De Dommel en de mens Een studie naar de invloed van de mens op de lithografie en lithostratigrafie van het beekdal van de rivier de Dommel

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De Dommel en de mens Een studie naar de invloed van de mens op de lithografie en lithostratigrafie van het beekdal van de rivier de Dommel"

Transcriptie

1 De Dommel en de mens Een studie naar de invloed van de mens op de lithografie en lithostratigrafie van het beekdal van de rivier de Dommel Sebastiaan l Ami

2 Eerste lezer: Dr. E.W. Meijles Tweede lezer: prof. dr. ir. Th. Spek Afbeelding omslag: Foto van de rivier de Dommel tussen Olland en Liempde.

3 De Dommel en de mens Een studie naar de invloed van de mens op de lithografie en lithostratigrafie van het beekdal van de rivier de Dommel S. (Sebastiaan) l Ami Masterscriptie landschapsgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen Berkel-Enschot, April 2018

4

5 Voorwoord Toen ik in 2008, tijdens mijn militaire opleiding, samen met een collega in een schuttersput in het oefenterrein Weerter- en Budelerbergen zat en mijzelf af vroeg hoe komen nou die verschillende kleuren en lagen in de bodem? had ik nooit verwacht ooit antwoord te krijgen op die vraag. Nu, 10 jaar later, heb ik al de nodige geologie en bodemlessen gehad. Mijn eerste kennis van de ondergrond verwierf ik aan vanhall/larenstein, waar mijn enthousiasme over de ondergrond werd aangewakkerd door Dan Assendorp, Richard Kraaijvanger en Sieger Broers. Toen ik mijn studieloopbaan vervolgende met de master landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen werd mij enthousiasme alleen maar groter door de enorme kennis van Theo Spek en Erik Meijles. Tijdens de vakken Landschappen van Nederland en Bodem en Landschap is mij bij het idee ontstaan om deze scriptie te schrijven over de rivier de Dommel. Om de inhoud van de scriptie op een hoger niveau te brengen, is er ook veelvuldig contact geweest met externe personen. Allereerst wil ik professor Wim Hoek van de Universiteit Utrecht bedanken voor de praktijkkennis met betrekking tot het grondboren. Tijdens een intensieve veldweek, in het kader van pingo onderzoek in Drenthe, heb ik veel inzichten en ideeën verworven voor dit onderzoek. Daarnaast wil ik promovendus Jasper Candel bedanken voor de tijd in moeite die hij in mij heeft gestoken. Tijdens het Schuilingscongres kwam ik met hem in contact, waarbij hij mij uitnodigde om een dag mee te gaan boren bij de Dommel. Hierdoor verwierf ik gebiedsspecifieke kennis die mij verder hielp in het onderzoek. Vervolgens wil ik mijn studiegenoten Harm Peter de Vries, Jos Swarts, Henk Heling, mijn vader Richard l Ami en zijn collega Arnoud Reijnen bedanken voor hun hulp bij het veldwerk. Tot slot wil ik specifiek Erik Meijles nog bedanken voor de tijd en moeite die hij heeft gestoken in de begeleiding.

6

7 Samenvatting In navolging van de landschapsbiografie van de Drentsche Aa zijn verschillende partijen benaderd ook een landschapsbiografie van de rivier de Dommel samen te stellen. Een van de onderwerpen van een landschapsbiografie is de lithologische- en de lithostratigrafische opbouw van het beekdal. In dit onderzoek staat de invloed van landschappelijke veranderingen op het beekdal centraal. Voor dit onderzoek gaat het om de volgende hoofdvraag: In welke mate hebben de antropogeen gestuurde landschappelijke veranderingen invloed gehad op de huidige opbouw van het beekdal? Om deze hoofdvraag te beantwoorden is een aantal deelvragen gesteld: 1. Wat zijn de kenmerkende ruimtelijke historische bewoningspatronen in het gebied? 2. Wat zijn kenmerkende klimatologische perioden? 3. Wat is de Holocene lithostratigrafische opbouw van het beekdal? 4. Is er een relatie tussen de landschappelijke veranderingen en de lithostratigrafie van het huidige beekdal? Het onderzoek is opgedeeld in drie hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk omvat de theorie van het onderzoek. Door middel van een literatuuronderzoek is eerst de relevante geologie van het onderzoek uiteengezet. Vervolgens is per kenmerkende periode van het Holoceen een beschrijving van het klimaat, landschap, bewoningsgeschiedenis en de invloed van deze onderwerpen op het beekdal uiteengezet. In het tweede hoofdstuk staan het veldwerk en de uitkomsten van het veldwerk centraal. Door middel van grondboringen in een casusgebied in het beekdal van de Dommel is de lithologie van het beekdal onderzocht. Door middel van interpretatie zijn de enkele grondboringen naar een lithologische dwarsdoorsnede vertaald. Vervolgens is het opgeboorde materiaal geïnterpreteerd en volgt een dwarsdoorsnede van de formaties & laagpakketten en het afzettingsmilieu. Door middel van interpretatie worden alle dwarsdoorsneden vertaald naar de dwarsdoorsnede van de landschapsvormen in het beekdal. In het laatste kernhoofdstuk wordt de hoofdvraag van het onderzoek beantwoord. Door middel van een aantal timeslices (dwarsdoorsnedes met landschapsvormen uit verschillende tijdperioden) is de ontwikkeling van het beekdal vanaf het eind Pleistoceen tot nu weergegeven. Bij deze timeslices worden de antropogene invloeden op de lithologie van het beekdal uiteengezet. Aan de hand van de theorie uit het eerste hoofdstuk en de resultaten van het veldwerk en interpretatie van het tweede kunnen verschillende conclusies getrokken worden. Aan het einde van het Atlanticum doet de landbouw haar intrede in Nederland en begint de archeologische tijdsperiode Neolithicum. Door antropogene invloeden verandert het door bos gedomineerde landschap langzamerhand in een landschap met open vegetaties. Ontbossing zorgt voor een toename in sedimentatietransport richting het beekdal. Tot aan de Romeinse tijd verschilt de locatiekeuze van de bewoning. In de Romeinse tijd is grotendeels de huidige indeling van het landschap ontstaan. Nadat de Romeinen zich terugtrekken uit Nederland, vindt er een regeneratie van bos plaats. Door deze regeneratie en een lagere grondwaterstand vermindert het sedimentatietransport richting het beekdal. Uiteindelijk nemen de antropogene invloeden gedurende de Vroege Middeleeuwen weer toe en daardoor ook het sedimentatietransport richting het beekdal. In het beekdal van de Dommel staan vanaf de Late Middeleeuwen watermolens. Met het opstuwen van het water door de watermolens neemt het aandeel fijne grijze zand in het beekdal toe. Het hoogtepunt van de sedimentatietoename is vanaf eind Late Middeleeuwen/ begin Nieuwe Tijd wanneer door overexploitatie stuifzanden in de 1

8 nabijheid van de Dommel onstaan. Deze stuifzanden hebben ook deposities in het beekdal en zien er uit als een gele matig grove zandlaag. In de Nieuwe tijd wordt de Dommel gekanaliseerd, waardoor enkele takken van de Dommel worden afgesneden. Met het afsnijden van deze takken ontstaan er hoefijzer meren die vanzelf dichtslibben met veen. Alle factoren bij elkaar genomen zijn er een aantal gebeurtenissen waarneembaar in de lithologische opbouw van het beekdal: de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen, introductie van de landbouw in het Neolithicum, het gebruik van watersmolens vanaf midden Middeleeuwen, stuifzanden vanaf de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd en het kanaliseren van de Dommel ( B.P.). 2

9 Inhoudsopgave Samenvatting Inleiding Probleemstelling Doelstelling Vraagstelling Afbakening Gebiedsintroductie Methodiek Geologie, klimaat, bewoning en landschap Geologie Pleistoceen Holoceen Mesolithicum Preboreaal ( B.P B.P.) Mesolithicum Boreaal ( B.P B.P.) Mesolithicum Atlanticum ( B.P B.P.) Neolithicum Atlanticum ( B.P B.P.) Neolithicum Subboreaal ( B.P B.P.) Bronstijd Subboreaal ( B.P B.P.) IJzertijd Subatlanticum ( B.P B.P.) Romeinse tijd Subatlanticum ( B.P B.P.) Vroege Middeleeuwen Subatlanticum ( B.P B.P.) Late Middeleeuwen Subatlanticum (1.000 B.P B.P.) Nieuwe Tijd Subatlanticum (450 B.P B.P) Nieuwste Tijd Subatlanticum (250 B.P. heden) Theoretisch model Huidig Beekdal Lithologie Bouwvoor Zand met ijzerconcretie Matig grof zand (geel) Fijn grijs zand Blauwe leem Venige klei Bruin matig grof zand Matig grof zand met moerige lagen

10 3.1.9 Matig grof zand (Donker grijs) Formaties, milieu en landschapsvormen Reconstructie van het beekdal Pleistoceen v. Chr Omstreeks 1000 n. Chr Omstreeks 1800 n. Chr Conclusie Discussie Aanbevelingen...75 Literatuur...77 Bijlagen...84 Bijlage I: Topografische kaart...85 Bijlage II: Topografische kaart casusgebied...86 Bijlage III: Topografische kaart met boorpunten...87 Bijlage IV: Quarta pars Brabantiae cujus caput Sylvaducis Bijlage V: Hoogtekaart met boorpunten casusgebied...89 Bijlage VI: Meetpunten Dommeldal...90 Bijlage VII: Lithologische dwarsdoorsnede Dommeldal...91 Bijlage VIII: Dwarsdoorsnede formaties en laagpakketten...92 Bijlage VIII: Afzettingsmilieu...93 Bijlage IX: Landschapsvormen...94 Bijlage X: Aanbevolen locaties dateringmonster

11 1. Inleiding Een landschapsbiografie is een methode om de gelaagdheid van het landschap in beeld te brengen. In het verleden zijn er verschillende onderzoeken geweest naar de geschiedenis van het landschap. De specialisten die deze onderzoeken deden, legden vooral de nadruk op hun eigen specialisme. Zo ontstond er een breed scala aan onderzoeken over bodem, ecologie, bewoningsgeschiedenis etc. Door deze onderzoeken integraal te combineren, ontstaat er een meer volledig beeld van de ontwikkeling van een landschap. 1 Met de landschapsbiografie als basis kan een beleid worden uitgezet om het erfgoed in het landschap te beschermen. 2 Een voorbeeld van een landschapsbiografie is de landschapsbiografie van de Drentse Aa. 3 Het samenstellen van deze landschapsbiografie van de Drentse Aa zorgde voor een samenwerking tussen de natuur-, cultuurhistorische bescherming en participatie vanuit de burgerbevolking. 4 De landschapsbiografie van de Drentse Aa is samengesteld door geologen, archeologen, historisch geografen, toponymisten en ecologen. Hierdoor is een integraal beeld van het landschap van de Drentse Aa gevormd. 5 Door het succes van de landschapsbiografie Drentse Aa hebben verschillende partijen besloten om een landschapsbiografie van de rivier Dommel in Noord-Brabant op te stellen. 6 1 Elerie, H. Spek, Th. (2010) P Antrop, M. (2007) P Spek, Elerie, Bakker, Noordhoff (2015). 4 Elerie, H. Spek, Th. (2010) P Spek, Elerie, Bakker, Noordhoff (2015). 6 Mozaïek Dommelvallei (2016). 5

12 1.1 Probleemstelling Er zijn verschillende studies gedaan naar de invloed van de mens op het gedrag van een rivier. 7 Deze studies zijn vaak gericht op specifieke watersystemen. Verschil in waterafvoer, geologie en cultuurhistorie maakt elke rivier in verschillende opzichten uniek. Hoewel deze studies helpen te begrijpen hoe verschillende watersystemen werken, is er per rivier specifiek onderzoek nodig. Zo zijn er verschillende onderzoeken gedaan naar de rivier de Dommel. Elk van deze onderzoeken heeft een specifiek karakter. Het boek de Dommel, stroom door tijd, natuur en landschap is voornamelijk gericht op de ecologie van het beekdal en geeft een kleine achtergrond in de geologie en cultuurhistorie. 8 In het kader van waterberging heeft Deltares een studie gedaan naar de invloed van inundatie op de bodemkwaliteit van de Dommel. 9 In dit rapport staat de bodemkwaliteit van de rivier de Dommel centraal. Bodemvervuiling heeft een grote rol gespeeld in het beekdal van de Dommel. Naar de geologische ondergrond van het beekdal is al veel onderzoek gedaan. Promovendus J. Candel heeft in een recent onderzoek een geografische reconstructie gemaakt van het beekdal. 10 Maar een specifieke studie naar de gevolgen van de door de mens veroorzaakte landschappelijke veranderingen, vanaf het begin Holoceen tot nu, op het beekdal is er voor de rivier de Dommel niet. De mens had in het verleden op verscheidende manieren invloed op de rivier de Dommel. Naast directe invloeden zoals bijvoorbeeld het afdammen of verleggen van de rivier heeft de mens ook indirect invloed gehad op de rivier door middel van verandering in het landgebruik. Hoe de verandering in het landgebruik van invloed was op de rivier de Dommel is niet onderzocht. Op lange termijn is het achterhalen van de geschiedenis van het beekdal belangrijk voor het toekomstig wateren beekdalbeheer. De geschiedenis laat zien hoe het beekdal zich heeft ontwikkeld in het verl eden en geeft een kijk in de toekomst. 7 Notebaert, B. Verstraeten, G. (2010). 8 Buskens, R. Straaten, van der, J. Braam, A. et. al. (2011). 9 Meulen, van der, E.S. Joziasse, J. Vink, J.P.M. (2009). 10 Resource (2017). 6

13 1.2 Doelstelling Het doel van dit onderzoek is om de bewoningsgeschiedenis parallel aan de geologische opbouw van het beekdal van de Dommel te leggen. De geologische opbouw van het beekdal is onderhevig aan een veelvoud van factoren. Een daarvan is de mens. Met het bestuderen van de geologische opbouw van het beekdal komt er meer inzicht welke invloed het menselijk handelen had op de geologische opbouw van het beekdal. 1.3 Vraagstelling Om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen het beekdal en de bewoningsgeschiedenis gaat het om de hoofdvraag: In welke mate hebben de antropogeen gestuurde landschappelijke veranderingen invloed gehad op de huidige opbouw van het beekdal? Om deze hoofdvraag te beantwoorden is een aantal deelvragen gesteld: 1. Wat zijn de kenmerkende ruimtelijke historische bewoningspatronen in het gebied? 2. Wat zijn kenmerkende klimatologische perioden? 3. Wat is de Holocene lithostratigrafische opbouw van het beekdal? 4. is er een relatie tussen de landschappelijke veranderingen en de lithostratigrafie van het huidige beekdal? De huidige lithologische opbouw van het beekdal is onderhevig geweest aan een veelvoud van factoren. Een van deze factoren is de invloed van de mens. Met deze onderzoeksvraag en deelvragen wordt de invloedsfactor van de mens gedurende het Holoceen op de lithologische- en lithostratigrafische opbouw onderzocht. 7

14 1.4 Afbakening Om het onderzoek met een duidelijk doel te laten verlopen zijn er afbakeningen in tijd, ruimte e n thema gehanteerd. Tijdperiode Het onderzoek richt zich op de tijdsperiode eind Pleistoceen tot nu. De geologische afzettingen van het Pleistoceen verschillen waarneembaar met die van het eind Holoceen. Dit duidelijke verschil zorgt voor een hanteerbare afbakening in het beekdal. Grondsoorten In dit onderzoek staan de materialen klei, veen, leem, zand, grind en combinaties daarvan centraal. Met deze eenheden zijn alle lithologische eenheden meegenomen. Bewoningsgeschiedenis Het onderzoek richt zicht op de algemene trends van de bewoning in Noord-Brabant van begin Holoceen tot nu. Algemene trends is gespecificeerd als de directe invloeden van de mens op het landschap en het beekdal. Exacte tijdsbepalingen op het gebied van de bewoningsgeschiedenis wordt niet noodzakelijk geacht, omdat er geen gebruik wordt gemaakt van OSL- of C 14 dateringen in het lithologische onderdeel van het onderzoek. Ruimtelijke afbakening Om het onderzoek overzichtelijk en werkbaar te maken, is het in de ruimte beperkt tot enkel casusgebied. De locatiekeuze is beïnvloed door bereikbaarheid en toegankelijkheid. Het Brabants Landschap kon een vergunning verstrekken voor het betreden van het gebied (Figuur 1, Bijlage I, II). Figuur 1: Topografischekaart van met locatie casusgebied 8

15 1.5 Gebiedsintroductie Het Noord-Brabantse zandlandschap kenmerkt zich door zandruggen, dekzandvlaktes en beekdalen. De geologische basis van het dekzandlandschap van Noord-Brabant is in het Saalien en het Weichselien ontstaan. 11 Van de zandlandschappen in Nederland is het zandlandschap van Noord- Brabant vanaf de prehistorie het dichtstbevolkt. 12 De bevolking en de bevolkingsdruk hebben hun stempel gedrukt op het zandlandschap. Door dit dekzandlandschap stromen vele beken. Deze beken ontspringen in het hoger gelegen zuidelijke deel van het zandlandschap en stromen noordelijk waar ze uiteindelijk uitmonden in de rivier de Maas. De beken en rivieren hebben een belangrijke rol gespeeld in het landschap en de geschiedenis. Ze vormen niet alleen een belangrijk systeem voor het afvoer van het water, maar spelen ook een belangrijke rol in de vestiging van mensen en de scheepsvaart. Een van de grotere beeksystemen in het zandlandschap van Noord-Brabant is de Dommel. Deze beek ontspringt in België, is grofweg 120 km lang en mondt in de Maas als rivier uit bij s-hertogenbosch. Waar de rivier de Dommel stroomt heeft het landschap een lichte hellingsgraad met grofweg een verval van een meter per kilometer (van 40m +NAP naar 5m +NAP) (figuur 2). Het huidige beekdal van de Dommel wordt gebruikt voor natuurontwikkeling, weiland en als gras- of hooiland. Figuur 2: Rivier de Dommel in Nederland 11 Berendsen, H.J.A. (2008) P Vervloet, J.A.J. (2010) P

