Korte handleiding JUNG Beschriftingstool

Transcriptie

1 Zo maakt u uw eerste etiket: Kiest u een sjabloon. Klik hiervoor in de lijst op het overeenkomstige artikelnummer. (Hoe u eigen sjablonen kunt maken, ziet u op pagina.) 0 Klit u op ETIKETT > NEU. Klikt u op de knop om het label op te slaan. (U kunt ook op ETIKETT > SPEICHERN klikken of Ctrl+S gebruiken.) 8 Tekenen tools Lijst symbolen tonen/ verbergen Projectlijst kleurenlijst Stelt u de zoomfactor zo in, dat het label groot genoeg getoond wordt. Trek de hoek van het venster zo ver uit dat, dat het gehele label zichtbaar is. Klikt u op ANSICHT > RASTER > RASTERGRÖSSE > mm. Als het raster verborgen is, haal het naar boven met ANSICHT > RASTER > RASTER EINBLENDEN. Tip: Op vele monitoren wordt het raster pas vanaf een bepaalde zoomfactor getoond. Als het raster uitgeschakeld is, schakel het dan weer in via ANSICHT > RASTER > AM RASTER AUSRICHTEN, Met de teksttool kunt u teksten toevoegen. Hoe u teksten kunt opmaken ziet u op pagina. 9 Symbolenlijst 8 Met de tekenen tools kunt u lijnen en vormen invoegen. Met het kleurenpalet kunt u de lijnen en de opvulling vastleggen (meer hierover op pagina ). Tips: Als u op klikt op DATEI > BEISPIELPROJEKT ÖFFNEN vindt u labels die wij van teksten en symbolen hebben voorzien. Vergeet u niet om de labels tijdens het bewerken regelmatig op te slaan. Wij bevelen u aan om de labels met laserprinter op daarvoor speciale folie te printen. Snijd u de geprinte labels met een liniaal en stanleymes langs de tekens uit. 9 0 Met de symbolenlijst kunt u symbolen aan het label toevoegen: kiest u een symbool uit de lijst. trekt u het voorbeeld met ingedrukte muisknop naar het label. Klikt u op het printersymbool om het label te printen. Om het label meervoudig op één pagina af te drukken, geeft dit aan in het automatisch openende printervenster. Om verschillende labels op één pagina af te drukken, drukt u op ETIKETT > DRUCKEN > ALLE GEÖFFNETEN ETIKETTEN.

2 Tekst opmaken en plaatsen klikt u op de tekst tool. klikt u op het label en voer de gewenste tekst in. Om een nieuw deel in hetzelfde tekstveld in te geven, drukt u op CTRL+ENTER. Vergeet u op het tekens voor de muis en geef het tekstveld aan. Vergeet het tekstveld door de hoeken uit te trekken, bijv. tot aan de rand van het label. Geef het tekstveld aan en gebruik de opmaakmogelijkheden om tekstsoort en -grootte aan te passen, de tekst vet, cursief of onderstreept weer te geven. Met de knoppen links, gecentreerd, rechts, boven, midden of onder kunt u de tekst plaatsen. Als u meerdere tekstvelden (zoals bij punt beschreven) op gelijke grootte trekt, kunt u alle teksten gelijk opmaken. Het magnetische raster helpt u om de tekstvelden allemaal even groot te maken. Als het magnetische raster uitgeschakeld is, schakel dit dan in via ANSICHT > RASTER > AM RASTER AUSRICHTEN. Onder ANSICHT > RASTER kunt u ook de rastergrootte wijzigen en het raster verbergen of tonen.

3 Automatische teller invoegen Open het gewenste label en klik op EINFÜGEN > ZÄHLER, om het links afgebeelde venster te openen. Via het filter kunt u de teller opmaken, bijv. met voorloopnullen of decimalen. Geef als voorvoegsel een tekst in, die voor de teller moet staan, en als achtervoegsel een tekst, die achter de teller moet staan. Als u op EINFÜGEN klikt, verschijnt het tekstveld met de teller op het label. Klikt u op het printerteken en geef in het automatisch openende printervenster het gewenste aantal afdrukken op. Op de geprinte labels wordt automatisch oplopend genummerd. Eigen afbeeldingen invoegen Met de opdracht EINFÜGEN > BILD kunt u zelf gemaakte afbeeldingen en grafieken op een label toevoegen. Tekst/Beelden als symbool opslaan Maak het tekstveld zodanig op zodat minstens begrenzingen het label met de witte rand afsluiten. Dan kunt u het symbool later eenvoudiger plaatsen. Markeer nu de bij elkaar horende elementen. Via de opdracht EINFÜGEN > ALS SYMBOL SPEICHERN worden alle gemarkeerde elementen als één symbool opgeslagen. In het automatisch openende venster SPEICHERN UNTER (opslaan als) kunt u ook een nieuwe map voor eigen afbeeldingen maken, die dan ook in de symbolenlijst getoond wordt. Het zelf gemaakte symbool kunt u alleen voor nieuwe labels gebruiken. De individuele elementen (tekst, afbeelding) kunnen na het invoegen in een label verder bewerkt worden.

