Analyse van historische scheefheden in de WMO en verbeterpotentieel van het huidige WMO-verdeelmodel

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Analyse van historische scheefheden in de WMO en verbeterpotentieel van het huidige WMO-verdeelmodel"

Transcriptie

1 [Save eerst dit bestand als XXX(titel).doc] Analyse van historische scheefheden in de WMO en verbeterpotentieel van het huidige WMO-verdeelmodel A. Notenboom R. Goudriaan G.J. Mazzola Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv (APE) Den Haag, januari 2011

2 Analyse van historische scheefheden in de WMO en verbeterpotentieel van het huidige WMO-verdeelmodel A. Notenboom, R. Goudriaan en G.J. Mazzola Ape rapport nr Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv (APE) Website: Omslag: Brordus Bunder, Amsterdam Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt via druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.

3 INHOUD SAMENVATTING 3 1 INLEIDING Aanleiding en voorgeschiedenis Onderzoek van de nadeelgemeenten Onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau Onderzoek van Cebeon Advies van de Raad voor de Financiële Verhoudingen Synthese Onderzoeksvragen Indeling van het rapport 13 2 HISTORISCHE SCHEEFHEDEN IN DE REGIONALE UITVOERINGSPRAKTIJK Inleiding Verschillen in verstrekte zorg Verschillen in verstrekte zorg tussen gemeenten Verschillen in verstrekte zorg tussen zorgkantoren Verschillen in verstrekte zorg tussen zorgverzekeraars Conclusies 20 3 GEZONDHEID EN SOCIAAL-ECONOMISCHE STATUS Inleiding Samenhang met gezondheid en sociaal-economische status Vergelijking van opdrachtgemeenten i.e.z. met referentiegemeenten Conclusies 27 4 NAAR EEN ALTERNATIEF WMO-VERDEELMODEL Inleiding Gebruikte gegevens WMO-verdeelmodel versus herschatting door APE Inleiding WMO-verdeelmodel 2010 versus WMO-verdeelmodel Herschatting van het WMO-verdeelmodel Een aanzet voor een alternatief WMO-verdeelmodel Inleiding Specificatie van een alternatief WMO-verdeelmodel 38 Ape 1

4 4.4.3 Schattingsresultaten van een alternatief WMOverdeelmodel Analyse van de herverdeeleffecten Conclusies 46 A BIJLAGE: OPDRACHTGEMEENTEN IN ENGERE ZIN 49 B BIJLAGE: RELATIE AANTAL CLIËNTEN EN BEVOLKINGSKENMERKEN 51 C BIJLAGE: OPDRACHT- VERSUS REFERENTIEGEMEENTEN 53 LITERATUUR 67 2 Ape

5 SAMENVATTING Aanleiding Sinds 2008 wordt het gemeentelijk budget voor de WMO verdeeld via een objectief verdeelmodel (in combinatie met een overgangsregeling). Een groot aantal gemeenten heeft een fors nadeel ondervonden van de invoering van het objectieve verdeelmodel voor de WMO en heeft in 2008 APE en BMC gevraagd te onderzoeken wat de achtergronden zijn van deze negatieve herverdeeleffecten. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat gezondheidsfactoren en sociaal-economische factoren in het destijds geldende verdeelmodel ontoereikend zijn verwerkt. Aanvullende onderzoeken van het Sociaal en Cultureel Planbureau en Cebeon ondersteunen deze conclusies. Deze bevindingen hebben geleid tot het WMO-verdeelmodel 2011, waarin deze factoren een groter gewicht hebben gekregen. Bij de gemeenten die al sinds 2008 worden geconfronteerd met substantiële negatieve herverdeeleffecten, blijft de twijfel bestaan of sociaal-economische en gezondheidsfactoren wel adequaat in het verdeelmodel zijn verwerkt. Deze en andere gemeenten kampen na invoering van het WMO-verdeelmodel 2011 nog steeds met forse negatieve herverdeeleffecten. Cebeon, de ontwikkelaar van dat verdeelmodel, claimt dat deze herverdeeleffecten het gevolg zijn van scheefheden in de regionale uitvoeringspraktijk uit het AWBZtijdperk, maar onderbouwt deze claim niet. De nadeelgemeenten wijzen erop dat er evenzeer sprake kan zijn van regionale scheefheden in de gezondheidssituatie. Cebeon wijst erop dat de herverdeeleffecten in de tijd afnemen doordat gemeenten de historische scheefheden aan het wegwerken zijn. De nadeelgemeenten wijzen er echter op dat zij noodgedwongen de tering naar de nering moeten zetten. Tegen deze achtergrond heeft een grote groep nadeelgemeenten APE gevraagd onderzoek te doen naar de eventuele aanwezigheid van historische scheefheden in de regionale uitvoeringspraktijk en naar de mogelijkheden voor de ontwikkeling van een alternatief WMO-verdeelmodel dat meer recht doet aan de sociaal-economische en de gezondheidssituatie van de verschillen typen gemeenten. Historische scheefheden in de regionale uitvoeringspraktijk Als er sprake is van historische scheefheden in de regionale uitvoeringspraktijk mogen we verwachten dat het beroep op de huishoudelijke verzorging in het bijzonder het aantal cliënten in de nadeelgemeenten na 2005 sterk is gedaald. Als dat het geval is, bestaan er aanwijzingen dat in deze gemeenten in het verleden mogelijk te ruimhartig huishoudelijke ver- Ape 3

6 zorging is verstrekt. Uiteraard kunnen deze gemeenten ook noodgedwongen de tering naar de nering hebben gezet. Vanwege de beschikbare gegevens heeft de analyse betrekking op de periode 2005 t/m De analyse leert dat het aantal cliënten in alle gemeenten tussen 2005 en 2008 nagenoeg gelijk blijft, zo ook in de nadeelgemeenten. De nadeelgemeenten hebben niet eenvoudig kunnen snijden in eventueel ruimhartig verleende zorg. Dit wijst niet op het bestaan van historische scheefheden. In de nadeelgemeenten ligt het aantal uren zorg per cliënt zowel in 2005 als in 2008 op een hoger niveau dan in de overige gemeenten. Is dit het gevolg van regionale gezondheidsverschillen? In alle gemeenten stijgt het aantal uren zorg per cliënt, maar in de nadeelgemeenten is deze stijging minder sterk dan in de overige gemeenten. Op het niveau van zorgkantoorregio s zien we evenmin grote verschillen tussen zorgkantoorregio s met relatief veel nadeelgemeenten en de overige zorgkantoorregio s. De ontwikkeling van het aantal cliënten en het aantal uren zorg per cliënt ligt in beide gevallen rond het gemiddelde. De taken van een zorgkantoor worden in concessie uitgevoerd door een zorgverzekeraar. Ondanks het feit dat de zorgkantoren landelijk worden aangestuurd door de zorgverzekeraars vinden we geen eenduidige relatie tussen zorgverzekeraar en de aanwezigheid nadeelgemeenten. Dit pleit evenmin voor het bestaan van historische scheefheden in de regionale uitvoeringspraktijk. Het voorgaande laat onverlet dat veranderingen in het beroep op de huishoudelijke verzorging mede het gevolg kunnen zijn veranderingen in de bevolking naar gezondheid en sociaal-economische status. De samenhang tussen de ontwikkeling van het aantal uren zorg per cliënt en de veranderingen in de bevolking is bij de nadeelgemeenten in het algemeen veel sterker dan bij de overige gemeenten. Dat de ontwikkeling van het uren zorg per cliënt juist in de nadeelgemeenten het sterkst wordt bepaald door kenmerken van de bevolking naar gezondheid en sociaal-economische status, wijst niet op de aanwezigheid van ruimhartig verstrekte zorg in het verleden, maar eerder op het tegendeel. De groei van het aantal uren zorg in de overige (voordeel)gemeenten wordt daarentegen juist minder sterk beïnvloed door veranderingen in de bevolkingssamenstelling. Aanzet voor een alternatief verdeelmodel In het onderzoek zijn de mogelijkheden voor de opstelling van een alternatief WMO-verdeelmodel verkend. Ten eerste hebben we onderzocht of de verdeelkenmerken van het WMO-verdeelmodel 2011 optimaal zijn vastgesteld. Dit is gedaan door het WMO-verdeelmodel 2011 met dezelfde verdeelkenmerken opnieuw te schatten en bij de vaststelling van de ge- 4 Ape

7 wichten gebruik te maken van gangbare statistische methoden (gewogen regressieanalyse). Ten tweede is bezien of in het huidige WMO-verdeelmodel alle relevante verdeelkenmerken zijn opgenomen. Dit doen we door een aanzet te geven voor de ontwikkeling van een alternatief verdeelmodel, dat voor een belangrijk deel geënt is op het WMO-verdeelmodel Het moet leiden tot een eenvoudig en transparant verdeelmodel dat berust op de gemiddelde praktijk en dat goed in staat is om de gemeentelijke WMO-uitgaven te verklaren. Onze conclusie is dat het huidige WMO-verdeelmodel 2011 een duidelijke verbetering is ten opzichte van het verdeelmodel dat in eerdere jaren is gehanteerd. Het nieuwe WMO-verdeelmodel verklaart 45% van de variatie in de WMO-uitgaven tussen gemeenten (was 34%). Desondanks blijft 55% van de variatie in de WMO-uitgaven tussen gemeenten onverklaard. De herverdeeleffecten van het WMO-verdeelmodel 2011 blijven daardoor nog steeds groot, hoewel ze zijn afgenomen vergeleken met het oude verdeelmodel (in absolute zin van 18,38 euro per inwoner tot 16,89 euro per inwoner). Het WMO-verdeelmodel 2011 bevat een aantal overbodige ( redundante ) verdeelkenmerken, die zonder meer kunnen worden weggelaten. De herverdeeleffecten van het WMO-verdeelmodel 2011 vertonen een sterk regionaal patroon. Het westen van het land kent positieve herverdeeleffecten, terwijl de andere drie landsdelen juist kampen met negatieve herverdeeleffecten. Herschatting van het WMO-verdeelmodel 2011 met dezelfde verdeelkenmerken leert dat de huidige gewichten van het verdeelmodel niet optimaal zijn vastgesteld. Herschatting van het WMO-verdeelmodel 2011 vergroot de verklaringskracht van het model van 45% tot 63%. De absolute herverdeeleffecten dalen daardoor van 16,89 euro per inwoner tot 13,18 euro per inwoner. Het herschatte WMO-verdeelmodel 2011 bevat veel vereveningskenmerken met een niet statistisch significant gewicht. Dit duidt op een grote overlap in de verdeelkenmerken, en een instabiel en weinig robuust verdeelmodel, dat ongeschikt is voor de middelenverdeling. In het rapport is ook een alternatief verdeelmodel ontwikkeld dat meer rekening houdt met sociaal-economische en gezondheidsfactoren dan het huidige WMO-verdeelmodel Het grote belang van het gecombineerde verdeelkenmerk aandeel lage inkomens van ouderen x chronisch zieken in het alternatieve verdeelmodel, dat zelfstandig maar liefst 42% van de variatie in de gemeentelijke WMO-uitgaven verklaart, onderstreept dit. Het alternatieve verdeelmodel scoort aanzienlijk beter op de robuustheid en de stabiliteit dan het WMO-verdeelmodel De in het alternatieve ver- Ape 5