16 1.6 Methodiek Het onderzoek bestaat uit drie hoofdonderdelen. Het eerste onderdeel van het onderzoek is de literatuurstudie. Daarin wordt per kenmerkende periode het klimaat, bewoning en het landschap beschreven. De literatuurstudie biedt theoretische achtergrond voor de interpretaties van het hoofdstuk huidig beekdal, het tweede hoofdonderdeel van het onderzoek. Vervolgens komen de resultaten uit het eerste hoofdonderdeel en het tweede hoofdonderdeel samen in het derde hoofdonderdeel en worden de relaties tussen theorie en praktijk beredeneerd. De hoofdstukken met de methode zijn samengevat in onderstaande tabel. Hoofdstuk Methode Product Deelvragen Geologie, klimaat, bewoning en landschap Literatuurstudie Huidig beekdal Reconstructie van het beekdal veldwerk, interpretatie, literatuurstudie Interpretatie Eerst een theoretische benadering van de geologie in het gebied. Vervolgens per kenmerkende periode een beschrijving van het klimaat, landschap, bewoningsgeschiedenis en de invloed daarvan op het beekdal. Het hoofdstuk wordt samengevat in een model. Beschrijving van de kenmerkende geologische processen in het beekdal, relatie met klimaat en bewoningsgeschiedenis, lithologische en lithostratigrafische dwarsdoorsneden. Relatieve datering aan de hand van timeslices. Antwoord op de hoofdvraag van het onderzoek. Wat zijn de kenmerkende ruimtelijk historische bewoningspatronen in het gebied? Wat zijn kenmerkende klimatologische perioden? Wat is de Holocene lithostratigrafische opbouw van het beekdal? is er een relatie tussen de landschappelijke veranderingen en de lithostratigrafie van het huidige beekdal? Geologie, klimaat, bewoning en landschap Het eerste onderdeel van de literatuurstudie is de geologie. Daarin worden de formaties en laagpakketten beschreven. Deze paragraaf geeft een theoretische uitleg over formaties en laagpakketten die relevant zijn voor de rivier de Dommel. De theorie bevat naast Holocene- ook de Pleistocene formaties, om zo het onderscheid tussen de verschillende formaties te kunnen aanduiden. Na de theorie van de geologie van het gebied wordt door middel van een literatuurstudie de kenmerkende klimatologische periodes van laat Pleistoceen tot en met het huidige klimaat beschreven. De beschrijving van deze periodes vormen samen met de bewoningsgeschiedenis een theoretische achtergrond voor het vervolg van het onderzoek. De literatuurstudie naar het klimaat resulteert in een tabel met daarin de hoofdontwikkelingen per klimatologische periode volgens Blytt & Sernander. Deze schaal beschrijft de klimaatsveranderingen aan de hand van vegetatietypes. Vegetatietypes zijn niet alleen afhankelijk van het klimaat maar ook van andere factoren zoals migratiesnelheid, successiesnelheid en afstanden. 13 Omdat dat vegetatie ook een belangrijke factor is in de lithologie van een beekdal is er voor gekozen om de klimaatsindeling van Blytt en Sernander 13 Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P

17 aan te houden als onderscheidende perioden in het Holoceen. De indeling van het hoofdstuk is naast klimatologisch ook archeologisch ingedeeld. Per klimatologische- archeologische tijdsperiode zijn de kenmerkende landschappelijke antropogene invloeden beschreven. De archeologische tijdsperiode is volgens de gangbare (Nederlandse) archeologische indeling: Mesolithicum, Neolithicum, Bronstijd, IJzertijd, Romeinse tijd, vroege Middeleeuwen, late Middeleeuwen, Nieuwe Tijd en Nieuwste Tijd. Deze tijdschaal komt niet overeen met de klimatologische tijdschaal van Blytt & Sernander, maar is de gangbare archeologische tijdindeling van het Holoceen. Door de klimatologische periode naast de archeologische tijdperioden te leggen wordt uiteindelijk het Holoceen als volgt ingedeeld: 1. Mesolithicum Preboreaal 2. Mesolithicum Boreaal 3. Mesolithicum Atlanticum 4. Neolithicum Atlanticum 5. Neolithicum Subboreaal 6. Bronstijd Subboreaal 7. IJzertijd Subatlanticum 8. Romeinse tijd Subatlanticum 9. Vroege Middeleeuwen Subatlanticum 10. Late Middeleeuwen Subatlanticum 11. Nieuwe tijd Subatlanticum 12. Nieuwste tijd Subatlanticum Per tijdsperiode is een beschrijving gegeven van het klimaat, landschap, bewoningsgeschiedenis en welke gevolgen eventuele veranderingen hebben op het beekdal. Daarbij wordt de theorie van de geologie onderverdeeld per tijdperiode. Uiteindelijk mondt de theorie van de geologie, klimaat, landschap en de bewoningsgeschiedenis uit in een model, dat de basis vormt van de interpretaties die worden gedaan in het hoofdstuk opbouw beekdal. Wanneer een archeologische periode meerdere klimatologische perioden omvat, of vice verca, is alleen de verandering ten opzichte van de voorgaande periode beschreven. 11

18 Huidig beekdal Het doel van dit deel van het onderzoek is de lithologische en lithostratigrafische opbouw van het beekdal in kaart te brengen, om vervolgens de relatie te kunnen leggen met het klimaat en de bewoning. Er wordt gewerkt met een casusgebied (figuur 3), om zo het een deel van het beekdal gedetailleerd in kaart te brengen. Figuur 3: Topografische kaart casusgebied. Het casusgebied ligt tussen de dorpen Olland en Liempde, in het beekdal van de Dommel. Het nadeel van het werken met één dwarsdoorsnede is dat er een kans bestaat dat de dwarsdoorsnede niet representatief is voor het resterende beekdal. Dwars door het casusgebied is een raai van 350 meter (Bijlage III). Om de 12 meter worden aan de hand van grondboringen metingen verricht. Deze frequentie wordt als voldoende geacht om het beekdal in beeld te krijgen. Deze grondboringen worden uitgevoerd met een edelman grondboor, guts en een twee meter lange zuigerboor. De Dommel zelf is tegenwoordig ruim tien meter breed wanneer hij Nederland binnenkomt en veertig meter breed vlak voor s-hertogenbosch. 14 Door elke 12m een boring te doen, is de kans relatief klein dat er significante lagen worden gemist, maar er is zo toch voldoende tussenafstand om een complete lithologische dwarsdoorsnede van het beekdal te maken. Deze dwarsdoorsnede vormt uiteindelijk ook de basis voor het volgende onderdeel waarbij de lithostratigrafische eenheden in kaart worden gebracht. Aan de hand van de metingen en theorie wordt het materiaal lithostratigrafisch geïnterpreteerd en ingetekend. 14 ArcGis online (2016). 12

19 Reconstructie van het beekdal In dit hoofdstuk staat het beantwoorden van de hoofdvraag centraal. Wanneer de literatuurstudie over het klimaat en bewoning is afgerond en de lithologie & lithostratigrafie van het beekdal door middel van veldwerk, literatuurstudie en interpretatie in kaart is gebracht, worden de resultaten van beide onderdelen gecombineerd. De landschappelijke veranderingen en de gevolgen daarvan worden verbonden aan de verschillende lagen in het beekdal doormiddel van interpretatie en timeslices. Per timeslice en landschapsvormen in het beekdal wordt weergegeven wat de belangrijkste processen zijn geweest voor de opbouw van het beekdal en wat de rol van de mens daarin is geweest. 13

20 2. Geologie, klimaat, bewoning en landschap 2.1 Geologie Omdat het onderzoek is gericht op de Holocene opvulling van het beekdal is het belangrijk onderscheid te kunnen maken tussen de Holocene- en de daaronder liggende Pleistocene afzettingen. Hierop gebaseerd zijn er volgens de ondergrondmodellen van Dinoloket meerdere relevantie formaties: formatie van Sterksel, de formatie van Boxtel en de Holocene formaties (Figuur 4). Wanneer de Dommel Nederland binnenstroomt, ligt de formatie van Sterksel nabij of aan de oppervlakte. Een aantal kilometer stroomopwaarts ligt de formatie van Boxtel op de formatie van Sterksel. Een aantal kilometer ten zuiden van Eindhoven duikt de formatie van Sterksel naar een grotere diepte en is de formatie van Boxtel de meest relevante formatie in het stroomgebied van de Dommel. Aan het huidige oppervlakte liggen Holocene formaties. Op landelijk niveau zijn er meerdere Holocene formaties (Naaldwijk, Echteld, Beegden, Nieuwkoop en Boxtel). Voor beekdal van de Dommel is de formatie van Boxtel van belang, de overige formaties hebben betrekking op zee- of grote rivierafzettingen. Figuur 4: Geologische dwarsdoorsnede stroomgebied Dommel, vanaf de grens met België tot en met 's-hertogenbosch Dinoloket, geraadpleegd op:

21 Formatie van Sterksel De formatie van Sterksel ligt in het gebied op de formatie van Stramproy en onder de formatie van Boxtel of, ten zuiden van Eindhoven, direct aan het oppervlak. De formatie van Sterksel bestaat uit afzettingen van de vlechtende rivieren Rijn en Maas, afgezet in het vroeg en midden Pleistoceen. 16 De formatie bestaat uit matig grof tot uiterst grof zand met roodbonte kleuren, met grind en is matig tot sterk glimmerhoudend. 17 Verder zitten er kleilagen in die grijs tot blauwgrijs van kleur zijn. De formatie van Sterksel strekt zich uit tot het noordwesten van Noord-Holland tot halverwege Limburg (Figuur 5). Het verschil tussen de formatie van Boxtel en de formatie van Sterksel is vooral te maken op basis van korrelgrootte van het zand. Het zand van de formatie van Sterksel is grover dan het zand van de formatie van Boxtel. Het roodbonte matig grof tot uiterst grof zand met grind zijn geulafzettingen van de Rijn en de Maas. De klei- en veenafzettingen zijn restgeulcrevasseafzettingen of opgevulde meanderbochten. Figuur 5: De verspreiding van de formatie van Sterksel Dinoloket, geraadpleegd op Westerhoff, W.E. (2003) P Dinoloket, geraadpleegd op

22 Formatie van Boxtel De formatie van Boxtel is verspreid door heel Nederland aanwezig (figuur 6) en is in verschillende tijden gevormd (figuur 7). De formatie van Boxtel ligt in het onderzoeksgebied op de formatie van Sterksel. De formatie van Boxtel is zeer divers en kan bestaan uit fijn tot matig grof zand, leem, klei gyttja, veen en sporadisch grof grind. 19 De formatie van Boxtel beslaat zowel Holocene als Pleistocene afzettingen. Om het onderscheid te kunnen maken, wordt in deze paragraaf alle laagpakketten die in Noord-Brabant voorkomen beschreven. In het Holoceen zijn er in het Dommeldal twee laagpakketten van belang: Laagpakket van Singraven en het laagpakket van Kootwijk. Figuur 6: De verspreiding van de formatie van Boxtel. 20 Genese De formatie van Boxtel is zowel in het Pleistoceen en het Holoceen afgezet. De formatie bestaat uit verschillende afzettingsvormen: eolisch en lokaal-terrestrisch. 21 De wijze van afzetting bepaalt tot welk laagpakket het materiaal behoort. Binnen de formatie van Boxtel bestaan een aantal laagpakketten, met elk hun onderscheidende geomorfologie. Doordat enkele laagpakketten onderhevig zijn geweest aan periglaciale omstandigheden kunnen er deformaties in het laagpakket zijn ontstaan (cryoturbatie). Centraal in Noord-Brabant, ter hoogte van Son, ligt de Midden Brabantse Dekzandrug. 22 Deze dekzandrug fungeerde, in tijden van verhoogde wateraanvoer, als een flessenhals. 23 De stagnerende werking van de rug zorgde ervoor dat beekleen kon worden afgezet en veen zich kon vormen in het gebied. 24 De laagpakketten zijn beschreven in de algemene voorkomendheid van ondiep naar diep (figuur 7). 19 Schokker, J. de Lang, F.D. Weerts, H.J.T. den Otter, et. al. (2005) P Dinoloket, geraadpleegd op Schokker, J. de Lang, F.D. Weerts, H.J.T. den Otter, et. al. (2005) P Bisschops, J.H. (1982). P Bisschops, J.H. (1982). P Bisschops, J.H. (1982). P

23 Laagpakket van Kootwijk Het laagpakket van Kootwijk bestaat uit matig fijn tot matig grof zand, geel tot lichtgeel met sporadisch fijn grind en is een eolische afzetting. Binnen dit laagpakket bevinden de stuifzanden die veelal door menselijk handelen in het Holoceen zijn ontstaan. 25 Het verschil tussen het stuifzand behorend tot het laagpakket van kootwijk en het dekzand zijn de lossere stapeling van zandkorrels, lager leemgehalte en het ontbreken van een bodemprofiel aan de bovenzijde. 26 Stuifzanden in het Holoceen in Nederland ontstaan door overexploitatie van (arme) zandgronden. 27 De eerste heidevelden die ontstaan zijn door menselijk handelen, zijn in Nederland vanaf de Bronstijd aanwezig. 28 De eerste zandverstuivingen vond plaats in de vroege Middeleeuwen. 29 De grondwaterstand was destijds zo laag dat er zandverstuivingen konden ontstaan. 30 Dit laagpakket is relatief jong en ligt vaak aan het oppervlakte. In Noord-Brabant zijn de eerste stuifzanden behorend tot het laagpakket van Kootwijk tegen het eind Subboreaal (Bronstijd) ontstaan. 31 Vanaf de late Middeleeuwen nam de omvang van de stuifzanden toe en pas tegen het einde van de 19 e eeuw waren de stuifzanden aan banden gelegd. 32 Laagpakket van Singraven Het laagpakket van Singraven bestaat uit beekafzettingen van zeer fijn tot zeer grof zand dat soms siltig of grindhoudend is, leem, klei en veen. 33 Dit laagpakket valt onder de lokaal-terrestrische afzettingen. Bij de dwarsdoorsnede van Dinoloket (figuur 4) is dit laagpakket weergegeven als een Holocene laagpakket, maar behoort wel tot de formatie van Boxtel. Dit laagpakket is gedurende het gehele Holoceen afgezet. 34 De leemafzettingen binnen het laagpakket van Singraven zijn in het Dommeldal dun (maximaal een meter dik). 35 Het beekleem wordt afgezet in zwak stromend tot stilstaand water. In het Dommeldal kan de onderzijde van het laagpakket kan gelijkenissen vertonen met de bovenzijde van het dekzand. 36 Dit beekzand kan worden beschouwd als verspoeld dekzand en behoort tot het laagpakket van Singraven. 37 Laagpakket van Delwijnen Het laagpakket van Delwijnen bestaat uit zeer fijn tot zeer grof zand en kan zowel kalkloos als sterk kalkhoudend zijn. Onder dit laagpakket vallen onder andere de rivierduinafzettingen. 38 De rivierduinen zijn in het einde van het Pleistoceen en begin van het Holoceen gevormd. 39 Het betreft de rivierduinen van de grote rivieren. 40 Voor wat betreft het Dommeldal is dit laagpakket dan ook alleen relevant in de nabijheid van s-hertogenbosch. 25 Schokker, J. de Lang, F.D. Weerts, H.J.T. den Otter, et. al. (2005). P Bisschops, J.H. (1982). P Bont, de, C. (1993) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Bisschops, J.H. (1982). P Bisschops, J.H. (1982). P Schokker, J. de Lang, F.D. Weerts, H.J.T. den Otter, et. al. (2005) P Schokker, J. Weerts, H.J.T. Westerhoff, W.E. et. al. (2007) P Bisschops, J.H. (1982). P Bisschops, J.H. (1982). P Bisschops, J.H. (1982). P Schokker, J. de Lang, F.D. Weerts, H.J.T. den Otter, et. al. (2005) P Schokker, J. Weerts, H.J.T. Westerhoff, W.E. et. al. (2007) P Schokker, J. de Lang, F.D. Weerts, H.J.T. den Otter, et. al. (2005) P

24 Laagpakket van Wierden Dit laagpakket bestaat uit zeer fijn tot matig grof, zwak siltig zand. Het zand kan zowel kalkloos als kalkhoudend zijn. De dekzanden, die het zandgebied van Nederland bedekken, vallen onder het laagpakket van Wierden. Er is een eolische afzetting gevormd onder periglaciale omstandigheden. 41 Het materiaal kent een lokale herkomst en zijn vaak verstuivingen van oudere rivierafzettingen. 42 Dit laagpakket in Noord-Brabant grotendeels aan de bovenzijde van de formatie van Boxtel, zo ook aan de weerszijde van het beekdal van de Dommel. 43 In het Dommeldal is deze laag geërodeerd, verspoeld en afgedekt met een Holocene afzetting, doorgaans het laagpakket van Singraven. 44 Laagpakket van Liempde Dit laagpakket wordt alleen onderscheiden in het Roerdalslenk en bestaat uit zwak tot sterk zandig leem. 45 Het leem kan lichtgrijs tot groengrijs van kleur zijn. De korrelgrootte van het laagpakket van Liempde is vergelijkbaar met löss en is afgezet in een open landschap onder permafrost condities. 46 Het is een eolische afzetting op een slecht gedraineerde oppervlakte. 47 De eolische afzetting is vaak deels fluviatiel weer afgezet. 48 In Noord-Brabant is het laagpakket van Liempde doorgaans afgedekt met de dekzanden van het laagpakket van Wierden. Doordat het dekzand in het Dommeldal is geërodeerd, kan het laagpakket van Liempde nabij de Holocene afzettingen aanwezig zijn. 49 Laagpakket van Best Het laagpakket van Best bestaat uit bruingroen tot donkergrijs, zwak tot sterk zandig leem. Dit laagpakket kan zowel niet humeus tot sterk humeus voorkomen en wordt alleen onderscheiden in het Roerdalslenk. 50 Het bestaat uit overstromingsleem, afgewisseld met zandige lagen die zowel eolisch als fluviatiel kunnen zijn afgezet. Het laagpakket bevindt zich aan de onderzijde van de formatie van Boxtel, tussen de tien en twintig meter onder NAP. 51 Alhoewel de Dommel zich heeft ingesneden in het dekzand, is het niet waarschijnlijk dat het laagpakket van Best nabij de Holocene afzettingen zich bevindt. 41 Schokker, J. de Lang, F.D. Weerts, H.J.T. den Otter, et. al. (2005) P Schokker, J. Weerts, H.J.T. Westerhoff, W.E. et. al. (2007) P Bisschops, J.H. (1982). 44 Bisschops, J.H. (1982). 45 Schokker, J. de Lang, F.D. Weerts, H.J.T. den Otter, et. al. (2005) P Schokker, J. Weerts, H.J.T. Westerhoff, W.E. et. al. (2007) P Schokker, J. Weerts, H.J.T. Westerhoff, W.E. et. al. (2007) P Schokker, J. Weerts, H.J.T. Westerhoff, W.E. et. al. (2007) P Bisschops, J.H. (1982). 50 Schokker, J. Weerts, H.J.T. Westerhoff, W.E. et. al. (2007) P Schokker, J. Weerts, H.J.T. Westerhoff, W.E. et. al. (2007) P

25 Figuur 7: De chronostratigrafische positie van de formatie van Boxtel met de daarbij behorende laagpakketten. De dikte van de lijnen geven de schematische hoeveelheden aan depositie binnen de formatie van Boxtel op landelijk niveau weer (Schokker, Weerts, et al.) Schokker, J. Weerts, H.J.T. Westerhoff, W.E. et. al. (2007) P

26 2.2 Pleistoceen De rivier de Dommel stroomt van de hooglanden van de Campina in de Roerdalslenk ( figuur 8). 53 Het landijs van het Saaliën heeft de Roerdal slenk nooit bereikt, waardoor het gebied alleen onderhevig is geweest aan periglaciale omstandigheden. 54 Daarnaast valt het gebied ook binnen de Roerdalslenk. Deze twee processen maakt dat het gebied afwijkt van andere zandgebieden in Nederland. Figuur 8: De maximale ijsexpansie in het Saalien (A). De rivier de Dommel ligt voor een groot deel in de Roerdalslenk (B) dat het landijs in het Saaliën nooit heeft bereikt (overgenomen van Schokker en Koster 2004). 55 In blauw is de rivier de Dommel aangegeven en in rood het casusgebied. 53 Schokker, J. Koster, E.A. (2004) P Schokker, J. Koster, E.A. (2004) P Schokker, J. Koster, E.A. (2004) P

27 De periglaciale omstandigheden in het Pleistoceen hebben voor specifieke afzettingen binnen het beekdal gezorgd. Binnen het laatste Pleistoceen zijn een aantal perioden te onderscheiden met elk hun specifieke klimatologische omstandigheden (figuur 9). Figuur 9: Chronostratigrafische eenheden met gemiddelde temperatuur vanaf eind Pleistoceen t/m vroeg Holoceen (overgenomen van: Stouthamer, Cohen, Hoek 2015) Stouthamer, E. Cohen, K.M. Hoek, W.Z. (2015) P

