Jaarverslag1980 ««M**- proefstation voor de akkerbouw en de groenteteelt in de vollegrond. redactie: ing.p. dejonge. publikatie nr.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Jaarverslag1980 ««M**- proefstation voor de akkerbouw en de groenteteelt in de vollegrond. redactie: ing.p. dejonge. publikatie nr."

Transcriptie

1 proefstation voor de akkerbouw en de groenteteelt in de vollegrond Jaarverslag1980 redactie: ing.p. dejonge publikatie nr. 15 september 1981 ««M**- PROEFSTATION Edelhertweg 1, 8219 PH Lelystad, tel postbus 430, 8200 AK Lelystad Olympiaweg 16,1816 MJ Alkmaar, tel ,. "? '' '};'

2 Inhoud Bestuur 1 Personele, materiële en financiële zaken 3 Huisvesting van de dienst 3 Personeel 3 Organisatieschema 4 Bedrijf ssynthese 5 Ontwikkeling en perspectief van de vollegrondsgroenteteelt in Nederland 5 Intensiteit van het grondgebruik en bedrijfsresultaat 7 Het bedrijfseconomische effect van beregening in de veenkoloniën en het noordelijke zandgebied 8 De voorlichtingsbegeleiding 10 LEI-detachement 11 Gemengd grondgebruik 11 Is er perspectief voor een gemengde bedrijfsopzet? 12 Teeltonderzoek 13 Sector Akkerbouw 13 Ontwikkelingssamenwerking 13 Intensivering van de teelttechniek bij wintertarwe 13 Optimale ziekten- en plagenbestrijding bij wintertarwe 14 Aarontwikkeling bij gedeelde stikstofbemesting van wintertarwe 15 Teeltoptimalisatie bij zomergerst 16 Stikstof bemesting bij graszaad 16 De stikstofbehoefte van winterkoolzaad in het groeiseizoen 18 De stikstofbemesting van consumptie-aardappelen op zavelgrond 19 De invloed van met Y N -virus besmet pootgoed op de opbrengst van consumptie-aardappelen 20 Eenvoudiger selecteren van pootaardappelen? 21 Plasticfolie bij pootaardappelen 22 Ondergrondbekalking bij suikerbieten op dalgrond 24 Berijden van hetzaaibed bij suikerbieten 25 Opbrengstbepalingen bij snijmaïs 26 Sector vollegrondsgroen ten 28 Witlof-jaarrond 28 Groei regulatie bij tuinbonen 28 Eenmalige machinale oogst bij tuinbonen 29 Augurk: plastic foliebedekking, chloorflurenolbespuiting en plukfrequentie 31 Fluid-drilling van knolselderij 32 Teeltonderzoek knolvenkel 33 Chinese kool 35 Broccoli - plantgetallen 36 Kleine gewassen 38 Gebruikswaarde-onderzoek 41 Doperwt 41 Stamslaboon 42 Knolselderij 42 Broccoli 42 Technisch Onderzoekin Bedrijfsverband 45 Vruchtwisseling 45

3 Nauwe bouwplannen en continuteelt van aardappelen en suikerbieten 46 Bietecysteaalt jes 48 Zaaibedbereiding bij bieten en maïs op de zuidelijke zandgronden 49 Kwaliteitvan groentegewassen 57 Onderzoek inde Regio's 64 Algemeen 64 Onderzoek 64 Bewaarmethoden en voorkiemen bij pootaardappelen (FH 197) 70 Stikstof hoeveel heden op vlas (RH 649) 71 Stikstofbemesting en beregening bij consumptie-aardappelen (VVS 411) 72 Vervroegen van augurk 75 Onkruidbestrijding in witlof 75 Proefbedrijf 77 Algemeen 77 De weersomstandigheden 77 Praktij kgewassen 78 Proefbedrijf Ontwikkeling Bedrijfssystemen (OBS) in Nagele 81 Publikaties 83 Projecten van onderzoekin

4

5 Voorwoord Het jaarverslag 1980 wil een indruk geven van de vele en veelzijdige activiteiten van het Proefstation voor de Akkerbouw en de Groenteteelt in de Vollegrond. Dit komt niet alleen tot uiting in de grote verscheidenheid in de onderwerpen waaraan onderzoek wordt verricht, maar ook in al die werkzaamheden die betrekking hebben op de doorstroming van de onderzoekresultaten naar de regionale consulentschappen en het bedrijfsleven. Daarnaast heeft ook het onderwijs vele contacten met het proefstation onderhouden en kon in een aantal gevallen meegewerkt worden aan ontwikkelingsprojecten in derde landen. Dit alles was niet mogelijk geweest zonder de goede samenwerking met vele anderen en de inzet en vaak zelfs grote inspanning van de medewerkers. Waarderingen dank hiervoor zijn zeker op hun plaats. Ik hoop tenslotte dat het op de praktijk gerichte onderzoek van het proefstation ook in 1980 weer een bijdrage heeft geleverd tot een evenwichtige en positieve ontwikkeling van de akkerbouw en de groenteteelt in de vollegrond. De Algemeen Directeur, ir M. Heuver

6

7 Bestuur Het bestuur kwam in 1980 drie maal bijeen. Het dagelijks bestuur vergaderde zes maal. In de bestuursvergaderingen is onder meer uitvoerig aandacht besteed aan de volgende onderwerpen: - programma van eisen voor een centrale huisvesting in Lelystad - de organisatie van het rassenonderzoek - onderzoek in samenwerking met het bedrijfsleven - de directiestructuur - het project benutting restwarmte - herbenoeming bestuursleden In de vacature die in het dagelijks bestuur was ontstaan door het vertrek van de heer Huizing is de heer J. D. Leeuwma benoemd. In verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd is afscheid genomen van de bestuursleden R. v. d. Hoek en N. J. Huyts. Zij worden in het bestuur opgevolgd door de heren ir P. Hijma en Ch. Backbier. Voorts is afscheid genomen van de bestuursleden P. J. Kemmeren en ir J. v. d. Linde, die voor de volgende zittingsperiode van 1 januari 1981 t/m 31 december 1984 zullen worden opgevolgd door resp. de heren ir W. Westhoff en S. J. de Regt. Verder is door de Minister van Landbouw en Visserij het bestuurslid ir R. Mulder vervangen door de heer dr ir H. P. F. Curfs. In de opvolging van de heer Huizing kon nog niet worden voorzien. Voor de overige bestuursleden liep de zittingsperiode eveneens af per 31 december Deze werden allen voor een herbenoeming voorgedragen. Samenstelling bestuur Perl januari 1981 is het bestuur als volgt samengesteld: Voorzitter: drs. P. Muntjewerf* Vice-voorzitter: M. H. Dekker* Secretaris: P.J. Beers* Leden: Ch. Backbier dr ir H. P. F. Curfs* J. Glotzbach ir P. Hijma H. S. Houtsma G. H. Kooyman J. D. Leeuwma* - Prov. Directie voor de Bedrijfsontwikkeling in Noord- Holland Landbouwschap - Proeftuin Wieringerwerf Proefboerderij Wijnandsrade en Proefboerderij Vredepeel Ministerie van Landbouw en Visserij, Directie Akkerbouw en Tuinbouw Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten Regio Noord en Noordoost Nederland Proeftuin Vierpolders Proefboerderij Ebelsheerd en Proefboerderij Feddemaheerd

8 ir M. Miedema drs W. Oosterhuis* S.J.deRegt W.Robben ir J.Th. van Vught M. Weys ir W. Westhoff vacature Adviserende leden: ir L J.P. Kupers irc. Wansink Ministerie van Landbouw en Visserij, Directie Akker bouw en Tuinbouw Landbouwschap Proefboerderij Westmaas en Proefboerderij Rusthoeve Proeftuin Breda Produktschap voor Groenten en Fruit Proeftuin Meterikseveld Proefboerderij De Kandelaar en Proefboerderij Prof. Dr. ). M. van Bemmelenhoeve Stichting voor de Akkerbouwproefboerderijen op zanden dalgrond in Midden-Oost en Noord-Oost Nederland Landbouwhogeschool Nationale Raad TNO * Leden dagelijks bestuur

9 Personele-, Materiële- en Financiële Zaken Huisvesting van de dienst In de eerste maanden van 1980 hebben diverse medewerkers veel tijd besteed aan de totstandkoming van een goed programma van eisen voor een centrale huisvesting van het PACV te Lelystad. Een eerste concept kon na goedkeuring door bestuur en dienstcommissie in augustus 1980 aan het Ministerie van Landbouw en Visserij worden toegezonden. In de laatste maanden van het jaar is hierover veel overleg gepleegd met vertegenwoordigers van de Directies Akkerbouw en Tuinbouw en Bedrijfsstructurele Aangelegenheden van het Ministerie van Landbouw en Visserij. Gehoopt wordt dat het definitieve programma van eisen in het begin van 1981 aan de afdeling Bouwzaken van de Directie Materiële Zaken van het Ministerie van Landbouw en Visserij kan worden toegezonden. Op het Proefbedrijf OBS te Nagele kwam de bouw van de mestsilo met ontluchtingssysteem gereed. Op het Proefbedrijf te Alkmaar werd de witlofforceerinstallatie in gebruik genomen. Personeel Geheel onverwacht overleden in 1980 twee medewerkers; op 20 februari 1980 overleed de heer ing. G. H. de Haan en op 15 november 1980 de heer ing. J.P. Koomen. Het hoofd van de afdeling Teeltonderzoek, de heer ir G. Liefstingh, aanvaardde per 1 augustus 1980 een functie bij de Landbouwhogeschool. Aan het einde van het jaar was in deze vacature nog niet voorzien. In 1980 verlieten 11 medewerk(st)ers het PAGV terwijl 12 personen bij het PAGV in dienst traden. Er was weer veel belangstelling voor een stage bij het PAGV; 23 stagiairs waren gedurende een aantal maanden bij het PAGV werkzaam. Voorts werkten tijdens de seizoendrukte nog zes tijdelijke krachten op de proefbedrijven. Verder kan nog melding worden gemaakt van het vertrek per 1 januari 1981 van de Algemeen Directeur de heer dr ir G. P. Termohlen. Hij werd per genoemde datum opgevolgd door de heer ir M. Heuver. Het rassenonderzoek op het terrein van de vollegrondsgroenteteelt zal met ingang van 1 januari 1981 door het RIVRO worden verzorgd. In verband daarmede werden twee formatieplaatsen naar het RIVRO overgeheveld. De personeelsformatie van het PAGV bedraagt per personen. Een overzicht van het personeel wordt gegeven op blz. 4.

10 ^- ^ 4* :: PfcO -T-; "o ÏSË"Ei; - E as DO c > (^ Q- I c A - ; X "iiîa E E E < E E E E 5-0. : O S ISIïIl, O c ;.5 s -S S» - oc S S ^ 2-o.S S > < < 5 < S S S ä î S JEEEEE OC c O <U gl (Q CO g< 5 _ O- ûc i U c <o ~ Q 0) et ce ji^ïj i-s zs v 3 cj c Z Ils "O < _J S II II S < _i Q ; * oc'. X. -; 2o.' ocoo O -.E -E Ou Mi Où U i 05 -o,ç C 5 o a> = S X JS < _J Ü < ^ E «1 hz- _ CÛ M) J) r ui c J* ai <u ï t c S c Ü- S? 2 5.d - - s " 3 "S - (j - S «oc-s "- ~y c * E ïx"es &O.ÊÜ S ^ O.± T3.±.E -;i EU o E-Q 1«> ai C > T3 > S 9J S E 11^-? 5 5»Z O S< "Jcd fc ^ -E r- ^ "S = s S-g o.co d > (/i f<o Q< oc?.:=_;.=:.e c II.sgû.5.y 6 È *» u l S C ra c M I.tui : E» llli 2? QiT3 öb UOS.s_;.E

11 BEDRIJFSSYIMTHESE Ontwikkeling en perspectief van de vollegrondsgroenteteelt in Nederland De ontwikkeling Het areaal vollegrondsgroentegewassen (excl. zaaiuien) is met uitzondering van de jaren 1977 en 1978 de afgelopen 10 jaren nagenoeg stabiel gebleven en bedraagt ca ha. De toename van het areaal in 1977 en 1978 is een gevolg van de hoge prijzen die optraden in de uitzonderlijk droge zomer van Het areaal zaaiuien is in deze periode toegenomen van gemiddeld ha in tot ha in Het aantal bedrijven met vollegrondsgroenten is van 1972 tot 1980 gedaald van tot Dit is een afname van 30%. Gelet op het gelijkblijvende areaal betekent dit, dat in de afgelopen periode een aanmerkelijke schaalvergroting in de teelt heeft plaatsgevonden. De produktie van vollegrondsgroenten is qua volume toegenomen van ca miljoen kg in tot ca miljoen kg in Deze toename is grotendeels veroorzaakt door een toename van de uigewassen. Van het totale volume van in Nederland geteelde vollegrondsgroenten wordt gemiddeld ca 45% geëxporteerd. Ongeveer 2% blijft onverkocht, terwijl de overige 53% in het binnenland wordt afgezet. De export is de afgelopen jaren geleidelijk toegenomen van 545 miljoen kg in 1973 tot 670 miljoen kg in Deze toename is hoofdzakelijk veroorzaakt door een toename van de export van uien voor de verse markt. De export van de overige groenten zowel voor de industrie als voor de verse markt, is vrij constant gebleven. Gemiddeld ligt de export van groenten voor de industrie op ca 160 miljoen kg en voor de verse markt op ca 105 miljoen kg. De binnenlandse afzet zowel voor de industrie als de verse markt is de afgelopen periode eveneens vrij constant gebleven. Het volume afgezet op de verse markt bedraagt gemiddeld ca 290 miljoen kg. De import van vollegrondsgroenten voor de verse markt, zoals bloemkool, bonen en andijvie, vindt voornamelijk plaats in die perioden waarin het binnenlands produkt niet aan de markt is. Voor de verwerkende industrie geldt dat slechts 4 à 5% van de verwerkte groenten die relevant zijn voor de Nederlandse vollegrondsgroenteteelt wordt geïmporteerd. Het voorgaande betekent dat een uitbreiding van de binnenlandse produktie door verdringing van de importen, maar weinig mogelijkheden biedt. Het verbruik van verse, overwegend in de vollegrond geteelde groenten (in kilo's per persoon per jaar), is in Nederland de laatste 20 jaar vrijwel niet gewijzigd. De consumptie van uien en prei is enigszins toegenomen, van andijvie, sla en kroten afgenomen en van de overige groentesoorten nauwelijks gewijzigd. De afzet van vollegrondsgroenten, gemeten naar produktiewaarde vindt voor ca 70% plaats via de veilingen. Daarnaast wordt ongeveer 10% van de produktiewaarde op contract geteeld. Het resterende deel van de produktiewaarde wordt op een andere wijze afgezet en bestaat voornamelijk uit zaaiuien. De prijs van het pakket vollegrondsgroenten dat via de veiling wordt afgezet blijkt in de periode , reëel gezien, redelijk op peil te zijn gebleven. De laatste jaren treedt evenwel een daling op. Het pakket dat via contracten wordt afgezet, vertoont evenwel over de gehele periode een reële prijsdaling. Het perspectief voor de vollegrondsgroenteteelt in Nederland De toekomstige afzetmogelijkheden op de diverse deelmarkten van in Nederland geteelde vollegrondsgroenten hangen af van een groot aantal factoren, o.a. : - de prijs en de kwaliteit van het Nederlandse produkt; - de prijs en de kwaliteit van het buitenlandse produkt;..5

12 - het inkomen en het koopgedrag van de consument; - de bevolkingsgroei in het afzetgebied; - het kostenniveau en de produktiviteitsontwikkeling zowel in Nederland als in de concurrerende produktiegebieden. De afzet op de binnenlandse verse markt zal in de komende jaren weinig of niet groeien: - het verbruik per persoon per jaar is al jaren stabiel (koopgedrag); - de bevolking neemt nauwelijks meer toe; - reële inkomensverbeteringen zijn voorlopig niet te verwachten; - de importen zijn gering, waardoor verdringing weinig extra ruimte geeft. De afzet als grondstof aan de verwerkende industrie in Nederland zal, gezien de zware internationale concurrentie tussen deze industrieën, weinig uitbreidingsmogelijkheden bieden. Mede gezien de structurele overcapaciteit in de Franse en Belgische conservenindustrie zal de krappe beloning voor de teler in de komende jaren weinig verbeteren. De export van vollegrondsgroenten bestemd voor de buitenlandse (Duitse, Belgische) verwerkende industrie is de laatste 10 jaar nauwelijks toegenomen. Gezien de toenemende transportkosten en de ontwikkelingen in de Franse conservenindustrie is ook op dit afzetterrein weinig uitbreiding te verwachten. De toename van de afzetmogelijkheden op de buitenlandse verse markt zal in de komende jaren worden bepaald door de prijs- en kwaliteitsontwikkeling van zowel het Nederlandse produkt als van het concurrerende produkt. De totale vraag naar vollegrondsgroenten zal in het grootste deel van Noord-West-Europa (het afzetgebied voor Nederlandse vollegrondsgroenten) nauwelijks toenemen, door de geringe toename van de bevolking en de koopkracht. De afzettoename van vollegrondsgroenten uit Nederland zal tot stand moeten komen door verdringing van het concurrerende aanbod. Samenvattend kan worden gesteld dat er in de komende jaren geen of slechts geringe uitbreidingsmogelijkheden in de afzet te verwachten zijn. Dit geldt des te sterker als bedacht wordt, dat de afzet de laatste jaren ( ) moest plaatsvinden bij een teruglopende rentabiliteit met name op het gespecialiseerde vollegrondsgroentebedrijf. Uitgaande van een toenemende gemiddelde opbrengst per ha (in kg) van ca 1% per jaar en de te verwachten afzetmogelijkheden zal het gemiddelde areaal van de laatste jaren nauwelijks te handhaven zijn. Verschuiving in het areaal vollegrondsgroente (excl. zaaiuien) per provincie In 1970 bedroeg het areaal vollegrondsgroente, inclusief aardbeien, ha en in 1980 iets minder, nl ha. Toch blijkt uit tabel 1 dat in 10 jaar in de verdeling van dit areaal over de provincies wel wijzigingen zijn opgetreden. In Groningen, Friesland, Drente en Utrecht is het areaal in 10 jaar met ongeveer de helft teruggelopen. Noord- en Zuid-Holland en Noord-Brabant blijven redelijk stabiel in hun areaal. Gelderland en Limburg hebben hun areaal niet kunnen handhaven. Een sterke toename van het areaal heeft zich voorgedaan in de IJsselmeerpolders, nl. van 3,6% naar 11,4%, terwijl ook in Zeeland het areaal in 10 jaar steeg van 5,8% naar 7,9%. Samenvattend kan worden gesteld dat de belangrijkste vollegrondsgroentegebieden moeite hebben hun areaal te handhaven. In de provincies waar de teelt van vollegrondsgroenten reeds van geringe betekenis was, is deze in de meeste gevallen sterk teruggelopen. De IJsselmeerpolders en Zeeland vertonen een duidelijke groei. Voor een gedetailleerd inzicht in de structuur van de groenteteelt in de vollegrond zijn in het verslagjaar een aantal regionale rapporten voor de belangrijkste vollegrondsgroentegebieden samengesteld vanuit de gegevens van de in 1977/1978 gehouden structuurenquête op de bedrijven met vollegrondsgroenteteelt. Het CBS heeft hiertoe het volledige materiaal ter beschikking van het PAGV gesteld.

13 Tabel 1 Oppervlakte vollegrondsgroenten (excl. zaaiuien) per provincie. ha 1970 % ha 1980 % Groningen Friesland Drente Overijssel IJsselmeerpolders Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg ,4 1,8 2,3 0,6 3,6 3,4 0,5 14,9 17,8 5,8 27,9 16, ,6 0,8 1,2 0,8 11,4 3,1 0,2 14,3 18,1 7,9 26,4 13,2 Nederland , ,0 Intensiteit van het grondgebruik en bedrijfsresultaat Voor een eenmansbedrijf van 30 ha werd de invloed van meer of minder aardappelen en suikerbieten op het bedrijfsresultaat onderzocht. Dit zowel voor consumptie-aardappelen als pootaardappelen. Voor de bouwplannen met consumptie-aardappelen is voor aardappelen en suikerbieten uitgegaan van resp. 20, 25 en 33 1 /3% van elk van deze gewassen (resp. bouwplan A, B en C). Daarnaast is nog een plan met zaaiuien berekend (bouwplan D). In tabel 2 zijn deze bouwplannen weergegeven en de toename van het ondernemersoverschot ten opzichte van bouwplan A. Tabel 2 Intensiteit van het grondgebruik en toename van het ondernemersoverschot. aandeel(%) per gewas per bouwplan D consumptie-aardappelen suikerbieten wintertarwe zaaiuien graszaad/conservenerwten _ - 33% 33% 33V V % - toename ondernemersoverschot t.o.v. bouwplan A, in gld Wat in de vergelijking tussen de eerste drie bouwplannen opvalt, is de afname van de resultatenverbetering met ƒ 1900, bij de overgang van de 1 op 4 teelt (B) van aardappelen en suikerbieten naar de 1 op 3 teelt (G). De oorzaak is tweeledig. In de eerste plaats is uit vruchtwisselingsonderzoek gebleken dat bij deze overgang voor de consumptie-aardappelen rekening moet worden gehouden met een opbrengstdepressie van 5% en voor de suikerbieten van 2%. In geld betekent dit totaal ƒ4300,. Bovendien nemen de kosten van de grondontsmetting verhoudingsgewijs sterk toe, namelijk van een half keer per ha aardappelen bij de 1 op 4 teelt naar één keer per ha bij de 1 op 3 teelt. Dit resulteert in een toename in de kosten van ƒ4375,. Wordt in bouwplan B geen grondontsmetting toegepast, dan zijn bij overgang van plan B naar C de meerkosten nog aanmerkelijk hoger, waardoor bouwplan C nog meer in het nadeel komt.

14 De veel sterkere toename van het ondernemersoverschot bij bouwplan D is duidelijk. Er is geen toename van de grondontsmettingskosten en geen opbrengstdepressie van 5% bij de consumptie-aardappelen. Alleen de veel geringere opbrengstdepressie bij suikerbieten speelt hier een rol. Voorts gaat er een duidelijk positief effect uit van de zaaiuien in plaats van meer consumptie-aardappelen. Of met voordeel 1 op 3 consumptie-aardappelen kan worden verbouwd, is gebonden aan het kg-opbrengst-resp. prijsniveau. In de berekening werd uitgegaan van een kgopbrengst van kg per ha bij een prijs van 19,2 cent per kg bij aflevering in januari-maart. Bij een opbrengst van ca kg per ha wordt bij de hier gehanteerde prijs de 1 op 3 teelt voordeliger. Bij de bouwplannen met pootaardappelen is alleen een vergelijking getrokken tussen 25% pootaardappelen en 25% suikerbieten (Bouwplan A) en 33 1 /3% van elk van deze gewassen (Bouwplan B). Daarnaast is wederom een plan met zaaiuien gegeven (Bouwplan C). In tabel 3 zijn deze bouwplannen weergegeven met daarbij de toename van het ondernemersoverschot t.o.v. plan A. Tabel 3 Intensiteit van het grondgebruiken toename van het ondernemersoverschot. aandeel(%) per gewas per bouwplan A B C pootaardappelen suikerbieten wintertarwe zaaiuien V / / V /3 816 toename ondernemersoverschot t.o.v. bouwplan A 0 ƒ600, ƒ3800,- De overgang van 1 op 4 naar 1 op 3 voor pootaardappelen en suikerbieten geeft nauwelijks verbetering van het bedrijfsresultaat. Dat de intensivering hier geen negatief effect geeft, komt voornamelijk doordat de opbrengstdepressie bij pootaardappelen geringer is dan bij consumptie-aardappelen, namelijk 2% in plaats van 5%. Opheffing van het verschil in kg-opbrengsten tussen de 1 op 4- en de 1 op 3-teelt van pootaardappelen en suikerbieten geeft een verbetering van het ondernemersoverschot met ƒ 3100,-. Ook hier nemen bij overgang van 1 op 4 naar 1 op 3 de grondontsmettingskosten toe van een half keer per ha aardappelen naar één keer per ha, dat wil zeggen met ƒ 4375,. Wordt in plan A geen grondontsmetting toegepast, dan zijn de meerkosten bij de overgang van plan A naar B (evenals bij de consumptie-aardappelen) ƒ 7000,. Ook blijkt plan C met 8 1 /3% zaaiuien en geen toename van de pootaardappelen maar wel van de suikerbieten een beter plan om dezelfde reden als bij de consumptie-aardappelen het geval was. In de berekeningen werd voor pootaardappelen uitgegaan van kg/ha bij een gemiddelde prijs van ƒ 0,42. Bij de beslissing 1 op 4 of 1 op 3 pootaardappelen is de prijs sterk doorslaggevend. Een 20% hogere prijs zal in dit geval een toename van het ondernemersoverschot geven van ƒ 6700,- in plaats van ƒ 600,. Uit het voorgaande mag blijken dat de beslissing om de oppervlakte aardappelen uit te breiden sterk afhankelijk is van de bedrijfsomstandigheden en dat voordien een zorgvuldige overweging op zijn plaats is. Het bedrijfseconomische effect van beregening in de veenkoloniën en het noordelijke zandgebied De helft van het aantal akkerbouwbedrijven in de veenkoloniën en het noordelijke zandgebied heeft een bedrijfsgrootte van 30 ha of minder. Dit betekent dat voor deze bedrijven een zeer intensieve bedrijfsvoering noodzakelijk is om een voldoende inkomen te realiseren. Aangezien beregening tot een hogere opbrengst per ha kan leiden, is voor vijf profielen in de veenkoloniën en het noordelijke zandgebied nagegaan of 8

15 beregening financiële voordelen biedt. De totale oppervlakte van het onderzochte gebied is ha. De vijf profielen zijn: 1. middelhoge en hoge oudere dalgronden en de zwarte veenontginningsgronden 2. middelhoge en hoge jonge dalgronden (totaal ca ha) 3. middelhoge oude bouwlanden (ca ha) 4. middelhoge podzolgronden (ca ha) 5. hoge podzolgronden (ca ha) Voor de berekening is gebruik gemaakt van een computermodel van het ICW voor de bepaling van de vochtleverantie gedurende het groeiseizoen. In tabel 4 zijn de gemiddelde meeropbrengsten (in kg/ha) weergegeven die verkregen kunnen worden bij fabrieksaardappelen en suikerbieten op genoemde profielen. Per profiel, uitgezonderd profiel 5, is onderscheid gemaakt tussen een hoge (a) en minder hoge (b) grondwaterstand in het voorjaar. Tabel 4 Gemiddelde meeropbrengsten voor fabrieksaardappelen en suikerbieten (in kg/ha) bij beregening. profiel CVC 1 ) VB 2 ) gemiddelde meeropbrengst (in kg/ha) fabrieksaardappelen 3 ) suikerbieten 4 ) 1 a b 2a b 3a b 4a b ,02-0,04-0,02-0,04-0,02-0,02-0,05-0, , ) gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand in cm beneden maaiveld 2 ) basisafvoer in cm/dag 3 ) diepte effectieve wortelzone 40 cm 4 ) diepte effectieve wortelzone 80 cm Tabel 5 Bruto-meeropbrengst, meerkosten en netto-meeropbrengst in gld/bedrijf bij beregeningvan fabrieksaardappelen. 1 ) profiel meer kosten 2 ) ikte- netto-meero pbrer igst oppervla water bruto-meeropbrengst grondwater 1 a b a b a b ) Bedrijfsgrootte 30 ha, oppervlakte fabrieksaardappelen 15ha 2 ) Eén installatie per twee bedrijven, haspelautomaat 60 m 3 /uur, met pomp en stationaire motor (kosten onderhoud, rente, afschrijving en brandstof) 3 ) Hierbij zijn tevens de kosten voor drie putten in mindering gebracht.

16 Aan de hand van tabel 4 is berekend, gegeven het gemiddeld voorkomende bouwplan, dat bij beregening het aandeel van fabrieksaardappelen in de bruto-meeropbrengst ca. 80% bedraagt. Daarom is alleen voor het gewas fabrieksaardappelen nagegaan wanneer de beregening rendabel is. Gezien de geringe meeropbrengst zijn van de profielen 3a en 3b geen verdere berekeningen uitgevoerd. De beregening blijkt rendabel op de hoge podzolgronden (profiel 5). Beregening op de middelhoge en hoge oudere dalgronden en de zwarte veenontginningsgronden is alleen rendabel indien oppervlaktewater benut kan worden en bij een grondwaterstand van 100 cm beneden maaiveld. De voorlichtingsbegeleiding De activiteiten rondom de voorlichtingsbegeleiding waren veelzijdig, waarbij vooral de Takvisie" voor de vollegrondsgroenteteelt veel aandacht vroeg. De jaarlijkse uitgave van Kwantitatieve informatie voor de akkerbouw en de groenteteelt in de vollegrond" ondervond een grote belangstelling. In deze publikatie is opnieuw het aantal saldoberekeningen van groentegewassen uitgebreid, terwijl op een aantal punten de presentatie is verbeterd. Vanuit de akkerbouwconsulentschappen nam de vraag naar het verstrekken van een bedrijfseconomisch advies aan akkerbouwbedrijven met behulp van de ontwikkelde standaardmatrices toe. Ondanks de beperkt beschikbare mankracht voor dit doel konden ca. 30 bedrijven worden geadviseerd. Voor de gebruikers van genoemde standaardmatrices zijn uitvoerige instructies geschreven. Deze zijn opengesteld voor het Hoger Agrarisch Onderwijs, de Landbouwhogeschool en de Dienst Landinrichting. Het nagaan van de mogelijkheden die de micro-electronica biedt voor de akkerbouw en de groenteteelt in de vollegrond kwam tot uitdrukking in het deelnemen aan werkgroepen en commissies, die zich met deze problematiek bezig houden. Genoemd kunnen worden: de commissie begeleidingssystemen in land- en tuinbouw; de commissie viewdata en landbouwvoorlichting; de werkgroep automatisering bij produktie en beheer en de werkgroep voorlichtingsmethodieken. Binnen het PAGV werd een begin gemaakt met het opstellen van een automatiseringsplan. Hierin wordt voor de komende vijf jaar getracht aan te geven welke mogelijkheden de automatisering biedt voor het werk van het proefstation en wat daarvan de financiële en personele gevolgen zijn. Evenals in de voorgaande jaren is de sectie voorlichtingsbegeleiding nauw bij de economische scholing betrokken geweest. In het verslagjaar ging de laatste cursus Economie II van start met ruim 50 cursisten. Na afloop van deze cursus in 1981 wordt deze scholing vervangen door een inwerkprogramma, dat hoofdzakelijk op zelfstudie is gericht. Het lesmateriaal hiervoor is grotendeels in het verslagjaar ontwikkeld. Voorts werd medewerking verleend aan de cursus Modern Agrarisch Ondernemerschap, enkele cursussen Economische Vorming Toekomstige Ondernemers en aan de cursus Bedrijfsleer voor loonbedrijven. Tenslotte is medewerking verleend bij het opstellen van regionale modelstudies, en het geven van individuele adviezen voor gecompliceerde bedrijfsopzetten. 10

17 LEI-DETACHEMENT Gemengd grondgebruik* In de periode 1973/74 t/m 1976/77 lagen de uitkomsten van gemengde bedrijven (akkerbouw + rundveehouderij) op een lager niveau dan die van zuivere akkerbouwbedrijven. Delen we de groep EC-steekproefbedrijven uit de gebieden noordelijk kleigebied en IJsselmeerpolders + overige droogmakerijen in naar akkerbouw en gemengde bedrijven, dan vinden we over de jaren 1973/74 t/m 1976/77 de kengetallen zoals gegeven in tabel 6. Om tevens een indruk te geven van de inkomensmogelijkheden van zuivere weidebedrijven zijn in dezelfde tabel de resultaten van groepen weidebedrijven uit enkele aangrenzende weidegebieden gegeven. Tabel 6 Kosten en opbrengsten en bedrijfsresultaat van akkerbouw-, drijven in enkele gebieden in de periode 1973/74 t/m1976/77. gemengde- en weidebe- akkerbouwbedrijven noordelijk kleigebi' ed gemengde bedrijven IJsselm.poldt?rsFriesland + overi ge kleigebied weidebedrij jven IJsselm.polders noordelijk + overige kleigebied droogmakerijen droogmakerijen Noord- Holland oppervlakte per bedrijf(ha) totaalopbrengsten(gld/ha) totale kosten(gld/ha) netto-overschot(glavha) arbetdsopbrengstondernemer(gld/ha) 53, , , , , , Bij de beoordeling van de cijfers zoals gegeven in tabel 6 moet worden bedacht dat de jaren 1975/76 en 1976/77 bijzonder goede akkerbouwjaren zijn geweest, waarvan de gemengde bedrijven eveneens hebben geprofiteerd. Twee studiebedrijven waarvan gegevens zijn verzameld gedurende de jaren 1972/73 t/m 1977/78, hadden als gemengde bedrijven, naast het houden van melkvee, slechts één akkerbouw-activiteit t.w. de pootaardappelteelt. Tabel 7 geeft enkele kengetallen van deze bedrijven als gemiddelden van bovengenoemde periode. Met het doel het inzicht te verruimen in de problematiek van een gemengde bedrijfsvoering zijn begrotingen opgesteld. Voor bedrijfsoppervlakten van 20, 30, 40, 50 en 60 ha zijn bouwplannen doorgerekend met verschillende bouwland/graslandverhoudingen. Als gemengd bedrijf is steeds de bouwland/graslandverhouding gekozen waarvoor het hoogste bedrijfsresultaat wordt becijferd. In tabel 8 zijn de resultaten van de begrotingen gegeven. Tabel 7 Enkele kengetallen van twee studiebedrijven (1972/73 t/m 1977/78). oppervlakte cultuurgrond % marktbare gewassen % pootaardappelen aantalsbe/ha cultuurgrond kg pootaardappelen/ha kg melk/koe totaal opbrengsten(gld/ha) totaal kosten(gld/ha) arbeidsopbrengst ondernemer(gld/ha) bedrijf A 49, , bedrijf B 50, , LEI-publikatie3.99: Gemengd grondgebruik 11

18 Tabel 8 Resultaten van de begrotingen (netto overschot in gld per bedrijt). oppervla ikte cultuurg rond in ha akkerbouw gemengd weide 2,0 melkkoeien/ha 2,4 melkkoeien/ha 2,0 melkkoeien/ha 2,4 melkkoeien/ha Bij vergelijking van de uitkomsten moet worden bedacht dat de omstandigheden waaronder het inkomen wordt behaald verschillen. Te denken valt aan grotere bedrijfsgebondenheid, onaantrekkelijke werktijdstippen, een vast dagelijks patroon, etc. op bedrijven met rundveehouderij. Bij de aangehouden uitgangspunten is over het geheel genomen het netto-overschot van weide- en gemengde bedrijven lager dan dat van akkerbouwbedrijven. De begrote verschillen tussen de bedrijfstypen zijn minder groot dan in de praktijk het geval is. Enkele aanwijsbare oorzaken hiervan zijn: - In de begrotingen is geen verschil aangebracht in het opbrengend vermogen van de grond. - In de begrotingen is uitgegaan van een bijzonder intensief grondgebruik. - In de begrotingen is het arbeidsaanbod zo goed mogelijk afgestemd op de arbeidsbehoefte. - In de begrotingen is een minimum van 30 melkkoeien per bedrijf aangehouden. Uitkomsten van begrotingen die wat betreft intensiteit van het grondgebruik en bouwland/graslandverhouding vergelijkbaar zijn met de bedrijven uit de LEI-steekproef, liggen beduidend lager dan de begrotingsuitkomsten bij een intensief bouwlandgebruik en benaderen de gemiddeld in de jaren 1973/74 t/m 1976/77 werkelijk behaalde uitkomsten. Is er perspectief voor een gemengde bedrijfsopzet? Op gemengde bedrijven met grond die wat betreft de produktie-omstandigheden voor de gehele oppervlakte ook geschikt is voor teelt van akkerbouwgewassen lijkt, op basis van de uitkomsten van zowel de praktijkbedrijven als van de begrotingen, ontmenging in de richting van zuiver akkerbouw de meeste kans op een gunstig bedrijfsresultaat te bieden. Op gemengde bedrijven waar de grond niet of minder geschikt is voor de teelt van intensieve gewassen als pootaardappelen lijkt ontmenging naar een zuiver weidebedrijf bij de aangehouden prijsverhoudingen een betere oplossing dan handhaven van de gemengde opzet met de teelt van extensieve gewassen als granen, handelsgewassen, etc. Op gemengde bedrijven met grasland dat niet mag of kan worden gescheurd en waarbij het bouwland geschikt is voor de teelt van intensieve gewassen, biedt vooral combinatie van rundveehouderij met voornamelijk pootaardappelteelt perspectief. In gebieden waar geen of minder goed pootaardappelen kunnen worden geteeld, past het hier geschetste gemengde bedrijf dus niet, tenzij een gewas geteeld kan worden dat, wat betreft vruchtwisseling en saldo per ha, overeenkomt met pootaardappelen. 12

