar 1, is nog weinig verschil; mavo mag deze samenvatting ook gebruiken Boekverslag door Tmp_cox 1720 woorden 25 oktober 2012 5.8 259 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands NIEUW NEDERLANDS; Samenvatting, (mavo), havo, vwo hoofdstuk 1 t/m 6 tip! in leerjaar

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2018-2019 Klas: HV1 Lesperiode: 1 + 2 Diploma grammatica Methode: Nieuw Nederlands 5 e editie Hoofdstuk: Grammatica HF 1 t/m 6 Bladzijde: 25 t/m 30, 67 t/m 72, 109 t/m 114, 151 t/m 156, 193 t/m 198, 235

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Schooljaar 2015 2016 Nederlands havo vwo 1 Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling H 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende

Nadere informatie

Leesvaardigheid H1.1 Leesstrategieën

Leesvaardigheid H1.1 Leesstrategieën Samenvatting door F. 808 woorden 9 januari 2016 8,2 20 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Leesvaardigheid H1 Leesstrategieën Leesdoel Lees-Strategie Aanpak Bekijk een boek: Onderwerp

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing

Programma van Inhoud en Toetsing Onderdeel: Grammatica zinsdelen (RTTI) Lesperiode: 1 Hoofdstuk: 1, 2,3 & 5 Theorie blz 28, 68, 108, 188, 189 De leerling moet de volgende zinsdelen kennen: persoonsvorm onderwerp werkwoordelijk gezegde

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Onderdeel: Hoofdstuktoets [Je leert over] onderwerp, deelonderwerpen en hoofgedachte. 2F Ik kan onderwerp en deelonderwerpen van een tekst vinden. 2F Ik kan de hoofdgedachte van een tekst vinden. 2F Ik

Nadere informatie

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: PIT HAVO-2 +HAVO/VWO-2 2016-2017 Vak: Nederlands Onderdeel: Spelling H1 en H2 Lesperiode: 1 Aantal lessen per week: 4 Hoofdstuk: 1 en 2 Extra materiaal: Nieuw Nederlands Online De leerling kent de volgende

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Onderdeel: Grammatica zinsdelen 1F Grammaticale kennis: onderwerp, lijdend voorwerp, hoofdzin, bijzin, gezegde, persoonsvorm. 1E Grammaticale kennis: meewerkend voorwerp. 2E Grammaticale kennis: bijwoordelijke

Nadere informatie

Onderdeel: Startprogramma -- EBR Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Onderdeel: Startprogramma -- EBR Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: PIT IG3 2017-2018 Trimester 1 Vak: Nederlands Klas: IG 3 havo Onderdeel: Startprogramma -- EBR Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: Week 1 t/m 3 Aantal lessen per week:

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1t/m 4 cursus lezen

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1t/m 4 cursus lezen Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1t/m 4 cursus lezen Samenvatting door een scholier 918 woorden 9 jaar geleden 6,5 148 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Nieuw Nederlands 4 Havo hoofdstuk

Nadere informatie

Samenvatting door Manou 656 woorden 24 mei keer beoordeeld. Nederlands. Samenvatting Nederlands leesvaardigheid.

Samenvatting door Manou 656 woorden 24 mei keer beoordeeld. Nederlands. Samenvatting Nederlands leesvaardigheid. Samenvatting door Manou 656 woorden 24 mei 2016 6 24 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Samenvatting Nederlands leesvaardigheid Leesvaardigheid Schrijfdoelen en Tekstsoorten Er zijn

Nadere informatie

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten Subdomein A 1.1: Woordenschat 1.1 h/v de betekenis van onbekende woorden afleiden uit de context; 1.2 h/v de betekenis

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Formuleren/Spreken

Samenvatting Nederlands Formuleren/Spreken Samenvatting Nederlands Formuleren/Spreken Samenvatting door een scholier 1612 woorden 27 november 2006 6,8 15 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Samenvatting Nederlands Spreken: Spreken

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Cursus lezen en schrijven(h1)

