RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE TONGEREN ZITTING HOUDENDE IN CORRECTIONELE ZAKEN TWAALFDE KAMER 5 JANUARI 2011

Transcriptie

1 Notitienummer: 47.L RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE TONGEREN ZITTING HOUDENDE IN CORRECTIONELE ZAKEN TWAALFDE KAMER 5 JANUARI 2011 In zake A. HET OPENBAAR MINISTERIE : B. Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, met zetel te 1000 Brussel, Koningsstraat 138, - burgerlijke partij - bij akte verleden door de heer Onderzoeksrechter Victor Croonenberghs te Tongeren op 15 september 2009 en vertegenwoordigd door Mter. Pieter HELSEN, advokaat te Hasselt tegen de beide beklaagden, hiernavermeld. TEGEN 1. G. Céderic, geboren te Genk op ( ) en wonende te 3840 BORGLOON, ( ) thans wonende te 3600 Genk, ( ). 2. VN Kevin Maria Joseph, geboren te Lier op ( ) en wonende te 3840 BORGLOON, ( ) thans zonder gekende woon- of verblijfplaats in België of in het buitenland. De eerste en de tweede: Om de misdaad of het wanbedrijf uitgevoerd te hebben of om aan de uitvoering ervan rechtstreeks medegewerkt te hebben, door enige daad, tot de uitvoering zodanige hulp verleend te hebben dat zonder zijn bijstand het misdrijf niet kon gepleegd worden, om, door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, dit misdrijf rechtstreeks uitgelokt te hebben, als dader of mededader zoals voorzien door art. 66 van het Strafwetboek.

2 A. Te Borgloon in de nacht van 26 op 27 maart 2009: 1. Inverdenkinggesteld van: Opzettelijk een gebouw, brug, dijk, straatweg, sluis, magazijn, werkplaats, loods, schip, vaartuig, rijtuig, wagon, vliegtuig, of ander kunstwerk, bouwwerk, motorvoertuig, in brand gestoken te hebben, namelijk de S., gelegen te 3840 Borgloon, ( ), toebehorend aan S. Parshan, terwijl de dader moest vermoeden dat zich aldaar op het ogenblik van de brand een of meer personen bevonden, met de omstandigheid dat de brand bij nacht gesticht werd en met de omstandigheid dat een van de drijfveren van het misdrijf bestond in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst, meer bepaald de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen de leden van de gemeenschap. 2. Verdacht van: In overtreding van de art. 1, 5 en 6 van de wet van 28 mei 1956 betreffende de ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmee geladen tuigen, en het KB van 23 september 1958 houdende algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen, ontplofbare of voor deflagratie vatbare stoffen en mengsels en daarmee geladen tuigen, gefabriceerd te hebben, te koop aangeboden, verkocht, afgestaan, vervoerd, gebruikt, onder zich gehad te hebben, gedragen te hebben, zonder vergunning van de bevoegde overheid, met de omstandigheid dat de feiten gepleegd werden met het oogmerk om een misdaad tegen personen of eigendommen te plegen, of aan de uitvoering daarvan mede te werken, in casu een glazen fles gevuld met ondermeer cellulose thinner welke door de deur werd gegooid van de S., gelegen te 3840 Borgloon, ( ), toebehorend aan S. Parshan. B. 1. Inverdenkinggesteld van: Gepoogd te hebben opzettelijk een gebouw, brug, dijk, straatweg, sluis, magazijn, werkplaats, loods, schip, vaartuig, rijtuig, wagon, vliegtuig, of ander kunstwerk, bouwwerk, motorvoertuig, in brand te steken, namelijk de woning gelegen te 3840 Borgloon, ( ), toebehorend aan K. Guy en V. Marie, terwijl de dader moest vermoeden dat zich aldaar op het ogenblik van de brand een of meer personen bevonden, met de omstandigheid dat de poging brandstichting bij nacht gepleegd werd, waarbij het voornemen om de misdaad of het wanbedrijf te plegen zich geopenbaard heeft door uitwendige daden die een begin van uitvoering van die misdaad of dat wanbedrijf uitmaken en alleen ten gevolge van 2

