Belangrijkste wijzigingen aan het VLAREM Versie 21/04/2015

Transcriptie

1 Vlaamse overheid Afdeling Milieuvergunningen Koning Albert II-laan 20 bus Brussel T F milieuvergunningen@lne.vlaanderen.be Belangrijkste wijzigingen aan het VLAREM Versie 21/04/ /04/2015 pagina 1 van 8

2 Inhoudsopgave I. Inleiding...2 II. Wijzigingen aan de indelingslijst en aanvraagformulier...2 I. Wijzigingen aan de indelingslijst...2 II. Wijziging aan het aanvraagformulier... 4 III. Wijzigingen aan de voorwaarden van titel II van het VLAREM... 4 I. Algemeen doorheen titel II van het VLAREM... 4 II. Het hoofdstuk 5.6 van titel II van het VLAREM... 4 III. Hoofdstuk 5.16 van titel II van het VLAREM... 5 IV. Hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM... 5 V. De standaardinrichtingen: hoofdstuk 5.BIS.15.5 en 5.BIS.19.8 van titel II van het VLAREM... 7 IV. De overgangsbepalingen... 7 I. Algemene overgangsbepalingen... 7 II. Sectorale overgangsbepalingen... 8 III. De slotbepalingen van het wijzigingsbesluit VLAREMtrein I. Inleiding In dit document worden de belangrijkste wijzigingen door de aanpassing van het VLAREM aan de CLPverordening samengevat. Dit zijn zowel de wijzigingen aan titel I en titel II van het VLAREM alsook een samenvatting van de verschillende overgangsbepalingen. II. Wijzigingen aan de indelingslijst en aanvraagformulier I. Wijzigingen aan de indelingslijst Als gevolg van de CLP-aanpassingen worden hoofdzakelijk de rubrieken 6, 16, 17 en 48 gewijzigd. De standaardinrichtingen ingedeeld in rubriek 15.5 en 19.8 zijn tevens in overeenstemming gebracht met de nieuwe rubriek 17. De belangrijkste wijzingen worden hieronder vermeld: De rubriek 17 is van toepassing op de opslag en aanwezigheid van gevaarlijke producten zoals bedoeld in de CLP-verordening. Een uitzondering hierop zijn de aerosolen. Aerosolen met minstens één gevarenpictogram zijn steeds ingedeeld onder deze rubriek (Zie ook veelgestelde vragen Indeling). Daarnaast zijn ook gevaarlijke gassen in vaste houders en verplaatsbare recipiënten, vaste stoffen en vloeistoffen gevat: De indeling gebeurt op basis van de gevarenpictogrammen. Met uitzondering van de Seveso-rubrieken( en ), vallen onder de toepassing van deze rubriek alleen die gevaarlijke producten die gekenmerkt worden door minstens één gevarenpictogram als etiketteringselement volgens de CLP-verordening. Onder gekenmerkt zijn van een gevaarlijk product door minstens één gevarenpictogram wordt verstaan: 21/04/2015 pagina 2 van 8

3 o het voorkomen van één of meerdere van de gevarenpictogrammen GHS01 tot en met GHS09, als etiketteringselement op het etiket, of o het voorkomen van één of meerdere van de gevarenpictogrammen GHS01 tot en met GHS09, als etiketteringselement in hoofdstuk 2 van het veiligheidsinformatieblad. Stoffen zonder gevarenpictogram zijn (met uitzondering van de Seveso-rubrieken) niet meer ingedeeld in rubriek 17; Voor de Seveso-rubrieken ( en ) geldt het toepassingsgebied van de Seveso III-richtlijn. Hierdoor kunnen bijv. afvalstoffen die niet ingedeeld zijn in de overige (sub)rubrieken van rubriek 17, wel ingedeeld zijn in de rubriek of kunnen gevaarlijke producten zonder gevarenpictogram toch ingedeeld zijn in de rubriek In de rubriek 17 wordt niet meer gebruik gemaakt van de hoofdeigenschap, maar wordt gewerkt met een meervoudige rubricering. Voor de subrubricering van vloeibare brandstoffen moet evenwel uitsluitend met het gevarenpictogram GHS02 rekening gehouden worden. Deze uitzondering stemt overeen met de huidige uitzondering waar vloeibare brandstoffen enkel op basis van hun vlampunt worden ingedeeld. Vloeibare brandstoffen die niet