Samenvatting Nederlands Cursus lezen en schrijven(h1) Samenvatting Nederlands Cursus lezen en schrijven(h1) Samenvatting door V. 1312 woorden 4 januari 2013 6,7 9 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Cursus lezen Hoofdstuk 1: De verschillende

Nadere informatie

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

1 keer beoordeeld 4 maart 2018 7 Samenvatting door Syb 764 woorden 1 keer beoordeeld 4 maart 2018 Vak Nederlands Nederlands Toets week 3 ZAKELIJKE TEKSTEN LEZEN Het onderwerp van een tekst bestaat uit een paar woorden. Een deel onderwerp

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Module 9

Samenvatting Nederlands Module 9 Samenvatting Nederlands Module 9 Samenvatting door een scholier 1519 woorden 26 juni 2004 7,5 55 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Kiliaan Module 9: A3 Tekstsoorten A4 Structuur van de boodschap C4

Nadere informatie

Lesstof overzicht Station vanaf

Lesstof overzicht Station vanaf Lesstof overzicht Station vanaf 2018 complete methode Nederlands vmbo STATION Mondelinge taalvaardigheid Nederlands vmbo KGT 1 Beter gebekt STATION Nederlands vmbo BK 1 Tussen hoofdletter en punt jaar

Nadere informatie

Visuele Leerlijn Taal

Visuele Leerlijn Taal Visuele Leerlijn Taal www.gynzy.com Versie: 05-09-2019 Taalbegrip Abstracties Probleem & oplossing Zender & ontvanger Functies van taal Discussie Standpunt & argument Feit & mening Illustratie (als voorbeeld)

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden

Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden Samenvatting door Bernard 1165 woorden 29 januari 2015 6,8 14 keer beoordeeld Vak Nederlands Redekundig ontleden Allereerst, wat is redekundig ontleden? Redekundig

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Vak: Nederlands, onderdeel taalportfolio /HV Lesperiode: 1 Taalportfolio deel 1 In je taalportfolio komen 4 opdrachten die gedurende het jaar worden uitgedeeld en uitgelegd. In de eerste rapportperiode

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende regel De stam van werkwoorden kunnen noteren

Nadere informatie

Handleiding Sollicitatiebrief

Handleiding Sollicitatiebrief Handleiding Sollicitatiebrief 1. De gerichte sollicitatiebrief Met een gerichte sollicitatiebrief reageer je op een advertentie waarin een werkgever een vacature vermeldt. Voorafgaand aan het schrijven

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Over lezen

Samenvatting Nederlands Over lezen Samenvatting Nederlands Over lezen Samenvatting door M. 943 woorden 16 januari 2013 8,7 5 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Op nieuw niveau Over lezen 2.2 Spanning Open plekken: zijn plekken in een

Nadere informatie

onthouden. Schrijfdoelen Schrijfdoel Inhoud schrijfdoel Voorbeeld vermaakt door een leuk, spannen, aangrijpend of interessante tekst.

onthouden. Schrijfdoelen Schrijfdoel Inhoud schrijfdoel Voorbeeld vermaakt door een leuk, spannen, aangrijpend of interessante tekst. Nederlands Leesvaardigheid Leesstrategieën Oriënterend lezen Globaal lezen Intensief lezen Zoekend lezen Kritisch lezen Studerend lezen Om het onderwerp vast te stellen en te bepalen of de tekst bruikbaar

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Vak: Nederlands Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2016-2017 Lesperiode: 1 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende

Nadere informatie

Het houden van een spreekbeurt

Het houden van een spreekbeurt Het houden van een spreekbeurt In deze handleiding staan tips over hoe je een spreekbeurt kunt houden. Waar moet je op letten? Wat moet je wel doen? En wat moet je juist niet doen? We hopen dat je wat

Nadere informatie

Uitleg examen Nederlands kaderberoepsgerichte leerweg

Uitleg examen Nederlands kaderberoepsgerichte leerweg Uitleg examen Nederlands kaderberoepsgerichte leerweg Het examen Nederlands voor de kaderberoepsgerichte leerweg bestaat uit leesteksten en kijk-/luisterteksten (en vaak ook een advertentietekst) waarover

Nadere informatie

Hier vertel je wat je hebt gedaan om informatie te vinden. Wat en waar gezocht? Wie geïnterviewd, enz.

