REGIONAAL KAMPIOENSCHAP UITHOUDING OP OMLOOP ZOLDER TOURING CUP 2005 TECHNISCH REGLEMENT

Transcriptie

1 REGIONAAL KAMPIOENSCHAP UITHOUDING OP OMLOOP ZOLDER TOURING CUP 2005 TECHNISCH REGLEMENT 1. Dit Technisch Reglement werd op 26 januari 2005 gepubliceerd en treedt met onmiddellijke ingang in werking. Het vervangt vanaf dan alle voorgaande technische reglementen van de Zolder Touring Cup. 2. De Zolder Touring Cup 2005 staat open voor wagens, met minimaal twee zitplaatsen en minimaal twee deuren, conform aan de technische reglementen Zolder Touring Cup Om alle misverstanden bij eventuele startweigering (om technische redenen) te vermijden, worden de piloten verzocht de conformiteit van de aangebrachte technische wijzigingen te staven d.m.v. voorlegging van een homologatiefiche van het voertuig. Deze homologatiefiche is door de piloot aan te vragen. Indien een technische wijziging door een homologatiefiche gestaafd wordt, dient men een fotokopie van deze homologatiefiche af te geven tijdens de eerste technische keuring van de wagen. 4. Het is de plicht van iedere piloot om aan de technische commissarissen te bewijzen dat zijn/haar voertuig integraal conform is aan dit reglement en dit gedurende de volledige meeting. 5. Bij discussie over de interpretatie van dit Technisch Reglement geldt enkel de Nederlandse tekst. 6. Een wagen die gevaarlijk wordt geacht, zal uitgesloten worden door de VAS Sportcommissie. KOETSWERK EN CHASSIS 7. Een schuifdak, klapdak of sunroof is verboden. 8. De afmetingen en het doel van de deuren van de wagen moeten origineel blijven. De originele klinken en scharnieren mogen aangepast worden, maar enkel met het doel om bij een ongeval een snellere evacuatie van de piloot mogelijk te maken. 9. De voordeuren moet kunnen openen of geopend worden zonder gebruik van gereedschap en dit zowel van binnenuit als langs buiten. 10. Indien de binnenbekleding van de deuren verwijderd wordt, moeten alle scherpe kanten doeltreffend afgeschermd worden. 11. De deuren moeten gedurende de hele duur van de meeting aanwezig zijn op hun originele plaats. 12. Een eendelige voorruit in gelaagd glas of in een gelijkaardig, door de FIA goedgekeurd materiaal is verplicht. In elk geval moet deze voorruit aan de homologatieregels van de FIA en de Europese Gemeenschap voldoen. Op de voorruit moeten en mogen enkel de verplichte publiciteit en het verkleinde wedstrijdnummer worden aangebracht. Het is toegelaten om een doorzichtige film op de buitenzijde van de voorruit aan te brengen met de bedoeling de voorruit te beschermen. 13. De zij- en achterruiten mogen door policarbonaat worden vervangen. Er mogen openingen worden gemaakt in de zijruiten, maar enkel met het doel om de cockpit te ventileren. Deze openingen moeten minimaal voldoen aan de FIA-normen en mogen niet de hele oppervlakte van de zijruiten beslaan. Het zicht moet naar alle zijden gevrijwaard blijven. Het zicht van buitenaf in de wagen moet mogelijk zijn. Op de zijruiten mag niets worden aangebracht tenzij, in witte letters met een minimumhoogte van 5 cm, de namen van de piloten, de nationaliteitsvlag van de piloten en de eventuele overwinningssticker(s). Op de achterruit mag enkel een strook van 15 cm worden benut. 14 Op de voorruit mag enkel bovenaan een strook van 15 cm afgedekt zijn (behalve indien verplichte publiciteit door de promotor opgelegd wordt). 15. De organisatie raadt aan op standaard zij- en achterruiten, evenals op de spiegels een veiligheidsfolie (met specificatie SL Lumar Safety Film/D1570) van maximum 0,1 mm aan te brengen om bij versplintering een doeltreffende bescherming te waarborgen. 16. Alle zijruiten dienen voor ¾ gesloten te zijn tijdens de trainingen, de warm-up en de wedstrijd. Een uitzondering wordt gemaakt voor de zijruit aan pilootzijde wanneer daar een net wordt aangebracht. Technisch Reglement Zolder Touring Cup 2005 pag. 1