8 deelmodel opgenomen 13 verdeelkenmerken vertonen vrijwel geen overlap en zijn statistisch significant. Zij verklaren in totaal 60% van de variatie in de gemeentelijke WMO-uitgaven (tegen 45% in het huidige WMOverdeelmodel 2011 met 23 verdeelkenmerken). Het alternatieve verdeelmodel heeft zowel een sterke vermindering van de regionale patronen in de herverdeeleffecten tot gevolg - vergeleken met het huidige WMOverdeelmodel als ook een vermindering van de absolute herverdeeleffecten (van 16,89 euro per inwoner tot 13,69 euro per inwoner). Het alternatieve verdeelmodel is zeker nog niet uitontwikkeld en kan verder worden verbeterd op basis van betere gegevens en door informatie over aanvullende verdeelkenmerken, die op dit moment nog niet beschikbaar is. Desondanks is het een betekenisvolle stap vooruit. Slotconclusies De belangrijkste conclusies van het rapport luiden als volgt: In het onderzoek hebben we geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van historische scheefheden in de regionale uitvoeringspraktijk. Het WMO-verdeelmodel 2011 is een duidelijke verbetering ten opzichte van het WMO-verdeelmodel dat in eerdere jaren is gebruikt. De verklaringsgraad is echter nog steeds bescheiden, mede omdat de gewichten niet optimaal vast zijn gesteld. Daardoor zijn de herverdeeleffecten onnodig groot en vertonen deze een sterk regionaal patroon. Het blijkt mogelijk om een eenvoudig, transparant en robuust alternatief verdeelmodel te ontwikkelen dat een veel hogere verklaringsgraad en beperktere herverdeeleffecten dan het huidige WMO-verdeelmodel kent, ondanks een sterke vermindering van het aantal verdeelkenmerken. Tegelijkertijd zijn de regionale patronen in de herverdeeleffecten sterk verminderd. 6 Ape

9 1 INLEIDING 1.1 Aanleiding en voorgeschiedenis Onderzoek van de nadeelgemeenten Sinds 2008 wordt het gemeentelijk budget voor de WMO verdeeld via een objectief verdeelmodel (in combinatie met een overgangsregeling). Het verdeelmodel heeft betrekking op de huishoudelijke verzorging en een aantal specifieke regelingen (ex WVG, ex Welzijnswet en ex AWBZ). Het grootste deel van de WMO-middelen is gemoeid met de huishoudelijke verzorging (zorg in natura en het persoonsgebonden budget). Een groot aantal gemeenten heeft een fors nadeel ondervonden van de invoering van het objectieve verdeelmodel voor de WMO. Een deel van deze gemeenten heeft in 2008 APE en BMC gevraagd te onderzoeken wat de achtergronden zijn van deze negatieve herverdeeleffecten. 1 Uit het APEonderzoek komt naar voren dat gezondheidsfactoren in het destijds geldende verdeelmodel ontoereikend zijn verwerkt (APE 2008). Het gaat onder meer om de aanwezigheid van chronische aandoeningen (benaderd via het langdurig gebruik van bepaalde categorieën medicijnen) en regionale sociaal-economische gezondheidsverschillen (als uitvloeisel van regionale verschillen in het opleidingsniveau van de bevolking). Daarnaast blijkt zowel uit het onderzoek van APE (2008) als dat van BMC (2008) dat de sociaal-economische kenmerken van de gemeentelijke bevolking een te geringe rol spelen in het destijds gebruikte WMO-verdeelmodel. APE (2008) plaatst daarnaast kritische kanttekeningen bij de transparantie en de reproduceerbaarheid van dat WMO-verdeelmodel Onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau In 2009 heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een rapport uitgebracht aan het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen, waarin on- 1 In hoofdstukken 1 tot en met 3 wordt bij de toepassing van het begrip herverdeeleffecten aangesloten bij het spraakgebruik in de WMO-discussie. Herverdeeleffecten zijn daar synoniem met budgetverschuivingen. In hoofdstuk 4 hanteren we herverdeeleffecten in de meer gangbare zin: het verschil tussen het WMO-budget per inwoner en de gerealiseerde WMO-uitgaven per inwoner. Ape 7

10 der meer wordt ingegaan op de toereikendheid van het WMO-verdeelmodel inclusief de herverdeeleffecten van dit model (SCP 2009). Het SCP onderschrijft de bevindingen van APE en BMC over de te geringe rol van gezondheidsfactoren en sociaal-economische factoren in het verdeelmodel. Het SCP geeft aan dat het wenselijk is om onderzoek uit te voeren naar de toevoeging van deze factoren aan het WMO-verdeelmodel. Verder constateert het SCP dat de methode die Cebeon heeft gebruikt om het model te schatten, wordt gekenmerkt door een grote mate van ondoorzichtigheid en niet-reproduceerbaarheid. Daardoor is het onduidelijk in welke mate het verdeelmodel een betrouwbaar beeld geeft van de invloed van de relevante objectieve factoren op de kosten en het gebruik van de WMO. 2 Dit sluit aan bij de eerdere bevindingen van APE over het gebrek aan transparantie bij de vaststelling van de gewichten van het verdeelmodel. Een in 2005 door de minister van BZK gedane toezegging aan de Tweede Kamer (2004/2005) over de vergroting van de inzichtelijkheid van de Cebeonmethode is tot op heden (nog) niet geëffectueerd Onderzoek van Cebeon Cebeon (2009) heeft een signalerend onderzoek uitgevoerd naar de ontwikkeling van de netto lasten in relatie tot de verdeelsleutel voor de middelen voor huishoudelijke verzorging. In overeenstemming met de onderzoeksresultaten van APE, BMC en het SCP constateert dat Cebeon (2009) dat het aanbeveling verdient om het verdeelmodel te verfijnen met een differentiatie van de sociaal-economische status en een gezondheidsfactor gebaseerd op langdurig medicijngebruik. Daarnaast komt Cebeon overigens terecht tot de conclusie dat de indicator lage opleiding op dit moment nog niet voldoet aan de spelregels voor verdeelkenmerken vanwege de beperkte opzet van de betreffende registratie. Cebeon verbindt daar ten onrechte niet de conclusie aan dat gerichte inspanningen moeten worden verricht om deze registratie op het vereiste peil te brengen. Ook de Raad voor de Financiële Verhoudingen (2010) heeft recent gepleit voor een verbetering van de registratie van het opleidingsniveau om deze maatstaf als verdeelkenmerk in het WMO-verdeelmodel en in andere verdeelmodellen te kunnen hanteren. Uit de literatuur is immers bekend dat opleiding de belangrijkste determinant is van sociaal-economische gezondheidsverschillen, terwijl daarnaast ook uit de Cebeon-analyses blijkt dat de toevoeging van laag opgeleiden aan het model een substantieel 2 Het SCP (2009, blz. 61) merkt op dat zij zich door onvoldoende inzicht in de onderzoeksmethode van Cebeon geen oordeel kunnen vormen over de kwaliteit en de uitkomsten van de benadering van Cebeon. 8 Ape

11 deel van de herverdeeleffecten kan wegnemen. Het is moeilijk verdedigbaar dat een groot aantal gemeenten kampt met negatieve herverdeeleffecten, omdat de landelijke registratie van laag opgeleiden op dit moment tekortschiet. In een vervolg op het onderzoek uit 2009 heeft Cebeon (2010) recent geprobeerd het verdeelmodel te verfijnen met een differentiatie van de sociaal-economische status en een gezondheidsfactor gebaseerd op langdurig gebruik van specifieke medicijnen (Farmacie Kosten Groepen, FKG s). Het geactualiseerde en verfijnde verdeelmodel van Cebeon (2010) leidt tot een beperkte vermindering van de oorspronkelijke herverdeeleffecten. De verwachting was dat het effect van de toegevoegde verdeelmaatstaven groter zou zijn. De vraag is dus, of de gewichten van de toegevoegde verdeelmaatstaven adequaat zijn vastgesteld. Die vraag is vooralsnog echter helaas nauwelijks te beantwoorden vanwege van de gebrekkige verantwoording van de onderzoeksresultaten. Het Cebeon-onderzoek heeft in verband met een gebrekkige response van de steekproefgemeenten overigens een voorlopig karakter Advies van de Raad voor de Financiële Verhoudingen Mede naar aanleiding van het recente Cebeon-onderzoek heeft de Raad voor de Financiële Verhoudingen recent een briefadvies over de aanpassing van de middelen in de WMO uitgebracht (RFV 2010). De Raad pleit in navolging van APE (2008) voor een verbeterde registratie van het opleidingsniveau om deze maatstaf als verdeelkenmerk te kunnen gebruiken. De RFV plaatst kritische kanttekeningen bij het gebruik van drempelwaarden voor bepaalde verdeelkenmerken, aangezien dit de transparantie van de verdeelmaatstaven niet ten goede komt. Opvallend in het advies van de Raad is echter dat de RFV kritische kanttekeningen plaatst bij het gebruik van de verdeelmaatstaf langdurig medicijngebruik, 3 ondanks het feit alle uitgevoerde onderzoeken duiden op het belang van gezondheidskenmerken voor het beroep op de WMO en de middelenverdeling. De RFV slaat in zijn kritiek op de verdeelmaatstaf langdurig medicijngebruik helaas op een aantal punten de plank mis: 1. De constatering van de RFV dat deze verdeelmaatstaf mogelijk tot een vertekening leidt in gemeenten met veel AWBZ-gefinancierde instellin- 3 Dit is een ongelukkige naamgeving die snel tot misverstanden leidt. Het gaat om het langdurige gebruik (meer dan 180 standaard dag doseringen) van specifieke medicijnen die uitsluitend worden voorgeschreven voor geselecteerde chronische aandoeningen. Ape 9

12 gen met een verblijfsfunctie snijdt geen houdt. De verdeelmaatstaf berust immers uitsluitend op geneesmiddelengebruik buiten de zorginstellingen (extramuraal geneesmiddelengebruik). Daardoor is deze maatstaf gekoppeld aan mensen die nog zelfstandig wonen en in beginsel behoren tot de doelgroep van de WMO. Gemeenten met relatief veel zorginstellingen worden door de verdeelmaatstaf dus niet overgecompenseerd. 2. De RFV concludeert dat binnen de verdeling van de algemene uitkering geen verdeelmaatstaven passen op basis van gezondheidskenmerken. Deze argumentatie is niet in overeenstemming met het uitgangspunt van kostenoriëntatie in het Gemeentefonds. Als een gemeente een relatief ongezonde bevolking heeft en daardoor hogere kosten moet maken, dan dient de gemeente daarvoor overeenkomstig het uitgangspunt van kostenoriëntatie juist adequaat te worden gecompenseerd. 3. De RFV pleit ervoor om in plaats van het langdurig medicijngebruik de maatstaf gestandaardiseerde mortaliteit te hanteren, ondanks het feit dat de toepassing van deze maatstaf juist op gespannen voet staat met de hiervoor genoemde twee kritische kanttekeningen van de RFV. 4 Daarbij komt dat de gestandaardiseerde mortaliteit geen volledige vervanger is voor het langdurig medicijngebruik, aangezien het slechts een indicator is van de gezondheidstoestand op lange termijn. Het SCP (2010) constateert in een recent advies eveneens dat de gestandaardiseerde mortaliteit niet de rol kan spelen die de RFV voor ogen heeft. Dat laat onverlet dat deze indicator mogelijk een aanvullende rol naast het langdurig medicijngebruik kan spelen in het WMO-verdeelmodel. 4. De RFV gaat er daarnaast aan voorbij dat de maatstaf langdurig medicijngebruik (farmaciekostengroepen) een nationaal en internationaal gevalideerde maatstaf is voor de aanwezigheid van chronische aandoeningen en veelvuldig wordt gebruikt in verdeelmodellen, zo ook in het kader van de Nederlandse Zorgverzekeringswet. We verwijzen daarbij naar de relevante (inter)nationale wetenschappelijke literatuur Synthese APE, het SCP en de RFV zijn kritisch over de transparantie van het WMOverdeelmodel. Ten slotte is het interessant dat alle onderzoeken inclusief 4 Juist in gemeenten met veel AWBZ-instellingen met een verblijfsfunctie is de (voor leeftijd en geslacht) gestandaardiseerde sterfte hoog, zonder dat dit tot uiting hoeft te komen in het beroep op de WMO. Bovendien fungeert de gestandaardiseerde sterfte als een indicator voor (on)gezondheid, terwijl volgens de RFV verdeelmaatstaven op basis van gezondheidskenmerken niet passen in de systematiek van het Gemeentefonds. 10 Ape