Hier vertel je wat je hebt gedaan om informatie te vinden. Wat en waar gezocht? Wie geïnterviewd, enz. Onderzoeksverslag Omslag en titelpagina Op het omslag staan in elk geval de titel van het onderzoek en de namen van de schrijvers. Op de titelpagina opnieuw de titel en de namen van de schrijvers. Nu uitgebreid

Nadere informatie

Eigen vaardigheid Taal

Eigen vaardigheid Taal Eigen vaardigheid Taal Door middel van het beantwoorden van de vragen in dit blok heeft u inzicht gekregen in uw kennis en vaardigheden van de grammatica en spelling van de Nederlandse taal. In het overzicht

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2015-2016 Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende

Nadere informatie

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv Inhoud 1 Spelling 5 1 geschiedenis van de nederlandse spelling in vogelvlucht 11 2 spellingregels 13 Klinkers en medeklinkers 13 Spelling van werkwoorden 14 D De stam van een werkwoord 14 D Tegenwoordige

Nadere informatie

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden. 9 789082 208306 van Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden. Opzoekboekje voor leerlingen in klas 1 tot en met 3 in de onderbouw

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Vak: Nederlands, onderdeel taalportfolio Lesperiode: 1 Taalportfolio deel 1 In je taalportfolio komen 4 opdrachten die gedurende het jaar worden uitgedeeld en uitgelegd. In de eerste rapportperiode worden

Nadere informatie

De theorie voor leesvaardigheid in de vorm van een stappenplan

De theorie voor leesvaardigheid in de vorm van een stappenplan De theorie voor leesvaardigheid in de vorm van een stappenplan 1. Globaal lezen a. Lees eerst altijd een tekst globaal. Dus: titel, inleiding, tussenkopjes, slot en bron. b. Denk na over het onderwerp,

Nadere informatie

1

1 3a www.mevrouwzus.wordpress.com 1 1. pv= persoonsvorm 2. = zinsdeel 3. wwg = werkwoordelijk gezegde 4. nwg = naamwoordelijk gezegd 5. ond = onderwerp 6. lv = lijdend voorwerp 7. mv = meewerkend voorwerp

Nadere informatie

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven. 1.8 Nederlands formuleren Als je zuiver Nederlands schrijft, moet je net als een verzorgde spelling een verzorgde zinsbouw gebruiken. Veel voorkomende fouten moet je daarbij vermijden. Deze fouten vind

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Fictie Klas: MH-1 Lesperiode:1 Taalportfolio In je taalportfolio komen 5 opdrachten die gedurende het jaar worden uitgedeeld en uitgelegd. In de eerste rapportperiode worden de eerste 3 opdrachten beoordeeld

Nadere informatie

UITWERKING webcase solliciteren & vacature

UITWERKING webcase solliciteren & vacature UITWERKING webcase solliciteren & vacature mijn leerbedrijf Solliciteren, opdracht 3 opdracht 1 1. Mijn vijf tips voor het mailen van een sollicitatiebrief zijn: Je mailt jouw sollicitatiebrief als de

Nadere informatie

Onderdeel: Grammatica -- RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Onderdeel: Grammatica -- RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: PIT IG3 2017-2018 Trimester 2 Vak: Nederlands Onderdeel: Grammatica -- RKW Woordsoorten Week 13 t/m 24 Aantal lessen per week: 3 Nieuw Nederlands 5 e editie 1, 2 en 3 De leerling kent de onderstaande woordsoorten:

Nadere informatie

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010 1 Bijlage: Vergelijking taalbeschouwelijke termen leerplannen basisonderwijs en secundair onderwijs In deze lijst vindt u in de linkerkolom een overzicht van de taalbeschouwelijke termen uit het leerplan