gekenmerkt worden door gevarenpictogram GHS02 worden ingedeeld in rubriek 6.4. in plaats van in rubriek 17.3.; Er is een nieuwe rubriek 6.4 gecreëerd voor de opslag van brandbare vloeistoffen. Deze zijn duidelijk gedefinieerd in titel I van het VLAREM (Zie ook veelgestelde vragen - Indeling). Aangezien de rubriek 17 enkel nog van toepassing is op de opslag en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, is voor de indeling van de verdeelinstallaties een nieuwe rubriek 6.5 gecreëerd. De rubriek wordt geschrapt. Inrichtingen vergund in deze rubriek blijven nog steeds vergunningsplichtig in de rubriek 7. De rubriek 16 is enkel nog van toepassing op de behandeling van gassen De Seveso-rubrieken , , a) en b) zijn in overeenstemming gebracht met Seveso III. Bijlage 7 van titel I van het VLAREM bevat de definities en indeling voor gevaarlijke stoffen en preparaten volgens de oude Stoffen- en Preparatenrichtlijn. Aangezien deze opgeheven worden door de CLPverordening, wordt dit hoofdstuk ook opgeheven in titel I van het VLAREM. Voor de definities en indeling van de gevaarlijke producten wordt voortaan ook rechtstreeks naar de CLP-verordening verwezen en wordt er geen nieuwe bijlage 7 gecreëerd. Hierdoor moet men steeds rekening houden met alle latere aanpassingen aan de CLP-verordening. De overzichtstabel gevaarlijke producten volgens CLP geeft een informatief overzicht van de verschillende pictogrammen, de bijhorende gevarenklassen en -categorieën en de toepasselijke rubrieken. 21/04/2015 pagina 3 van 8

4 II. Wijziging aan het aanvraagformulier Vanaf 1 juni 2015 wordt in bijlage E5 de gevraagde informatie voor de inhoud van de opslagtank en opslagplaats uitgebreid met: de totale werkelijke opslagcapaciteit, ongeacht meervoudige rubricering (in kg of l, in ton of m³). Door de meervoudige rubricering bestaat de kans dat de vergunde hoeveelheid veel groter wordt dan de werkelijke opslagcapaciteit. Daarom wordt gevraagd om de werkelijke opslagcapaciteit op te geven per opslaghouder en -plaats. de gevaarseigenschappen van de opgeslagen producten door middel van gevarenpictogrammen. Voor gevaarlijke stoffen waar het voor de indeling dan wel voor de voorwaarden noodzakelijk is om naast het gevarenpictogram ook de gevarenklasse en -categorie te kennen, is het noodzakelijk om deze informatie ook toe te voegen aan bijlage E5. Dit betreft de stoffen gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 of GHS06. III. Wijzigingen aan de voorwaarden van titel II van het VLAREM Op alle plaatsen in titel II van het VLAREM waar er verwijzingen naar gevaarlijke producten opgenomen zijn, zijn er wijzigingen aangebracht. De meest ingrijpende wijzigingen zijn echter terug te vinden in de hoofdstukken 5.6, 5.16 en 5.17 van titel II van het VLAREM. I. Algemeen doorheen titel II van het VLAREM In alle voorwaarden waar er een verwijzing is naar de gevarencategorieën of gevaarseigenschappen van een gevaarlijk product is een vertaling gebeurd naar de overeenstemmende productcategorie gekenmerkt door een specifiek gevarenpictogram, naar de specifieke gevarenklasse of gevarencategorie. Er is zoveel mogelijk gewerkt met de verwijzing naar het gevarenpictogram. Om hetzelfde toepassingsgebied als de oorspronkelijke formulering te behouden, is er ook verwezen naar de toepasselijke gevarenklasse, of zijn bepaalde voorwaarden zelfs gespecifieerd tot op het niveau van de gevarencategorie. Hierdoor is het ook voor de voorwaarden van belang dat u naast het toepasselijke gevarenpictogram over de juiste gevarenklasse en categorie van de opgeslagen producten beschikt. Wanneer een gevaarlijk product, gevaarseigenschappen, gevarenklasse