Bruto toegevoegde waarde: de toegevoegde waarde van bedrijven en de overheid zonder de afschrijvingen.

Transcriptie

1 Praktische-opdracht door een scholier 3216 woorden 20 mei ,4 24 keer beoordeeld Vak Economie Begrippenlijst Bruto toegevoegde waarde: de toegevoegde waarde van bedrijven en de overheid zonder de afschrijvingen. Bruto binnenlands product: de som van de toegevoegde waarden van bedrijven en overheid. Technische slijtage: de door het gebruik optredende waardevermindering van kapitaalgoederen. Economische slijtage: waardevermindering van kapitaalgoederen door veroudering. Afschrijven: het boekhoudkundig verwerken van de waardevermindering van kapitaalgoederen door slijtage. Netto toegevoegde waarde: bruto toegevoegde waarde vermindert met de afschrijvingen. Micro-economie: bestudeerd het gedrag van individuele consumenten en producenten of het gedrag van een groep consumenten of producenten rond een bepaald product of een bepaalde markt. Macro-economie: bestudeerd ontwikkelingen en verbanden van de totale economie van ee land. Nationaal inkomen: de som van de beloningen van alle Nederlandse productiefactoren. Economische kringloop: schema van de goederen en geld stromen in een economie. Consumptiegoederen: goederen en diensten die door consumenten zijn gekocht. Inkomensoverdrachten van de overheid: betalingen door de overheid waar geen tegenprestatie tegenover staat. Besparingen: gedeelte van het beschikbare nationaal inkomen dat niet voor consumptie of belasting betalingen wordt gebruikt. Pagina 1 van 17

2 Macro-economische identiteit: een noodzakelijkerwijze uit de gekozen definities volgendegelijkheid in de macro-economie. Vervangingsinvesteringen: investeringen die dienen ter vervanging van versleten vaste kapitaalgoederen. Uitbreidingsinvesteringen: investeringen die dienen om de kapitaalgoederenvoorraad per saldo te vergroten. Netto investeringen van bedrijven: de door bedrijven verrichte uitbreidingsinvesteringen plus de voorraadveranderingen. Uitvoersaldo: het saldo van uitvoer en invoer. Nationaal spaarsaldo: de optelling van het particulier spaarsaldo en het begrotingssaldo van de overheid. Nationale rekeningen: jaarlijks door het CBS verzorgd en gepubliceerd boekhoudkundig rekeningenstelsel van de Nederlandse economie. Formele economie: het gedeelte van de economische transacties waarvoor officieel geldbedragen worden betaald. Informele economie: de wettelijke en onwettelijke economische activiteiten die niet in de officiële cijfers tot uitdrukking komen. Grijze circuit: het legale deel van de informele economie. Zwarte circuit: deel van de informele economie waar het belasting - en premiefraude betreft. Bezettingsgraad: de mate waarin de productiefactoren zijn ingeschakeld. Productiegroei: toename van het binnenlands product in de loop van de tijd. Nominale cijfers: de cijfers zoals ze in euro s luiden. Reëel inkomen per inwoner: het nominale inkomen gecorrigeerd voor geldontwaarding en gedeeld door het aantal inwoners. Indexcijfer: geeft de verhouding weer tussen de omvang van een grootheid in een bepaalde periode en de op 100 gestelde omvang van die grootheid in de zogenoemde basisperiode. Trend: de over een reeks van jaren gemeten gemiddelde groei van de productie. Pagina 2 van 17