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) D Onderdeel: Grammatica woordsoorten, Grammatica zinsdelen, Spelling en Formuleren Nieuw Nederlands. 3 vwo. 5 e editie Grammatica Woordsoorten Hoofdstuk, 3 en 5, Spelling Hoofdstuk 5 en Formuleren Hoofdstuk

Nadere informatie

Met hulp: ophelderen van onduidelijkheden

Met hulp: ophelderen van onduidelijkheden 1. Kijk naar de titel, de tussenkopjes en de afbeelding bij de tekst. Waar gaat de tekst over? 2. Bespreek met de klas: wie heeft er thuis een hond? Waar komen deze honden vandaan? Let op: je maakt Opdracht

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 3

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 3 Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 3 Samenvatting door een scholier 802 woorden 14 februari 2004 5,4 39 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Topniveau 3.5 persuasieve teksten betoog beschouwing Bevat

Nadere informatie

In een sollicitatiebrief zijn drie gedeelten te onderscheiden: 1. De inleiding 2. Het middenstuk 3. De afsluiting

In een sollicitatiebrief zijn drie gedeelten te onderscheiden: 1. De inleiding 2. Het middenstuk 3. De afsluiting Het doel van de sollicitatiebrief is uitgenodigd te worden voor een gesprek. De brief (van brevis wat kort betekent) moet daarom informatief zijn en de belangstelling opwekken van de selecteur om nader

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Klas: IG3v (Docent: RKW) D Week: 13 t/m 24 Onderdeel: Grammatica Woordsoorten Nieuw Nederlands. 3 vwo. 5 e editie Hoofdstuk 1, 2, 3, 4 en 5 Werkwoorden en persoonlijke, bezittelijke, wederkerende, aanwijzende,

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2015-2016 Onderdeel: Spelling Lesperiode: week 1 t/m week 3 Aantal lessen per week: 4 Methode: Nieuw Nederlands 5 e editie Hoofdstuk: 1F Spelling: verdubbeling en verenkeling. 1F Spelling: vorming van

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 2

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 2 Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 2 Samenvatting door D. 1002 woorden 2 april 2014 6 3 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Topniveau 3 Soorten publiek We kunnen 4 soorten publiek onderscheiden:

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Schooljaar 2015 2016 Nederlands havo vwo 1 Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling H 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende

Nadere informatie

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo, vmbo

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo, vmbo Tussendoelen Nederlands onderbouw vo, vmbo Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten Subdomein A 1.1: Woordenschat 1.1 vmbo de betekenis van onbekende woorden afleiden uit de context; 1.2 vmbo de betekenis

Nadere informatie

Bekijk bij een boek: Titel Flaptekst Inhoudsopgave Voorwoord Auteur. Lees de voorkeursplaatsen: Stel vast:

Bekijk bij een boek: Titel Flaptekst Inhoudsopgave Voorwoord Auteur. Lees de voorkeursplaatsen: Stel vast: Samenvatting door M. 1142 woorden 21 oktober 2013 5,6 7 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Leesdoel Leesstrategie Aanpak Snel vaststellen of een tekst bruikbaar of interessant is voor

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Klas: IG3v (docent RKW) Week 1 t/m week 12 Nieuw Nederlands. 3 vwo. 5 e editie Onderdeel Grammatica Zinsdelen 1 en 2 1 uur per week Weten wat de volgende begrippen inhouden: - enkelvoudige zinnen - samengestelde

Nadere informatie

Solliciteren (2) Waar gaat deze kaart over? Wat wordt er van je verwacht? De sollicitatiebrief

Solliciteren (2) Waar gaat deze kaart over? Wat wordt er van je verwacht? De sollicitatiebrief Waar gaat deze kaart over? Deze kaart gaat over de sollicitatiebrief en het curriculum vitae (c.v.). Wat wordt er van je verwacht? Na het bestuderen van deze kaart kun je: vertellen wat je schrijft in