of -categorie bedoeld wordt volgens de CLP-verordening, dan wordt de formulering volgens de CLP-verordening ook steeds vermeld achter deze bepaling. De uitzondering hierop is hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM. Dit hoofdstuk is namelijk enkel bedoeld voor gevaarlijke producten volgens de CLP-verordening en deze bepaling is hierbij daarom niet meer vermeld. II. Het hoofdstuk 5.6 van titel II van het VLAREM Dit nieuwe hoofdstuk bevat de voorwaarden voor brandbare vloeistoffen en brandstofverdeelinstallaties. Door de aanpassing van VLAREM aan de CLP-verordening, wordt de huidige rubriek 17 integraal vervangen. Rubriek 17 zal in de toekomst enkel nog van toepassing zijn voor de opslag en aanwezigheid van gevaarlijke producten volgens de CLP-verordening. Omdat de CLP-indeling slechts geldt voor vloeistoffen met een vlampunt tot en met 60 C, zal rubriek 17 dus tot die producten beperkt blijven. P3 en P4-producten zonder gevarenindeling en brandstofverdeelinstallaties (geen opslag, voorheen rubriek ) vallen bijgevolg niet langer onder de aangepaste rubriek 17. Ook vloeibare brandstoffen zonder GHS02 vallen niet onder rubriek /04/2015 pagina 4 van 8

5 Om voor de opslag van deze brandbare vloeistoffen en de brandstofverdeelinstallaties de vergunningsof meldingsplicht te behouden en op die manier ook duidelijkheid en eenvormigheid te verzekeren in het milieuvoorwaardenkader, worden aan hoofdstuk 5.6 nieuwe afdelingen toegevoegd. Het betreft de afdelingen voor de brandbare vloeistoffen en voor de brandstofverdeelinstallaties. In deze afdelingen worden de voorwaarden van het huidige hoofdstuk 5.17, die momenteel van toepassing zijn op de opslag van loutere P3- en P4-producten, overgenomen. Waar relevant zijn ook de aanpassingen aan de CLP-verordening doorgevoerd. De voorwaarden voor verdeelinstallaties, uitstoot van VOS en damprecuperatie in het kader van verdeling en verlading zijn ook verplaatst naar het hoofdstuk 5.6. Voorwaarden aangaande VOS en damprecuperatie, specifiek bestemd voor de opslaghouders, blijven behouden in hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM. Voor houders die vanaf 1 juni 2015 onder toepassing van rubriek 6.4 vallen en voorheen niet ingedeeld waren, of waar er gewijzigde voorwaarden op van toepassing worden, worden overgangsbepalingen toegevoegd. III. Hoofdstuk 5.16 van titel II van het VLAREM Vanaf 1 juni 2015 zal hoofdstuk 5.16 enkel nog de voorwaarden bevatten die van toepassing zijn op de behandeling van gassen. Afdelingen en worden hierdoor volledig geschrapt en verhuisd naar de nieuwe afdeling De verwijzingen naar de opslag van gassen zijn aangepast aan de nieuwe afdelingen en de verwijzingen naar gevaarseigenschappen, zijn in overeenstemming gebracht met de CLP-verordening. Bepalingen in andere afdelingen (bv. afdeling ), die enkel betrekking hebben op de opslag van gevaarlijke gassen zijn eveneens verplaatst. IV. Hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM Hoofdstuk 5.17 bevat voortaan alle voorwaarden voor de opslag (en aanwezigheid) van gevaarlijke producten, ongeacht hun aggregatietoestand. Het hoofdstuk is opgebouwd uit 4 afdelingen. Afdeling bevat de algemene bepalingen die van toepassing zijn op alle inrichtingen ongeacht de aggregatietoestand van de opgeslagen of aanwezige gevaarlijke producten, zoals het register of het GSsituatieplan. Afdeling legt de nieuwe voorwaarden voor de opslag van aerosolen vast. In deze afdeling worden algemene voorzorgsmaatregelen voor de opslag van aerosolen opgelegd, zoals het verbod op blootstelling aan de zon, resistentie en stabiliteit van de vloer van de