19 TEELTONDERZOEK SECTOR AKKERBOUW Behalve aan het uitvoerige onderzoekprogramma waarvan hierna enkele aspecten nader belicht worden, is veel tijd besteed aan het uitdragen van de resultaten naar de voorlichtingsdienst. Daartoe zijn per gewasgroep verschillende bijeenkomsten voor bedrijfstakdeskundigen georganiseerd, waarvan ook uitgebreide verslagen zijn gemaakt. Daarnaast zijn er veel bilaterale contacten met de bedrijfstakdeskundigen geweest en zijn op hun verzoek vele lezingen in den lande verzorgd. Daarbij mag ook de intensieve bemoeienis met de gevoerde kwaliteitsactie bij aardappelen niet onvermeld blijven; een nieuwe actie over bedrijfshygiëne" is in voorbereiding. Veel medewerkers zijn als docent betrokken geweest bij cursussen als de Heterosiscursus, applicatiecursussen voor MLS'ers en MO-lerarenopleidingen; terwijl voor aardappelen ook cursussen in het buitenland (Tunesië, België) verzorgd zijn. Ook op andere wijze is er een toenemend contact met het landbouwonderwijs. In het onderzoek is ook in 1980 veel aandacht besteed aan het opsporen van de oorzaken van de grote variatie in opbrengsten tussen percelen in eenzelfde gebied. De resultaten van het factoranalyseonderzoek in zuidwest-nederland voor suikerbieten en aardappelen zijn in bewerking; voor snijmais is in het Consulentschap voor de Rundveehouderij in Hengelo een nieuw onderzoek voorbereid. De resultaten hiervan kunnen mede beantwoorden aan de toenemende vraag naar begeleiding vanuit het PAGV. Ontwikkelingssamenwerking In maart is medegewerkt aan een door het NIVAP in Irak georganiseerde 14-daagse aardappelcursus. Van maart is een bezoek gebracht aan Saoedi Arabië in verband met advisering van het Saoedi-Nederlandse aardappelproject t.a.v. irrigatie- en zoutproblemen. Opnieuw is, in de maand april, een bijdrage geleverd aan een door het CIP (Peru) georganiseerde aardappelcursus in Tunesië. In juni is medewerking verleend aan de door het NIVAP en IAC georganiseerde Franstalige aardappelselectiecursus, die in Nederland is gehouden. Van augustus is deelgenomen aan een CIP-workshop in Izmir (Turkije) over On-farm research for optimizing potato productivity". Intensivering van de teelttechniek bij wintertarwe De opgang in de praktijk van intensieve" teeltsystemen, die een verhoging van de korrelopbrengst beogen, heeft ertoe geleid, dat de teelttechniek van wintertarwe alom ter discussie is gesteld. In het graanonderzoek is daar de laatste jaren dan ook veel aandacht aan besteed. De vraag daarbij was, of door een uitbreiding van de in te zetten teeltmaatregelen de korrelopbrengst en de financiële opbrengst verhoogd konden worden. Bij deze intensivering van de teelttechniek gaat het vooral om een verhoogde stikstofbemesting, een frequente (preventieve) bestrijding van ziekten en plagen en het gebruik van chloormequat en sporenelementen. Als vergelijking gold een controle-object (stikstofbemesting volgens adviesnorm, geen bestrijding) en een doelgericht" systeem, waarbij de stikstofbemesting volgens adviesnorm en bestrijding van ziekten en plagen op basis van aantastingsgraad plaats had. Het onderzoek vindt sinds 1976 plaats op het PAGV-proef bed rijf te Lelystad en sinds 1978 op landelijke schaal. In het onderzoek is een vroege zaaitijd (eind september) en een normale zaaitijd (2e helft oktober) opgenomen. In tabel 9 zijn de resultaten als gemiddelde van vier jaar onderzoek vermeld. In alle jaren was de korrelopbrengst van het intensieve systeem hoger dan het doelgerichte systeem, maar door de hogere kosten bleef het financiële rendement van het intensieve systeem meestal duidelijk achter. Bovendien kunnen de resultaten van het doelgerichte teeltsysteem nog worden verbeterd door een flexibeler aanpak. Daarbij gaat het 13

20 met name om een tijdige aanvulling op de stikstof bemesting in te schrale gewassen en een betere bestrijding van eventueel laat optredende bruine roest. De zaaitijd heeft in deze proeven geen duidelijke invloed op de korrelopbrengst gehad. De korrelopbrengsten in de proeven waren echter sterk wisselend, zowel met betrekking tot teeltwijze als tot zaaitijd. De omstandigheden (bodem, weer) bepalen in belangrijke mate de ontwikkeling van het gewas, en het zijn deze verschillen in gewasontwikkeling, waarmee de verschillen in korrelopbrengsten tussen de teeltwijzen binnen en tussen de proeven verklaard kunnen worden. De resultaten bevestigen dat een teelttechniek het beste financiële resultaat zal opleveren, indien de teeltmaatregelen worden afgestemd op de (te verwachten) gewasontwikkeling (stikstof, CCC) en de aanwezige ziekten- en luisaantasting. Tabel 9 Korrelopbrengst en financieel rendement bij drie teeltwijzen, uitgedrukt in kg/ha ( ). teeltwijze korrelopbrengst meeropbrengst meerkosten financieel rendement controle doelgericht intensief Optimale ziekten- en plagenbestrijding bij wintertarwe De ziekten- en luisbestrijding in tarwe staat nogal ter discussie, waarbij het met name gaat om de keuze tussen een systeem van preventieve dan wel meer curatieve bestrijding op basis van ziektewaarnemingen. Om hierover duidelijkheid te krijgen, zijn ter aanvulling op het hiervoor beschreven onderzoek samen met het IPO (luizenwaarnemingen) negen proeven met talrijke bestrijdingsintensiteiten uitgevoerd. Enkele resultaten hiervan zijn in tabel 10 samengevat. Tabel 10 Overzicht van resultaten ziekten-/luisbestrijding in negen proeven ( ). gemiddeld aantal variatie kg/ha bespuitingen hoogste opbrengst effect luis-bestrijding effect advies" luisbestrijding 1 ) effect totale" ziektebestrijding effect advies" ziektebestrijding 2 ) effect Bavistin M bij bloei effect 3 N-gift (40 kg inf10) ,2 0,7 5 1, ) bij30% (bloei) of later bij 70% bezette halmen. 2 ) afrijpingsziektebestrijding, voetziektebestrijding bij > 15% aangetaste spruiten begin mei, Bayleton bij duidelijke meeldauw- of gele roestaantasting en Maneb bij late bruine roest. Uit de resultaten blijkt dat in deze jaren vooral luizen schade hebben veroorzaakt. Deze schade kon evenwel via het huidige bestrijdingscriterium vrijwel geheel worden voorkomen. De schade door vermijdbare ziekten (dus afgezien van Fusarium-aantasting) is duidelijk lager geweest dan vaak verondersteld wordt. Bij een gerichte bestrijding op basis van ziekteaantasting kon het grootste deel van de schade door 1,5 bespuitingen (inclusief afrijpingsziektebestrijding) worden vermeden. In veel gevallen is ook deze afrijpingsziektebestrijding, nl. bij gezonde" gewassen bij de bloei, niet of nauwelijks rendabel geweest. Daarbij is in 1980 overigens gebleken dat uitstel van de afrijpingsziektebestrijding in gezonde" gewassen tot na de bloei, wanneer met name over de aantasting door bruine roest meer bekend is, gunstiger is geweest. 14

21 Op één proef na (zwaar, ziek gewas) heeft een late N-overbemesting steeds een rendabele opbrengstverhoging gegeven. In 1980 is tevens een object Epipré opgenomen in de proeven; de resultaten hiervan verschilden niet duidelijk met die van een gerichte adviesbestrijding op basis van de ziekteaantasting in het gewas. Deze proeven bevestigen die van het hiervoor beschreven onderzoek, namelijk dat preventieve bestrijdingen niet rendabel zijn. Gerichte bestrijding van luizen en ziekten op basis van gewaswaarnemingen en de huidige bestrijdingsadviezen blijken een voldoende waarborg. Uit deze resultaten blijkt opnieuw dat in de praktijk de effecten van ziektenbestrijding worden overschat. Daarentegen worden de mogelijkheden van een optimale afstemming van de stikstofgift en het plantgetal in de praktijk onderschat. Juist de studieclubs zouden hun activiteiten meer op deze laatste aspecten moeten richten. Aarontwikkeling bij gedeelde stikstofbemesting van wintertarwe De korrelopbrengst van granen is het produkt van korrelaantal en korrelgewicht. De korrelopbrengst komt overwegend tot stand door assimilatie na de bloei en als gevolg hiervan heeft de korrelvulling veel aandacht gekregen in het graanonderzoek. Door veredeling en aanpassing van de teelttechniek is niet alleen de fase van korrelvulling verlengd, maar is tevens een actief groen bladoppervlak langer gehandhaafd. De sterke toename van de korrelopbrengsten in de praktijk in de laatste tien jaar zullen hier nauw mee samenhangen. Om de hoogste opbrengst te kunnen halen, is een bepaald aantal korrels (ca per m 2 ) nodig, maar de praktijk komt hier vaak niet aan. Uit een oogpunt van oogstzekerheid moet dit aantal bereikt worden bij een niet te hoog aaraantal ( per m 2 ). De consequentie hiervan is, dat naar een hoog aantal korrels per aar moet worden gestreefd. De ontwikkeling van de aar, die begint na de uitstoeling en eindigt bij de bloei, kenmerkt zich door een overmatige aanleg van bloempjes. Door reductieprocessen komt slechts een klein deel (20-30%) van de aangelegde bloempjes tot korrelzetting. Het inzicht in het proces van aarontwikkeling is nog beperkt en meer onderzoek over de groei van het groeipunt en beïnvloeding van de aarontwikkeling is ook voor de praktijk gewenst. In 1980 is bij Okapi en Arminda de invloed van het tijdstip van de tweede stikstofgift op de ontwikkeling van de aar nagegaan. Aan een basisbemesting van 90 kg/ha, toegediend op 29/2, is met toenemende tussenpozen een tweede stikstofgift van 60 kg N/ha toegevoegd (zie tabel 11). Op 11/6 is aan alle veldjes nogmaals 60 kg N/ha gegeven om de invloed van de tweede stikstofgift op het 1000-korrelgewicht zoveel mogelijk uit te sluiten. In mei en juni is als gevolg van het droge weer de tweede stikstofgift ingeregend. In tabel 11 zijn enkele resultaten van de aarontwikkeling van Okapi vermeld. Tabel 11 Effect van het tijdstip van de tweede stikstofgift op de aarontwikkeling en het korrelgewicht (Okapi: 100 planten/m 2 ). object datum 2e N-gift spruiten per plant aren per plant korrels per aar 1000-k. gewicht korrelgew. per aar N1 N2 N3 N4 N5 8/3 23/4 8/5 22/5 5/6 13,7 13,1 12,5 12,7 13,1 4,8 4,9 4,3 4,1 4, ,0 2,2 2,3 2,3 2,2 Duidelijk blijkt, dat de aarontwikkeling sterk door de wijze van stikstofbemesting werd beïnvloed. In deze proef is dit met name in de aarvorming en de korrelzetting tot uiting gekomen. 15

22 Teeltoptimalisatie bij zomergerst De laatste jaren is het opbrengstniveau van granen door veredeling en een verbeterde teelttechniek aanmerkelijk verhoogd. Deze stijging van de korrelopbrengsten is bij de wintergranen aanzienlijk groter geweest dan bij de zomergranen, waardoor de verschillen in opbrengsten en ook de verschillen in rentabiliteit groter zijn geworden. Zo geldt voor zomergerst dat dit de laatste jaren meer en meer een restgewas is geworden. In tegenstelling tot wintertarwe is bij zomergerst de laatste jaren relatief weinig aan teeltonderzoek gedaan. Vanaf 1977 is het PAGV bezig om via optimalisatieproeven een beeld te krijgen van de opbrengstmogelijkheden van zomergerst. Daarbij zijn ook nieuwe groeiregulatoren ter verbetering van de strostevigheid opgenomen. De proeven zijn uitgevoerd op de regionale onderzoekcentra Rusthoeve (RH) en Vredepeel (VP) en er is een regionale proef te Wijnandsrade (WR) opgezet. De belangrijkste resultaten hiervan zijn in tabel 12 samengevat. Hoewel er duidelijke verschillen zijn tussen de proeven, blijkt dat ook bij intensieve ziektebestrijding en extra stikstof geen uitzonderlijk hoge opbrengsten zijn bereikt. - Extra stikstof heeft alleen in het stevige gewas in de proef RH 1980 een duidelijke opbrengstverhoging gegeven. In de andere proeven was het effect mede als gevolg van legering gering of zelfs negatief. Hoewel deze legering door de groeiregulator Terpal (VP en WR1980) grotendeels voorkomen is, heeft dit te Vredepeel niet en te Wijnandsrade wel een opbrengstverhoging gegeven. Dit aspect dient echter nog verder onderzocht te worden, met name ook ten aanzien van de beïnvloeding van de kwaliteit (betere sortering maar mogelijk meer doorwas). - Ziektebestrijding heeft in de proeven met een duidelijke ziekteaantasting (RH1978: dwergroest en RH1980: bladvlekkenziekte en luizen) een opbrengstverhoging van 10 tot 18% gegeven. In de proef op Rusthoeve in 1980 moet een groot deel van de opbrengststijging aan de luisbestrijding worden toegeschreven. In de andere proeven met vrij gezonde" gewassen was het effect gering. - De resultaten tonen het belang van een optimale stikstofgift en (bij aantasting) van ziekten- en luisbestrijding. Ook bevestigen ze dat er blijkbaar nog andere beperkende factoren zijn voor het bereiken van topopbrengsten bij zomergerst. Het onderzoek hieromtrent wordt voortgezet. Tabel 12 Resultaten teeltoptimalisatieproeven bij zomergerst. ziektenbestrijding N-gift RH1978 Pirouette RH 1979 Pirouette RH1980 Trumpf VP1980 Mazurka VVR1980 Aramir geen praktijk 1 ' praktijk intensief 2 ' intensief intensief advies advies adv.+30 advies adv.+30 adv Terpal 100 (6040) (5230) * " 100 (5350) (5100) * (4700) * ' praktijk = 1 x Bayleton 2 ' intensief = 2 à 3 x Bayleton + luisbestrijding * = ernstige legering Stikstofbemesting bij graszaad Een belangrijk deel van het graszaadonderzoek bij het PAGV betreft de stikstofbemesting van de drie belangrijkste grassoorten Engels raai, veldbeemd en roodzwenkgras. Tot voor enkele jaren was het bemestingsadvies voor graszaadgewassen opgehangen aan de in de praktijk beter bekend geachte bemesting van wintertarwe. Koppeling aan het advies voor tarwe is geen ideale situatie nu bepaling van de in de bodem beschikbare stikstof mogelijk is. Het verband met de adviezen voor dat gewas is ook moeilijk te leggen nu daarin de bodemstikstof wél opgenomen is en de bemesting gedeeld ge- 16

23 geven wordt. Enkele jaren geleden is daarom een serie proeven gestart met het doel het bemestingsadvies voor graszaadgewassen opnieuw te formuleren. Voor de drie genoemde grassoorten wordt vooral gezocht naar het voor de zaadproduktie optimale niveau van de voorjaarsbemesting in relatie tot de bodemstikstof. Bij Engels raaigras wordt verder gelet op de effecten van de herfstbemesting en van deling van de voorjaarsgift. Bij veldbeemd en roodzwenk is uitsluitend de herfstbemesting als nevenaspect opgenomen. Van positieve invloeden van deling in het voorjaar zijn bij deze soorten nog minder aanwijzingen te vinden dan bij Engels raaigras. Rekening houdende met de beperkte onderzoekcapaciteit wordt ernaar gestreefd voor elk van de drie soorten in vier à vijf jaar een tiental proeven uit te voeren. Afhankelijk van de dan beschikbare resultaten kan het programma daarna met een beperkt aantal objecten voortgezet of eventueel afgerond worden. Van Engels raaigras zijn nu de resultaten van zes proeven bekend. Vijf daarvan zijn identiek uitgevoerd en de gemiddelde opbrengsten zijn in afb. 1 weergegeven. In de twee proeven waarin de laagste hoeveelheid bodemstikstof in februari werd aangetroffen (26 kg per ha in de laag 0-90 cm), is de hoogste zaadopbrengst bereikt bij een bemesting van 150 kg stikstof. Daarentegen was een gift van 90 kg stikstof voldoende in twee proeven met een hoog niveau van de bodemstikstof (92 kg per ha). De resultaten van deze nog zeer beperkte reeks proeven wijzen in de richting van een gewasbehoefte van 170 à 180 kg stikstof per ha voor Engels raaigras, inclusief de bodemstikstof. Overigens lijkt de optimale N-gift niet scherp begrensd, gezien de vrij vlakke opbrengstcurve in het praktijktraject. Meer proeven in meer jaren zijn nodig om het advies enigermate betrouwbaar te kunnen opstellen. kg zaad perha i voorjaarsbemesting, kg N/ha Afb. 1 Zaadopbrengsten van Engels raaigras bij verschillende stikstofgiften. Gemiddeld van één proef in1978 en vier proeven in 1979 met hooi- en grasveldtypen. In drie van de proeven met Engels raaigras zijn ook gedeelde stikstofgiften toegepast. Bij het hooitype waren de opbrengsten telkens lager, bij het grasveldtype gelijk of iets hoger in vergelijking met de overeenkomstige vroege gift ineens. Statistisch waren de verschillen niet betrouwbaar. Gezien de overeenstemming tussen deze resultaten en de literatuur over dit aspect, zal in het vervolg slechts beperkte aandacht geschonken worden aan deling van de stikstofgift. Uitsluitend bij late rassen wordt dit aspect nog opgenomen in de proeven. 17

24 Van veldbeemd en roodzwenkgras zijn minder proefgegevens beschikbaar dan van Engels raai en bovendien zijn de resultaten tot nu toe minder eenduidig. Van deze gewassen wordt daarom geen tussentijds overzicht gegeven. Bij veldbeemd zullen tevens proeven in overjarige gewassen genomen worden, terwijl bij roodzwenk een duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen de ondersoort met forse uitlopers en de twee andere typen, gewoon roodzwenk en roodzwenk met fijne uitlopers. De stikstofbehoefte van winterkoolzaad in het groeiseizoen In samenwerking met de regio Noord is op de Ebelsheerd te Nieuw-Beerta de laatste jaren onderzoek verricht naar de stikstofopname van koolzaad (ras Jet Neuf). De stikstofopname van het koolzaadgewas in de herfst ligt tussen de 25 en 50 kg per ha; de drogestofproduktie is dan, afhankelijk van de zaaitijd, ± 10% van de totale drogestofproduktie in het groeiseizoen. De stikstof behoefte in de herfst zou in veel gevallen wel uit de bodemvoorraad kunnen worden gedekt. Toch is uit de proeven geconcludeerd, dat ondanks een hoge stikstofvoorraad in de herfst in de bodem, bij inzaai vanaf eind augustus een stikstofgift van 30 tot 60 kg per ha de zaadproduktie positief beïnvloedt. Na de winter, direct na hergroei, maakt koolzaad een zeer snelle groei door, waardoor de stikstofvraag van de plant zeer hoog is. Van de stikstof die aan het begin van het groeiseizoen aanwezig is, is eind juni het grootste deel opgenomen, zeker bij de lagere stikstofgiften. Tabel 13 Invloed van bodemstikstof plus de kunstmeststikstof op de stikstof opname in de groeiperiode in1979 en kg N per ha13/3 begin bodem N (0-90 cm) kg N per r bodem N (0-90 cm) ia28/2 begin groeiperiode stikstofgift stikstofgift beschikbare stikstof groeiperiode beschikbare stikstof bloemknopstadium 16/5 bodem N N gewas bloemknopstadium 22/4 bodem N N gewas afrijpinj gsstadi urn26/6 bodem N afrijpin; gsstadi urn25/6 bodem N N gewas N gewas Tabel 14 Invloed van de voorjaars- en overbemesting met stikstof op de zaadproduktie van winterkoolzaad (gemiddelde van = 3670 kg zaad en = 3490 kg zaad per ha). Stikstofgift in het voorjaar (kg/ha) Overbemesting in bloemknopstadium relatieve opbrengst gemiddeld gemiddelde

25 De drogestofproduktie neemt sterk toe in de periode van knopstadium tot hoofdbloei. In de periode van de bloei en vruchtzetting wordt nog 10 tot 20% van de stikstof opgenomen. Tijdens de afrijping heeft een snelle verplaatsing van stikstof naar de zaden plaats. Dit komt neer op ongeveer 100 kg stikstof per ha. In vroegere proeven is gebleken dat de hoogste zaadproduktie wordt bereikt met een eenmalige vroege stikstofgift. Voor de praktijk houdt dit een gift in van 200 kg stikstof per ha minus de bodemstikstof. Alleen wanneer die vroege gift om één of andere reden te laag is geweest, is een overbemesting zinvol gebleken. In de twee proeven die hier beschreven worden, lijkt een overbemesting echter positief voor de zaadproduktie. Overbemesting is tot nu toegegeven aan het begin van of juist voor de bloei. Uit het onderzoek van 1979 en 1980 blijkt, evenals uit gegevens uit Noord-Duitsland, dat een overbemesting op een vroeger tijdstip, al in het strekkingsstadium, mogelijk een meer positief effect heeft. In 1981 wordt het onderzoek daarom voortgezet met de nadruk op de overbemesting in het strekkingsstadium. De stikstofbemesting van consumptie-aardappelen op zavelgrond Vooral op de lichtere zavelgronden zien we bij het gewas consumptie-aardappelen vaak een te vroege afsterving van het loof. Er zijn aanwijzingen dat hierbij onder meer vochtovermaat en een tekort aan zuurstof en stikstof in de bewortelde bodemlaag een rol kunnen spelen. Een overmaat aan vocht kan gemakkelijk tot lage zuurstofgehalten in de grond leiden. Lage zuurstofgehalten hebben als regel een verminderde wortelactiviteit tot gevolg. Dit houdt in, dat de opname van water en voedingsstoffen - zoals stikstof - wordt geremd. Bij een ernstig zuurstoftekort kan zelfs een deel van het wortelstelsel afsterven. Niet alleen aan het begin van de groeiperiode, maar ook in de tweede helft hiervan is stikstof nodig voor de gewenste vegetatieve ontwikkeling van het gewas. Voor een maximale produktie is namelijk niet alleen een lange groeiperiode nodig, maar is bovendien een regelmatige verjonging van het bladerdek vereist. Bij oudere bladeren loopt de fotosynthesecapaciteit aanzienlijk terug. Daarom is het gewenst, dat het gewas ook later in het groeiseizoen nog nieuw blad vormt. Recente waarnemingen wijzen in een richting dat het ene ras dit beter kan dan het andere. Voor een continue vegetatieve ontwikkeling is echter steeds voldoende stikstof nodig. Vanaf begin juli blijkt het gehalte aan minerale stikstof in het bewortelde bodemprofiel veelal reeds erg laag te zijn. De plant is dan vrijwel uitsluitend aangewezen op in de bodem gemineraliseerde stikstof. Is de mineralisatie bij voorbeeld ten gevolge van een tekort of overmaat aan vocht gering, dan kan er onvoldoende stikstof voor het gewas beschikbaarzijn. In de praktijk en ook uit onderzoek is gebleken, dat een vroegtijdige afsterving van het gewas enigszins kan worden tegengegaan door een zware stikstofbemesting voor of bij het poten of met een gedeelde N-bemesting. Soms, maar lang niet altijd is een overbemesting in de periode juni/juli effectief. Het is niet ondenkbaar dat een overbemesting of een gedeelde N-toediening vaker succes zou kunnen hebben als we het juiste tijdstip voor de 2e gift precies zouden kennen. Het juiste tijdstip is waarschijnlijk het moment dat de plant een tekort aan stikstof dreigt te krijgen om vegetatief te kunnen blijven doorgroeien. Er is nog een andere reden waarom deling van stikstofgiften aan met name consumptie-aardappelen steeds actueler wordt. Tegenwoordig worden soms zeer grote hoeveelheden stikstof tamelijk kort voor het poten gegeven. Giften van 300 kg N en meer per ha zijn daarbij geen uitzondering. Vooral in een droog voorjaar kunnen dergelijke grote hoeveelheden ernstige zoutschade aan het gewas veroorzaken. Dit uit zich dan in een onregelmatige opkomst en een trage beginontwikkeling. Zo hebben we op het PAGV-proefbedrijf in 1980 in een stikstofproef duidelijk zoutschade geconstateerd in de objecten die 200 kg N en meer hadden gekregen. Het opnamepatroon van stikstof door de aardappelplant is gekenmerkt door een zeer snelle absorptie in de eerste vijf à zes weken na opkomst. De nitraatgehalten in het loof zijn dan zeer hoog. Naarmate de totale drogestofproduktie toeneemt, vindt ech- 19

26 ter een herverdeling van de stikstof plaats. Een deel wordt vanuit het loof naar de knollen getransporteerd. Daarnaast vindt echter ook voortdurend opname van stikstof uit grond plaats. Een belangrijk deel hiervan komt ook in de knol terecht. Nu blijkt verder het stikstofgehalte van de knoldrogestof gedurende de knolgroeiperiode vrijwel constant te zijn. Dit wijst erop, dat de knol er kennelijk in slaagt om, ook bij een beperkt aanbod van stikstof vanuit de grond, aan zijn trekken te komen. Dit zal dan echter ten koste moeten gaan van de hoeveelheid stikstof in het loof. Een te sterke afname van het N-niveau in het loof zal tot afsterving hiervan leiden. Als de stikstofvoorraad in de grond zou worden aangevuld zodra de plant hieraan behoefte heeft, dan kan waarschijnlijk een langere groeiperiode en daarmee een hogere opbrengst worden verkregen. Bovendien kan een matig, maar regelmatig stikstofaanbod ook de knolkwaliteit ten goede komen. De hierbovengenoemde hypothesen zijn thans bij het PACV in onderzoek. Hierbij wordt het nitraatgehalte in de bladsteeltjes als maatstaf gebruikt voor de beoordeling van de stikstofstatus van het gewas. In de eerste plaats wordt gezocht naar een relatie tussen het verloop van het nitraatgehalte in de bladsteeltjes en de opbrengst. Hieruit kunnen dan naar verwachting criteria worden afgeleid voor het juiste tijdstip van aanvullingvan de stikstofvoorraad in de grond. De invloed van met Y N -virus besmet pootgoed op de opbrengst van consumptieaardappelen Virusziekten bij aardappelen hebben als regel een negatieve invloed op de opbrengst. Op grond van vele waarnemingen worden in Nederland de volgende vuistregels gehanteerd. 1. Beneden 10% viruszieke planten vindt geen opbrengstderving van betekenis plaats, de negatieve invloed van de zieke planten wordt dan ongeveer gecompenseerd door een hogere opbrengst van de omringende gezonde planten. 2. Bij hogere percentages viruszieke planten in het gewas wordt gerekend met: - 1/2% opbrengstderving voor elk procent zieke planten boven de 10% voor virusziekten die de loofgroei sterk beïnvloeden, bijvoorbeeld bladrol en Y -virus. - 1/3% opbrengstderving voor elk procent zieke planten boven de 10% voor virusziekten die de loofgroei matig beïnvloeden, bijvoorbeeld Y N -virus, A-virus. - 1/10% opbrengstderving voor elk procent zieke planten boven de 10% voor virusziekten die de loofgroei nauwelijks beïnvloeden, bijvoorbeeld X-virus, S-virus. De groeiomstandigheden in een bepaald seizoen kunnen de mate van loofontwikkeling van viruszieke planten en daarmee de opbrengstreductie sterk beïnvloeden. Dit bleek bij voorbeeld in een proef met het ras Bintje op het Proefbedrijf van het PAGV in Lelystad in Deze proef is aangelegd om de invloed te toetsen van een in Oost-Duitsland ontwikkelde antifytovirale verbinding (2.4 dioxohexahydrotriazin = DHT). In Oost-Duitsland kon met dit middel in proeven en praktijkpercelen consumptie-aardappelen de schade aan de opbrengst door viruszieke planten duidelijk worden beperkt. Behandelde gewassen met 10 tot 30% viruszieke planten gaven daar gemiddeld 8% (= 1,4 ton/ha) hogere opbrengsten dan dezelfde gewassen die niet behandeld waren. De werking van DHT schijnt erop te berusten dat dit middel de virusvermeerdering in de plant vertraagt, waardoor het producerende gewas minder in z'n groei geremd wordt. De proef in Lelystad is genomen in vier herhalingen op een gewas Bintje waarin respectievelijk 0, 25, 50 en 100% secundair Y N -viruszieke planten waren uitgepoot. Er werd zeven keer met DHT gespoten. Hoewel de virussymptomen zeer duidelijk tot sterk waren, waren de groei-omstandigheden in 1980 op deze jonge zavelgrond van dien aard dat er weinig verschillen in loofontwikkeling tussen de objecten optraden. Wel was de beginontwikkeling van het loof wat trager en stierf het loof iets eerder af naarmate het percentage planten met Y N -virus toenam. Dit blijkt uit tabel 15, waarin de mate van grondbedekking met groen loof op een aantal tijdstippen gedurende het groeiseizoen is weergegeven voor alle objecten. 20

27 Tabel 15 Grondbedekki ng met groen loof in %. datum 9/6 24/6 30/7 25/8 4/9 0% Y N onbeh. beh.dht % onbeh. beh.dht % onbeh. beh. DHT onbeh luu/o beh.dht Tabel 16 Knolopbren gsten in ton/ha. %Y N -besmetting gem. onbeh. 66 DHT gem Uit tabel 16 blijkt dat er geen verschillen in opbrengst zijn opgetreden tussen de objecten met en zonder Y N -viruszieke planten. Zelfs het object waarbij 100% van het gewas bestond uit zieke planten gaf geen lagere opbrengst. Uit deze proef komt dus naar voren dat bij Y N -viruszieke gewassen de knolproduktie onder gunstige omstandigheden (voldoende vocht gedurende het gehele groeiseizoen, goede bemestingstoestand) niet of nauwelijks beïnvloed hoeft te worden. De assimilatie per eenheid van bladoppervlak bij aantasting door Y N -virus was dus niet geringer dan van gezonde planten, gezien loofontwikkelingen knolproduktie. In de proef is de aanwijzing verkregen dat regelmatige bespuiting met DHT de knolopbrengst, zowel bij een ziek als een gezond gewas, iets verhoogt. Uit dit onderzoek is echter geen conclusie mogelijk over de werking van DHT. In 1981 zal de proef onder minder optimale groeiomstandigheden worden herhaald. Eenvoudiger selecteren van pootaardappelen? Afhankelijk van het aantal zieke planten in het gewas kan het selecteren van pootaardappelen een vermoeiende en tijdrovende bezigheid zijn. In West-Duitsland heeft men gedurende een aantal jaren goede ervaringen opgedaan met een methode van selectie waarbij de zieke planten, na te zijn uitgetrokken en van de moeder- en eventuele jonge knollen te zijn ontdaan, in het perceel worden achtergelaten. Het gewas wordt enkele keren met een luisdodend middel behandeld om populatie-opbouw van bladluizen tegen te gaan. Om na te gaan of deze methode ook onder Nederlandse omstandigheden perspectief zou kunnen bieden, is gedurende de jaren 1979 en 1980 op een aantal plaatsen in het land een proef genomen waarin de bovengenoemde werkwijze werd vergeleken met het gebruikelijke systeem van selecteren. Het onderzoek vond plaats in samenwerking met de NAK te Wageningen. Bij de NAK-proeven is een gedeelte van het proefperceel behandeld volgens de nieuwe methode en is de rest van het perceel op de traditionele wijze geselecteerd. De PAGV-proeven zijn in zes herhalingen in een perceel aardappelen aangelegd. Knolmonsters van de proeven zijn in nacontrole of nateelt beoordeeld op het voorkomen van mozaïek-zieke planten. In tabel 17 zijn de resultaten van de proeven, voor zover thans beschikbaar, opgenomen. 21

28 Tabel 17 Aantal beoordeelde planten en het % mozaïek-ziekten in nacontrole of nateelt. jaar ras normale rr lethode aant. pi. % ziek loof laten proefnemer aant. Pluggen % ziek NAK NAK PAGV PAGV PAGV NAK NAK NAK NAK Bintje E Bintje E Bintje A Bintje A Bintje A Alpha A Alpha A Bintje A Mentor ,17 0,34 0,54 1,86 1,67 1,50 1,25 0,20 0, ,00 0,66 0,94 3,07 2,03 2,60 1,00 0,20 0, en 1980 zijn zoals bekend beide jaren geweest met weinig virusbesmetting en de gevonden ziektepercentages zijn dan ook laag. In geen der proeven is sprake van een betrouwbaar verschil tussen de objecten. Niettemin tendeert in een aantal gevallen de nieuwe methode naar een wat grotere besmetting. In de monsters van de proeven waarvan een nateelt in het volgende seizoen is uitgevoerd, is ook de bladrolinfectie opgenomen; deze kwam echter slechts sporadisch voor. In enkele proeven is de tijd benodigd voor de selectie opgenomen. Hierbij bleek, dat bij ca. vier procent zieke planten in het uitgangsmateriaal, de methode waarbij het loof van deze planten op het veld werd achtergelaten, tot ca. 10% tijdwinst leidde. Bij de nieuwe werkwijze is in 1979 in één proef en in 1980 in de meeste proeven geconstateerd dat het loof van de zieke planten, dat dwars over de ruggen was gelegd, weer vastgroeide onder invloed van de heersende natte weersomstandigheden in de selectieperiode. In één geval trad hierbij nieuwe knolgroei aan deze planten op, waarbij ten tijde van de rooidatum knollen in de potermaten voorkwamen. Deze ervaringen, gevoegd bij de tendens tot een wat grotere mozaïek-besmetting bij de methode waarbij het loof van de zieke planten op het veld werd achtergelaten, hebben tot de conclusie geleid dat de nieuwe selectie-methode onder Nederlandse omstandigheden onvoldoende perspectief biedt. Het onderzoek zal daarom niet worden voortgezet. Plastic folie bij pootaardappelen Reeds lang is bekend dat bij vroege consumptie-aardappelen de opkomst en beginontwikkeling van de aardappelplant kunnen worden bevorderd door direct na het poten de ruggen met doorzichtige plastic folie af te dekken. Hierdoor wordt bereikt dat kortgolvige straling (licht) voor een belangrijk deel wordt omgezet in warmte. In 1980 vond op het PAGV te Lelystad onderzoek plaats naar effecten en perspectieven van folietoepassing bij pootaardappelen. Daarbij is onder andere de invloed van folie nagegaan op de ontwikkeling van het aantal stengels en knollen per plant en op de te bereiken opbrengst en sortering op rooidatum. Ook is nagegaan of zodanige voordelen kunnen worden bereikt dat van een economisch aanvaardbare methode sprake is. Uitgaande van een gemiddelde" pootdatum rond 15 april, lag het aantal groeidagen voor pootaardappelen in de klasse S en SE rond de 95. Door folie is een aanzienlijke opkomstvervroeging én snellere beginontwikkeling van het gewas mogelijk gebleken. Het temperatuurverhogend effect in de aardappelrug bedroeg bij zonnig weer in april ca. 2 à3 C. Hierdoor is een opkomstvervroeging van ca. zes tot acht dagen bereikt. De invloed van het afdekken met folie op de knol- en loofopbrengst per plant komt tot uitdrukking in afb. 2 voor de objecten : A: geen folie B: folietoepassing tot ca. 3 cm gewashoogte C: folietoepassing tot ca. 20 cm gewashoogte Duidelijk blijkt dat de loofproduktie rond eind juni zijn top heeft bereikt, om vervolgens geleidelijk af te nemen. De voorsprong in knolproduktie van de folie-objecten is 22

29 echter duidelijk van begin tot eind" aanwezig gebleven. Het langdurig afdekken met folie (C) bood geen voordelen. Uit de proef is verder gebleken dat het aantal afleverbare knollen per plant lijkt toe te nemen. Dit kan van jaar tot jaar echter verschillen en is sterk afhankelijk van onder meer de vochttoestand in de aardappelrug tijdens de knolzettingsperiode. Ook ontstaat een verschuiving in de sortering van het geoogste produkt. Zolang dit binnen redelijke grenzen van de verkoopbare sorteermaten blijft, kan dit voordelen opleveren. Bij een (te) laag aantal knollen per plant zoals in 1980 door de langdurige droogteperiode in mei/juni het geval was zal men echter met folie eerder in de goedkopere sorteermaat 45/55 mm terechtkomen, waardoor de financiële meeropbrengst afneemt. De berekende financiële meeropbrengst door folietoepassing schommelde in deze proef tussen 1450 en 1925 gulden per ha. Bij gebruik van 50 mikron folie zullen in 1980 door de 60% prijsstijging van folie in één jaar de kosten per ha aan folie ca gulden bedragen. Bij eenmalig gebruik blijkt dan ook niet van een rendabele methode sprake te zijn. Het enkele jaren achtereen gebruiken van dezelfde folie wat zeer wel mogelijk is kan de materiaalkosten per jaar echter aanzienlijk terugdringen en daarmee de rentabiliteit van deze methode verbeteren. aantalgrammen perplant 800- B-knol C-knol * A-knol juni juli 11 i 18 i 25 oogstdatum Afb. 2 Gemiddelde knolopbrengst en loofproduktie in grammen per plant van de objecten A = geen folie B = folie tot gewashoogte van ca. 3 cm C = folie tot gewashoogte van ca.20 cm 23

30 Ondergrondbekalking bij suikerbieten op dalgrond Uit het factoranalyse-onderzoek in de veenkoloniën is gebleken dat de ph in de laag cm vooral op de niet gemengwoelde gronden te laag is (= 3,5) om te doorwortelen, waardoor een goede opname van water en voedsel kan worden belemmerd. Om de ph in die laag te kunnen verhogen, hebben het IMAG en de firma Van Rumpt BV een machine ontworpen die vloeibare schuimaarde in twee horizontale lagen in de laag cm injecteert. Met behulp van deze machine is in het najaar van 1979 een proef aangelegd op een perceel niet gemengwoelde dalgrond in Klazienaveen, waarbij de ph van 3,3 in de laag cm verhoogd is tot 3,9. Dit object is vergeleken met de objecten onbehandeld en behandeld zonder schuimaarde-injectie, zowel met de praktijkstikstofgift als met praktijkstikstofgift + 60 kg N in de vorm van kalksalpeter. De praktijkgift bestond uit 330 liter vloeibare kunstmest 39% en 625 kg Chilisalpeter. Daar in de veenkoloniën drijfmest tegen stuiven wordt toegepast en vaak nog kunstmest wordt gestrooid na het zaaien, is ook de invloed van de sporen op de opbrengst bij dit onderzoek betrokken. De resultaten van dit onderzoek staan in tabel 18 vermeld. Hieruit blijkt dat: 1. De objecten behandeld met schuimaarde de beste resultaten geven. 2. De objecten behandeld zonder schuimaarde hogere opbrengsten geven t.o.v. de onbehandelde objecten bij praktijk N en praktijk N De nadelige invloed van berijden bij de behandelde objecten groter is. 4. Het onbehandelde object t.a.v. de hogere N-gift negatief reageert in de suikeropbrengst en de behandelde objecten positief. Uit de gegevens komt naar voren dat bij praktijkstikstofgift de opbrengsten van het object behandeld met schuimaarde resp. 7% en 5% hoger zijn dan het onbehandelde object en het object behandeld zonder schuimaarde. Dit houdt in dat de meeropbrengst verkregen door de schuimaarde-injectie voor 5% voor rekening van de schuimaarde komt en voor 2% voor het losmaken. Door de behandeling is de vorm van de biet sterk gewijzigd en is de mate van vertakking sterk afgenomen. Afbeelding 3 toont zes bieten, waarvan de twee linker bieten afkomstig zijn van het met schuimaarde behandelde object, de middelste twee van het onbehandelde object en de rechter twee van het behandelde object zonder schuimaarde. Gelet op de tarra geeft de behandeling een duidelijk positief resultaat te zien. Tabel 18 Opbrengstgegevens en analyseresultaten van de objecten onbehandeld, behandeld zonder kalk en behandeld met kalk. Twee'N-giften, met daarnaast de invloed van berijding. object wortelgewicht kg/are % suiker suikerg ;ewicht kg/are rel. m aeq per 100 gl K Na am suiker N praktijk N + 60 N onbehandeld behandeld zonder kalk behandeld met kalk ,1 18,0 18,2 99,7 109,1 116,3 ( 86) ( 94) (100) 28,8 28,8 28,3 2,9 3,7 3,4 13,4 14,9 14,0 praktijk N onbehandeld behandeld zonder kalk behandeld met kalk ,7 18,7 18,2 104,4 107,0 113,1 ( 90) ( 92) ( 97) 29,0 27,2 30,7 2,6 2,6 3,4 10,5 11,3 11,8 praktijk N bereden onbehandeld behandeld zonder kalk behandeld met kalk ,6 18,6 18,7 99,8 98,6 104,5 ( 86) ( 85) ( 90) 27,5 27,9 30,2 3,1 3,3 3,3 12,3 11,9 10,5 24