28 Oude Dryas ( B.P B.P.) In de koude perioden van het oude Dryas heerst er een poolklimaat in Nederland en is er een toendra vegetatie aanwezig. 57 In deze koude periode waren er voornamelijk eolische afzettingen in het gebied. 58 De eolische afzettingen bestaan uit zand of leem en zijn lokale verstuivingen van rivierbeddingen uit het vroege of middel Pleistoceen. 59 De aanwezige vegetatie kan het verstoven materiaal opvangen. In het oude Dryas wordt zand en leem in het beekdal afgezet. Het sediment wat ten tijde van het oude Dryas in het beekdal is afgezet, wordt ingedeeld bij de formatie van Boxtel. Wanneer er leem is afgezet kan het worden ingedeeld tot het laagpakket van Liempde (Brabants leem). Het dekzand wat in deze periode is afgezet wordt ingedeeld tot het laagpakket van Wierden. Bølling ( B.P B.P.) Het oude Dryas is in een relatief kort tijdsbestek opgevolgd door het Bølling interstadiaal. In deze periode was de temperatuur in het gebied 5hoger, waardoor zich voornamelijk kruidachtigen en dwergberken konden vestigen. 60 Door de temperatuur stijging, waren er ook vochtige delen in het landschap waar zich veen kon vormen. 61 Het veen, zand en leem dat ten tijde van het Bølling tijdperk wordt afgezet, wordt ingedeeld onder de formatie van Boxtel, laagpakket van Wierden. Het veen is ingedeeld tot de formatie van Boxtel, maar is niet tot laagpakket niveau in te delen. Dryas ( B.P B.P.) Na het Bølling interstadiaal is er weer een korte koude periode van het Dryas. In deze periode wordt er wederom dekzand afgezet in het gebied, waardoor het veen uit het Bølling interstadiaal wordt bedekt. 62 Het sediment wat ten tijde van het Dryas in het beekdal is afgezet, wordt ingedeeld bij de formatie van Boxtel. Het dekzand wat in deze periode is afgezet wordt ingedeeld tot het laagpakket van Wierden. Allerød ( B.P B.P.) In deze relatief wat warmere periode konden zich naast de dwergberken ook grove dennen vestigen. 63 Door de klimaatsverbetering is het mogelijk dat veen zich kon ontwikkelen. Het zand en leem wat ten tijde van het Allerød tijdperk wordt afgezet, wordt ingedeeld onder de formatie van Boxtel, laagpakket van Wierden. Het veen is ingedeeld tot de formatie van Boxtel, maar is niet tot laagpakket niveau in te delen. Jonge Dryas ( B.P.) Het Allerød interstadiaal wordt opgevolgd door de jonge Dryas. Deze relatieve koude periode zorgt ervoor dat de meeste vegetatie weer uit het gebied verdwijnt. Wederom krijgt de wind door de afwezigheid van vegetatie vrij spel en ontstaat er opnieuw een lokaal zandtransport. Het veen uit het Allerød stadiaal wordt bedekt met een zandlaag uit het jonge Dryas. Het sediment dat ten tijde van het jonge Dryas in het beekdal is afgezet, wordt ingedeeld bij de formatie van Boxtel. Het dekzand wat in deze periode is afgezet wordt ingedeeld tot het laagpakket van Wierden. 57 Litt, T. Behre, K.E. Meyer, K.D. et al. (2007). P Schokker, J. Weerts, H.J.T. Westerhoff, W.E. et. al. (2007) P Schokker, J. Weerts, H.J.T. Westerhoff, W.E. et. al. (2007) P Hoek, W.Z. (1997) P Hoek, W.Z. (1997) P Hoek, W.Z. (1997) P Hoek, W.Z. (1997) P

29 2.3 Holoceen In deze paragraaf staan de klimatologische- en archeologische tijdperioden centraal (figuur 10). Per periode is het klimaat, landschap, bewoningsgeschiedenis en de invloed op het beekdal beschreven. In 1972 is er in de Dommelvallei in een veenpakket pollenonderzoek uitgevoerd. 64 De diagrammen en beschrijvingen van het pollenonderzoek wordt in dit hoofdstuk meerdere keren gebruikt ter bevestiging van het model. Figuur 10: Klimatologische en archeologische indeling Holoceen (afgeleide van: Jongmans et. al. 2013). 65 Per klimatologische periode zijn er een of meerdere archeologische perioden. De meerniveaus geven een indicatie over de grondwaterstand. 64 Janssen, C.R. (1972). 65 Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P

30 2.3.1 Mesolithicum t Preboreaal ( B.P. t B.P.) Klimaat In vergelijking met het Jonge Dryas is het ten tijde van het Preboreaal warmer en vochtiger. 66 Na de jonge Dryas steeg de temperatuur fors. 67 Deze forse temperatuurstijging betekende het begin van het Holoceen en het Preboreaal. Het Preboreaal kenmerkt zich door een temperatuurstijging en het afnemen van het verschil tussen de zomer- en wintertemperatuur. 68 Aan het begin van het Holoceen is er een tendens van duizend jaar waarin de ijskappen zich uitbreiden. 69 Deze tendens duurt tot B.P. en veroorzaakt schommelingen in de grondwaterstand (figuur 10). 70 Deze klimaatsverandering in het Preboreaal met zijn grondwaterstijging was vrij abrupt en zorgde voor vochtigere omstandigheden vergeleken met het Jonge Dryas. 71 Landschap Op het gebied van vegetatietypen kenmerkt het Preboreaal zich door het afnemen van kruidenvegetaties en de toename van bosvegetaties. Door de klimaatsverbetering werden de kruidenvegetaties vervangen door vegetaties van dennen- en berkenbossen. 72 Bewoningsgeschiedenis In het Mesolithicum bestond de bewoning in het gebied nog uit jagers en verzamelaars. 73 Deze bewoningsvorm liet maar kleine sporen achter in het gebied en had geen grote invloed op het landschap. Omdat er vrij weinig archeologische vondsten uit deze tijdsperiode zijn terug gevonden, mag worden geconcludeerd dat de bewoning schaars was en dat deze geen grote invloed had op het landschap. In deze tijdsperiode zijn de veranderingen in het landschap voornamelijk gedreven door het klimaat. De bewoning had nagenoeg geen invloed op het landschap door de afwezigheid van landbouw of andere landschapsvormende factoren. Beekdal De temperatuurstijging en het verschil in grondwaterstanden had uiteindelijk ook invloed op de rivier- en beekdalen. Bij een stijgende grondwater spiegel kunnen rivierpatronen veranderen, afhankelijk van de ondergrond, beschikbaar water en de hellingsgraad. 74 De grote rivieren in Nederland zijn doorgaans meanderende rivieren, in tegenstelling tot de rivieren in het laat Pleistoceen, die bestonden uit een vlechtend rivierpatroon. 75 De rivier de Dommel behoort niet tot de grote rivieren. Omdat er geen specifiek onderzoek is gedaan naar de rivier de Dommel is er geen informatie beschikbaar of en op welke wijze het karakter van de rivier is veranderd in de overgang van Pleistoceen naar Holoceen. Wel is te zien op de dwarsdoorsnede van de geologische kaart, dat de Dommel zich waarschijnlijk in deze periode zich in het dekzand heeft gesneden. 76 In het begin van het Holoceen zijn nog een aantal koude pieken, waarin de ijskappen weer aangroeien. 77 Het Preboreaal-Mesolithicum heeft ook een koude piek gekend: de Rammelbeek 66 Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Starkel, L. (1991) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Bos, J.A.A. Geel, van, B. Plicht, van der, J. et. al. (2007) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Lanting, J.N. Plicht, J. van der (1999) P Starkel, L. (1991) P Vandenberghe, J. (1992) P Bisschops, J.H. (1972) 77 Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P

31 fase. 78 Deze piek valt samen met de lage waterstand in het Preboreaal-Mesolithicum (figuur 10). Buiten de Rammelbeek fase is de algemene waterstand in het Preboreaal-Mesolithicum hoog door het afsmelten van de ijskappen. De afwisseling van de grondwaterstand had uite indelijk ook invloed op de lithologie van het beekdal. Bij een piek in de grondwaterstand kan er meer sedimentatie afgezet in het beekdal. 79 Door de hogere grondwaterstand moet er meer water aan het oppervlak worden afgevoerd. Dit zorgt voor een toename in sedimentatietransport. Als er in deze tijdsperiode sediment wordt afgezet, wordt het voornamelijk ingedeeld bij de formatie van Boxtel laagpakket van Singraven. Figuur 11: Het contrast tussen zomer- en wintertemperatuur (overgenomen van Jongmans, Berg, Sonneveld et. al. 2013) Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Notebaert, B. Verstraeten, G. (2010). 80 Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P

32 2.3.2 Mesolithicum t Boreaal ( B.P. t B.P.) Klimaat In het Boreaal is het verschil tussen zomer -en wintertemperatuur kleiner geworden vergeleken met het Preboreaal (figuur 11). Het klimaat in het Boreaal is relatief warm en droog ten opzichte van het Preboreaal. 81 De lage grondwaterstand wordt veroorzaakt door een droog klimaat. In het Preboreaal en Boreaal zijn er nog vele klimaatschommelingen. Deze klimaatschommelingen, die Bond cycli, genoemd worden komen voor in het Pleistoceen (toen nog Heinrich events) en zetten zich door in het Holoceen. 82 Het afbreken van grote stukken ijs van de ijskappen die richting het zuiden afdreven en smolten, veroorzaakte klimaatschommelingen door het verstoren van oceaanstromen. 83 De intensiteit van de Bond cycli events neemt gedurende het Holoceen af. 84 Vegetatie Door het verbeterde klimaat kon zich een gematigd loofbosvegetatie vestigen in het gebied. 85 Dit loofbos bestond uit lichtminnende soorten zoals hazelaar, eik en es. 86 Beekdal Als er sediment in deze tijdsperiode wordt afgezet, wordt deze voornamelijk ingedeeld bij de formatie van Boxtel laagpakket van Singraven Mesolithicum t Atlanticum ( B.P. t B.P.) Klimaat In tegenstelling tot het Boreaal is het klimaat in het Atlanticum warm en vochtig. 87 Door het afsmelten van de ijskappen steeg het grondwater. De zeespiegelstijging is een algemene trend vanaf het einde van het Pleistoceen door het smelten van de ijskappen. In het Atlanticum zijn de laatste resten van de grote landijskappen verdwenen. 88 Gedurende het Atlanticum bereikt het klimaat een optimum in Noordwest Europa. De winters worden weliswaar kouder, maar de zomers zijn weer warmer (figuur 11). 89 Hoewel warm en vochtig de algemene trend van het Atlanticum is, heeft er tijdens het Atlanticum een klimaatevent plaatsgevonden: het 8.2 ka event. 90 Het 8.2 ka event is ook een onderdeel van de Bond Cycli. Tijdens het 8.2 ka event is een enorm smeltwatermeer leeggelopen in de oceaan. Deze enorme hoeveelheden zoet water verstoorden de geleidelijke klimaatsverbetering. Hierdoor ontstond een droog en kouder klimaat, ook in het onderzoeksgebied. Het herstel van dit event heeft een paar honderd jaar geduurd Issar, A. (2003) P Cortijo, E. Duplessy, J.C. Labeyrie, L. (2005) P Cortijo, E. Duplessy, J.C. Labeyrie, L. (2005) p Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Stouthamer, E. Cohen, K.M. Hoek, W.Z. (2015) P Stouthamer, E. Cohen, K.M. Hoek, W.Z. (2015) P Issar, A. (2003) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Stouthamer, E. Cohen, K.M. Hoek, W.Z. (2015) P

33 Landschap Door de klimaatsverbetering neemt het aantal dennen af en domineren els en eik het landschap. 92 In de natte delen van het landschap krijgt veen de kans zich te ontwikkelen. 93 Beekdal In van het Mesolithicum-Atlanticum is de algemene trend dat er een hoge grondwaterstand in het gebied aanwezig is. In de delen van het beekdal waar de rivier de Dommel niet of nauwelijks stroomde, maar wel genoeg water voorhanden was, kon zich veen vormen. 94 Dit is in het Dommeldal voornamelijk stroomopwaarts van de dekzandrug (die ter hoogte van Son l igt) het geval. 95 In 1972 is er door C.R. Janssen in de Dommelvallei in een veenpakket pollenonderzoek uitgevoerd (Figuur) Uit het onderzoek blijkt dat er veen is gevormd in het beekdal ten tijde van het Atlanticum (Zone VII a). Op de hoogtekaart is te zien dat het onderzoek van Janssen op de overgang tussen de hogere zandgronden en het lage beekdal heeft plaatsgevonden (figuur 13). In het Mesolithicum-Atlanticum kon zich dus in bepaalde delen van het beekdal veen vormen. In de tijdsperiode Mesoliticum Atlanticum wordt voornamelijk sediment afgezet wat kan worden ingedeeld bij de formatie van Boxtel laagpakket van Singraven. 92 Stouthamer, E. Cohen, K.M. Hoek, W.Z. (2015) P Janssen, C.R. (1972) P Janssen, C.R. (1972) 95 Bisschops, J.H. (1982). P Janssen, C.R. (1972). 27

34 Figuur 12: Pollendiagram Moerputten Dommeldal (Overgenomen naar C.R. Janssen, 1972, aangepast) Janssen, C.R. (1972) P

35 Figuur 13: Hoogtekaart casusgebied en omgeving Neolithicum t Atlanticum ( B.P. t B.P.) Tijdens het Atlanticum deed de landbouw haar intrede in Zuid-Nederland. Het Neolithicum kenmerkt zich door de eerste min of meer vaste bewoning en de eerste landbouw op de zandgronden. In Nederland zijn er vanaf 5400 v. Chr. de eerste permanente boerennederzettingen op het löss in Zuid - Limburg. 98 Vanaf 4300 v. Chr. breidde deze landbouw zich uit over de zandgronden. 99 Landschap Met de intrede van de landbouw begint de mens het landschap steeds meer te veranderen. Het bosrijke landschap van eiken-berken bossen werd als gevolg van houtkap, landbouw en beweiding steeds verder teruggedrongen. 100 Het natuurlijke landschap werd voor een deel omgevormd naar een cultuurlandschap met kruidenvegetaties. 101 De dichte bossen veranderden waarschijnlijk in een meer open landschap, met uitzondering van de moeilijk begaanbare delen zoals de veengebieden en de broekbossen. In het laat-neolithicum ontstaat op de hoogste delen van het gebied de heidevorming. 102 Op de hoge delen van het land bevonden landbouwgronden, open bossen van eik en berk met ondergroei en heidevelden, terwijl op de lagere delen van het land voornamelijk moerasvegetaties aanwezig waren en in hele kleine mate weidevegetatie. 103 Deze weidevegetatie duidt voornamelijk op kleine open stukken in het beekdal. 98 Vervloet, J.A.J. (2010) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Renes, H. (2010) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Janssen, C.R. (1972) P

36 De algemene trend in het Neolithicum-Atlanticum is een afname in bosvegetaties en toename van kruidenvegetaties als gevolg van antropogene ingrepen in het land (figuur 10). Bewoningsgeschiedenis Met de intrede van de landbouw in het gebied verlieten de mensen het nomadisch bestaan en vestigden zich in het gebied. Toch kwam het nog regelmatig voor dat bewoners zich verplaatsten. 104 Zo kon de bodem zijn uitgeput, de grenzen zijn veranderd of er waren veranderde omstandigheden in ecologie of hydrologie. 105 Beekdal Door ontbossing en heidevorming verandert het landschap van een door bossen gedomineerd landschap naar een meer open landschap. 106 Het grondgebruik heeft als gevolg dat er minder water wordt vastgehouden op de hoge delen van het landschap. 107 Bosvegetaties houden meer water vast en gebruiken meer water dan kruidenvegetaties. 108 Uit de literatuur is bekend er een toename is van sedimentatie na het intreden van de landbouw. 109 Dit komt doordat er meer water via het oppervlakte naar het beekdal wordt afgevoerd. Daarnaast is er met de intrede van het Neolithicum een daling in de grondwaterstand, gerelateerd aan de bondcycli (figuur 10). Gedurende het Holoceen zijn meerdere schommelingen geweest in de grondwaterstanden. Deze daling kan dus niet specifiek worden toegewezen aan menselijk handelen. Het is mogelijk dat de daling toch is veroorzaakt door menselijk handelen, maar ook andere factoren zoals neerslag en zonneactiviteit kunnen die de daling hebben veroorzaakt. 110 Deze processen hebben zijn weerslag gehad op de veenvorming in het beekdal (figuur 14). 111 Het veenpakket lijkt aan het einde van het Atlanticum dunner te zijn dan in het begin van het Atl anticum, toen de grondwaterstanden hoger waren. De toename van sedimentatietransport is ook terug te vinden in het veenprofiel (Zone VII b). 112 In het veen zijn inschakelingen van zandige laagjes terug te vinden. 113 Dit komt overeen met de toename van sedimentatietransport in het Neolithicum. In de tijdsperiode Neolithicum Atlanticum wordt voornamelijk sediment afgezet wat kan worden ingedeeld bij de formatie van Boxtel laagpakket van Singraven. 104 Vervloet, J.A.J. (2010) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Notebaert, B. Verstraeten, G. (2010) P Bas, G. Pedroli, M. Borger, G.J. (1990) P Notebaert, B. Verstraeten, G. (2010) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Janssen, C.R. (1972) P Janssen, C.R. (1972) P Janssen, C.R. (1972) P

37 Figuur 14: Boorprofiel Moerkuilen. (C.R. Janssen, 1972). 114 In rood is het Atlanticum aangegeven. 114 Janssen, C.R. (1972) P

38 2.3.5 Neolithicum t Subboreaal ( B.P. t B.P.) Klimaat De overgang van Atlanticum naar het Subboreaal wordt naast de afname van het aantal iepen ook gekenmerkt door een klimaatsverandering. 115 De gemiddelde temperatuur neemt, ten opzichte van het Atlanticum, af. Het Subboreaal wordt gekenmerkt door de daling van de gemiddelde zomertemperatuur en neerslag. 116 De gletsjers en poolkappen nemen in omvang weer toe. Door de neoglaciatie schuiven de klimaatgordels naar het zuiden. 117 Landschap Het Subboreaal onderscheid zich van het Atlanticum door de afname van Iep. Deze teruggang kan verschillende oorzaken hebben: een Iepenziekte, door het verzamelen van loof voor vee of een klimaatsverandering. 118 In het Subboreaal krijgt de mens steeds meer de overhand in het landschap. 119 De mensen in het gebied kappen bos. Met het verwijderen van het bos, krijgen kruiden de kans om zich te ontwikkelen. Hierdoor is er een stijging in het areaal kruidenvegetaties. 120 Dat wordt nog eens versterkt door de neoglaciatie. 121 Bewoningsgeschiedenis Aan het einde van het Subboreaal-Neolithicum is er piek in de grondwaterstand (figuur 10). Deze piek vind plaats op het zelfde moment met de verandering van het agrarisch bedrijf. Het agrarische bedrijf dat voorheen voornamelijk landbouw gericht was, gaat over naar een gemengd bedrijf. 122 Door deze overgang kwam er meer mest beschikbaar om het landbouwareaal uit te breiden. De overgang van Atlanticum naar Subboreaal ging gepaard met de achteruitgang van het aantal ie pen in het landschap. 123 Het verzamelen van loof voor de veeteelt was een van de processen die deze achteruitgang veroorzaakte. 124 Waarschijnlijk is deze achteruitgang dus veroorzaakt door menselijk handelen en heeft geen klimatologische oorzaak. Deze teruggang geeft aan dat het menselijk handelen actief invloed heeft op het landschap met haar vegetatie en klimaat niet meer de enige factor is. In het Subboreaal nam het areaal aan heidevelden door menselijk handelen toe. 125 Beekdal In de tijdsperiode Neolithicum Subboreaal wordt voornamelijk sediment afgezet wat kan worden ingedeeld bij de formatie van Boxtel laagpakket van Singraven. De absolute hoeveelheid sedimentatie neemt toe door de uitbreiding van het landbouw areaal 126. In de beekdalen zelf is nog nauwelijks antropogene activiteit. 115 Stouthamer, E. Cohen, K.M. Hoek, W.Z. (2015) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Wefer, G. Berger, W.H. Behre, K.E. et al. (2002) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Notebaert, B. Verstraeten, G. (2010) P