opslagplaats, het voorkomen van gevaarlijke chemische reacties en de ontoegankelijkheid voor onbevoegden. Voorts worden er voorschriften opgelegd specifiek voor de opslag van ontvlambare aerosolen (gekenmerkt door gevarenpictogram GHS02). Dit is enerzijds ter bescherming van de opslag tegen externe risico s, anderzijds betreffen het noodzakelijke maatregelen om, in geval van een brand in de opslagplaats voor ontvlambare aerosolen, het verspreiden van projectielen van de aerosolen uit de opslagplaats tegen te gaan. Voorts gelden er scheidingsafstanden tussen de opslag van aerosolen enerzijds en anderzijds terreinen van derden, maar ook t.o.v. de opslag van andere gevaarlijke producten. Tussen de aerosolen onderling gelden geen scheidingsafstanden. Deze bieden, gelet op de specificiteit van aerosolen, geen meerwaarde. In Afdeling worden de voorwaarden voor de opslag van gevaarlijke gassen, die geschrapt zijn in hoofdstuk 5.16, ondergebracht. Deze voorwaarden zijn aangepast aan de indeling van gevaarlijke producten volgens de CLP-verordening. 21/04/2015 pagina 5 van 8

6 De bestaande voorwaarden voor de opslag van gevaarlijke vaste stoffen en vloeistoffen, waaronder de vroegere afdelingen (Algemene bepalingen), (Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in ondergrondse houders), (Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders) en (Beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) bij de opslag en verlading van gevaarlijke vloeistoffen) worden aangepast aan de CLP-verordening en ondergebracht in de nieuwe afdeling van titel II van het VLAREM. Aangezien van het begrip hoofdeigenschap wordt afgestapt, wordt duidelijk gespecifieerd dat voor de toepassing van de voorwaarden moet rekening gehouden worden met alle gevarenpictogrammen waardoor het product gekenmerkt is. Om het toepassingsgebied van de voorwaarden zo nauwkeurig mogelijk om te zetten, wordt gebruik gemaakt van de nieuw ingevoerde termen gevaarlijke vloeistof van groep 1, groep 2 en groep 3. Bij het invoeren van de verschillende nieuwe gevarenklassen en gevarencategorieën wordt er eveneens voor gekozen om het huidige voorwaardenkader zo goed mogelijk te behouden. Voor de scheidingsafstanden wordt een nieuwe manier van compartimentering bepaald, rekening houdend met de verschillende nieuwe gevarenklassen en -categorieën. Het begrip hoofdeigenschap wordt niet meer gebruikt, maar er wordt wel gewerkt met een voorrangsregeling van de verschillende pictogrammen. Het geheel van scheidingsafstanden voor aerosolen, gassen in verplaatsbare recipiënten en vaste houders en de opslag van vaste stoffen en vloeistoffen wordt uitgewerkt in de nieuwe bijlage 5.17 van titel II van het VLAREM. Er wordt hierbij duidelijk aangegeven dat voor de toepasselijke scheidingsafstanden moet rekening gehouden worden met alle verschillende tabellen van scheidingsafstanden, waarbij de te hanteren afstand tussen twee elementen de grootste is van de afstanden aangegeven in de verschillende tabellen. Er wordt een mogelijkheid toegevoegd om rechtstreeks van de compartimentering van gevaarlijke producten in de milieuvergunning af te wijken door het gebruik van een code van goede praktijk aangaande scheidingsafstanden tussen gevaarlijke producten. Dit vereenvoudigt het gebruik van o.a. de IMDG-code (International Maritime Dangerous Goods) in de havengebieden voor scheiding van de gevaarlijke producten. Voor de reeds bestaande gevarencategorieën blijft de inkuipingscapaciteit onveranderd; voor de nieuwe gevarenklassen en categorieën wordt vastgelegd dat de inkuiping minimaal de capaciteit van de grootste houder moet kunnen opvangen om zowel