31 Afb. 3 Vorm en matevan vertakking van bieten al dan niet na ondergrond be kal ken (zie tekst). Berijden van het zaaibed bij suikerbieten Uit het onderzoek naar de invloed van sporen van trekkerbanden op de homogeniteit van het kiembed voor suikerbieten in 1980 bleek de veldopkomst en daarmee het aantal planten per ha sterk beïnvloed te worden. Op het aanwezige sporenpatroon veroorzaakt door kunstmest strooien in begin februari (1 x) en zaaibedbereiding vlak voor het zaaien (1 x) bleek het mogelijk de bieten zodanig te zaaien dat in het gunstigste geval 62,5% van de zaairijen op onbereden grond kwamen te liggen (object A). In de meest ongunstige situatie lagen altijd nog 25% van de rijen op onbereden grond (object B). In tabel 19 zijn de verkregen aantallen planten/ha voor de verschillende situaties weergegeven. De mate waarin (Je grond in de zaairijen is samengedrukt, wordt weergegeven door de penetrometerwaarden in deze tabel. Hieruit valt de indicatie af te lezen, dat naarmate de grond meer samengedrukt is, de veldopkomst terugloopt. Tabel19 waarde. Relatie tussen sporenpatroon, ligging zaairijen, aantal planten/ha en penetrometer- Liggingzaairijen planten/ha penetrometerwaarde (conus 2 cm) 1. op onbereden grond op trekkersporen grondbev/erking op trekkersporen van grondbewerking + trekkersporen kunstmeststrooien op trekkersporen van kunstmeststrooien op bandensporen kunstmeststrooien op trekkersporen grondbewerking + banden kunstmeststrooier ,9 13,1 14,4 11,4 11,2 13,5 25

32 Uit dit overzicht blijkt dat in 1980 onder de gegeven omstandigheden grote opkomstverschillen zijn ontstaan alleen al door het berijden van de grond. Naarmate er meer tijd tussen berijden en zaaien lag, werden de verschillen kleiner. Deze namen nog meer af naarmate de wieldruk geringer was. Ook in de opbrengst en de kwaliteit van het geoogste produkt waren de invloeden van berijden van de grond terug te vinden, zoals tabel 20 aangeeft. Tabel 20 Invloed van berijden van de grond op de opbrengst en de kwaliteit van suikerbieten. object kg/ha (7 november) bietdiameter t.o.v. lengte vertakkii n g licht matig zwaar A (62,5% ongespoord) B (25% ongespoord) : 1,92 1 : 1,77 4,7 8,3 1,6 3,4 0,6 1,1 Uit tabel 20 blijkt, dat op het intensiever bereden object 1900 kg biet minder is gegroeid en dat daar de bieten korter waren en meer vertakt. Geen verschillen zijn gevonden wat betreft bietverlies en tarrapercentages. Uit de onderzoekresultaten 1980 is nog geen praktijkadvies te formuleren. Wel is aangetoond dat met name de manier waarop de grond voor het zaaien wordt behandeld en bereden van vérstrekkende betekenis kan zijn. Dit geldt zowel voor de veldopkomst van bieten als voor de opbrengst en de samenstelling van het produkt dat wordt verkregen. Het onderzoek wordt in 1981 voortgezet. Opbrengstbepalingen bij snijmaïs Een groot deel van het snijmaïsareaal wordt geteeld voor derden. Bij deze handel vormt de opbrengstbepaling (drogestof) een moeilijk punt. Uit onderzoek in 1979 is gebleken dat bij de in de praktijk toegepaste schattingsmethoden grote afwijkingen kunnen voorkomen (PACV-Jaarverslag 1979). Vooral bij de lokale handel is behoefte aan een eenvoudige, goedkope en betrouwbare schattingsmethode. Op grond van de gunstige resultaten in 1979 zijn in 1980 twee methoden onderzocht, nl. - Het wegen van enkele representatieve vrachten per perceel door inzet van één weegwagen in de oogsttrein. Gebleken is dat zo'n elektronische weegwagen (prototype Schuitemaker) zeer nauwkeurig weegt, nl. de weegfout bleef in een uitvoerig onderzoek steeds geringer dan 1%. Wel blijft hierbij een nauwkeurige monstername voor het ds-gehalte noodzakelijk. De extra kosten van zo'n wagen zijn weliswaar nog vrij hoog (ƒ , ) maar zijn per ha gezien niet hoger dan de kosten van sommige schattingsmethoden. - Volumemethode via aantal wagens x wageninhoud. Het drogestofgewicht per m 3 verse maïs blijkt redelijk constant voor eenzelfde wagen. Om meer inzicht te krijgen in de variatie in deze norm voor het ds-gewicht/m 3 maïs zijn ruim 200 vrachten maïs geschat, gewogen en bemonsterd. Daarbij is gebleken dat een vrij grote spreiding kan voorkomen die grotendeels door de wagengrootte en het ds-gehalte kan worden verklaard. Evenals in 1979 bleek dat voor elke verhoging van het ds-gehalte met 1% het ds-gewicht/m 3 met ca. V/z kg stijgt. Verder blijkt de wagengrootte van invloed : hoe groter de wagen hoe hoger het ds-gewicht/m 3. Tabel 21 Globale normen voor het ds-gewicht/m 3 verse maïs. wagengrootte kg ds/m 3 correctie per (27%ds) % ds <14m ± 1,5 kg m ± 1,5 kg m ±1,5 kg >22m ±1,5 kg 26

33 Uit de beperkte waarnemingen blijkt dat bij loswagens het ds-gewicht/m 3 bij eenzelfde inhoud iets lager is dan bij kippers, door de geringere pakking rond en achter de loswalsen. Overigens kan er ook enige variatie in m 3 -gewicht optreden als gevolg van verschillen in haksellengte en in de kracht waarmee de maïs in de wagen wordt geblazen. Bij gebruik van deze zeer eenvoudige methode zou de loonwerker dan ook via weging van enkele vrachten de normen voor zijn wagens moeten verifiëren. Bij verschillende voerbanken zijn met deze methodiek gunstige ervaringen opgedaan. Wel lijkt verder onderzoek gewenst om tot goede normen voor het m 3 -gewicht te komen. 27

34 SECTOR VOLLEGRONDSGROENTEN Witlof - Jaarrond In het seizoen is in samenwerking met het Sprenger Instituut onderzoek gestart naar de mogelijkheden van bewaring van witlofwortels beneden het vriespunt. Dit om na te gaan of de produktiviteitsafname van witlofwortels bestemd voor de late trek nog sterker kan worden afgeremd dan bij bewaring bij 0 C. In dit seizoen zijn gunstige resultaten behaald met een bewaartemperatuur van 1 C. De bij 1 C bewaarde wortels (ras: Midzo) produceerden bij de laatste opzetdatum (26 april '78) ± 40% meer lof in de kwaliteitsklassen I en II dan de bij +1 C bewaarde wortels. Bewaring onder 0 C had geen ongunstige invloed op de pitlengte. Op grond van deze resultaten werd verwacht, dat deze wijze van bewaring een bijdrage kan leveren tot realisering van de jaarrondcultuur van witlof. Om een jaarrondcultuur te realiseren dient men echter niet alleen te beschikken over optimaal bewaarde wortels. Als gevolg van de hoge buitentemperaturen in de zomermaanden loopt de temperatuur in de forceerruimte te hoog op, waardoor de trek minder succesvol verloopt. Koeling van de trekruimte is daarom noodzakelijk. De jaarrondcultuur van witlof kon dan ook op het PACV pas in 1980 met succes worden gerealiseerd, dank zij de in dat jaar gereedgekomen nieuwe trekinstallatie, geschikt voor de trek op water. Op 24 juli zijn de wortels die bij een temperatuur van 1 C bewaard en regelmatig bevochtigd zijn (ras: Tardivo), opgezet en geforceerd bij een watertemperatuur van 14 C en een luchttemperatuur van 12 C. Op 18 augustus is een lofopbrengst behaald van 28,3 kg per m 2 trekoppervlak, waarvan 24,5 kg in de kwaliteitsklassen I en II. De pitlengte bedroeg 43% van de kroplengte. Een redelijke opbrengst en kwaliteit bij de jaarrondproduktie van witlof is mogelijk, mits men beschikt over een trekruimte waarvan het klimaat goed te regelen is en over wortels die op de juiste wijze bewaard zijn. Voor een succesvolle langdurige bewaring bij 1 C is, naast een zeer goede wortelkwaliteit, het voorkomen van uitdroging een harde eis. Om te komen tot een definitief advies over de optimale bewaarmethode is aanvullend onderzoek noodzakelijk. In 1981 zal naast de invloed van het ras, ook de wortelherkomst in het onderzoek worden betrokken. Het lijkt niet uitgesloten dat de lofproduktie van oude" wortels in augustus en september gaat concurreren met die van plantlof of met die van nieuwe" wortels, die met behulpvan plasticfolie vervroegd zijn. Groeiregulatie bij tuinbonen Tuinbonen worden over het algemeen meer dan 100 cm lang, terwijl er alleen peulen gevormd worden op het stengelgedeelte van 10 tot 50 cm van de grond. In de praktijk gaat men er soms zelfs toe over om met twee maaibalken te oogsten; één vlak boven de grond en de ander net boven de bovenste peulen. Op deze wijze probeert men de dorscapaciteit te vergroten. Het zou interessant zijn als door middel van regulatoren het groeigedrag zo beïnvloed kan worden dat de planten korter blijven en er een groter gedeelte van de assimilaten voor de vorming van de zaden gebruikt kan worden. In 1979 is daarom in Lelystad een oriënterende proef opgezet met de remstof Alar (B9) en deze proef is in 1980 herhaald in een blokkenproef in drie herhalingen. Enkele resultaten van deze proef staan vermeld in tabel 22. De proef is uitgevoerd met het ras Bianka. Op 10 april is met een precisiezaaimachine op 50 cm rijenafstand en een onderlinge afstand van 10 cm in de rij gezaaid. De proef is op 23 juli geoogst, terwijl van de onbehandelde veldjes een extra oogsttijd is uitgevoerd op 24 en 25 juli. Gelet op de tenderometerwaarde (Tm-getal) moeten de opbrengsten van de behandelde veldjes vergeleken worden met de opbrengsten van 24 juli van onbehandeld. Door de bespuiting met Alar blijven de planten duidelijk korter, maar in tegenstelling tot wat verwacht werd, lijkt het erop dat de hoeveelheid massa die per ha gedorst moet worden eerder iets groter dan kleiner is. De opbrengst aan onrijp geoogste zaden neemt duidelijk toe. Dit is het gevolg van een toename van het aantal peulen per plant. De zaden blijven door de bespuiting iets kleiner. Dit is een gunstig neveneffect. Bij de huidige prijs van remstof Alar is een praktijktoepassing vooralsnog niet te verwachten; wel geeft 28

35 het behaalde resultaat aan dat nog duidelijke produktiviteitsverbeteringen te behalen zijn. Tabel 22 Resultaat Alar-bespniting bij tuinbonen -1980: 20% opbrengstverhoging en een fijnere sortering. Alar kg/ha bespuiting 5/6 11/6 oogstdatum Tmgetal gewas ton/ha bonen kg/ha sortering % >15 mm lengte cm 30/6 31/ _ Eenmalige machinale oogst van augurken In de proeven die tot 1980 op het proefstation zijn uitgevoerd, is de machinale oogst steeds gesimuleerd door een eenmalige handpluk. In 1980 echter zijn de proeven in Lelystad machinaal geoogst met de Hongaarse BMC-machine en zijn de vruchten van de sorteringen A t/m D fijn door een conservenindustrie verwerkt. De augurken zijn nagenoeg zonder beschadiging geplukt. Alleen in de sortering A, de allerkleinste vruchten, was wat beschadiging veroorzaakt door de plukrollen. De augurken zijn op 1 m rijenafstand met een pneumatische zaaimachine gezaaid op een onderlinge afstand van 8 cm in de rij. Bij de oogst kwam dit neer op ongeveer planten per ha. Het gewas bleef vrij van ziekten en plagen, zodat hiertegen niet gespoten behoefde te worden. Omdat een chemische onkruidbestrijding nog niet was toegestaan, waren er veel mandagen nodig voor het schoffelen en wieden. Het was geen gemakkelijk groeiseizoen. Door de vele regen en de lage temperaturen verliep de groei van het g;ewas van de eerste zaaidatum, 31 mei, zeer traag. Waarschijnlijk door deze slechte groei trad er bij de rassen Fiona en no. 239 zoveel mannelijke bloei op dat deze raseen moesten worden omgeschoffeld. Alleen het ras Uniset bleef over. Het object van de tweede zaaidatum, 13 juni, dreigde door de regen volledig te mislukken. Op 4 juli is daarom dit proefveld tussen de regels overgezaaid met objecten van de derde zaai. Doordat het weer omsloeg, groeiden de planten van deze zaaidatum goed door en kon deze proef volledig worden geoogst. Het object dat 13 juni is gezaaid, kon daarom in z'n geheel worden omgeschoffeld. Voor de opbrengstbepaling van de derde zaai zijn wel enige waterplekken buiten beschouwing gelaten. In tabel 23 wordt een overzicht gegeven van het proefschema, zoals dat is uitgevoerd. Bij alle rassen zijn steeds drie verschillende concentraties chloorflurenol (CFM) aangehouden. Bij Uniset en Fiona resp. 2,5; 5 en 10 liter per ha en bij Andrea en no ; 2,5 en 5 liter. In tabel 23 zijn alleen de objecten opgenomen die met 2,5 liter CFM per ha zijn bespoten. Het ras Uniset is zowel in luwte-banen tussen tuinbonen geteeld als volvelds zonder luwte. Tussen de tuinbonen, die op 6 augustus machinaal zijn geoogst, waren twee tijdslippen van CFM-bespuiting opgenomen. De bodembedekking van het gewas bij de eerste bespuiting op 22 augustus was 90-95% en kwam ongeveer overeen met die van de volveldsteelt op 28 augustus toen dat object bespoten werd. Door de luwte van de tuinbonen was er sprake van enkele dagen vervroeging. De veldjes van de luwte-banen die op 28 augustus gelijktijdig met de volveldsteelt zijn bespoten, hadden op dat moment een bodembedekking van bijna 100%. Van de zaai van 4 juli zijn alle rassen op 5 september met CFM bespoten. De bodembedekking was toen ± 70%. De veldjes van de rassen Andrea en no. 239 zijn voor de helft op 19 sep- 29

36 tember en voor de andere helft op 22 september geoogst. Het ras Fiona, dat iets later was dan de twee andere rassen, is in z'n geheel op 22 september geoogst. De resultaten van de bespuitingen met 2,5 liter CFM zijn in tabel 23 weergegeven. De oogsten zijn steeds uitgevoerd op het moment dat ongeveer 75% van de opbrengst in de sorteringen A t/m D fijn zat. Later oogsten geeft wel een hogere totaalopbrengst, maar de opbrengst van de gewenste fijne sorteringen neemt dan in het algemeen af. Tussen de objecten van de vroege zaai van Uniset zijn geen grote verschillen naar voren gekomen. Het opbrengstniveau was ongeveer 12 ton/ha. De vroege CFM-bespuiting gaf een iets hogere opbrengst dan die van de tweede bespuiting. Tussen de objecten met en zonder luwte die op dezelfde dag bespoten waren, was geen verschil in opbrengst en in percentage A t/m D fijn. De bespuitingen met 5 of 10 liter CFM per ha veroorzaakten bij alle rassen wel een groter aantal vruchten per ha dan met 2,5 liter, maar doordat de vruchten gemiddeld genomen iets korter waren en ook doordat er vooral meer vruchten in de fijnste sorteringen gevormd werden, was de kg-opbrengst van de objecten met de hogere concentraties niet of nauwelijks hoger dan die van de 2,5 liter-objecten. Wel was er bij Andrea en bij no. 239 een groot verschil tussen de objecten 0 en 2,5 liter CFM per ha. Dit wordt ook nog eens geïllustreerd in afb. 4. In deze grafiek blijkt duidelijk het grote verschil in kg-opbrengst tussen wel en niet met chloorflurenol bespoten augurken bij het ras Andrea, waarvan bekend is dat het parthenocarpniveau van dit ras reeds zodanig hoog is dat met een lage CFM-bespuiting volstaan kan worden. Ook is duidelijk te zien hoe de sorteringsopbouw van de augurken in drie dagen tijd veranderd is. Óp 19 september lag het zwaartepunt bij de sorteringen C en D fijn en op 22 september bij D fijn en D grof. Door de CFM-bespuiting werd ook een duidelijk compactere vruchtzetting verkregen: absoluut en relatief meer vruchten in middensorteringen. Het opbrengstniveau van Andrea was niet lager dan dat van Uniset in de vroege zaai. No. 239 was minder produktief dan Andrea, terwijl Fiona, waarschijnlijk vooral door de late zaaidatum, erg in opbrengst tegenviel. Gezien de resultaten met Andrea lijken er mogelijkheden te bestaan met dit ras na bv. een voorteelt van vroege doperwten. ton/ha 7 o 2,5ICFM/ha --. OICFM/ha 19september ton/ha 7-22 september Df Dg T mm A B C Df Dg E Afb. 4 Totaalopbrengsten van Andrea bij machinale oogst op 19 en 22 september bij bespuiting met 0 ( ) en 2,5 ( ) I CFM per ha. 30

37 Tabel 23 Resultaten augurker 1980, bespoten met2,5 liter chloorflurenol (CFM)/ha. ras zaaidatum luwte/ geen luwte datum CFM-bespuiting datum oogst opbren ton/ha At/m Dfijn gst totaal aantal per ha At/m Dfijn vruchten x 1000 totaal Uniset Uniset Uniset 31 mei 31 mei 31 mei I. I. g-i- 22/8 28/8 28/8 9/ / /9 9,8 8,4 8,4 13,1 11,2 11, Andrea Andrea 4 juli 4 juli g-i- g-i- 5/9 5/9 19/9 22/9 9,9 8,2 12,3 16, No. 239 No juli 4 juli g-i- g-i- 5/9 5/9 19/9 22/9 8,7 8,2 10,0 12, Fiona 4 juli g-i- 5/9 22/9 5,0 7, Augurk: plasticfoliebedekking, chloorflurenolbespuiting en plukfrequentie In een proef in Alkmaar is de invloed van plasticfoliebedekking en van een chloorflurenolbespuiting op de opbrengst van autonoom parthenocarpe augurken-cultivars in de meermalige pluk nagegaan. De gewasgroei van augurken onder geperforeerde folie is sterker dan van een onbedekt gewas. Vooral in de eerste periode groeit het gewas snel. Uit eerder onderzoek is gebleken dat in een periode van warm weer vóór het begin van de eerste vruchtgroei, de vruchtuitgroei kan stagneren door een te laag auxineniveau in het vruchtweefsel. Aangezien chloorflurenol het auxinetransport remt, is de bedoeling van de chloorflurenolbespuiting om in deze periode in te grijpen om stagnatie in de uitgroei te voorkomen. In de proef is gewerkt met de rassen Andrea, Colet en Nanet. Op 14 mei is onder staand glas gezaaid in 50 cm perspotten. Het plantgetal bedroeg per ha; rijbreedte was 1,80 m en de plantafstand in de rij 15 cm. De folie had een perforatie van 4 1 /2% en was 0,05 mm dik. De folie is er op 24 juni afgehaald. Om de vegetatieve groei niet te sterk af te remmen is op 14 juli gespoten met slechts 0,5 I chloorflurenol per ha (normaal is 2,6 I per ha). Het onbedekte gewas is niet gespoten. Er is met twee frequenties geplukt, namelijk een hoge, variërend van 3-7 dagen, afhankelijk van de vruchtgroei en een lage frequentie. Deze laatste was steeds de helft van de hoge frequentie. Het onbedekte gewas is alleen in de hoge frequentie geplukt. De folie-objecten van Andrea zijn op 16 juli voor het eerste geplukt; van Colet en Nanet was de eerste pluk op 25 juli. De oogst van de onbedekte objecten begon bij alle drie cultivars gelijk, namelijk op 28 juli. Op 6 augustus kwam er in Nanet plotseling mannelijke bloei voor. Aangezien de vruchten in deze proef zuiver parthenocarp moesten uitgroeien, is deze cultivar verwijderd op 8 augustus. In tabel 24 zijn daarom alleen de gegevens van Colet en Andrea opgenomen. De chloorflurenolbespuiting had geen invloed op het produktiepatroon van beide cultivars en is daarom niet in de tabel opgenomen. De foliebedekking heeft een gunstige invloed gehad op de opbrengst bij augurken. Opvallend is de sterke stijging van het gemiddelde vruchtgewicht en het geringere aantal vruchten per plant bij de lage plukfrequentie, vergeleken met de hoge frequentie. Van Colet werd bij de hoge plukfrequentie 80% van de totale opbrengst in de gunstige sorteringen B, C en Df geoogst, van Andrea was dit ruim 75%. Bij de lage plukfrequenties waren deze percentages van Colet en Andrea resp. ruim 65% en 45% van de totale opbrengst. Beide cultivars zijn tot zoetzuur verwerkt door het Sprenger Instituut. In december zijn deze verwerkte vruchten beoordeeld. Het eindoordeel over het verwerkte produkt luidde zowel bij Colet als Andrea matig tot goed. 31

38 Tabel 24 De invloed van foliebedekking en plukfrequentie op de produktie van twee augurkencultivars (Alkmaar 1980). bedekt/ onbedekt Colet aantal gem. gem. plukken aantal vruchtvruchten gew. in per plant g opbr. per are in kg Andrea aant. plukken gem. gem. aantal vruchtvruchten gewicht per plant in g opbrengst per are in kg bedekt bedekt onbedekt Fluid Drilling" van knolselderij Fluid drilling", letterlijk vertaald: vloeibaar zaaien, is een zaaitechniek, die het mogelijk maakt om voorgekiemd zaad uit te zaaien. Het onderzoek naar deze nieuwe zaaimethode is vooral in Engeland uitgevoerd. Met dit zaaisysteem zou een snellere, betere en gelijkmatiger veldopkomst mogelijk zijn, resulterend in een hogere opbrengst en een uniformer produkt. In 1979 en 1980 is ook op het PACV onderzoek verricht naar de perspectieven van deze zaaitechniek. Het onderzoek is hoofdzakelijk toegespitst op het gewas knolselderij. Knolselderij wordt onder platglas opgekweekt en in de tweede helft van mei uitgeplant. De opkweek van het plantmateriaal en het uitplanten vraagt echter nogal wat arbeid en organisatie. Daar knolselderij bovendien overwegend op akkerbouwbedrijven wordt geteeld, is de vraag gerezen of dit gewas niet met fluid drilling" ter plaatse kan worden gezaaid. Daartoe is in 1979 en 1980 op verschillende tijdstippen in maart en april voorgekiemd zaad uitgezaaid en tevens ter vergelijking in mei-begin juni uitgeplant. Ook is onderzocht in hoeverre door afdekking met smalle plastic folie na het zaaien de veldopkomst verder kan worden opgevoerd. In de tabellen 25 en 26 zijn van beide jaren enkele gegevens over veldopkomst en opbrengst vermeld. De opbrengst van knolselderij die met fluid drilling" ter plaatse gezaaid was, bleef in 1979 sterk achter bij die van de uitgeplante objecten (vergelijk tabel 25 en 26). Afdekking met smalle plastic folie gaf geen verbetering van de veldopkomst. Wel werd de opkomst met enkele dagen vervroegd en ontwikkelden de kiemplantjes zich wat vlotter. Tabel 25 Veldopkomst en opbrengst van knolselderij, ter plaatse met fluid drilling" gezaaid (cv Roem van Zwijndrecht). Plantgetal na dunnen: ca /ha. jaar zaaidatum 11/4 12/4 3/4 folie _ + + 1e veldopkomst 26/4 24/4 13/4 % veldopkomst opbrer igst (ton/ha) totaal 32,4 33,3 42,1 boven 10 cm 0 18,1 = 56% 21,0 = 63% 41,4 = 98% In 1980 is met fluid drilling" een opbrengstniveau behaald dat meer met de praktijk overeenkomt. Hierbij moet worden aangetekend dat het onbedekte object van dezelfde zaaidatum (3 april 1980) en een nog vroeger zaaisel door stuifschade en te trage groei niet tot de oogst toe zijn gevolgd. De knollen van het ter plaatse gezaaide gewas waren onregelmatiger van vorm en wat sterker vertakt dan van de uitgeplante objecten. Opmerkelijk is dat in beide jaren geen schieters in ter plaatse gezaaide knolselderij voorkwamen. 32

39 Hoewel in een incidenteel geval met fluid drilling" een acceptabele opbrengst kan worden behaald, is deze zaaitechniek, althans voor knolselderij, voor de praktijk niet aan te bevelen. De boderrremperatuur is in april en mei vaak te laag om een vlotte uitgroei van de kiemplantjes te bewerkstelligen. Het opbrengstniveau wordt ook niet gehaald. Bovendien is er in de praktijk een ontwikkeling gaande om vroeger uit te planten, waardoor de opbrengst verder kan worden verhoogd (zie tabel 26). Ook ervaringen met fluid drilling" opgedaan bij andere gewassen (o.a. bospeen) wijzen niet op spectaculaire resultaten. Tabel 26 Opbrengst van uitgeplante knolselderij (cv Roem van Zwijndrecht), uitgaande van verschillende plantopkweekmethoden. Plantgetal: ca /ha. jaar zaaidatum opkweekmethode plantdatum* opbrengst (ton/ha) totaal boven 10 cm /2 6/3 20/2 28/3 warme kas koud platglas wa'me kas wa'me kas 11/5 1/6 14/5 5/6 69,4 47,8 65,9 46, = 100% 46,8 = 98% 65,2 = 99% 45.5 = 98% plantdatum in praktijk (nog) meest2e helft mei-begin juni. Teeltonderzoek knolvenkel In 1980 is in Alkmaar vrij veel aandacht besteed aan de teelt van knolvenkel. Het onderzoek bestond uit een continuproef met het ras Fino dat bij twee temperaturen is opgekweekt, een oriënterende rassenproef en plantafstandenproeven met Fino. De knollen zijn volgens de geldende normen gesorteerd in de maten <60, 60-80, , en mm breedte. Knollen langer dan VA maal de breedte zijn als geschoten beoordeeld. In het begin van het seizoen waren de knollen goed van kwaliteit en is weinig schot waargenomen. Na half juli en vooral in augustus en begin september zijn platte knollen gevormd die spoedig te lang waren; na half september werd de knolvorm weer beter. Voor het onderzoek is overwegend gebruik gemaakt van ZEFA Fino, geleverd door Royal Sluis. De kiemkracht van het zaad bedroeg 72%. De planten zijn in 4 cm perspotten onder glas opgekweekt. Er is rechtstreeks in de potten gezaaid en na opkomst gedund. Op 4 juli zijn twee rassen ter plaatse gezaaid. Continuteelt Voor deze proef zijn de planten bij 17 en 22 opgekweekt. In tabel 27 zijn de belangrijkste gegevens samengevat, zoals zaai-, plant-, en oogstdatum, groeiduur van zaai tot oogst in aantal dagen, opbrengst kwaliteit I in kg per are, gemiddeld knolgewicht Tabel27 Resultaten continuproef knolvenkel. zaaidatum plantdatum oogstdatum groc liduur zaai- oogst opkweek bi j17 C in % opkweek bi J22 C stuks in % kg/ are g/stuk goed schot afw. kg/ are g/stuk goed schot afw. 25febr. 6mrt. 18mrt. 31 mrt. 14apr. 1 mei 21 mei 31 mrt. 10apr. 23 apr. 5 mei 19 mei 30 mei 25 juni 17 juni 17 juni 2 juli 4 juli 18 juli 29 juli 26aug gemiddeld

40 in gram en de uitsplitsing in goed, schot en afwijkend van het aantal stuks in procenten. De afwijkende knollen bestonden uit gebarsten, rot en smet. Uit deze proef komt naar voren dat de opkweektemperatuur weinig invloed heeft op de opbrengst en kwaliteit. De indruk bestaat dat de planten van 22 C wat moeilijker van start zijn gegaan dan van 17 C. Dit zou een geringe verlating van de oogst betekenen, met gemiddeld een iets lagere opbrengst en wat minder gebarsten knollen. Het percentage schot" liep in deze twee proeven sterk uiteen, namelijk gemiddeld 23% bij inzaai op 14 april en gemiddeld ruim 60% bij inzaai op 21 mei. Rassenoriëntatie Op 3 juni zijn vijf rassen in perspotten onder glas gezaaid. De opkweek vond plaats tijdens een warme periode, waarbij het in de niet geschermde kas zeer heet werd. Door de hitte zijn veel planten verloren gegaan. Op 3 juli konden vier rassen worden geplant, te weten ZEFA Fino, ZEFA Tardo, Hatif de Geneve en Romanesco. Dit laatste ras vormde geen knol, schoot voor 100% en wordt verder buiten beschouwing gelaten. De overige rassen zijn op drie data geoogst, te weten 26 augustus, 4 september en 9 september. De resultaten van de tweede opbrengst zijn in tabel 28 verwerkt. Tabel 28 Resultaten rassenoriëntatie knolvenkel, oogst 4 september. ras herkomst opbrengst in kg/ totaal kwal. I are (%) knolgew. g/stuk aantal stuks in % goed schot afw. ZEFA Fino ZEFA Fino ZEFA Tardo ZEFA Tardo Hatif de Geneve Royal Sluis Pannevis Royal Sluis Pannevis Clause ZEFA Fino blijkt beter voor de zomerteelt geschikt te zijn dan ZEFA Tardo en Hatif de Geneve. De verschillen tussen de herkomsten zijn bij Fino en Tardo te klein om betrouwbaar te zijn. Plantafstandenproeven Op 3 juni is begonnen met de opkweek van Fino in perspotten onder glas. Tijdens de opkweek hebben de planten behoorlijk van de hitte te lijden gehad. Waarschijnlijk is hierdoor de kwaliteit bij de oogst nadelig beïnvloed. De proef is op 3 juli geplant. Er is drie keer geoogst, te weten op 1, 8 en 10 september. De eerste oogst gaf de hoogste opbrengst aan kwaliteit I. De resultaten van de eerste oogst zijn in tabel 29 samengevat. Tabel 29 Resultaten plantafstandenproef, geoogst op 1 september. plantafstand in cm aantal planbare ten pe opbren gstin kg/are totaal kwal. I (%) knolgew. g/stuk aantal stuks in % goed schot afw. 45x20 30x30 25x25 25x20 20X20 25x De totale opbrengst neemt toe naarmate nauwer wordt geplant. De knollen worden 34

41 echter platter en langer van vorm zodat de hoeveelheid kwaliteit I eerder afneemt dan toeneemt. De voorkeur wordt daarom gegeven aan een plantafstand van 45 x 20 cm of zelfs nog iets ruimer. Op 4 juli is het ras ZEFA Fino ter plaatse gezaaid en na opkomst op zes afstanden gedund. Tevens is het ras ZEFA Tardo ter plaatse gezaaid en op 45 x 20 cm gedund. Van dit ras is alleen de sortering en het gemiddeld knolgewicht bepaald. Tardo bleek een week later oogstbaar te zijn dan Fino. Het gemiddeld knolgewicht bedroeg bij beide rassen 288 gram. Tardo gaf bij dit knolgewicht iets meer schot en minder afwijkend dan Fino. Het percentage ronde knollen lag iets hoger dan bij Fino. Voor de herfstteelt gaat een lichte voorkeur ui it naar Tardo. De resultaten van Fino worden in tabel 30 weergegeven. De objecten zijn op verschillende data geoogst. Tabel 30 Resultaten plantafstandenproef ter plaatse gezaaid. plantafstand in cm aantal planten oogstdatum opb'en gst in kg/are tot aal kwal. I % knolgew. g/stuk aantal stuks in % goed schot afw. ronde knollen in% 45X20 30x30 25x25 25X20 20X20 25X sept. 30 sept. 2 okt. 7 okt. 7 okt. 7 okt fi Ook bij ter plaatse zaaien neemt de totale opbrengst toe naarmate de plantafstand nauwer is. De hoogste opbrengst kwaliteit I is behaald bij de afstand 25 x 25 cm. Toch geven wij de voorkeur aan een ruimer plantverband, vooral als de eisen ten aanzien van de knolvorm strenger worden. Het percentage ronde knollen neemt namelijk sterk af naarmate nauwer wordt geplant. Dit betekent in deze proef dat de afstand 45 x 20 cm ongeveer 137 kg ronde knollen per are leverde en de afstand 25 x kg. Chinese kool Het onderzoek in 1980 was vooral gericht op de mogelijkheid van een zeer vroege teelt (oogst vanaf ongeveer half mei) van Chinese kool. Bestudeerd is het effect van opkweektemperatuur (17, 22, 27 C), ras (WR 50 en Granaat) en plastic foliebedekking op opbrengst en schietneiging. Er is om de 14 dagen geplant van 14 maart t/m 15 mei; plastic foliebedekking is alleen toegepast bij de eerste twee teelten. De eerste planting van 14 maart ging verloren, doordat het onbedekte gedeelte geheel en het bedekte gedeeltelijk uitvroor. In tabel 31 zijn de resultaten weergegeven van de tweede en zesde teelt. In deze proef bleek, dat de opkweektemperatuur geen invloed had op het gemiddelde plantgewicht bij de oogst, echter wel op de lengte van de bloemstengel (= pit). Deze was vooral bij Granaat opgekweekt bij 17 C langer dan bij 22 of 27 C. De laatste twee temperaturen hadden geen significant verschil tot gevolg. Het effect van de opkweektemperatuur op de pitlengte bij WR 50 was geringer dan bij Granaat. In de vroegste onbedekte teelten was de pit bij WR 50 korter dan bij Granaat, bij de latere teelten en het bedekte object was dit omgekeerd. Bij de gestelde norm dat de pit maximaal 10 cm mag zijn, betekent de invloed van de opkweektemperatuur dat planten opgekweekt bij 17 C bij een lager plantgewicht moeten worden geoogst dan planten die zijn opgekweekt bij 22 C. Door plastic bedekking konden planten 5-6 dagen vroeger worden geoogst, terwijl de pit korter was (bij gelijk plantgewicht). Hoewel het plantgewicht van WR 50 en Granaat gelijk was in alle teelten, lijkt Granaat beter geschikt voor de zeer vroege teelt, omdat deze een meer gesloten krop vormt. De echte koolvorming" vond bij WR 50 niet voor 15 juni plaats. 35

42 Tabel 31 Invloed van plantdatum, plastic bedekking ( +P) en opkweektemperatuur ( C) op het plantgewicht (gram) en pitlengte (cm) van Chinese kool. Rassen: Granaat en WR 50; twee oogstdata. plantdatum oogstdatum Granaat 17 C VVR50 Gran; ïat 22 C WR50 Granaat 27 C VVR50 gew. pitl. gew. pitl. gew. pitl. gew. pitl. gew. pitl. gew. pitl. + P P ,4 12,3 8,5 23,4 2,6 4, , , , , , , ,9 7,6 4,8 11,8 2,4 3, ,5 8,3 4,7 9,7 4,1 6, , , , , , , ,1 6,7 4,4 7,4 3,5 5,8 Broccoli - plantgetallen Bij de introductie van het nieuwe" gewas broccoli is in 1979 in eerste instantie het advies uitgegaan een plantgetal van tot planten per ha aan te houden. In de praktijk werd daarbij zowel een nauwe (45 cm) als een ruime (± 60 cm) rijenafstand toegepast. De benodigde arbeid is bij broccoli niet gering en voor een zeer groot gedeelte afhankelijk van het plantgetal. Bij lage plantgetallen kunnen grote hoofdknoppen worden geoogst en kunnen zich flinke zijknoppen ontwikkelen. Bij hogere plantgetallen blijven de hoofdknoppen al snel veel kleiner en komen ook uiteindelijk steeds minder en kleinere zijknoppen tot ontwikkeling. Om na te gaan wat het optimale plantgetal bij broccoli is, is in 1980 in samenwerking met de proeftuinen te Breda, Meterik en Wieringerwerf een uitgebreid plantgetallenonderzoek begonnen met plantgetallen variërend van tot planten per ha. Van de proeven te Alkmaar, Breda en Wieringerwerf zijn interessante gegevens over opbrengst en kwaliteit verkregen. De proeven waren gezaaid omstreeks 15 juni en geplant omstreeks 15 juli. De oogsttijd liep van eind augustus tot half oktober. Er is normaal doorgeoogst, namelijk twee à drie keer per week. Daarbij is een bloemstengellengte aangehouden van 20 cm. In deze proeven is getracht de stikstofbemesting zo goed mogelijk op het plantgetal af te stemmen. Hierdoor hebben de hogere plantgetallen meer stikstof gekregen dan de lagere plantgetallen. In tabel 32 worden de belangrijkste resultaten van deze proeven weergegeven. Tabel 32 Opbrengst aan kwalitatief goede broccoli (kwal. I en II) en gemiddeld gewicht van de geoogste hoofdknoppen bij diverse plantgetallen. plantgetal per ha percentage planten met goede hoofdknop Alkm. Breda W'werf gem. stuksgewic ht gee hoofdknoppen oogst Alkm. Breda W'werf opbren gst aan goede broccol i in kg per are Alkm. Bred a W'werf ± ± ± ± ± ± In afb. 5 wordt van de proef te Alkmaar het verband tussen plantgetal en opbrengst aan respectievelijk kwaliteit I, I + II en I + II + III in kg per are in beeld gebracht. De totale kg-produktie van broccoli (I, II + III) neemt toe naarmate het plantgetal hoger is. De kg-produktie aan kwaliteit I + II bereikt het maximum nabij het plantgetal Bij de proeven te Breda en W'werf werd bij planten per ha de maximum- 36