3 omstandigheden van de wil van de dader onafhankelijk werden gestaakt, of hun uitwerking hebben gemist, namelijk: a. Te Borgloon tussen 2 maart 2009 en 6 maart b. Te Borgloon tussen 25 maart 2009 en 28 maart Verdacht van: In overtreding van de art. 1, 5 en 6 van de wet van 28 mei 1956 betreffende de ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmee geladen tuigen, en het KB van 23 september 1958 houdende algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen, ontplofbare of voor deflagratie vatbare stoffen en mengsels en daarmee geladen tuigen, gefabriceerd te hebben, te koop aangeboden, verkocht, afgestaan, vervoerd, gebruikt, onder zich gehad te hebben, gedragen te hebben, zonder vergunning van de bevoegde overheid, met de omstandigheid dat de feiten gepleegd werden met het oogmerk om een misdaad tegen personen of eigendommen te plegen, of aan de uitvoering daarvan mede te werken, in casu een glazen fles gevuld met ondermeer cellulose thinner welke naar de woning gelegen te 3840 Borgloon, ( ), werd gegooid, toebehorend aan K. Guy en V. Marie, namelijk: a. Te Borgloon tussen 2 maart 2009 en 6 maart b. Te Borgloon tussen 25 maart 2009 en 28 maart 2009 Gezien de beschikking van de Raadkamer van de Rechtbank van eerste aanleg te TONGEREN dd. 15 januari 2010, waarbij de eerste voornoemd verzonden werd naar de correctionele rechtbank. Gezien de beschikking van de Raadkamer van de Rechtbank van eerste aanleg te TONGEREN dd. 2 maart 2010, waarbij de tweede voornoemd verzonden werd naar de correctionele rechtbank. Gehoord in openbare zitting de voordracht van de zaak. Gehoord Mtr. P. HELSEN, advocaat te HASSELT, in zijn vordering namens de B.P. CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, welke hij vertegenwoordigde; gezien de neergelegde schadenota. Gehoord het Openbaar Ministerie in haar vordering. Allen gebruikten de Nederlandse taal. 3

4 Gezien beide beklaagden, alhoewel regelmatig gedagvaard, voor de Rechtbank niet zijn verschenen. Overwegende dat de feiten lastens beide beklaagden gelegd bewezen zijn door het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting; dat door beklaagden bekentenissen werden afgelegd in het vooronderzoek. Dat terwijl eerste beklaagde op uitkijk stond, tweede beklaagde verschillende malen brand heeft gesticht, hetgeen door deze werd toegegeven; dat de feiten werden gepleegd enerzijds uit haat en misprijzen voor de gemeenschap, anderzijds als vergelding voor het geven van informatie. Overwegende dat overeenkomstig art. 65 SWB slechts één straf dient te worden uitgesproken voor alle feiten samen, deze spruitende uit één en hetzelfde delictueel opzet. Dat ze dienen beteugeld zoals bepaald in het beschikkend gedeelte van dit vonnis; dat wordt rekening gehouden met de aard ervan en de persoon van beklaagden alsmede hun strafrechtelijk verleden; dat de feiten zeer ernstig en uiterst laakbaar zijn en een strenge bestraffing verrechtvaardigen. Overwegende dat op burgerlijk gebied, de vordering der B.P. ontvankelijk en gegrond wordt verklaard voor de gevorderde 1 EUR meer de stellingskosten, waartoe beiden solidair worden veroordeeld. Gezien de artikelen hiernavermeld, door de Voorzitter ter zitting aangeduid: Wetboek van rechtspleging in strafzaken: 194, 186, 185, 162 bis. Strafwetboek: 40, 42-43, 51-52, 65, 66, 79-80, 510, 513, 514 bis, Art. 1, 5 en 6 van de wet van 28 mei 1956 betreffende de ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmee geladen tuigen, en het KB van 23 september Art. 8 van de Wet van gew. bij art. 4 van de Wet van Art BWB. Art Ger. Wetb. Wet van , art. 1 gew. Programmawet van EU-Verordening Raad nr. 1103/97 van en nr. 974/98 van over de invoering van de euro; Wet van : art. 11, 12, 14, 23, 31, 32, 34, 35, 36, 37 en 41. OM DEZE REDENEN : DE RECHTBANK, UITSPRAAK DOENDE BIJ VERSTEK. Verklaart beide beklaagden plichtig aan de hen ten laste gelegde feiten en veroordeelt dienvolgens zowel eerste beklaagde G. Céderic als tweede beklaagde VN Kevin voor de feiten sub A 1-2 en B 1-2 SAMEN tot DRIE JAAR gevangenisstraf en een geldboete van 300 EUR, vermeerderd met 45 opdeciemen en alzo gebracht op EUR of drie maanden vervangende gevangenisstraf. 4