13 de Cebeon-onderzoeken - dezelfde kant op wijzen en daarmee de kritiek op het WMO-verdeelmodel van de nadeelgemeenten ondersteunen: onvolkomenheden in het verdeelmodel veroorzaken onnodige en onterechte herverdeeleffecten. Ondanks de impliciete erkenning hiervan bevat het Cebeon-onderzoek op een aantal punten boude conclusies en veronderstellingen, die - zonder objectieve gronden - tot financiële nadelen voor een groot aantal gemeenten leiden: Cebeon claimt dat het grootste deel van de aansluitverschillen tussen feitelijke uitgaven en de werking van het verdeelmodel samenhangt met historische scheefheden in de regionale uitvoeringspraktijk. Het is voorstelbaar dat regionale historische scheefheden in de uitvoeringspraktijk c.q. het aanbod hebben bestaan, maar deze claim wordt echter in geen van de tot nu toe verschenen Cebeon-rapportages empirisch onderbouwd. Conclusies over regionale scheefheden in de uitvoeringspraktijk en het aanbod kunnen bovendien niet los worden gezien van regionale scheefheid van de gezondheidssituatie. Bij de opstelling van het oorspronkelijke WMO-verdeelmodel heeft Cebeon geen gebruik gemaakt van informatie over regionale gezondheidsverschillen. Het gevaar bestaat dat Cebeon ten onrechte regionale gezondheidsverschillen (deels) aanziet voor scheefheden in de regionale uitvoeringspraktijk. We zien verder sterk uiteenlopende herverdeeleffecten tussen zorgkantoorregio s die door dezelfde zorgverzekeraar/concessiehouder worden aangestuurd; dit pleit tegen de hypothese van historische scheefheden in de regionale uitvoeringspraktijk. Cebeon neemt waar dat de herverdeeleffecten in de tijd afnemen en concludeert dat gemeenten historische scheefheden voor een belangrijk deel hebben weggewerkt. Deze ontwikkeling heeft echter niet noodzakelijk iets van doen met het wegwerken van historische scheefheden, maar kan ook te maken hebben met het feit dat gemeenten noodgedwongen de tering naar de nering zetten. Tegen deze achtergrond heeft een groep van circa 70 gemeenten APE gevraagd op basis van actuele gegevens een (vervolg)onderzoek uit te voeren naar de transparantie en de herverdeeleffecten van het WMOverdeelmodel. Daarbij wordt expliciet gekeken naar de gemeenten met een herverdeeleffect van meer dan 5 euro. In het onderzoek wordt ook aandacht geschonken aan de (vermeende) historische scheefheden in de regionale uitvoeringspraktijk. Dat is mede van belang in het licht van de verdere verbetering van het WMO-verdeelmodel. Ape 11

14 1.2 Onderzoeksvragen Het is de vraag hoe goed het WMO-verdeelmodel aansluit bij de regionale verschillen in de gezondheid, de zorgbehoefte en de sociaal-economische status van de gemeenten. Zolang Cebeon blijft uitgaan van de basisveronderstelling dat het leeuwendeel van de herverdeeleffecten wordt veroorzaakt door historische scheefheden in de regionale uitvoeringspraktijk, kan het verdeelmodel nauwelijks verbeterd worden. Het is van cruciaal belang dat de vaststelling van eventuele scheefheden en de gewichten van het verdeelmodel op transparante en statistisch verantwoorde wijze geschiedt. Dat betekent dat de (nadeel)gemeenten moeten kunnen beschikken over een (eigen) verdeelmodel dat voldoet aan de gangbare wetenschappelijke en statistische criteria, zodat de resultaten van Cebeon kunnen worden beoordeeld op transparantie, verklaringskracht, en omvang van de (niet) vermijdbare herverdeeleffecten. Gelet op deze overwegingen staan de volgende vragen in het onderzoek centraal: 1. Welke aanwijzingen bestaan er voor regionale scheefheden in de uitvoeringspraktijk ten opzichte van regionale scheefheden in de gezondheid en in de sociaal-economische status? 2. Hoe heeft het aantal cliënten en uren huishoudelijke verzorging zich in de onderscheiden gemeenten en zorgkantoorregio s ontwikkeld tussen 2005 en 2008? 3. Bestaan er op het voorgaande punt grote regionale verschillen in de ontwikkeling van deze variabelen? 4. In hoeverre verschilt de ontwikkeling van het beroep op de huishoudelijke verzorging in de nadeelgemeenten tussen 2005 en 2008 van de ontwikkeling daarvan in de voordeelgemeenten? 5. Wat zijn de gewichten van de bestaande verdeelkenmerken, en de nieuwe, verfijnde verdeelkenmerken voor gezondheid en sociaal-economische status in een nieuw en transparant verdeelmodel? 6. Hoe verhouden de nieuw geschatte gewichten zich tot het huidige en het nieuwe WMO-verdeelmodel van Cebeon, en wat zijn de gevolgen voor de herverdeeleffecten? 7. In hoeverre voldoet het nieuwe Cebeon-verdeelmodel aan de eisen van plausibiliteit, transparantie, reproduceerbaarheid en verklaringskracht? 12 Ape

15 1.3 Indeling van het rapport Het rapport gaat in op historische scheefheden in het aanbod van huishoudelijke verzorging en op de constructie van een nieuw en transparant WMO-verdeelmodel. De indeling is als volgt. Hoofdstuk 2 analyseert mogelijke historische scheefheden in de uitvoeringspraktijk. Daarna komt in hoofdstuk 3 de samenhang aan de orde tussen enerzijds de ontwikkeling van het aantal uren per cliënt en het aantal cliënten, en anderzijds de gezondheid en de sociaal-economische status van de inwoners. In hoofdstuk 4 geven we een aanzet voor een alternatief WMO-verdeelmodel. A pe 13

16

17 2 HISTORISCHE SCHEEFHEDEN IN DE REGIONALE UITVOERINGSPRAKTIJK 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk proberen we meer inzicht te krijgen in de mogelijke historische scheefheden in de regionale uitvoeringspraktijk. Dat doen we door te kijken hoe het beroep op de huishoudelijke verzorging zich tussen 2005 en 2008 heeft ontwikkeld. Als er daadwerkelijk sprake is van de genoemde historische scheefheden in de regionale uitvoeringspraktijk, moet uit de analyse van de trends tussen 2005 en 2008 blijken dat het beroep op de huishoudelijke verzorging - in het bijzonder het aantal cliënten - in gemeenten die een duidelijk nadeel ondervinden van de invoering van de WMO over de hele linie sterk is gedaald. Alleen als dat het geval is, bestaan er redelijk harde aanwijzingen dat daar in het verleden mogelijk te ruimhartig huishoudelijke verzorging is verstrekt. Daarbij moet overigens worden aangetekend dat nadeelgemeenten in de praktijk worden gedwongen om de tering naar de nering te zetten. Daarom moeten we hierbij ook de gezondheidssituatie en de sociaal-economische situatie in de gemeenten/regio s in beschouwing nemen: als gemeenten - ondanks een slechte gezondheidssituatie of sociaal-economische situatie van hun inwoners om financiële redenen het beroep op de huishoudelijke verzorging moeten terugdringen, kan moeilijk van het wegwerken van historische scheefheden in de uitvoeringspraktijk worden gesproken. In dit hoofdstuk onderzoeken we of we sporen van historische scheefheden terug kunnen vinden op het niveau van gemeenten, zorgkantoorregio s en de zorgverzekeraars die het zorgkantoor exploiteren (concessiehouders). Vervolgens onderzoeken we in hoeverre sociaal-economische en gezondheidsverschillen tussen gemeenten en regio s veranderingen in het beroep op de huishoudelijke zorg kunnen verklaren. Ape 15

18 2.2 Verschillen in verstrekte zorg Verschillen in verstrekte zorg tussen gemeenten Allereerst onderzoeken we of in gemeenten die nadeel ondervinden aan de invoering van de WMO en het bijbehorende verdeelmodel ruimhartiger zorg is verleend dan in andere gemeenten. We definiëren een nadeelgemeente als een gemeente waarin het herverdeeleffect door de invoering van het oorspronkelijke WMO-verdeelmodel in extremer is dan -10 euro per inwoner. Daarnaast onderscheiden we de opdrachtgemeenten: de circa 70 gemeenten die opdracht hebben gegeven voor dit onderzoek. Een deelverzameling van 47 van deze gemeenten vormen de opdrachtgemeenten in engere zin (zie bijlage A). Opdrachtgemeenten in engere zin (afgekort i.e.z.) zijn er meer dan vijf euro per inwoner op achteruit gegaan door de invoering van het WMO-verdeelmodel. 6 Tabel 2.1: Uren per cliënt en aantal cliënten in 2005 en 2008 naar typen gemeenten Uren per cliënt 2005 a Uren per cliënt 2008 a Verandering uren per cliënt (in %) Verandering aantal cliënten (in %) Opdrachtgemeenten i.e.z Niet-opdrachtgemeenten Nadeelgemeenten Overige gemeenten Totaal Nederland a Gemiddelde over gemeenten gewogen naar aantal cliënten Bron: CAK (bewerking APE) Tabel 2.1 vat de resultaten samen. Tussen 2005 en 2008 blijft het aantal cliënten in alle gemeenten in Nederland ongeveer gelijk. Indien er sprake is geweest van historische scheefheden in de uitvoeringspraktijk, verwachten we in de nadeelgemeenten een sterkere daling van het aantal cliënten 5 6 Zie junicirculaire 2007, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Een belangrijk deel van de nadeelgemeenten is opdrachtgemeente i.e.z. Op een enkele gemeente na zijn alle opdrachtgemeenten i.e.z. ook nadeelgemeenten volgens onze definitie. 16 Ape

19 dan in andere gemeenten. We zien echter dat in de nadeel- en opdrachtgemeenten de daling van het aantal cliënten rond het Nederlands gemiddelde ligt. Deze resultaten maken duidelijk dat de nadeelgemeenten niet eenvoudig hebben kunnen snijden in (te) ruimhartig verleende zorg of dat er bij deze gemeenten in het AWBZ-tijdperk geen sprake is geweest van meer dan gemiddeld ruimhartig verleende zorg. Het aantal uren verleende zorg 7 per cliënt ligt in de opdracht- en nadeelgemeenten zowel in 2005 als in 2008 hoger dan in de overige gemeenten of totaal Nederland (zie tabel 2.1). In 2005 wordt in de opdrachtgemeenten i.e.z. gemiddeld 19 uur (18%) meer zorg per cliënt verleend dan in de niet-opdrachtgemeenten; in 2008 is dit afgenomen naar 12 uur (10%) meer zorg per cliënt. In alle gemeenten samen stijgt het aantal uren zorg per cliënt tussen 2005 en 2008 in totaal met 11%. In de opdracht- en nadeelgemeenten is deze stijging geringer, en bedraagt deze 5% respectievelijk 7%. De vraag is, waarom in de opdracht- en nadeelgemeenten cliënten meer uren zorg ontvangen dan gemiddeld. Is er sprake van een ruimhartiger beleid in de opdracht- en nadeelgemeenten, nu en in het verleden? Of zijn de zorguren terecht toegewezen, omdat de opdracht- en nadeelgemeenten cliënten hebben met zwaardere gezondheidsproblematiek? En hoe valt de geringere groei in uren per cliënt tussen 2005 en 2008 in de opdracht- en nadeelgemeenten te verklaren? Het is mogelijk dat de opdracht- en nadeelgemeenten na 2007 (noodgedwongen) de tering naar de nering hebben gezet. Een andere mogelijkheid is dat de rest van Nederland bezig is met een inhaalslag, en binnen enkele jaren op hetzelfde niveau uitkomt. Empirisch onderzoek moet uitwijzen wat de achtergrond is van de verschillen in het aantal uren zorg per cliënt in de verschillende categorieën gemeenten Verschillen in verstrekte zorg tussen zorgkantoren Indien de oorzaak van het hoge aantal uren zorg ligt in ruimhartig beleid in het verleden, moeten we daarvan de sporen zien op het niveau van de zorgkantoorregio s. Immers, voordat de gemeenten verantwoordelijk waren voor toewijzing van huishoudelijke hulp, waren de zorgkantoren belast met de uitvoering van deze taak. Sommige zorgkantoren hebben mogelijk een ruimhartiger beleid gevoerd dan andere. De consequentie daarvan is, 7 Uren verleende zorg betreffen HH1 en HH2. Gegevens zijn afkomstig van het CAK. Ape 17