het risico op bodemverontreiniging, als het risico naar de omgeving te beperken. Gelet op de ingrijpende verandering van de indeling van de gevaarlijke producten worden er overgangsbepalingen voorgesteld die van toepassing zijn op houders die reeds vóór juni 2015 vergund of gemeld zijn, alsook voor houders die reeds aanwezig zijn, maar waar het product als gevolg van de CLPaanpassing nu ook in rubriek 17 wordt ingedeeld. Dit zijn zowel overgangsbepalingen naar constructieeisen en scheidingsafstanden toe, alsook bepalingen aangaande de periodieke en algemene onderzoeken. De vroegere afdeling met de voorwaarden voor verdeelinstallaties is, na aanpassing, verplaatst naar de nieuwe afdeling /04/2015 pagina 6 van 8

7 V. De standaardinrichtingen: hoofdstuk 5.BIS.15.5 en 5.BIS.19.8 van titel II van het VLAREM De aanpassingen die zijn doorgevoerd in de overige bepalingen van titel II van het VLAREM zijn vertaald naar de voorwaarden voor de standaardinrichtingen. Beperkingen die in het verleden voor standaardinrichtingen bestonden, zijn weerhouden in de nieuwe voorwaarden. IV. De overgangsbepalingen De overgangsbepalingen zijn op 3 plaatsen terug te vinden: de algemene overgangsbepalingen in hoofdstuk 3 van titel II van het VLAREM de sectorale overgangsbepalingen in hoofdstuk 5.6, 5.16 en 5.17 de slotbepalingen van het wijzigingsbesluit VLAREM-trein 2013 I. Algemene overgangsbepalingen De inplantingsregels die voor gevaarlijke producten of brandbare vloeistoffen van toepassing of strenger worden als gevolg van de aanpassing aan de CLP-verordening, zijn niet van toepassing op de bestaande opslag van gevaarlijke producten en brandbare vloeistoffen. Deze inplantingsregels zijn ook niet van toepassing bij hernieuwing van de milieuvergunning. Onder de bestaande opslag van gevaarlijke producten en brandbare vloeistoffen wordt verstaan: 1. een opslag die op 1 juni 2015 voor de betrokken gevaarlijke producten of brandbare vloeistoffen was vergund, of waarvoor vóór 1 juni 2015 een milieuvergunningsaanvraag of mededeling kleine verandering voor de betrokken gevaarlijke producten of brandbare vloeistoffen is ingediend; of 2. een opslag die op 1 juni 2015 voor de betrokken gevaarlijke producten of brandbare vloeistoffen in bedrijf is gesteld en waarvoor de melding is gebeurd vóór 1 juni 2015, wanneer het in de derde klasse ingedeelde inrichtingen voor de betrokken opslag gevaarlijke producten of brandbare vloeistoffen betreft; of 3. een opslag van gevaarlijke producten of brandbare vloeistoffen die op 1 juni 2015 aanwezig was en die vergunnings- of meldingsplichtig wordt overeenkomstig rubriek 6.4 of rubriek 17 zoals van toepassing vanaf 1 juni De lopende voorwaarden opgelegd aan de bestaande opslag van gevaarlijke producten en brandbare vloeistoffen die strenger zijn dan de nieuwe bepalingen, blijven onverminderd van kracht voor de duur waarvoor ze gelden. Zijn de lopende voorwaarden minder streng dan de nieuwe bepalingen, dan moet de bestaande opslag aan de strengere nieuwe voorschriften en eventuele bijkomende voorwaarden voldoen vanaf 1 juni Voor de maatregelen, waarvoor verwacht wordt dat de realisatie meer tijd vergt, is deze termijn verlengd tot 1 juni De specifieke artikelen waarvoor deze langere termijn geldt, zijn vermeld in artikel van titel II van het VLAREM De afwijkingen die vóór 1 juni 2015 zijn toegestaan en die betrekking hebben op de bestaande opslag van gevaarlijke producten en brandbare vloeistoffen, blijven tot het einde van de vergunningstermijn van toepassing overeenkomstig de voorwaarden in de afwijkingsbesluiten. 21/04/2015 pagina 7 van 8