43 kwal. I kg/are 180 kwal - ' 140 opbrengst aan kwaliteit I + II reeds bereikt. Vlak voor het maximum is de toename aan kwaliteit I echter altijd erg gering. Het meest praktische optimum zal dus telkens bij een iets lager plantgetal liggen. Bij gelijk plantgetal was er in de proeven geen verschil tussen een ruime en een nauwe rijenafstand. Bij verhoging van het plantgetal nemen bij de teelt van broccoli vooral de plantkosten en de manuren bij planten en oogsten toe. Als ook dit aspect in de plantgetallenvergelijking wordt meegenomen, levert de proef te Alkmaar het hoogste saldo per ha bij ± planten en het hoogste saldo per uur bij ± planten. Overigens leveren de naastliggende plantgetal en telkens weinig minder op. Gezien dit alles mag dus gesteld worden, dat ± planten per ha bij broccoli het meest gunstige plantgetal is. Een rijenafstand van 60 cm heeft dan uit oogpunt van de oogstmogelijkheden de voorkeur i 25 r i 50 -i l Afb. 5 Verband tussen plantgetal en kg-opbrengst bij broccoli, Alkmaar1980. x planten/ha Zijknoppen Oogst van zijknoppen komt bij broccoli weinig voor. De langere teeltperiode en de vrij lage arbeidsprestatie maken het doorgaans niet verantwoord. Als broccoli echter niet door een volggewas wordt gevolgd, kan het aantrekkelijk zijn de oogst van zijknoppen als een toegift" te beschouwen. Dan behoeft alleen de oogstarbeid een beloning op te leveren. In de proef te Alkmaar is in de plantgetallenproef nagegaan wat zo'n toegift kan opleveren. Het aantal zijknoppen per plant en het gewicht per zijknop werd duidelijk geringer naarmate het plantgetal hoger werd. Dank zij een goede gewasstand werd in deze proef in de periode vanaf 8 september tot 4 november 70 à 80 kg aan kwalitatief goede zijknoppen per are geoogst. De rijenafstand van 60 cm was het gunstigst. De oogstarbeid werd het beste vergoed bij het laagste plantgetal. Goede zijknoppen hebben een gewicht van ± 50 gram waarbij een oogstprestatie dan op ± 15 kg per uur uitkomt. 37

44 i V Afb. 6 Een eventuele opbrengst aan zijknoppen moet als toegift worden beschouwd. Eenmalige oogst Te Alkmaar is in 1980 oriënterend nagegaan of eenmalige oogst acceptabele opbrengsten op kan leveren en hoe nauw daarbij moet worden geplant. Beproefd is het plantgetaltraject van tot planten per ha bij een rijenafstand van 30 cm. Op 16 juli is de proef ter plaatse gezaaid. Er is op vijf data eenmalig geoogst. De hoogste opbrengst van kwalitatief goede broccoli (± 14 ton/ha) werd verkregen op 29 september, dat is 75 dagen na de zaai. De opbrengstverschillen tussen de gehanteerde plantgetallen waren gering. Het laagste plantgetal heeft dus de voorkeur. De proef is echter nog oriënterend geweest en uitgevoerd met een zeer goed ontwikkeld en uniform gewas. Perspectief voor eenmalige oogst lijkt echter duidelijk aanwezig. Kleine gewassen Het PAGV heeft dit jaar relatief veel aandacht besteed aan de ontwikkeling van nieuwe teelten. Bij het onderzoek waren zowel groentegewassen uit Midden- en Zuid-Europa als uit Zuid-Oost Azië betrokken. De belangrijkste indrukken kunnen in het kort als volgt worden samengevat. Groenten uit Midden- en Zuid-Europa Artisjok en kardoen zijn twee distelachtige gewassen uit Zuid-Europa. Van artisjok worden de bodem en de vlezige schubben van de bloemknop gegeten. Het gewas is niet winterhard en het zaad geeft een zeer variabele nakomelingschap. De teelt van artisjok biedt in Nederland weinig perspectief. Kardoen is een snelgroeiend gewas waarvan de vlezige bladstelen als groente worden gegeten. De kooktijd is lang en de smaak vrij bitter. De stelen moeten op het veld gebleekt worden. Er bestaan duidelijk rasverschillen, sommige blijven groen, andere zijn bijna zelfblekend. Qua teelt is het een interessant gewas, over de afzetmogelijkheid zijn onvoldoende gegevens bekend. 38

45 Groenlof en roodlof zijn né uw verwant aan witlof. Groenlof is een oud groentegewas uit Midden-Europa en roodlof is een belangrijke groente in Italië. Bij beide gewassen is het beschikbare rassenm.jteriaal zeer heterogeen. Het IVT te Wageningen heeft van groenlof uniforme lijnen gewonnen, die voor teelt in Nederland mogelijkheden bieden. De vermeerdering en verdere ontwikkeling van het zaad is in handen gegeven van een vijftal zaadfirma's. Roodlof (Radicchio rosso) kan in Italië gedurende de herfst en winter van het veld af worden geoogst. In Nederland is dit slechts een korte periode in de herfst mogelijk. Het forceren net als bij witlof heeft niet voldaan. Snijbiet en bindsla zijn oude groentegewassen, die vooral in Midden-Europa nog op vrij grote schaal worden geleeld. Bij snijbiet wordt vooral gedacht aan de teelt van brede, vlezige bladribben. Hiervoor zijn speciale rassen beschikbaar, die op een ruim plantverband van bijvoorbeeld 40 x 40 cm komen te staan. Qua teelt is dit een aantrekkelijk gewas. Onderzoek naar de afzetmogelijkheden is gewenst. Bindsla kan goed in de vollegrond worden geteeld. De beschikbare rassen bezitten een goede uniformiteit, een nadeel is de vrij grote gevoeligheid voor rand. Het ligt in de bedoeling de teelt en afzet van dit gewas te stimuleren met een prijsgarantie. Courgette en pâtisson behdren tot de familie van de komkommerachtigen. Bij courgette heeft de hybride Elite (Pannevis) een prima indruk gegeven. Deze cultivar leverde in een rassenproef de hoogste opbrengst, namelijk gemiddeld 25 vruchten per plant. De vrucht is langwerpig en grijs-groen van kleur. Pâtisson vormt ronde, schotelvormige witte vruchten. De consumptie-kwaliteit is zeer goed. Qua teelt is pâtisson minder aantrekkelijk. De planten zijn bossiger van vorm dan courgette, later oogstdaar en belangrijk minder produktief. De rassen die het PAGV beproefd heeft, kwamen tot gemiddeld acht vruchten per plant. Groenten uit Azië Ter oriëntatie is in het afgelopen jaar een scala van groenten uit Azië op de proeftuin in Alkmaar gezaaid. Het zaad was voor een deel rechtstreeks uit Japan betrokken en voor een ander deel verzameld door de heren Grubben, Sweep en Van Winden tijdens een studiereis naar Zu d-oost Azië. Koolsoorten. Van de verschillende snelgroeiende koolgewassen heeft het type paksoi (Pak Choi) het best voldaan. Dit type vormt vrij dikke, kale, witte bladstelen met groen blad. Het blijft een open bladkool waarvan de bladstelen worden gegeten. De beste resultaten hebben wij verkregen met het rastaisai (Takii/Royal Sluis). De planten moeten net als Chinese kool in Derspotten bij een hoge temperatuur (22-24 C) worden opgekweekt. De gevoeligheid voor schieten is groot. De teelt duurt ongeveer zes weken, namelijk twee weken voor opkweek van de planten en vier weken van uitplanten tot oogst. Radijs en rammenas worden op grote schaal in Azië verbouwd. Het aangeboden sortiment is bijzonder groot en zeer gevarieerd. In de vroege en zomerteelt schieten bijna alle rassen snel door, voor de late teelt (zaai na 20 juli) bieden sommige hybriden perspectief. Wij denken hierbij bij voorbeeld aan Minowase en Tamacross, waarvan de witte cilindrische wortels zeer lang kunnen worden. Consumptieknollen. Ook van consumptieknollen zijn in Japan verschillende hybriden ontwikkeld. De vorm van de knol is vaak bijzonder mooi. Een nadeel is de gevoeligheid voor schieten, daarnaast zijn ze in het voorjaar en in de zomer vrijwel niet vrij te houden van vreterij door maden van de koolvlieg. De beste resultaten worden verkregen in de late herfstteelt. Uigewassen nemen in Azië een belangrijke plaats in. Dit geldt in de eerste plaats voor de Japanse bosui of stengelui (Allium fistulosum). In Japan zijn goede rassen gewonnen die ook in Nederland perspectief bieden. Het worden prei-achtige planten met een lange witte schacht en rond uienblad. Een ander uigewas dat de aandacht verdient is Chinese bieslook (Allium tuberosum en Allium odorum). Het smalle platte blad smaakt enigszins naar knoflook. Burdock is in Japan een populaire wortelgroente. In Nederland staat de wilde vorm bekend onder de naam klis" of wilde rabarber. In Japan zijn rassen ontwikkeld met lange, rechte, dikke wortels. De smaak komt overeen met die van schorseneer. Te Alkmaar bleken de grote wortels spoedig voos en hol te zijn. 39

46 Sla. Tot voor kort werd in de beroepstuinbouw vrijwel uitsluitend kropsla of botersla geteeld. Daarnaast begint de laatste tijd wat meer belangstelling te komen voor de teelt en afzet van ijsbergsla. In Amerika is het assortiment in supermarkten veel groter. Naast kropsla en ijsbergsla ook bindsla en verschillende typen bladsla. Op 22 juli werd te Alkmaar een oriënterende proef geplant. De bladsla Prize Head vertoonde veel overeenkomst met de pluksla Amerikaanse Roodrand. Black Seeded Simpson kwam overeen met Australische Gele, Grand Rapid had dezelfde bladkleur, maar was sterker gekroesd. Ruby bleek een prachtig gekleurde pluksla te zijn met donkerrood, gekroesd blad. Het ras Salad Bowl behoort tot het krulsla-type. Het was een zeer zachte sla, gevoelig voor smet en rand. Tenslotte kan nog het ras Sladerij worden genoemd. Dit is een pluksla-type met een dikke stengel. In Azië wordt de stengel gegeten, vandaar de naam stengelsla. 40

47 GEBRUIKSWAARDE-ONDERZOEK Doperwt In het verleden zijn al vele rassenproeven met doperwten uitgevoerd. Elk ras werd daarbij geoogst wanneer het een bepaalde hardheid had bereikt. Er bestond echter geen zekerheid of het gekozen rijpheidsstadium te allen tijde juist is geweest wat de opbrengst, sortering en verwerkingskwaliteit betrof. Hier omtrent wordt door de eenmalige oogst ook geen inzicht verkregen; ook blijft informatie uit over het traject waarin een bepaald ras geoogst, resp. verwerkt kan worden met behoud van kwaliteit. Het één en ander was reden om in 1980 alle belangrijke en interessante rassen nogmaals te beproeven en daarbij in drie stadia te oogsten, namelijk in het stadium waarin doperwten normaal worden geoogst en daarnaast nog in iets jongere en in iets rijpere toestand. Dit betrof 25 rondzadige lichtgroene rassen. Ook van het gekreukt-zadige type, een groep waar langere tijd minder vraag naar is geweest, zijn 9 lichtgroene rassen beproefd. De proeven zijn op het PAGV-proefbedrijf in Lelystad aangelegd. De groei verliep onder zeer natte omstandigheden, wat aan het einde van de groeiperiode, speciaal bij de van nature veel gewas vormende late rassen, tot veel rot onderin het gewas leidde. Hierdoor verliep het oogsten en dorsen moeizaam. Desondanks heeft de beproeving tot grote rasverschillen in opbrengst en sortering geleid. Of de kwaliteit in alle gevallen acceptabel is, zal pas in een later stadium blijken bij de keuring van het geconserveerde produkt. Opmerkelijk was het dat de vroege en middenvroege rondzadige rassen gemiddeld een heel goede opbrengst nebben gegeven van soms meer dan 7 ton korrel per ha. Dit in tegenstelling tot de late ronde rassen, die tot slechts 2 à 3 ton korrel per ha kwamen. De sortering varieerde daarbij van 100 tot 10% in de fracties I en II (< 7,50 mm resp. 7,50-8,20 mm doorsnee). Een ander opvallend punt was dat bijna alle gekreuktzadige rassen, die vrijwel alle tot het latere sortiment behoorden en dientengevolge ook tegelijk met de late rondzadige bloeiden en afrijpten, over het algemeen wel een goed resultaat hebben gegeven. Mogelijk duidt dit op een hoger produktieniveau. Herhaling van dit onderzoek is daarom zeker op zijn plaats. Afb. 7 De doperwten zijn me: een stationaire machine uitgedorst. 41

48 Stamslaboon Ter oriëntatie zijn 29 nieuwe slaboonrassen in een vroege en late zomerteelt opgenomen ter beproeving van de gebruikswaarde bij een teelt die gericht is op de verwerkende industrie of op de verse markt. Deze rassen zijn visueel op diverse eigenschappen beoordeeld, waarbij bleek dat ongeveer de helft het vereiste niveau niet haalde. Van de betere rassen is het resultaat negatief beïnvloed door een min of meer ernstige vetvlekken-aantasting. Slechts drie rassen zijn door deze bacterieziekte niet getroffen. Hiervan kan met name het ook in andere opzichten zeer gunstig naar voren gekomen ras Belami worden genoemd. Belami was ook al met vier andere perspectief biedende rassen in een proef opgenomen waarvan periodiek machinaal werd geplukt. Deze proef is echter negatief beïnvloed door het natte weer, waardoor de opbrengsten slechts" 7à8 ton bedroegen. In een andere proef zijn de voor de verschillende teelten aanbevelenswaardige rassen op drie tijdstippen gezaaid. Bij visuele beoordeling hiervan bleek dat deze wijze van beproeving zeer zinvol is en in de toekomst uitbreiding verdient, omdat hieruit veel informatie omtrent de meest gewenste zaaitijd wordt verkregen. Op dezelfde wijze als voornoemd is een proef met een aantal rassen op grotere schaal opgezet. Hierbij is in drie stadia machinaal geoogst. De eerste zaai gaf daarbij het volgende beeld: Tabel 33 Oogstresultaten met enkele rassen gezaaid op 14 mei1980. ras optimaal 1 ) oogstdata i Jolanco Gro/Amicron Stratego Utopia Fran/Toccate Pros/Citana ,2 2 ) ,3 6,4 6, _ 7, ,4 4-11,3 41 9,3 5 10, ,1 1 _ - 11,2 13 5, ,5 9 - _ - - 8, , ,4 1 _ , ,5 2 1 ) Bedoeld wordt de datum waarop de opbrengst maximaal en de kwaliteit nog acceptabel was. 2 ) Het eerste getal geeft het aantal tonnen per ha, het tweede steeds het percentage peulen dikker dan10 mm doorsnede. Knolselderij Na de sortiments-screening die in de loop van de laatste jaren heeft plaatsgevonden, bleven er voor 1980 nog 12 beproevenswaardige rassen over. Daarmee is op de PACVtuin in Alkmaar een proef aangelegd om de gebruikswaarde voor de verse markt te bepalen. In samenwerking met het ROC Westmaas is aldaar een proef opgezet om deze zelfde rassen op gebruikswaarde voor de industrie te onderzoeken. Al deze rassen voldoen min of meer voor de teelt gericht op de verse markt. Wanneer de knollen echter in de herfst in een kas worden opgezet om deze in de loop van de winter af te zetten met een pruikje nieuw gevormd loof op de knol, dan voldoen de rassen van het type Roem van Zwijndrecht het beste. Voor de industrieteelt zijn de produktiviteitsverschillen tussen de rassen belangrijk. Van de aanbevolen rassen kwamen Arvi, Monarch en Tropa daarin het hoogst. Arvi had echter een matig blanke inwendige kleur en is tevens gevoelig voor verkleuring bij sterilisatie; Monarch is zeer gevoelig gebleken voor inwendige holheid. Bij Tropa zal de knolbedekking op minder groeizame gronden matig zijn. Dit ras heeft overigens zeer goed voldaan. De bewaarresultaten zullen moeten uitwijzen hoe hoog de gebruikswaarde reikt. Broccoli De in 1979 gestarte oriënterende rassenproeven zijn in 1980 voortgezet op grotere schaal en op meerdere proefplaatsen. Aan dit voortgezette onderzoek namen alleen dezes betere rassen deel. De proeven zijn aangelegd op de proeftuinen te Breda, Me- 42

49 terikse Veld, Vierpolders en op de tuin van het proefstation te Alkmaar. Op elke proefplaats is in drie zaaitijden gezaaid, te weten voor een vroege teelt, zomerteelt en herfstteelt. Diverse teelttechnische gegevens zijn opgenomen in tabel 34. Tabel 34 Belangrijkste teeltge;gevens van de rassenproef broccoli. aspect vroege teelt zomerteelt herfstteelt zaai periode plantopkweek plantperiode plantdichtheid (aantal/ha) oogstperiode 9-22 maart in 5 crr perspot bij12-15 C tussen 3,5-4,5 weken nazaai ± juni-10 juli mei losse plant onder platglas ca.3,5 week na zaai ± juli-29aug. 28 juni-3 juli losse plant onder platglas ca.3,5-4 weken na zaai ± sept.-1 nov. Tijdens de groei zijn diverse waarnemingen verricht aan het veldgewas, zoals hoeveelheid blad, uniformiteit en de gevoeligheid voor meeldauw. Gedurende de oogst is twee à driemaal per week gesneden, waarbij gestreefd is in een zodanig stadium te oogsten, dat het produkt ook tijdens de afzet nog kwalitatief goed blijft en o.a. vergeling en het opengroeien van de bloemknopjes voorkomen wordt. Bij het oogsten is uitgegaan van hoofdknoppen, met een maximale stengellengte van 20 cm. De belangrijkste resultaten van de in 1979 en 1980 verzamelde oogst- en waarnemingsgegevens zijn samengevat in tabel 35. Tabel 35 Belangrijkste resultaten van de in de vroege-, zomer- en herfstteelt beproefde rassen. ras aantal groeiaagen 1) hoeveelheid blad 2» hoofdknoppen % planten met kwal. I gemiddeld gewicht ing opbr. in kg/are kwal. I totale indruk opmerkingen vroege teelt Southern Cornet 87 Groene Komeet 88 Coaster 90 Corvet 92 Surfer 94 Skiff 98 6,4 4,8 6,7 6,6 6,8 7, redelijk/goed onvoldoende redelijk/goed redelijk/goed onvoldoende goed takkig, los dikke stronk zomerteelt Southern Comet 74 Groene Komeet 77 Surfer 80 Coaster 82 Corvet 86 Skiff 87 6,9 5,0 6,7 6,9 6,7 6, redelijk onvoldoende matig matig/redelijk goed redelijk/goed takkig, los meeldauwgev. dikke stronk herfstteelt Southern Cornet 86 Groene Komeet Surfer Corvet Coaster Skiff ,9 5,5 7,0 6,4 6,5 6, redelijk onvoldoende onvoldoende goed matig redelijk/goed vrij platte vorm kans op smet takkig meeldauwgev. dikke stronk 11 aantal groeidagen = aantal dagen vanzaai tot 50% oogstdatum 2) hoeveelheid blad: 1 = zeer weinig blad; 9 = zeer veel blad 43

50 Van de zes beproefde rassen heeft Southern Cornet de kortste groeiduur en Skiff de langste. Van de betere rassen is Skiff in het algemeen het meest produktief. Dit ras geeft tevens een vaste knop en een fijne korrel. Een nadeel is de wat dikke stronk. Corvet is goed produktief, heeft een fijne korrel en eveneens een vaste hoofdknop. Coaster is in de vroege teelt nog redelijk produktief. In de latere teelten blijft de produktie wat achter. Het ras Surfer is zowel matig produktief als nogal gevoelig voor meeldauw. Groene Komeet blijft zwaar achter in produktie en geeft een korte, takkige hoofdknop die tevens snel los wordt en snel tot bloemvorming overgaat. 44

51 Technisch Onderzoek in Bedrijfsverband Vruchtwisseling In de vruchtwisselingsproef De Schreef" is vanaf 1975 in vier bouwplannen met 1 op 3 aardappelen (3b, 3c, a en üb) grondontsmetting toegepast. Het gebruikte middel metarn-natrium (MN510) is tegen 300l/ha met een freesschaarinjecteur na het gewas aardappelen ingebracht. Met de grondontsmetting van 1975, 1976 en 1977 zijn 80%, 90% resp. 75% van de alen gedood (vnl. Pratylenchus neglectus en Paratylenchus spp); cystenalen zijn tot nu toe in de proef op De Schreef" niet aangetoond. In de gewassen die na de grondontsmetting zijn verbouwd, is een stikstof effect waargenomen van gemiddeld ca. +20 kg N/ha. Ook is een lichte daling van de bezetting met zaadonkruiden waargenomen, terwijl het effect van de grondontsmetting in genoemde drie jaren op het aantal opsiagplanten van aardappelen in het volggewas 60%, +20% resp. +20% bedroeg. Enige invloed van grondontsmetting op de structuur is niet waargenomen. ontsmet: opbrengst: a, 3a - -63,4 2a, 3aton/ha -51,6 2a, 3aton/ha -55,4 ton/ha I 3c 80 I 3c 4a, 4b- 3c 5a 5a relatieve opbrengstverhoging ais gevolg van grondontsmetting knolopbrengst relatief Afb. 8. Invloed grondontsmetting op het opbrengstniveau bij de 1 op 3 bouwplannen 3c,5a en 5b t.o.v. het opbrengstniveau bij de teelt 1 op 4 (4a en 4b) en 1 op 6 (2a en 3a) over de jaren 1978, 1979 en a/zomergerst + - erwten -wintertarwe-vlas - graszaad + -aardappelen. 3a /wintertarwe - vlas + - suikerbieten - zomergerst - erwten + - aardappelen. 4a /wintertarwe - suikerbieten - zomergerst + - aardappelen. 4b /graszaad" 1 " - suikerbieten - zomergerst + - aardappelen. 3c aardappelen* /gerst -graszaad" 1 " - aardappelen. 5a aardappelen* /bieten - gerst + - aardappelen. 5b aardappelen* /graszaad* - bieten - aardappelen. * = grondontsmetting na aardappelen. + = groenbemestingsgewas In afb. 8 is de invloed van de grondontsmetting weergegeven op de knolopbrengst van het gewas aardappelen (Bintje) drie jaar erna. Per jaar is het gemiddelde opbrengstniveau van de 1 op 4 bouwplannen 4a en 4b gerelateerd aan dat van de 1 op 6 rotaties 2a en 3a, dat op 100 is gesteld. De basis van de pijlen geeft de opbrengsten 45

52 weer van de 1 op 3 rotaties 3c, 5a en 5b, terwijl de lengte van de pijlen het relatieve effect van de grondontsmetting op de knolopbrengst uitbeeldt (voor bouwplan 3b was in alle drie jaren geen opbrengstvergelijking mogelijk, evenmin voor 5b in 1978). Gemiddeld over de acht vergelijkingsgevallen is het effect op de knolopbrengst +4,5%. Verschillen in effect van grondontsmetting tussen de bouwplannen kunnen uit deze daarvoor te schaarse gegevens nog niet worden afgeleid. De extra opbrengstdepressie van 5b t.o.v. 5a die gewoonlijk optreedt, blijft ook na grondontsmetting bestaan. De knolbezetting door Sclerotien van rhizoctonia en door schurft veranderde niet door de grondontsmetting. In 1977 en 1978 is in potproeven (LH, vakgroep Landbouwplantenteelt en Craslandkunde) vastgesteld dat het frequentie-effect onder meer door een behandeling van de grond met methylbromide volledig was op te heffen. Uit afb. 8 blijkt dat er bij toepassing van metam-natrium slechts sprake is van een gedeeltelijk opheffen van het frequentie-effect op de knolopbrengst. Uit het aaltjesonderzoek kwam vast te staan dat het aardappelcystenaaltje niet aantoonbaar aanwezig is, terwijl het populatieniveau van de vrijlevende aaltjessoorten Pratylenchus neglectus en Paratylenchus spp dusdanig laag is, dat schade aan het gewas aardappelen niet is te vrezen. Waarschijnlijk moet de opbrengstverhoging die volgt op grondontsmetting worden toegeschreven aan de biocide eigenschappen van metam-natrium. Nauwe bouwplannen en continuteelt van aardappelen en suikerbieten Na acht jaar vruchtwisselingsonderzoek op het proefveld PACV1 in Lelystad blijkt het gewas aardappelen in continuteelt (zie tabel 36, 1PA) ongeveer 25% lagere opbrengsten te geven dan in een driejarige rotatie (3P) met als voorvrucht wintertarwe en als volggewas suikerbieten. Aardappelen in een tweejarige rotatie met suikerbieten (2P + ) geven een tot nu toe geringe opbrengstdaling, n.l. ± 4% te zien. Een mogelijke oorzaak is het optreden van bodemschimmels. De verwelkingsziekte Verticillium dahliae leidt bij toename van de teeltfrequentie tot een vervroegde afsterving van het gewas. Ook in de Rhizoctonia-aantasting is een toename waar te nemen. Suikerbieten in continuteelt (1P) of in een tweejarige rotatie geven nog geen opbrengstdaling in vergelijking met de driejarige rotatie. In 1979 zijn in de continuteelt suikerbieten bietencystenaaltjes waargenomen. De continuteelt is daarom in de herfst van 1979 in zijn geheel ontsmet. Toch is in 1980 een lichte uitbreiding van deze besmetting opgetreden. Een duidelijke daling in opbrengst is daarbij niet naar voren gekomen. Verschillen in chemische bodemvruchtbaarheid spelen een ondergeschikte rol bij het ontstaan van opbrengstverschillen in dit onderzoek. Tabel36 Netto-opbrengst van aardappelen (ton >35 mm/ha) en suikerbieten (ton suiker/ha) bi optimale stikstofbemesting, gemiddeld over 1976 t/m 1979 en in1980. code bouwplan champost hoofdgrondbewerking aardappelen '76-'79 '80 suikerbieten '76-79 '80 3P 2P+ 2P 2R+ 2R 2C+ 2C 1PA 1P sb - wt - aa* sb - aa sb - aa sb-aa sb -aa sb -aa sb -aa aa sb ploegen ploegen ploegen rijbanen rijbanen cultivateren cultivateren ploegen ploegen _ ,3 11,2 11,1 10,9 10,7 11,2 11,3 11, ,3 10,7 11,3 11,2 10,4 10,3 10,4 * sb, suikerbieten; wt, wintertarwe; aa, aardappelen 46

53 De invloed van verschillen in fysische bodemvruchtbaarheid in de bouwplannen met 100% rooivruchten op de opbrengst van de gewassen kan sinds 1976 worden nagegaan. Binnen de tweejarige rotatie zijn drie grondbewerkingsvarianten en twee niveaus van organische bemesting opgenomen. Daarnaast wordt in samenwerking met het IB en het IMAC bestudeerd hoe de bouwvoor in kwalitatief opzicht reageert op de behandelingsvarianten. Uit schattingen van de bewerkbaarheid en plasticiteitsmetingen komen geen verschillen naar voren. Waar jaarlijks 20 ton organische stof in de vorm van champignoncompost ( champost") aan de grond wordt toegediend, blijkt de grond vochtiger te worden, maar de bewerkbaarheid niet af te nemen. De waardering van de structuur, gemeten in poriënvolume en luchtgehalte bij pf 2,0, is hoog op de normaal bereden objecten. Op het object rijbanen blijkt het poriënvolume al voor de voorjaarsgrondbewerking 5% hoger te zijn dan bij de normaal bereden objecten. Dat dit verschil vastgesteld kon worden in op wintervoor gelegde grond, duidt op het uiteenlopen van de structuur onder invloed van de berijding zelfs na de hoofdgrondbewerking. In hoeverre sprake is van een losser worden van de bedden of het langzaam dichter worden van de normaal bereden objecten kan uit het cijfermateriaal niet worden afgeleid. In kluiterigheid kunnen parallel aan de drie grondbewerkingsvarianten, duidelijk drie niveaus worden onderscheiden. Bij permanent cultivateren (2C+) blijkt de kluiterigheid sterk toe te nemen in vergelijking tot ploegen (2P+). Daarentegen neemt door het toepassen van permanente rijbanen (2R+) de kluiterigheid flink af. De verschillen in kluiterigheid komen goed naar voren in de hoeveelheid meegeoogste grondtarra bij aardappelen (tabel 37). Deze verschillen worden onderstreept door metingen van de indringingsweerstand in het voorjaar, bij het zaaibedonderzoek en bij kluiterigheidsbepalingen van de aardappelrug. Tabel 37 Hoeveelheid meegeoogste grondtarra in aardappelen (ton/ha) gemiddeld over de stikstoftrappen in1977 t/m 1979 en in1980. code bouwplan hoofdgrond- champost 1977 t/m bewerking 3P 2P+ 2P 2R+ 2R 2C+ 2C 1PA sb - wt - aa* sb-aa sb-aa sb - aa sb - aa sb - aa sb - aa aa ploegen ploegen ploegen rijbanen rijbanen cultivateren cultivateren ploegen sb, suikerbieten; wt, wintertarwe; aa, aardappelen De genoemde verschillen in fysische eigenschappen van de grond hebben tot 1980 geen opbrengstverschillen tot gevolg gehad. Zo is er geen relatie tussen de hoeveelheid tarra en de aardappelopbrengst. In 1980 blijken in het object rijbanen zowel de aardappelen als de suikerbieten betrouwbaar hogere opbrengsten te geven. Ze komen zelfs uit boven de opbrengsten in de driejarige rotatie. Wellicht heeft de overvloedige regenval in juli op de normaal bereden objecten enige groeivertraging veroorzaakt, terwijl dat door het hogere poriënvolume niet het geval is op het object rijbanen. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of in deze proef het zuurstofgehalte in de bodem mede groeibeperkend kan zijn. Door toediening van 20 ton champost per ha is het organische stofgehalte 0,3% hoger dan zonder de champost-bemesting. Dit leidt bij optimale stikstofbemesting niet tot verandering van het opbrengstniveau van aardappelen en suikerbieten (tabel 36). De jonge poldergrond met het relatief hoge kalk-, slib- en organische stofgehalte buffert wellicht voor een groot deel de verschillen in fysische eigenschappen tussen de 47

54 grondbewerkingsvarianten, de niveaus van organische bemesting en de bouwplannen. Voortzetting van dit onderzoek zal op een aantal hierboven gestelde onduidelijkheden wellicht meer licht doen vallen. Bietecysteaaltjes Voor het ontwikkelen van een strategie voor het bestrijden van het bietecysteaaltje, waarbij het, al of niet in combinatie met een chemische grondontsmetting, mogelijk zal zijn om voor dit aaltje gevoelige gewassen schadevrij te telen, is kennis noodzakelijk omtrent: - de invloed van verschillende gewassen op het verloop van de populatie van het bietecysteaaltje; - de afname van deze populatie wanneer geen waardplanten worden geteeld; - het verband tussen het vóór het zaaien resp. planten aanwezige aantal aaltjes en de opbrengst van het gewas. Hiertoe is in 1974 een proefveld aangelegd te Dirkshorn. Door het telen van niet-, minder goede en goede waardplanten (resp. knolselderij, radijs en kroot of spruitkool) en de goede waardplanten al dan niet te behandelen met verschillende doses van het systemisch nematicide aldicarb, is getracht een proefveld te creëren met een reeks dichtheden van het bietecysteaaltje. In 1977 is op dit veld een proef uitgevoerd met kroten (cv Dwergina), waarbij de grond zowel voor het zaaien als na de oogst is bemonsterd. Uit de monstername vóór het zaaien bleek de begindichtheid op de veldjes te variëren van 2 tot 84 eieren per g grond. Omdat het aantal veldjes met lage dichtheden te gering was, kon niet met zekerheid uit het verband tussen begin- en einddichtheid worden afgeleid hoe groot de maximumvermenigvuldiging (bij lage begindichtheden van het aaltje) in deze proef is geweest. Extrapolatie wijst in de richting van een maximaal vermenigvuldigingsgetal van 4. Wel was uit bovengenoemd verband af te leiden, dat de evenwichtsdichtheid ca. 40 eieren per g grond was. Grotere begindichtheden namen tussen voorjaar en herfst af met 25%. De opbrengstvermindering begon bij een dichtheid vóór het zaaien van 3 eieren per g grond. De minimumopbrengst bij zeer hoge aaltjesdichtheden werd geschat op 30% van de maximumopbrengst (hier geacht te worden verkregen bij ten hoogste 3 eieren per g grond.) Het is mogelijk, dat de maximale opbrengst onderschat is. Het gewichtspercentage veilbare kroten was onafhankelijk van het vóór het zaaien aanwezige aantal aaltjes. Ook in 1978 is op bovengenoemd proefveld een proef uitgevoerd met kroten (cv Dwergina), waarbij de grond zowel vóór het zaaien als na de oogst is bemonsterd. Uit de monstername vóór het zaaien bleek de begindichtheid op de veldjes te variëren van 2 tot 40 eieren per g grond. Uit het verband tussen begin- en einddichtheid kon een maximum vermenigvuldigingsgetal van 19 en een evenwichtsdichtheid van 55 eieren per g grond worden vastgesteld. Uit het verband tussen de begindichtheid en de opbrengst kon worden afgeleid, dat de schade begon bij 3 4 eieren per g grond, terwijl de minimumopbrengst 60% was. Per veldje van 4,5 m 2 was de opbrengst aan veilbare kroten gemiddeld 10,1 kg, terwijl de totale opbrengst 12,2 kg bedroeg. Na de teelt van kroten zijn in november 1978 op 132 veldjes grondmonsters genomen en vervolgens op dezelfde veldjes in augustus Tussen deze bemonsteringsdata waren de veldjes niet beteeld. Het aantal cysten per 500 g grond was in deze tijd afgenomen met gemiddeld 3,5%, terwijl de cyste-inhoud gemiddeld met 23,3% was verminderd. Dit resulteerde in een afname van de besmettingsgraad van de grond (= aantal eieren per g grond) met gemiddeld 26,1%. Uit de gegevens valt af te leiden, dat in deze proef de afname bij begindichtheden < 40 eieren per g grond minder was dan bij begindichtheden > 40 eieren per g grond. In het eerste geval was de afname gemiddeld 19,8% (70 veldjes) en in het tweede geval 31,0% (62 veldjes). Om de invloed van bladrammenas (cv Levana) op de populatie van het bietecysteaaltje te kunnen vaststellen, is dit gewas in augustus 1979 op 80 veldjes gezaaid, terwijl eenzelfde aantal veldjes niet is beteeld. Zowel vóór het zaaien van de bladrammenas als 48

55 na het gewas (= voorjaar 1980) zijn grondmonsters genomen, waarin de dichtheid van het bietecysteaaltje bepaald is. Zowel op de met bladrammenas als op de niet-beteelde veldjes was het aantal cysten per 500 g grond afgenomen en wel met resp. 14,8% en 9,8%, terwijl de cyste-inhoud gemiddeld met resp. 53,9% en 50,6% was verminderd. Dit resulteerde in een afname van de besmettingsgraad van de grond met resp. 60,7% en 55,4%. Uit het voorgaande blijkt dat, afhankelijk van het jaar en daarmee van de uitwendige omstandigheden, zowel hel vermenigvuldigingsgetal als de evenwichtsdichtheid in de grond belangrijk kan verschillen. Hetzelfde geldt voor de mate van afsterving bij afwezigheid van een waardplant. Uit de proef blijkt eveneens dat teelt van bladrammenas eenzelfde daling van besmettingsgraad van de grond te zien geeft als teelt van niet-waardplanten of braak. Zaaibedbereiding bij bieten en maïs op de zuidelijke zandgronden Probleemstelling De veredelingslandbouw veroorzaakt op de zuidelijke zandgronden een groot mestaanbod. Dit leidt dikwijls tot het uitrijden van drijfmest op het bouwland gedurende de winterperiode en in het voorjaar. Dit betekent dat de hoofdgrondbewerking uitgesteld moet worden tot kort voor het zaaien van bieten of maïs, dus tot laat in het voorjaar. Voor het uitrijden worden zware werktuigen gebruikt (tot 30 ton inclusief lading), vaak onder ongunstige omstandigheden voor de grond. Om de mest in te werken, en ook om enige waterberging en -doorlatendheid van de grond te bewerkstelligen, wordt tussen de oogst van het voorgaande gewas en de uiteindelijke hoofdgrondbewerking laat in het voorjaar, één of meer keren gecultivaterd. Met name op de laag gelegen percelen betekent dit dat de grond onder slechte omstandigheden intensief wordt bereden en verdicht (acht of meer keren berijden en bewerken tussen oogst en zaaien is geen uitzondering). Als de hoofdgrondbewerking pas laat in het voorjaar wordt uitge- '.PBHIIR 1 Afb. 9 Wiel aan wiel aanrijden met trekker na het ploegen. 49

56 >"âk- A' «*- Afb. 10 Aandrukken van de grond met vorenpakker voerd, is er geen tijd meer voor natuurlijke bezakking van de grond in de bouwvoor en is hij te los om als zaaibed te dienen. Een te losse grond heeft onvoldoende capillaire opstijging van vocht tot gevolg, zodat het zaad te droog komt te liggen. Bovendien gaat berijden met trekker en zaaimachine gepaard met ernstig insporen. Om een voldoende vaste grond te krijgen bij of na de hoofdgrondbewerking wordt in de praktijk een groot aantal methoden toegepast, zoals bij voorbeeld ploegen en daarna met de trekker wiel aan wiel aanrijden (Afb. 9). Door de voorlichting wordt aanbevolen om de grond aan te drukken met een vorenpakker. Dat is een uit losse ringen bestaande rol met een doorsnede van bij voorkeur 70 cm (Afb. 10). In de praktijk zijn er met name in de wat nattere jaren en vooral op laag gelegen percelen problemen met o.a. suikerbieten. Die wortelen dan ondiep, terwijl de biet zelf vertakt. Dit resulteert veelal in een matige opbrengst. De oorzaak wordt gezocht in een te dichte grond, zowel in de bouwvoor als daaronder. Deze grond is, indien met water verzadigd, door luchtgebrek niet goed doorwortelbaar. Ook de mechanische weerstand voor plantenwortels kan in geval van verdichting te groot zijn. Onderzoek Getracht is via oriëntatie in de praktijk de problemen en de mogelijkheden ter oplossing ervan nader te bestuderen. Dit gebeurde in 1980 samen met de landelijke en regionale voorlichtingsdiensten, regionale onderzoekcentra en andere instellingen waaronder de suikerindustrie, loonwerkers en boeren. Na selectie is op vier praktijkpercelen met bieten het systeem van de boer vergeleken met een beter geacht systeem van een loonwerker. Daarnaast is op het regionale onderzoekcentrum Cranendonck te Maarheeze op een perceel snijmaïs een aantal systemen van zaaibedbereiding vergeleken. De percelen verschilden zowel naar hoogteligging en ontwatering als naar voorbewerking kort voor de zaaibedbereiding. Voor bieten is behalve drijfmest, ook veelal schuimaarde uitgereden en ingewerkt. In het voorjaar wordt in het betreffende gebied steeds een vrij groot gedeelte van de zaaibedbereiding voor bieten en maïs in loonwerk uitgevoerd. De loonwerkers treffen 50