Nadere informatie

HAVO 4 presenteren + debat + betoog periode

HAVO 4 presenteren + debat + betoog periode HAVO 4 presenteren + debat + betoog periode 3 2018-2019 In deze periode kies je in groepjes een onderwerp, houd je een presentatie, debatteer je tegen andere groepen en schrijf je een betoog over je eigen

Nadere informatie

Vak: Nederlands EBR Klas: IG2 hv Onderdeel: Fictie en Schrijven Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Vak: Nederlands EBR Klas: IG2 hv Onderdeel: Fictie en Schrijven Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: Vak: Nederlands EBR Klas: IG2 hv Onderdeel: Fictie en Schrijven 4 Lessen Nederlands: Stimuleren vrij lezen, Verhaalfragmenten aanbieden/promopraatjes Nieuw Nederlands Hoofdstuk: Spreken en Gesprekken blz.

Nadere informatie

? Hier heb ik een vraag bij.?? Dit snap ik niet.! Dit valt me op! N Dit is nieuw voor me.

? Hier heb ik een vraag bij.?? Dit snap ik niet.! Dit valt me op! N Dit is nieuw voor me. 1. Kijk naar de titel en de tussenkopjes van de tekst. Kijk ook naar het plaatje. Waar gaat de tekst over? 2. Tijdens deze les let je extra op moeilijke woorden in de tekst. Kies of je opdracht 1 met hulp

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het programma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden op het

Nadere informatie

Gedocumenteerd schrijven Schrijfopdracht klas 2. Brainstorm maak hieronder je brainstorm inzichtelijk

Gedocumenteerd schrijven Schrijfopdracht klas 2. Brainstorm maak hieronder je brainstorm inzichtelijk Gedocumenteerd schrijven Schrijfopdracht klas 2 Wat? Datum? Aftrek punten paraaf? Hoofdvragen & deelvragen - ½ punt Bronnen (2 verscheidene) - 1 punt 1 e versie - 2 punten Beoordeling (klasgenoot) - ½

Nadere informatie

SOLLICITATIE BRIEF & CV NEDERLANDS

SOLLICITATIE BRIEF & CV NEDERLANDS SOLLICITATIE BRIEF & CV NEDERLANDS 0 AAN HET EINDE VAN DEZE UITLEG: - Kun je een verzorgde sollicitatiebrief schrijven. - Kun je jouw C.V. opstellen. WAAROM BELANGRIJK? Welke opleiding je ook hebt gevolgd,

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Het programma van deze PIT wordt gedurende het schooljaar aangepast aan het tempo en het niveau van de klas. Vak: Nederlands, onderdeel taalportfolio Klas: IG1 - EBR Lesperiode: 1 en 2 Taalportfolio opdracht

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Klas: IG3v (docent RKW) Week 1 t/m week 12 Nieuw Nederlands. 3 vwo. 5 e editie Onderdeel Grammatica Zinsdelen 1 en 2 2 uur per week Weten wat de volgende begrippen inhouden: - enkelvoudige zinnen - samengestelde

Nadere informatie

Workshop BLIKSEM - Leesbegrippen in de BLIKSEM Oefenteksten en Toetsen

Workshop BLIKSEM - Leesbegrippen in de BLIKSEM Oefenteksten en Toetsen Leesbegrippen Groep 5 1. alinea (7)* 2. anekdote (2) 3. bedoeling van de schrijver (3) 4. boodschap overbrengen (1) 5. bronvermelding (2) 6. conclusie (1) 7. de bedoeling van de schrijver (2) 8. de clou

Nadere informatie

Uitleg examen Nederlands basisberoepsgerichte leerweg

Uitleg examen Nederlands basisberoepsgerichte leerweg Uitleg examen Nederlands basisberoepsgerichte leerweg Het examen Nederlands voor de basisberoepsgerichte leerweg bestaat uit leesteksten en kijk-/luisterteksten (en vaak ook een advertentietekst) waarover