8 II. Sectorale overgangsbepalingen Vaste houders voor brandbare vloeistoffen Artikel en artikel van titel II van het VLAREM regelen de overgangsregeling voor respectievelijk bestaande ondergrondse en bovengrondse houders waarin brandbare vloeistoffen worden opslagen. Deze bepaling krijgt voorrang op de algemene overgangsbepaling van artikel van titel II van VLAREM. Voor houders die vanaf 1 juni 2015 (strenger) worden ingedeeld in rubriek 6.4 van de indelingslijst, zijn naast de afstands- en verbodsregels, ook de scheidingsafstanden, de bepalingen betreffende de installatie- en constructiewijze, de bijhorende leidingen, het vulpunt en de vulplaats niet van toepassing. Dit is met behoud van de mogelijkheid om bijzondere voorwaarden op te leggen in de milieuvergunning. Verdere verplichtingen op het gebied van onderzoek en uitrusting treden gefaseerd in werking vanaf 1 juni 2016 of 1 juni Uiterlijk op 1 juni 2020 dient, tenzij anders bepaald in de milieuvergunning, de bestaande houder over een VLAREM-conforme inkuiping te beschikken. Aerosolen Voor inrichtingen, waarvoor de opslag van aerosolen op 1 juni 2015 vergund was, gelden de afstandsregels en de verplichting tot het voorkomen van projectielvorming vanaf 1 juni Vaste houder voor opslag van gevaarlijke vloeistoffen Artikel en artikel van titel II van het VLAREM stellen de overgangsregeling vast voor respectievelijk bestaande ondergrondse en bovengrondse houders waarin gevaarlijke vloeistoffen worden opgeslagen. Deze bepaling krijgt voorrang op de algemene overgangsbepaling van artikel van titel II van VLAREM. Voor houders die vanaf 1 juni 2015 (strenger) worden ingedeeld in rubriek 6.4 van de indelingslijst zijn, naast de afstands- en verbodsregels, ook de scheidingsafstanden, de bepalingen betreffende de installatie- en constructiewijze, de bijhorende leidingen, het vulpunt en de vulplaats niet van toepassing. Dit is met behoud van de mogelijkheid om bijzondere voorwaarden op te leggen in de milieuvergunning. Verdere verplichtingen op het gebied van onderzoek en uitrusting treden gefaseerd in werking vanaf 1 juni 2016 of 1 juni Uiterlijk op 1 juni 2020 dient, tenzij anders bepaald in de milieuvergunning, de bestaande houder over een VLAREM-conforme inkuiping te beschikken. III. De slotbepalingen van het wijzigingsbesluit VLAREMtrein 2013 Voor de inrichtingen die vóór 1 juni 2015 reeds in bedrijf gesteld zijn en op 1 juni 2015 vergunningsplichtig worden door een aanvulling of een wijziging van de indelingslijst, kan in afwijking van artikel 38 van titel I van het VLAREM, de aanvraag ingediend en behandeld worden volgens de procedure van mededeling van kleine verandering. De exploitant die reeds correct vergund is of een correcte melding gedaan heeft voor de opslag van gevaarlijke producten moet geen nieuwe vergunningsaanvraag of melding indienen in functie van de omzetting naar CLP. Aangezien wordt afgestapt van het principe van de hoofdeigenschap, alsook door de invoering van nieuwe gevarenklassen, is het wel mogelijk dat de vergunde opslag vanaf 1 juni 2015 van klasse verandert. Indien hiermee de klasse van de volledige inrichting verandert, moet de exploitant voortaan zijn vergunning bij een andere vergunningverlenende overheid aanvragen. Om procedurele fouten in deze context te vermijden, wordt opgelegd dat de exploitant tegen 1 december 2015 een document opstelt waarin vermeld wordt onder welke subrubriek(en) van de indelingslijst de inrichting valt. Seveso-inrichtingen dienen dit document over te maken aan de afdeling Milieuvergunningen; de andere inrichtingen houden dit document op de inrichting ter inzage voor de toezichthouder. 21/04/2015 pagina 8 van 8