57 Afb. 11 Dubbele vorenpakker met werkbreedte van1,90 meier. hierbij vaak sterk uiteenlopende omstandigheden aan. Om toch in de meeste gevallen een goed zaaibed te kunnen maken, zijn diverse systemen ontworpen. Verreweg de meeste berusten op het principe van een hoofdgrondbewerking gecombineerd met aandrukken met een grote vorenpakker. Bij de loonwerkerssystemen zien we qua benadering twee werkwijzen, de ene uitgaande van de ploeg, de andere gebaseerd op het gebruik van een diepwerkende vastetandcultivator. Deze laatste werkwijze neemt sterk toe. Een loonwerkerssysteem met de ploeg is het gebruik van een vierschaar wentelploeg, waarmee men 25 à 30 cm diep werkt, met daaraan vast een dubbele vorenpakker. De werkbreedte van dit geheel is 1,90 meter (Afb. 11). De vorenpakker heeft open ringen met een diameter van 70 cm, op een onderlinge afstand van 16 cm. Aan weerszijden van elke grote ring is een kleinere ring geplaatst met een diameter van 40 cm. Deze ringen zijn 3 centimeter breed en zijn bevestigd op 2 cm afstand buiten de grote ring, zodat de vrije ruimte tussen de twee ringen 6 cm blijft (zie Afb. 12). Deze vorenpakkercombinatie weegt 1100 kg. De grote ringen dienen om de bouwvoor na het ploegen aan te drukken, de kleine ringen voorkomen het daarbij te diep in de bouwvoor wegzakken. De rijsnelheid is 8 10 km/uur. Het loonwerkerssysteem met de niet-kerende grondbewerking met de vastetandcultivator komt in de praktijk in meerdere varianten voor. Zelfs wordt op lichte zandgrond door één loonwerker gebr jik gemaakt van een rotorkopeg in de werktuigentrein. Het meest voorkomende loonwerkerssysteem met een cultivator bestaat uit: - Een vastetandcultivator-balk met tanden die op 40 cm diepte werken met woelplaten van 45 cm breedte (zie Afb. 13). - Twee balken met triltanclen. De tanden zijn op 40 cm onderlinge afstand bevestigd, zodat de afstand tussen twee tanden 20 cm is. - Twee in de lengterichting gemonteerde schuifplaten (± 75 cm lang en ± 15 cm hoog), die voorkomen dat de losgemaakte grond naar opzij wegvalt. - Een enkele vorenpakker met open ringen, diameter 70 cm, op een onderlinge afstand van 15 cm. 51

58 - Een enkele vorenpakker met dichte ringen, diameter 50 cm en ook op 15 cm onderlinge afstand. - Een gekartelde verkruimelrol. Dit geheel heeft een werkbreedte van 3 meter en een gewicht van een 2500 kg. De rijsnelheid is ca. 6 km/uur maten in cm Afb. 12 Opbouw dubbele vorenpakker. ** ** w. : \ Afb. 13 Vastetandcultivator-balk met tanden die op 40 cm diepte werken met woelplaten van45 cm breedte. 52

59 Afb. 14 Vastetand- en triltandcultivator, enkele vorenpakker 0 45 cm en twee verkruimelrollen. Op de genoemde praktijkpercelen zijn in 1980 de systemen vergeleken die in het onderstaand overzicht weergegeven zijn. uitgangstoestand grond vast los los systeem boer ploeg + aanrijden met kooiwielen ploeg + aanrijden met dubbellucht reeds geploegd triltandcl Itivator reeds geploegd triltandcl Itivator met daarin tussen trekkerwielen vorenpakker systeem loonwerker (zie voorgaande beschrijving ploeg + vorenpakkercombinatie a) ploeg + vorenpakker b) cultivatorcombinatie cu Iti vatorcombi natie cultivatorcombinatie Op het praktijkperceel op het regionale onderzoekcentrum Cranendonc:< te Maarheeze zijn naast elkaar verschillende manieren van zaaibedbereiding voor maïs beproefd. Het betrof hier een hoog gelegen perceel, dat juist in de winter 50 cm diep was gewoeld en daardoor vrij los; lag. Bij het uitrijden van de drijfmest voorafgaand aan de zaaibedbereiding ontstonden diepe sporen. Vergeleken zijn na ploegen als grondbewerking: a) cultivatorcombinatie, vastetandcultivator, triltandcultivator, enkele vorenpakker 0 45 cm en twee verkruimelrollen, totaal gewicht 2100 kg (zie Afb. 14); b) rotorkopegcombinatie, tussen de trekkervoorwielen vorenpakker 90 cm 0, achter 53

60 Afb. 15 Rotorkopegcombinatie met verkruimelrollen. de trekker een rotorkopeg met verkruimelrol, gevolgd door een kleine verkruimelrol 45 cm 0, en een verkruimelrol, totaal gewicht van de combinatie 1750 kg (Afb. 15); c) triltandcultivator met verkruimelrol, 1 x vrij diep, 1 x ondiep met trekker op dubbellucht(afb.16); - "_< luu,/-...f."» -!«k.?-.«" Afb. 16 Triltandcultivator met verkruimelrol en trekker op dubbellucht. 54

61 d) wiel aan wiel aanrijden met trekker op dubbellucht, daarna ondiep triltandcultivator met verkruimelrol (Afb. 17); e) als d, gevolgd door later na het zaaien mest uitrijden met een zelfrijdende mestwagen, eigen gewicht 14 ton, last 15 ton, op 6 wielen = per wiel 4830 kg, insporingsbreedte band 50 cm (Afb. 115); f) na cultivateren met triltandcultivator mestwagen als bij e. S^^^É^^ÖO-V -4 t'a'* \-^V Afb. 17 Eerst wiel aan wiel aangereden met de trekker op dubbellucht, daarna ondiep triltandcultivateren met verkruimelrol. Afb. 18 Eerst wiel aan wiel aangereden met trekker op dubbellucht, daarna later na het zaaien mest uitrijden met een zelfrijdende mestwagen. 55

62 Resultaten Uit deze oriëntatie zijn voorlopige conclusies te trekken; de gegevens hebben namelijk slechts betrekking op de omstandigheden in één jaar. Op alle percelen was het door de loonwerker geleverde zaaibed losser dan dat wat bij de boer gebruikelijk is. Als voorbeeld dienen Afb. 19 en 20, waarin de indringingsweerstand wordt weergegeven. In Afb. 19 valt op dat in het door de boer gehanteerde systeem, waarbij gebruik is gemaakt van een triltandcultivator met daarin tussen de trekkerwielen een vorenpakker, op 7 8 cm diepte een verdichting voorkomt. Deze verdichting is ontstaan bij de zaaibedbereiding. Bij het door de loonwerker toegepaste systeem met cultivatorcombinatie ontbreekt deze verdichting. Hier blijft de indringingsweerstand tot ruim 25 cm constant, terwijl bij het object boer" de weerstand op 20 cm weer snel begint op te lopen. Een en ander hangt samen met de bewerkingswijze (wel of niet gefaseerd) en de bewerkingsdiepte (de loonwerker maakt de grond dieper los). Bij het ploegen door de loonwerker en het gelijktijdig met een grote vorenpakker aandrukken van de grond, zoals eerder beschreven, ontstaat hetzelfde beeld. Doordat de loonwerker veelal dieper ploegt dan de boer en het zaaibed in dezelfde werkgang klaar maakt, ontstaat een lossere grond zonder verdichtingen (Afb. 20). Het wiel aan wiel aanrijden maakt de grond het meest vast. Daarbij neemt de dichtheid met de diepte toe. Aanvankelijk kan de groei van het gewas daardoor gunstiger zijn; later in het seizoen verdwijnt deze voorsprong echter. Het rijden over het zaaibed met een drijfmesttank kan de grond zeer sterk verdichten. Vooral onder natte omstandigheden kan de plantegroei in zo'n spoor belemmerd worden. In de praktijk is men reeds vertrouwd met de gedachte dat het uitrijden van mest een aantal rijen bieten of maïs kost. In 1980 deden zich als gevolg van fouten bij het klaarmaken van het zaaibed alleen problemen voor op laag gelegen percelen. Op hoog gelegen percelen kwamen in gewasgroei en opbrengst dit jaar geen duidelijke verschillen naar voren. Een losser zaaibed, zoals dat door de loonwerkers wordt gemaakt, is daarom vooral van belang op laag gelegen percelen. Dit blijkt uit een betere bietvorm, gepaard gaande met een hogere opbrengst in vergelijking met het door de boer toegepaste systeem. Bij het maken van een losse, goed doorwortelbare grond gaat het niet alleen om de bouwvoor. Vooral verdichtingen net daaronder kunnen de gewasontwikkeling en de lucht- en waterhuishouding storen. indringingsweerstand in kg/cm? indringingsweerstand in kg/cm 3 Afb. 19 Indringingsweerstand van perceel bij zaaibedbereiding door boer. Afb. 20 Indringingsweerstand van perceel bij zaaibedbereiding door loonwerker. 56

63 Discussie Uit het uitgevoerde oriënterende onderzoek wordt de indruk verkregen dat vooral op de laag gelegen percelen of delen van percelen hoge eisen moeten worden gesteld aan de zaaibedbereiding voor gewassen zoals bieten en maïs. Door de vaak weinig egale ligging van de percelen en de vaak slechte ontwatering is een aantal percelen in dit opzicht problematisch. Het uitrijden van mest en het bewerken van de grond gedurende het winterseizoen leiden vaak tot een te vaste ligging van de grond. De sporen van het ineen rijden van de grond zijn vaak aan het maaiveld uitgewist, maar in de grond als verdichting nog aanwezig. Een dergelijke grond zal in de regel een wat hoger vochtgehalte hebben. Het vochtgehalte bij bewerken heeft veel invloed op het resultaat van de bewerking. Een hoog vochtgehalte bij het bewerken leidt tot een relatief dicht zaaibed. In combinatie met een kleiner poriënvolume leidt dit tot minder lucht in de grond. Vooral onder natte omstandigheden kan dat kritiek zijn voor de ontwikkeling van het gewas. Maïs reageert negatief op natte grond en ook bij bieten is gevonden dat het wortelstelsel sterft en vervangen wordt door zijwortels. De systemen van de loonwerkers, zoals hier toegepast voor de grondbewerking en de zaaibedbereiding in één werkgang, hebben als voordeel boven de systemen zoals de boeren die zelf hanteren, dat alle voorgaande sporen worden opgeheven en geen berijding meer plaatsvindt. Bovendien kan de gewenste dichtheid in het zaaibed worden ingesteld. Kwaliteit van groentegewassen De Nederlandse tuinbouw heeft sinds lange tijd een goede naam wegens de hoge kwaliteit van de voor consumptie bestemde groentegewassen. Dit geldt zowel voor de binnenlandse als voor de buitenlandse markt. De kwaliteitseisen, opgesteld en gecontroleerd door het Centraal Bureau voor de Tuinbouwveilingen, hebben echter voornamelijk betrekking op de externe kwaliteitsaspecten zoals kleur, vorm, grootte, gewichtsklasse, e.d. Sinds enkele jaren wordt, als gevolg van eisen van consumenten, ondersteund door de Overheid, steeds meer aandacht geschonken aan de interne kwaliteit van de groentegewassen. Er zijn en worden normen gesteld voor toelaatbare maximumgehalten aan schadelijke stoffen in groentegewassen. Deze normen zijn meestal gebaseerd op de richtlijnen van het FAO/WHO-Joint Expert Committee on Food Additives (JECFA). Het JECFA heeft voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen, zware metalen, en andere organische en anorganische verbindingen, per stof een zogenaamde Acceptable Daily Intake (ADI) opgesteld. Deze ADI is meestal opgesteld op grond van dierexperimenteel onderzoek onder toepassing van een veiligheidsfactor 100. Een ADI is die hoeveelheid van een stof die naar de huidige stand van de wetenschappelijke kennis, door een mens gedurende zijn hele leven dagelijks mag worden opgenomen, zonder dat zijn gezondheid naar verwachting zal worden geschaad. In het volgende wordt aandacht geschonken aan de gehalten aan de schadelijke stoffen nitraat en nitriet in diverse vollegrondsgroenten (c.q. conservengroente). Reeds tientallen jaren is er belangstelling voor nitraat en nitriet in de voeding. Reden hiervoor is dat de consumptie van groenten de grootste bijdrage aan de nitraatopname door de mens levert. De ADI voor nitraat is gesteld op 5 mg NaN0 3 per kg lichaamsgewicht. Voor een volwassene betekent dit een acceptabele dagelijkse opname van 300 mg NaN0 3, of uitgedrukt in N mg N0 3 per dag. Uitgaande van bij voorbeeld spinazie met een N0 3 - gehalte van 2500 mg/kg vers produkt en een nitraatverlies door wassen en koken van ± 40% zou een volwassene van 60 kg ongeveer 150 gram spinazie mogen consumeren. De ADI voor nitriet is gesteld op 0,2 mg NaNO z per kg lichaamsgewicht. Dit betekent voor dezelfde volwassene een acceptabele dagelijkse opname van 12 mg NaN0 2 of 8 mgn

64 Tabel 38. Opname van nitraat en nitriet via verschillende soorten voedingsmiddelen in mg/persoon/dag (Corré en Breimer 1979). nitraat nitriet Nederland USA USA groenten 98 aardappelen 15 öb '' uy fruit 1,4 0,0 melken melkprodukten 1 (kaas) 0,2 0,0 brood 12 (granen) 2,0 0,0 water 7 0,7 0,0 vlees envis. 9,4 2,4 andere 4 totaal ,8 2,6 Waspeen In 1976 t/m 1979 heeft het PACV in samenwerking met het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid (IB) onderzoek verricht naar de invloed van verschillende giften varkensdrijfmest (VDM) op de opbrengst en kwaliteit van waspeen. De verschillende VDM-giften zijn wel of niet gecombineerd met verschillende stikstofgiften. Het onderzoek is uitgevoerd op het regionale onderzoekcentrum Vredepeel. De nitraatgehalten van de waspeen zijn in 1976 en 1979 vastgesteld door het Sprenger Instituut en in 1977 door het Bedrijfslaboratorium in Oosterbeek. In 1978 is geen nitraatanalyse uitgevoerd. Het verloop van het nitraatgehalte van de waspeen in de tijd is voor het jaar 1976 weergegeven in de afb. 21 t/m 23. Op 29 juni is het nitraatgehalte van de VDM-objecten ongeveer 1000 mg N0 3 kg verse waspeen (afb. 21). Er is dan nog geen sprake van een oogstbaar produkt en de waspeen is dan nog vrij klein (opbrengst ± kg/ha). In de loop van het groeiseizoen neemt het nitraatgehalte geleidelijk af, om bij de eindoogst op 16 augustus een waarde van ongeveer 600 mg N0 3 te bereiken. De variatie in nitraatgehalten tussen de verschillende VDM-objecten is tijdens het hele groeiseizoen vrij gering. Het nitraatgehalte op het 0-object ligt gemiddeld 400 mg N0 3 lager dan op de VDM-objecten. Bij de eindoogst was de opbrengst van de VDM-objecten gemiddeld kg/ha, die van het 0-VDM-object kg/ha. Bij een bemesting met alleen kunstmest is het nitraatgehalte van de waspeen van de oogst op 29 juni voor de hoogste kunstmestgiften ongeveer even hoog als bij de VDMgiften (afb. 22). Een lagere kunstmestgift heeft een lager nitraatgehalte tot gevolg. Tijdens het verloop van de groei neemt het nitraatgehalte ook hier geleidelijk af tot waarden die bij de eindoogst op 16 augustus beneden de 450 mg N0 3 liggen. De resultaten, zoals die zijn weergegeven in afb. 23, laten zien dat een combinatie van de verschillende VDM-giften met een kunstmestgift van 90 kg N/ha een grotere spreiding van de nitraatgehalten tussen de VDM-objecten tot gevolg heeft. Het gemiddelde niveau van het nitraatgehalte van de VDM-objecten bij de eindoogst ligt echter lager dan zonder toediening van de kunstmest. Het niveau van het object 0-VDM is echter gestegen. In de jaren 1977 en 1979 zijn alleen de nitraatgehalten van de eindoogst bepaald. Deze gehalten in mg N0 3 /kg verse waspeen zijn in afb. 24 per stikstofgift uitgezet tegen de VDM-giften. Ter vergelijking zijn ook de nitraatgehalten van de eindoogst van de VDM-objecten zonder stikstofgift uit 1976 in deze grafiek opgenomen. Hieruit blijkt dat de nitraatgehalten onder invloed van de hogere stikstofgiften bij de lage VDM-giften (0;40 ton VDM/ha) verhoogd worden. Bij de hoogste VDM-gift heeft een stikstofbemesting nauwelijks meer invloed op het nitraatgehalte. De jaarinvloeden bij de hoogste VDM-gift zijn gering. Een strengeling van jaarinvloed en oogsttijdstip zal echter zeker aanwezig 58

65 mgn03 kg verse waspeen O ton VDM/ha 40 ton VDM/ha 60 ton VDM/ha 0 ton VDM/ha ton VDM/ha ton VDM/ha kgn03 kg verse waspeen Samenstelling VDM (- Varkensdrijfmest) %ds as% N% P205% K! 0% verse VDM 4,5 1,4 0,45 0,38 0,41 2/8 16/8 Oogsttijdstip1976 Afb. 21. Het verloop van het nitraatgehalte (mg N0 3 /kg vers) van waspeen in de tijd onder invloed van verschillende drijfmestgiften. 16/8 Oogsttijdstip1976 Afb. 22. Het verloop van het nitraatgehalte (mg N0 3 /kg vers) van waspeen in de tijd onder invloed van een verschil in stikstofbemesting. zijn. De jaarinvloed bij de lagere VDM-giften zal beïnvloed zijn door de uitgangstoestand van de grond, en dan met name het stikstofgehalte van de grond. In de waspeenmonsters van 1976 is ook het nitrietgehalte bepaald. Dit lag gemiddeld over alle objecten op een niveau van 0,2 mg N0 2 per kg vers produkt met een variatie van 0,1 0,4 mg N0 2 per kg vers produkt. Naast het onderzoek naar de invloed van VDM op de opbrengst en kwaliteit van waspeen is er op de proeftuin Wieringerwerf onderzoek verricht naar de invloed van deling van de stikstofgift op de opbrengst en kwaliteit van de waspeen. In 1977 en 1979 zijn van de in dit onderzoek betrokken objecten de nitraatgehalten van de eindoogsten geanalyseerd. De resultaten van deze analyse zijn weergegeven in tabel 39. Hieruit blijkt dat in beide jaren het nitraatgehalte van de waspeen toeneemt bij een klimmende eenmalige stikstofbemesting. Deling van de stikstofbemesting heeft meestal een daling van het nitraatgehalte tot gevolg. Het maximale nitraatgehalte ligt bij ongeveer 500 mg N0 3 en wordt in beide jaren bereikt bij een stikstofgift van 180 kg N/ha, hetzij als eenmalige (1977) of gedeelde (1979) toediening. Gezien de ervaringen op het ROC Vredepeel is er geen reden om te veronderstellen dat een hogere stikstofbemesting een veel hoger nitraatgehalte dan deze 500 mg tot gevolg zal hebben. 59

66 mgn03 kg verse waspeen 1 O ton VDM/ha + 90 kg N/ha 2 40 ton VDM/ha + 90 kg N/ha 3 60 ton VDM/ha + 90 kg N/ha 4 80 ton VDM/ha + 90 kg N/ha ton VDM/ha + 90 kg N/ha ton VDM/ha + 90 kg N/ha 16/8 Oogsttijdstip1976 Afb. 23. Het verloop van het nitraatgehalte (mg NOj/kg vers) van waspeen in de tijd onder invloed van verschillende drijfmestgiften met een aanvullende kunstmestgift van 90 kg N/ha. 120t Afb. 24. Het verband tussen het nitraatgehalte (mg N0 3 /kg vers) van waspeen bij de oogst en de toediening van verschillende hoeveelheden varkensdrijfmest, wel en niet gecombineerd met kunstmeststikstof (1976, 1977,1979). Tabel 39. De invloed van de hoogte en de deling van de stikstofbemesting op het nitraatgehalte (mg N0 3 /kg verse waspeen) van waspeen (1977,1979). kg N/ha 1/1 3/4 1/4 1/2 1/2 1/4 3/4 1e gift 13/5 2e gift 13/ Spruitkool Van een stikstofbemestingsproef bij spruitkool op het ROC Westmaas, aangelegd door Alblas in 1978 zijn van de eerste pluk op 11 december monsters genomen voor analyse op het nitraatgehalte. Hetzelfde is gebeurd met de monsters van een soortge- 60

67 lijke proef te Hazerswoude, eveneens uitgevoerd door het ROC Westmaas. De resultaten hiervan zijn weergegeven in tabel 40. Uit de resultaten blijkt dat noch de stikstofbemestingsvarianten, noch het verschil in de ligging van de percelen enige invloed hebben op het uiteindelijk nitraatgehalte van deze spruitkool. De tweede stikstofbemesting (op 21/8) van 150 kg N/ha heeft echter wel een duidelijk verhogende invloed gehad op het N-totaalgehalte van de spruitkool. Tabel 40. De nitraatgehalten in mg NO a /kg vers en de N-totaalgehalten in mg N/kg vers van spruitkool onder invloed van een variatie in de stikstofbemesting (Westmaas, Hazerswoude 1978) Ras Sigmund. bemesting kg N/ha Westmaas Hazerswoude A* B* N0 3 N-tot. N0 3 N-tot. N0 3 N-tot ,0 30,8 30,8 46,2 30,2 30,4 48,3 30, ,4 31,2 30,4 45,0 44,4 31,0 31,2 29, ,4 30,2 31,2 31,2 44,1 31,8 31,4 29, * A = normaal; B = verhoogd: op 11 oktober 1977 is op dit object 200 kg N/ha in de vorm van kalkammonsalpeter gestrooid. Spinazie Door Breimer van de Vakgroep Bodemkunde en Bemestingsleer van de Landbouwhogeschool zijn de afgelopen jaren gedeeltelijk in samenwerking met het PACV een aantal stikstofbemestingsproeven met spinazie uitgevoerd. Het doel was om op basis van het stikstofgehalte van de grond te komen tot een bemestingsadvies voor conservenspinazie met een uit het oogpunt van volksgezondheid acceptabel nitraatgehalte, en een voor de teler acceptabele opbrengst. Als eerste voorzichtige conclusie kwam uit dit onderzoek naar voren dat bij een hoeveelheid stikstof van 150 kg N/ha, bestaande uit de bodemvoorraad aan stikstof plus een aanvullende hoeveelheid kunstmeststikstof, de opbrengst hooguit 10% beneden de optimale opbrengst zou liggen, en dat het nitraatgehalte op 1500 mg NCykg vers produkt of lager zou liggen. Nader onderzoek op andere dan in het reeds verrichte onderzoek betrokken bodemtypen was noodzakelijk. Door gebrek aan mankracht en financiële middelen kon dit in de voorgestelde opzet (vijf stikstoftrappen, vier herhalingen en op minstens dertig proefvelden in voor- en najaar) niet worden gerealiseerd. In samenwerking met de industrie (Nutricia, HAK) is toen besloten om het voorlopige stikstofbemestingsadvies van Breimer op praktijkpercelen te toetsen. Dit is gebeurd in het voorjaar van 1980 op vijftien percelen waarvan er vijf op zandgrond (1 t/m 5), vijf op rivierklei (7 t/m 11), en vijf op zeeklei (rest) lagen. De proefopzet was vrij eenvoudig: bepaal in het vroege voorjaar het stikstofgehalte van de grond tot 60 cm (de verwachte maximale bewortelingsdiepte van spinazie) en vul de gevonden hoeveelheid stikstof met kunstmest aan tot 150 kg N/ha. Dit systeem is toegepast op de ene helft van het perceel, terwijl de andere helft volgens het systeem van de teler c.q. contractant is bemest. De opbrengsten zijn bepaald door op het moment van de oogst van elk bemestingssysteem 4 x 2 m 2 te oogsten en te wegen (Bommeljé; CAD Bodemaangelegenheden in de Tuinbouw); dus acht monsters per perceel. De Vakgroep Bodemkunde en Bemestingsleer heeft van elk monster het drogestofgehalte en het nitraatgehalte bepaald. Het Sprenger Instituut (Schijvens) analy- 61

68 seerde het vitamine C-gehalte van de monsters. De resultaten van dit onderzoek zijn grafisch verwerkt in de afb. 25 t/m 27. In afb. 25 is de relatie weergegeven tussen de opbrengst per ha aan verse spinazie en het nitraatgehalte van de spinazie die afkomstig was van de verschillende percelen. Een en ander onder invloed van de stikstofbemesting volgens het voorlopige bemestingsadvies (o) en volgens het bemestingssysteem van de teler (x). Hierdoor is het mogelijk de verschillen in nitraatgehalte en opbrengsten tengevolge van verschillen in de stikstofbemesting, per perceel te vergelijken. Hierbij valt het op dat bij een stikstofbemesting volgens het advies het nitraatgehalte van de spinazie belangrijk lager is dan van spinazie die niet volgens het advies is bemest. Op zandgrond (1 t/m 5) daalt niet alleen het nitraatgehalte, maar gaat ook de opbrengst sterk omlaag. Voor sommige percelen is de daling zelfs zo sterk dat het opbrengstniveau bereikt wordt waarbij het niet meer lonend is om de spinazie machinaal te oogsten (± 17,5 ton/ha). Met betrekking tot de rivier- en zeekleigronden kan gesteld worden dat de daling van het nitraatgehalte bij toepassing van het bemestingsadvies gepaard gaat met een relatief geringere opbrengstdaling. Uit de onderste grafiek van afb. 26 blijkt dat het voorlopige stikstofbemestingsadvies van 150 kg N/ha vanuit de opbrengstkant bekeken waarschijnlijk 30 à 50 kg N/ha te laag is en bijgesteld moet worden tot 180 à 200 kg N/ha. Bij deze stikstofvoorraad (bodem + kunstmest - N) zou dan geen opbrengstderving optreden en het nitraatgehalte zou ongeveer gelijk of lager zijn dan de voorlopig gestelde norm van 1500 mg NO,/kg spinazie (bovenste grafiek afb. 26). NO, mmol kg ' ma N03-gehalte " O 12 mis '3<X,1* O * «l., IC 480- m to 2 8% droge stof Opbrengst 400 N (mg kg, vers) 15 10% droge stof 320- N (mg kg-, vers) m i 8% droge stof O % droge stof $&,? os '3»og Of aw DOOM 7 5 ' 3 n 02 O 5 O? V/-I 1 ^ i 1 1! " » zonder advies o met advies opbrengst ton ha -1 Afb. 25 Verband tussen de opbrengst en het nitraatgehalte van spinazie op onderscheiden bedrijven. Gemiddelden van de waarnemingen uit voorjaar 1980 (Slangen en Breimer, LH). T, O0 zonderadvies omet advies Nvoorraad (kg ha') 2nr.bedrijf - grenswaarden (zietekst) Afb. 26 Opbrengst en nitraatgehalte van spinazie in relatie tot de voor de plant beschikbare hoeveelheid stikstof. Voorjaar 1980 (Slangen en Breimer). 62

69 Vit.C mg kg' V zonder advies o met advies N y" 0 ^^9 -T > 12nr. bedrijf (Ngift +Nmin) Afb. 27 Vitamine C-gehalte van spinazie (mg/kg droge stof) onder invloed van onderscheiden N-giften op15 bedrijven. Voorjaar 1980 (Schijvens, Sprenger Instituut). Zoals uit afb. 27 blijkt, zal bij een opwaardering van het stikstofbemestingsadvies tot 180 kg N/ha het vitamine C-gehalte sterk dalen t.o.v. het gehalte bij het oude advies en dan op een waarde van ongeveer 5000 mg vitamine C/kg drogestof terecht komen. Er moet echter nadrukkelijk op worden gewezen dat de bovenstaande resultaten betrekking hebben op éénjarig onderzoek op akkerbouw praktijkpercelen t.b.v. de teelt van spinazie bestemd voor de verwerking door de conservenindustrie. Ten aanzien van de consequenties voor de teelt van spinazie voor de verse markt, kan vanuit de resultaten van dit onderzoek geen uitspraak gedaan worden over de opbrengsten en nitraatgehalten van de spinazie. Conclusie - Bij een hogere stikstof bemesting dan in de praktijk voor waspeen gebruikelijk is, blijkt het nitraatgehalte van waspeen op het tijdstip van de oogst niet veel hoger te liggen dan 500 mg N0 3 per kg verse waspeen. Dit geldt zowel voor zandgronden als voor lichte zavelgronden. - Ofschoon er nog geen onderzoek naar het verloop van het nitraatgehalte in de tijd bij spruitkool heeft plaatsgehad, kan, gezien de lage nitraatgehalten die gevonden zijn, gesteld worden dat het nitraatgehalte bij spruitkool niet problematisch zal worden. - Uit het onderzoek dat in het voorjaar 1980 met spinazie is uitgevoerd, komt naar voren dat op rivier- en zeekleigronden bij een bodemvoorraad + bemesting van 180 à 200 kg N/ha zowel de opbrengst als het nitraatgehalte voldaan hebben aan de gestelde eis en norm. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of dit voor volgende jaren en seizoenen bevestigd kan worden. Bij een verlaging van de norm van het nitraatgehalte van 1500 mg N0 3 /kg verse spinazie, zal echter wel rekening gehouden moeten worden met een kans op opbrengstreductie die vooral op zandgronden aanzienlijk kan zijn (afb. 26). 63

70 ONDERZOEK IN DE REGIO'S Algemeen De regionale onderzoekcentra hebben ook in 1980 weer een fors onderzoekpakket gerealiseerd. Een hechte samenwerking met de regionale proefboerderijen en proeftuinen ligt hieraan ten grondslag. Mede hierdoor is het voor deze centra mogelijk niet alleen kwantitatief omvangrijke programma's, maar ook kwalitatief goed onderzoek waar te maken. De reeds enige jaren aanwezige tendens van een relatieve toeneming van het aandeel regionaal onderzoek ten opzichte van het landelijke, uitgevoerd door de regio's, heeft zich dit jaar voortgezet. Enerzijds komt dit door enige afname van het aantal landelijke proeven, anderzijds door een stijging in absolute zin van de aantallen regionale projecten en proeven. Verhoudingsgewijs betekent dit voor de regio's een vergrote eigen inspanning voor het onderzoek. Voor de daarvoor in aanmerking komende regionale proeven zijn in samenwerking met DLO/NRLO projectbeschrijvingen opgesteld, die opgenomen zullen worden in de landelijke projectenadministratie. Tijdens de winterbijeenkomst van de akkerbouwproefboerderijen en -bedrijven is onder meer van gedachten gewisseld over een aantal meteorologische zaken in land- en tuinbouw. Gelet op het grote belang van deze materie en de algemene belangstelling hiervoor zijn in overleg met de Vakgroep Natuur- en Weerkunde van de Landbouwhogeschool gedachten geformuleerd over een Landbouwweerdienst ten behoeve van het praktijkonderzoek en de land- en tuinbouwpraktijk. Aansluitend hierop heeft genoemde Vakgroep een rapport opgesteld over mogelijke landbouwweerstations. In het kader van de samenwerking op onderzoekgebied tussen de Nederlandse Suikerindustrie/IRS en de regionale akkerbouwproefboerderijen is de periode geëvalueerd. In een bespreking met de respectievelijke vertegenwoordigers is unaniem besloten deze samenwerking opnieuw voor een periode van drie jaar voort te zetten. Om een gelijke en evenredige behandeling te verkrijgen bij de verschillende proefboerderijen en proeftuinen, zowel in materieel als in financieel opzicht, is ook helaas dit jaar weer tevergeefs getracht de onderzoeker van de proeftuin Wieringerwerf in dienst van het PACV over te nemen. ONDERZOEK Als prioriteiten gestelde nieuwe onderwerpen, dan wel wederom de aandacht vragende zaken, bij de onderzoekplanning voor 1981 : Akkerbouw Graanstro in combinatie met dierlijke mest als methode van organische stofvoorziening. N-bemesting bij spruitkool en de rasverschillen hierbij. N-profielonderzoek bij meerdere aardappelrassen met Bintje als referentiegewas. Bemestingswaarde van zuiveringsslib bij praktijktoepassing. Kalk als gewasbemesting bij suikerbieten. Effecten van mangaan- en koperbespuitingen bij aardappelen, suikerbieten en tarwe. Zaaibedstabilisatie op slempgevoelige zavelgronden. Invloed van de losheid van de grond in de rug bij de aardappelteelt op zandgrond. Vruchtwisselingsvraagstukken in het veenkoloniale en oostelijke zandgebied. Toepassing van groeiregulatoren in samenhang met teeltmaatregelen bij consumptieaardappelen en pootgoed. Fusariose bij tarwe. Moeilijk te bestrijden bodemziekten bij de aardappelteelt op kleigronden. Bestrijding van Botrytis bij veld- en tuinbonen. 64

71 Groenteteelt Rassenonderzoek bij verschillende gewassen zoals asperge, augurk, kropsla, spruitkool, winterpeen, witlof en enkele kleine gewassen. Voorts een vergelijking van 1, 2 of 3 planten per perspot met losse planten en ter plaatse zaaien bij kroten en de teelt van extra vroege witlof. Bij de bestrijding van ziekten heeft knolvoet in koolgewassen een prioriteit, terwijl bodemmoeheid bij asperges nog steeds een onopgelost probleem is. Het onderzoek naar het nitraat-gehalte in kropsla in relatie tot het N-mineraal onderzoek en de N-bemesting zal worden gestart. 0> \/t '., 1 SfflBMl 0 OLi *ÏV< Afb. 28 Knolvoet, een hardnekkige ziekte. Nieuw onderzoek In 1980 zijn de volgende nieuwe regionale projecten/proeven aangelegd: Proefboerderij Rusthoeve Bestrijding van late onkruiden door onderbladbespuiting in suikerbieten; voorts bestrijding van meeldauw in wintergerst, fusarium sp. in wintertarwe, bladluizen in zomergerst, Sclerotinia sclerotiorum in karwij en wollige peenluis in karwij. Proefboerderij Westmaas Losmaken van de ondergrond bij een kleiplaatgrond met een grofzandige ondergrond te Werkendam; kalibemesting van consumptie-aardappelen op K-fixerende grond; N- bemesting in samenhang met beregening bij consumptie-aardappelen; behandeling in m 3 -kisten van pootgoed voor teelt van consumptie-aardappelen. Proefboerderij Prof. DrJ. M. van Bemmelenhoeve Invloed van ontvelling van pootgoed op de hoedanigheid van de knollen en de kieming. 65

72 Proefboerderij De Kandelaar Effecten van afdekken met plastic folie op groei en produktie bij stamslabonen; zaaitijden met twee rassen stamslabonen; onkruidbestrijdingsproeven gericht op late veronkruiding in aardappelen en suikerbieten; distels in wintertarwe; kleefkruid op de wintervoor. Proefboerderij De Waag N-profiel/bemesting bij eerstejaars plantuien en waspeen; bestrijding van late onkruiden in aardappelen en suikerbieten; bestrijding van Alternaria dauci in waspeen door middel van zaadontsmetting en gewasbespuitingen. Proefboerderij Ebelsheerd Rassenvergelijkingen bij stamslabonen en veldbonen voor de rijpe oogst. Proefboerderij Feddemaheerd Plantaantallen en potermaten bij de pootgoedteelt; invloed van bezanden van kleigrond op de groei en opbrengst van pootaardappelen. Proefboerderij Kooijenburg Vergelijking van bewaarmethoden te velde bij fabrieksaardappelen; vruchtwisselingsonderzoek gericht op snijmaïs als voorvrucht; toepassing van zuiveringsslib van de aardappelmeelindustrie; zaaibedstabilisatie van suikerbieten door het zaaien van zomergerst tussen de rijen. Proefboerderij Geert Veenhuizenhoeve N-onderzoek op bezand laagveen te Harkstede en Lageland; vergelijking bewaarmethoden te velde bij fabrieksaardappelen; toepassing zuiveringsslib van de aardappelmeelindustrie. Proefboerderij A. G. Mulderhoeve Teeltsystemen bij wintertarwe en wintergerst; bewaarmethoden te velde bij fabrieksaardappelen; zaaibedstabilisatie bij suikerbieten door inzaai van zomergraan; bestrijding van late onkruiden in fabrieksaardappelen met bentazon en de specifieke rasgevoeligheid voor dit middel; toepassing zuiveringsslib van de aardappelmeelindustrie. Proefboerderij Vredepeel Teeltsystemen bij zomer- en wintergerst; zaaibedstabilisatie bij suikerbieten door inzaai van zomergerst tussen de rijen; bestrijding van late onkruiden in suikerbieten door onderbladbespuiting. Proefboerderij Wijnandsrade Teeltsystemen bij zomergerst; plantdichtheden bij veldbonen; plantdichtheden en N- bemesting op opbrengst en kwaliteit bij witlofwortels; onkruidbestrijding bij de teelt van witlofwortels; overbekalking bij aardappelen; bestrijding van late onkruiden in suikerbieten door onderbladbespuiting. Proeftuin Wieringerwerf Rassenonderzoek en plantafstanden bij sjalot. Onkruidbestrijdingsproeven in Chinese kool, sluitkool, zomerprei en witlof. Verder zijn in onderzoek genomen de bestrijding van koolvlieg in broccoli, knolvoet in spruit- en bloemkool en smeul" in kropsla. Boriumbespuiting ter voorkoming van bruine pitten bij de trek van witlof is eveneens in onderzoek genomen. Proeftuin Breda Een rassen-plantaantallenonderzoek en een rassenproef onder plastic folie met respectievelijk augurk en ijsbergsla. 66