Nadere informatie

Taaldomein vmbo. 4 Een mondelinge presentatie Hulpmiddelen: PowerPointpresentatie. k4 3 De spreekbeurt Soorten spreekbeurten De boekpresentatie

Taaldomein vmbo. 4 Een mondelinge presentatie Hulpmiddelen: PowerPointpresentatie. k4 3 De spreekbeurt Soorten spreekbeurten De boekpresentatie Taaldomein vmbo Methode Taaldomein 1 Mondeling 60p Schooltype vmbo-kgt 1-2, k3-4 2 Lezen 266p Editie vanaf 2004 3 Schrijven 120p Niveau 2F 4 Taalbeschouwing 285p 4 Een mondelinge presentatie Hulpmiddelen:

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het Muiswerkprogramma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Lezen h 1.2 t/m 5.2 2

Samenvatting Nederlands Lezen h 1.2 t/m 5.2 2 Samenvatting Nederlands Lezen h 1.2 t/m 5.2 2 Samenvatting door Ive 1045 woorden 27 juni 2018 5,3 3 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Talent Samenvatting Nederlands 1.2 t/m 5.2 1.2 Leesstrategieën

Nadere informatie

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt. DEEL 1: werkwoorden 1. Werkwoorden Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt. Voorbeelden: komen, gaan, zwemmen, lopen, zijn enz. 1.1 Vormen van het werkwoord Werkwoorden

Nadere informatie

5.3 SAMENVATTEND SCHEMA SOORTEN VERBANDEN

5.3 SAMENVATTEND SCHEMA SOORTEN VERBANDEN 10.2.9 Andere verbanden Soms worden ook nog de volgende verbanden onderscheiden: 1 toelichtend verband (komt sterk overeen met het uitleggend verband) 2 argumenterend verband 3 verklarend verband Deze

Nadere informatie

Inhoudsoverzicht NN5 Tweede Fase

Inhoudsoverzicht NN5 Tweede Fase Inhoudsoverzicht NN5 Tweede Fase Cursus Hoofdstuk havo 4/5 vwo 4 vwo 5/6 1 Leesvaardigheid 2 Schrijfvaardigheid 1 Inleiding leesvaardigheid 1 Leesstrategieën 2 Schrijfdoelen 3 Tekstsoorten 4 Tekst en publiek

Nadere informatie

Samenvatting door een scholier 1141 woorden 26 januari keer beoordeeld. Nederlands. Nederlands Proefwerk Schrijven H.3.

Samenvatting door een scholier 1141 woorden 26 januari keer beoordeeld. Nederlands. Nederlands Proefwerk Schrijven H.3. Samenvatting door een scholier 1141 woorden 26 januari 2011 6 13 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Op niveau Nederlands Proefwerk Schrijven H.3. 1. Omgaan met informatie. 1.1 Een onderwerp kiezen.

Nadere informatie

Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: PIT IG3havo 2018-2019 Vak: Nederlands Trimester 1 Onderdeel: Grammatica Zinsdelen -- RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: Lesperiode: 1 Week 1 t/m 12 Aantal lessen

Nadere informatie

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort. Woordsoorten De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort. Woord Uitleg Voorbeeld Werkwoord Lidwoord Zelfstandig Bijvoeglijk

Nadere informatie

Tuesday, February 8, 2011. Opleiding Interactieve Media

Tuesday, February 8, 2011. Opleiding Interactieve Media Opleiding Interactieve Media Inhoud Inleiding presenteren 1. Voorwerk 2. Middenstuk 3. Begin presentatie 4. Einde presentatie 5. Visuele middelen 6. Non-verbale communicatie 7. Opdracht 8. Criteria 1.