3 Conjunctuurbeweging: de veranderingen in het groeipercentage van de productie. Laagconjunctuur: periode waarin de productie groeit met een laag percentage of zelfs krimpt. Recessie: milde laagconjunctuur. Depressie: periode van langdurig teruglopen van het absolute niveau van de productie. Hoogconjunctuur: periode waarin de productie groeit met een hoog percentage. Crisis: het omslagpunt in de conjunctuurgolf. Cyclische bedrijfstakken: bedrijfstakken die meer dan evenredig reageren op de conjunctuurbeweging. Conjunctuurindicator: geeft het verwachte conjunctuurverloop aan. Vraagfactoren: de macrovraag naar goederen en diensten. Aanbodfactoren: het macroaanbod naar goederen en diensten. Capaciteitseffect van investeringen: het effect dat investeringen de productiecapaciteit vergroten. Arbeidsproductiviteit: de totale productie gedeeld door het ingezette aantal arbeidskrachten. Innovatie: de ontwikkeling en succesvolle invoering van nieuwe of verbeterde goederen en diensten, productie en distributieprocessen. Arbeidsbesparende technieken: toepassing van nieuwe technieken waardoor het mogelijk wordt hetzelfde hoeveelheid product met minder arbeid te produceren. Milieuproblemen: moeilijkheden in verband met de leefbaarheid van de omgeving. Externe effecten: effecten op de behoefte bevrediging die buiten de markt om gaan en daardoor niet in de prijzen zijn opgenomen. Maatschappelijke kosten: de kosten van consumptie en productie voor de samenleving als geheel. Private kosten: de kosten zoals de individuele consument en producent die calculeren. Effectieve vraag: de gezamenlijke vraag van consumenten, investeerders, overheid en buitenland. Particuliere consumptie: de bestedingen van alle consumenten samen. Pagina 3 van 17

4 Bestedingseffect van investeringen: behalve een capaciteitseffect hebben investeringen ook een bestedingseffect: er worden kapitaalgoederen gekocht. Overheidsbestedingen: dat deel van de overheidsuitgaven dat een beroep doet op de productiecapaciteit. Volledige werkgelegenheid: de situatie waarbij de gegeven productiecapaciteit volledig wordt benut. Onderbesteding: besteding die te gering is om voldoende werkgelegenheid te scheppen voor het gegeven arbeidsaanbod. Conjunctuurwerkloosheid: werkloosheid ten gevolgen van tekortschietende bestedingen. Werkgelegenheid: de vraag naar arbeid. Overbesteding: vraag naar arbeid die groter is dan het beschikbare aanbod van arbeid. Prijsinflatie: stijging van het gemiddelde prijsniveau in een land. Inkomensvermenigvuldiger: sneeuwbaleffect van extra bestedingen dat ertoe lijdt dat het uiteindelijke effect een aantal keren groter is dan de oorspronkelijke bestedingen. Beroepsgeschikte bevolking: bevolkingsgroep van 15 tot en met 64 jaar. Beroepsbevolking: alle inwoners tussen de 15 en 65 jaar die in staat en bereid zijn betaalde arbeid te verrichten. Afhankelijke beroepsbevolking: de totale beroepsbevolking vermindert met de zelfstandigen. Participatiegraad: de beroepsbevolking als percentage van de totale bevolking. Deeltijdbanen: banen waarbij een deel van een volledige betrekking wordt vervuld. Werk: betaalde arbeid in het productieproces. Flexibilisering: werk zonder vaste arbeidsverhouding, soms op ongeregelde tijden. Arbeidsmarkt: het geheel naar vraag en aanbod van arbeid, bestaande uit een groot aantal deelmarkten. Geregistreerde werkloosheid: werkloosheid van iemand die geen betaald werk heeft voor 12 uur per week of meer en beschikbaar is voor een baan van 12 uur of meer. Pagina 4 van 17

5 Werkloze beroepsbevolking: mensen zonder betaald werk die actief zoeken en beschikbaar zijn voor tenminste 12 uur per week. Verborgen werkloosheid: werkloosheid die niet in de officiële cijfers tot uitdrukking komt. Vut: vrijwillige vervroegde uittreding. Uitstroomkans: de kans om binnen 6 maanden het werklozenbestand te verlaten. Structuurwerkloosheid: werkloosheid die bestaat of ontstaat ten gevolgen van de structuur van de productie en de verandering daarin. Frictiewerkloosheid: werkloosheid die een gevolg is van wrijving op de arbeidsmarkt. Seizoenwerkloosheid: werkloosheid die een gevolg is van het wegvallen van producties in bepaalde jaargetijden. Kwalitatieve structuurwerkloosheid: structuurwerkloosheid die ontstaat doordat de kwaliteiten van vraag en aanbod op de verschillende deelmarkten van de arbeidsmarkt niet bij elkaar aansluiten. Kwantitatieve structuurwerkloosheid: structuurwerkloosheid die ontstaat doordat de gevraagde en aangeboden hoeveelheden op de verschillende deelmarkten van de arbeidsmarkt niet bij elkaar aansluiten. Arbeidsmarktbeleid: beleid waarbij gestreefd wordt naar een evenwichtige arbeidsmarkt. Arbeidsmobiliteit: de mate waarin mensen veranderen van werkgever, van beroep, van regio op de arbeidsmarkt. Arbeidstijdverkorting: verkorting van het aantal gewerkte uren per dag, week, maand of jaar met de bedoeling nieuwe banen te scheppen. Bedrijfstijd: de tijd dat het bedrijf geopend is. Jeugdwerkgarantiewet: regeling die erop is gericht jongeren werkervaring te alten opdoen in combinatie met scholing. Melkert-banen: naar de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Melkert genoemde loonkostensubsidieregelingen, die bedoeld zijn om langdurig werklozen weer in het arbeidsproces op te nemen. Pagina 5 van 17