2 17. Dit net moet bestaan uit weefstroken met een minimale breedte van 19 mm (3/4 ). De maasgrootte is minimaal 25 mm x 25 mm en maximaal 60 mm x 60 mm. De weefstroken moeten uit brandwerend materiaal bestaan en de kruisingspunten dienen aan elkaar vastgenaaid te zijn. Het net mag geen voorlopig karakter hebben en wordt met snelsluitingen boven de zijruit aan de rolkooi bevestigd. Deze bevestigingen zijn zo uitgevoerd dat ze ook in geval van een koprol van de wagen niet uit zichzelf losschieten. Het moet mogelijk zijn het net met slechts één hand los te maken. Een systeem met een drukknop is toegestaan, op voorwaarde dat dit overeenstemt met de voorschriften van dit artikel. De drukknoppen moeten aan de buitenkant zichtbaar zijn. Een opvallende kleur en de vermelding PRESS zijn verplicht. Voor de netbevestiging aan de rolkooi zijn slechts schroefbare verbindingen toegestaan. Iedere verandering aan de rolkooi zelf is niet toegestaan. 18. Elke wagen moet uitgerust zijn met minstens één doeltreffend werkende ruitenwisser op de voorruit. Motor, plaatsing, aantal bladen en mechanisme zijn vrij, evenals de inhoud en de plaatsing van het waterreservoir. Het hele mechanisme van de koplampsproeiers mag verwijderd worden. 19. Met uitzondering van de onderste helft van de volledige wielen, moet het koetswerk in een verticale projectie en langs boven gezien, alle mechanische componenten bedekken. Nergens mag de wagen uitstekende delen, scherpe hoeken of kanten vertonen. 20. Elke luchtinlaat die hoger komt dan de voorruit mag niet voor de voorruit liggen. 21. Het zelfdragende koetswerk mag niet lichter gemaakt worden. Chassisbalken en dwarsprofielen mogen niet verwijderd of lichter gemaakt worden door wegnemen van enig materiaal. Indien de auto origineel is uitgerust met binnenspatborden, dan mogen deze niet verwijderd of doorboord worden met de bedoeling deze binnenspatborden lichter te maken. 22. Elk onderdeel van het koetswerk, dus ook elk aërodynamisch hulpmiddel, moet stevig vastgemaakt zijn aan het afgeveerde gedeelte (chassis/koetswerk) van de wagen en mag al rijdend niet bewegen. 23. De silhouet van de wagen moet in zijaanzicht behouden blijven. Achteraan mag een vleugel worden gemonteerd, maar die mag in hoogte, lengte en breedte niet de maximale maten van de wagen zonder buitenspiegels - overschrijden. Op geen enkel ogenblik mag deze vleugel op het dak gemonteerd worden. 24. De voor- en achterbumpers mogen niet verwijderd of verstevigd worden. 25. Doeltreffende zijspiegels aan de bestuurders- en aan passagierszijde zijn verplicht. De plaatsing is vrij, maar elke spiegel moet een minimum reflecterende oppervlakte van 90 cm² hebben. 26. Het materiaal voor motorkap, kofferdeksel, deuren en vleugels is vrij, maar wanneer een origineel paneel wordt verwijderd, moet het vervangen worden door een systeem van bevestiging en sluiting die minstens zo sterk is als de oorspronkelijke methode. 27. Indien de originele scharnieren en/of sluitingen van motorkap en/of kofferdeksel niet behouden worden, dienen zij op de vier hoeken voorzien te zijn van veiligheidssluitingen. Indien de originele scharnieren van de motorkap behouden worden, volstaat het in de twee andere hoeken veiligheidssluitingen te plaatsen. Alle veiligheidssluitingen moeten duidelijk met een rode (of contrasterende) kleur worden aangeduid. Het openen van motorkap, kofferdeksel en voordeuren moet kunnen gebeuren zonder gebruik van enig gereedschap. 28. Gedurende de trainingen, de warm-up en de wedstrijd dienen motorkap en kofferdeksel op hun originele plaats aanwezig te zijn als de wagen in beweging is. 29. Geen enkel deel van de wagen mag de grond raken wanneer de banden aan één zijde worden afgelaten. 30. Aanpassingen nodig voor bijkomende lampensteunen en aansluitingen voor het tanken zijn toegelaten. Indien de bijkomende lampen niet gemonteerd zijn en de lampensteunen voor de bumper uitsteken, dienen deze steunen verwijderd te worden. Ze mogen ook bij gemonteerde lampen niet voor deze uitsteken. 31. Elke wagen moet aan voor- en achterzijde uitgerust zijn met een trekoog die aan het chassis of achteraan aan het motorblok is bevestigd. Deze is ringvormig en heeft een minimale doormeter van de opening van 80 mm en een maximale van 100 mm. De trekoog moet geschilderd zijn in geel, oranje of rood. Trekogen moeten zichtbaar zijn en binnen handbereik gemonteerd worden en dienen bruikbaar te zijn als de wagen zich in een kiezelbak bevindt. Bovendien dient de precieze plaats van deze trekogen aangeduid te worden door een pijl in een contrasterende kleur. MOTOR 32. De motor moet in het originele motorcompartiment zijn ingebouwd en merkgebonden zijn. Het inlaatgedeelte is verplicht voorzien van een luchtfilter, bij voorkeur van het type, model en de afmetingen waarmee deze wagen de montageband verlaat. In elk geval dient de gemonteerde luchtfilter voldoende efficiënt te zijn om aan de geldende geluidsnormen (art. 31 tot en met 35 van het heersend Sportreglement van de Zolder Touring Cup) te voldoen. 33. Restrictor niet verplicht voor turbo. 34. Bi-turbo motoren en bi-compressor motoren zijn NIET toegelaten. 35. Twin-turbo s zijn toegelaten indien de motor in deze configuratie gehomologeerd is door de invoerder. 36. Indien de wagen uitgerust is met een motor met een reële cilinderinhoud van meer dan cc, is turbo of andere drukvulling NIET toegelaten. Technisch Reglement Zolder Touring Cup 2005 pag. 2