20 dat de opdrachtgemeenten c.q. nadeelgemeenten vooral moeten te vinden zijn in bepaalde zorgkantoorregio s. Een aantal zorgkantoorregio s bevat veel nadeelgemeenten: in Drenthe, Twente, Apeldoorn/Zutphen, Arnhem, Flevoland, Zeeland en Zuid-Limburg is meer dan een derde van de gemeenten nadeelgemeente (zie figuur 2.1). De Randstad, Noord-Holland met uitzondering van West-Friesland, en het midden van Nederland ondervinden gemiddeld weinig nadeel van de invoering van het WMO-verdeelmodel. De vraag is, hoe we deze regionale verschillen kunnen verklaren. Klopt de aanname van Cebeon dat er sprake is van verschillen in de uitvoeringspraktijk tussen zorgkantoren? Of worden verschillen vooral veroorzaakt worden door gezondheidsachterstanden en sociaal-economische status van de bewoners? Gezondheid en sociaal-economische status variëren immers per regio. Figuur 2.1: Nadeel- en opdrachtgemeenten i.e.z. a a Gemeente-indeling 2009 Bron: APE 18 Ape

21 Indien sprake is geweest van een ruimhartig beleid in het verleden, zijn gemeenten dan in staat geweest om tussen 2005 en 2008 de situatie om te buigen? Gemeenten die bij de invoering van de WMO een ruimhartige toewijzing van huishoudelijke hulp aantreffen, moeten ruimte zien om deze in te perken. In hoeverre bestaan verschillen per zorgkantoorregio wat betreft verandering in het gemiddeld aantal verleende uren zorg per cliënt? Indien sprake is van verschillend beleid in het verleden, is te verwachten dat in zorgkantoorregio s met veel nadeelgemeenten tussen 2005 en 2008 sterker kan worden bezuinigd op het aantal uren per cliënt dan in zorgkantoorregio s met voordeelgemeenten. Dit blijkt niet het geval te zijn. Zorgkantoorregio s met veel nadeelgemeenten (meer dan 33%) tonen een even grote stijging in het gemiddeld aantal zorguren per cliënt als zorgkantoorregio s zonder of met weinig nadeelgemeenten (zie tabel 2.2). Wat betreft aantallen cliënten zien we evenmin grote verschillen tussen de zorgkantoorregio s. Tabel 2.2: Uren per cliënt en aantal cliënten in 2005 en 2008 naar zorgkantoren Zorgkantoren met veel nadeelgemeenten (>33%) Zorgkantoren met weinig nadeelgemeenten Zorgkantoren zonder nadeelgemeenten Uren per cliënt 2005 a Uren per cliënt 2008 a Verandering uren per cliënt (in %) Verandering aantal cliënten (in %) Totaal Nederland a Gemiddelde over zorgkantoren gewogen naar aantal cliënten 2008 Bron: CAK (bewerking APE) Verschillen in verstrekte zorg tussen zorgverzekeraars De uitvoering van het beleid van een zorgkantoor is in handen van een zorgverzekeraar die doorgaans de grootste is in de betreffende regio (= de concessiehouder). Dat gold in het AWBZ-tijdperk ook voor het beleid bij de huishoudelijke verzorging. Bij de uitvoering van het beleid leunen zorgkantoren sterk op het landelijk beleid van de zorgverzekeraar. Vier zorgverze- Ape 19

22 keraars beheerden destijds de toewijzing van de huishoudelijke verzorging in de zorgkantoorregio s met veel nadeelgemeenten: Groene Land Achmea (Drenthe, Flevoland), Menzis (Twente, Arnhem), AGIS (Apeldoorn/Zutphen) en CZ (Zeeland, Zuid-Limburg). Deze verzekeraars beheerden echter ook zorgkantoorregio s waar geen of weinig nadeelgemeenten voorkomen (Groningen in geval van Menzis, Zaanstreek/Waterland in geval van Groene Land Achmea, Zuid-Oost Brabant in geval van CZ, en Amsterdam, Utrecht en t Gooi in geval van AGIS). Kortom, er bestaat geen eenduidige relatie tussen de concessiehouder/zorgverzekeraar en de aanwezigheid van nadeelgemeenten. In totaal zijn dertien verschillende verzekeraars betrokken bij de uitvoering van beleid van 32 zorgkantoren. We onderzoeken of tussen verzekeraars grote verschillen bestaan in de stijging van het aantal zorguren per cliënt, en of deze samenhangen met het aandeel nadeelgemeenten in het werkgebied. Indien sprake is van historische scheefheden als gevolg van beleid van zorgverzekeraars, verwachten we dat gemeenten die bij de invoering van de WMO geconfronteerd zijn met ruimhartig beleid uit het verleden de toewijzing van huishoudelijke hulp meer hebben ingeperkt dan andere gemeenten. De verzekeraar in wiens zorgkantoorregio s de geringste stijging wat betreft het gemiddeld aantal uren per cliënt en het aantal cliënten optreedt, is Zilveren Kruis Achmea. In de twee zorgkantoorregio s die deze verzekeraar beheerde, komt geen enkele nadeelgemeente voor. Volgende in de rij is DSW. In de regio die DSW beheerde, is slechts één van de acht gemeenten nadeelgemeente. We zien dus dat de geringste stijging in zorguren per cliënt en/of aantal cliënten niet voorkomt in regio s met veel nadeelgemeenten. Dit suggereert dat er geen sprake is van aantoonbare historische scheefheden als gevolg van beleid van zorgverzekeraars. 2.3 Conclusies Indien er daadwerkelijk sprake is geweest van historische scheefheden in de regionale uitvoering, moet uit de analyse van de trends tussen 2005 en 2008 blijken dat het beroep op de huishoudelijke verzorging - in het bijzonder het aantal cliënten - in gemeenten die een duidelijk nadeel ondervinden van de invoering van de WMO over de hele linie sterk is gedaald. Alleen als dat het geval is, bestaan er aanwijzingen dat daar in het verleden mogelijk te ruimhartig huishoudelijke verzorging is verstrekt. We komen in dit hoofdstuk tot de volgende conclusies: 20 Ape

23 De nadeelgemeenten zijn sterk geconcentreerd in een aantal regio s in Nederland. Nadeelgemeenten komen vooral voor in de periferie van Nederland (het oosten, Flevoland, Drenthe, Zeeland en Zuid-Limburg), en niet in de Randstad en het hart van Nederland. In alle gemeenten blijft het aantal cliënten tussen 2005 en 2008 nagenoeg gelijk. Nadeelgemeenten hebben dus niet eenvoudig kunnen snijden in (te) ruimhartig verleende zorg. Het aantal uren verleende zorg per cliënt ligt op een hoger niveau in de nadeelgemeenten dan in de overige gemeenten, zowel in 2005 als in In alle gemeenten stijgt het aantal uren verleende zorg per client. In de nadeelgemeenten is deze stijging echter minder sterk dan in de overige gemeenten. Vóór de invoering van de WMO waren zorgkantoren belast met de uitvoering van de huishoudelijke hulp. Indien er sprake is van historisch gegroeide scheefheden in de uitvoeringspraktijk, verwachten we dat in zorgkantoorregio s met veel nadeelgemeenten tussen 2005 en 2008 een grotere beperking van aantal cliënten en aantal verstrekte zorguren per cliënt gerealiseerd kan worden. Dit zien we niet terug in de gegevens. De stijging in het aantal uren per cliënt en het aantal cliënten in de nadeelzorgkantoorregio s is conform het landelijk gemiddelde; de stijging in het aantal cliënten ligt zelfs marginaal boven het landelijk gemiddelde. Concessiehouders van de zorgkantoren zijn zorgverzekeraars, die veelal landelijk beleid uitzetten. De zorgverzekeraars in wiens voormalige zorgkantoorregio s een geringe stijging in uren per cliënt en aantal clienten wordt gerealiseerd, kennen geen of weinig nadeelgemeenten. Dit suggereert dat historisch gegroeide scheefheden geen betekenisvolle rol kunnen spelen bij de verklaring van verschillen tussen gemeenten. A pe 21

24

25 3 GEZONDHEID EN SOCIAAL-ECONOMISCHE STATUS 3.1 Inleiding In het voorgaande hoofdstuk hebben we gezien dat de nadeelgemeenten sterk regionaal geconcentreerd zijn. We hebben getracht deze regionale verschillen in verband te brengen met het beleid van zorgkantoorregio s en zorgverzekeraars, die vóór de invoering van de WMO belast waren met de contractering van de huishoudelijke verzorging. We hebben geconcludeerd dat er weinig aanwijzingen bestaan dat de nadeelgemeenten bij de invoering van de WMO geconfronteerd zijn met een ruimhartige praktijk waarin eenvoudig gesneden kan worden. In dit hoofdstuk gaan we na in hoeverre er een samenhang bestaat tussen enerzijds de ontwikkeling van het aantal uren per cliënt en het aantal cliënten, en anderzijds de gezondheid en de sociaal-economische status van de inwoners. We doen dit ten eerste door de samenhang te bestuderen tussen veranderingen in WMO-gebruik en veranderingen in bevolkingskenmerken. Vervolgens onderzoeken we in detail hoe de opdrachtgemeenten i.e.z. zich verhouden ten opzichte van andere gemeenten. Dit geschiedt door de opdrachtgemeente te vergelijken met vergelijkbare gemeenten die echter geen nadeel ondervinden van de invoering van het (oorspronkelijke) WMO-verdeelmodel. 3.2 Samenhang met gezondheid en sociaal-economische status In deze paragraaf analyseren we of en in hoeverre er een samenhang bestaat tussen de groei van het aantal uren per cliënt in de periode en de kenmerken van de bevolking per gemeente naar gezondheid en sociaal-economische status. We onderzoeken bijvoorbeeld of de groei in het aantal uren per cliënt tussen 2005 en 2008 samenhangt met de groei in het aandeel 65+ ers tussen 2005 en We doen dit door de correlatiecoëfficiënten te berekenen tussen de groei van het aantal uren per cliënt en het aantal cliënten enerzijds in de onderscheiden gemeenten en de groei in bevolkingskenmerken anderzijds. De correlatie is een maatstaf voor de (lineaire) samenhang tussen twee sets factoren. Bij een perfecte samenhang heeft de correlatiecoëfficiënt de waarde 1 (positieve samenhang) of -1 (negatieve samenhang), terwijl bij afwezigheid van samen- Ape 23