6 Samenvatting hoofdstuk 4 Toegevoegde waarde Verschil tussen de waarde van het eindproduct en de waarde van de verbruikte grond en hulpstoffen en diensten van derden. Verbruik Totaal van ingekochte grondstoffen, energie, halffabrikaten en diensten. Bruto toegevoegde waarde Verschil tussen de productiewaarde van de fabriek en de waarde van het verbruik. Bruto binnenlands product Toegevoegde waarde overheid = lonen en salaris overheidspersoneel + toegevoegde waarde van het bedrijfsleven. Technische slijtage: machine raken op doordat er onderdelen slijten. Economische slijtage: er komen nieuwe betere kapitaalgoederen, dezelfde hoeveelheid + kosten. Slijtage = administratieve afschrijvingen. Netto toegevoegde waarde = Bruto toegevoegde waarde afschrijvingen. Netto binnenlands product = bruto binnenlands product afschrijvingen. Afschrijven Investering Restwaarde Periode van 5 jaar : 5 = per jaar Micro economie We bekijken het gedrag van een individuele consument of producent, of het gedrag van een groep consumenten of producenten rond een bepaald product of een bepaalde markt. Macro economie Het gedrag van alle consumenten samen, het gaat dan om ontwikkelingen en verbanden binnen de totale economie van het land: nationale productie, nationale consumptie, werkgelegenheid, algemeen prijsniveau, de betalingsbalans. Pagina 6 van 17

7 Nationaal inkomen De totale loonsom, winstsom, pachtsom en interestsom die de eigenaren van deze productiefactoren in een land in de loop van de jaren ontvangen. Nationaal product = nationaal inkomen NP = de som van alle toegevoegde waarden Toegevoegde waarden kosten van de productiefactoren, loonkosten, huur en pachtkosten, rentekosten en winst. Economische kringloop: Geldsomloop in de economie. NNI netto nationaal inkomen besteding consumptiegoederen CON Saldo te betalen belasting te ontvangen studiebeurs bijstanduitkering = BEL SPA: het bedrag dat niet voor consumptie of belastingbetaling gebruikt wordt. SPA = NNI CON BEL Macro economische identiteit: Links = rechts. NNI = CON + SPA + BEL 500 = vervangingsinvestering: (activa) versleten machine door nieuwe kapitaalgoederen. Uitbreidingsinvesteringen: (activa) Kapitaalgoederen worden gekocht om de voorraad vaste kapitaalgoederen uit te breiden. Netto invoer van bedrijven: (INV) Uitbreidingsinvesteringen in vaste activa samen met de toename van de voorraden. Tellen we de vervangingsinvesteringen erbij op dan krijg je de bruto investeringen van bedrijven. NNI = CON + INV + OVH + EXP IMP Netto geldstroom BEL Overheid naar bedrijven OVH Pagina 7 van 17