39 2.3.6 Bronstijd t Subboreaal ( B.P. t B.P.) De Bronstijd is ingedeeld bij het Subboreaal klimaattype. 127 Landschap De processen die het landschap van een gesloten - naar een open landschap omvormden, waren geleidelijk van aard en zetten zich door in de Bronstijd. De diversiteit van de gewassen en de openheid in het landschap is ook terug te vinden in de pollenanalyse van Janssen. 128 In deze periode is er een toename van kruidenvegetaties, dat duidt dat het landschap zich opende. 129 Bewoningsgeschiedenis Door intensief gebruik van de zandgronden in zuidelijk Nederland zijn veel sporen uit de prehistorie en dus ook uit de Bronstijd verloren gegaan. Beekdal De Bronstijd-Subboreaal kende ook hogere grondwaterstanden dan het Neolithicum-Subboreaal. De lithologische afzettingen bestaan in het profiel van Janssen alleen uit zand (Zone IX a t/m c). 130 In de tijdsperiode Bronstijd Subboreaal wordt voornamelijk sediment afgezet wat kan worden ingedeeld bij de formatie van Boxtel laagpakket van Singraven. 127 Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Janssen, C.R. (1972) P Janssen, C.R. (1972) P Janssen, C.R. (1972) P

40 2.3.7 IJzertijd t Subatlanticum ( B.P. t B.P.) De IJzertijd volgt de Bronstijd op. Noord-Brabant kent een relatief korte IJzertijd ten opzichte van overig Nederland door de komst van de Romeinen. Klimaat De overgang van het Subboreaal naar het Subatlanticum kenmerkt zich door de intrede van de beuk, die 131 een groter aandeel in de Nederlandse bossen (>5%) krijgt. De stijging van het aantal beuken is te danken aan vochtigere omstandigheden. 132 Dit omslag punt wordt ook wel de 850 v. Chr. event genoemd. 133 Dit klimatologische event is naast een klimaatgebonden overgang ook een antropogeen beïnvloede overgang. 134 De uitbreiding van cultuurplanten neemt enigszins af, doordat landbouwgronden worden verlaten door de nattere omstandigheden. 135 Dit ziet men ook terug in veenprofielen. Daar waar het veen in het Subboreaal veraard is door verdroging (en zwart uitslaat) is het veen uit het Subatlanticum vaak lichtbruin, wat wijst op natte omstandigheden. 136 Landschap Een van deze sporen in het landschap uit deze tijdsperiode zijn de raatakkers uit de ijzertijd. 137 Een raatakker is een gebied waarin akkers liggen die omringd zijn door een aarden wal. In Drenthe zijn deze akkers (ook wel celtic fields genaamd met enige regelmaat gevonden. 138 Deze akkers worden vooral gevonden op wat nu heideterreinen of bossen zijn. In Noord-Brabant zijn deze akkers ook aangetroffen. 139 De raatakkers waren vaak maar kortstondig in gebruik. De zandbodems raakten snel uitgeput waardoor de bewoners genoodzaakt waren om elders te verbouwen. Op de verlaten akkers trad weer regeneratie van bos op. In deze periode zien we dan ook een stijging van de pionierssoorten grove den en berk. 140 Dit zijn de eerste boomsoorten die zich vestigen op verlaten stukken land. De toename van deze boomsoorten geven een indicatie dat grotere delen van het land ontbost waren. 131 Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Mayewski, P. Rohling, E.E. Stager, J.C. (2017) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Buskens, R. Straaten, van der, J. Braam, A. et. al. (2011) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Arnoldussen, S. (2013) P Janssen, C.R. (1972) P

41 Bewoningsgeschiedenis Er zijn relatief weinig sporen uit de prehistorie in het Noord-Brabantse zandlandschap gevonden. Door het intensieve gebruik door de eeuwen heen zijn veel van deze sporen uitgewist. Waarschijnlijk liggen de prehistorische sporen die nog niet zijn uitgewist, onder de uitgestrekte plaggendekken van Noord-Brabant. Beekdal De overgang van Bronstijd-Subboreaal naar IJzertijd Subatlanticum is een overgang van een relatief hoge grondwaterstand naar een relatief lage grondwaterstand. De indirecte invloeden van de mens op het beekdal beginnen steeds grotere vormen aan te nemen. De toename van de bevolking resulteert in een grotere druk op het landschap, waardoor ook de kleinere zandkoppen in het landschap in gebruik werden genomen. 141 Toenemende bevolkingsdruk, ontginningen van de hoger gelegen delen van het landschap en de omvorming van gesloten bos naar een cultuurlandschap hebben allemaal hun weerslag op de waterhuishouding en dus ook op het beekdal. Steeds grotere delen van het landschap werden naar de hand van de mens gezet. In het beekdal zelf hebben waarschijnlijk geen grootschalige ontginningen plaatsgevonden, er zijn namelijk geen aanwijzingen hiervoor gevonden. Door afzettingen in latere periodes kunnen wellicht kleinschalige ontginningen zijn overspoeld of geërodeerd. Maar de vergaande ontginningen buiten het beekdal hebben wel indirect invloed op het beekdal. Het IJzertijd-Subatlanticum kende lage grondwaterstanden als gevolg van de klimatologische cycli (figuur 10). De overgang van Bronstijd-Subboreaal naar IJzertijd- Subatlanticum gaat ook gepaard in toename van erosie door de sterke ontbossing van het landschap. 142 In de tijdsperiode IJzertijd Subatlanticum wordt voornamelijk sediment afgezet wat kan worden ingedeeld bij de formatie van Boxtel laagpakket van Singraven. 141 Vervloet, J.A.J. (2010) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P

42 2.3.8 Romeinse tijd t Subatlanticum ( B.P B.P.) Landschap In de prehistorie was de ontbossing in de Romeinse tijd op het hoogtepunt. 143 De algemene stelling is dat wanneer er ontbossing plaatsvind, dat er grotere hoeveelheden water worden afgevoerd richting het beekdal. 144 In deze periode is er een sterke stijging in heidevegetatie. 145 Hoewel de grootste concentratie van bewoning rondom op de Limes was gevestigd, was er in het binnenland van Noord - Brabant zeker wel bewoning. 146 De aanwezigheid van een Romeinse villa toont ook aan dat er landbouw werd bedreven. 147 De nederzettingen lagen voornamelijk langs beekdalen. Dit suggereert dat tenminste rivieren zoals de Dommel werden gebruikt voor transport, maar wellicht zijn ook de beekdalen als weidegronden gebruikt. 148 Dit bevestigt het onderzoek van Janssen, die in zijn onderzoek aangeeft dat in het begin van het Subatlanticum weidevegetaties aanwezig waren in het beekdal van de Dommel. 149 Het hart van Brabant waar nu het huidige Groene Woud ligt, was waarschijnlijk in de Romeinse tijd nauwelijks bewoond. 150 Dit in tegenstelling tot het Dommeldal en de rand van het Groene woud. 151 Bewoningsgeschiedenis Met de overgang van IJzertijd naar de Romeinse tijd veranderde de voorkeur van vestiginglocatie in het landschap. De raatakkers lagen verspreid over zowel leemarme als leemrijke zandgronden. In de Romeinse tijd was er een voorkeur voor leemrijke zandgronden. 152 Deze locatie verandering heeft waarschijnlijk te maken met de bodemdegradatie in de gebieden waar de raatakkers lagen. 153 De klassieke indeling van het landschap, met heide op de hoge droge gronden en graslanden in de beekdalen zou dan ook al in de Romeinse tijd zijn gemaakt. 154 Het landschap in de Romeinse tijd week wel enigszins af van de huidige ruimtelijke indeling van heide, akkerland en grasland maar vertoont wel grote gelijkenissen. De Romeinse nederzettingen lagen voornamelijk langs de beekdalen, op de overgang van hoog naar laag. Langs het beekdal van de Dommel zijn verschillende Romeinse nederzettingen gevonden zoals in Ruimel, Gemonde en Halder. 155 Een ander voorbeeld is de Romeinse villa bij Hoogeloon. 156 De Romeinse villa ligt slechts enkele kilometers ten Westen van de Dommel, aan het beekje de kleine Beerze. 157 Over akkersystemen uit de Romeinse tijd op de zandgronden is relatief weinig bekend. 158 Dit komt doordat veelal van het landbouw areaal uit deze tijd bedekt is geraakt met plaggendekken. Ook is het akkersysteem uit de ijzertijd beschadigd door ploegen Hingh, de, A. (2010) P Notebaert, B. Verstraeten, G. (2010). 145 Janssen, C.R. (1972) P Hingh, de, A. (2010) P Hiddink, H. Aarts, J. Beurden, van, L. (2014) P Hingh, de, A. (2010) P Janssen, C.R. (1972) P Hingh, de, A. (2010) P Hingh, de, A. (2010) P Hiddink, H. (2014). 153 Hingh, de, A. (2010) P Hingh, de, A. (2010) P Bont, de, C. (1993) P Hiddink, H. Aarts, J. Beurden, van, L. (2014) P Hiddink, H. Aarts, J. Beurden, van, L. (2014) P Enckevort, van, H. Groot, de, T. Hiddink, H. et. al. (2005) P Enckevort, van, H. Groot, de, T. Hiddink, H. et. al. (2005) P

43 Beekdal Op het moment dat de Romeinen zich vestigden in Noord-Brabant, stijgen de grondwaterstanden en is er een klimatologisch optimum (figuur 16). 160 Volgens de literatuur zou bij een hoge grondwaterstand en ontbossing van het gebied, meer sediment richting het beekdal moeten spoelen. 161 Het verspoelen van klastisch materiaal zal, wanneer de omstandigheden dat toe laten, terug te vinden moeten zijn in gebieden waar zich veen vormde. In de pollendiagrammen van Janssen zijn ook bodemprofielen opgenomen. 162 In de bodemprofielen van de Moerkuilen en Malpidommel (nabij Valkenswaard) is bij een piek van heidevegetatie wel een zandlaag waargenomen. 163 Dit is echter niet het geval in het bodemprofiel van St. Michielsgestel (figuur 15). Al hoewel het vermoeden groot is, kan er met betrekking tot de Dommel geen conclusies worden getrokken dat er een toename was van sediment ten tijde van de Romeinse tijd. Hiervoor is meer onderzoek nodig. In de tijdsperiode Romeinse tijd Subatlanticum wordt voornamelijk sediment afgezet wat kan worden ingedeeld bij de formatie van Boxtel laagpakket van Singraven. Figuur 15: Boorprofielen met de Romeinsetijd omcirkeld. Links: Malpidommel Rechts: St. Michielsgestel. (Naar C.R. Janssen) Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Notebaert, B. Verstraeten, G. (2010) P Janssen, C.R. (1972) P Janssen, C.R. (1972) P Janssen, C.R. (1972) P

44 Figuur 16: Trend van de gemiddelde temperatuurverloop (overgenomen van Jongmans, Berg, Sonneveld et. al. 2013) Vroege Middeleeuwen t Subatlanticum ( B.P B.P.) Landschap Met de overgang van de Romeinse tijd naar de vroege Middeleeuwen, is er een kleine regeneratie aan bos in het gebied. 166 Deze regeneratie is niet veroorzaakt door klimatologische veranderingen, maar door het vertrek van de Romeinen uit zuidelijk Nederland. 167 De afname van de bevolking zorgt ervoor dat de kruidenvegetaties afnemen en de bossen de kans krijgen zich enigszins te herstellen. Dit fenomeen is verder uitgewerkt in het hoofdstuk bewoningsgeschiedenis. Dit is ook terug te zien in de vegetatietabel en pollendiagram, waarin er een terugval is in cultuurgewassen (figuur 10). 168 De beekdalen speelden tot deze tijd voor de bewoners waarschijnlijk geen grote rol omdat deze te dicht begroeid waren met moerasvegetatie zoals essen, wilgen en elzen. 169 De beekdalen worden aantoonbaar pas na de 6e eeuw langzaamaan in gebruik genomen. 170 Aan het begin van de Vroege Middeleeuwen is er op sommige locaties tijdelijk blauwgrasland aanwezig geweest Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Janssen, C.R. (1972) P Buskens, R. Straaten, van der, J. Braam, A. et. al. (2011). P Janssen, C.R. (1972) P Janssen, C.R. (1972) P

45 Het aantal eiken en beuken in het gebied nam toe. 172 Het heideareaal dat al aanwezig was vanaf de Bronstijd, kreeg weer kans om zich te regenereren tot bos. 173 Deze regeneratie van bos gebeurt aanvankelijk met pionierssoorten zoals berk, maar uit eindelijk ontwikkelen de bossen zich tot eiken - beuken- en berkenbossen. 174 Het is waarschijnlijk dat niet het gehele gebied ontvolkte, waardoor er ook nog open delen in het landschap aanwezig moesten zijn. 175 Bewoningsgeschiedenis Hoewel er een grootschalige ontvolking van het gebied plaatsvond, bleven er gemeenschappen achter. 176 Dit kan worden herleid uit een aantal namen die nog stammen uit perioden vóór de Romeinse tijd, zoals bijvoorbeeld de beek de Aa en namen zoals Alphen en Chaam. 177 Wanneer een gebied geheel ontvolkt zou zijn geweest, zouden deze namen ook zijn verdwenen. Beekdal Uit pollenanalyse blijkt, door een toename van kruidenpollen in het veen uit die periode, dat vanaf 500 A.D. er een stijging is in het gebruik van de beekdalen. 178 Waarschijnlijk is dit het gevolg van bevolkingsgroei in de regio. 179 In de Vroege Middeleeuwen was het mogelijk dat er tijdelijk een blauwgrasland vegetatie aanwezig was in de beekdalen. 180 Deze vegetatie geeft aan dat er beweiding plaatsvond in het beekdal. Aan het eind van de vroege Middeleeuwen begon de ontginning van de beekdalen intensievere vormen aan te nemen. 181 Bij deze ontginningen werden de broekbossen omgezet in wei- en hooilanden. Voordat het beekdal in gebruik kon worden genomen, moesten er greppels worden gegraven voor de ontwatering. Deze greppelpatronen zijn vaak nog aanwezig in de beekdalen. Mocht er in delen van het beekdal veen aanwezig zijn, dan is dit door de ontginningen beïnvloed. Het ontwateren van de graslanden zorgde voor oxidatie van het veen. Het is aannemelijk dat in de vroege Middeleeuwen voldoende water door het beekdal stroomde voor de scheepsvaart. 182 Dit blijkt uit middeleeuwse bootfragmenten. 183 Deze scheepsvaart was echter wel beperkt. Er waren namelijk periodes waarin er nagenoeg geen water stroomde in de Dommel. 184 In de tijdsperiode vroege Middeleeuwen Subatlanticum wordt voornamelijk sediment afgezet wat kan worden ingedeeld bij de formatie van Boxtel laagpakket van Singraven. 172 Vervloet, J.A.J. (2010) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Janssen, C.R. (1972) P Bont, de, C. (1993) P Bont, de, C. (1993) P Leenders, K.A.H.W. (1996) P Janssen, C.R. (1972) P Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) P Janssen, C.R. (1972) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Hingh, de, A. (2010) P Hingh, de, A. (2010) P Hingh, de, A. (2010) P

46 Late Middeleeuwen t Subatlanticum (1.000 B.P B.P.) Landschap Door het uitbreiden van het landbouwareaal breidde in eerste instantie ook het areaal aan heide uit. Het intensieve bodemgebruik in de 10 e eeuw resulteerde in een toename van kruidenvegetaties en landbouw areaal (figuur 10). 185 Deze toename van landbouwareaal resulteerde gelijktijdig in een toename aan heideareaal. Op de gronden die vanaf de Bronstijd uit heidevelden bestonden en weer in de Vroege Middeleeuwen begroeid raakten, ontstonden wederom heidevelden. De intensivering van de landbouw in de volle en late Middeleeuwen resulteerde ook in een te grote druk op heidegebieden met als gevolg (grote) zandverstuivingen. Deze werden naarmate de tijd vorderde steeds ernstiger. 186 Dorpen en akkers dreigden ondergestoven te worden. 187 In het landschap zijn allerlei aanpassingen gedaan om deze stuifzanden tegen te houden. 188 Zo zijn er bijvoorbeeld wallen en bossen aangelegd. 189 In de volle en late Middeleeuwen worden het tekort aan hout en de stuifzanden een probleem. Vanaf de 14 e eeuw tot aan halverwege de 18 e eeuw worden zogenaamde pootkaarten uitgegeven. Deze zorgen ervoor dat bos kon worden aangeplant om verstuiving tegen te gaan en in het nageslacht van hout te kunnen voorzien. 190 Hierdoor nam het areaal aan bos vanaf de 14 e eeuw weer zeer geleidelijk toe en namen de arealen aan stuifzanden weer af. Bewoningsgeschiedenis De groeiende bevolking in het gebied resulteerde in intensivering van de landbouw. De bewoning stond deze intensivering enigszins in de weg, aangezien de bebouwing veelal centraal in het akkerareaal stond. Vanaf de e eeuw werd dan ook de bewoning verplaatst naar de randen van de akkers. 191 Vanaf 1300 verkocht de hertog van Brabant een groot aantal rechten voor het gebruik van de gemeynten. 192 Deze verkoop van rechten zorgde ervoor dat de beekdalen en woeste gronden sneller werden ontgonnen. In de late Middeleeuwen wordt de Dommel gebruikt voor de aandrijving van watermolens Op de kaart van Blaeu (1645) staan tien watermolens aan de Dommel ingetekend (Bijlage IV). Een van deze watermolens lag hemelsbreed vier kilometer stroomopwaarts van het casusgebied. Beekdal Vanaf de 11 e -12 e eeuw is er waarschijnlijk begonnen met de grootschalige ontginningen van de beekdalen. 194 Dit gaat gepaard met de verplaatsing van de bewoning naar de rand van het beekdal. In eerste instantie zijn de beekdalen gemeenschappelijk goed, gemeynt genaamd. Later in de 14 e en 15 e eeuw werden de beekdalen veelal verkaveld. 195 Het maken van wei- en hooilanden in de beekdalen resulteerde erin dat de veestapel kon groeien. Met de groei van de veestapel ontstond er ook een grotere mesthoeveelheid, waardoor het akkerareaal nog meer uitgebreid kon worden. 196 De afvoer van mineralen en water richting het beekdal is de laatste 1000 jaar op zijn hoogtepunt Vervloet, J.A.J. (2010) P Bont, de, C. (1993) P Bont, de, C. (1993) P Bont, de, C. (1993) P Bont, de, C. (1993) P Bont, de, C. (1993) P Bont, de, C. (1993) P Leenders, K.A.H.W. (1996) P Buiks, Chr. (1997) P Bont, de, C. (1993) P Bont, de, C. (1993) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Notebaert, B. Verstraeten, G. (2010) P