3 37. Indien de wagen uitgerust is met een atmosferische motor mag de cilinderinhoud maximaal cc zijn. 38. Het oliesysteem is vrij. De wagen mag met een carterbeschermer uitgerust worden. Worden de oliereservoirs niet op de originele plaats behouden, moeten ze omringd worden met een 10 millimeter dikke vervormbare structuur. De carterontluchting mag niet vrij op de grond zijn gericht. Wordt de originele carterontluchting niet behouden, moet zij afgeleid worden naar een opvangtank met een inhoud van minimum 3 liter. Deze opvangtank dient stevig met brandvrij materiaal bevestigd te worden en voorzien te worden van een ontluchting. Plaatsing in de cockpit is verboden. Opvang- en ontluchtingspunt van de opvangtank moeten het hoogste punt van de tank zijn. De koeling van de motor is vrij. De verbinding tussen gaspedaal en motor is vrij. UITLAATSYSTEEM 39. Voor de wedstrijden te Zolder mag de omloop enkel gebruikt worden door motorvoertuigen waarvan het geluidsniveau Lamax, voorbijrijdend bij vollast, niet hoger is dan 95 dba op ongeveer 7 meter van de rand van de rijbaan en op circa 1,5 meter boven de grond gemeten volgens de snelle tijdsbeweging FAST. 40. Teneinde aan deze voorwaarden te voldoen dienen de ingeschreven wagens zo nodig uitgerust te worden met een absorberende geluiddemper van het type SuperTrapp. Deze absorberende geluidsdemper moet gemonteerd zijn binnen de contouren van het koetswerk en mag niet aan de buitenkant van de wagen uitsteken. 41. Op geen enkel ogenblik wordt een zijuitlaat, noch een vrije uitlaat toegestaan. Het gebruik van een geluiddempende uitlaatpot is verplicht en het gebruik van een katalysator wordt aangeraden. Indien er geluidsbeperkingen op andere circuits gelden, zal dit d.m.v. een addendum meegedeeld worden. ELEKTRISCHE UITRUSTING 42. Batterij Indien de batterij zich op de originele plaats bevindt, moet deze stevig en permanent worden bevestigd. Batterijen moeten zich bij voorkeur in de cockpit bevinden. Zij moeten op een veilige wijze worden vastgehecht en volledig afgeschermd worden door een waterdichte en corrosievrije doos die over zijn eigen hechting beschikt en een luchtinlaat met uitgang buiten de cockpit heeft. Wordt een droge batterij in de cockpit geplaatst, dan moet deze elektrisch zijn beveiligd door middel van een volledige doos in isolerend materiaal. De stroomgevende pool moet afgedekt zijn door een degelijk isolerend beschermkapje (plakband niet toegelaten). 43. Starten Er moet een starter worden geplaatst, die gedurende de meeting te allen tijde moet werken. De piloot moet deze starter kunnen bedienen vanuit zithouding. Starten mag ook gebeuren met behulp van een externe batterij. De aansluiting van de externe batterij moet zich binnen de rolkooi bevinden en moet gebeuren door middel van een speciale startstekker. In geen geval mag zich deze aansluiting onder de motorkap of in de directe nabijheid van de benzinetank of benzineleidingen bevinden. 44. Stroomonderbreker Een stroomonderbreker is verplicht en moet alle stroom- en spanningscircuits onderbreken: batterij, alternator, verlichting, ontsteking, controle-instrumenten enz. De piloot moet, als hij normaal in zijn stoel zit, met de veiligheidsgordel aan en met het stuurwiel op zijn plaats, alle elektrische circuits kunnen afsluiten door middel van een vonkvrije stroomonderbreker. Deze moet duidelijk aangeduid worden door een symbool bestaande uit een rode vonk in een wit omrande blauwe driehoek. Aan de buitenzijde van de wagen wordt de stroomonderbreker verplicht ter hoogte van de onderste stijl van de voorruit en aan de zijde van de piloot geplaatst. Deze moet duidelijk aangeduid worden door een symbool bestaande uit een rode vonk in een wit omrande blauwe driehoek en moet voorzien zijn van een hendel die van op afstand met een haak kan bediend worden. 45. Verlichting Elke wagen moet gedurende de hele meeting uitgerust zijn met een doeltreffende verlichting. Elke wagen moet minimaal zijn uitgerust met: o Achteraan: twee rode stoplichten, twee gewone rode lichten en twee oranje richtingaanwijzers; deze moeten symmetrisch ten opzichte van de lengteas aan elke kant van de wagen aangebracht worden zodanig dat ze zichtbaar zijn. o Vooraan: minimaal twee witte of gele lichten en twee oranje richtingaanwijzers. Technisch Reglement Zolder Touring Cup 2005 pag. 3