8 OVH BEL = negatief, dit wordt aangezuiverd via financiële instellingen. Export = levering aan het buitenland Import = ontvangen van het buitenland EXP IMP = 15 Dit negatieve saldo wordt aangezuiverd via de financiële instellingen. Besparingen (SPA) investeringen (INV) Dit is een particulier spaaroverschot. Overheid OVH BEL = begrotingstekort. Buitenland EXP IMP stroomt meer geld weg Particulier spaaroverschot is per definitie voldoende om de tekorten van de andere sectoren te dekken. NNI = CON + SPA + BEL NNI = CON + INV + OVH + EXP IMP CON + SPA + BEL = CON + INV OVH + EXP IMP (INV SPA) + (OVH BEL) + (EXP IMP) = 0 saldo van de particuliere investeringen, besparingen, het begrotingssaldo en het uitvoersaldo = 0 Nationaal spaarsaldo = som van het particulier spaarsaldo en het begrotingssaldo van de overheid. Formele economie: zaken meten waarover officieel geldbedragen worden betaald. Informele economie: niet of gedeeltelijk waargenomen (verborgen economie) huishouden etc. behoort tot het grijze circuit, klussen valt onder het zwarte circuit. Productiecapaciteit: Hoeveelheid van eenheden die een fabriek bij volle bezetting in een bepaalde tijd kan produceren. Bezettingsgraad: De capaciteit wordt voor minder dan 100% benut. Productiegroei: Stijging van de waarde bruto binnenlands product. Nominale cijfers: Correctie door geldontwaarding. Reële inkomen per inwoner: Pagina 8 van 17

9 Correctie van de toename van het aantal inwoners geeft als resultaat de ontwikkeling in de tijd van de reële waarde van het binnenlands product per inwoner. Indexcijfers: Basisjaar = 100 Formule gegeven jaar x 100 = Gegeven basisjaar Trend of trendmatige groei: Over een reeks van jaren gemeten groei. Conjunctuurbeweging: Verandering in het groeipercentage van de productie. Laagconjunctuur: Vertraagt de productiegroei of inkrimping. Recessie: Groei blijft achter bij het trendmatige groeipercentage. Depressie: Langdurige daling van de productie. Hoogconjunctuur: De groei van de productie ligt boven de trend. Crisis: Moment dat de hoogconjunctuur ontstaat, en er een nieuwe neergang begint. Cyclische bedrijfstakken: Bedrijfstakken die meer dan evenredig op de conjunctuur reageren. Conjunctuurindicator: Zo betrouwbaar mogelijke voorspelling van het conjunctuurverloop. Niet economische factoren: Godsdienstige opvattingen, de cultuur en de manier waarop de maatschappij is ingericht. Vraagfactoren: Pagina 9 van 17

10 Er moet voldoende vraag naar goederen zijn, anders geen uitbreiding in machines en geen nieuwe arbeidskrachten. Aanbodfactoren: Productiecapaciteit kan toenemen door vergroting van de hoeveelheid productiefactoren en verbetering van de kwaliteit: - investeringen - scholing van mensen - ontwikkeling van de techniek. Capaciteitseffect van een investering: Door te investeren neemt de hoeveelheid kapitaalgoederen toe. Bijvoorbeeld machines uitbreiden, fabrieken, scholen. Breedte - investering: Vergroten van de bestaande voorraad machines met machines van dezelfde kwaliteit. Diepte investeringen: Nieuwe machines met nieuwe technische vondsten zodat er minder mensen per machine nodig zijn. Arbeidsproductiviteit: Hoeveelheid productie per werknemer per tijdseenheid. Scholing van de mensen: Hogere opleiding geeft hoger inkomen. 7% van het binnenlands product wordt uitgegeven aan scholing, daarnaast veel scholing door de mensen zelf. Bijvoorbeeld cursus, muziekles, dansles en rijles. Innovatie: Ontwikkeling en succesvolle introductie van nieuwe of verbeterde goederen. Basisinnovatie: Stoommachine, auto, telefoon, vliegtuig, radio, tv. Verbeteringsinnovatie: Stuurbekrachtiging. Schijninnovatie: De mode geeft het ontstaan van steeds weer nieuwe uiterlijke vorming. Productinnovatie: Pagina 10 van 17