47 De ontginningen van het beekdal en de grotere afvoer van water zorgen ervoor dat er zich minder veen kon ontwikkelen. De ontwatering van de beekdalen zorgt voor oxidatie van het veen en de delen waar water aanwezig is, is de stroomsnelheid van het water veelal dusdanig hoog, dat er geen veen kan vormen. De watermolens hebben een flinke invloed gehad op het hydrologische regime van de rivier de Dommel. Om de watermolens constant te kunnen laten draaien, werd het water ter plaatse van de watermolens opgestuwd. Deze opstuwing zorgde voor veel overstromingen waarbij sediment werd afgezet in het beekdal. In de tijdsperiode late Middeleeuwen Subatlanticum wordt voornamelijk sediment afgezet wat kan worden ingedeeld bij de formatie van Boxtel laagpakket van Singraven. Het sediment wat in het beekdal door zandverstuivingen terecht komt, behoort tot het laagpakket van Kootwijk. 41

48 Nieuwe Tijd t Subatlanticum (450 B.P B.P) Landschap De hoge bevolkingsdichtheid in Noord-Brabant zorgde ervoor dat men overging naar het drieslagstelsel. Deze intensivering van de landbouw had grote landschappelijke gevolgen. Vanaf de 17 e eeuw wordt de heide steeds vaker afgeplagd. 198 De plaggen heide werden met mest van de veestapel vermengd in een potstal en aangebracht op de akkers. Het afplaggen van de heide zorgde voor een ernstige verschraling waardoor de heide zich niet meer kon handhaven. Deze overexploitatie van heidevelden resulteerde in grote stuifzandgebieden. 199 Bewoningsgeschiedenis Van de zandgronden in Nederland heeft Noord-Brabant vanaf de prehistorie de hoogste bevolkingsdichtheid. 200 Dit resulteerde in een intensief landbouwsysteem met kleine bedrijven, dit in tegenstelling tot de zandgronden in Drenthe, waar ze relatief grotere bedrijven hadden met een extensief landbouwsysteem. 201 Beekdal Het vrijwel geheel kale landschap van Noord-Brabant zorgde ervoor dat de beekdalen veel water te verwerken kregen. Deze extra hoeveelheden water zorgden ervoor dat de Dommel meer ging bewegen in het beekdal. 202 Er kwamen extra hoeveelheden zand in het beekdal als gevolg van de grote stuifzanden. Door de natte situatie in het beekdal vielen de stuifzanden stil in het beekdal. Het stuifzand kwam als nieuwe laag terecht in het beekdal. Het sediment dat ten tijde van de Nieuwe Tijd Subatlanticum in het beekdal is afgezet, wordt ingedeeld bij de formatie van Boxtel. In de tijdsperiode Nieuwe Tijd Subatlanticum wordt voornamelijk sediment afgezet wat kan worden ingedeeld bij de formatie van Boxtel laagpakket van Singraven. De stuifzanden behoren tot het laagpakket van Kootwijk. 198 Vervloet, J.A.J. (2010) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Notebaert, B. Verstraeten, G. (2010) P

49 Nieuwste Tijd t Subatlanticum (250 B.P. t heden) Landschap De toenemende druk door de bevolkingsgroei in deze tijd resulteerde ook in verdere ontginningen. Tussen 1500 en 1840 is het cultuurlandareaal met 60% toegenomen. 203 Bewoningsgeschiedenis De stuifzanden die ontstonden door overexploitatie van heidegronden werden beplant met grove den. 204 Door deze beplanting werden de stuifzanden aan banden gelegd. Vanaf eind 18 e eeuw werd de klompenindustrie rondom st-oedenrode en Schijndel belangrijk in het gebied. 205 Het populierenhout dat werd gebruikt voor het maken van de klompen werd tussen s- Hertogenbosch en Eindhoven veelvuldig gekweekt. De teelt van populieren heeft een invloed gehad op de waterhuishouding in het gebied. Bij de teelt van de populieren werd een zeer fijnmazige greppelstructuur aangelegd, zodat de wortels van de populieren zich ni et ver konden verspreiden. 206 Door deze maatregelen was het mogelijk dat de populieren het overtollige regenwater konden bergen. 207 Beekdal In de nieuwste tijd is de algemene tendens dat het water in de beekdalen sneller wordt afgevoerd. 208 Dit gebeurt onder andere door middel van rechttrekken van de rivier. In de Dommel is dit ook gebeurd. Op het kadastrale minuutplan van 1832 is te zien dat de rivier in het casusgebied meer bochten heeft dan de huidige rivierloop (figuur 17). Het rechttrekken van de Dommel is gebeurd na oprichting van het waterschap de Dommel in In de tijdsperiode Nieuwste Tijd Subatlanticum wordt voornamelijk sediment afgezet wat kan worden ingedeeld bij de formatie van Boxtel laagpakket van Singraven. De stuifzanden zijn ingedeeld bij het laagpakket van Kootwijk. Figuur 17: Links gedigitaliseerde minuutplan Rechts: Bonneblad omstreeks Op het Bonneblad omstreeks 1900 is te zien dat een aantal bochten van de Dommel is afgesneden, om zo een betere waterafvoer te krijgen en de bevaarbaarheid van de Dommel te verbeteren. 203 Bont, de, C. (1993) P Vervloet, J.A.J. (2010) P Bont, de, C. (1993) P Bont, de, C. (1993) P Bont, de, C. (1993) P Bas, G. Pedroli, M. Borger, G.J. (1990) P Brabants historisch informatie centrum (BHIC), geraadpleegd op Hisgis, Fryske Akademy, geraadpleegd op:

50 2.4 Theoretisch model Gedurende het Holoceen hebben er een groot aantal landschappelijke veranderingen plaatsgevonden. Tot aan het begin van het Neolithicum was klimaat de grote drijfveer. De meeste antropogene invloeden in het landschap en het beekdal waren geleidelijk van aard. De eerste grootschalige invloed op het landschap was de introductie van de landbouw. Voor landbouw werden grote delen van het landschap ontbost. De ontbossing op de hogere delen van het landschap resulteerde waarschijnlijk in grotere toevoer van sedimentatie naar het beekdal. Een andere grote invloed op het beekdal was de introductie van watermolens, die een constante aanvoer van water nodig hadden om te kunnen draaien. Om dit te bewerkstelligen werd de rivier opgestuwd. Hierdoor ontstonden kunstmatige hoge grondwaterstanden, dat regelmatig resulteerde in overstromingen in het beekdal. Deze brachten extra sedimentatiemateriaal in het beekdal. De zandverstuivingen vanaf de Late Middeleeuwen hebben ook een weerslag gehad op het beekdal. De zandverstuivingen hebben voor lokaal zandtransport gezorgd. Door de vochtige omstandigheden van het beekdal kwamen de zandverstuivingen tot stilstand. In deze periode is waarschijnlijk een toename in sedimentatie in het beekdal te zien. In de Nieuwste tijd is de loop van de Dommel gekanaliseerd en vastgelegd ten behoeve van de afvoer en de waterveiligheid van de Dommel. Om deze kanalisering te realiseren zijn er delen van de Dommel afgesneden. Hierdoor ontstaan onder andere hoefijzermeren in het beekdal van de Dommel. De landschappelijke veranderingen als gevolg van klimaat en de antropogene invloeden zijn samengevat in onderstaande tabel. 44

51 BEWONINGS- GESCHIEDENIS BEWONING- SGESCHIEDENIS BEEKDAL OPBOUW BEEKDAL Antropogeen Gevolgen beekdal Grondwaterstanden Voornaamste gedreven Dommel afzettingsmilieu landschappelijke veranderingen - - n.v.t. n.v.t. n.v.t. laag Fluviatiel Zand, grind Formatie van Sterksel KLIMAAT KLIMAAT KLIMAAT BEWONINGS- GESCHIEDENIS KLIMAAT- Klimaat Klimaat gedreven Archeologische PERIODE landschappelijke tijdsperiode veranderingen VROEG PLEISTOCEEN OUDE DRYAS Koude periode Toendra, open vegetatie BØLLING Relatief warmere periode Kruidenvegetaties en dwergberken, open landschap DRYAS Koude periode Toendra, open vegetatie ALLERØD Relatief Kruidenvegetaties warmere en dwergberken, periode open landschap JONGE DRYAS Koude periode Toendra, open PREBOREAAL Forse temperatuur stijging vegetatie Dennen en berken bossen BOREAAL Warm en droog Den, eik, iep en hazelaar ATLANTICUM Warm en Els, eik, iep >5%, vochtig aandeel den ATLANTICUM SUBBOREAAL SUBBOREAAL SUB- ATLANTICUM Warm en vochtig Kouder en droger t.o.v. Atlanticum Kouder en droger t.o.v. Atlanticum Warm en vochtig neemt af Els, eik, iep >5%, aandeel den neemt af, intrede landbouw Afname aandeel iep Intrede van de beuk OPBOUW OPBOUW OPBOUW BEEKDAL BEEKDAL BEEKDAL Lithologie Formatie Laagpakket Paleolithicum n.v.t. n.v.t. laag Eolisch Zand, leem Formatie van Boxtel Paleolithicum n.v.t. n.v.t. hoog Eolisch, fluviatiel Zand, leem, veen Formatie van Boxtel Paleolithicum n.v.t. n.v.t. laag Eolisch Zand, leem Formatie van Boxtel Paleolithicum n.v.t. n.v.t. hoog Eolisch, Zand, leem, Formatie fluviatiel veen van Boxtel Paleolithicum n.v.t. n.v.t. laag Eolisch Zand, leem Formatie van Boxtel Mesolithicum n.v.t. n.v.t. hoog fluviatiel Zand, leem, Formatie klei, veen van Boxtel Mesolithicum n.v.t. n.v.t. Grondwaterstanden lager dan preboreaal Mesolithicum n.v.t. n.v.t. Hoge grondwaterstanden Neolithicum Neolithicum Bronstijd IJzertijd Eerste landbouw in Zuid-Limburg Afname bosareaal door intrede landbouw, iep <5%, intrede beuk Afname bosareaal, toename kruidenvegetaties, eerste heide velden Afname bosareaal, toename Verhoogde afvoer, toename sedimentatie Verhoogde afvoer, toename sedimentatie Verhoogde afvoer, toename sedimentatie Verhoogde afvoer, toename sedimentatie Toename sedimentatietransport Piek in grondwaterstand, algemeen lage grondwaterstand Langdurig hoge grondwaterstanden t.o.v. Neolithicum fluviatiel fluviatiel fluviatiel fluviatiel fluviatiel Zand, leem, klei, veen Zand, leem, klei, veen Zand, leem, klei, veen Zand, leem, klei, veen Zand, leem, klei, veen Lage grondwaterstand fluviatiel Zand, leem, klei, veen Formatie van Boxtel Formatie van Boxtel Formatie van Boxtel Formatie van Boxtel Formatie van Boxtel Formatie van Boxtel n.v.t. Best, Liempde, Wierden Wierden Wierden Singraven Singraven Singraven Singraven Singraven Singraven Singraven 45

52 SUB- ATLANTICUM SUB- ATLANTICUM SUB- ATLANTICUM SUB- ATLANTICUM verstuivingen Beekdal volledig ontgint, eolische afzettingen door zandverstuivingen SUB- ATLANTICUM Warm en vochtig Warm en vochtig Warm en vochtig Warm en vochtig Warm en vochtig Romeinse tijd Vroege Middeleeuwen Late Middeleeuwen Nieuwe Tijd Nieuwste Tijd kruidenvegetaties, intrede raatakkers Schaalvergroting landbouw, Ontbossing hoogtepunt in prehistorie, verplaatsing nederzettingen naar overgang hoog/laag, eerste beekdal ontginningen Volksverhuizing, regeneratie bos, afname kruiden vegetaties Afname bosareaal, toename kruidenvegetaties, zandverstuivingen, watermolens, directe ingrepen in het beekdal, lintbebouwing Intrede drieslag stelsel, ontginning op hoogtepunt, vrijwel geen bos meer aanwezig, zandverstuivingen door overexploitatie Toename bosareaal door vastleggen stuifzanden, heideontginningen, vastleggen beekdal Verhoogde afvoer, toename sedimentatie Afname afvoer beekdal, afname sedimentatie, kleine beekdal ontginningen Sterke toename sedimentatie door aanleg stuwen t.b.v. watermolens, grootschalig ontginnen van beekdal, eolische afzettingen door zand- Afname eolische afzettingen door vastleggen stuifzanden Hoge grondwaterstand Lage grondwaterstand t.o.v. Romeinse tijd Lage grondwaterstand, opstuwing rivier t.b.v. Watermolens Hoge waterstand door versnelde afvoer Hoge waterstand door versnelde afvoer fluviatiel fluviatiel Eolisch, fluviatiel Eolisch, fluviatiel Eolisch, fluviatiel Zand, leem, klei, veen Zand, leem, klei, veen Zand, leem, klei, veen Zand, leem, klei, veen Zand, leem, klei, veen Formatie van Boxtel Formatie van Boxtel Formatie van Boxtel Formatie van Boxtel Formatie van Boxtel Singraven Singraven Singraven, Kootwijk Singraven, Kootwijk Singraven, Kootwijk 46

53 Leeswijzer tabel: Klimaatperiode: Klimaat volgens indeling Blytt & Sernander Klimaat: Klimatologische omstandigheden Klimaat gedreven landschappelijke veranderingen: Veranderingen in het landschap als gevolg van klimatologische omstandigheden. Archeologische tijdperiode: gangbare archeologische tijdsperioden Antropogeen gedreven landschappelijke verandering: Veranderingen in het landschap als gevolg van menselijk handelen. Gevolgen beekdal Dommel: effecten van de klimaat- en antropogeen gedreven landschappelijke veranderingen op de lithologie van het beekdal. Grondwaterstanden: relatieve grondwaterstanden aan de hand van historische meerniveau s. Voornaamste afzettingsmilieu: Voornaamste afzettingsmilieu in het beekdal. Er zijn door lokaal afwijkende omstandigheden ook andere afzettingsmilieu s mogelijk. Lithologie: Voornaamste lithologische afzettingen. Formatie: De indeling van de lithologische afzettingen op formatieniveau. Laagpakket: Voornaamste laagpakket wat in die periode in het beekdal is afgezet. 47

54 3. Huidig Beekdal In dit hoofdstuk staat de geologische opbouw van het beekdal centraal en worden de resultaten uit de grondboringen weergegeven. In de eerste paragraaf zijn de resultaten van het veldwerk weergegeven. Per lithologische eenheid is er een beschrijving gegeven van het aangetroffen materiaal. Deze boringen zijn vervolgens weergegeven in een dwarsdoorsnede van het beekdal. In de tweede paragraaf is er aan de hand van de resultaten uit de eerste paragraaf geïnterpreteerd naar de lithostratigrafie en de genese van het materiaal. De paragraaf sluit af in een dwarsdoorsnede van het afzettingsmilieu en een dwarsdoorsnede met landschapsvormen. 3.1 Lithologie De resultaten van de individuele boringen zijn weergegeven in een (figuur 18). Het maaiveldreliëf is overgenomen van het AHN (actueel hoogtebestand Nederland). Figuur 18: Lithologische dwarsdoorsnede van het casusgebied met daarbij de boringen met bevindingen ingetekend. Middels interpreteren zijn de individuele boringen met elkaar verbonden tot een l ithologische dwarsdoorsnede (figuur 19). De interpretatie is in de onderstaande paragrafen uiteengezet. 48

55 Figuur 19: Lithologische dwarsdoorsnede. In het overgrote deel van de boringen is in de onderste laag matig grof zand aangetroffen. Omdat deze laag zich door het gehele casusgebied bevindt, is het waarschijnlijk dat het matig grof zand tot dezelfde laag behoord. Ten noorden van de Dommel is deze laag afgedekt met matig grof zand met moerige lagen, in het zuiden ligt het fijne grijze zand veelal direct op het donkergrijze matige grove zand. Dit fijne grijze zand is in het noorden van het casusgebied direct boven het matig grove zand met moerige lagen aangetroffen. Verder zijn er nog dalvormige laagtes in het casusgebied. De dalvormige laagtes zijn veelal gevuld met venig klei, zandig veen, veen of uiterst grof zand. Ten noorden van Dommel zijn in de ondergrond drie maal een pakket van bruin matig grof zand aangetroffen, veelal nabij het venige klei. Het blauw zandige leem is verspreid door het beekdal aangetroffen, integenstelling tot het blauwe leem met dat alleen ten zuiden van de Dommel is aangetroffen. Net onder het maaiveld is een laag van zand met ijzerconcreties aangetroffen, die zijn afgedekt met de bouwvoor, een antropogene laag. Ten zuiden van de Dommel, vrijwel direct tegen de huidige loop van de Dommel is een pakket met gelig matig grof zand, tegen het maaiveld, aangetroffen. 49

56 3.1.1 Bouwvoor De bouwvoor is de bovenste laag in het casusgebied. De bouwvoor bestaat uit lemig of zavelig zand (figuur 20). De dikte van deze laag varieerde tussen de 10 cm in de maaivelddepressies en 40 cm op de relatief hoger gelegen delen. Figuur 20: De bovenste laag (bouwvoor) in het gebied bestaat uit lemig/zavelig zand. Relatie andere eenheden Direct onder de bouwvoor is zand met ijzerconcreties aanwezig. De twee zijn van elkaar gescheiden doormiddel van een scherpe grens. Het ontbreken van horizontale gelaagdheid de homogeniteit van het materiaal en de scherpe grens doet vermoeden dat de bovenste laag in het verleden geploegd is. Dat maakt ook het onderscheid ten opzichte van andere lithologische eenheden. Interpretatie Door de menging van het materiaal is het moeilijk te bepalen tot welke formatie en laagpakket de bouwvoor behoort. Daarom wordt deze bovenste laag in het casusgebied apart benoemd. Het is zeer waarschijnlijk een afzetting wat behoort tot de formatie van Boxtel, maar doordat de herkomst verschillend kan zijn is deze niet ingedeeld tot een laagpakket. 50