4 Elke wagen moet achteraan uitgerust zijn met minimaal een rood mistachterlicht van tenminste 21 Watt en een oppervlakte van ten minste 50 cm². Dit moet gedurende de hele meeting bedrijfsklaar zijn en naar achter gericht en goed zichtbaar zijn. Indien de wagen is uitgerust met twee mistachterlichten, moeten deze symmetrisch ten opzichte van de lengteas worden gemonteerd en 90 ten opzichte van de centrale lijn van de wagen. Er mogen koplampbeschermers worden aangebracht. Bij het tonen van het paneel LIGHT dient de wagen onmiddellijk zijn stand te vervoegen om de beschermers te laten verwijderen. Indien een wedstrijd in het donker verreden wordt, moeten op elke wagen de wedstrijdnummers verlicht zijn. Deze lichten dienen samen met het ontsteken van de koplampen aan te gaan. Op geen enkel ogenblik mag er een wit licht naar achter schijnen, zelfs niet deze welke de wedstrijdnummers verlichten, noch die lichten bestemd ter identificatie van de wagen. De lampen van de achteruitrijdlichten moeten verwijderd worden. Het is verboden oranje of blauwe knipperlichten, noch zwaailichten te voeren. Op geen enkel ogenblik mag er een rood licht naar voor schijnen, zelfs niet deze welke de wedstrijdnummers verlichten, noch die lichten bestemd ter identificatie van de wagen. TRANSMISSIE 46. Het hele transmissiesysteem is vrij. 47. Elke wagen moet uitgerust zijn met een achteruitversnelling die de piloot, zittend en vastgegespt op eender welk moment tijdens de meeting kan gebruiken. OPHANGING, REMMEN EN STUURINRICHTING 48. De ophanging is vrij maar elke vorm van actieve ophanging is verboden. 49. Het aantal en het type van de schokdempers zijn vrij. De vering mag echter niet uitsluitend bestaan uit flexibele bussen en/of montages en de wielen moeten kunnen bewegen met een veeruitslag die groter is dan wordt veroorzaakt door zulke verbindingen. Het materiaal, de afmetingen en het aantal veren zijn vrij. 50. Het hele remsysteem is vrij maar de remschijven moeten uit een magnetisch materiaal bestaan. Omwille van de veiligheid is het echter verplicht te voorzien in een dubbel remcircuit dat door één pedaal wordt bediend. De pedaaldruk moet zich in normale omstandigheden over alle wielen verdelen. In geval van een lek op eender welke plek in de leidingen of op eender welke wijze in het remsysteem, moet de pedaaldruk op minstens twee wielen blijven werken. 51. Remleidingen die het laagste deel van de onderbouw vormen, moeten extra beschermd worden. Indien er remleidingen door de cockpit lopen, moeten in- en uitgang met doorvoerrubbers gescheiden worden van de cockpit. 52. Enkel geschroefde metalen koppelingen en verbindingen zijn toegelaten, met uitzondering van bi-conische koppelingen. 53. De stuurinrichting, tot en met het stuurwiel is vrij. Het stuurslot moet verplicht verwijderd worden. 54. Het stuurhuis moet komen van een erkend en goedgekeurd automobielconstructeur. WIELEN EN BANDEN 55. De wielbasis moet behouden blijven en moet overeenstemmen met de homologatiefiche en/of gegevens van de constructeur. 56. De afmetingen en het gebruikte materiaal van de wielen zijn vrij, op voorwaarde dat het gaat om een homogeen metaalachtige materie. 57. Wieldoppen moeten worden verwijderd. Wielen mogen geen barsten vertonen en ze moeten zuiver zijn bij het aanbieden aan de technische controle. 58. Het maximum aantal wielen op de wagen is vier. Per as moeten de wielen van hetzelfde type, materiaal en afmeting zijn. Het maximum aantal banden gebruikt per meeting is vrij. 59. Wielen en banden moeten voor minstens 1/3 van hun omtrek overdekt zijn. 60. In vooraanzicht en met de wielen recht vooruit geplaatst mag het gedeelte boven de wielnaaf niet zichtbaar zijn. 61. Er mag geen reservewiel worden meegenomen in de wagen. 62. Spoorverbreders moeten uit een homogene metalen materie zijn gemaakt. Ze worden vastgemaakt aan de wielnaaf of het wiel met behulp van een mechanisch systeem dat onafhankelijk is van het bevestigingssysteem van het wiel. De wielbouten moeten uit één stuk bestaan. Verlenging of samenstelling van de wielbouten via de spoorverbreders is verboden. Technisch Reglement Zolder Touring Cup 2005 pag. 4