11 Het met succes ontwikkelen en invoeren van nieuwe of verbeterde productie en productieprocessen. Productinnovatie: Doelmatiger gebruik van productiemiddelen. Soms wordt op arbeid bespaard, soms op kapitaal. Arbeidsbesparende technieken: Een machine die minder mensen nodig heeft om dezelfde productie te halen. Kapitaalbesparende technieken: Bijvoorbeeld micro computer, dezelfde capaciteit tegen lagere kosten en minder ruimte in beslag neemt. Natuur of milieu besparende technische ontwikkelingen: Bijvoorbeeld de olieprijzen die sterk stijgen, dan moeten er auto s ontworpen worden die zuiniger rijden. Innovatie kan ook nieuwe producten betreffen: Cd i, compact disc en cd rom. Research and development: Helft komt voor rekening van het bedrijfsleven. 25% door multinationals zoals shell, unilever, philips, akzonobel en dsm. Veel wordt door bedrijven gekocht in het buitenland. Milieuproblemen: Stank, huishoudelijk afval, lokale luchtverontreiniging, regionale waterverontreiniging. Stroomgebieden: Ophoping van milieugevaarlijke stoffen in rivieren en kustwateren. Continenten: Verzuring, verspreiding van milieugevaarlijke stoffen. De wereld: Verandering van het klimaat door het broeikaseffect, aantasting van de ozonlaag. Er is last van zwaveluitstoot. Als gevolg worden de schoorstenen hoger gemaakt, lokaal en regionaal naar continentaal niveau. Afwenteling naar toekomstige generaties: Dumpen van schadelijk chemisch afval in de bodem, kappen van tropische regenwouden. Externe effecten: Een bedrijf plaatsen in een omgeving waar een goede infrastructuur, geschoolde arbeid en dergelijke zijn. Negatieve externe effecten: Pagina 11 van 17

12 Handelingen waarbij de desbetreffende consument of producent de omgeving, de maatschappij, schade toebrengt zonder dat hij deze hoeft te vergoeden.de maatschappelijke kosten zijn hoger dan de private kosten die hij zelf calculeert. Duurzame groei: Productiegroei die het milieu respecteert en daarmee ook de toekomstige generaties in staat stelt hun behoeften te bevredigen. Effectieve vraag: Gezamenlijke besteding van consumenten, investeerders, overheid en buitenland. Particuliere consumptie: Besteding van alle gezinnen samen in één economie. Bestedingseffect: Producent besteld een machine bij een andere producent. Overheidsbesteding: Ministerie van Onderwijs, cultuur en wetenschap laat scholen en musea bouwen. Defensie koopt tanks, Verkeer en Waterstaat laat de snelwegen verbreden. Export verkopen productiecapaciteit aan het buitenland. Import inkopen productiecapaciteit uit het buitenland. Volledige werkgelegenheid: Overschot aan arbeidskracht, dalende prijs van arbeid, volgens Keynes moet de overheid ingrijpen om besteding te stimuleren, omdat de lonen niet soepel omlaag gaan. Onderbesteding: Grote werkloosheid tijdens de depressie in de jaren 30. Conjunctuur of onderbestedingwerkloosheid: Effectieve vraag te gering om wat er kan worden geproduceerd ook daadwerkelijk af te nemen., een deel van de productiecapaciteit word niet benut. Voorbeeld van onderbesteding: 5 miljoen arbeidskrachten beschikbaar. Per persoon euro 5 miljoen x = 100 miljard. Effectieve vraag = 80 miljoen. 20 % blijft onbenut, oftewel 1 miljoen arbeidskrachten zijn werkloos. Dit wordt ook wel laagconjunctuur genoemd. Pagina 12 van 17