57 3.1.2 Zand met ijzerconcretie Veelal direct onder de bouwvoor is een laag met ijzerconcreties aanwezig (figuur 21). Deze geven een roestige kleur aan het veelal fijn zandig materiaal. Naast de roestbruine kleur zijn er ook kleine brokjes (+/- 0,5 cm groot) roestig ijzer aanwezig. Door de afwijkende kleur is het lastig te bepalen tot welke lithologische eenheid de ijzerconcreties behoren. Daarom zijn de ijzerconcreties als een laag aangeduid. De gevormde ijzerconcreties zijn van dusdanige grootte dat het in het veld moeilijk te bepalen is wat de korrelgrootte is van het materiaal waarin de ijzerconcreties zich bevinden. Daarom is er voor gekozen de ijzerconcreties als aparte laag te onderscheiden. Figuur 21: Lemig zand met ijzerconcreties. De ijzerconcreties geven een karakteristieke roestbruine kleur aan het zand. Relatie tot andere eenheden Het zand met ijzercontreties ligt op fijn grijs zand (10 boringen), zandig leem (5 boringen), venige klei (2 boringen) en geel matig grof zand (2 boringen). De ondergrens van deze laag is geleidelijk. Het onderscheid tussen andere lagen wordt gemaakt op het voorkomen van zand en ijzerconcreties. Interpretatie De ijzerconcreties zijn ontstaan door neerslaan van ijzerverbindingen uit het water. 211 De ijzerconcreties komen als lagen voor in het casusgebied. De bovenste laag van de ijzerconcreties ligt ongeveer dertig centimeter onder het maaiveld. Ten zuiden van de huidige loop van de Dommel in het casusgebied zijn twee lagen ijzerconcreties gevormd. De eerste laag zit op dezelfde diepte als ten noorden van de Dommel. De tweede laag zit op ongeveer een meter diepte en is waarschijnlijk op een ander moment gevormd. IJzerconcreties worden gevormd op punten waar de waterstand fluctueert. 212 Tussen de eerste en tweede laag ijzerconcreties zit geen waterkerende laag. Dit betekent dat de lagen afzonderlijk van elkaar zijn gevormd. Dit kan op meerdere manieren: De waterstand kan ineens drastisch zijn verhoogd/verlaagd of de onderste laag ijzerconcreties is eerder gevormd. Om definitief vast te stellen wanneer deze laag is gevormd is vervolgonderzoek nodig. 211 Laban, C. Kars, H. Heidinga, A. (1988) P Laban, C. Kars, H. Heidinga, A. (1988) P

58 3.1.3 Matig grof zand (geel) Ten zuiden van de huidige loop van de Dommel is onder de bouwvoor en een laag zand met ijzerconcreties op vier boorlocaties (boorpunt 22 t/m 25) een pakket bruingeel matig grof zand aanwezig. 213 De dikte varieert van 25 cm tot 1 m dikte, waarbij op punt 22 en 25 het pakket op zijn dunst is. Het bruingele zand is zwaklemig en er heeft geen bodemvorming in plaatsgevonden (figuur 22). Figuur 22: Matig grof zand (bruingeel). Aan de zuidkant van de Dommel is dit materiaal onder de bouwvoor aangetroffen. Aan de top van dit pakket zit een laag met ijzerconcreties waarna hij overgaat in de bouwvoor. Relatie tot andere eenheden De ondergrens van deze laag is scherp en bevindt zich nabij het oppervlak. Wanneer de laag is geploegd, wordt de laag bij de bouwvoor ingedeeld. Het onderscheid met andere eenheden wordt gemaakt op basis van kleur en korrelgrootte. 214 Interpretatie Gezien de locatie van het materiaal (aan de binnenbocht van de Dommel, figuur 23), de samenstelling van het materiaal en het feit dat het aan de oppervlakte ligt, is het materiaal geïnterpreteerd als een Holocene afzetting. Het aangetroffen materiaal wijkt in kleur sterk af van het overige zand in het beekdal. Ook is de kleur en samenstelling van het zand sterk vergelijkbaar met de verstoven zandgronden in Noord-Brabant. In de nabije omgeving van het casusgebied liggen meerdere heidegebieden (zoals de Campina van Oisterwijk), waardoor het zand lokaal kan zijn verstoven. Door de vochtige omstandigheden van het beekdal stopt het zand met verstuiven en blijft het liggen op de plaats waar het is neergekomen. Het stuifzand is geïnterpreteerd als de formatie van Boxtel, laagpakket van Kootwijk Korrelgrootte µm, gemeten d.m.v. zandliniaal 214 De kleur is in het veld bepaald, wanneer het opgeboorde monster was opgedroogd. 215 Schokker, J. Weerts, H.J.T. Westerhoff, W.E. et. al. (2007) P

59 Figuur 23: Uitsnede van de hoogtekaart in het Casusgebied (bijlage V). Boorpunten 22 t/m 27 liggen in de binnenbocht van de Rivier de Dommel. Op te hoogtekaart is te zien dat er een aantal verhoogde ruggen in de binnenbocht liggen. Mogelijk zijn dit kronkelwaarden van de rivier de Dommel. De rivier slijt de buitenbocht uit en laat sediment achter in de binnenbocht. Op deze uitsnede zijn de verhoogde ruggen in het rood gemarkeerd. In het paars is het bruin gele matig grove zand gemarkeerd. 53

60 3.1.4 Fijn grijs zand Vrijwel in heel het casusgebied is fijn grijs zand aangetroffen (boring 3 t/m 6, 7, 8, 10 t/m 14, 16, 18, 20, 23 t/m 27). 216 De diepte van het fijne grijze zand varieert van 40 cm onder het maaiveld tot 4 meter diep. In het aangetroffen materiaal zijn vrijwel nooit plantenresten of bodemvormende lagen aangetroffen. Het zandpakket is heterogeen van aard. Figuur 24: het fijne grijze zand is veelvuldig afgezet in het casusgebied. De onderzijde is veelal scherp begrenst (1), in tegenstelling tot de bovengrens (2). Op deze foto een dunne laag frijn grijs zand, om zo de overgang tussen organisch materiaal en het fijne zand te illustreren. Relatie tot andere eenheden Het fijne zand ligt nagenoeg aan het oppervlakte onder de bouwvoor en boven het zand met veenlagen. De onderkant van het zandpakket is scherp begrensd, dit in tegenstelling tot de bovenzijde (figuur 24). Wanneer er een organische laag boven op het grijze zand was aangetroffen, liep het niet herkenbare organische materiaal deels door in het grijze zand. Het onderscheid is gemaakt op basis van kleur, korrelgrootte en ontbreken van organische stof. Interpretatie Het ontbreken van organische stof kan op door verschillende omstandigheden komen. De eerste mogelijkheid is dat het fijne grijze zand is gevormd onder periglaciale omstandigheden. Dit lijkt niet waarschijnlijk omdat onder het pakket zand met veenlagen aanwezig is. Daarnaast zijn er in het pakket fijn zand sporadische stukjes riet aangetroffen. De horizontaal gelegen stukjes riet zijn in het zand gespoeld, wat betekent dat het zand in het Holoceen is afgezet. Dat er vrijwel geen organische stof in het zand aanwezig is, doet vermoeden dat het met grote hoeveelheden in relatief kort tijdbestek is afgezet in het casusgebied. De grijze kleur van het zand is veroorzaakt door de kwel in het gebied. Door kwel worden de ijzerdeeltjes in het zand naar boven 216 Korrelgrootte µm, gemeten d.m.v. zandliniaal. 54

61 getransporteerd. Op basis van de kleur en korrelgrootte, wordt het materiaal geïnterpreteerd als het laagpakket van Singraven Blauwe leem In het gehele casusgebied werd blauw tot blauw grijs leem aangetroffen (figuur 25). Het leem verschilde in samenstelling. Er is daarom een onderverdeling gemaakt in het verschil in de verschillende leemlagen. De onderverdeling is gemaakt op basis van het materiaalsoort en de locatie in het beekdal. Het materiaal ten noorden van de Dommel verschilt met het materiaal ten zuiden van de Dommel (figuur 26). Ten noorden van de huidige stroomgeul van de Dommel bestond het materiaal uit sterk zandige leem (op de foto rechts). Ten zuiden van de huidige stroomgeul van de Dommel is het leemgehalte hoger en kwamen er veelvuldig witte puntjes in het materiaal voor (op de foto links). Figuur 25: Grijsblauwe afzettingen in het casusgebied ten zuiden van de huidige Dommel. In het casusgebied kwamen twee soorten lemige blauwe afzetting voor. Relatie tot andere eenheden Het leem ligt of op moerig zand met veenlagen (5 boringen) of op het fijne grijze zand (2 bori ngen) en heeft een scherpe ondergrens. Boven op het leem een zandlaag met ijzerconcreties (4 boringen), fijn grijs zand (2 boringen) of bruin matig grof zand (1 boring) aanwezig. De grens met het zand met ijzerconcreties is geleidelijk, terwijl de grenzen met het fijne grijze zand of bruin matig grof zand scherp is. Het primaire onderscheid tussen het leem en de andere lithologische eenheden is de kleur en de aanwezigheid van de fractie leem. Het onderscheid tussen de twee leemsoorten is op basis van de aanwezigheid van de fractie zand in het leem. Dit onderscheid komt overeen met de locatie van het leem binnen het casusgebied. Leem met een hogere zandfractie bevindt zich aan de noordzijde van de Dommel, terwijl leem zonder zand zich aan de zuidkant bevindt. 55

62 Figuur 26: tweedeling in het casusgebied. Een noordelijk en zuidelijk deel. Zuidelijk deel Het leem in het zuidelijke deel is vrijwel zandloos en het materiaal bevat witte puntjes (figuur 25 links). 217 Deze witte puntjes zijn niet overal in het materiaal aangetroffen. Het leem was zeer stug en compact en was moeilijk uniform open te snijden (figuur 27). Figuur 27: Leem zuidelijk deel van de Dommel. 217 Gebaseerd op waarnemingen in het veld. 56

63 Interpretatie Er zijn meerdere mogelijkheden tot interpretatie voor het aangetroffen materiaal. Een mogelijkheid is dat het leem behoort tot het laagpakket van Liempde, wat voorheen Brabants leem werd genoemd. 218 Sinds 2003 is het Brabantse leem bij de formatie van Boxtel laagpakket van Liempde ingedeeld. 219 Hoewel het op landelijk niveau wordt aangeduid als laagpakket, is het op lokaal - regionaal nog steeds bekend als Brabantse leem. Brabantse leem is een periglaciale afzetting dat eolisch is afgezet in het vochtige Dommeldal. 220 In de laatste periode van het Pleistoceen was het in de zomer warm genoeg om ondiepe plassen water te ontdooien. Door vochtige omstandigheden kon het loss dat werd aangevoerd door de wind, worden afgezet. Het Brabantse leem is te herkennen aan witte puntjes in het blauwe leem. Deze witte puntjes zouden restanten van een subarctische landslak (Columella columella) kunnen zijn. 221 In het leem wat is aangetroffen in het zuidelijk deel van de Dommel zijn ook witte puntjes waargenomen. Het blauwe leem ligt, in het casusgebied, of op gyttja of op fijn grijs zand. Het gyttja en het fijne grijze zand zijn beide waarschijnlijk Holocene afzettingen. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat het blauwe leem behoort tot het Brabantse leem uit het Weichselien. Het materiaal is geïnterpreteerd als een Holocene beekafzetting dat behoort tot de formatie van Boxtel, laagpakket van Singraven. Het materiaal wijkt sterk af van het andere aangetroffen leem in het casusgebied. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de afzetting een counter point bar deposit (CPBD) is. Wanneer een rivier tegen een weerstandbiedende oever aan stroomt, moet het water een andere weg vervolgen. Bij de botsing ontstaan er verschillende stromingen (figuur 28). Deze stromingen zorgen soms voor plekken waar het water niet of nauwelijks stroomt. 222 Op deze plekken kan sedimentatie plaatsvinden, ook in de buitenbocht van een rivier. Waarschijnlijk zijn de lemige deposities in het Dommeldal in de buitenbocht van de rivier gesedimenteerd. De hoek die de rivier hier maakt is dusdanig dat een CPBD mogelijk is en zou de lokale depositie in het beekdal verklaren. Figuur 28: Counter point bar deposit (CPBD). 223 De rivier stuit op een ondoordringbare laag waardoor deze een andere weg moet vinden. Door de ondoordringbare ontstaat er een hoek van 90 graden in de rivier. Het water botst als het ware tegen de laag aan, waardoor het water als het ware wordt terug gekaatst. Deze teruggaande beweging zorgt voor kolkjes in het water en punten waar het water vrijwel stil ligt. Op deze plaatsen wordt sediment afgezet. 218 Schokker, J. (2003) P Schokker, J. de Lang, F.D. Weerts, H.J.T. den Otter, et. al. (2005) P Schokker, J. Weerts, H.J.T. Westerhoff, W.E. et. al. (2007) P Schokker, J. (2003) P Makaske, B. Weerts, H.J.T. (2005) P Makaske, B. Weerts, H.J.T. (2005) P

64 Een voorwaarde voor CPBD is dat er een weerstand biedende oever aanwezig moet zijn. Dit verklaart ook waarom in de rest van het beekdal deze afzetting niet is aangetroffen. In dit deel van het Dommeldal stroomt de Dommel tegen zo n weerstand biedende oever aan. Dit is te zien op de topografische kaart (figuur 29). Doordat de oever weinig erodeert, maakt de rivier een scherpe bocht om zo de weg van de minste weerstand te volgen. In het casusgebied zijn meerdere oude riviergeulen aanwezig. Deze zijn nog zichtbaar op de hoogtekaart (figuur 30). Hoewel er meerdere geulen lopen, zijn er geen weerstandbiedende lagen aangetroffen. De oude riviergeulen maken geen scherpe bochten zoals eerder uitgelegd. Om met zekerheid vast te stellen dat het leem behoort tot de afzetting als gevolg van het CPBD is vervolg onderzoek nodig. Figuur 29: Topografische kaart van een deel van het casusgebied. Figuur 30: Hoogtekaart van het casusgebied. 58

65 Noordelijk deel Het leem ten noorden van de Dommel is blauw en bevat een groot aandeel aan fijn zand. 224 Het blauwe leem is uniform van kleur en bevat geen gelaagdheid (figuur 31). Figuur 31: Leem in het noordelijk deel van het beekdal. Interpretatie Het zandige leem aan de noordzijde is anders van samenstelling dan het blauwe leem in het zuiden van het casusgebied. Het verschil is waarschijnlijk ontstaan door het afzettingsmilieu. Waar het blauwe leem ten zuiden van de huidige Dommel waarschijnlijk een CPBD is, is het blauwe leem ten noorden van de Dommel waarschijnlijk afgezet met een relatief grotere stroomsnelheid. Deze stroomsnelheid zorgt ervoor dat het leem (kleinere korrelgrootte dan fijn zand) samen met het zand is afgezet. Hierdoor ontstaat een zandige lemige depositie. Ook dit zandige leem is geïnterpreteerd als de formatie van Boxtel, laagpakket van Singraven. 224 Korrelgrootte µm, gemeten d.m.v. zandliniaal. 59

66 3.1.6 Venige klei De venige klei was maar op enkele boorlocaties aanwezig (figuur 32). Het zand dat aanwezig is in de klei is uiterst fijn van structuur. Waar de venige klei is aangetroffen ligt het in U vormige depressies tot wel twee meter dik. Aan de onderzijde van het materiaal is er vaak herkenbaar venig materiaal met plantenresten zoals blad van berken en wilgen aanwezig. Figuur 32: Zwarte venige klei. Het rode zandige materiaal is afgeschraapt van bovenliggende lagen en behoren niet tot de zwarte klei. Het materiaal is homogeen zwart van kleur en goed smeerbaar. Relatie andere eenheden Aan de bovenzijde van het venige klei is een zand met ijzerconcretie of direct de bouwvoor aanwezig. De grens met de ijzerconcretie is geleidelijk terwijl de grens met de bouwvoor scherp is. Aan de onderzijde van de venige klei is fijn grijs zand, zand met moerige lagen of veen aanwezig. De grens met zand is scherp, terwijl de overgang van veen naar venige klei geleidelijk is. Het onderscheid is gemaakt op basis van lithologische eenheid, organische stof en kleur. Interpretatie De locatie waar de venige klei aanwezig is, in een dalvormige laagte, in het beekdal suggereert dat het een voormalige rivierloop is (figuur 33). Doordat de Dommel anders is gaan stromen (figuur 33), was er geen stromend water meer in deze geul, wat resulteerde in het di chtslibben van deze riviertak. De afwezigheid van stromend water zorgde ervoor dat kleine minerale en plantaardige deeltjes de kans kregen om te bezinken. Hierdoor ontstaat er een dik pakket zwarte klei, rijk aan organisch materiaal. Het materiaal dat is bezonken is een Holocene beekopvulling en geïnterpreteerd als de formatie van Boxtel, laagpakket van Singraven. 60

67 Figuur 33: Hoogtekaart met de vermoedelijk relatief recente stroomgeulen van de Dommel Bruin matig grof zand Op meetpunt 9, 11, 17 en 21 is bruin matig grof zand aangetroffen. 225 Relatie tot andere eenheden Het materiaal ligt in het casusgebied veelal direct naast of nabij het eerder beschreven venige klei. De bovengrens van de eenheid is zand met ijzerconcreties of blauw leem. De grens met het zand met ijzerconcreties is geleidelijk terwijl de overgang naar blauw leem scherp is. Aan de onderzijde bevindt zich blauw leem of fijn grijs zand waarbij de grens altijd scherp is. Het onderscheid wordt gemaakt op basis van kleur en korrelgrootte. Interpretatie Het bruin matig grof zand ligt veelal in de nabijheid van het venige klei (binnen 30m). Onder het zand zit doorgaans het eerder beschreven fijn grijs zand, wat betekent dat het bruin matig grof zand ook in het Holoceen is gesedimenteerd. Het materiaal is geïnterpreteerd als de formatie van Boxtel, laagpakket van Singraven. 225 Korrelgrootte µm, gemeten d.m.v. zandliniaal. 61

68 3.1.8 Matig grof zand met moerige lagen Aan de noordzijde van de huidige Dommel is, met uitzondering van boorpunt 6, matig grof zand met moerige lagen aangetroffen. 226 Het onderscheidt zich met verschillende laagjes relatief dunne laagjes (+/- 1 cm dik) moerig materiaal (figuur 34). Figuur 34: Matig grof zand met moerige lagen. Het matig grove zand wordt met enige regelmaat doorbroken door moerige laagjes van +/- 1 cm dikte. Dit materiaal wordt in het casusgebied tot wel vier meter diepte gevonden (boring 20) en kan een tot wel een meter dik zijn. Relatie tot andere eenheden Het matig grove zand met moerige lagen is op matig grof zand (donkergrijs) en eenmaal op fijn grijs zand aangetroffen. Aan de bovenzijde is fijn grijs zand, veen, venige klei, zavel, klei en blauwe leem aangetroffen. De bovenzijde is altijd scherp begrensd. Aan de onderzijde is de grens geleidelijk. Het onderscheid met andere eenheden is gebaseerd op de aanwezigheid van moerige lagen in het zand en korrelgrootte. Interpretatie De moerige lagen laten zien dat er perioden zijn geweest waarin zich vegetatie kon ontwikkelen, zonder dat deze is verspoeld of dat de organische laagjes aangespoeld materiaal zijn. De moerige laagjes volgen het matig grof zand ritmisch af. Elk laagje is tussen de een en vijf cm dik. Door de dunne moerige laagjes met de afwisseling van matig grof zand is het vermoeden dat de ve getatie sporadisch overstroomde of sporadisch aanspoelde door bijvoorbeeld een verhoogde piekafvoer of een verhoogde grondwaterstand. Er hebben zich verschillende perioden voorgedaan waarin dit type afzettingsmilieu voorkomt. Een mogelijkheid is dat het afzettingsmilieu zou overeen kunnen komen met de hydrologische situatie eind Pleistoceen en begin Holoceen. In deze tijdsperiode waren er snelle afwisselingen van temperatuur en grondwaterstand. Deze wisselingen kunnen de spekkoek-achtige gelaagdheid hebben gevormd. Om dit definitief te kunnen vaststellen zullen de aantal laagjes overeen moeten komen met het Bølling, Alleröd, Rammelbeek- Frieslandfase met daarbinnen de schommelingen van de grondwaterstand. 226 Korrelgrootte µm, gemeten d.m.v. zandliniaal. 62