5 63. De aanhechting van het wiel aan het onderstel is vrij. Indien slechts één centrale naaf wordt gebruikt, wordt deze, wanneer de wagen in beweging is, beveiligd met een in rood of oranje gekleurde veiligheidsveer of splitpen. Na elke bandenwissel moeten deze opnieuw geplaatst worden. Er mogen andere methoden om de wielen te borgen gebruikt worden, op voorwaarde dat ze door de FIA zijn toegelaten. 64. De wielbouten moeten altijd zoveel schroefdraad benutten als de diameter van de eigen schroefdraad. 65. Alle voorziene wielbouten moeten gemonteerd zijn, vanaf het ogenblik dat de wagen in beweging is. 66. Bandentype en aantal zijn vrij. 67. Het gebruik van pneumatische snelkrikken is toegelaten, maar de flessen met perslucht mogen niet in de wagen worden meegevoerd. COCKPIT 68. Al het volgende moet uit de cockpit verwijderd worden: Hemel, geluiddempend materiaal en versiering van het dak. Tapijten. Passagiersstoel en de gehele achterbank. Stuurslot. 69. Al het volgende mag uit de cockpit verwijderd worden: Geluiddempend materiaal, vloerbekleding, binnenbekleding, de bekleding van het dashboard en/of het dashboard zelf. Na verwijdering moeten alle scherpe kanten doeltreffend afgeschermd worden. Airconditioning, oorspronkelijke veiligheidsgordels en hun oprolmechanisme, elektrische raammechanismen, centrale deurvergrendeling, radio, claxon, handschoenkastje, middenconsole, hoedenplank, instrumenten, deurzakken en andere onderdelen die in de oorspronkelijke wagen enkel tot het comfort van de inzittenden bijdragen. Het systeem voor luchtverversing en verwarming mag verwijderd worden, maar een adequate ventilatie van de cockpit is verplicht, evenals een elektrisch ontwasemingssysteem of iets evenwaardigs voor de voorruit. Tijdens de trainingen, de warming-up en de wedstrijd mag er zich geen losliggend materiaal in de bestuurders- en/of de kofferruimte bevinden. VEILIGHEIDSUITRUSTING VOOR DE WAGEN 70. Voor elke wagen met een chassis uit composietmaterialen zijn herstellingen aan de overlevingscel of aan de frontale beveiliging uit te voeren volgens de specificaties van de constructeur en in een werkplaats die door hem is aanvaard. 71. De wagen dient uitgerust te worden met een rolkooi die beantwoordt aan art van de Bijlage J van het FIAreglement Tussenstijlen in langsrichting of door de FIA toegestane alternatieven die voor een laterale bescherming zorgen, moeten toegevoegd worden. Er mogen drie laterale beschermingsstijlen worden toegevoegd aan een door de FIA gehomologeerde rolkooi, in overeenstemming met tekening Elke modificatie aan een gehomologeerde rolkooi is verboden en maakt deze rolkooi niet meer conform. 72 Het is verboden elektrische, brandstof- of andere leidingen te monteren tussen de rolkooi en het koetswerk. 73. Tussen motorruimte en cockpit moet een tussenschot uit een brandvrij materiaal worden aangebracht dat verhindert dat vloeistoffen, vlammen of gassen in de cockpit binnendringen. 74. Alle gaten in dit tussenschot moeten zo klein zijn dat ze enkel de passage van de leidingen en/of de bekabeling toelaten. Deze gaten moeten volledig dichtgemaakt worden en voorzien zijn van doorvoerrubbers. 75. Alle leidingen die door de cockpit lopen en een vloeistof kunnen bevatten, moeten binnen de cockpit over hun volledige lengte bekleed of overkapt zijn, zodat de piloot bij een eventuele breuk niet kan getroffen worden door deze vloeistoffen. 76. Brandstoftanks, brandstofpomp, batterij en expansievat van de koeling moeten hermetisch afgesloten zijn van de cockpit en dit d.m.v. onbrandbaar materiaal. 77. Brandstofleidingen gemonteerd in de cockpit moeten uit brandvrij materiaal vervaardigd zijn en mogen geen verbindingen hebben. 78. Bevestigingen van de brandstofleidingen moeten permanent zijn en de leidingen mogen niet tussen de verticale steunen van de rolkooi en het koetswerk lopen. Tevens moeten deze gelegd worden op minimum 10 cm van elektrische leidingen en van het uitlaatsysteem. 79. De ruimte, waarin de benzinepomp is gemonteerd, moet hermetisch afgesloten zijn van de bestuurdersruimte. 80. Elke wagen dient verplicht uitgerust te zijn met een brandblusser van minimum 2 kg poedervulling of 2,4 kg inhoud indien gevuld met AFFF. 81. Elke brandblusser dient te voldoen aan de wettelijke normen en in volkomen bedrijfsvaardige staat te zijn. De ingeklopte fabricagedatum mag geen zes jaar oud zijn. Indien de fabricagedatum verwijderd werd of onleesbaar geworden is, is het blusapparaat niet meer geldig en dient dit vervangen te worden. Technisch Reglement Zolder Touring Cup 2005 pag. 5

