Toetsnummer: CGO.V.11.5.proef. Kandidaatversie. Theorie-examen toets 5 (proef) Crebonummer Pagina 1 van 9. CGO.V.11.5.proef.01.

Transcriptie

1 Theorie-examen toets 5 (proef) Crebonummer Pagina 1 van 9

2 Instructies voor de kandidaat Informatie over het examen Tijdsduur voor het gehele examen : 100 minuten Maximaal te behalen punten deel : 30 punten Bij een score van 18 punten haalt u een : voldoende (6) Aantal vragen : 20 vragen Op het voorblad vult u de gevraagde gegevens in. Let op: gebruik de achternaam die u bij uw geboorte hebt gekregen. Niet de achternaam van uw echtgenoot! Alle antwoorden moeten met pen ingevuld worden (blauw of zwart). Bij elke vraag staat het aantal punten dat u voor deze vraag kunt behalen. Bijvoorbeeld: vraag 1 = 2 pnt. Meerkeuzevragen Bij de meerkeuzevragen omcirkelt u slechts één (1) antwoord. Stellingvragen Bij de stellingvragen omcirkelt u het juiste antwoord. Open vragen Bij de open vragen schrijft u de antwoorden op in de opengelaten ruimte onder de vraag. Wanneer deze ruimte te klein is, schrijft u verder op de achterkant van het blad. Zet er dan wel het nummer van de vraag bij. Antwoord slechts op wat gevraagd wordt. Bijvoorbeeld als er 3 voorbeelden gevraagd worden, geef dan 3 voorbeelden en niet meer. Alleen de eerste 3 antwoorden worden beoordeeld. De overige niet. Geef korte, puntsgewijze antwoorden bij vragen die beginnen met Noem, Geef of Schrijf op. Wanneer wordt gevraagd iets te beschrijven of te motiveren geef dan een uitgebreider antwoord. Algemene tips Lees eerst alle vragen door en begin dan pas met het geven van antwoorden. Lees het antwoord dat u geeft altijd goed na. Moet u 3 antwoorden geven, kijk dan kritisch na of het 3 verschillende antwoorden zijn. Pagina 2 van 9

3 Opgave 1 Om onderscheid te maken tussen verschillende wonden worden wonden ingedeeld naar ontstaanswijzen. Noem 4 ontstaanswijzen van wonden Opgave 2 Voor de verzorging van wonden kiezen we in Nederland voor een indeling volgens een model. a. Welk model gebruiken we in Nederland? b. Noem de verdeling volgens dit model. a b Pagina 3 van 9

4 Opgave 3 Lees de onderstaande beweringen goed door, I. Bij een rode wond is de wondverzorging gericht op bescherming van het nieuwe weefsel, II. Bij een gele wond ligt het accent van de wondverzorging op het verwijderen van necrose. Opgave 4 Beschrijf wat wordt bedoeld met granulatie-weefsel. Opgave 5 Er is een groot assortiment wondverzorgingsmateriaal. Noem 2 voorbeelden van materiaal die men gebruikt bij de verzorging van rode wonden. 1 2 Pagina 4 van 9

5 Opgave 6 Noem een voorbeeld waaruit het doel van een kweek duidelijk wordt. Opgave 7 Lees de onderstaande beweringen goed door. I. Sputum is een excretieproduct dat bij ieder gezond mens voorkomt. II. Midstream urine is het eerste gedeelte van de plas en bevat veel bacteriën. Opgave 8 Noem 2 redenen om een warmte behandeling toe te passen. 1 2 Pagina 5 van 9

6 Opgave 9 Welke bewering over de effecten van het toedienen van een koudebehandeling is juist? a. Bij een koudebehandeling neemt de viscositeit van het bloed af. b. Bij een koudebehandeling treedt er verminderende celstofwisseling op. c. Bij een koudebehandeling treedt vasodilatatie op. d. Bij een koudebehandeling wordt bij bloedingen bloedverlies geactiveerd. Opgave 10 Lees de onderstaande beweringen goed door I. Warmte toedienen kan door middel van stralingsbronnen en geleidingsbronnen II. Voor het verwarmen van diepere huidlagen is de vochtige methode het meest geschikt Opgave 11 Noem 2 redenen waarom een zorgvrager een stoma kan krijgen. 1 2 Pagina 6 van 9

7 Opgave 12 Noem 2 verschillen tussen een ileostoma en een colostoma. Ileostoma Colostoma Opgave 13 Noem 3 overwegingen die vooraf gaan aan de keuze van een eendelig of tweedelig opvangsysteem bij een stoma Opgave 14 Lees de onderstaande beweringen goed door. I. Als tijdelijk stoma wordt vaak een dubbelloops stoma aangelegd. II. Een divergerend stoma is een stoma waarbij twee darmgedeelten in een stoma naar buiten komen. Pagina 7 van 9

8 Opgave 15 a. Benoem twee soorten diabetes. b. Beschrijf een verschil tussen beide soorten. 1 2 Verschil: Opgave 16 Welke bewering over de bloedsuikerspiegel is juist? a. Bij een zorgvrager zonder diabetes schommelt de bloedsuikerspiegel tussen mmol. b. De hoeveelheid glucose in het bloed heeft geen invloed op de bloedsuikerspiegel. c. Bij een zorgvrager die s ochtends een bloedsuikerspiegel heeft van 4,9 mmol waarschuw je gelijk de huisarts. d. Door een tekort aan insuline stijgt het glucosegehalte in het bloed. Opgave 17 Noem 3 complicaties die op de lange duur bij diabetes kunnen ontstaan Pagina 8 van 9

9 Opgave 18 Noem de 3 meest gebruikelijke injectieplaatsen voor insuline Opgave 19 Lees de onderstaande beweringen goed door I. Een zorgvrager moet een kwartier tot een half uur wachten met eten na het injecteren van kortwerkende insuline. II. Patronen voor de insulinepen, die worden gebruikt, kunnen 1 maand op kamertemperatuur bewaard worden. Opgave 20 Het toedienen van insuline via de insulinepen is een voorbehouden handeling. Het dient in opdracht te gebeuren. Wie geeft hier opdracht voor? a. De leidinggevende. b. De wijkverpleegkundige. c. De zorgvrager. d. De arts. Pagina 9 van 9