4 Elementen spiegelen Gemarkeerde elementen, bijv. symbolen, kunt u met de opdracht BEARBEITEN > SPIEGELN horizontaal of verticaal spiegelen. Kleurenmenger Markeer het element, van welke u de kleur wilt wijzigen. Klikt u op het symbool om de lijnen en contouren van grafieken dan wel kleuren van teksten op te maken. Naast het symbool kunt u de lijnsoort en lijndikte instellen (niet voor tekst). Om een nieuwe lijnkleur te kiezen klikt u met de pipet op de gewenste kleur of mixt u de kleur met de RGB mengschijf. Om de ingestelde kleur op te slaan, markeert u één van de 0 vrije kleurvelden en klikt u op het symbool om de kleur in het veld vast te leggen. Voordat u een andere kleur opneemt, markeer dan eerst weer een vrij kleurveld. Door een dubbelklik op een kleurveld wijst u aan het betreffende element een kleur toe. Klikt u op het symbool om grafieken met een kleur te vullen. De vulkleur stelt u samen zoals beschreven onder punt -.

5 Labelsjablonen maken en bewerken Klikt u in het hoofdvenster op EXTRAS > VORLAGENVERWALTUNG... om het links afgebeelde venster te openen. Kiest u een beschikbaar sjabloon als basis. Voer in het veld VORLAGENNAME (symboolnaam) een nieuwe naam in en klikt u op SPEICHERN (opslaan). In het sjabloon kunt u alleen teksten, grafieken en symbolen invoegen. Op het tabblad HINTERGRUND kunt u desgewenst een andere achtergrond of geen achtergrond kiezen. Tip: Er kunnen alleen achtergronden gekozen worden, die precies zo groot zijn als het sjabloon. Voor sommige labels zijn er geen achtergronden. Met de box IST SICHTBAR BEIM DRUCKEN kunt u voor iedere achtergrond apart vastleggen, of hij afgedrukt moet worden of niet. Tip: U kunt op de achtergrond elementen wijzigen, toevoegen en verwijderen. Deze wijzigingen werken door op alle sjablonen die deze achtergrond gebruiken. Na het opslaan kunnen deze wijzigingen niet meer ongedaan gemaakt worden! Normaal gesproken is het voldoende om de elementen alleen voor het printen zichtbaar/ onzichtbaar te maken. Leg de wijzigingen vast met SPEICHERN ook op het tabblad VORLAGE! (Sjabloon) - en sluit het venster VORLAGENVERWALTUNG. 8 Kiest u nu in het hoofdvenster eerst het nieuwe sjabloon en klikt u daarna op ETIKETT > NEU. Het nieuwe label is een kopie van het sjabloon. U kunt het label nu wijzigen, opslaan en afdrukken.

6 Labels in projecten gebruiken Als u veel etiketten moet maken, bijv. voor grotere gebouwen, dan kunt u de de labels in individuele projecten beheren. Zo start u een nieuw project met labels: Klikt u op om een nieuw project aan te maken. (U kunt ook op DATEI > NEUES PROJEKT klikken of op CTRL +F. In de projectenlijst verschijnt het nieuwe project. Maakt u een nieuw label, zoals op pagina beschreven en klikt u op om het label op te slaan. Kiest u in het dialoogvenster de projectmap als opslagplaats. Geeft u een bestandsnaam voor het label en klikt u op SPEICHERN. Het label verschijnt in de projectenlijst. Zo wijzigt u projectnamen: Klikt u in het hoofdvenster op (U kunt ook op DATEI > PROJEKT ÖFFNEN klikken of Ctrl+F.) Klikt u in het automatisch openende venster met de muisknop op de projectmap en kiest u uit het contextmenu UMBENENNEN (naam wijzigen). Het bestand (met bestandsformaat.bt) kunt u op dezelfde manier hernoemen. Zo opent u projecten en labels: Klikt u in het hoofdvenster op. Kiest u uit het automatisch openende venster de projectmap en opent u het bestand (met bestandformaat.bt). De projectmap verschijnt met alle daarbij behorende opgeslagen labels in de projectlijst. Klikt u in de projectlijst op een labelnaam. Het label wordt automatisch geopend.