6 82. Indien de wagen is uitgerust met een automatische brandblusinstallatie moet deze conform zijn aan de voorschriften van bijlage J van het FIA-reglement De piloot moet, als hij normaal in zijn stoel zit, met de veiligheidsgordel aan en met het stuurwiel op zijn plaats, alle brandblussers kunnen activeren. Dit systeem moet ook van buiten kunnen geactiveerd worden, bij voorkeur gecombineerd met een stroomonderbreker, of deze moet er dichtbij staan. Deze moet duidelijk aangeduid worden door een rode letter E in een cirkel met een doormeter van minstens 10 cm en een rode rand. 83. De brandblusser dient bevestigd in de originele houder(s) en binnen handbereik te zijn. Extra bevestiging is toegelaten met uitzondering van kleefband. 84. De brandblusser dient, verplicht, geplaatst onder de vensterlijn en op een gemakkelijk te bereiken en goed in het oog springende plaats. Het wegnemen voor gebruik mag niet langer dan 10 seconden in beslag nemen. 85. De standaardstoel van de piloot moet vervangen worden door een door de FIA gehomologeerde en van een geldigheidsdatum voorziene kuipstoel voorzien van vijf (5) openingen voor het veiligheidsharnas. 86. Indien de oorspronkelijke stoelbevestiging en -steunen worden verwijderd moeten de nieuwe onderdelen ofwel door de fabrikant voor dat doel goedgekeurd zijn, ofwel moeten ze voldoen aan de volgende specificaties (zie tekening in bijlage J van het geldende FIA Jaarboek). De steunen moeten aan het koetswerk/chassis worden vastgemaakt via minstens 4 bevestigingspunten per stoel, gebruikmakend van bouten met een minimum diameter van 8 mm en een tegenplaat zoals in de tekening. De minimale contactoppervlakte tussen steun, koetswerk/chassis en tegenplaat is 40 cm² voor elk bevestigingspunt. Indien er snelsluitsystemen worden gebruikt, moeten dit bestand zijn tegen verticale en horizontale krachten - niet tegelijk uitgeoefend - van 1800 Nm. Worden geleiderails gebruikt om de stoel te verplaatsen, dan moeten dat de originele zijn die bij de wagen of de stoel zijn geleverd. De stoel moet aan deze steunen zijn vastgemaakt via vier montagepunten, twee voor en twee achter aan de stoel, gebruikmakend van bouten met een minimum diameter van 8 mm en in de stoel ingebouwde verstevigingen. Elk montagepunt moet in elke richting een kracht van minstens Nm kunnen doorstaan. De minimale dikte voor de steunen en tegenplaten bedraagt 3 mm voor staal en 5 mm voor lichtmetalen materialen. De minimale lengte van een steun is 6 cm. 87. De montage van een door de FIA goedgekeurde en van een geldigheidsdatum voorziene veiligheidsgordel is verplicht en dit zoals beschreven in bijlage J van het geldende FIA Jaarboek, art Opgelet: enkel de normen 8854/98 of 8853/98 zijn toegelaten. VEILIGHEIDSUITRUSTING VOOR DE PILOOT 88. Gedurende de trainingen, de warming-up en de wedstrijd moet de piloot een brandvrije overall dragen. Deze voldoet aan de FIA-norm en vermeldt naam en bloedgroep van de piloot. Verder draagt hij/zij ondergoed, een balaclava, sokken, schoenen en handschoenen die voldoen aan het ontwerp en de parameters voor de fabricatie, opgelegd door de ISO-norm 6940; :1998; 5077:1984; 6330:1984; 9151:1995; :1999; 15025:2000. De gehomologeerde overalls zullen, ter informatie, samen met hun erkenningsnummer worden gepubliceerd in de FIA Official Bulletins. 89. Het dragen van een gehomologeerde helm is verplicht wanneer de wagen in beweging is. Deze helm moet minstens aan één van de volgende normen voldoen: * Snell SA-2000 (USA); * SFI 31.1A en SFI 31.2A; * British Standards Institution BS , type A/FR, inclusief alle amendementen (rode sticker). Elke modificatie aan bovenvermelde lijst zal gepubliceerd worden in het maandelijkse FIA Official Bulletin. Beschrijving van de labels die de goedgekeurde helmen identificeren, is op aanvraag verkrijgbaar bij de FIA. De volledige persoonlijke uitrusting moet tijdens de technische controle getoond worden. 