5 Verplicht ELK der beklaagden tevens bij toepassing van artikel 29 van de Wet van gewijzigd bij de Wet van , het K.B. van en het K.B. van tot betaling van een bedrag van 25 EUR, vermeerderd met 45 opdeciemen en alzo gebracht op 137,50 EUR, bij wijze van bijdrage tot de financiering van het Bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, ingesteld bij artikel 28 van de Wet van Legt aan ELK der beklaagden overeenkomstig artikel 91, 2 lid van het K.B. van , houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken, zoals gewijzigd bij K.B. van , een vergoeding op van 25 EUR. Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen stukken, neergelegd ter griffie dezer rechtbank onder de nrs , en der 0.S.; beveelt de teruggave van de overige inbeslaggenomen stukken. Veroordeelt beklaagden solidair tot de strafkosten, deze berekend op 3599,38 euro. Statuerend op burgerlijk gebied, verklaart de vordering der B.P. CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING ontvankelijk en gegrond voor het gevorderde bedrag van 1 EUR voor Morele/materiële schade meer de stellingskosten inbegrepen de rechtsplegingsvergoeding ten bedrage van 150 EUR. Houdt ambtshalve de burgerlijke belangen aan ; Aldus gevonnist en uitgesproken in openbare zitting de vijfde januari tweeduizend en elf. Alwaar aanwezig waren: Dhr. L. CRIJNS, Ondervoorzitter, alleenzetelend Rechter, Mevr. K. LEYSSEN, Sustituut-Procureur des Konings, en Michel VANDYCK, e.a. opsteller bij deze Rechtbank, aang. griffier (cfr. art. 329 GW.). VORDERING TOT ONMIDDELLIJKE AANHOUDING : Gehoord het Openbaar Ministerie in zijn vordering strekkende tot de onmiddellijke aanhouding van de veroordeelden G. Céderic en V. Kevin, voornoemd, op grond van artikel 33 2 van de Wet van betreffende de voorlopige hechtenis; De Rechtbank, gelet op de aard en de ernst van de feiten, en rekening houdende met de persoonlijkheid van de beklaagden en hun strafrechtelijk verleden en geacht dat het te vrezen valt dat de veroordeelden G. Céderic en V. Kevin, zouden pogen zich door de vlucht aan de uitvoering der straf te onttrekken, beveelt hun onmiddellijke aanhouding. Aldus gevonnist en uitgesproken in openbare zitting de vijfde januari tweeduizend en elf. 5

6 Alwaar aanwezig waren: Dhr. L. CRIJNS, Ondervoorzitter, alleenzetelend Rechter, Mevr. K. LEYSSEN, Substituut-Procureur des Konings, en Michel VANDYCK, e.a, opsteller bij deze Rechtbank, aang. griffier (dr. art. 329 GW.), 6