26 hang de correlatiecoëfficiënt gelijk is aan 0. In de analyse in tabel 3.1 presenteren we de correlatiecoëfficiënten afzonderlijk voor de nadeelgemeenten en de overige gemeenten. Zodoende kunnen we zien of de groei van het aantal uren per cliënt in de nadeelgemeenten sterker dan wel minder sterk wordt bepaald door de groei van bevolkingskenmerken. Voor deze analyse is het noodzakelijk dat we informatie hebben over zowel 2005 als 2008, en dat in deze jaren geen ingrijpende definitiewijzigingen hebben plaatsgevonden. Dat geldt voor informatie van het CBS, zoals het aandeel 65+ ers, eenpersoonshuishoudens, niet-westerse allochtonen, arbeidsongeschikten, en hoog opgeleiden. Helaas zijn alle factoren die gerelateerd zijn aan de Zorgverzekeringswet (zoals de vaststelling van de chronische aandoeningen) door de stelselwijziging onderhavig geweest aan ingrijpende wijzigingen tussen 2005 en De enige maat voor (on)gezondheid die consistent is in de tijd betreft de gestandaardiseerde sterfte per gemeente. 8 Tabel 3.1 geeft de resultaten. Tabel 3.1: Correlatie tussen groei van aantal uren per cliënt enerzijds en groei van bevolkingskenmerken anderzijds in de periode Kenmerk a Uren per cliënt nadeelgemeenten (97) Uren per cliënt overige gemeenten (344) 65+ er 0,62 0,14 Eenpersoonshuishoudens 0,52 0,14 Eenpersoonshuishoudens 65+ ers 0,40 0,08 Arbeidsongeschikten 0,20-0,01 Niet-westerse allochtonen -0,14-0,02 Bijstandsontvangers 0,02-0,09 Inwoners met hoge opleiding 0,01-0,13 Gestandaardiseerde sterfte -0,26-0,13 a Correlaties zijn gebaseerd op de verschillen in de log tussen 2005 en 2008, gewogen naar inwonertal gemeente Bron: APE Tabel 3.1 onthult dat de samenhang tussen de ontwikkeling van een aantal bevolkingskenmerken en die van het aantal uren per cliënt bij de nadeelgemeenten in het algemeen sterker is dan bij overige gemeenten: de 8 Sterfte gestandaardiseerd voor de bevolkingssamenstelling van gemeenten naar leeftijd en geslacht. 24 Ape

27 waarde van de correlatiecoëfficiënten is bij de nadeelgemeenten in veel gevallen in absolute waarde groter. Er bestaat bijvoorbeeld een positieve samenhang tussen de ontwikkeling van het aantal uren per cliënt en die van het aandeel 65+ ers: hoe sterker de toename van het aandeel 65+ ers, hoe sterker de groei in het aantal uren verstrekte zorg per cliënt. Maar deze samenhang is veel sterker in de nadeelgemeenten dan in de overige gemeenten (coëfficiënt is 0,62 versus 0,14). 9 Dit geldt ook voor het aandeel eenpersoonshuishoudens, en het aandeel eenpersoonshuishoudens onder 65+ ers, en in mindere mate voor het aandeel arbeidsongeschikten en gestandaardiseerde sterfte. Deze laatste factor kent een negatief verband met uren per cliënt. Dit betekent dat in gemeenten waarin de gestandaardiseerde sterfte daalt tussen 2005 en 2008, het gemiddeld aantal uren verstrekte zorg stijgt. Dit laatste verband duidt op de intensievere zorg die oudere mensen nodig hebben. De resultaten suggereren dat de ontwikkeling van het aantal uren per client juist in de nadeelgemeenten het sterkst wordt bepaald door de kenmerken van de bevolking naar gezondheid en sociaal-economische status. Dit wijst niet op de aanwezigheid van te ruimhartig verstrekte huishoudelijk verzorging in het verleden, maar eerder op het tegendeel: groei van het aantal uren per cliënt in de overige (voordeel)gemeenten wordt juist in minder sterke mate bepaald door veranderingen de bevolkingssamenstelling. We onderzoeken ook of en in hoeverre er een samenhang bestaat tussen de groei van het aantal cliënten in de periode en de kenmerken van de bevolking per gemeente naar gezondheid en sociaal-economische status. We vinden opnieuw een relatie tussen de groei van het aantal clienten enerzijds en de ontwikkeling van het aandeel 65+ ers, eenpersoonshuishoudens, en eenpersoonshuishoudens onder 65+ ers anderzijds (zie voor de resultaten bijlage B). Deze verbanden zijn echter niet veel sterker in de nadeelgemeenten dan in de overige gemeenten. 9 Correlaties zijn over het algemeen hoger naarmate het aantal observaties lager is, dus het is niet uitgesloten dat de hogere correlaties in de groep van nadeelgemeenten ten dele maar niet geheel - gerelateerd kunnen worden aan het geringere aantal gemeenten. Ape 25

28 3.3 Vergelijking van opdrachtgemeenten i.e.z. met referentiegemeenten In deze paragraaf gaan we in detail in op de positie van de opdrachtgemeenten i.e.z. door deze gemeenten steeds te vergelijken met vijf vergelijkbare referentiegemeenten uit andere zorgkantoorregio's. De referentiegemeenten zijn vergelijkbaar qua budget per inwoner en grootteklasse van de gemeente, 10 maar kennen in het verdeelmodel positieve of neutrale herverdeeleffecten. We kijken hoe de deelnemende opdrachtgemeenten i.e.z. ten opzichte van referentiegemeenten scoren op de gezondheidssituatie en de sociaal-economische situatie, en op de ontwikkeling van het beroep op huishoudelijke verzorging tussen 2005 en Deze analyse geeft inzicht in de aanwezigheid van scheefheden in de uitvoeringspraktijk. Zijn de herverdeeleffecten die Cebeon toeschrijft aan historische scheefheden in de regionale uitvoeringspraktijk reëel of hebben die eerder te maken met onvolkomenheden in het verdeelmodel? De resultaten van de analyse per gemeente zijn te vinden in bijlage C. We zien dat ongeveer de helft van de opdrachtgemeenten i.e.z. een hoog percentage cliënten heeft, en/of een hoog aantal uren zorg per cliënt verstrekt, en/of een geringe groei in aantallen uren per cliënt tussen 2005 en 2008 vertoont. De vraag is natuurlijk of hier sprake is van in het heden en verleden ruimhartig verleende zorg of om terecht verleende zorg. Indien het gaat om terecht verleende zorg, moeten indicatoren voor gezondheid en sociaal-economische status niet of niet goed in het model vertegenwoordigd zijn. We verwachten dan dat de opdrachtgemeenten i.e.z. extremer dan de referentiegemeenten scoren wat betreft de indicatoren voor gezondheid en sociaal-economische status. Als bijvoorbeeld een groot deel van de opdrachtgemeenten een hoger aandeel inwoners heeft met chronische aandoeningen dan de referentiegemeenten, kunnen we concluderen dat het gewicht van chronische aandoeningen in het verdeelmodel niet goed is vastgesteld. Idem geldt dat indien een groot aandeel van de opdrachtgemeenten i.e.z. een hoog percentage inwoners met een lage opleiding kent, dit bevolkingskenmerk ten onrechte in het verdeelmodel ontbreekt. Anderzijds geldt ook dat een hoog percentage cliënten of een hoog aantal uren per cliënt, maar geen afwijkende score wat betreft gezondheids- en sociaal economische kenmerken, een vingerwijzing is naar te ruimhartig verleende zorg in het verleden en/of heden. 10 We hebben hier zes grootteklassen gehanteerd: 1) < inwoners, 2) en < inwoners, 3) en < inwoners, 4) en < inwoners, 5) en < inwoners en 6) inwoners. 26 Ape

29 De resultaten tonen aan dat ten opzichte van de referentiegemeenten de opdrachtgemeenten i.e.z. niet extreem op aandeel 65+ ers, 75+ ers, en eenpersoonshuishoudens scoren. Dit suggereert dat deze kenmerken in het huidige model adequaat vertegenwoordigd zijn. Ook bij de chronische aandoeningen zien we dat een beperkt deel van de opdrachtgemeenten i.e.z. hoger scoort dan de referentiegemeenten. Dit wekt de suggestie dat gemeenten adequaat worden gecompenseerd voor de chronische aandoeningen. Dit geldt echter niet voor het percentage uitkeringsontvangers, het percentage huishoudens met lage inkomens, en percentage inwoners met een lage opleiding. Een belangrijk deel (een derde tot de helft) van de opdrachtgemeenten i.e.z. scoort hoger dan de referentiegemeenten op deze kenmerken. Alle drie kenmerken refereren aan de sociaal-economische status van inwoners. De sociaal-economische status is een belangrijke determinant van gezondheid en van zorgvraag. Deze resultaten wekken de suggestie dat gemeenten met een grote groep inwoners met een lage sociaal-economische status ten onrechte worden benadeeld. Voorbeelden van gemeenten waarvoor dit overtuigend geldt, zijn Pekela en Twenterand. Op alle drie indicatoren van sociaal-economische status scoren deze gemeenten hoger dan hun referentiegemeenten. Daarnaast geldt dat circa tien gemeenten (20%) geen afwijkende positie innemen vergeleken met de referentiegemeenten wat betreft gezondheid en sociaal-economische status. Mogelijk zijn andere bevolkingskenmerken relevant voor de WMO-zorgvraag die wij hier niet in beschouwing hebben kunnen nemen. Zo kan bijvoorbeeld een indicator als langdurig gebruik van hulpmiddelen relevant zijn als benadering voor mobiliteitsbeperkende aandoeningen. Ook kan een suboptimale vaststelling van de gewichten nadelig uitpakken voor deze gemeenten. We kunnen echter evenmin uitsluiten dat in het verleden in deze gemeenten zorg ruimhartig verleend is. 3.4 Conclusies In dit hoofdstuk zijn we nagegaan in hoeverre er een samenhang bestaat tussen enerzijds de ontwikkeling van het aantal uren per cliënt en het aantal cliënten en anderzijds de gezondheid en de sociaal-economische status van de inwoners. Daarbij maken we onderscheid tussen de nadeelgemeenten en de overige gemeenten. Dit leidt tot de volgende bevindingen: De ontwikkeling van het aantal uren per cliënt en het aantal cliënten hangt samen met de groei van het aandeel 65+ ers, het aantal eenpersoonshuishoudens, en het aantal eenpersoonshuishoudens bij 65+ ers. Ape 27

Uw kenmerk

Uw kenmerk De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties drs. A. Th. B. Bijleveld-Schouten Postbus 20011 2500 EA DEN HAAG Datum 13 april 2010 Inlichtingen bij G.A. van Nijendaal Uw kenmerk 2010-0000143674

Nadere informatie

Onderzoek technische herschatting objectief verdeelmodel WWB 2012

Onderzoek technische herschatting objectief verdeelmodel WWB 2012 Onderzoek technische herschatting objectief verdeelmodel WWB 2012 Eindrapport Iris Blankers Tom Everhardt Nynke de Groot Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aarts

Nadere informatie

ANALYSE VAN HET VERFIJNDE VERDEELMODEL WMO

ANALYSE VAN HET VERFIJNDE VERDEELMODEL WMO ANALYSE VAN HET VERFIJNDE VERDEELMODEL WMO Ferry Knaack AdviesVV Datum: november 2010 Projectnummer: 2502 Inhoud 1 Inleiding en samenvatting 1.1 Aanleiding 3 1.2 Eerdere onderzoeken 3 1.3 De onderzoeksvragen

Nadere informatie

Analyse van de negatieve herverdeeleffecten van het verdeelmodel voor de WMO

Analyse van de negatieve herverdeeleffecten van het verdeelmodel voor de WMO Analyse van de negatieve herverdeeleffecten van het verdeelmodel voor de WMO A. Notenboom R. Goudriaan G.J. Mazzola M.M. van Asselt Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv (APE) Den Haag, augustus

Nadere informatie

BAWI/U200801717 Lbr. 08/170

BAWI/U200801717 Lbr. 08/170 Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad informatiecentrum tel. (070) 373 8020 betreft Meerjarig aanvullende Uitkering I-deel WWB uw kenmerk ons kenmerk BAWI/U200801717 Lbr. 08/170 bijlage(n) datum

Nadere informatie

POR 2010: verkenningen verdeling Wmo

POR 2010: verkenningen verdeling Wmo POR 2010: verkenningen verdeling Wmo Ontwikkelingen netto lasten van gemeenten in relatie tot verdeelsleutel huishoudelijke verzorging 543009-004 Rapport Cebeon, 12 november 2009 I Inhoudsopgave Samenvatting...