90. Namen van alle piloten dienen verplicht aangebracht te worden op de achterste zijruiten in witte letters met een minimumhoogte van 5 cm. 91. Naam en bloedgroep van alle piloten dienen verplicht aangebracht te worden op beide zijden van de spatborden of de deuren en dit op de, door de VAS ter beschikking gestelde, VAS zelfklever. De lettertekens op deze zelfklever moeten een minimumhoogte van 4 cm hebben. BRANDSTOF 92. De gebruikte brandstof moet commerciële brandstof zijn, verkrijgbaar aan een pompstation. Er mogen geen andere additieven aan worden toegevoegd dan deze welke in de normale verkoop beschikbaar zijn. 93. Voor de bereiding van het mengsel mag enkel lucht worden aangevoerd. 94. De inhoud van de brandstoftank inclusief de opvangtank bedraagt maximum 120 liter voor een wagen met een benzinemotor en 100 liter voor een wagen met een dieselmotor met een tolerantie van maximum 2 liter. Andere Technisch Reglement Zolder Touring Cup 2005 pag. 6

7 brandstoftypes zijn niet toegelaten. Elk systeem dat is ontworpen om zelfs maar tijdelijk op eender welke wijze het toegelaten volume te doen toenemen, is verboden. Vanaf 2006 wordt de inhoud van elke brandstoftank gelijkgeschakeld met de op dat ogenblik geldende reglementen van de FIA. 95. De brandstoftank moet in de kofferruimte worden geplaatst, of op de originele plaats en moet steeds van de piloot en de motor worden gescheiden door een vuurbestendig tussenschot. De tank moet omringd zijn door een samendrukbare structuur van minstens 10 mm dik. 96. De originele brandstoftank mag enkel worden vervangen door een door de FIA gehomologeerde FT3-tank - een rubberen zak -, of FT tank. De piloten dienen dit homologatieattest voor te leggen op de technische keuring. * Deze zak zal voorzien zijn van een gedrukte code die de naam van de fabrikant, evenals de specificaties volgens welke en de datum waarop de tank is gebouwd, vermeldt. * Deze gedrukte code dient zichtbaar te zijn doorheen een brandvrij transparant venster. * Geen enkele rubberen zak zal langer gebruikt mogen worden dan 5 jaar na de datum van fabricatie, uitgezonderd deze die geïnspecteerd en opnieuw gecertificeerd werd door de fabrikant en dit voor een verlenging tot maximaal 2 jaar. * Het is aanbevolen de door de FIA gehomologeerde tank te voorzien van een veiligheidsschuim, type MIL-B of D-stop. 97. De vervangende en gehomologeerde tank moet op een permanente manier bevestigd zijn met metalen materiaal. 98. De brandstoftank moet ontlucht zijn naar buiten. Deze ontluchting moet onder de dakrand naar de zijkant van de wagen lopen of overeenstemmen met de FIA-reglementering. 99. Er mag zich geen vulopening in de cockpit bevinden Wordt de vulopening in de kofferruimte voorzien, moet rond deze vulopening een opvangreservoir voorzien zijn met een overloop naar buiten. Op het laagste punt van de kofferbodem moeten boringen worden aangebracht die gemorste brandstof laten weglopen De sluitingsdop van een tank die in de koffer gevuld wordt, mag geen ontluchtingsboring of keep hebben Vulling van buiten af moet volledig afgesloten worden door koetswerk of kofferdeksel Bijtanken tijdens de wedstrijd kan enkel voor de eigen box, indien een box ter beschikking gesteld wordt Het bijtanken van de wagen op een andere wijze dan met behulp van de zwaartekracht, - waarbij de brandstof van maximum 2 meter boven de tankplek mag komen - is gedurende de meeting verboden Er mag getankt worden; ofwel met installaties voorzien van FIA goedgekeurde sluitingen, ofwel met metalen jerrycans met een maximum inhoud van 20 liter en waarvan de stortopening niet groter is dan 4 cm diameter. Er mag slechts met één jerrycan tegelijk getankt worden. Op jerrycans mag een verluchtingssysteem met afsluitbare klep gemonteerd worden De trechterinlooptrog mag slechts 10 liter bevatten Bij gebruik van tankstellages dienen deze te voldoen aan de FIA homologatienormen, zoals beschreven in de bijlage J van het geldende FIA Jaarboek, Artikel , paragrafen tot en met , en conform aan de tekening Om veiligheidsredenen moet op de voet van deze stelling een gewicht liggen dat twee maal het gewicht van de gevulde tankstellage overschrijdt. OPGELET: deze