69 Het meest waarschijnlijke is dat deze laag zijn herkomst in het Holoceen heeft. Volgens de geologische kaart heeft de Dommel zich eerst in het dekzand gesneden. 227 Ergens in het Holoceen is de Dommel gestopt met het insnijden in het Pleistocene zand en is gaan sedimenteren. Het zand met de moerige laagjes is waarschijnlijk de eerste pakket waarbij de sedimentatie is begonnen, gezien het voorkomen van organisch materiaal. Vegetatie kreeg de kans zich te vestigen, en bij overstromingen werd er een laag zand afgezet. Zo ontstaat de spekkoek-achtige gelaagdheid. Omdat het een beekafzetting is, behoord deze afzetting tot de formatie van Boxtel, laagpakket van Singraven Matig grof zand (Donker grijs) Bij een aantal boorpunten (boorpunten 1,2,3,8,9,11 en 19) is donkergrijs matig grof zand op het diepste punt van de boring aangetroffen (Figuur 35). 228 In het matig grove zand is geen zichtbaar plantaardig materiaal aangetroffen en is homogeen opgebouwd. Figuur 35: Matig grof zand. Dit materiaal is op verschillende boorlocaties op het diepste punt van de grondboring aangetroffen. Relatie tot andere eenheden Op het diepste punt van de boringen is doorgaans matig grof zand (donker grijs) aangetroffen. Het is onbekend welk materiaal zich onder deze laag bevindt. De laag wordt afgedekt met zand met moerige lagen (geleidelijke grens), fijn grijs zand (scherpe grens) en klei (scherpe grens). Het materiaal onderscheidt zich van andere eenheden op basis van korrelgrootte, kleur en de afwezigheid van organische stoffen. Interpretatie Het donkergrijze matig grove zand ligt in het casusgebied onder het matig grove zand met moerige lagen. In dit grove zand is geen bodemvorming en er zijn geen humeuze resten aangetroffen. Dit wijst erop dat deze laag is afgezet onder periglaciale omstandigheden waarin de vegetatie niet de kans kreeg zich te vestigen op deze laag en er niet of nauwelijks de mogelijkheid was voor ontplooiing van bodemvormende processen. Dit donkergrijze matig grove zand is waarschijnlijk 227 Bisschops, J.H. (1972) p Korrelgrootte µm, gemeten d.m.v. zandliniaal 63

70 onderdeel van de dekzanden die in het Pleistoceen in het casusgebied zijn neergekomen. Daarom is het geïnterpreteerd als de formatie van Boxtel en het laagpakket van Wierden Formaties, milieu en landschapsvormen De paragraaf van de lithologie en lithostratigrafie is samengevat in onderstaande tabel en dwarsdoorsnede (figuur 36). Materiaal Afzettingsmilieu Formatie laagpakket Bouwvoor Onbekend Boxtel Onbekend Matig grof zand (geel) Eolisch Boxtel Kootwijk IJzerconcreties Onbekend Boxtel Onbekend Fijn grijs zand Fluviatiel Boxtel Singraven Blauwe leem Fluviatiel Boxtel Singraven Venige klei Lokaal terrestrisch en Boxtel Singraven fluviatiel Bruin matig grof zand Fluviatiel Boxtel Singraven Matig grof zand met Fluviatiel Boxtel Singraven moerige lagen Matig grof zand (Donker grijs) Periglaciaal Boxtel Wierden Figuur 36: Formaties en laagpakketten in het beekdal. 229 Schokker, J. de Lang, F.D. Weerts, H.J.T. den Otter, et. al. (2005) P

71 Nu de formaties en laagpakketten zijn ingetekend kan aan de hand van de bevindingen een interpretatie worden gedaan van de genese van het beekdal. De eerste stap daarin is het interpreteren van de afzettingsmilieu (figuur 37). De gebruikte eenheden refereren naar de eenheden gebruikt door TNO. 230 Figuur 37: Dwarsdoorsnede met afzettingsmilieu. De resultaten van de grondboringen en de interpretatie van formaties, laagpakketten en het afzettingsmilieu resulteren in een dwarsdoorsnede waarin de landschapsvormen zijn gepresenteerd (figuur 38). 230 Weerts, H. Lange, de, G. Schokker, J. (2008) De nieuwe lithostratigrafische indeling van afzettingen in de ondergrond van Nederland. Geotechniek, Juli. P

72 Figuur 38: Dwarsdoorsnede met landschapsvormen Pleistoceen Dekzand De onderste laag van de dwarsdoorsnede bestaat een afzetting uit het Pleistoceen. Het gaat hier om de dekzanden die in het Weichselien in het casusgebied zijn afgezet. Deze dekzanden bestaan uit matig grof zand. Holoceen Komafzetting Het meeste zand is in het gebied terecht gekomen door overstromingen van de Dommel. De komafzettingen komen in twee lithologische eenheden; fijn zand en matig grof zand met moerige lagen. Het fijne zand ligt in de meeste gevallen boven op het matig grove zand met moerige lagen (met uitzondering van meetpunt 10 waar het fijne zand in een dalvormige laagte ligt). Het fijne zand is onder een ander type milieu afgezet dan het matig grove zand met moerige lagen. De komafzettingen zijn daarom in de dwarsdoorsnede opgedeeld in komafzetting type 1 en komafzetting type 2. Type 2 onderscheidt zich van type 1 door de moerige lagen. Type 2 heeft kleine ingeschakelde moerige laagjes terwijl in de type 1 geen organische stof aanwezig is. De aanwezigheid van moerige lagen in het zand geeft aan dat type 2 in een minder dynamisch milieu is ontwikkeld dan type 1. Oeverwal In het gebied zijn een viertal oeverwallen aangetroffen in de ondergrond. Het bruin matig grof zand vrijwel zonder organisch materiaal onderscheidt zich van het fijne zand van de komafzetting. Alleen bij hoog water overstroomd de rivier. Het grove zand sedimenteerd als eerste en sedimenteert in de nabijheid van de stroomgeul. Hierdoor ontstaat een pakket matig grof zand. 66

73 Stroomgeul De oude stroomgeulen kenmerken zich veelal als deposities van klei met een hoog organisch gehalte. Enkele hiervan zijn nog te herkennen op de hoogtekaart (Bijlage V). Door het afsnijden van de Dommel komt het water in de oude stroomgeul stil te staan. Hierdoor krijgt de kleintste klastische materialen en het organisch materiaal kans om te bezinken. Hierdoor onstaat er een dikke laag van venige klei. In het zuiden van het casusgebied is er uiterst grof zand op de bodem van de geul aanwezig. Dit komt omdat deze geul nooit is afgesloten, maar langzaam is verplaatst. Door een hogere stroomsnelheid krijgen de kleine deeltjes niet de kans te bezinken. Kronkelwaard Voornamelijk ten zuiden van de huidige Dommel zijn relatief veel lithologische eenheden met een afwijkende vorm, grootte en samenstelling. Deze deposities worden toegeschreven aan kronkelwaard afzetting. De kronkelwaard ligt in de binnenbocht van de Dommel. In tegenstelling tot de buitenbocht vindt er, door een lage stroomsnelheid, sedimentatie plaats. Door wisselingen in debiet en stroomsnelheid gebeurt dit schoksgewijs en ontstaan er onregelmatige vormen. Stuifzand Vlak bij de oppervlakte van het beekdal is zand aangetroffen dat qua samenstelling sterk afwijkt van het overige zand in het beekdal. Vermoedelijk is dit zand het gevolg van zandverstuivingen. Zo liggen grofweg 7 kilometer ten westen van het gebied de huidige heidevelden van de Kampina. Deze heidevelden hebben in het verleden gestoven. Het is goed mogelijk dat het stuifzand door een westenwind in het casusgebied is terechtgekomen. 67

74 4. Reconstructie van het beekdal De landschapsvormen in het beekdal, die in de voorgaande hoofdstuk zijn beschreven, zijn niet zomaar tot stand gekomen. Doormiddel van een aantal timeslices is de ontwikkeling van het beekdal vanaf het Pleistoceen tot nu weergegeven en wat de rol van de mens daarin is geweest. De timeslices zijn gebaseerd op interpretatie en geven dus niet de exacte situatie van desbetreffende periode weer. Zo zijn door de hoge dynamiek in het beekdal veel landschapsvormen inmiddels verdwenen en is de locatie in het beekdal niet meer te achterhalen. 4.1 Pleistoceen Figuur 39: Dwarsdoorsnede landschapsvormen Pleistoceen. Aan het eind van het Pleistoceen lag aan het oppervlak een pakket dekzand (figuur 39). Door de periglaciale omstandigheden was geen organische stof in het zand aanwezig. Het maaiveld ligt in het Pleistoceen hoger dan het huidige maaiveld. 68

75 v. Chr. Figuur 40: Dwarsdoorsnede landschapsvormen v. Chr. Tot aan het einde van het Atlanictum is het klimaat de hoofdfactor voor landschappelijke veranderingen en dus ook de belangrijkste factor voor lithologische afzettingen in het beekdal. Door het warmer wordende klimaat is meer water beschikbaar in het beekdal. De toename van water zorgt ervoor dat de Dommel zich in het dekzand snijdt. 231 Door het insnijden wordt het maaiveld van het beekdal verlaagd. 231 Bisschops, J.H. (1972) p

76 4.3 Omstreeks 1000 n. Chr. Figuur 41: Dwarsdoorsnede landschapsvormen omstreeks n. Chr. Ergens tussen het begin van het Holoceen en nu is er een kantelpunt. Het proces van voornamelijk eroderen in het beekdal verandert in een proces van voornamelijk sedimenteren. Mogelijk ligt dit punt aan het einde van het Atlanticum, wanneer de landbouw in Nederland wordt geïntroduceerd. Door antropogene invloeden wordt het door bos gedomineerde landschap langzamerhand omgevormd tot open vegetaties. Ontbossing zorgt voor een toename in sedimentatietransport richting het beekdal en manifesteert zich als een laag matig grof zand met moerige lagen. 232 De laag wordt bovenop het resterende Pleistocene dekzand afgezet. Hierdoor komt het maaiveld weer hoger te liggen. Lokaal vindt er nog erosie plaats, waardoor landschapsvormen in het beekdal kunnen verdwijnen. 232 Notebaert, B. Verstraeten, G. (2010). 70

77 4.4 Omstreeks 1800 n. Chr. Figuur 42: Dwarsdoorsnede landschapsvormen 1800 n. Chr. Na het jaar 1000 n. Chr. verandert de dynamiek in het beekdal sterk door de intrede van de watermolens. Een watermolen heeft een constante hoeveelheid stromend water nodig om in bedrijf te kunnen blijven. Om dit te bewerkstelligen legde men een kunstmatige stuw aan (figuur 43). Deze stuw zorgde voor een constante hoeveelheid water voor de watermolens. Dit had wel tot gevolg dat het water bovenstrooms van de watermolen werd opgestuwd, wat resulteerde in een verhoogde waterstand. De landen direct grenzend aan de beek werden ook waardevoller. Dat is de reden dat de beek werd gekanaliseerd, waardoor de stroomsnelheid van de Dommel hoger werd dan voorheen. Deze hoge stroomsnelheid betekent dat kleine deeltjes als klei en leem niet kunnen sedimenteren, maar juist de grovere delen zoals zand wel. Hierdoor ontstaat er een dik pakket aan grijs zand in het beekdal (komafzetting type 1). Vanaf de late Middeleeuwen ontstaan er steeds meer stuifzanden in Noord-Brabant. Deze verstuivingen manifesteren zich als een pakket matig grof geel zand nabij het maaiveld. De laatste abrupte verandering is het rechttrekken van de Dommel in de 19 e eeuw. Hierbij werden de meanders en zijtakken van de Dommel afgesloten en slibden langzaam dicht. Na deze maatregelen is de loop van de Dommel min of meer vastgelegd. Overstromingen vinden nauwelijks meer plaats en het beekdal wordt het hele jaar in gebruik genomen. Met deze maatregelen stopt ook grotendeels de sedimentatie in het beekdal en komen er nagenoeg geen nieuwe afzettingen in het gebied, met uitzondering van het dichtslibben van de voormalige stroomgeulen met venige klei. 71

78 Figuur 43: Watermolen aan de Dommel in Dommelen. Een stuw zorgt voor een constante aanvoer van water, zodat de molen blijft draaien. 72

79 4.5 Conclusie De resultaten van de timeslices zijn uiteindelijk weergegeven in een lithologische dwarsdoorsnede met relatieve dateringen (figuur 44). Figuur 44: Lithologische dwarsdoorsnede met relatieve dateringen. Het matig grove zand aan de onderzijde van de dwarsdoorsnede is het dekzand uit het eind Pleistoceen. Daar bovenop is een laag zand met moerige lagen. Vermoedelijk komt deze laag uit het Neolithicum. Met de intrede van de watermolen ontstaat er een grotere dynamiek in het beekdal. De lagen van fijn grijs zand, zandig leem, leem en bruin matig grof zand hebben hun herkomst in de Middeleeuwen. De twee stroomgeulen die gevuld zijn met venig klei zijn ontstaan na het vastleggen en kanaliseren van de Dommel in de Nieuwste tijd. Het geel matig grof zand is afkomstig van de nabij gelegen stuifzanden en komt uit de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. De bouwvoor is de meest recente laag die is gevormd. 73

80 5. Discussie De dwarsdoorsnedes die zijn gemaakt voor dit onderzoek zijn gebaseerd op veldwaarnemingen en interpretaties. De veldwaarnemingen zijn goed gedocumenteerd, gefotografeerd en de locaties van de boringen zijn vastgelegd. Door dat de waarnemingen in het veld zijn uitgevoerd, is er een grote kans op afwijkingen van de meetresultaten. Nauwkeurigheid, vermoeidheid en simpelweg niet goed kunnen waarnemen beïnvloeden de resultaten van het veldwerk. Deze problemen zijn ondervangen door het maken van foto s en het meenemen van monsters. Dit onderzoek heeft zich voornamelijk gericht op de antropogene invloed en de processen die daarmee samenhangen op het beekdal. Daarnaast zijn het klimaat, geologie en hydrologie ook meegenomen als factor. Van al deze factoren zijn de kenmerkende onderdelen uitgelicht. Er zijn echter nog veel meer factoren die een rol kunnen hebben gespeeld in het beekdal. Zo kunnen door regionale gebeurtenissen, zoals omgevallen bomen, lokaal de lithologie beïnvloeden door bijvoorbeeld de doorstroming te blokkeren. Elke twaalf meter is een grondboring gezet. Hierdoor ontstaat de kans dat er lagen in het beekdal zijn gemist. Wanneer de boringen dichter op elkaar worden gezet ontstaat er een gedetailleerder beeld van de lithologische opbouw. Echter is een dwarsdoorsnede met meer detail niet relevant voor dit onderzoek, omdat het in dit onderzoek namelijk gaat om de processen die hebben gespeeld in het beekdal. De dwarsdoorsnedes zijn gemaakt op basis van literatuur, eigen kennis en ervaring. Het beekdal van de Dommel is zeer heterogeen opgebouwd. Het beekdal ten zuiden van Eindhoven ligt direct op de formatie van Sterksel, waardoor er grind in het beekdal aanwezig is. 233 Daarnaast speelt de dekzandrug ter hoogte van Son ook een belangrijke rol in het beekdal. Doordat er bij hoge grondwaterstanden een stuweffect ontstaat, vernat het gebied stroomopwaarts. Hierdoor vond zuiden van de Dommel meer veenontwikkeling dan ter plaatse van het casusgebied. 234 De resultaten van de boringen geven een representatief beeld voor het casusgebied, maar niet voor de gehele rivier de Dommel. De dateringen in de conclusie zijn gebaseerd op literatuuronderzoek, resultaten van de grondboringen en interpretatie van beide. Doordat er geen laboratorium dateringen zijn uitgevoerd, is het niet mogelijk tot nauwkeurige resultaten te komen. 233 Dinoloket, geraadpleegd op: Bisschops, J.H. (1982). P

81 6. Aanbevelingen De landschappelijke veranderingen in Noord-Brabant zijn het algemeen zijn goed gedocumenteerd door historici. De algemene trend van de bewonersgeschiedenis en de ontginningen is daarom goed herleidbaar. De gegevens uit de meetpunten in het casusgebied zijn onderhevig aan subjectiviteit van degene die de metingen heeft verricht. De beschrijvingen zijn puur gebasseerd op eigen waarnemingen. Daarnaast is er gewerkt met één casusgebied waarvan niet bekend is hoe represe ntatief het casusgebied is. Aan de hand van deze bevindingen worden daarom de volgende aanbevelingen gedaan. Andere casusgebieden Het beekdal in het onderzoeksgebied bestond voornamelijk uit een grote verscheidenheid aan soorten zand, met of zonder organische lagen, grof of fijn, geel of bruin. Binnen het stroomgebied van de Dommel kan dit variëren. Zo zijn er in de buurt van Eindhoven plaatsen waar het beekdal meer uit veen bestaat. 235 Door meer casusgebieden in het beekdal van de Dommel te onderzoeken en de resultaten samen te voegen, ontstaat er een representatiever beeld over de opbouw van het beekdal. Dateringen De cultuurhistorische landschappelijke veranderingen zijn door vele historici al onderzocht en zijn goed gedocumenteerd. Hierdoor is vrij exact te bepalen wanneer gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. De lithostratigrafische veranderingen zijn daarentegen niet gedateerd. Doormiddel van (optically stimulated luminescene (OSL) en Radiocarbon dating (koolstofdatering) kunnen dateringen worden gegeven aan het materiaal in het casusgebied. 236 Door deze datering op verschillende dieptes in het beekdal uit te voeren kan worden onderzocht wanneer het materiaal is afgezet. Een andere manier van dateren is de Radiocarbon dating. Door middel van een C 14 isotoop kan door radioactief verval worden gemeten wanneer koolstofdeeltjes zijn gevormd. 237 Met deze dateringen kan vrij exact worden vastgesteld wanneer de sedimentatie heeft plaatsgevonden. Deze dateringen kunnen dan worden gekoppeld aan de bewonersgeschiedenis om zo een preciezer beeld te krijgen welke gevolgen de landschappelijke veranderingen hadden voor het beekdal. Om de ouderdom van de opvulling van het beekdal te kunnen bepalen zijn 5 dateringen nodig (figuur 45). In het zuidelijke deel van het casusgebied heeft zeer waarschijnlijk (relatief recentelijk) erosie plaatsgevonden. Om toch een beeld te krijgen van de ouderdom van de opvulling is het casusgebied aan de noordzijde het meest geschikt. Monsterpunt 1 en 2 is op de overgang van matig grof zand en zand met veenlagen. Met een datering bij monsterpunt 1, aan de bovenzijde van het matig grove zand, kan er worden bepaald of het matig grove zand daadwerkelijk zijn herkomst heeft in het Pleistoceen. Een datering bij monsterpunt 2, aan de basis van de laag zand met veenlagen geeft inzicht in de tijdsperiode wanneer deze laag is begonnen met ontwikkelen. Door aan weerszijde van de overgang tussen de twee lagen een datering uit te voeren, kan worden bepaald of een periode van erosie heeft plaatsgevonden. Wanneer erosie zou hebben plaatsgevonden zou een interval in tijd waarneembaar moeten zijn. Hetzelfde geldt voor de datering bij de monsterpunten 3 en 4. Een datering bij monsterpunt 5, aan de basis van het pakket venige klei, geeft inzicht wanneer deze voormalige watergang is afgesloten. 235 Alterra (2006) Bodem kaart van Nederland, 1: , Kaartblad 51W. 236 WUR (2017) Geraadpleegd op Rijks universiteit Groningen (2017) Geraadpleegd op