Nadere informatie

Nieuwe verdeelmodel provinciefonds

Nieuwe verdeelmodel provinciefonds Nieuwe verdeelmodel provinciefonds vertaling ijkpunten naar inclusief actualisering Eindrapport Cebeon, 24 mei 2011 I Inhoudsopgave 1 Inleiding... 3 2 Bestuur... 4 3 Verkeer en vervoer... 6 4 Water en

Nadere informatie

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de staatssecretaris van Financiën

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de staatssecretaris van Financiën De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de staatssecretaris van Financiën Bijlagen Geen Inlichtingen bij Uw kenmerk BZ/IW/2000/ 30339b

Nadere informatie

Uw kenmerk W&B/SFI/04/32586 Dossier/volgnummer 55808-046

Uw kenmerk W&B/SFI/04/32586 Dossier/volgnummer 55808-046 Aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de heer drs. M. Rutte Postbus 90801 2509 LV Den Haag Bijlagen -- Inlichtingen bij Uw kenmerk W&B/SFI/04/32586 Dossier/volgnummer 55808-046 mr.

Nadere informatie

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Dit rapport is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen worden gebruikt met bronvermelding. Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Een analyse van de huisartsenregistratie over de

Nadere informatie

Financieringssystematiek Wet werk en bijstand

Financieringssystematiek Wet werk en bijstand De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Fax (070) 333 40 33

Nadere informatie

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Deelrapport Kohnstamm Instituut over doorstroom vmbo-mbo t.b.v. NRO-project 405-14-580-002 Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Inleiding De doorstroom van vmbo naar mbo in de groene sector is lager dan de doorstroom

Nadere informatie

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017 Gemeente Cliëntervaringsonderzoek Wmo over 2016 Onderzoeksrapportage 26 juni 2017 DATUM 26 juni 2017 Dimensus Beleidsonderzoek Wilhelminasingel 1a 4818 AA Breda info@dimensus.nl www.dimensus.nl (076) 515

Nadere informatie

Ons kenmerk Rfv/ Doorkiesnummer

Ons kenmerk Rfv/ Doorkiesnummer De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de staatssecretaris van Financiën Bijlagen Geen Inlichtingen bij S. Vroonhof Onderwerp Advies Uitlichting FWI Uw kenmerk FO2000/U69450 Ons kenmerk

Nadere informatie

Ontwikkeling leerlingaantallen

Ontwikkeling leerlingaantallen Ontwikkeling leerlingaantallen Elk jaar wordt op 1 oktober het leerlingaantal van elke basisschool geregistreerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (). Op basis van deze leerlingtelling wordt de bekostiging

Nadere informatie

Q&A s naar aanleiding van het onderzoek objectief verdeelmodel Wmo Waar kan ik het onderzoeksrapport terugvinden dat AEF heeft opgesteld?

Q&A s naar aanleiding van het onderzoek objectief verdeelmodel Wmo Waar kan ik het onderzoeksrapport terugvinden dat AEF heeft opgesteld? Q&A s naar aanleiding van het onderzoek objectief verdeelmodel Wmo 2015 1. Waar kan ik het onderzoeksrapport terugvinden dat AEF heeft opgesteld? Op http://www.invoeringwmo.nl/actueel/nieuws/rapport-objectief-verdeelmodelwmo-2015.

Nadere informatie

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau 4. Het doel van deze studie is de verschillen in gezondheidsverwachting naar een socio-economisch gradiënt, met name naar het hoogst bereikte diploma, te beschrijven. Specifieke gegevens in enkel mortaliteit

Nadere informatie

Dit voorstel betreft invoering van risicoverevening voor de budgetten jeugdhulp van de BUCH gemeenten over het jaar 2015.

Dit voorstel betreft invoering van risicoverevening voor de budgetten jeugdhulp van de BUCH gemeenten over het jaar 2015. Agendapunt : 08. Voorstelnummer : 06-038 Raadsvergadering : 25 juni 2015 Naam opsteller : Eric de Nijs Informatie op te vragen bij : Eric de Nijs Portefeuillehouder(s) : Jan Mesu Zaaknummer : BB15.00273

Nadere informatie

Jeugdhulp Benchmark 1.0 Gemeente: Dummy. Regio: Regio Dummy Provincie: Provincie Dummy

Jeugdhulp Benchmark 1.0 Gemeente: Dummy. Regio: Regio Dummy Provincie: Provincie Dummy Jeugdhulp Benchmark 1.0 Gemeente: Dummy Regio: Regio Dummy Provincie: Provincie Dummy Q2 2015 De Benchmark Deel 1: Historische gegevens. Met behulp van de Gemeente Jeugdhulp Benchmark 1.0 krijgt u als

Nadere informatie

Actualisatie verdeelmodel jeugdzorg 2009

Actualisatie verdeelmodel jeugdzorg 2009 Aan: Van: Ashna Nakched Evert Pommer en Klarita Sadiraj Inlichtingen bij Evert Pommer e.pommer@scp.nl T 7947 kamer D-0608 Datum 24 januari 2010 Actualisatie verdeelmodel jeugdzorg 2009 Het ministerie van

Nadere informatie

Gemeente Moerdijk. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 20 juni 2017

Gemeente Moerdijk. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 20 juni 2017 Gemeente Cliëntervaringsonderzoek Wmo over 2016 Onderzoeksrapportage 20 juni 2017 DATUM 20 juni 2017 Dimensus Beleidsonderzoek Wilhelminasingel 1a 4818 AA Breda info@dimensus.nl www.dimensus.nl (076) 515

Nadere informatie

Bijlage 1 Toelichting kwantitatieve analyse ACM van de loterijmarkt

Bijlage 1 Toelichting kwantitatieve analyse ACM van de loterijmarkt Bijlage 1 Toelichting kwantitatieve analyse ACM van de loterijmarkt 1 Aanpak analyse van de loterijmarkt 1. In het kader van de voorgenomen fusie tussen SENS (o.a. Staatsloterij en Miljoenenspel) en SNS

Nadere informatie

Verkenning objectief verdeelmodel gemeentelijke AWBZ rapportnr. 1111-2 20 november 2013

Verkenning objectief verdeelmodel gemeentelijke AWBZ rapportnr. 1111-2 20 november 2013 Verkenning objectief verdeelmodel gemeentelijke AWBZ rapportnr. 1111-2 20 november 2013 Een verkenning van de toekomstige kosten en inkomsten voor de P10 Verkenning objectief verdeelmodel gemeentelijke

Nadere informatie

Compensatie eigen risico is nog onbekend

Compensatie eigen risico is nog onbekend Deze factsheet is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen met bronvermelding (M. Reitsma-van Rooijen, J. de Jong. Compensatie eigen risico is nog onbekend Utrecht: NIVEL, 2009) worden gebruikt. U

Nadere informatie

Dordrecht in de Atlas 2013

Dordrecht in de Atlas 2013 in de Atlas Een aantrekkelijke stad om in te wonen, maar sociaaleconomisch kwetsbaar Inhoud:. Conclusies. Positie van. Bevolking. Wonen. De Atlas voor gemeenten wordt jaarlijks gepubliceerd. In mei is

Nadere informatie

De aanvullende tandzorgverzekering Samenvatting Bijna iedereen heeft een aanvullende verzekering Aanvullend verzekerd voor: 2006 2007

De aanvullende tandzorgverzekering Samenvatting Bijna iedereen heeft een aanvullende verzekering Aanvullend verzekerd voor: 2006 2007 Dit factsheet is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen met bronvermelding (Judith de Jong, Marloes Loermans, Marjan van der Maat, De aanvullende tandzorgverzekering, NIVEL, 2008) worden gebruikt.u

Nadere informatie

Staatssecretaris voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De heer H.A.L. van Hoof Postbus 90801 2509 LV Den Haag

Staatssecretaris voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De heer H.A.L. van Hoof Postbus 90801 2509 LV Den Haag 1 Staatssecretaris voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De heer H.A.L. van Hoof Postbus 90801 2509 LV Den Haag Bijlagen -- Inlichtingen bij Uw kenmerk Dossier/volgnummer 55808-054 Mr. G.A. van Nijendaal

Nadere informatie

B&W-voorstel. Persgesprek : 23 december 2014

B&W-voorstel. Persgesprek : 23 december 2014 B&W-voorstel Onderwerp : Financieel Besluit Wmo, Besluit Jeugdhulp en beleidsregels Wmo B&W-vergadering : 23 december 2014 Registratienummer : BW14.00998 Registratiecode : *BW14.00998* Auteur : André Goudriaan

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Onderzoek Marktaandelen Hulp bij het Huishouden pagina 1 van 12

Inhoudsopgave. Onderzoek Marktaandelen Hulp bij het Huishouden pagina 1 van 12 Rapportage Onderzoek marktaandelen Hulp bij het Huishouden Inhoudsopgave Inleiding Onderzoeksopzet. Verantwoording. Definities Tabellen en Cirkeldiagrammen. Uitleg tabellen in de bijlagen. Cirkeldiagram

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. In 2025 fors meer huishoudens in de Randstad

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. In 2025 fors meer huishoudens in de Randstad Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB08-049 8 juli 2008 9.30 uur In 2025 fors meer huishoudens in de Randstad Sterkste groei aan noordoostzijde Randstad Ook meer huishoudens in Noord-Brabant

Nadere informatie

Ons kenmerk Rfv/1999079288 Doorkiesnummer 070-3027232

Ons kenmerk Rfv/1999079288 Doorkiesnummer 070-3027232 De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Postbus 20011 2500 EA DEN HAAG Bijlagen Inlichtingen bij G.A. van Nijendaal Onderwerp Stimulering kinderopvang Uw kenmerk DJB/PJB-993207 Ons kenmerk

Nadere informatie

Analyse ontwikkeling leerlingaantallen

Analyse ontwikkeling leerlingaantallen Analyse ontwikkeling leerlingaantallen Naar aanleiding van de 1 oktobertelling 2014 heeft VGS Adivio weer een korte analyse uitgevoerd waarbij onderzocht is in hoeverre de leerlingaantallen onderhevig

Nadere informatie

Verzekerdenmobiliteit en Keuzegedrag 2009

Verzekerdenmobiliteit en Keuzegedrag 2009 Verzekerdenmobiliteit en Keuzegedrag 2009 Er is rust op de zorgverzekeringsmarkt: 96,5% van de verzekerden blijft bij de huidige zorgverzekeraar en scherpt de polis aan Er is een stabiele mobiliteit van

Nadere informatie

070-426 7258 Aanpassing verdeelmodel inkomensdeel Wet Werk en Bijstand

070-426 7258 Aanpassing verdeelmodel inkomensdeel Wet Werk en Bijstand Staatssecretaris voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De heer H.A.L. van Hoof Postbus 90801 2509 LV Den Haag Bijlagen Uw kenmerk Ons kenmerk -- Inlichtingen bij Dossier/volgnummer Rfv2005056492 Doorkiesnummer

Nadere informatie

Analyse NVM openhuizendag

Analyse NVM openhuizendag Analyse NVM openhuizendag Gemaakt door: NVM Data & Research Datum: 1 juli 2011 Resultaten analyse Openhuizenbestand 26 maart 2011 Er doen steeds meer woningen mee aan de NVM-openhuizendag. Op 26 maart

Nadere informatie

Meerdere keren zonder werk

Meerdere keren zonder werk Meerdere keren zonder werk Antoinette van Poeijer Ontvangers van een - of bijstandsuikering en ers worden gestimuleerd (weer) aan de slag te gaan. In veel gevallen is dat succesvol. Er zijn echter ook

Nadere informatie

Welke re-integratiemiddelen krijgen gemeenten onder de Participatiewet?