13 Werkgelegenheid: 80 miljard : = 4 miljoen arbeidskrachten. Overbesteding: Men wil meer kopen dan er geproduceerd kan worden. Prijsinflatie: Stijging van het gemiddelde prijsniveau van goederen en diensten. Besteders wensen 110 miljard te kopen. Capaciteit = 100 miljard. Er is nu sprake van 10 % overbesteding. Bestrijding conjunctuurwerkloosheid: - overheid eigen besteding vergroten, middels aanleg wegen, tunnels en havens; - overheid moet consumenten stimuleren tot nieuwe aankoop door verlaging van de belastingen; - investeerders stimuleren tot nieuwe aankoop; - buitenlandse investeerders meer in ons land laten kopen. John Maynard Keynes: The economic consequences of the peace, snel dalen van de levensstandaard in Europa. The general Theorie of Employment: De overheid zal door middel van investeringsprogramma s de productie weer op gang moeten brengen. Grondlegger van IMF. Inkomensvermenigvuldiger of Multiplier: - overheid laat een nieuwe haven aanleggen - havenbouwer gaat de opdracht uitvoeren - hij trekt nieuwe werknemers aan - extra besteding van de werknemers - extra vakantie, bankstellen, verzekeringen etc. - hierdoor extra werk in de reiswereld, meubelindustrie en verzekeringsbranche. Beroepsgeschikte bevolking: Mensen van 15 tot en met 64 jaar. Beroepsbevolking: 15 t/m 64 jaar in 1995 was dat 10.5 miljoen 3.9 miljoen geen baan door school, huishoudelijk werk, arbeidsongeschiktheid, VUT blijft. Pagina 13 van 17

14 = 6.6 miljoen. Afhankelijke beroepsbevolking: Mensen die een dienstbetrekking hebben bij een particulier bedrijf of de overheid. Zelfstandige beroepsbevolking: Bijvoorbeeld slager, bakker, notaris. Participatiegraad: Aandeel van de beroepsbevolking in de beroepsgeschikte bevolking. Deeltijdbanen: 2 personen met ieder een halve baan. Werk: Arbeid die betaald wordt, wordt vastgelegd in een CAO Zelfstandige ondernemer: Onbetaald werk zoals huishouden, tuinieren en het huis schilderen. Officiële economie: - onbetaald werk; - zwart werken. Zwartwerkers: - minder loon - als je ziek bent krijg je niet doorbetaald. - Bij een ongeluk geen schadevergoeding. Zwartwerk: Geen belasting en premies. Wit werk: - loonbelasting verklaring; - melding bedrijfsvereniging; - loonstrook ontvangen. Ongeschoold werk: Vaak zwaar lichamelijk werk, eentonig, lage inkomsten. Geschoold werk: Werk met opleiding en diploma. Pagina 14 van 17

15 Arbeidsbemiddeling: - via vrienden of familie - uit de krant - bij een supermarkt vragen - brief schrijven - inschrijven bij een uitzendbureau - naar een arbeidsbureau gaan. Werkgelegenheid: - de bevolking groeit - de bevolking vergrijst - deelname van vrouwen neemt toe - er vindt emigratie en immigratie plaats - mensen worden arbeidsongeschikt of gaan met de VUT. Vraag naar arbeid wordt werkgelegenheid genoemd. Flexibilisering: - steeds moeilijker een vaste baan krijgen - veel werk via een uitzendbureau - voordeel werkgever, eenvoudig inkrimpen - voordeel werknemer, interessante wisseling van werkkring. Werkloos: Op de arbeidsmarkt is het aanbod groter dan de vraag. Geregistreerde werkloosheid: Bij een arbeidsbureau geregistreerde personen die geen werk hebben voor 12 uur of meer per week, of beschikbaar zijn voor 12 uur per week. CPB werkloze beroepsbevolking: Mensen zonder werk voor 12 uur of meer per week en beschikbaar zijn voor minstens 12 uur per week. Krantenartikelen Werkloosheid in Duitsland daalt lichtberlijn - De werkloosheid in Duitsland is in oktober licht gedaald.het aantal mensen zonder baan is afgenomen met ten opzichte van september. Dat heeft de krant Die Welt vrijdag gemeld.in vergelijking met oktober vorig jaar was er sprake van een flinke toename van het aantal werklozen, en wel met In Duitsland hebben nu 3,9 miljoen mensen geen werk.het aantal Duitsers zonder werk lag eerder dit jaar boven de vier miljoen. Arbeidsmarktdeskundigen sluiten niet uit dat dit cijfer in december weer zal worden gehaald als gevolg van de economische malaise. Volgende week komt het Duitse arbeidsbureau met cijfers over de werkloosheid. Pagina 15 van 17