Nadere informatie

Tekst lezen zonder hulp: samenvatten

Tekst lezen zonder hulp: samenvatten 1. Bekijk de buitenkant van de tekst: de titel, de tussenkopjes en het plaatje. De tekst gaat over de laatste speelgoedrage: de fidget spinner. Wat gaat de tekst je hierover vertellen, denk je? 2. Welke

Nadere informatie

Onderdeel: Vakvaardigheden EBR Nieuwsbegrip: Leesvaardigheid en woordenschat Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Onderdeel: Vakvaardigheden EBR Nieuwsbegrip: Leesvaardigheid en woordenschat Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: - NEX Klas: IG2 HV Onderdeel: Vakvaardigheden EBR Nieuwsbegrip: Leesvaardigheid en woordenschat Lesperiode: 2 1 Nieuwsbegrip en Nieuwsbegrip XL Materiaal: Leerlingschrift A4 Snelhechter Markeerstift Al

Nadere informatie

Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken

Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken - 2 - Weer huiswerk? Nee, deze keer geen huiswerk, maar een boekje óver huiswerk! Wij (de meesters en juffrouws) horen jullie wel eens mopperen als je huiswerk opkrijgt.

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Week 1 t/m week 12 Nieuw Nederlands. 3 vwo. 5 e editie Onderdeel Grammatica Zinsdelen en Grammatica Woordsoorten 1 en 2 2 uur per week Additionele methode: Klare taal plus Weten wat de volgende begrippen

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het Muiswerkprogramma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden

Nadere informatie

Beantwoord alle vragen en maak alle opdrachten in de uitwerkbijlage.

Beantwoord alle vragen en maak alle opdrachten in de uitwerkbijlage. Examen VMBO-GL en TL 2017 tijdvak 1 vrijdag 12 mei 13.30-15.30 uur Nederlands CSE GL en TL Bij dit examen horen een bijlage en een uitwerkbijlage. Beantwoord alle vragen en maak alle opdrachten in de uitwerkbijlage.

Nadere informatie

2 hv. 1

2 hv.  1 2 hv www.mevrouwzus.wordpress.com 1 1. pv= persoonsvorm 2. = zinsdeel 3. wwg = werkwoordelijk gezegde 4. nwg = naamwoordelijk gezegd 5. ond = onderwerp 6. lv = lijdend voorwerp 7. mv = meewerkend voorwerp

Nadere informatie

Handleiding voor: * spreekbeurt * nieuwskring * leeskring * werkstuk

Handleiding voor: * spreekbeurt * nieuwskring * leeskring * werkstuk Handleiding voor: * spreekbeurt * nieuwskring * leeskring * werkstuk Antoniusschool Groep 5/6 Let op: deze heb je het hele schooljaar nodig! Hoe maak je een spreekbeurt? Mijn voorbereiding: 1. Je kiest

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands formuleren

Samenvatting Nederlands formuleren Samenvatting Nederlands formuleren Samenvatting door een scholier 1199 woorden 3 maart 2016 7,5 2 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Nederlands Samenvatting formuleren Par 1 dubbelop

Nadere informatie

71 S. instapkaarten taal verkennen 5KM. MALtABERG. QVRre. v;rw>r t. -t.

71 S. instapkaarten taal verkennen 5KM. MALtABERG. QVRre. v;rw>r t. -t. v;rw>r t 7 S SS QVRre F9 - -t. t- L 5KM i r MALtABERG instapkaarten taal verkennen S -4 taal verkennen komt er vaak een -e achter. Taa actief. instapkaarten taal verkennen. groep 8 Maimberg s-hertogenbosch

Nadere informatie

Checklist Duidelijk Nederlands spreken

Checklist Duidelijk Nederlands spreken Checklist Duidelijk Nederlands spreken Spreek helder Ik maak korte en eenvoudige zinnen. Ik pas mijn tempo aan, maar ik blijf natuurlijk spreken. Ik articuleer goed en ik let op mijn intonatie. Ik ben

Nadere informatie

OPDRACHTEN BIJ THEMA 11 BELEID

OPDRACHTEN BIJ THEMA 11 BELEID OPDRACHTEN BIJ THEMA 11 BELEID Beleid is alleen nodig als je iets gaat veranderen. INLEIDING Het beleid van een organisatie bepaalt hoe je moet werken en wat de bestuurders belangrijk vinden. Dat beleid

Nadere informatie