73 Vervroeging van de teelt van knolvenkel onder plastic folie evenals de opkweek van plantmateriaal van Chinese kool voor de vervroegde teelt onder folie. Onkruidbestrijding bij de teelt van kropsia en prei onder plastic folie. Voorts Erwiniabestrijding in prei en koolvlieg in rettich. In bloemkool is een beregeningsproef aangelegd. Proeftuin Ens Rassenonderzoek bij spruitkool in de normale teelt, evenals een rassenonderzoek witlof voor de trek zonder dekgrond. Het bestrijdingsonderzoek naar Alternaria in waspeen is voortgezet. Proeftuin Meterik Rassenproeven met de gewassen bloemkool, Chinese kool, kropsia, stokspekbonen en spruitkool. Zaaizaadhoeveelheden- of plantgetallenonderzoek onder plastic folie met bospeen, broccoli, knolvenkel, radijs en witlof. Ook onkruidbestrijdingsproeven met een aantal gewassen zijn voortgezet of gestart. Proeftuin Vierpolders Het onderzoek beperkte zich in hoofdzaak tot enkele bestrijdingsproeven van koolvlieg en andere insekten in spruitkool en koolvlieg in Chinese kool. Aantallen proeven In de tabellen 41 en 42 zijn gegevens vermeld met de aantallen proeven van respectievelijk de proeftuinen en regionale akkerbouwproefboerderijen. Het aandeel van de landelijke proeven is wederom iets verminderd, dat van de regionale wat toegenomen. Het totale aantal proeven is iets groter dan vorig jaar. De maanden maart en april waren droog en koud met veel wind. In de periode junijuli viel veel neerslag en was het eveneens koud met veel wind. Het is nuttig en interessant de resultaten van de proeven mede te zien in het kader van deze vrij langdurige extreme weersomstandigheden. Tabel41 Gegevens en aantallen proeven van de proeftuinen. proeftuin Breda Meterik + Helden Wieringerwerf oppervlakte groenten in are aantal proeven totaal aantal geïntegreerde + landelijke proeven aantal regionale proeven % regionale proeven van het totale aantal proeven voornaamste gewassen prei witlof asperge kropsia augurk spruitkool knolvenkel broccoli ijsbergsla asperge augurk kropsia prei knolvenkel broccoli ijsbergsla Chin, kool bloemkool peen knolselderij witlof sluitkool spruitkool uien kroot peen bloemkool andijvie Chin, kool kropsia 67

74 O M - O ^O T ' 52 r m K (N <j\ U-C T3 1) "53 _Q "c J^ -ï «at 01 -c o o O ^ 5»? u~, ±11 ini^ J3MMK O O 3 J2 Et - m ro in (N co o -Q M O Q. v "D C c > o a c 0) ra ra c o *Ö0 0J E 3 i: c 0) 0 U E*. O) 'Z s iü? «a> i- >.o -o oc! *- a> L OC) ' i_ aj r* Q-!rr S =5-c " S 2 S-S 5.2 a- c c S c c '5c c ^ m -i A ra n n nj n S m re L. ) "h ai IJ (U -n > % ra ai ±! ' 3 ct "! 0) o! '5 04

75 Ontwikkelingen Proefboerderij Rusthoeve Door inkrimping van het areaal zomergerst in Zuidwest-Nederland zal het aantal proefvelden met dit gewas wat afnemen. Om meerdere redenen wordt voorshands afgezien van rassenonderzoek bij de graszaadteelt. Proefboerderij Westmaas Duidelijk merkbaar in de bedrijfsvoering is dat de laatste jaren het onderzoek aan de gewassen spruitkool, knolselderij en witlof is toegenomen. Dit betekent veel arbeid op proeven buiten het bedrijf. Voor beregeningsonderzoek is in eigen beheer een apparaat gebouwd conform het ontwerpvan proefboerderij De Kandelaar. Proefboerderij Prof. Dr). M. van Bemmelenhoeve De mechanisatie van de oogst van graanproefvelden e.d. is verder doorgevoerd door aanschaf en aanpassing van een praktijkmaaidorser met een opvallend grote capaciteit; deze machine oogst ook het praktijkgedeelte. Proefboerderij De Kandelaar Volgens eigen ontwerp en in eigen beheer is een mobiel beregeningsapparaat voor proefvelden geconstrueerd. Voor het beregeningsonderzoek betekent dit een grote vooruitgang. Voor het voorkiemen van pootaardappelen is op het bedrijf een schuurkas gebouwd. Afb. 29 Proefveldenberegeningsapparaat op De Kandelaar. 69

76 Proefboerderij Feddemaheerd De heer P. J Coedbloed, voordien werkzaam op de Van Bemmelenhoeve, is per 1 augustus in dienst getreden als assistent-bedrijfsleider. Proefboerderijen Kooijenburg, Geert Veenhuizenhoeve en A. G. Mulderhoeve De drie Stichtingen Interprovinciaal Onderzoekorgaan", Bestrijding aardappelmoeheid en andere bodemziekten" en Akkerbouwproefboerderijen" op zand- en dalgrond in Middenoost- en Noordoost Nederland zijn per 31 december opgeheven. Hiervoor in de plaats is gekomen de Stichting Interprovinciaal Onderzoekcentrum voor de Akkerbouw", te zien als voortzetting van de oude stichting voor de drie genoemde proefboerderijen. Besloten is op de A. G. Mulderhoeve het meerjarige regioproject vruchtwisselingsonderzoek Veenkoloniën" te realiseren. Dit onderzoek richt zich met name op de frequentie van de fabrieksaardappelteelt in verschillende gewasrotaties. Proefboerderij Vredepeel Besloten is tot de bouwvan een nieuwe werktuigenloods, te realiseren in Ter verbetering van de mechanische onkruidbestrijding zijn, volgens eigen ontwerp, open kooirollen gemonteerd achterde schoffelmessen van hetwiedgarnituur. Proefboerderij Wijnandsrade In de loop van 1979 en 1980 heeft de Stichting ca. 21 ha pachtgrond in eigendom verworven. De mechanisatiegraad is verder toegenomen. Proeftuin Breda In de loop van 1980 zijn de renovatieplannen voor de bedrijfsruimte gerealiseerd. Naast de uitbreiding van de sorteer- en beoordelingsruimte is ook een witlofforceerinrichting gebouwd. Drie cellen zijn ingericht voor onderzoek bij de witloftrek op stromend water en twee voor de trek zonder dekaarde in de grond. Proeftuin Meterik Het afgelopen seizoen deed zich op de proeftuin bij de koolgewassen een bijzonder zware aantasting van knolvoet voor. Besloten is om de koolgewassen de komende jaren onder te brengen op de voormalige proeftuin te Helden. Voorbereidingen voor de bouw van een nieuwe aspergezaadkas en voor opkweek van plantmateriaal zijn getroffen. Voor de meerjarige metam-natriumproef zal dientengevolge een nieuwe plaats gezocht moeten worden. Proeftuin Vierpolders Eind oktober ging de tuinchef, de heer P. Roozenboom, met pensioen. De proeftuin werd per 1 november voorlopig gesloten. Besprekingen voor het opzetten van een nieuwe proeftuin, een combinatie van glas en vollegrond, worden voortgezet. Een probleem is het verkrijgen van een goed stuk grond. Ook de locatie is hierbij van betekenis. Proeftuin Wieringerwerf De besprekingen omtrent verplaatsing van de proeftuin naar de Streek worden voortgezet. Bewaarmethoden en voorkiemen bij pootaardappelen (FH 197) De methode van het bewaren en voorkiemen van pootaardappelen in kiembakjes is een goede, maar arbeidsintensieve methode gebleken. Bij grote oppervlakten pootaardappelen en een geringe arbeidsbezetting wordt daarom gezocht naar een arbeidsbesparende methode met behoud van dezelfde kwaliteit en opbrengst. In de praktijk worden reeds tonskisten gebruikt voor het bewaren en voorkiemen. Hierbij wordt aanvankelijk de temperatuur laag gehouden door middel van buitenluchtkoeling. Ver- 70

77 der worden de kisten enkele keren omgestort. De bedoeling hiervan is de topspruit te verwijderen en korte, stevige kiemen te krijgen. Verder is er een ontwikkeling van het voorkiemen in de zogenaamde schuurkas". Dit is een glazen poterbewaarplaats met enkele of dubbele beglazing, waarin de aardappelen vanaf het sorteren tijdens de winter worden geplaatst. De aardappelen worden in kiembakjes gedaan, die met de heftruck op pallets worden ingebracht en uitgehaald. De goede belichting zorgt hierbij voor een gelijkmatige kieming met goede, stevige kiemen. Deze rationele bewaar- en voorkiemmethoden zijn in 1980 vergelijkenderwijs onderzocht. Voor de proef zijn de volgende objecten gekozen : A. buitenluchtkoeling van eind november tot 28 februari; daarna warmtestoot, vanaf 10 maart bij kunstlicht en vanaf begin april tot het poten buiten afharden; B. vanaf 18 december in de schuurkas in kiembakjes; C. buitenluchtkoeling van eind november tot 28 februari; daarna warmtestoot en vanaf 10 maart in de schuurkas; D. vanaf 13 december in tonskisten. De objecten A en C hebben een duidelijke warmtestoot gehad, terwijl voordien de topspruiten van de aardappelen zijn verwijderd. Bij object B en D is de topspruit niet verwijderd. Bij de objecten A, B en C hadden de aardappelen bij het poten mooie, stevige kiemen; bij object D waren de kiemen wat onregelmatig van lengte. Er was weinig verschil in groei en ontwikkeling tussen de objecten, alhoewel object D iets achterbleef. De voorvrucht van het perceel (24% afslibbaar) was wintertarwe. De ph-kci was 7,4 en het humusgehalte 1,7%. De bemesting bedroeg 700 kg en 580 kg K-60. Het ras was Desiree in de maat 35/45 en dit is op 15 april gepoot. Het loof is doodgespoten op 31 juli, terwijl de aardappelen op 20 augustus zijn gerooid. De opbrengstgegevens zijn samengevat in tabel 43. Tabel 43 Opbrengsten bewaar- en voorkiemproef. bewaarmethode sortering in % van 28/35 35/45 totaal 45/55 55/65 >65 totaal kg/are % aantal stengels perm 2 A B C D ,6 24,3 22,3 20,6 402 ( =100) Dit onderzoek heeftin 1980 dezelfde resultaten opgeleverd als in 1979, te weten: tussen de objecten A, B en C is geen verschil in opbrengst gebleken. de opbrengst van object D was duidelijk lager dan van A, B en C. Stikstofhoeveelheden op vlas (RH 649) Vlas vraagt weinig stikstof, vandaar dat iets te veel al gauw aanleiding kan zijn tot legering en kwaliteitsverlies. Een meer gerichte stikstofgift zou gebaseerd kunnen zijn op de hoeveelheid die in de grond aanwezig is en door grondonderzoek bepaald is. In 1978 is daarom onderzoek opgezet naar de relatie bodemstikstof en de benodigde aanvullende stikstofgift, om zodoende een betere adviesbasis voor de stikstof bemesting van vlas te bereiken. Dit onderzoek is in 1979 en 1980 voortgezet. De proef is aangelegd in Zeeuws-Vlaanderen op een kalkrijke kleigrond van 38% afslibbaar en als voorvrucht bruine bonen. Als objecten waren de stikstoftrappen 0, 10, 20, 30, 40 en 50 kg N per ha (in viervoud) aanwezig; de stikstof is op 21 maart gestrooid. Het ras was Hera, gezaaid op 25 maart tegen 125 kg zaaizaad per ha, op een rijenafstand van 8 cm. 71

78 Door de geringe regenval in mei werd de begingroei van het vlas vertraagd. Nadien heeft het vlas een voldoende lengte gekregen; de groei was gezond en de rijping mooi. In tabel 44 is aangegeven hoeveel stikstof op 13 februari per bemonsterde laag aanwezig was. De resultaten van de waarnemingen en de opbrengsten aan ongerepeld vlas zijn opgenomen in tabel 45. Tabel44 Stikstof in profiel op 13 februari, bemonsterde laag 0-20 cm cm cm cm cm totaal 0-60 cm totaal cm kg N/ha 14,0 14,0 14,0 16,8 22,4 42,0 81,2 Tabel45 Waarnemingen tijdens groei en opbrengst ongerepeld vlas. kg N per ha gestrooid totaal N per ha (gift + bodem N 0-60 cm) stro stevigheid 4/7 lengte in cm 23/7 vroegrijpheid 23/7 opbrengst kg/are , , ,5 7,5 7,5 7,5 7 6,5 69,7 75,4 82,5 86,6 91,6 92,6 Een hoog cijfer wijst op een betere strostevigheid en een snellere afrijping. De opbrengstverschillen tussen de objecten groter dan3,3 kgper are zijn significant {T = 0,05). De stikstof had een sterke invloed op de opbrengst van het vlas. In deze proef is met 92 kg stikstof 50 kg N gestrooid en 42 kg N aanwezig in het profiel waarschijnlijk de maximale opbrengst nog niet bereikt. Meer stikstof ging gepaard met een langer, minder stevig gewas (hoewel platte legering niet is voorgekomen) en een wat vertraagde afrijping. Zowel in 1978, 1979 als in 1980 blijkt de invloed van stikstof op de opbrengst gelijk te zijn. Uit het kwaliteitsonderzoek van 1978 en 1979 is gebleken dat er alleen bij de hoogste stikstofgift sprake is van een geringe achteruitgang in kwaliteit. Stikstofbemesting en beregening bij consumptie-aardappelen (WS 411) In oogstjaar 1980 is op het regionale onderzoekcentrum Westmaas gestart met een onderzoek waarin de volgende vragen centraal staan : Heeft een regelmatige vochtvoorziening invloed op de kwaliteit en grootte van de aardappelopbrengst? Wordt de stikstofbehoefte van het gewas anders bij een regelmatige vochtvoorziening? Om te zorgen dat het gewas in dit onderzoek regelmatig over opneembaar vocht zou kunnen beschikken, waren twee zaken van belang: 72

79 De tijdstippen van vochttoediening moesten zodanig zijn dat er geen periode hoe kort ook zou voorkomen waarin het gewas verhoudingsgewijs te weinig vocht kon opnemen; De toediening van vocht door te beregenen mocht geen nadelige invloed hebben op gewas en grond. Om het tijdstip van beregenen te kunnen beoordelen, zijn vochtspanningsmeters geplaatst op 25 cm onder de top van de rug. Als norm voor de start van de eerste beregening en de eerste beregening na de natte juli-periode is een pf-waarde van 2,6 à 2,7 aangehouden. Bij deze waarde is nog ongeveer de helft van de totaal opneembare voorraad vocht op de betreffende diepte van meting en beworteling aanwezig. De beregeningstijdstippen zijn met behulp van een vochtboekhouding berekend. Bij elke keer beregenen zijn vochtmonsters genomen op wel en niet te beregenen veldjes. De beregening is uitgevoerd met een speciaal voor dit onderzoek gebouwd apparaat: met spuitdoppen op een heen en weer gaande spuitboom kon per veldje 20 mm water per uur worden toegediend zonder dichtslaan van de grond. De invloed van de stikstof op de gewasopbrengst is nagegaan volgens de opzet weergegeven in tabel 46. Tabel 46 Stikstofbemesting in kgn/ha op verschillende data en totaal. object tijdstip: 20 maart 10 juni 16 juli 1 aug. totaal N N N N N N N De voorraad minerale stikstof was op 11 maart 33,6 kg N/ha in de laag 0-40 cm en 19,6 kg N/ha tussen 40 en 60 cm diepte. Tabel47 Vochtgehalten (A-cijfer) op de beregende velden, grondwaterstanden, tensiometerwaarden en mm beregening. data: 10/11 juni 19/20 juni 31 juli/ 1aug. 7/8 aug. 18/19 aug. 28/29 aug. A-cijfers onder de top van de rug: 0-10 cm cm cm cm 13,9 19,2 20,3 24,7 18,1 22,5 23,2 25,7 14,8 19,1 18,4 20,9 17,0 19,4 19,0 19,8 17,1 19,5 18,3 20,9 13,4 16,0 15,8 18,5 grondwater in cm onder top rug tensiometerwaarde in centibar *) 33*) mm beregend gemeten op 35 cm onder top rug 73

80 Beregening en gewas Gedurende het groeiseizoen is zes m. Als gevolg van de vele neerslag tussen 20 juni en 20 juli (185 mm) was eind juli geen verschil tussen de wel en niet beregende veldjes meer te zien. Eind juli moest alweer worden beregend, hetgeen in augustus nog driemaal is gebeurd. Het aantal stengels en de looflengte waren bij de beregende veldjes op 13 augustus gelijk aan die op de niet beregende. Ook de stikstof heeft geen invloed op deze gewaskenmerken gehad. De harde wind die met de neerslag van eind augustus gepaard ging, heeft het loof forse schade gedaan. Bij de zodoende wat versnelde afrijping waren kleine verschillen waarneembaar in het loof ten gunste van de gedeelde stikstofbemesting op de beregende veldjes. Tabel 48 Knolopbrengst in kg/are, sortering en onderwatergewicht. knolopbr. in veldgewas i 1 ) kg/are ari everbaar >35 mm 2 ) sortering in procenten uitval <35 mm 35/55 mm >55 mm onder water- gewicht 50/55 mm object B0 B1 B0 B1 B0 B1 B0 B1 B0 B1 B0 B1 B0 B1 N1 N2 N3 N4 N5 N6 N7 gem ,4 6,5 5,1 8,9 5,3 6,6 5,7 6,5 5,5 7,2 6,5 6,7 5,1 5,4 6,3 6,1 3,0 3,0 2,3 2,3 3,7 3,2 3,0 2,9 3,2 2,7 2,6 2,2 3,0 2,8 2,9 2,8 63,8 64,8 55,1 49,1 63,4 56,2 59,7 58,9 66,8 57,5 50,0 51,1 58,8 53,7 52,5 55,8 25,8 25,7 37,4 39,6 27,6 34,1 31,6 31,7 24,5 32,7 40,9 40,0 33,1 38,0 38,3 35, I 2 ) Bij gelijke stikstofgiften zijn verschillen groter dan39,3 resp.39,1 betrouwbaar bij T = 0,05 Tabel49 Toename opbrengst als gevolg van deling envan beregening. veldgewas in kg/iare afleve ^rbaar >35 mm kg/are B0 B1 B1 t.o.v. B0 B0 B1 B1 t.o.v. B0 N2, 3 en 4 N5,6en N5/7t.o.v. N2/ Conclusies Regelmatige vochtvoorziening d.m.v. beregenen heeft ongeveer 50 kg/are meer aan knollen gegeven. Het uitvalpercentage (groen en misvormd) is niet gewijzigd. Beregenen heeft tot een wat grovere sortering geleid en tot een wat lager onderwatergewicht. Bij eenmalige stikstofbemesting was het effect van beregenen groter dan bij gedeelde bemesting. Het effect van deling van de stikstofbemesting was bij beregenen kleiner dan bij niet beregenen. Combinatie van regelmatige vochtvoorziening en deling van de stikstofbemesting gaf ± 70 kg/are meer in vergelijking met de tot nu gebruikelijke eenmalige N-bemestingzonder beregenen. Het beregenen lijkt niet rendabel geweest te zijn. 74

81 Vervroegen van augurk Om de oogst van augurken te vervroegen wordt het gewas gewoonlijk afgedekt met geperforeerde plastic folie. Om na te gaan of een grotere vervroeging kan worden bereikt, is een proef opgezet waarbij vroeger dan gebruikelijk gezaaid en geplant zou worden. Ook is bekeken of het plantverband bij een gelijk aantal planten, afstand 40 cm in de rij (2 planten per pot) of 20 cm in de rij (1 plant per pot) van invloed zou zijn op de vroegheid. Het ras Elena is op 22 april gezaaid in 10 cm perspot onder platglas. De tweede zaai vond plaats op 6 mei in 8 cm perspot, eveneens onder platglas. Een week na de onkruidbestrijding met Bladex is de transparante plastic folie aangebracht. Ten gevolge van de trage ontwikkeling van de planten in de bak en het aanhoudende slechte weer kon pas voor het eerst op 20 mei geplant worden. De planten van de tweede zaai zijn op 23 mei uitgezet. Voor de bedekking van het gewas is 2,50 m brede folie van 0,05 mm dikte en 5% perforatie gebruikt. Bij het begin van de bloei is de folie verwijderd (19 juni). In de periode van 7 juli tot 4 oktober is 22 keer geoogst. De opbrengstgegevens staan vermeld in tabel 50. In aanmerking genomen dat de gegevens berusten op onderzoek van één jaar kan het volgende worden opgemerkt: Ondanks het feit dat het eerste zaaisel niet tijdig kon worden geplant, gaf dit object op 14 augustus de hoogste opbrengst, gevolgd door de beide bedekte objecten van de tweede zaaidatum. Aan het eind van het seizoen zijn de verschillen tussen de bedekte objecten veel kleiner geworden. De niet bedekte objecten blijven in opbrengst achter, waarbij het opvalt dat hier in tegenstelling tot de bedekte objecten 1 plant per pot tot een hogere produktie heeft geleid. Tabel50 Belangrijkste gegeve ns augurken-ve rvroegir igsproef. teelt plantafstand plastic opbreng! it in kg/ha t/m 14/8 t/m 3/10 * gewichtspercentage van d A + B C Dfijn e totale c»pbrengsl Dgrof E stek gem. vrucht- ~ gewicht g vroege zaai (22/4) 300 x 40 cm 300 x 20 cm ,5 24,7 25,0 24,7 19,9 20,8 9,3 9,4 3,6 3,5 17,7 16,9 35,3 35,3 normale zaai (6/5) 300 x 40 cm 300 x 20 cm ,3 24,7 23,0 23,3 20,7 20,3 9,5 8,3 2,4 2,8 21,1 20,6 35,0 34,6 300 x 40 cm ,9 22,3 19,6 7,5 2,5 25,2 33,9 300 x 20 cm ,0 23,8 19,4 6,7 2,3 24,8 34,2 ) A = st/kg D fijn = st/kg B =40-45st/kg Dgrof = 7-10st/kg C = st/kg E =4-7 st/kg Onkruidbestrijding in witlof Voor de onkruidbestrijding in witlof zijn reeds jaren de middelen propyzamide (Kerb) en chloorprofam (Chloor IPC) toegelaten en de combinatie chloorprofam + carbeetamide (Legurame). Al deze middelen hebben een matige of slechte werking tegen kamille, kruiskruid en herderstasje. Door toevoeging van asulam (Asulox) in een lage dosering is in het buitenland gebleken dat de genoemde probleemonkruiden goed te bestrijden zijn. In proeven is naast de genoemde standaardbehandelingen de werking nagegaan van het middel asulam toegevoegd aan de standaardmiddelen. De toepassing van een naopkomstbehandeling bij witlof is alleen mogelijk met chloorprofam. 75

82 Mede door de droge weersomstandigheden is pas op 30 mei het ras Tardivo gezaaid op ruggen met een afstand van 50 cm. De reeds aanwezige onkruiden zijn met paraquat (Cramoxone) op 22 mei doodgespoten. Direct na het zwaaien zijn bespuitingen uitgevoerd, op een droge grond, op basis van 1000 I water per ha. De na-opkomstbehandeling is toegepast op 23 juni. Op 17 en 18 juli zijn onkruidtellingen verricht over 2 x 1,0 m 2 per veldje. De opkomst is op 24 juli geteld over 2x2m 1 per veldje. In tabel 51 zijn de belangrijkste onkruidgegevens vermeld. Tabel51 Onkruidbestrijding in witlof. object behandelingen aantal onkruiden per 8 x 1 m 2 kruiskruid herders tasje gras muur me Ide div. tot. aantal onkruid en per m 2 rel. opkomst aantal 8 x 2m ' rel. 1 Onbehandeld 2 Kerb 3 kg/ha 3 Chloor I PC 5l/ha 4 Legurame 7 l/ha + Chloor IPC VA l/ha 5 Kerb 2 kg/ha + Asulox2 l/ha 6 Legurame 5 l/ha+ Asulox 2 l/ha 7 Kerb 1 kg/ha + Asulox2 l/ha + Legurame 3 l/ha 8 Chloor IPC 2 l/ha+ Asulox2 l/ha + Legurame 3 l/ha Legurame 7 l/ha + Chloor IPCIV2 l/ha voor opkomst Na opkomst Legurame 7 l/ha + Chloor IPC r/2 l/ha Uit dit eenjarige onderzoek is gebleken dat de onkruidbezetting zeer hoog is (140 onkruiden per m 2 ), zeker wat kruiskruid, herderstasje, gras en muur betreft. Van de drie toegelaten toepassingen (object 2, 3 en 4) kwam Kerb met 3 kg per ha (object 2) als beste naar voren wat betreft het totale aantal bestreden onkruiden. De toevoeging van asulam (Asulox 2 l/ha) gaf ogenschijnlijk een beter resultaat op kruiskruid en herderstasje, maar uit de wiskundige toetsing van de cijfers kwam dit niet tot uiting. Alleen de bestrijding van muur was bij toevoeging van asulam (Asulox) en de na-opkomstbehandeling (object 9) beter dan onbehandeld. De na-opkomsttoepassing (object 9) had geen effect op kruiskruid: het al gedeeltelijk in bloei staande kruiskruid is niet bestreden. Bij herderstasje waren de oudere bladen rood-geel van kleur met misvormde groeipunten, terwijl de witlofplantjes ook wat geler van kleur waren. Uitgaande van de totale onkruidbezetting hebben alleen object 2, 5, 7 en 8 uitstekend voldaan. De opkomst is door de droge omstandigheden tijdens het zaaien niet optimaal geweest, wat misschien is terug te vinden in de opkomsttellingen. Het gebruik van asulam (Asulox 2 l/ha) kan een goede aanvulling zijn bij de onkruidbestrijding in witlof. Bovendien kan de hoeveelheid propyzamide (Kerb) worden verlaagd, wat gunstig is voor de vruchtopvolging. Ten overvloede wordt er op gewezen dat op dit moment alleen de wijzen van onkruidbestrijding van de objecten 2, 3 en 4 zijn toegestaan. 76

83 PROEFBEDRIJF Algemeen De uitbreiding van het proefbedrijf te Lelystad met 12,5 ha heeft het mogelijk gemaakt een wijziging in de perceelsindeling door te voeren. De zuidelijke helft van G91, waar oorspronkelijk de percelen B5 en B6 lagen, wordt vanaf 1980 gebruikt voor met name de wat fijnere vollegrondsgroenten (V1 t/m V3). Eventueel kan hier ook onderzoek gedaan worden aan akkerbouwgewassen b.v. als beregening noodzakelijk is. De proefrotatie is één keer in de drie jaar proeven met in de twee rustjaren een graangewas. Dit gebeurt om optimale proefomstandigheden te waarborgen. Ook is op deze kavel ruimte gereserveerd voor een project waar de mogelijkheden om restwarmte te benutten zullen worden nagegaan. Een andere wijziging die in 1980 gerealiseerd werd, was een bouwplanwijziging. Het oorspronkelijke akkerbouw-bouwplan is een klein beetje omgebogen, zodat ook vollegrondsgroentegewassen een plaats kunnen krijgen. Dit betreft dan met name akkerbouwmatig te telen groenten, omdat door de grote percelen handwerk te veel beslag zou leggen op de beschikbare arbeid. Het eerste gewas dat dit jaar voor het eerst op praktijkschaal geteeld werd, was spruitkool. Dit bleek een goede opbrengst te kunnen geven en de teelt leidde niet tot grote problemen. Voor het bedrijf te Alkmaar was de ingebruikname van de nieuwe witlofforceerruimte een positieve ontwikkeling. De kinderziekten van de installatie zorgden aanvankelijk nog voor wat problemen, maar inmiddels zijn deze grotendeels overwonnen. Er zijn nu vier ruimten beschikbaar waar onder geconditioneerde omstandigheden forceeronderzoek in stromend water gedaan kan worden. Dit gebeurt met name aan witlof, maar ook onderzoek aan asperges en rabarber behoort tot de mogelijkheden. De verbetering van de ontwatering op dit bedrijf kon in 1980 nog niet uitgevoerd worden, omdat hiervoor geen krediet beschikbaar was. De weersomstandigheden De winter is niet erg koud geweest. Alleen in de tweede decade van januari kwam de maximumtemperatuur niet boven de 0 C en varieerde de minimumtemperatuur tussen de-6 en -11 C. In februari was de laagste temperatuur -2 C, terwijl de dagtemperatuur tussen de 3 C en 11 C lag. Met name de tweede helft van februari was droog, zodat het meeste zomergraan al voor 1 maart ingezaaid kon worden. Maart was vrij droog met in de tweede helft van de maand een koude periode met minimumtemperaturen tot -6 C in Lelystad. Het meest nadelig was echter de harde wind die in den lande veel vroeg gezaaide bieten deed sneuvelen, waardoor duizenden ha overgezaaid moesten worden. Op het bedrijf in Lelystad bleef de schade beperkt en hoefde niet opnieuw te worden gezaaid. Tot half juni bleef het vrij droog, zodat hier en daar wat opkomstproblemen ontstonden (witlof, stamslabonen) en de gedachte terrein won dat het wel eens een droog jaar kon worden. Toen het weer half juni echter omsloeg en het tot 21 juli vaak en veel regende, veranderden de problemen snel. De doperwtenproeven werden grotendeels met de zicht gemaaid en ook het dorsen leverde de nodige problemen op. De augurkenproeven ondervonden ook het nodige nadeel van het slechte weer, maar achteraf viel het resultaat niet tegen. Het oogsten van graszaad werd vertraagd, waardoor opbrengstverlies ontstond. De oogst van pootaardappelen viel net na de natte periode, zodat daar niet zulke grote problemen bij voorkwamen. Begin augustus werd de kop van Noord-Holland onveilig gemaakt door een aantal zware buien. Het bedrijf in Alkmaar viel gelukkig net buiten de schadegebieden. Oktober was aan de natte kant, waardoor de suikerbieten onder minder gunstige omstandigheden zijn geoogst. De vroege koude in het begin van november leverde veel ongemak op en deed enige schade. Met name het witlof rooien was een tijdrovende en onaangename bezigheid, wat vooral de medewerkers in Alkmaar aan den lijve ondervonden. 77

84 Afb. 30 Overzicht van de neerslag per maand in Alkmaar en Lelystad. December leverde niet zo'n erg winters beeld op, alleen in het begin van de maand traden minimumtemperaturen tot -8 C op. Al met al een jaar dat hier en daar sterk afweek van een gemiddeld" jaar, maar gemiddelde jaren komen nu eenmaal niet voor. Praktijkgewassen Tabel 52 geeft een overzicht van de opbrengsten die in 1980 op het praktijkgedeelte van het proefbedrijf te Lelystad werden gerealiseerd. De gegeven opbrengsten zijn netto kg, dus gecorrigeerd op vochtgehalte, vuil, grondtarra e.d. Als toelichting kunnen nog de volgende opmerkingen gemaakt worden: Wintertarwe Alle percelen zijn lang gezond gebleven. Gele roest, bruine roest en meeldauw kwamen niet of nauwelijks voor. Wel was het noodzakelijk eind juni een bespuiting tegen bladluizen uit te voeren. De enigszins achterblijvende opbrengst van perceel B3 werd (gedeeltelijk?) veroorzaakt doordat de hoofdgrondbewerking met de cultivator is uitgevoerd, waardoor in de winter meer slemp voorkwam dan op andere percelen. C Lelystad 0 C Alkmaar 0- i,-f" r--""l-. I "-'._. 5-!! ; ' L _. 0!.,,,,, I a s o n d m a m j j Afb. 31 Overzicht van de gemiddelde minimum- en maximumtemperatuur per maand in Lelystad en Alkmaar. 78

85 Zomergerst Een goede opbrengst van een goede kwaliteit die als brouwgerst afgezet kon worden. Dit gewas kon al vroeg worden gezaaid (27 februari). Haver Ook dit gewas kon eind februari al worden gezaaid, wat zeker een gunstige invloed op de opbrengst heeft gehad. Het hl-gewicht lag tussen 45,9 en 48 en was aan de lage kant. Graszaad Perceel B1 had in vlas een goede voorvrucht, wat in de opbrengst wel tot uiting kwam. Perceel C3 had een te holle stand om een goede opbrengst te geven, maar het resultaat was toch nog een tegenvaller. Door de wegens de weersomstandigheden verlate oogst bleef de opbrengst op beide percelen aan de lage kant. Vlas Dit gewas kan vanuit het onderzoek nog niet helemaal gemist worden, al is het areaal wel ingekrompen. Jammer voor het gewas (en voor de boer) dat vlas financieel steeds minder aantrekkelijk wordt. Pootaardappelen De selectie leverde dit jaar nog geen problemen op. De gezondheid was goed en de luizendruk was niet hoog, zodat de late rooidatum een goede opbrengst mogelijk maakte. De maatverdeling was als volgt: 25/28 28/35 35/45 45/50 > 50 E-pootgoed 2 % 15,3% 64,1% 9,3% 9,3% A-pootgoed 1,3% 20,1% 66,1% 10 % 2,5% Consumptie-aardappelen Ondanks het slechte weer was er op het praktijkperceel weinig Phytophthora te bekennen, zeker niet in de knol. Er kwamen nogal wat groeischeuren voor in het produkt, zodat het uitschotpercentage 9,9% bedroeg. De netto opbrengst zoals die in de tabel gegeven is, bestond uit: 0-35:3,3%; 35-50:35,8%; >50: 60,9%. Uien Dit gewas kon op 21 maart worden gezaaid en heeft steeds een mooie stand gehad. Wel kwamen er veel zaadpijpen voor, waardoor het uitschotpercentage op 12 kwam te liggen. De netto opbrengst zoals in de tabel gegeven, betreft het gewicht van het land geleverd", dus zonder droog- en bewaarverliezen. Suikerbieten De suikerbieten hebben wel geleden van het koude en winderige weer rond de eerste lentedag, maar er behoefde niet overgezaaid te worden. Ernstiger schade is door vogels of muizen veroorzaakt op perceel D6. Deze beesten hadden het voorzien op het ingehulde zaad dat hier gebruikt werd en dat zij feilloos vonden, waardoor sommige rijen gaten vertoonden van tientallen meters. De beslissing niet over te zaaien is gezien de opbrengst toch wel terecht geweest. Perceel D4 was nog niet gerooid toen de eerste winter begin november toesloeg. Ondanks de schade die dit opleverde toch de hoogste opbrengst. 79

86 Spruitkool Dit voor de praktijkpercelen nieuwe" gewas heeft een bevredigende opbrengst gegeven. Alleen het vroegste ras (Predora) leverde wat problemen op, omdat de oogstmachine te laat beschikbaar kwam. De kwaliteit van dit overrijpe gewas liep daardoor sterk terug. Alle rassen zijn ter plaatse gezaaid met een Mini-Air precisiezaaimachine. Van de 40 gaten van de zaaischijf zijn telkens 5 gaten dichtgemaakt, gevolgd door 3 open gaten. Op deze wijze komen er steeds 3 zaadjes op een afstand van 5 cm bij elkaar, gevolgd door een open ruimte van ± 25 cm. Na opkomst van de plantjes kan dan gedund worden, waarbij 1 plantje overblijft. Dit systeem heeft goed voldaan. Snijmaïs De opbrengst, zoals in de tabel genoemd, is de drogestofopbrengst die verkregen is uit kg vers produkt met een drogestofgehalte van 30,4%. Tabel 52 Gegevens praktijkgewassen op het PAGV-proefbedrijf te Lelystad. gewas perc. opp. in ha ras nettoopbrengst in kg/ha voorvrucht wintertarwe zomergerst haver graszaad (roodzwenk) vlas pootaard. cons, aard uien suikerbieten spruitkool snijmaïs B3 B4 B5 D1 V1 D5 V2 C1 D3 B1 C3 B6 C6 C6 D2 C4 C2 C2 B2 D4 D6 A5 A5 A5 A5 A1 6,0 6,0 6,2 7,2 3,5 7,2 3,5 6,9 7,2 6,0 6,9 3,3 3,0 4,3 7,2 6,9 0,6 6,3 6,0 7,2 7,3 1,0 1,0 2,4 2,0 2,6 Arminda Okapi Arminda/Anouska Arminda Arminda Trumpf Trumpf Gambo Leanda Koket Koket Hera Bintje E Bintje A Bintje A Bintje Hyper Hyduro Monohil Monohil Primahil Predora Lunet Rampart Zid Fasolt LG cons, aardappelen haver suikerbieten suikerbietenproeven suikerbieten peulvruchtenproeven suikerbieten cons, aardappelen aardappelproeven vlas blauwmaanzaad wintertarwe wintertarwe wintertarwe graanproeven uien haver haver graszaad zomergerst grasz.-/maisproeven gras gras gras gras vlas 80

87 Proefbedrijf Ontwikkeling Bedrijfssystemen te Nagele (OBS) Het jaar 1980 was het tweede groeiseizoen voor de OBS met drie bedrijfssystemen, te weten gangbare akkerbouw (17 ha), geïntegreerde akkerbouw (17 ha) en biologisch dynamische landbouw (22 ha). Voor de definitieve opzet van de systemenvergelijking is een voorstudie gemaakt door een werkgroep o.l.v. dr. P. Gruys. Mede op basis hiervan wordt een eindadvies opgesteld door de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie. Doelstelling van de OBS is de ontwikkeling van drie bedrijfssystemen vanuit uiteenlopende visies en de vergelijking ervan. Hierbij zijn de voornaamste criteria: bodemvruchtbaarheid, kwaliteit en opbrengst, economische resultaten, gebruik van energie en grondstoffen en milieu-aspecten. Het BD-bedrijf (22 ha) is opgezet als gemengd bedrijf met 20 melkkoeien en een 10- jarige rotatie waarvan de helft wordt ingenomen door voedergewassen. Het systeem is gebaseerd op zelfvoorziening in energie en grondstoffen (geen kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen) en optimale benutting van kosmische invloeden door toepassing van bepaalde preparaten en van een zaai- en werkkalender. Het gangbare en het geïntegreerde bedrijf kennen uitsluitend akkerbouw, omvatten ieder 17 ha en hebben dezelfde 4-jarige rotatie met consumptie-aardappelen, zomergerst/zaaiuien, suikerbieten en wintertarwe. Gangbaar dient als referentie en streeft naar een zo hoog mogelijke opbrengst bij zo laag mogelijke kosten. Geïntegreerd wil met behoud van het economisch rendement tot een minimaal gebruik komen van chemische en technische maatregelen. Zo was in de eerste twee jaar van de OBS het aantal chemische bestrijdingsmaatregelen op het geïntegreerde bedrijf de helft van dat op het gangbare. Het onderzoekprogramma wordt opgezet en begeleid door een wetenschappelijke coördinator gesteund door een Wetenschappelijke Begeleidings Commissie. Voor de uitvoering van het onderzoek wordt een beroep gedaan op de totale capaciteit van het landbouwkundig onderzoek. Het BD-bedrijf in 1980 Voorjaar 1979 kwam de potstal voor de ca. 20 melkkoeien gereed. In de winter openbaarde zich een ernstig strotekort, zodat in het jaar daarop maïs en vlas vervangen moesten worden door rogge en haver. In de loop van 1980 werd duidelijk dat ook deze maatregel het tekort aan strooisel niet op kon heffen. Besloten is toen om aanvullend heidestro aan te kopen en begin 1982 een definitieve oplossing van dit probleem te zoeken. Het werken volgens de zaai- en werkkalender leverde geen bijzondere problemen op, evenmin het bereiden en verspuiten van de preparaten. In het voorjaar kon de mengmestsilo met rondpomp- en beluchtingssysteem in gebruik worden genomen. Beluchte mengmest werd na de eerste en tweede snede over de grasklaverweide uitgebracht. Er trad geen verbranding op en het gewas reageerde positief. Voor een milieuhygiënisch verantwoorde opslag van de vaste mest is op het erf een klinkerplaat aangebracht met afvoergoten en putjes voor het uitlopende vocht. De potstalmest is enige malen omgezet. De temperatuur in de hoop bleef beneden de 50 C. Na een half jaar ontwikkelden zich grote aantallen paddestoelen op de hoop en was de typische mestgeur grotendeels verdwenen. Dit alles wees erop dat de composthoop rijp was. Eind oktober is de stalmestcompost en de gecomposteerde mengmest uitgereden over de percelen die bestemd zijn voor consumptie-aardappelen en voederbieten. In het voorjaar krijgen de grasklaverweiden de in de stalperiode gewonnen mengmest. Na aardappelen en bieten volgen telkens twee graanjaren waarin in principe geen mest beschikbaar is. De groei van de grasklaverweiden kwam na de tweede snede min of meer tot stilstand. De beworteling bleek ondiep bij een slechte structuur van de grond. Regenwormen 81