16 1. De Telegraaf november De Duitse werkloosheid is licht gedaald ten opzichte van september. In vergelijking met vorig jaar oktober is de werkloosheid gestegen. 4. Ik moet het er wel mee eens zijn, want dit zijn feiten. Ik vind het artikel best goed, maar er had wat meer informatie in mogen staan. 5. De begrippen zijn schuin gedrukt. Werkloosheid: geen baan hebben. 6. Wat gebeurt met de werkloosheid in Duitsland? 7. Hij daalt licht. Franse werkloosheid stabiel PARIJS - De werkloosheid in Frankrijk is in september nagenoeg gelijk gebleven.het aantal mensen zonder baan steeg met 4000 en blijft daarmee steken op 2,43 miljoen, 9 procent van de beroepsbevolking. Economen hielden rekening met een grotere stijging. 1. De Telegraaf oktober de werkloosheid in frankrijk is gelijk gebleven. 4. Dit zijn feiten, dus ik moet het er wel mee eens zijn. Ik vind dat het wel een goed artikel is, want er is toch niet meer wat je op dat tijdstip daarover moet weten. 5. Begrippen zijn schuin gedrukt. Werkloosheid: geen baan hebben beroepsbevolking: mensen van 15 tot en met 64 jaar. 6. Wat gebeurt er met het aantal mensen zonder baan? 7. steeg eerst en bleef daarna hangen. Omvang werkloosheid mistig DEN HAAG (ANP) - Hoeveel werklozen telt Nederland? Zijn dat er, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zegt, of komen de van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) dichterbij?of zijn de cijfers van het Centraal Planbureau (CPB) juist?"de situatie is tamelijk mistig", concludeert voorzitter J. van Zijl van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI). Hij pleit ervoor één eenduidige definitie te hanteren. "Het ellendige is dat de verschillende cijfers door politici en ambtenaren worden gebruikt al naar gelang de invalshoek van het probleem", constateert Van Zijl, zelf oud-politicus. "We moeten door de bomen het bos weer gaan zien."het belang van duidelijke werkloosheidscijfers is van alle tijden. Zo boekte oud-premier Lubbers in de jaren tachtig op papier een forse verbetering van de werkloosheid door alleen de definitie te veranderen.het nieuwe adviesorgaan van het ministerie van Sociale Zaken, dat begin dit jaar officieel begon, vindt dat er een definitie moet komen die door alle rekeninstituten wordt gebruikt. "Het gaat erom welke mensen met overheidsbemoeienis aan werk geholpen zouden moeten worden", stelt de voorzitter. Daartoe rekent de RWI mensen met een WW- of bijstandsuitkering en mensen die thuiszitten zonder uitkering, maar wel willen werken, zoals herintredende vrouwen. Grof geschat zijn dat er samen ongeveer Daarnaast zijn nog ongeveer mensen ontheven van de sollicitatieplicht, waaronder veel ouderen. "Dat vinden we er overigens te veel", zegt Van Zijl, verwijzend naar het eerste advies dat zijn raad onlangs uitbracht. Met de aanbeveling ook Pagina 16 van 17

17 ouderen van boven de 57,5 jaar met recente werkervaring weer te verplichten te solliciteren, deed de RWI begin april veel stof opwaaien. Minister Vermeend omarmde het advies van harte.de stijgende werkloosheid, volgens welke cijfers dan ook, baart Van Zijl overigens wel zorgen. "Het gaat de verkeerde kant uit." Maar er is volgens hem geen reden voor paniek. "We kunnen zo n dipje in de economie wel aan." 1. De Telegraaf mei De werkloosheid in Nederland is niet duidelijk, maar de werkloosheid stijgt wel. 4. Ik ben het er mee eens, de werkloosheid gaat de verkeerde kant op en het CBS is inderdaad vaag. Ik vind dit een goed en duidelijk artikel, omdat het eerlijk is en het is gebaseerd op feiten. 5. De begrippen zijn schuin gedrukt. Werkloosheid: geen baan hebben. Werklozen mensen die geen werk hebben. Werkloosheidscijfers: cijfers die de werkloosheid weergeven. Bijstandsuitkering: Uitkering die je krijgt als je geen werk hebt. Sollicitatieplicht: je bent verplicht om naar werk te zoeken als je daar de ` mogelijkheid toe hebt. 6. Waarom is de werkloosheid in Nederland mistig? 7. Omdat misschien de cijfers niet kloppen. ` Pagina 17 van 17