Welke re-integratiemiddelen krijgen gemeenten onder de Participatiewet? Welke re-integratiemiddelen krijgen gemeenten onder de Participatiewet? Gemeenten ontvangen via het re-integratiebudget middelen voor ondersteuning en begeleiding van de doelgroep Participatiewet. Er zijn

Nadere informatie

Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf

Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf M21221 Arbeidsproductiviteit in MKB en groot Verklaring van verschillen tussen MKB en groot en ontwikkelingen 1993-29 Anne Bruins Ton Kwaak Zoetermeer, november 212 Arbeidsproductiviteit in MKB en groot

Nadere informatie

Rapportage landelijk onderzoek zorggebruik j-ggz. Rotterdam 20 mei 2015 P.F. Oosterbaan J. van de Ketterij B. den Outer

Rapportage landelijk onderzoek zorggebruik j-ggz. Rotterdam 20 mei 2015 P.F. Oosterbaan J. van de Ketterij B. den Outer Rapportage landelijk onderzoek zorggebruik j-ggz Rotterdam 20 mei 2015 P.F. Oosterbaan J. van de Ketterij B. den Outer Colofon tekst: JB Lorenz vormgeving: de Beeldsmederij mei 2015 Inhoudsopgave 1. Inleiding

Nadere informatie

Figuur 1: Ontwikkeling aantal leerlingen Figuur 2: Ontwikkeling aantal leerlingen 2009-2013 1 (index: 2009 = 100) 2014-2019 (index: 2014 = 100)

Figuur 1: Ontwikkeling aantal leerlingen Figuur 2: Ontwikkeling aantal leerlingen 2009-2013 1 (index: 2009 = 100) 2014-2019 (index: 2014 = 100) Het aantal leerlingen in het basisonderwijs is tussen 2010 en 2014 gedaald. In de provincie Limburg nam het aantal leerlingen in deze periode het sterkst af. In het voortgezet onderwijs is het aantal leerlingen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 568 Wijziging van de Financiële-verhoudingswet in verband met een vereenvoudiging van het verdeelmodel van het provinciefonds Nr. 4 ADVIES AFDELING

Nadere informatie

Grote gemeenten goed voor driekwart van bevolkingsgroei tot 2025

Grote gemeenten goed voor driekwart van bevolkingsgroei tot 2025 Persbericht PB13 062 1 oktober 2013 9:30 uur Grote gemeenten goed voor driekwart van bevolkingsgroei tot 2025 Tussen 2012 en 2025 groeit de bevolking van Nederland met rond 650 duizend tot 17,4 miljoen

Nadere informatie

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt s op de arbeidsmarkt Moniek Coumans De arbeidsdeelname van alleenstaande moeders is lager dan die van moeders met een partner. Dit verschil hangt voor een belangrijk deel samen met een oververtegenwoordiging

Nadere informatie

Capaciteitsverdeelmodel wijkverpleegkundige niettoewijsbare zorg. Werkagenda Samenwerking Menzis, gemeenten en regio s. juli 2014

Capaciteitsverdeelmodel wijkverpleegkundige niettoewijsbare zorg. Werkagenda Samenwerking Menzis, gemeenten en regio s. juli 2014 1 Capaciteitsverdeelmodel wijkverpleegkundige niettoewijsbare zorg Werkagenda Samenwerking Menzis, gemeenten en regio s juli 2014 2 Waar gaat dit document over? In dit document staat het capaciteitsverdeelmodel

Nadere informatie

centrum voor onderzoek en statistiek

centrum voor onderzoek en statistiek centrum voor onderzoek en statistiek WONEN, LEVEN EN UITGAAN IN ROTTERDAM 1999 Resultaten uit de Vrijetijdsomnibus 1999 Projectnummer: 99-1412 drs. S.G. Rijpma, drs. P.A. de Graaf Centrum voor Onderzoek

Nadere informatie

Buurtprofiel: Heugemerveld hoofdstuk 11

Buurtprofiel: Heugemerveld hoofdstuk 11 Buurtprofiel: hoofdstuk. Inleiding In dit hoofdstuk worden de kenmerken van het buurtprofiel voor gepresenteerd. Over de jaren, en worden de ontwikkelingen weergegeven en tevens wordt de leefbaarheid in

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 34 300 B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2016 Nr. 23 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Nadere informatie

Financiële effecten van de Participatiewet

Financiële effecten van de Participatiewet Financiële effecten van de Participatiewet Utrecht, 5 december 2012 Martin Heekelaar E: m.heekelaar@berenschot.nl M: 06-23152767 1 Wet werken naar vermogen wordt Participatiewet Invoering op 1 januari

Nadere informatie

Figuur 1: Ontwikkeling aantal leerlingen Figuur 2: Prognose aantal leerlingen (index: 2011 = 100) (index: 2016 = 100)

Figuur 1: Ontwikkeling aantal leerlingen Figuur 2: Prognose aantal leerlingen (index: 2011 = 100) (index: 2016 = 100) Het aantal leerlingen in het basisonderwijs is tussen 2011 en 2015 gedaald. In de provincie Limburg nam het aantal leerlingen in deze periode het sterkst af. In het voortgezet onderwijs is het aantal leerlingen

Nadere informatie

De besparing voor een gemeente als er iemand uit de bijstand stroomt

De besparing voor een gemeente als er iemand uit de bijstand stroomt De besparing voor een gemeente als er iemand uit de bijstand stroomt Als er in een gemeente iemand uit de bijstand stroomt, hoeft de gemeente één bijstandsuitkering minder te betalen. Gemeenten gaan er

Nadere informatie

Behoeftes rijksambtenaren in kaart Flitspanelonderzoek oktober Een uitgave in het kader van het strategisch personeelsbeleid Rijk

Behoeftes rijksambtenaren in kaart Flitspanelonderzoek oktober Een uitgave in het kader van het strategisch personeelsbeleid Rijk Behoeftes rijksambtenaren in kaart Flitspanelonderzoek oktober 2017 Een uitgave in het kader van het strategisch personeelsbeleid Rijk Managementsamenvatting In het kader van de totstandkoming van het

Nadere informatie

Demografische gegevens ouderen

Demografische gegevens ouderen In dit hoofdstuk worden de demografische gegevens van de doelgroep ouderen beschreven. We spreken hier van ouderen indien personen 55 jaar of ouder zijn. Dit omdat gezondheidsproblemen met name vanaf die

Nadere informatie

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dr. R.H.A. Plasterk Postbus EA Den Haag

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dr. R.H.A. Plasterk Postbus EA Den Haag > Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dr. R.H.A. Plasterk Postbus 20011 2500 EA Den Haag Raad voor de financiële verhoudingen Korte Voorhout

Nadere informatie

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus EA Den Haag

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus EA Den Haag Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag www.rijksoverheid.nl www.facebook.com/minbzk www.twitter.com/minbzk Uw kenmerk Datum Betreft Herverdeling onderdeel

Nadere informatie

Regiocriterium en de invoering van diagnosekostengroepen

Regiocriterium en de invoering van diagnosekostengroepen Regiocriterium en de invoering van diagnosekostengroepen R. Goudriaan V. Thio Advies in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics

Nadere informatie

Uitstroommonitor praktijkonderwijs

Uitstroommonitor praktijkonderwijs Uitstroommonitor praktijkonderwijs 2016-2017 Samenvatting van de monitor 2016-2017 en de volgmodules najaar 2017 Sectorraad Praktijkonderwijs december 2017 Versie definitief 1 Vooraf In de periode 1 september

Nadere informatie

Uitstroommonitor praktijkonderwijs

Uitstroommonitor praktijkonderwijs Uitstroommonitor praktijkonderwijs 2015-2016 Samenvatting van de monitor 2015-2016 en de volgmodules najaar 2016 Platform Praktijkonderwijs december 2016 Definitieve versie 161208 1 Vooraf In de periode

Nadere informatie

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2015 Erfgoed positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 29 mei 2015. Utrecht.nl/onderzoek

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2015 Erfgoed positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 29 mei 2015. Utrecht.nl/onderzoek Onderzoeksflits Atlas voor gemeenten 015 Erfgoed positie van Utrecht uitgelicht IB Onderzoek, 9 mei 015 Utrecht.nl/onderzoek Colofon uitgave Afdeling Onderzoek Gemeente Utrecht 030 86 1350 onderzoek@utrecht.nl

Nadere informatie

Kenmerken van wanbetalers zorgverzekeringswet

Kenmerken van wanbetalers zorgverzekeringswet Publicatiedatum CBS-website: 16 juli 2007 Kenmerken van wanbetalers zorgverzekeringswet Centraal Bureau voor de Statistiek Samenvatting Op 1 januari 2006 is de nieuwe Zorgverzekeringswet inwerking getreden,

Nadere informatie

Factsheet Indicatie zorgvraag Amsterdam 2030 Prognoses van functioneren en chronische aandoeningen 1

Factsheet Indicatie zorgvraag Amsterdam 2030 Prognoses van functioneren en chronische aandoeningen 1 Factsheet Indicatie zorgvraag Amsterdam 2030 Prognoses van functioneren en chronische aandoeningen 1 Inleiding Hoe functioneren mensen en welke chronische aandoeningen hebben ze? Wat willen ze? Wat kunnen

Nadere informatie

4. SAMENVATTING. 4.1 Opzet

4. SAMENVATTING. 4.1 Opzet 4. SAMENVATTING In dit hoofdstuk wordt de samenvatting gepresenteerd van de belangrijkste resultaten van de herhaalde meting naar aantallen officieel gedoogde coffeeshops en gemeentelijk cannabisbeleid.

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek.

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek. Samenvatting In september 2003 publiceerde TNO de resultaten van een onderzoek naar de effecten op het welbevinden en op cognitieve functies van blootstelling van proefpersonen onder gecontroleerde omstandigheden

Nadere informatie

Zijn autochtonen en allochtonen tevreden met hun buurtbewoners?

Zijn autochtonen en allochtonen tevreden met hun buurtbewoners? Zijn autochtonen en allochtonen tevreden met hun? Martijn Souren en Harry Bierings Autochtonen voelen zich veel meer thuis bij de mensen in een autochtone buurt dan in een buurt met 5 procent of meer niet-westerse

Nadere informatie

De Meerjarige aanvullende uitkering 2013 t/m 2015

De Meerjarige aanvullende uitkering 2013 t/m 2015 De Meerjarige aanvullende uitkering 2013 t/m 2015 Utrecht, 12 februari 2013 Martin Heekelaar, tel 06-23152767 Ad Baan, tel 06-55364740 1 Gemeenten kunnen (feitelijk: moeten) een MAU aanvragen als: Voldoen

Nadere informatie

Verdeling van de bijstandsmiddelen in 2019

Verdeling van de bijstandsmiddelen in 2019 Advies Over het voorstel voor de Verdeling van de bijstandsmiddelen in 2019 Opgesteld voor het ministerie van SZW Prof. Dr. M.A. Allers 8 juni 2018 COELO Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere

Nadere informatie

Rfv 04.11/ (070) Inleiding en samenvatting

Rfv 04.11/ (070) Inleiding en samenvatting de Minister van Verkeer en Waterstaat de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, Mevrouw A.G.M. van de Vondervoort de Staatssecretaris van Financiën te D E N H A A G DEN HAAG Bijlagen -- Inlichtingen

Nadere informatie

9 Gebruik van wetenschappelijke kennis

9 Gebruik van wetenschappelijke kennis 9 Gebruik van wetenschappelijke kennis In dit hoofdstuk wordt het gebruik van wetenschappelijke kennis a) geanalyseerd in alle onderzochte beleidsprocessen in de JGZ voor 4-19-jarigen in de vier GGD-regio's.