88 komen helaas nog weinig voor; een flinke populatie zou kunnen helpen een goede structuur te handhaven. Het vee bleef gedurende het eerste jaar goed gezond, uitgezonderd enige koeien die aan het begin van hun lactatieperiode tekenen van energietekort vertoonden. Door een aangepaste voeding tijdens de droogstand kan dit in het vervolg voorkomen worden. De produktie van voorjaar 1979 tot voorjaar 1980 bedroeg 5400 kg melk per koe. Deze melkgift is bereikt met de meest produktieve dieren van de vroegere Wïsselweide-veestapel op basis van een voederrantsoen dat geheel op het eigen bedrijf is geproduceerd, te weten grasklaverhooi, kuil en brok, voederbieten en wat snijmaïs en haver. De consumptie-aardappelen (Irene) produceerden met 30 ton/ha 5 ton/ha meer dan in Toen het gewas half augustus door Phytophthora werd aangetast, is het loof zo snel mogelijk geklapt en zijn de aardappelen 10 dagen later gerooid. Snel droogblazen van de partij in de box kon niet voorkomen dat ± 5% van de knollen wegens Phytophthora-rot moest worden uitgesorteerd. De suikerbieten hadden een circa 30% lagere wortelopbrengst en een 15% lagere suikeropbrengst (18,3% suiker) dan op het gangbare en geïntegreerde bedrijf. De BD-bieten bleken circa 10% meer winbare suiker te bevatten. De wintertarwe bracht ondanks het achterwege laten van bemesting en de zware druk van afrijpingsziekten en bladluizen toch nog 4700 kg/ha op. Het gangbare en het geïntegreerde bedrijf Deze twee bedrijfssystemen verschilden in 1980 alleen op het gebied van de gewasbescherming. In 1979 zijn in het 4-jarige bouwplan op het gangbare bedrijf en op het geïntegreerde bedrijf 18 chemische maatregelen getroffen (inclusief zaad- en pootgoedontsmettingen). In 1980 was dit 29 resp. 18. De opbrengsten op de beide bedrijven liepen weinig uiteen, met uitzondering van de wintertarwe. Daar heeft het achterwege laten van de ziekte- en luisbestrijding geleid tot 800 kg/ha minder opbrengst op het geïntegreerde bedrijf. De 6300 kg/ha op dit bedrijf komt overigens nog overeen met het IJsselmeerpoldersgemiddelde van dit jaar. Op grond van de resultaten in 1979 en 1980 met het geïntegreerde bedrijfssysteem mag men optimistisch zijn over de mogelijkheden om het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen t.o.v. gangbaar te verminderen. 82

89 Publikaties Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de PACV-publikaties (inclusief artikelen in vakbladen en andere tijdschriften) die in 1980 verschenen zijn. Alblas,j. Rassenberichten voor consumptie-aardappelen, zomergerst en zomertarwe. Land- en tuinbouwbladzlm 67 (1980) 3516 (rassennummer); Bedrijfsvoorlichting februari Fosfaatbemesting op estuariumgronden. Bedrijfsontwikkeling II (1980) 6: Bijdragen aan: Resultaten van het Landbouwkundig Onderzoek in Zuidwest-Nederland. Uitgave Stichtingen proefboerderijen Rusthoeve en Westmaas. Albas, ). en G. ). Bom Rassenbericht voor wintertarwe. Land- en tuinbouwblad ZLM 67 (1980) 3516 (rassennummer); Bedrijfsvoorlichting september Ast,K. J. van Schaalgrootteaspecten en bedrijfseconomische mogelijkheden voor akkerbouwbedrijven in hetoldambt. Bedrijfsontwikkeling II (1980) 9: Ast,K. ).van e.a. De veenkoloniale akkerbouw en de fabrieksaardappelteelt. LEI-publikatie no. 3.96, augustus Ast,K. J. van en C. J. Barlagen Biedt de veldbonenteelt weer perspectief voor de akkerbouw? Landbouwkundig tijdschrift 92 (1980) 3: Ast,K. ). van en E. Bouma Het Groninger graanbedrijf. LEI-mededeling no. 220, april Bakel,J. M. M. van Bestrijding van Alternaria in Chinese kool. Boer en Tuinder 34 (1980) 1962: 71. Bakel, ). M. M. van en R. Meier Grondontsmetting in de vollegrondsgroenteteelt. Tuinderij Vollegrond 2 (1980) 6: 8. Valse meeldauw in sla. Groenten en Fruit 35 (1980)48: 77. Bom, G. J. Rassenberichten voor vlas, erwten en haver. Land- en tuinbouwblad ZLM 67 (1980) 3516 (rassennummer). Bijdragen aan: Resultaten van het Landbouwkundig Onderzoek in Zuidwest-Nederland. Uitgave Stichtingen proefboerderijen Rusthoeve en Westmaas. Buishand, Tj. Open dag naar Engels voorbeeld. Groenten en Fruit 36 (1980) 14: Introductie van nieuwe groenten vraagt veel onderzoek. Groenten en Fruit 36 (1980) 24: Groenlof en roodlof twee mogelijke nieuwkomers. Boer en Tuinder 34 (1980) 1684: Nieuwe groenten centraal op themadag Alkmaar. Boer en Tuinder 34 (1980) 1693: 53. Resultaten groenteteelt op akkerbouwbedrijven valt mee. Boerderij/Akkerbouw 64 (1980)1: Peen; niet meer, maar beter. Boerderij/Akkerbouw 64 (1980) 5: Knolselderij, een klein gewas met veel problemen. Boerderij/Akkerbouw 64 (1980) 7: Uitbreiding vrije teelt en inkrimping contractteelt. Boerderij/Akkerbouw 64 (1980) 8: Nieuwe groenten centraal op themadag te Alkmaar. Boerderij/Akkerbouw 64 (1980) 11:

90 Donkere wolken boven bonenteelt. Boerderij/Akkerbouw 64 (1980) 13: Artisjok en kardoen: misschien iets voor de toekomst? Tuinderij/Vollegrond 2 (1980) 2: Smaakmakers voor de vollegrond. Tuinderij/Vollegrond 2 (1980) 4: Nieuwe ervaringen met nieuwe gewassen. Tuinderij/Vollegrond 2 (1980) 6: 4-7. Gewasbescherming kleine gewassen: nog onvoldoende mogelijkheden. Tuinderij/Vollegrond 2 (1980) 6: Vernieuwing van het rassensortiment is ook voor de amateurtuinder een zinvolle zaak (I) Zaadbelangen 34 (1980) 4: (II) Zaadbelangen 34 (1980) 7: (Ill) Zaadbelangen 34 (1980) 10: Buishand, Tj. en N. ). Snoek Knolvenkel en broccoli. Tuinderij/Vollegrond 2 (1980) 1: Korte teeltbeschrijving voor teelt in de vollegrond van Chinese kool, ijsbergsla, rammenas, koolrabi, knolvenkel en broccoli. PACV, feb. 1980,55 blz. Cevaal, P. K. Bewerkingskosten akkerbouw kunnen omlaag. PP-Magazine 10 (1980) 1: Resultaten met geautomatiseerde bedrijfseconomische advisering van een 36-tal akkerbouwbedrijven. Bedrijfsontwikkeling II (1980) 3: Bedrijfseconomische advisering met de computer in de akkerbouw. PP-Magazine 10 (1980) 6: Moderne optimaliseringstechnieken bij het PACV ter ondersteuning van het bedrijfsbeleid op akkerbouwbedrijven. NAK-mededelingen nr. 1-2, zomer 1980: 15. Cevaal, P. K. en R. Duynhouwer Achtergrondinformatie t.b.v. de standaardmatrix PAKLEI. PAGV-verslag, februari Verwerkingsprocedure en modelopbouw standaardmatrix PAKLEI. PACV-verslag, april Cevaal, P. K. en N. ). Keuning Bedrijfseconomisch effect van beregening. Landbouwkundig Tijdschrift 92 (1980) 9: Cuperus, S Instructie voor het opstellen van een bedrijfseconomisch advies voor akkerbouwbedrijven. PACV-verslag, oktober Cuperus, S. en W. P. Noordam Instructie betreffende het invullen van de formulieren t.b.v. bedrijfsplanning m.b.v. de standaardmatrix voor akkerbouwbedrijven op klei. PAGV-verslag, oktober Darwinkel, A Ear development and formation of grain yield in winter wheat. Neth. J. agric. Sei. 28 (1980) Nos Pâises Baixos os sistemas de manejo na cultura do trigo de inverno estao no centro do interesse. Cazetilha agricola dos Pâisos Baixos, 2 (1980), 5 pp. Invloed van stikstofdeling op gele roest en meeldauw bij wintertarwe. Bedrijfsontwikkeling11 (1980): Opbrengstbepalende componenten van wintertarwe. Landbouwkundig Tijdschrift 92 (1980): Grain production of winter wheat in relation to nitrogen and diseases. I. Relationship between nitrogen dressing and yellow rust infection. Zts. Acker- und Pflanzenbau, 149 (1980): Grain production of winter wheat in relation to nitrogen and diseases. II. Relationship between nitrogen dressing and mildew infection. Zts. Acker- und Pflanzenbau, 149 (1980): Toepassing van intensieve teeltsystemen bij wintertarwe. Diverse landbouwvakbladen, oktober Intensieve teeltsystemen bij wintertarwe. Bijdrage aan de verslagen van de proefboerderijen Ebelsheerd, Prof. J. M. v. Bemmelenhoeve, Westmaas en Wijnandsrade. 84

91 Darwinke!, A. en B. Belderok In de huidige graanteelt meer kans op schot. Diverse landbouwvakbladen, juli Radiowaarschuwingen bij schotgevaar in tarwe. Diverse landbouwvakbladen, juli Schot gaf geen problemen in Diverse landbouwvakbladen, november Darwinkel, A, D. Hartmans en Th. Huiskamp Rijpaden in wintertarwe beperken rijschade. De Boerderij, akkerbouwsuppl., november Darwinkel, A. en T. Rozenveld Intensieve teeltsystemen bij wintertarwe. Onderzoek 1980 Stichting Akkerbouwproefboerderijen Middenoost- en Noordoost-Nederland. Dekker, P. H. M. Knolselderij: een goede teelt begint bij de plantenopkweek. Boer en Tuinder ; Goede opkweek van knolselderijplanten zeer belangrijk. De Boerderij AK 63 (1979) februari; Verslag werkgroep veldbonen. Duivebonen als voedergewas. Verslag samen met Proefstation voor de Rundveehouderij. Februari 1980; 27 blz. + bijlagen. Invloed van zaai- en opkweekmethoden op de groei en opbrengst van knolselderij. Bedrijfsontwikkeling 10 (1979) 3; Teelt van veldbonen voor rijpe oogst sinds eiwitcrisis opnieuw in de belangstelling. EEGgarantieregeling zaadteelt voor de diervoeding. De Boerderij 63 (1979) 26; Droge peulvruchten voor de eiwitvoorziening. PP-Magazine 10 (1980) 8; 65. Opbrengstniveau van veldbonen in meerjarige veldproeven op verschillende grondsoorten. Bedrijfsontwikkeling10(1979)11; Teelt van veldbonen door EG-steun weer in de belangstelling. ZLM Land- en tuinbouwblad67 (1980) 3516: 8-9. Dekker, P. H. M. en J. ). Neuvel Opbrengstverloop van verschillende typen tuinbonenrassen en de daaraan gekoppelde wijze van uitbetalen. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980)6; Invloed van opkweekmethoden op de opbrengst van knolselderij. Resultaten van het landbouwkundig onderzoek in Zuidwest-Nederland, verslag over 1979, p Dekker, P. H. M. en N. J. Snoek Kansen overwinteringsteelten. Boerderij AK 64 (1980) 25 juni; Dekkers, W. A. Voldoet de bietenoogst aan uw verwachtingen? ZLM-blad 67 (1980) 3563: 7. Boer en Tuinder 34 (1980) 1715: 51. Haan, G.H. de + Mechanische onkruidbestrijding in maïs. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980)7/8: Hag, B. A. ten Onderzoek optimale ziektebestrijding bij tarwe. Jaarverslagen Akkerbouwproefboerderij Prof. J. M. van Bemmelenhoeve", proefboerderij Ebelsheerd" en proefboerderijen Zuidwest-Nederland. Teeltoptimalisatie bij wintertarwe. Van onderzoek naar voorlichting, proefboerderij Vredepeel" Diverse bijdragen aan het Jaarverslag 1979 van proefboerderij Aver-Heino: - Onderzoek naar de betekenis van wortelaaltjes in de maïsteelt. - Dubbelteelt van wintervoedergewas en snijmaïs. - Invloed van dezaaitijd bij snijmaïs. - Invloed zaadgrootte bij snijmaïs. - Mechanische onkruidbestrijding in maïs. Teeltoptimalisatie. Verslag Ned. Ver. voor Techniek in de Landbouw. Hag, B. A. ten, Hyink, Van de Honing Verslag Euromaize"-congres Cambridge. LH-rapport. 85

92 Opbrengstbepaling bij de snijmaïshandel. Landbouwmechanisatie 31 (1980)8. Opbrengstbepalingsmethoden bij snijmaïs. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980)9: Opbrengst bepalen bij de snijmaïsoogst. Het Loonbedrijf in land- en tuinbouw 33 (1980) 10: Hartmans, D. Graanoogst PP-Magazine10 (1980) 6:21. Een doordachte en doelgerichte organisatie van de aardappeloogst vraag veel denkwerk. PP-Magazine 10 (1980) 7: 31. Gevaren van gemechaniseerd gooi- en smijtwerk bedreigen onze aardappelen. PP-Magazine 10 (1980) 7: Naar beter kwaliteitswerk bij de suikerbietenoogst. PP-Magazine 10 (1980) 8: 19. Hellings, A.. Beregeningseffecten bij enkele akkerbouwgewassen. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980) 11: Hellings, A. J.,J.Janssen en C. ). Roelands Beregeningsonderzoek bij sla en ijsbergsla op de proeftuin Breda in de periode 1974 t/m Intern PAGV-verslag. Huiskamp, Th. De invloed van enkele methoden van onderwerken van een grasgroenbemester op groeien produktievan suikerbieten. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980)11: Jonkers, J. Spinazie en onkruid gaan niet samen. Groenten en Fruit 35 (1980) 29: 98. Onkruidbestrijdingonder plasticfolie. Groenten en Fruit35 (1980) 33: Onkruidbestrijding in bos- en waspeen. Groenten en Fruit 35 (1980) 35: Onkruidbestrijding in winterpeen. Boer en Tuinder 34 (1980) 1675: Onkruidbestrijding in bloemkool. Groenten en Fruit 35 (1980) 39: 65. Onkruidbestrijding in witlof. Boer en Tuinder 34 (1980) 1680: Onkruidbestrijding in spruitkoolen sluitkool. Boer en Tuinder 34 (1980) 1681: Onkruidbestrijding minder simpel dan men denkt. Tuinderij/vollegrond (1980) 6: 9. Onkruidbestrijding bij witlof en peen. Tuinderij/vollegrond 2 (1980)6: 11. Kanters,F. M. L. Middenvroege en late selecties voor de witloftrek met dekgrond. Rassenbericht no. 588, maart Kropsla voor de late zomer- en herfstteelt. Rassenbericht no. 590, april Problemen bij late zomer- en herfstteelt van kropsla. Groenten en Fruit 35 (1980) 42: Kanters,F. M. L. en P. Riepma Middenvroege en late selecties voor de witlofteelt met dekgrond. Groenten en Fruit 35 (1980) 36: Keuning, N.J. Bedrijfseconomisch effect van beregening op akkerbouwbedrijven in de Veenkoloniën en het noordelijk zandgebied. PAGV-verslag, maart Koomen,J. P. + Werk (vaste rubriek). Groenten en Fruit, januari t/m 19 november Kraker, J. de Omschakeling naar hybriden bij wittekool bestemd voor zuurkool op gang gekomen. Boer en Tuinder 34 (1980) 1666: Nieuwe blank blijvende knolselderij-rassen. Boerderij/Akkerbouw 64 (1980) 2: 21. Bruinkokendetuinbonen voorde industrie. Boerderij/Akkerbouw64 (1980) 3: 21. Vooruitgang in spinaziesortiment. Boerderij/Akkerbouw 64 (1980) 10:

93 Kraker, ). de en C. ). Roelands Gebruikswaardeonderzoek bij stoksnijbonen in 1978 en Intern PACV-verslag no Gebruikswaardeonderzoek bij stokslaboon Intern PAGV-verslag no Kromwijk, P. A. M. Gewasstructuur suikerbieten. Kophoogteverschillen en vlakteligging van de grond. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980)3: Afstand suikerbieten in de rij. PP-Magazine 10 (1980) 2: 49. Kruistum, G. van Fluid drilling" is nog geen ideaal zaaisysteem. Boer en Tuinder 34 (1980) 1674: Verbetering van de veldopkomst. Tuinderij/Vollegrond 2 (1980) 2: Kruistum, G. van en S. P. Schouten Ook witlof het jaar rond. Groenten en Fruit 36 (1980) 8: 63. Kuizenga, J. Welke granen zijn vooral geschikt voor het Zuidoostelijke Zandgebied? Bedrijfsontwikkeling 11 (1980) 1: Stikstofbemesting van wintergerst. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980)4: Wechselwirkung zwischen N-Düngung und Krankheitsbekämpfung. DLG-Mitteilungen 20 März 1980 Haft 6. Teeltoptimalisatie bij zomergerst. Onderzoekresultaten 1980 van de proefboerderij Vredepeel": Zaaitijden bij wintergerst. Onderzoekresultaten 1980 van de proefboerderij Vredepeel": Zaaitijden bij wintergerst. Onderzoekresultaten 1980 van de proefboerderij Wijnandsrade": Teeltsystemen bij wintergerst. Onderzoekresultaten 1980 van de proefboerderij Wijnandsrade": Teeltsystemen bij wintergerst. Stichting proefboerderijen noordelijke akkerbouw 1980: Lalkens,R. H. Gemengd grondgebruik. LEI-publikatie no. 3.99, augustus Gemengd grondgebruik. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980)10: Loon, C. D. van Teeltmaatregelen gericht op de kwaliteit van consumptie-aardappelen. PP-Magazine 10 (1980)1:29. Teeltoptimalisering bij (consumptie-)aardappelen. PP-Magazine 10 (1980) 2: 17. Beperking oogst- en transportbeschadiging bij consumptie-aardappelen. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980)7/8: Enkele wenken voor de komende consumptie-aardappeloogst. Div. landbouwbladen, september Loon, C. D. van en C. P. Meijers Blauw in aardappelen. Uitg. St. Aardappelstudiecentrum, Den Haag, april Lumkes,L. M. Experiences with three tillage systems on a marine loam soil I Agr. Res. Reports, Pudoc, nov Lumkes,L. M. en K. Reinders Winderosiebestrijding bij akkerbouw op zand- en veenkoloniale grond in N.O.-Nederland. Interne nota C. A. Emmen, febr Probleem aardappelen als onkruid opgelost. Informa 10 (1980) 7: Aardappelrooien met krielvernietiging. Landbouwmechanisatie 31 (1980) 9. 87

94 Maenhout, C. A. A. A. Plantenziektekundig onderzoek met betrekking tot vruchtwisseling. Landbouw en Plantenziekten Approaches to integrated control of soil arthropods in sugar beets. Heybroek, Maenhout e.a. Integrated control of Insect Pest in the Netherlands. Pudoc Maenhout, C. A. A. A. en O. Hoekstra Bodemvruchtbaarheid en bodemgezondheid in relatie tot vruchtwisseling en bouwplan. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980) 6: Meijer, B.. M. Stamselectie als basis voor de pootaardappelteelt in Nederland. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980) 2: en de Pootaardappelwereld, juli 1980: Ontwikkeling van rassensortiment en afzet van pootaardappelen. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980)5: Meijer, B.. M., K. J. vanast en L. C. Zachariasse Boer en Bedrijf. Landbouwkundig Tijdschrift 92 (1980) 1: Meijer, W. J. M. Het groeipatroon van graszaadgewassen. Actualiteiten (1980) 20: Zaadproduktie van veldbeemd en roodzwenkgras in 1982 begint bij inzaai van wintertarwe in Boerderij/Akkerbouw64 (1980) 13: 8-9. Meijer, W. J. M. en S. Vreeke Het vaststellen van de rijpheid voor maaidorsen van Engels raai en roodzwenk zaadgewassen aan de hand van het vochtgehalte van het zaad. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980) 6: Meissner, A. en B. A. ten Hag Onderzoek over opbrengstbepalingsmethoden bij snijmaïs. Intern PACV-verslag. Mulder, C. Bijdragen aan: Verslag van de proefvelden over het jaar Uitgave Stichting Proefboerderij Prof. Dr. J. M. van Bemmelenhoeve". Neuvel, ).. Vroege zomerteelt Chinese kool. Boer en Tuinder 34 (1980) 1679: Interesse voor knolvenkel neemt toe. Boer en Tuinder 34 (1980) 1678: Noordam, W. P. en M. van der Ham Kwantitative informatie voor de akkerbouw en de groenteteelt in de vollegrond PAGV-publikatie nr. 10, september Peusens, ). B. Van Onderzoek naar Voorlichting. Onderzoekresultaten 1979 van de proefboerderij Vredepeel" voor de akkerbouw op dez.o. zandgronden. Uitgave: CAR te Roermond. Van Onderzoek naar Voorlichting. Onderzoekresultaten 1979 van de proefboerderij Wijnandsrade" voor de akkerbouw op de lössgrond. Uitgave: CAR te Roermond. Invloed van mengmest op suikerbieten. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980) 11: Preuter, H. Samenvatting van de resultaten van de structuurenquête Bedrijven met vollegrondsgroenten ": Limburg. Intern PACV-verslag no. 150, sept Samenvatting van de resultaten van de structuurenquête Bedrijven met vollegrondsgroenten ": Noord-Brabant. Intern PACV-verslag no. 151, sept Samenvatting van de resultaten van de structuurenquête Bedrijven met vollegrondsgroenten ": Zuid-Holland. Intern PACV-verslag no. 156, okt Samenvatting van de resultaten van de structuurenquête Bedrijven met vollegrondsgroenten ": Gelderland. Intern PAGV-verslag no. 158, nov

95 Preuter, H. en S. A. J. Potgieter Samenvatting van de resultaten van de structuurenquête Bedrijven met vollegrondsgroenten ": Noord-Holland. Intern PACV-verslag no. 155, okt Regio's, Afdeling Onderzoek in de Onderzoeksactualiteiten op de Regionale Onderzoekcentra voor Akkerbouw in Bedrijfsontwikkeling 11 (1980)5: Onderzoek aktualiteiten op vollegrondsgroenteproeftuinen in Bedrijfsontwikkeling 11 (1980)5: Reints, J. Is al die wiskunde wel nodig bij het landbouwkundig onderzoek? Bedrijfsontwikkeling 11 (1980)10: Ridder, J.K. Bijdragen aan: Proefveldverslag 1979 voor de klei-akkerbouw in Groningen en Friesland. Uitgave: Stichting proefboerderijen noordelijke akkerbouw. Roelands, C. J. en W. Alfos Belagers in de vollegrondssla. Groenten en Fruit 36 (1980) 2: Rozenveld, T. Optimalisering fabrieksaardappelteelt (100-tons proef). Onderzoek 1979: Uitgave: Stichting voor de Akkerbouwproefboerderijen. Het gebruik van atrazin in snijmaïs en de invloed daarvan op het volggewas aardappelen. Onderzoek 1979: Uitgave: Stichting voorde Akkerbouwproefboerderijen. Resultaten van de graanrassenproeven in Onderzoek 1979: Uitgave: Stichting voor de Akkerbouwproefboerderijen. Schepers, A. Olie op de golven van het Y n -virus. Gewasbescherming 11 (1980) 4: Schepers, A. en C. B.Bus Virusziekten in pootaardappelen. PAGV-publikatie no. 7, pp Schepers, A. en T. Rozenveld Teelt van eigen pootgoed met behulp van minerale oliebespuitingen. Onderzoek 1979: Uitgave: Stichting voor de Akkerbouwproefboerderijen. Schoneveld, j. A. Bloemkoolteelt en oogst nog steeds moeilijk te plannen. Tuinderij Vollegrond 2 (1980): 6-9. Arbeidsbehoefte van verschillende plantsystemen. Tuinderij Vollegrond ): Schoneveld,J. A. en J. C. Cornelissen Reinigen van witlofwortels. Groenten en Fruit 36 (1980) 7: Schoneveld,J. A., L. Simonse en J. M. Verte Klimaat in de witloftrekruimte. Groenten en Fruit 36 (1980) 5: 51. Schoneveld,. A., N. J. Snoek en H. Strookman Het effect van het plantgetal bij zomerprei op opbrengst, kwaliteit en arbeidsproduktiviteit. Bedrijfsontwikkeling 11 (1980) 12: Snoek, N. ). Kleine groentegewassen in ZW-Duitsland en Zwitserland. Groenten en Fruit 35 (1980) 26: Groenten en Fruit 35 (1980) 27: Opmars van broccoli zet zich voort. Groenten en Fruit 35 (1980) 31: Twee jaar NTS-commissie Spruitkool. Groenten en Fruit 35 (1980) 27: Ook verschenen in Boer en Tuinder. 89

96 Spruitkool in 1980; uitbreiding verwacht. De Boerderij Suppl. Akkerbouw 64 (1980) 24: AK. Teelt van ijsbergsla kan problemen opleveren. Boer en Tuinder 34 (1980)1679: PACV proefveldhouder Jan Stam brengt nog eenmaal nieuwe spruitkoolhybride. Groenten en Fruit 35 (1980) 39: 63. Ook verschenen in Boeren Tuinder. Winterbloemkool verdient meer aandacht. Groenten en Fruit 35 (1980)46: Spruitkool: toppen verhoogt de opbrengst. Tuinderij Vollegrond 2 (1980)4: 6-7. Spruitkool blijft aandacht vragen. Boerderij 64 (1980) 51: AK. Bewaring van spruitkool aan de stam. Tuinderij Vollegrond 2 (1980) 5: niet onbevredigend voor vollegrondsgroenten. Groenten en Fruit 36 (1980) 24: Teelt- en rassenoriëntatie bij winterteelt van groene-, savooie- en spitskool in 1977/'80. Intern PAGV-verslag nr Gebruikswaarde-onderzoek broccoli Rassenbericht nr. 572 PAGV/RIVRO, 4 blz., januari Snoek, N.. en Tj. Buishand Teelthandleidingvan spruitkool. PAGV, 69 blz., nr. 7 augustus 1980, vierde druk. Snoek, N. J. en A. R. C. van Schaik Bewaring van spruiten aan de stam en geplukte spruiten in vergelijking met te velde staande spruiten. Intern PAGV-verslag nr Snoek, N. ). en J. H. M. Slotemaker Gebruikswaarde-onderzoek witte rammenas. Rassenbericht nr. 587 PAGV/RIVRO, 4 blz., februari Steege,P. ter De gewijzigde opzet van het PAGV-proefbedrijf te Lelystad en een overzicht van het onderzoek in Bedrijfsontwikkeling 11 (1980) 4: Venekamp, J. H., A. Schepers and C. B.Bus Mature-plant resistance of potato against some virus diseases III. Mature-plant resistance against potato virus Y N, indicated by decrease in ribosome-content in ageing potato plants under field conditions. Neth. J., of Plant Pathology 86, no 6, p Vlug, J. Teeltmethoden en kwaliteitsaspecten van koolrabi. Groenten en Fruit 35 (1980) 35: Opkweek van witte bewaarkool en foliebedekking. Boer en Tuinder 34 (1980) 1668: Foliegebruik bij opkweek koolplanten. Boer en Tuinder 34 (1980) 1669: 87. Vreeke,S. Koolzaad, nieuwe mogelijkheden voor een oud gewas. Boerderij 64 (1980) 48: Grasachtige onkruiden in graszaadpercelen in de herfst bestrijden. Boerderij/Akkerbouw 64 (1980) 51: Nieuwe kansen voor koolzaad. Bijenteelt 82 (1980) 11: Vreeke,S. W. JJ. M. Meijer en C. Mulder De stikstof bemesting in herfst en voorjaar op veldbeemd voor het tweede oogstjaar. Jaarverslag 1980 proefboerderij Prof. Van Bemmelenhoeve" Wieringerwerf. De stikstofbemesting in het voorjaar bij Engels raaigras. Jaarverslag 1980 proefboerderij Prof. Van Bemmelenhoeve" Wieringerwerf. Vreeke, S., W. ). M. Meijer en G. J. Bom De stikstofbemesting in herfst en voorjaar van veldbeemd. Resultaten van het landbouwkundig onderzoek in Zuidwest-Nederland De stikstofbemesting in herfst en voorjaar van roodzwenkgras met fijne uitlopers. Resultaten van het landbouwkundig onderzoek in Zuidwest-Nederland

97 Vries, K.J. de Chlorflurenol dosages and parthenocarpic fruitset in pickling cucumber. Proceedings European Division Conference of Pickle Packers International, Inc., Paris, Nov Wijk, C. A. Ph. van Vroege rode kool: primeurrassen in kwaliteit en vroegheid. Groenten en Fruit 35 (1980) 26: Tuinbonen voor een vroege oogst. Groenten en Fruit 35 (1980) 28: Zuurkoolwitte. Groenten en Fruit 35 (1980) 32:

98 PROJECTEN VAN ONDERZOEK IN 1980 Dit hoofdstuk bevat het volledige onderzoekprogramma van De aanduiding nieuw" wil zeggen dat met het betreffende project in 1980 een aanvang is gemaakt. Waar verschillende onderzoekers aan hetzelfde project werken is eerstgenoemde de projectleider. Afdeling Bedrijfssynthese Economische evaluatie van het vruchtwisselingsonderzoek en bouwplanprogrammering. H. Preuter Het opnemen van gegevens van de vollegrondsgroenteteelten in de IMAC data-service voor het berekenen van taaktijden (IMAG nr. 504). J. A. Schoneveld, C. v.d. Werken (IMAG) Het oplossen van een aantal technische en arbeidskundige problemen bij de witloftrek in containers (IMAG nr. 508). J. A. Schoneveld, J. Cornelissen, J. M. Vente, L. Simonse, G. F. van 't Sant Het ontwikkelen van een model ter bepaling van de optimale teelttechniek (nieuw) van een gewas in relatie tot het te verwachten opbrengstniveau. P. K. Cevaal, H. Preuter, R. Duynhouwer Economische evaluatie van de bestrijding van onkruid, ziekten en plagen in (nieuw) bedrijfsverband. P. K. Cevaal, H. Preuter Analyse, interpretatie en evaluatie van de gegevens uit de structuurenquête akkerbouw- en vollegrondsgroenteteeltbedrijven. H. Preuter, R. Duynhouwer, vacature Onderzoek ten behoeve van de verstrekking van kwantitatieve informatie voor de bedrijfseconomische advisering in de akkerbouw en de vollegrondsgroenteteelt. W. P. Noordam, M. v.d. Ham Beoordeling van onderdelen van bedrijfsplanning (IMAG nr. 433). P. K. Cevaal, E. van Elderen, W. P. Noordam, J. A. Schoneveld, G. H. Kroeze, R. K. Oving Het opstellen van standaardmatrices voor de bedrijfseconomische advisering van kleinere bedrijven met overwegend groenteteelt. P. K. Cevaal, R. Duynhouwer, vacature Toepassing en evaluatie van het systeem van bedrijfseconomische advisering met standaardmatrices voor akkerbouwbedrijven. P. K. Cevaal, R. Duynhouwer Onderzoek naar de bedrijfseconomische betekenis van actuele ontwikkelin- (nieuw) gen in de teelt en bewaring van akkerbouw-, respectievelijk vollegrondsgroenteteeltprodukten. H. Preuter, R. Duynhouwer, vacature LEI-detachement bij het PAGV Studiebedrijven akkerbouw (LEI nr. 330) d. Onderzoek samenwerkingsvormen (LEI nr. 330d). K.J. van Ast, R. H. Lalkens Bijzondere akkerbouwvormen (LEI nr. 333). K. J. van Ast, B. J. M. Meijer, e.a Economische perspectieven van bedrijven met gemengd grondgebruik (LEI nr. 338). L. C. Zachariasse, R. H. Lalkens, G. J. Wisselink, K. Klaassens Perspectieven voor akkerbouw op lichte en droogte-gevoelige gronden (LEI nr. 339). K.J. van Ast, B. J.M.Meijer Macro- en micro-economische aspecten van de aardappel(teelt) (LEI nr. 340). L. C. Zachariasse, K. J. van Ast, B. J. M. Meijer, e.a. 92

99 Analyse van 25 jaar ontwikkelingen op BIEB-bedrijven (LEI nr. 343). K. J. van Ast, R. H. Lalkens, L. C. Zachariasse Waarde van grond voor contractteelt en zaaiklare verhuur (LEI nr. 331). (nieuw) K. J. van Ast, B. J. M. Meijer Afdeling Technisch Onderzoek in Bedrijfsverband Onderzoek naarde toepassing van nieuwe grondbewerkingssystemen. L. M. Lumkes, e.a De invloed van tractie, werktuigen en bewerkingstechnieken op grond en gewas. L. M. Lumkes, e.a Onderzoek naar de relatie vruchtwisseling, hoofdgrondbewerking, bodemstructuur. L. M. Lumkes Onderzoek naar de wijzen van bodemstabilisatie (bodemconditie) op stuifgevoelige en slempgevoelige gronden (zie ook PAGV ). L. M. Lumkes, e.a Onderzoek naar de gevolgen van grondontsmetting voor het bouwplan. C. A. A. A. Maenhout Onderzoek naar de invloed van grondontsmetting op het voorkomen van ziekten, plagen en onkruiden en op de kwaliteit en het opbrengstniveau van groentegewassen. J. M. M. van Bakel, R. Meier Onderzoek naar de invloed van het bodemprofiel op de opbrengst en kwaliteit van akkerbouw- en vollegrondsgroentegewassen. P. Nicolai' Onderzoek naar de uitwerking van methoden van mechanische verbetering van het bodemprofiel op de technische mogelijkheden van het akkerbouwen vollegrondsgroenteteeltbedrijf. P. Nicolai' Beregeningsonderzoek met vollegrondsgroentegewassen op enkele proef- (nieuw) tuinen in het zuiden des lands (ICW 60.13). A. J. Hellings, D. A. van der Schans Berekening van het waterverbruik van groentegewassen in de vollegrond in verschillende teeltcentra over korte perioden met behulp van blokevaporimeters (ICW60.12). A. J. Hellings, D. A. van der Schans Watervoorziening in relatie tot gewasproduktie/gewasverdamping. (nieuw) A. J. Hellings, D. A. van der Schans Bemesting in bedrijfsverband H.H. H.Titulaer De invloed van de toediening van organische afvalstoffen op de fysische en chemische bodemvruchtbaarheid binnen vruchtwisselingssystemen. H. H. H.Titulaer De invloed van verschillende hoeveelheden en soorten drijfmest op de kwalitatieve en kwantitatieve opbrengsten van akker- en tuinbouwgewassen. H.H. H.Titulaer De invloed van de toediening van afvalwaterzuiveringsslib op de opbrengst en kwaliteit van akker- en tuinbouwgewassen. H. H. H.Titulaer Onderzoek naar de onderlinge relatie en beïnvloeding van gewassen. O. Hoekstra, e.a Onderzoek naar de produktiecapaciteit van aardappelen en suikerbieten in nauwe rotaties en continuteelt. J. G. Lamers, e.a Onderzoek naar de grondsoort- en gebiedsgebonden aspecten van vruchtwisseling. C. A. A. A. Maenhout, e.a. 93

Teeltsystemen voor concurrerende teelt van wintertarwe EH 0412 Door: Henk Floot (SPNA) en Ruud Timmer (PPO)

Teeltsystemen voor concurrerende teelt van wintertarwe EH 0412 Door: Henk Floot (SPNA) en Ruud Timmer (PPO) Teeltsystemen voor concurrerende teelt van wintertarwe EH 0412 Door: Henk Floot (SPNA) en Ruud Timmer (PPO) Inleiding Door de lage graanprijzen staat het rendement van de graanteelt onder druk. De aanzienlijke

Nadere informatie

INVESTERINGSNIVEAU VAN LAND- EN TUINBOUWBEDRIJVEN IN VERSCHILLENDE GEBIEDEN. L.W. Vink en CG. J. van Oostrom. SÏAUii^^büOUW

INVESTERINGSNIVEAU VAN LAND- EN TUINBOUWBEDRIJVEN IN VERSCHILLENDE GEBIEDEN. L.W. Vink en CG. J. van Oostrom. SÏAUii^^büOUW NN31545.0 139 OTA 739 mei 1973 Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding Wageningen INVESTERINGSNIVEAU VAN LAND- EN TUINBOUWBEDRIJVEN IN VERSCHILLENDE GEBIEDEN L.W. Vink en CG. J. van Oostrom

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2003.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2003. Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2003. In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. De notitie is als volgt ingedeeld: 1. Samenvatting.