homologatienorm voorziet expliciet dat het systeem voorzien dient te zijn van een 90 bolkraan, zo dicht mogelijk geplaatst bij de bevoorradingstank. Tijdens het niet tanken dient deze kraan steeds gesloten te zijn. Bovendien moet de bolkraan die de brandstoftoevoer afsluit een zodanige montage hebben dat indien zij niet beroerd wordt, automatisch in gesloten stand staat. De verplichte persoon, stand-by bij de bolkraan, zal deze dus eigenhandig (zonder mechanische of andere hulp) in geopende stand moeten houden gedurende de volledige duur van het tanken. Zodra deze persoon de kraan loslaat moet deze automatisch en onmiddellijk in gesloten stand terug springen. Praktisch wil dit zeggen: * de hendel van de bolkraan verlengen * het uiteinde van de hendel met een veer bevestigen aan de tankstellage Het vullen van het reservoir van de tankstellage mag enkel gebeuren door middel van een mechanische handpomp Indien men tankt met behulp van een tankstellage dienen volgende personen verplicht aanwezig te zijn tijdens het tanken: a) 1 persoon stand-by met een brandblustoestel zoals beschreven in artikel 113 van dit reglement. b) 1 persoon stand-by bij de bolkraan, gemonteerd tussen het vat en de vulslang. c) 1 persoon voor de bediening van het ontluchtingssysteem. d) 1 persoon voor de bediening van de vulslangaansluiting op de wagen. Indien echter de ontluchting en de toevoer van brandstof via één gecombineerde koppeling gebeurt, mogen de personen vernoemd onder c en d vervangen worden door één persoon De deelnemers moeten op hun inschrijvingsformulier het soort brandstof dat zij gebruiken vermelden Alle benzinereservoirs die zich in de pits bevinden moeten gesloten zijn. Technisch Reglement Zolder Touring Cup 2005 pag. 7

8 112. Er zal toezicht gehouden worden op de veiligheidsnormen van de tankinstallaties Gedurende de bevoorrading zal een persoon met een blusapparaat met een minimum inhoud van 5 kg gereed staan in de nabijheid van de wagen De brandstofbevoorrading dient te gebeuren bij het begin of aan het einde van stilstand in de pits Het voertuig moet op zijn wielen blijven staan met afgezette motor Gedurende de volledige duur van de brandstofbevoorrading mag de piloot aan boord van het voertuig blijven Bij het tanken dient het ganse lichaam, van de personen betrokken bij het tanken, bedekt te zijn door kleding (bij voorkeur brandvrije kledij of katoen). In elk geval dienen gezicht en handen beschermd te worden door een brandvrije muts, een veiligheidsbril, gesloten leren schoenen en brandvrije handschoenen Voor de Race Promotion Night verschijnt er een bijzonder reglement in verband met tanken. PERMANENTE CONTROLEKAART VAS 119. Deze kaart vormt een paspoort van de wagen, zij moet steeds het voertuig vergezellen en moet op vraag van de technische controleurs VAS kunnen getoond worden. Zij moet spontaan getoond worden bij aanbieding van het voertuig op de technische controle. De opmerkingen en redenen tot startweigering worden hierin opgetekend. Opmerkingen vermeld op de technische fiche dienen de volgende wedstrijd in orde te zijn. Zo niet volgt een voorstel tot startweigering. Deze kaart kan aangevraagd worden bij elke technische controleur VAS. Zij is bij de eerste aanvraag gratis. Een tweede aanvraag als gevolg van verlies of dergelijke kost 25. Bij de eerste aanbieding op de controle moet zij volledig ingevuld zijn. Indien deze kaart niet zorgvuldig wordt bewaard en tengevolge hiervan onleesbaar of onbruikbaar werd, zal de ondertekenaar verplicht worden een nieuwe kaart te kopen aan de prijs van 25. Indien een kaart aangevraagd wordt om een vorige opmerking te verdoezelen kan dit misbruik bestraft worden met een tuchtvervolging en financiële boete De ondertekenaar van de kaart blijft aansprakelijk voor het gebruik, misbruik of de ingevulde gegevens. Hij is aansprakelijk voor de eventuele opgelegde boete De ingeschreven gegevens en opmerkingen worden in het dubbel bijgehouden op het technische secretariaat VAS zodat elke poging tot misbruik van deze kaart gecontroleerd kan worden Deze kaart vormt een essentieel onderdeel van uw papieren die u zorgvuldig moet bewaren. Vergeet niet dat de ondertekenaar aansprakelijk blijft zolang de kaart niet ingezonden is. GOEDKEURING 123. Reglement goedgekeurd voor VAS door Pascal NOTELAERS op 26 januari Technisch Reglement Zolder Touring Cup 2005 pag. 8