Nadere informatie

De staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport, Mevrouw drs. C.I.J.M Ross-van Dorp, Postbus 20350 2500 EJ DEN HAAG

De staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport, Mevrouw drs. C.I.J.M Ross-van Dorp, Postbus 20350 2500 EJ DEN HAAG De staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport, Mevrouw drs. C.I.J.M Ross-van Dorp, Postbus 20350 2500 EJ DEN HAAG Bijlagen 3 Inlichtingen bij Uw kenmerk GVM2522185 Dossier/volgnummer 55807A-051

Nadere informatie

Werkloosheid in Helmond 2012 Samenvatting en conclusies

Werkloosheid in Helmond 2012 Samenvatting en conclusies Werkloosheid in Helmond 2012 Samenvatting en conclusies Aanleiding Sinds 2006 publiceert de Gemeente Helmond jaarlijks gedetailleerde gegevens over de werkloosheid in Helmond. De werkloosheid in Helmond

Nadere informatie

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015 Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015 Inleiding Chris M. Jager In mei en juni 2015 zijn in het kader van de conjunctuurenquête (CE) een groot aantal bedrijven benaderd met vragenlijsten. Doel

Nadere informatie

Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018

Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018 Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018 Chris M. Jager Inleiding In juni en juli 2018 zijn in het kader van de conjunctuurenquête (CE) bijna 360 bedrijven benaderd. Doel van deze enquête is om

Nadere informatie

Buurtprofiel: Pottenberg hoofdstuk 9

Buurtprofiel: Pottenberg hoofdstuk 9 Buurtprofiel: hoofdstuk. Inleiding In dit hoofdstuk worden de kenmerken van het buurtprofiel voor gepresenteerd. Over de jaren, en worden de ontwikkelingen weergegeven en tevens wordt de leefbaarheid in

Nadere informatie

Uitstroommonitor praktijkonderwijs 2012-2013 Samenvatting van de monitor 2012-2013 en de volgmodules najaar 2013

Uitstroommonitor praktijkonderwijs 2012-2013 Samenvatting van de monitor 2012-2013 en de volgmodules najaar 2013 Uitstroommonitor praktijkonderwijs 2012-2013 Samenvatting van de monitor 2012-2013 en de volgmodules najaar 2013 Platform Praktijkonderwijs Rotterdam, 2 december 2013 1 Introductie In deze beknopte samenvatting

Nadere informatie

VOORSTEL AAN: ALGEMEEN BESTUUR. Onderwerp. Voorstel

VOORSTEL AAN: ALGEMEEN BESTUUR. Onderwerp. Voorstel VOORSTEL AAN: ALGEMEEN BESTUUR Vergaderdatum: 23 maart 2016 Agendapunt nr: 7a Route Vergadering d.d. besluitvorming Kenmerk: Voorstel000765 Dagelijks bestuur 7 maart 2016 Status: ter besluitvorming Opsteller:

Nadere informatie

daling is omgeslagen in een stijging

daling is omgeslagen in een stijging AANTAL BIJSTANDSUITKERINGEN STIJGT IN 2009 MET 9% daling is omgeslagen in een stijging Aantal bijstandsuitkeringen stijgt met 9% in 2009 Voor het eerst sinds het bestuursakkoord is het aantal huishoudens

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag > Retouradres Postbus 20350 2500 EJ Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Bezoekadres: Rijnstraat 50 2515 XP Den Haag T 070 340 79 11 F 070 340 78

Nadere informatie

Diversiteit in Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en Eerste Kamer in 2011

Diversiteit in Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en Eerste Kamer in 2011 Onderzoek Diversiteit in Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en Eerste Kamer in 2011 Het Huis voor democratie en rechtsstaat heeft na de verkiezingen van 2 maart 2011 de diversiteit in de nieuwe Provinciale

Nadere informatie

Effecten eigen bijdrage ADL-assistentie

Effecten eigen bijdrage ADL-assistentie Effecten eigen bijdrage ADL-assistentie Eindrapportage Maaike van Asselt Annelise Notenboom Onderzoek in opdracht van het ministerie van VWS Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv (APE) Den

Nadere informatie

Wisselingen tussen werkloosheid en nietberoepsbevolking

Wisselingen tussen werkloosheid en nietberoepsbevolking Wisselingen tussen werkloosheid en nietberoepsbevolking Ronald van Bekkum (UWV), Harry Bierings en Robert de Vries In arbeidsmarktbeleid en in statistieken van het CBS wordt een duidelijk onderscheid gemaakt

Nadere informatie

Een nieuw verdeelmodel voor de Wet Werk en Bijstand

Een nieuw verdeelmodel voor de Wet Werk en Bijstand Een nieuw verdeelmodel voor de Wet Werk en Bijstand Aanpassing en onderhoud van het objectief verdeelmodel R. Goudriaan R.S. Halbersma L.J.M. Aarts Advies voor het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2014

Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2014 Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2014 Inleiding en toelichting Het jaarlijkse Wmo-klanttevredenheidsonderzoek is in april en mei 2015 naar de cliënten verstuurd. Aan de cliënten werd gevraagd of zij de

Nadere informatie

Ontwikkeling bijstandsuitkeringen Drechtsteden 2014 en ,0% -7,5% -5,0% -2,5% 0,0% 2,5% 5,0% 7,5% 10,0%

Ontwikkeling bijstandsuitkeringen Drechtsteden 2014 en ,0% -7,5% -5,0% -2,5% 0,0% 2,5% 5,0% 7,5% 10,0% Horizontale as: % +/- t.o.v. jaar eerder Bijstandsuitkeringen Ontwikkeling bijstandsuitkeringen 24 en 25 - -7,5% - 2% 5% % 5% 25-2,5% % -5% -% -5% -2% 24 2,5% 7,5% Verticale as: afwijking t.o.v. landelijk

Nadere informatie

Verbeteringen verdeelmodel Inkomensdeel Participatiewet. Utrecht, 19 mei 2015

Verbeteringen verdeelmodel Inkomensdeel Participatiewet. Utrecht, 19 mei 2015 Verbeteringen verdeelmodel Inkomensdeel Participatiewet Utrecht, 19 mei 2015 Inhoud 1. Financieringssystematiek Participatiewet 2. Keuze voor nieuwe model 3. Hoe werkt het multiniveau-model? 4. Proces

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid WERKTIJDVERKORTING 2016 Een onderzoek naar het beroep door ondernemingen in 2016 op art. 8 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 mei 2017

Nadere informatie

Diversiteit in de Provinciale Staten

Diversiteit in de Provinciale Staten Onderzoek Diversiteit in de Provinciale Staten Het Huis voor democratie en rechtsstaat heeft na de verkiezingen van 2 maart 2011 de diversiteit in de nieuwe Provinciale Staten (PS) onderzocht. Het gaat

Nadere informatie

Factsheet gemeente Westland

Factsheet gemeente Westland In deze factsheet wordt ingegaan op verschillende indicatoren voor het aantal jeugdigen uit uw gemeente dat in de afgelopen jaren gebruik heeft gemaakt van ondersteuning en zorg voor jeugd. Dit wordt per

Nadere informatie

Samenhang Eindhoven Airport en sociaaleconomische indicatoren gemeente Eersel

Samenhang Eindhoven Airport en sociaaleconomische indicatoren gemeente Eersel Samenhang Eindhoven Airport en sociaaleconomische indicatoren gemeente Eersel De gemeente Eersel volgt als buurgemeente en grootste overlastgemeente de ontwikkeling van Eindhoven Airport op de voet. Diverse

Nadere informatie

Opvallend in deze figuur is het grote aantal bedrijven met een vergunning voor exact 340 stuks melkvee (200 melkkoeien en 140 stuks jongvee).

Opvallend in deze figuur is het grote aantal bedrijven met een vergunning voor exact 340 stuks melkvee (200 melkkoeien en 140 stuks jongvee). Ontwikkeling melkveebedrijven in Utrecht, Gelderland en Brabant Analyse van mogelijke groei van melkveebedrijven op basis van gegevens van CBS en provincies Het CBS inventariseert jaarlijks de feitelijk

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 400 Nota over de toestand van s Rijks Financiën Nr. 42 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid WERKTIJDVERKORTING 2015 Een onderzoek naar het beroep door ondernemingen in 2015 op art. 8 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 mei 2017

Nadere informatie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 3 september 2015 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 3 september 2015 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter, > Retouradres Postbus 20350 2500 EJ Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Bezoekadres: Parnassusplein 5 2511 VX DEN HAAG T 070 340 79 11 F 070 340

Nadere informatie

Sociaal-economische schets van Leiden Zuidwest 2011

Sociaal-economische schets van Leiden Zuidwest 2011 Sociaal-economische schets van Zuidwest 2011 Zuidwest is onderdeel van het en bestaat uit de buurten Haagwegnoord en -zuid, Boshuizen, Fortuinwijk-noord en -zuid en de Gasthuiswijk. Zuidwest heeft een

Nadere informatie

De effecten van demografische ontwikkelingen op het onderwijs

De effecten van demografische ontwikkelingen op het onderwijs De effecten van demografische ontwikkelingen op het onderwijs Modus Inleiding Carlien de Witt Hamer In dit artikel worden de effecten beschreven die de demografische ontwikkelingen van de periode 1997-2001

Nadere informatie

Uitgevoerd in opdracht van de afdeling Beleid, dienst Sociale Zaken en Werk, gemeente Groningen

Uitgevoerd in opdracht van de afdeling Beleid, dienst Sociale Zaken en Werk, gemeente Groningen Meer of Minder Heden Verschillen tussen, en trends in, de verhouding allochtone en autochtone klanten van de dienst SOZAWE Alfons Klein Rouweler Ard Jan Leeferink Louis Polstra Uitgevoerd in opdracht van

Nadere informatie

Overzichtsrapport SER Gelderland

Overzichtsrapport SER Gelderland Overzichtsrapport SER Gelderland Bevolking en participatie In opdracht van SER Gelderland September 2008 Drs. J.D. Gardenier L.T. Schudde CAB Martinikerkhof 30 9712 JH Groningen 050-3115113 cab@cabgroningen.nl

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) 163 Samenvatting (Summary in Dutch) Er zijn slechts beperkte financiële middelen beschikbaar voor publieke voorzieningen en publiek gefinancierde diensten. Als gevolg daarvan zijn deze voorzieningen en

Nadere informatie

Herschatting verdeelmodel WWB 2014

Herschatting verdeelmodel WWB 2014 Opdrachtgever SZW Herschatting verdeelmodel WWB 2014 Opdrachtnemer SEO Economisch Onderzoek / C. Tempelman Onderzoek Herschatting verdeelmodel WWB 2014 Categorie Toezicht en functioneren van sociale zekerheid

Nadere informatie

Stand van zaken huisvesting kinderopvang in Nederland 2011

Stand van zaken huisvesting kinderopvang in Nederland 2011 Stand van zaken huisvesting kinderopvang in Nederland 2011 Utrecht, juli 2011 Buitenhek Management & Consult Winthontlaan 200 Postbus 85183 3508 AD Utrecht T +030 287 59 59 F +030 287 59 60 info@buitenhek.nl

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Maandelijkse cijfers over de werklozen en niet-werkende werkzoekenden van het CBS en UWV.

Centraal Bureau voor de Statistiek. Maandelijkse cijfers over de werklozen en niet-werkende werkzoekenden van het CBS en UWV. 17 maart 2011 Maandelijkse cijfers over de werklozen en niet-werkende werkzoekenden van het CBS en UWV Samenvatting Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) en UWV publiceren maandelijks in een gezamenlijk

Nadere informatie

Objectief verdeelmodel Jeugd

Objectief verdeelmodel Jeugd Objectief verdeelmodel Jeugd Elze de Vries Ivo Specker Utrecht 16 december 2014 1. Inhoud presentatie 1. Inhoud presentatie 2. Jeugdwet 3. Integratie uitkering Sociaal Domein 4. Historisch en objectief

Nadere informatie