Nadere informatie

Beproeving mineralenconcentraten en spuiwater in diverse gewassen. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving. Inhoud

Beproeving mineralenconcentraten en spuiwater in diverse gewassen. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving. Inhoud Beproeving mineralenconcentraten en spuiwater in diverse gewassen Resultaten uit onderzoek PPO en andere WUR-instituten Willem van Geel, PPO-AGV, 8-11-2012, Bergeijk Praktijkonderzoek Plant & Omgeving

Nadere informatie

Zwaartevan degronden stikstofbehoefte van suikerbieten

Zwaartevan degronden stikstofbehoefte van suikerbieten ^v^tffâv^^^ IR ',-A- GROOTENHUIS Zwaartevan degronden stikstofbehoefte van suikerbieten ^ it. c/ 3 r ' * * ' ^ " / ; ^3 %* 3 Uit onderzoekingen, verricht door Den Bakker en Ferrari in 1958 en 1959, bleek

Nadere informatie

HET GEBRUIK VAN SALDO'S BIJ BEDRIJFSBEOORDELING EN BEDRIJFSBEGROTING

HET GEBRUIK VAN SALDO'S BIJ BEDRIJFSBEOORDELING EN BEDRIJFSBEGROTING 631.16 HET GEBRUIK VAN SALDO'S BIJ BEDRIJFSBEOORDELING EN BEDRIJFSBEGROTING Proefstation voor de Akker- en Weidebouw OVERDRUK UIT LANDBOUWVOORLICHTING 16. 6. 288-292. 'S-GRAVENHAGE, JUNI 1959 HET GEBRUIK

Nadere informatie

Inkomensvergelijking vezelgewassen versus graan. Auteur(s): Pieter de Wolf, Lubbert van den Brink en Joanneke Spruijt

Inkomensvergelijking vezelgewassen versus graan. Auteur(s): Pieter de Wolf, Lubbert van den Brink en Joanneke Spruijt Inkomensvergelijking vezelgewassen versus graan Auteur(s): Pieter de Wolf, Lubbert van den Brink en Joanneke Spruijt Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Akkerbouw,

Nadere informatie

Bijlage A. Stikstofgebruiksnormen behorende bij artikel 28 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Bijlage A. Stikstofgebruiksnormen behorende bij artikel 28 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet Bijlage A. Stikstofgebruiksnormen behorende bij artikel 28 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet Gewas Klei Zand/löss en Veen 2006 2007 2008 2009 2006 2007 2008 2009 Grasland (kg N per ha per jaar)

Nadere informatie

Onderzoek naar effect van zaad primen en vroeg zaaien op opbrengst cichorei; verslag 2006 en eindverslag. Ir. L. van den Brink

Onderzoek naar effect van zaad primen en vroeg zaaien op opbrengst cichorei; verslag 2006 en eindverslag. Ir. L. van den Brink Onderzoek naar effect van zaad primen en vroeg zaaien op opbrengst cichorei; verslag 2006 en eindverslag Ir. L. van den Brink Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Business-unit Akkerbouw, Groene Ruimte

Nadere informatie

Handboek snijmaïs. 1 Inleiding 1.1 Herkomst en introductie maïs... 7 1.2 Arealen... 7 1.3 Rasontwikkelingen... 8 1.4 Gebruiksvormen van maïs...

Handboek snijmaïs. 1 Inleiding 1.1 Herkomst en introductie maïs... 7 1.2 Arealen... 7 1.3 Rasontwikkelingen... 8 1.4 Gebruiksvormen van maïs... 1 Inleiding 1.1 Herkomst en introductie maïs... 7 1.2 Arealen... 7 1.3 Rasontwikkelingen... 8 1.4 Gebruiksvormen van maïs... 10 6 1 Inleiding Na gras is snijmaïs het belangrijkste gewas voor de melkveehouderij.

Nadere informatie

ir. H. Hoeve door 1980-133 Abw april

ir. H. Hoeve door 1980-133 Abw april DE ONTWIKKELINGEN IN DE OPPERVLAKTE LANDBOUW- GROND VAN NEDERLAND MET EN ZONDER MARKERWAARD Notitie ten behoeve van K.B.A.-nota Markerwaard van 3 D.G.'s door ir. H. Hoeve 1980-133 Abw april 1. INLEIDING,

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004. Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004. In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt over de jaren 2002 en 2003. De notitie is als

Nadere informatie

Wintergerst als groenbemester en stikstofvanggewas. W.C.A. van Geel & H.A.G. Verstegen

Wintergerst als groenbemester en stikstofvanggewas. W.C.A. van Geel & H.A.G. Verstegen Winter als groenbemester en stikstofvanggewas W.C.A. van Geel & H.A.G. Verstegen Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Sector AGV PPO nr. 3253013350 juni 2008 2008 Wageningen, Praktijkonderzoek Plant

Nadere informatie

DE INVLOED VAN GESCHEURDE KUNSTWEIDEN OP DE OPBRENGSTEN EN DE ONDERWATERGEWICHTEN VAN VORAN-AARDAPPELEN OP ZANDGROND

DE INVLOED VAN GESCHEURDE KUNSTWEIDEN OP DE OPBRENGSTEN EN DE ONDERWATERGEWICHTEN VAN VORAN-AARDAPPELEN OP ZANDGROND DE INVLOED VAN GESCHEURDE KUNSTWEIDEN OP DE OPBRENGSTEN EN DE ONDERWATERGEWICHTEN VAN VORAN-AARDAPPELEN OP ZANDGROND 1. INLEIDING Ir. G.J. WISSELINK Landbouwproefstation en Bodemkundig Instituut TNO, Groningen

Nadere informatie

Wintergranen : actueel hoge N-reserves

Wintergranen : actueel hoge N-reserves Wintergranen : actueel hoge N-reserves Jan Bries, Davy Vandervelpen, Bodemkundige Dienst van België Na de vorstperiode halfweg januari is op de Bodemkundige Dienst de staalnamecampagne voor de bepaling

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2004.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2004. Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2004. 1 In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt over de periode vanaf 1 januari tot 1 juli 2004.

Nadere informatie

Teelt van hybride wintertarwerassen. Ing. R.D. Timmer, ing. J.G.M. Paauw

Teelt van hybride wintertarwerassen. Ing. R.D. Timmer, ing. J.G.M. Paauw Teelt van hybride wintertarwerassen Ing. R.D. Timmer, ing. J.G.M. Paauw Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Sector AGV PPO 5141429 November 2003 2003 Wageningen, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving

Nadere informatie

Grotere landbouwbedrijven bepalen grondvraag en -prijs

Grotere landbouwbedrijven bepalen grondvraag en -prijs Grotere landbouwbedrijven bepalen grondvraag en -prijs Huib Silvis en Martien Voskuilen Grotere bedrijven zijn bij uitbreiding van het areaal landbouwgrond in het voordeel omdat zij over het algemeen hogere

Nadere informatie

Agrarische grondmarkt derde kwartaal 2012

Agrarische grondmarkt derde kwartaal 2012 Agrarische grondmarkt derde kwartaal 2012 november 2012 Martien Voskuilen, Jan Luijt Tussen 2005 en 2009 is de agrarische grondprijs in Nederland fors gestegen tot 46.000 euro/ha in 2009. Sindsdien handhaafde

Nadere informatie

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009) - 1 - BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit ) Let wel: de proeven aangelegd door het LCG in 2009 werden uitgevoerd conform de bemestingsnormen die van kracht waren in 2009. Deze bemestingsnormen van 2009 zijn

Nadere informatie

De kostprijs van de melk op de voorbeeld-weidebedrijven

De kostprijs van de melk op de voorbeeld-weidebedrijven 338.5(492) :637.11, /, Jt^ -J-Tf-14' De kostprijs van de melk op de voorbeeld-weidebedrijven W. W1LLEMSEN Proefstation voor de Akker- en Weidebouw, Wageningen In de publikatie Tien jaar voorbeeldbedrijven"

Nadere informatie

Aan de slag met erosie

Aan de slag met erosie Aan de slag met erosie Ploegloze grondbewerking in beweging 2004-2006 Ing. J.G.M. Paauw Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Business-unit Akkerbouw, Groene Ruimte en Vollegrondsgroente PPO nr. 325115105

Nadere informatie

m \m Geeft intensieve graslandexploitatie meer kweek?

m \m Geeft intensieve graslandexploitatie meer kweek? ..:. Geeft intensieve graslandexploitatie meer kweek?. BOXEM Proefstation voor de Akker en Weidebouw, Wageningen De laatste jaren neemt in verschillende streken van ons land het percentage kweek in het

Nadere informatie

Bodemkwaliteit op zand

Bodemkwaliteit op zand Bodemkwaliteit op zand 2011-2016 Resultaten gangbare en biologische bedrijfssystemen rond opbrengsten, bodemkwaliteit, bemesting en uitspoeling Themamiddag Bemesting Akkerbouw, Putten, 30 november 2017

Nadere informatie

Interactie Moddus en Actirob

Interactie Moddus en Actirob Interactie Moddus en Actirob Effect op zaadopbrengst Engels raaigras 2011 Expertisecentrum graszaad en graszoden Proefboerderij Rusthoeve en DLV Plant p/a Noordlangeweg 42 4486PR Colijnsplaat C Sam de

Nadere informatie

Economische gevolgen verlaagde N-gebruiksnormen. Wim van Dijk (PPO) Hein ten Berge (PRI) Michel de Haan (ASG)

Economische gevolgen verlaagde N-gebruiksnormen. Wim van Dijk (PPO) Hein ten Berge (PRI) Michel de Haan (ASG) Economische gevolgen verlaagde N-gebruiksnormen Wim van Dijk (PPO) Hein ten Berge (PRI) Michel de Haan (ASG) Inhoud Waar vloeien economische effecten uit voort? Effecten op gewasniveau Evaluatie veldproeven

Nadere informatie

Agrarische grondmarkt

Agrarische grondmarkt Agrarische grondmarkt Kwartaal 3 2016 kwartaalbericht van Research en Kadaster Landelijk overzicht De gemiddelde agrarische grondprijs in Nederland is in het derde kwartaal van 2016 opnieuw licht gedaald

Nadere informatie

Doel van het onderzoek

Doel van het onderzoek Doel van het onderzoek Compost is een veel gebruikte bodemverbeteraar in meerdere teelten. Diverse soorten zijn verkrijgbaar, waarbij aan sommige soorten middels extra doorgroeien met micro-organismen,

Nadere informatie

Topopbrengsten in rassenproef zomertarwe biologische teelt

Topopbrengsten in rassenproef zomertarwe biologische teelt Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt (P.C.B.T.) v.z.w. Ieperseweg 87 8800 RUMBEKE Tel. : 051/26 14 00, Fax. : 051/24 00 20 Verslag BT03ZTA_RAS01 Topopbrengsten in rassenproef zomertarwe

Nadere informatie

Begeleidingscommissie Bodem Vredepeel. 15 december 2015 Janjo de Haan, Harry Verstegen, Marc Kroonen

Begeleidingscommissie Bodem Vredepeel. 15 december 2015 Janjo de Haan, Harry Verstegen, Marc Kroonen Begeleidingscommissie Bodem Vredepeel 15 december 2015 Janjo de Haan, Harry Verstegen, Marc Kroonen Programma Mededelingen Eerste resultaten 2015 Teeltseizoen 2015 Opbrengsten Eerste resultaten uitspoelingsmetingen

Nadere informatie

Hoe maak je een bemestingsplan binnen de gebruiksnormen

Hoe maak je een bemestingsplan binnen de gebruiksnormen Hoe maak je een bemestingsplan binnen de gebruiksnormen Natuur en Landschap Pleasure green Milieu Tonnis van Dijk Nutriënten Management Instituut NMI 3 november 2011 Beperkingen in bemesting Europese regelgeving:

Nadere informatie

Fractioneren van de stikstofbemesting in aardappelen 6 jaar proeven

Fractioneren van de stikstofbemesting in aardappelen 6 jaar proeven Fractioneren van de stikstofbemesting in aardappelen 6 jaar proeven V. De Blauwer (Inagro), W. Odeurs (BDB), M. Goeminne (PCA) Samenvatting Het is moeilijk voor een teler om het nitraatresidu na de teelt

Nadere informatie

N- en P-afvoer akkerbouw- en vollegrondsgroentegewassen. 1. Inleiding. 2. Opzet van het onderzoek. J.R van der Schoot en W.

N- en P-afvoer akkerbouw- en vollegrondsgroentegewassen. 1. Inleiding. 2. Opzet van het onderzoek. J.R van der Schoot en W. N- en P-afvoer akkerbouw- en vollegrondsgroentegewassen J.R van der Schoot en W. van Dijk 1. Inleiding Binnen Minas wordt voor de akker- en tuinbouwgewassen een vaste afvoer ingerekend van 165 kg N en

Nadere informatie

Rassengids

Rassengids Rassengids 2017-2018 Wintertarwe Benchmark Nieuw Benchmark is een nieuw ras dat in september 2015 is opgenomen op de Nederlandse Aanbevelende Rassenlijst. Benchmark is de nieuwe standaard in opbrengst.

Nadere informatie

2-1") Interne nota 170. Februari 1972 DE FINANCIËLE RESULTATEN VAN EEN AANTAL FRUIT - TEELBEDRIJVEN IN 1969 EN 1970, 5? Ci'! ;'?.

2-1) Interne nota 170. Februari 1972 DE FINANCIËLE RESULTATEN VAN EEN AANTAL FRUIT - TEELBEDRIJVEN IN 1969 EN 1970, 5? Ci'! ;'?. 2") 269 ' v DE FINANCIËLE RESULTATEN VAN EEN AANTAL FRUIT TEELBEDRIJVEN IN 969 EN, Interne nota 70 5? Ci'! ;'?.'" < (ffi v '. ê / ' " \ \ ' Februari 972 Niet voor publikatie Nadruk verboden DE FINANCIËLE

Nadere informatie

Open teelten op zandgronden hebben meer tijd nodig om te voldoen aan nitraatrichtlijn

Open teelten op zandgronden hebben meer tijd nodig om te voldoen aan nitraatrichtlijn Resultaten Systeemonderzoek Vredepeel geven aan: Open teelten op zandgronden hebben meer tijd nodig om te voldoen aan nitraatrichtlijn BAVB workshop 11 februari 2014 Janjo de Haan Nieuw mestbeleid heeft

Nadere informatie

Groeiregulatie in Engels raaigras

Groeiregulatie in Engels raaigras Groeiregulatie in Engels raaigras Effect Moddus, Robbester, MCPA en stikstof op zaadopbrengst in 2013 In opdracht van en gefinancierd door Productschap Akkerbouw en Werkgroep graszaden en graszoden Postbus

Nadere informatie

Land- en Tuinbouw in de Scheldemond-provincies

Land- en Tuinbouw in de Scheldemond-provincies Land- en Tuinbouw in de Scheldemond-provincies Dr.ir. A.Calus POVLT Beitem-Rumbeke 21-01-2010 POVLT - Beitem (Rumbeke) 1 Kaart Scheldemondprovincies 21-01-2010 POVLT - Beitem (Rumbeke) 2 Kaart Zeeland

Nadere informatie

BIOSTIMULANT. Het begint bij de wortel

BIOSTIMULANT. Het begint bij de wortel BIOSTIMULANT Het begint bij de wortel - Stimuleert de wortelgroei en -activiteit Verhoogt stresstolerantie onder ongunstige groeiomstandigheden Vergroot wortellengte en biomassa Verbetert opname van water

Nadere informatie

u DATION VOOR DE GROENTEN- EN FRUITTEELT ONDER GLAS, TE NAALDWIJK.

u DATION VOOR DE GROENTEN- EN FRUITTEELT ONDER GLAS, TE NAALDWIJK. Bibliotheek Proefstation Naaldwijk A 3 T 27 u DATION VOOR DE GROENTEN- EN FRUITTEELT ONDER GLAS, TE NAALDWIJK. Bestrijding van Ehizfcctonia in sla in B 4,1966. door: Mej.D.Theune. Naaldwijk,1967. 2^357

Nadere informatie

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Deelrapport Kohnstamm Instituut over doorstroom vmbo-mbo t.b.v. NRO-project 405-14-580-002 Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Inleiding De doorstroom van vmbo naar mbo in de groene sector is lager dan de doorstroom

Nadere informatie

Invloed van stikstofniveau en -deling op eiwitgehalte en opbrengst van zetmeelaardappelen.

Invloed van stikstofniveau en -deling op eiwitgehalte en opbrengst van zetmeelaardappelen. Invloed van stikstofniveau en -deling op eiwitgehalte en opbrengst van zetmeelaardappelen. Ing. K.H. Wijnholds Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Businessuni Akkerbouw, Groene Ruimte en Vollegrondsgroente

Nadere informatie

Voorspelling eiwitgehalte brouwgerst met behulp van een chlorofylmeter

Voorspelling eiwitgehalte brouwgerst met behulp van een chlorofylmeter Voorspelling eiwitgehalte brouwgerst met behulp van een chlorofylmeter Ing. R.D. Timmer Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Sector AGV Mei 2001 PPO 1142210a Voorspelling en sturing van het eiwitgehalte

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt In deze notitie wordt een beeld geschetst van de recente ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. De notitie is als volgt ingedeeld: 1. Samenvatting 2. Achtergrond

Nadere informatie

Stikstofbemestingsadviezen: zijn ze nog actueel en wat zou moeten veranderen?

Stikstofbemestingsadviezen: zijn ze nog actueel en wat zou moeten veranderen? Stikstofbemestingsadviezen: zijn ze nog actueel en wat zou moeten veranderen? Themamiddag Bemesting Akkerbouw, Putten 30 november 2017 Romke Postma, Willem van Geel (WUR) & Janjo de Haan (WUR) Aanleiding

Nadere informatie

Programma voor vandaag: Bespreking toets Graanteelt deel 1 Ziekten in wintergranen Plagen en legering Werkopdracht Ziekten, plagen en legering

Programma voor vandaag: Bespreking toets Graanteelt deel 1 Ziekten in wintergranen Plagen en legering Werkopdracht Ziekten, plagen en legering Plantenteelt Graan Programma voor vandaag: Bespreking toets Graanteelt deel 1 Ziekten in wintergranen Plagen en legering Werkopdracht Ziekten, plagen en legering Huiswerk Werkopdracht Ziekten, plagen en

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt In deze notitie wordt een beeld geschetst van de recente ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. De notitie is als volgt ingedeeld: 1. Samenvatting 2. Achtergrond

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 13 december 2017

PERSBERICHT Brussel, 13 december 2017 PERSBERICHT Brussel, 13 december 2017 Inhaalbeweging voor de landbouwers in 2017 De heeft samen met de gewestelijke overheden en deskundigen de voorlopige schattingen van de Belgische landbouweconomische

Nadere informatie

Hogere tarwe-opbrengsten vragen wat meer zaaizaad \«o^

Hogere tarwe-opbrengsten vragen wat meer zaaizaad \«o^ (PAV Bulletin Akkerbouw November 2000 4ejgT) Hogere tarwe-opbrengsten vragen wat meer zaaizaad \«o dr. ir. A. Darwinkel en ing. R. Timmer, PAV-Lelystad In het beginvan de 90-erjaren is de korrelopbrengst

Nadere informatie

Effect van borium op de hardheid van uien. L. van den Brink

Effect van borium op de hardheid van uien. L. van den Brink Effect van borium op de hardheid van uien L. van den Brink Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Akkerbouw, Groene Ruimte en Vollegrondsgroenten PPO nr. 3250096600-01

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 16515 18 juni 2015 Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 10 juni 2015, nr. WJZ/15072397, houdende

Nadere informatie

Agrariërs op de grondmarkt

Agrariërs op de grondmarkt Agrariërs op de grondmarkt Augustus 2016 Huib Silvis en Martien Voskuilen Het samenspel van vraag en aanbod van landbouwgrond de agrarische grondmarkt mondt uit in een bepaalde hoeveelheid verhandelde

Nadere informatie

Graydon Kwartaalmonitor Q3 2018

Graydon Kwartaalmonitor Q3 2018 Graydon Kwartaal monitor 1 Voorwoord Inhoud De economie zit duidelijk in de lift. Na eerdere positieve berichten over de groeiende omvang van het Nederlandse bedrijfsleven, blijkt ook uit deze Graydon

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2001

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2001 Dienst Landelijk Gebied Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2001 Inleiding. In deze notitie wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de agrarische grondprijzen

Nadere informatie

SKB-Showcase. Praktijkdemo s met ondernemers uit de akker- en tuinbouw. Slotbijeenkomst SKB Showcase Biezenmortel 11 december 2014

SKB-Showcase. Praktijkdemo s met ondernemers uit de akker- en tuinbouw. Slotbijeenkomst SKB Showcase Biezenmortel 11 december 2014 Nutriënten Management Instituut B.V. Postbus 250, 6700 AG Wageningen T: 088 8761280 E: nmi@nmi-agro.nl I: www.nmi-agro.nl SKB-Showcase Praktijkdemo s met ondernemers uit de akker- en tuinbouw Romke Postma

Nadere informatie

Teeltonderzoek soja in Nederland

Teeltonderzoek soja in Nederland Teeltonderzoek soja in Nederland Eiwitdag Innovatie Veenkoloniën, Valthermond 3 september 2015: Ruud Timmer & Chris de Visser Inhoud Plantaardig eiwit en Europa Rassenonderzoek Stikstofonderzoek Aandachtspunten

Nadere informatie

Pachtafhankelijke bedrijven in beeld

Pachtafhankelijke bedrijven in beeld Pachtafhankelijke in beeld Huib Silvis, Ruud van der Meer en Martien Voskuilen Pacht heeft een belangrijke rol als financieringsinstrument voor de landbouw, zowel bij bedrijfsovername als bedrijfsvergroting.

Nadere informatie

Bereken voor uw akker- en groentepercelen eenvoudig zelf: de organische koolstofevolutie de stikstof- en fosforbalans

Bereken voor uw akker- en groentepercelen eenvoudig zelf: de organische koolstofevolutie de stikstof- en fosforbalans Demetertool Vlaanderen is open ruimte Bereken voor uw akker- en groentepercelen eenvoudig zelf: de organische koolstofevolutie de stikstof- en fosforbalans LNE Groenbedekker Gele mosterd De online Demetertool

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Het effect van N-bemesting op de (energie)opbrengst van wintertarwe

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Het effect van N-bemesting op de (energie)opbrengst van wintertarwe Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw Het effect van N-bemesting op de (energie)opbrengst van wintertarwe Het effect van N-bemesting op de (energie)opbrengst van wintertarwe Opdrachtgever: Auteur:

Nadere informatie

KLW KLW. Meer ruwvoer lucratiever dan meer melk? Jaap Gielen, Specialist melkveehouderij 15/22 februari Ruwvoerproductie en economie!

KLW KLW. Meer ruwvoer lucratiever dan meer melk? Jaap Gielen, Specialist melkveehouderij 15/22 februari Ruwvoerproductie en economie! Meer ruwvoer lucratiever dan meer melk!? Jaap Gielen, Specialist melkveehouderij 15/22 februari 2017 Meer ruwvoer lucratiever dan meer melk? Ruwvoerproductie en economie! KLW Actualiteit: Managementinstrument

Nadere informatie

Invloed van het organische-stof gehalte van de grond op de produktiviteit van grasland

Invloed van het organische-stof gehalte van de grond op de produktiviteit van grasland Invloed van het organischestof gehalte van de grond op de produktiviteit van grasland Ir. M. Hoogerkamp en G. Krist Proefstation voor de akker en weidebouw Inleiding In het kader van de algehele verbetering

Nadere informatie

Naar een nieuwe systematiek voor N-bemestingsadviezen als basis voor precisiebemesting

Naar een nieuwe systematiek voor N-bemestingsadviezen als basis voor precisiebemesting Naar een nieuwe systematiek voor N-bemestingsadviezen als basis voor precisiebemesting Themadag bemesting akkerbouw, Nijkerk 2 februari 2017 Romke Postma, Willem van Geel (WUR) & Janjo de Haan (WUR) Romke.postma@nmi-agro.nl

Nadere informatie

2 BEMESTING WINTERTARWE

2 BEMESTING WINTERTARWE 2 BEMESTING WINTERTARWE 2.1 Bekalking, basisbemesting en stikstofbemesting in wintertarwe W. Odeurs 1, J. Bries 1 Een beredeneerde bemesting is een belangrijke teelttechnische factor voor het bekomen van

Nadere informatie

Organische stof what else? Marjoleine Hanegraaf

Organische stof what else? Marjoleine Hanegraaf Organische stof what else? Marjoleine Hanegraaf Vraagstelling Aanleiding: Vuistregel voor de afbraak: 2% per jaar (range 1.6 2.4%) 1 Ervaringsfeit veel telers: variatie in de afbraak, mogelijk >2% Onderzoeksvraag:

Nadere informatie

Bestrijding van blad- en aarziekten in wintertarwe. EH 859 Door: ing.h.w.g.floot

Bestrijding van blad- en aarziekten in wintertarwe. EH 859 Door: ing.h.w.g.floot Bestrijding van blad- en aarziekten in wintertarwe EH 859 Door: ing.h.w.g.floot Inleiding In de tarweteelt is de bestrijding van blad- en aarziekten eigenlijk ieder jaar nodig om een maximale financiële

Nadere informatie

Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij

Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij Onderzoek naar een gelijkmatiger exportaanbod van Surinaamse groenten Inleiding De productie en het export aanbod van Surinaamse groenten verloopt onregelmatig

Nadere informatie

Handboek bodem en bemesting

Handboek bodem en bemesting Handboek bodem en bemesting Van adviesbasis naar nieuwe basis voor adviezen Symposium bemesting in de 21 e eeuw Wageningen 28 november 2014 Janjo de Haan Belang bemestingsadviezen Handvaten voor (economisch)

Nadere informatie

voor de Akkerbouw en de Groenteteelt in de Vollegrond

voor de Akkerbouw en de Groenteteelt in de Vollegrond KWANTITATIEVE INFORMATIE voor de Akkerbouw en de Groenteteelt in de Vollegrond Bedrijfssynthese 1991-1992 Met medewerking van: IKC afdeling Milieu, Kwaliteit en Techniek IKC afdeling Bloembollentreelt

Nadere informatie

De organische stofbalans: Kengetallen

De organische stofbalans: Kengetallen De organische stofbalans: Kengetallen Volgens handboek Bodem & Bemesting Aangevuld door Willem van Geel T.b.v. 2 e Masterclass Organische stof(balans) POP3 Project Biologische landbouw op de kaart Template

Nadere informatie

VLAAMSE LANDMAATSCHAPPIJ Beheerovereenkomst water: bemestingsnormen en drempelwaarden

VLAAMSE LANDMAATSCHAPPIJ Beheerovereenkomst water: bemestingsnormen en drempelwaarden VLAAMSE LANDMAATSCHAPPIJ Beheerovereenkomst water: bemestingsnormen en drempelwaarden 1 Bemestingsnormen editie maart 2014 Sinds 2012 zijn de stikstofbemestingsnormen voor de beheerovereenkomst water 30%

Nadere informatie

Bemesten van gras na mais en mais na gras?

Bemesten van gras na mais en mais na gras? Bemesten van gras na mais en mais na gras? Wim Bussink (NMI) & Janjo de Haan (WUR) Voorkomende situaties: Rotatie/wisselbouw: 3 jaar gras en 3 jaar mais Eénmaal in de 5-10 jaar, bouwland middels mais,

Nadere informatie

Optimale N-bemesting zomertarwe

Optimale N-bemesting zomertarwe Optimale N-bemesting zomertarwe Resultaten onderzoek 2007 Ing. R.D. Timmer, ir. P.H.M. Dekker en ir. W. van den Berg Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Business-unit AGV PPO nr. 32500752 November

Nadere informatie

Nederland: Industriële verwerking van verse groente en fruit in 2011

Nederland: Industriële verwerking van verse groente en fruit in 2011 Nederland: Industriële verwerking van verse groente en fruit in 2011 PT 2012-17 Augustus 2012 - Peter van der Salm/Ed Slagboom Productschap Tuinbouw, Markt & Innovatie Nederland: Industriële verwerking

Nadere informatie

Voorjaarstoepassing van drijfmest op kleigrond voor aardappelen

Voorjaarstoepassing van drijfmest op kleigrond voor aardappelen Voorjaarstoepassing van drijfmest op kleigrond voor aardappelen In PPL het (Programma PrecisieLandbouw) (PPL) investeren investeren landbouwbedrijfsleven en en ministerie van van LNV LNV in in hulpmiddelen

Nadere informatie

KENNISBUNDEL. Biologische aardappelen. Mei 2013 KOSTPRIJZEN AARDAPPELEN. www.dlvplant.nl

KENNISBUNDEL. Biologische aardappelen. Mei 2013 KOSTPRIJZEN AARDAPPELEN. www.dlvplant.nl KENNISBUNDEL Biologische aardappelen Mei 2013 TEELTTECHNISCHE ASPECTEN LOOFDODEN ZIEKTEN EN PLAGEN / INSECTEN ZIEKTEN EN PLAGEN / VIRUSZIEKTEN ZIEKTEN EN PLAGEN / PHYTOPHTHORA INFESTANS ZIEKTEN EN PLAGEN

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 34760 19 juni 2017 Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 14 juni 2017, nr. WJZ/17057603, houdende

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2005.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2005. Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2005. In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt over de jaren 2003 en 2004. De notitie is als

Nadere informatie

Thema 4 Platteland. Samenvatting. Meander Samenvatting groep 5

Thema 4 Platteland. Samenvatting. Meander Samenvatting groep 5 Meander Samenvatting groep 5 Thema 4 Platteland Samenvatting Landbouw Bijna alles wat je eet, komt van de landbouw. De akkerbouwer verbouwt bijvoorbeeld aardappelen, tarwe of mais. Hij strooit eerst mest

Nadere informatie

De Regio Top 40. Economisch presteren van het regionale bedrijfsleven

De Regio Top 40. Economisch presteren van het regionale bedrijfsleven Economisch presteren van het regionale bedrijfsleven September 2008 Een nieuwe naam, een nieuw model Ook dit jaar kent onze Regio Top 40 weer enkele verrassende uitkomsten. Lees in deze uitgave hoe winnaars

Nadere informatie

Evenwicht in de volkstuin? april 1, 2014 DLV Plant

Evenwicht in de volkstuin? april 1, 2014 DLV Plant Evenwicht in de volkstuin? Evenwichtige bemesting Bodemmonster Belangrijk om te weten: Algemeen: Fosfaat, kali, magnesium Op zand: ph en o.s. Op klei: % slib Bodemmonster Fosfaat laag: voldoende bemesten

Nadere informatie

Teelt van lelies in goten in de grond in Drenthe, 2012

Teelt van lelies in goten in de grond in Drenthe, 2012 Teelt van lelies in goten in de grond in Drenthe, 2012 Casper Slootweg Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Bloembollen, Boomkwekerij en Fruit Februari 2013 Programma

Nadere informatie

Jaarverslag 1978 PROEFSTATION VOOR DE AKKERBOUW EN DE GROENTETEELT IN DE VOLLEGROND. Publikatie nr. 4, juni 1979

Jaarverslag 1978 PROEFSTATION VOOR DE AKKERBOUW EN DE GROENTETEELT IN DE VOLLEGROND. Publikatie nr. 4, juni 1979 PROEFSTATION VOOR DE AKKERBOUW EN DE GROENTETEELT IN DE VOLLEGROND Jaarverslag 1978 Publikatie nr. 4, juni 1979 8200 AK LELYSTAD 1816 MJ ALKMAAR POSTBUS 430 OLYMPIAWEG 16 TEL. 03200-22714 TEL. 072-111944

Nadere informatie

Wintertarwe Zuid-Nederland

Wintertarwe Zuid-Nederland Rassenadvies Wintertarwe Zuid-Nederland 2013 Rasadvies Raseigenschappen Opbrengstgegevens Teeltmaatregelen groei door kennis Rassenkeuze Om een goede financiële opbrengst te realiseren is het goed om een

Nadere informatie

RAPPORT. Gevoeligheid van aardappelrassen voor schade door stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) Ing. Egbert Schepel

RAPPORT. Gevoeligheid van aardappelrassen voor schade door stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) Ing. Egbert Schepel RAPPORT Gevoeligheid van aardappelrassen voor schade door stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) Ing. Egbert Schepel rapport 711 project 9071 december 2010 RAPPORT titel Gevoeligheid van aardappelrassen voor

Nadere informatie

Zomergerstrassen EH 0110 KW Door: ing. H.W.G. Floot (SPNA), ing. A.Venhuizen (ACM)

Zomergerstrassen EH 0110 KW Door: ing. H.W.G. Floot (SPNA), ing. A.Venhuizen (ACM) Zomergerstrassen EH 0110, KW 0109 Door: ing. H.W.G. Floot (SPNA), ing. A.Venhuizen (ACM) Inleiding Voor het behalen van een goede opbrengst is de rassenkeuze van groot belang. Wat is het doel van de teelt

Nadere informatie

RAMING VAN DEBEDRIJFS UITKOMSTEN IN 1994 VAN DEBEDRIJVEN MET GROENTETEELT OPEN GROND,FRUIT EN BLOEMBOLLENTEELT

RAMING VAN DEBEDRIJFS UITKOMSTEN IN 1994 VAN DEBEDRIJVEN MET GROENTETEELT OPEN GROND,FRUIT EN BLOEMBOLLENTEELT Drs. A. Boers Periodieke Rapportage 26-94 RAMING VAN DEBEDRIJFS UITKOMSTEN IN 1994 VAN DEBEDRIJVEN MET GROENTETEELT OPEN GROND,FRUIT EN BLOEMBOLLENTEELT Juli 1995 Landbouw-Economisch Instituut (LEI-DLO)

Nadere informatie

Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten

Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten Situering mengteelten Bij een mengteelt (erwten-graan, veldbonen-graan, ) worden de voordelen van twee gewassen met elkaar gecombineerd.

Nadere informatie

Marktontwikkelingen varkenssector

Marktontwikkelingen varkenssector Marktontwikkelingen varkenssector 1. Inleiding In de deze nota wordt ingegaan op de marktontwikkelingen in de varkenssector in Nederland en de Europese Unie. Waar mogelijk wordt vooruitgeblikt op de te

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. De notitie is als volgt ingedeeld: 1. Samenvatting 2. Achtergrond

Nadere informatie

DEMETERtool in de praktijk. Pilootstudie bij 50 Vlaamse landbouwers

DEMETERtool in de praktijk. Pilootstudie bij 50 Vlaamse landbouwers DEMETERtool in de praktijk Pilootstudie bij 50 Vlaamse landbouwers Slotevenement 7 maart 2016 Landbouwbedrijven 50 bedrijven (10 per provincie) op vrijwillige basis verschillende types landbouwbedrijf

Nadere informatie

Open teelten op zandgronden hebben meer tijd nodig om te voldoen aan nitraatrichtlijn

Open teelten op zandgronden hebben meer tijd nodig om te voldoen aan nitraatrichtlijn Resultaten Systeemonderzoek Vredepeel geven aan: Open teelten op zandgronden hebben meer tijd nodig om te voldoen aan nitraatrichtlijn Themadag NBV, Wageningen, 8 november 2013 Janjo de Haan Nieuw mestbeleid

Nadere informatie

BESTRIJDING VAN VALSE MEELDAUW IN PETERSELIE

BESTRIJDING VAN VALSE MEELDAUW IN PETERSELIE BESTRIJDING VAN VALSE MEELDAUW IN PETERSELIE In opdracht van Productschap Tuinbouw April 2004 Ing. C. Oostingh Proeftuin Zwaagdijk Tolweg 13 1681 ND Zwaagdijk-Oost Telefoon (0228) 56 31 64 Fax (0228) 56

Nadere informatie

Kansen voor NKG op zand

Kansen voor NKG op zand Kansen voor NKG op zand Sander Bernaerts DLV plant 14 juni Vessem NKG Niet Kerende Grondbewerking betekent het systematisch vermijden van intensief kerende of mengende grondbewerking en het zoveel mogelijk

Nadere informatie

C. Meijer BV Lady Anna. Willem in t Anker

C. Meijer BV Lady Anna. Willem in t Anker C. Meijer BV Lady Anna Willem in t Anker Historie CMK 2001-022-033 Doel: goed bewaarbaar frietras met goede verwerkingseigenschappen Oogst 2009 eerste pootgoed productie buiten kweekbedrijf Oogst 2014

Nadere informatie

ONDERZOEK OVER MOLYBDEENGEBREK^^^V^^

ONDERZOEK OVER MOLYBDEENGEBREK^^^V^^ ßmUOTHE K. 'NiTJTUÙTvûôx ONDERZOEK OVER MOLYBDEENGEBREK^^^V^^ Ir. CH. H. HENKENS Instituut voor Bodemvruchtbaarheid, Groningen Naar aanleiding van de resultaten van de proeven van Dr. E. G. MULDER met

Nadere informatie

BODEMBREED INTERREG Resultaten veldonderzoek 2009 nateelt groenbemesters

BODEMBREED INTERREG Resultaten veldonderzoek 2009 nateelt groenbemesters BODEMBREED INTERREG Resultaten veldonderzoek 29 nateelt groenbemesters Nederlands Limburg Onderdeel: Werkgroep 3 Document: Rapport Tijdstip: januari 21 Versie: 1 Status: definitief Opgesteld door: Praktijkonderzoek

Nadere informatie

Waarde van bodemvruchtbaarheid. Oene Oenema. Wageningen University & Research

Waarde van bodemvruchtbaarheid. Oene Oenema. Wageningen University & Research Waarde van bodemvruchtbaarheid Oene Oenema Wageningen University & Research NBV-bijeenkomst Wageningen, 21-04-2017 Wat is bodemvruchtbaarheid? Twee definities: Productiecapaciteit van de bodem Vermogen

Nadere informatie

Groeiregulatie in Engels raaigras

Groeiregulatie in Engels raaigras Groeiregulatie in Engels raaigras Effect Moddus, Actirob, MCPA en middel X op zaadopbrengst in 2012 In opdracht van en gefinancierd door Productschap Akkerbouw en Werkgroep graszaden en graszoden Postbus

Nadere informatie

Invloed plantversterkers op opbrengst en gezondheid gewas in de teelt van pootaardappelen

Invloed plantversterkers op opbrengst en gezondheid gewas in de teelt van pootaardappelen Invloed plantversterkers op opbrengst en gezondheid gewas in de teelt van pootaardappelen KW 0112 Door: ing. H.W.G. Floot Inleiding In de teelt van biologische aardappelen gelden specifieke regels van

Nadere informatie