82 Doormiddel van deze 5 dateringen wordt inzicht verschaft wanneer de meest voorkomende pakketten (matig grof zand, zand met veenlagen, fijn grijs zand en venige klei) zijn gevormd en of er perioden van erosie zijn geweest. Met de vergaarde data kunnen vervolgens parallel langs de gedocumenteerde bewoningsgeschiedenis worden gelegd. Als blijkt dat de overgang tussen twee lagen op vrijwel hetzelfde moment gebeurt als een ingrijpend moment in de bewoningsgeschiedenis (zoals bijvoorbeeld de introductie watermolens of kanalisering) kan daarmee een verband tussen de geologie en de bewoningsgeschiedenis worden aangetoond. Figuur 45: lithologische dwarsdoorsnede met aanbevolen locatie dateringmonster. 76

83 Literatuur Alterra (2006) Bodem kaart van Nederland, 1: , Kaartblad 51W. Antrop, M. (2007) Perspectieven op het landschap. Academia Press, Gent. ArcGis online (2016) Topografische kaart Nederland. Arnoldussen, S. (2013) Zoektocht in het zuiden, Celtic fields op ongestuwde afzettingen in Zuid-Nederland. In: Paleoaktueel, jaargang 24. P Arnoldussen, S. (2014) Van Ard en akker: De akkerbouw van de Nederlandse metaaltijden. Studiedag Noord-Brabants Archeologisch Genootschap. Bas, G. Pedroli, M. Borger, G.J. (1990) Historical land use and hydrology. A case study from eastern Noord-Brabant. Verschenen in: Landscape ecology vol. 4 no. 4. Pp Beek, van, R. Hoof, van, L.G.L. Hambrug, T.D. (2004) Archeologische Opgraving Veldhoven Sondervick campus Zwervende erven uit de metaaltijden. Archol, Leiden. Beek, van, R. (2009) Relief in Tijd en Ruimte: Interdisciplinair onderzoek naar bewoning en landschap van Oost- Nederland tussen vroege prehistorie en middeleeuwen. Sidestone Press, Leiden. Beex, G. (1967) Archeologisch overzicht der gemeente Eindhoven. Verschenen in: tijdschrift voor archeologie, geschiedenis en volkskunde. Stichting Brabants Heem, Oisterwijk. Berendsen, H.J.A. (2008) Landschappelijk Nederland, de fysisch-geografische regio s. Van Gorcum, Assen. Berendsen, H.J.A. (2008) De vorming van het land, inleiding in de geologie en de geomorfologie. Van Gorcum, Assen. 77

84 Berkel, van, G. Samplonius, K. (2007) Nederlandse plaatsnamen, herkomst en historie. Het Spectrum, Utrecht. Brabants historisch informatie centrum (BHIC) Bisschops, J.H. Broertjes, J.P. Dobma, W. (1985) Toelichting bij de Geologische Kaart van Nederland 1: Blad Eindhoven west (51W). Haarlem, Rijks Geologische Dienst. Bisschops, J.H. (1982) Toelichting bij de Geologische Kaart van Nederland 1: Blad Eindhoven oost (51 O). Haarlem, Rijks Geologische Dienst. Bont, de, C. (1993) Al het merkwaardige in bonte afwisseling, een historische geografie van Midden- en Oost- Brabant. Stichting Brabants Heem, Waalre. Bos, J.A.A. Geel, van, B. Plicht, van der, J. et. al. (2007) Preboreal climate oscillations in Europe: Wiggle-match dating and synthesis of Dutch highresolution multi-proxy records. Verschenen in: Quaternary Sciense Reviews 26. Pp P Bregman E., Maas G., Makaske B. et. al. (2015) Vormgegeven door ijs, water en wind, de opbouw van het landschap. In: Landschapsbiografie van de Drentsche Aa. Van Gorcum, Assen. Broothaerts, N. Verstraeten, G. Kasse, C. et al. (2014) From natural to human-dominated floodplain geoecology, a Holocene perspective for the Dijle catchment, Belgium. Buiks, Chr. (1997) Laatmiddeleeuwse landschap en veldnamen in de Baronie van Breda. Van Gorcum, Assen. Buskens, R. Straaten, van der, J. Braam, A. et. al. (2011) De Dommel, stroom door tijd, natuur en landschap. Picture Publishers, Wijk en Aalburg. Candel, J.H.J. Makaske, B. Storms, J.E.A. (2017) Oblique aggradation: a novel explanation for sinuosity of low-energy streams in peat-filled valley systems. Coenen, J. (2004) Baanderheren boeren & burgers, een overzicht van de geschiedenis van Boxtel, Liempde en Gemende. P

85 Cortijo, E. Duplessy, J.C. Labeyrie, L. (2005) Heinrich events: Hydrological impact. Verschenen in: Comptes Rendus Geoscience volume 337 issue p Deeben, J. Drenth, E. Oorsouw, M.F. et al. (2005) De steentijd in Nederland. Stichting Archeologie, Zutphen. Dinoloket (2017) Nederlandse Organisatie voor Toegepast-natuurwetenschappelijk Onderzoek TNO. Elerie, H. Spek, Th. (2010) The cultural biography of landscape as a tool for action research in the Drentsche Aa National Landscape (Northern Netherlands). In: The Cultural Landscape Heritage Paradox. Protection and development of the Dutch archaeological-historical landscape and its European dimension. Amsterdam University Press. Amsterdam. Enckevort, van, H. Groot, de, T. Hiddink, H. et. al. (2005) Hisgis De Romeinse tijd in het Midden-Nederlandse rivierengebied en het Zuid-Nederlands dekzand en lössgebied. In: Nationale Onderzoeksagenda Archeologie hfst 18. P Fryske Akademy Haaster, van, H. (2014) Een archeobotanische en palynologische kijk op de landbouwgeschiedenis van Noord- Brabant. Studiedag Noord-Brabants Archeologisch Genootschap. Hiddink, H. (2014) Over gerst en gierst, koriander en koeien. Voedselproductie en -consumptie in de Romeinse tijd. Studiedag Noord-Brabants Archeologisch Genootschap. Hiddink, H. Aarts, J. Beurden, van, L. (2014) De Romeinse villa-nederzetting op de Kerkakkers bij Hoogeloon (Noord-Brabant). Archeologisch centrum Vrije Universiteit, Amsterdam. P. 1. Hingh, de, A. (2010) Het groene woud in de Romeinse tijd. Archeologisch Centrum Vrije Universiteit, Amsterdam. Hoek, W.Z. (1997) Paleogeography Lateglacial vegetations Aspects of Lateglacial and Early Holocene vegetation, abiotic landscape, and climate in The Netherlands. Netherlands Geographical Studies

86 Issar, A. (2003) Climate changes during the Holocene and their impact on hydrological systems. Cambridge university Press, Cambridge. Janssen, C.R. (1972) The paleoecology of plant communities in the Dommel valley, North Brabant. Verschenen in: Journal of Ecology. Vol. 60 No. 2 pp British Ecological Society, Londen. Jongmans, A.G. Berg, van den, M.W. Sonneveld, M.P.W. (2013) Landschappen van Nederland, Geologie, bodem en landgebruik. Wageningen Academic Publishers, Wageningen. Laban, C. Kars, H. Heidinga, A. (1988) IJzer uit eigen bodem. Verschenen in: Grondboor en hamer, jrg. 42. No. 1. Lang, de F.D. Weerts, H,J.T. (2003) Beschrijving lithostratigrafische eenheid Formatie van Stramproy. Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO. Utrecht. Lanting, J.N. Plicht, J. van der (1999) De 14 C- chronologie van de Nederlandse pre- en protohistorie, II Mesolithicum. Verschenen in Palaeohistoria 1997/1998 Groningen instituut voor archeologie. Leenders, K.A.H.W. (1996) Van Turnhoutervoorde tot Strienemonde, ontginnings- en nederzettingsgeschiedenis van het noordwesten van het Maas-Schelde-Demergebied. Walburg Pers, Zutphen. Litt, T. Behre, K.E. Meyer, K.D. et al. (2007) Stratigraphy von Deutschland Quartär. Quaternary Science Journal Vol 56. Deutsche Quartärvereinigung e.v. Stuttgart. Makaske, B. Maas, G. Grootjans, A. Veen et. Al. (2015) verschijnt en veen verdwijnt. In: Landschapsbiografie van de Drentsche Aa. Van Gorcum, Assen. P. 75. Makaske, B. Weerts, H.J.T. (2005) Muddy lateral accretion and low stream power in a sub-recent confined channel belt, Rhine- Meuse delta, central Netherlands. Verschenen in: Sedimentology 52. pagina s: Meulen, van der, E.S. Joziasse, J. Vink, J.P.M. (2009) De invloed van inundatieduur- en frequentie op de bodemkwaliteit langs de Dommel. Deltaris, Delft. 80

87 Notebaert, B. Verstraeten, G. (2010) Sensitivity of West and Central European river systems to environmental changes during the Holocene: A review. In: Earth Science reviews p Niekus, M. (2015) De oudste bewoners, bewoning en landgebruik in het paleolithicum en Mesolithicum. In: Landschapsbiografie van de Drentsche Aa. Van Gorcum, Assen. Mayewski, P. Rohling, E.E. Stager, J.C. (2017) Holocene climate variability. Quaternary research volume 62 p Mozaïek Dommelvallei (2016) Bijlagen uitvoeringsprogramma mozaïek Dommelvallei Provincie Overijssel, Rijksdienst Cultureel Erfgoed (2012) Cultuurhistorische atlas van de Vecht. Biografie van Nederlands grootste kleine rivier. Rasmussen, S.O. Bigler, M. Blockley, S.P. (2014) A stratigraphic framework for abrupt climatic changes during the Last Glacial period based on three synchronized Greenland ice-core records: refining and extending the INTIMATE event stratigraphy. In: Quaternary Science Reviews 106. P. 15. Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (2017) Een Frankisch domein in de vroege Middeleeuwen. Geraadpleegd op Middeleeuwen Renes, H. (2010) Op zoek naar de geschiedenis van het landschap. Kostverloren, Hilversum. Resource (2017) Boren naar het verleden, Wageningen University & Research centre (WUR), Wageningen. Rijks universiteit Groningen (2017) Centre for Isoptope Research (CIO). centre-for-isotoperesearch/research-and-projects/main-research/isotoop-datering/?lang=en. Geraadpleegd op Roberts, N. (2013) Holocene: an enverimental history. School of geography, earth and enviromental sciences, Plymouth university, Wiley Blackwell, New York. P

88 Schokker, J. (2003) Patterns and processes in a Pleistocene fluvio-aeolian environment (Roer Valley Graben, south-eastern Netherlands). Universiteit Utrecht, P. 21. Schokker, J. de Lang, F.D. Weerts, H.J.T. den Otter, C. Passchier, S. (2005) Beschrijving lithostratigrafische eenheid Formatie van Boxtel. Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO. Utrecht. Schokker, J. Weerts, H.J.T. Westerhoff, W.E. et. al. (2007) Introduction of the Boxtel Formation and implications for the Quaternary lithostratigraphy of the Netherlands. Verschenen in: Netherlands Journal of Geosciences. Geologie en Mijnbouw Spek, Elerie, Bakker, Noordhoff (2015) Landschapsbiografie van de Drentsche Aa. Van Gorcum, Assen. Spieksma, J.F.M., Dolman, A.J., Schouwenaars, J.M. (1995) De parameterisatie van de verdamping van natuurterreinen in hydrologische modellen. Nationaal onderzoeksprogramma verdroging (NOV). Vakgroep fysische geografie, Rijksuniversiteit Groningen. Starkel, L. (1991) Enviromental changes at the Younger Dryas Preboreal transition and during early Holocene: Some distinctive aspects in central Europe. Verschenen in: The holocene 1,3 pp Institute of Geopgraphy, Polish academy of Sciences, Krakow. Stouthamer, E. Cohen, K.M. Hoek, W.Z. (2015) Vorming van het land, geologie en geomorfologie. Utrecht, Perspectief uitgevers. P TNO-NITG (2017) Bouw en Ondergrond, Geological survey of the Netherlands. Geraadpleegd op: Townsend, C.R., Begon, M., Harper, J.L. (2008) Essentials of Ecology. Blackwell publishing, Oxford. Vandenberghe, J. (1992) Periglacial phenomena and Pleistocene enviromental conditions in the Netherlands, an overview. Vrije Universiteit Amsterdam. Verschenen in Permafrost and periglacial processes, volume 3. P

89 Ven, G.P. van de (2003) Leefbaar laagland, geschiedenis van de waterbeheersing en landaanwinning in Nederland. Matrijs, Utrecht. Vervloet, J.A.J. (2010) Zandlandschap. Verschenen in: Het Nederlandse landschap een historisch geografische benadering. Matrijs, Utrecht. Weerts, H.J.T. Cleveringa, P. Ebbing, J.H.J. et. al. (1998) De lithostratigrafische indeling van Nederland Formaties uit het Tertiair en Kwartair versie TNO rapport NITG A. Nederlands instituut voor toegepaste wetenschappen TNO. Weerts, H. Lange, de, G. Schokker, J. (2008) De nieuwe lithostratigrafische indeling van afzettingen in de ondergrond van Nederland. Geotechniek, Juli. Westerhoff, W.E. (2003) Beschrijving lithostratigrafische eenheid Formatie van Sterksel. Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO. Utrecht. Wefer, G. Berger, W.H. Behre, K.E. et al. (2002) Climate development and history of the North Atlantic realm. Hanse conference report. S pringer-verlag, Berlijn. WUR Netherlands Center for Luminescene dating (NCL) (2017) Research/Facilities-Products/Laboratories-Environmental-Sciences-Group/NCL-Netherlands- Centre-for-Luminescence-dating.htm 83

90 Bijlagen Bijlage I: Topografische kaart Bijlage II: Topografische kaart casusgebied Bijlage III: Topografische kaart met boorpunten Bijlage IV: Quarta pars Brabantiae cujus caput Sylvaducis 1645 Bijlage V: Hoogtekaart met boorpunten casusgebied Bijlage VI: Meetpunten Dommeldal Bijlage VII: Lithologische wwarsdoorsnede Dommeldal Bijlage VIII: Dwarsdoorsnede formaties en laagpakketten Bijlage IX: Dwarsdoorsnede landschapsvormen Bijlage X: Aanbevolen locaties dateringsmonsters 84

91 Bijlage I: Topografische kaart 85

92 Bijlage II: Topografische kaart casusgebied 86

93 Bijlage III: Topografische kaart met boorpunten 87

94 Bijlage IV: Quarta pars Brabantiae cujus caput Sylvaducis

95 Bijlage V: Hoogtekaart met boorpunten casusgebied 89

Bijlage III. Plangebied Van Voorst tot Voorststraat te Vught Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage III. Plangebied Van Voorst tot Voorststraat te Vught Archeologisch bureauonderzoek Bijlage III Plangebied Van Voorst tot Voorststraat te Vught Archeologisch bureauonderzoek 1017 10 woningen en huisartsenpraktijk Van Voorst tot Voorststraat te Vught 11-6-2013 Bijlage III van X 5222

Nadere informatie

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). Afbeelding I.1. Vorming stuwwal Nijmegen en stuwwal Reichswald Zandige

Nadere informatie

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen Bijlage 3 bij Nota van Uitgangspunten Strijpsche Kampen Definitief Gemeente Oirschot Grontmij Nederland bv Eindhoven, 11 mei 2007 Verantwoording Titel :

Nadere informatie

Bijlage 4. Quickscan archeologie

Bijlage 4. Quickscan archeologie Bijlage 4 Quickscan archeologie Quickscan Archeologie Reuselhof 1-29, Moergestel Gemeente Oisterwijk In opdracht van : AGEL Adviseurs Auteur : drs. M. Horn Redactie : dr. A.W.E. Wilbers Projectnummer :

Nadere informatie

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Archeologie Deventer Briefrapport 27 November 2013 Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Briefrapport Controleboringen Cellarius / De Hullu, Colmschate (project 494) Behorende bij bureaustudie

Nadere informatie

IJstijden. Blauw = tussenijstijd Rose = ijstijd

IJstijden. Blauw = tussenijstijd Rose = ijstijd IJstijden Blauw = tussenijstijd Rose = ijstijd IJstijden Glaciaal tijdens het pleistoceen 2.500.000-100.000 jaar geleden 1. ijs duwt de bodem naast en voor zich om hoog en zo ontstonden stuwwalen. 2. ijs

Nadere informatie

Groundwater Technology B.V. Syncera IT Solutions B.V. D06B0126 F:\data\project\Info06\D06B0126\Quickscan ondergrond Lisse_v3.doc

Groundwater Technology B.V. Syncera IT Solutions B.V. D06B0126 F:\data\project\Info06\D06B0126\Quickscan ondergrond Lisse_v3.doc postadres Postbus 5076 6802 EB ARNHEM t 026-7513500 f 026-7513818 www.syncera-geodata.nl bezoekadres Westervoortsedijk 50 6827 AT ARNHEM Quickscan ondergrond Lisse Lithologische, stratigrafische en geohydrologische

Nadere informatie

Figuur 4.1 Stroomschema archeologie gemeente Terneuzen

Figuur 4.1 Stroomschema archeologie gemeente Terneuzen Gemeentelijk beleid Algemeen Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interim beleid archeologie vastgesteld. De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke

Nadere informatie

-Rapporten. Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen voor het plangebied De Slaag te Maurik, gemeente Buren (Gld)

-Rapporten. Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen voor het plangebied De Slaag te Maurik, gemeente Buren (Gld) Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen voor het plangebied De Slaag te Maurik, gemeente Buren (Gld) -Rapporten K.A. Hebinck ARC-Rapporten 2010-90 Geldermalsen 2011 ISSN

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek locaties Oranjehof en Appelgaard

Archeologisch onderzoek locaties Oranjehof en Appelgaard Archeologisch onderzoek locaties Oranjehof en Appelgaard Inventariserend veldonderzoek GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 201 Archeologisch onderzoek locaties Oranjehof en Appelgaard Inventariserend veldonderzoek

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat T.D. Hamburg Archol briefrapport 15 Inleiding In opdracht van de gemeente Oss heeft Archeologische Onderzoek Leiden (Archol bv) op maandag 26 augustus een

Nadere informatie

Mysteries van het Rijnland. Gilles Erkens e.a.

Mysteries van het Rijnland. Gilles Erkens e.a. Mysteries van het Rijnland Gilles Erkens e.a. Inleiding Onderzoekspartners Hoffmann Van der Meulen Dambeck Inleiding de Rijn-Maas delta Problemen in de Rijndelta Bodemdaling Zeespiegelstijging Afvoer bij

Nadere informatie

Cursus landschapsgeschiedenis. De ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van Appelscha

Cursus landschapsgeschiedenis. De ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van Appelscha Cursus landschapsgeschiedenis De ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van Appelscha Programma van de cursus 02-04 09-04 16-04 23-04 Ontstaansgeschiedenis Dorpsgeschiedenis Veldnamen Natuur 11-04 25-04 Fietsexcursie

Nadere informatie

Colofon. ARC-Rapporten ARC-Projectcode 2009/741

Colofon. ARC-Rapporten ARC-Projectcode 2009/741 Een verkennend archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen op het Landgoed Sandtstaete aan de Kasteellaan te Loon op Zand (NB) -Rapporten A.J. Wullink & J.J.A. Wijnen ARC-Rapporten

Nadere informatie

Beschrijving lithostratigrafische eenheid

Beschrijving lithostratigrafische eenheid Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO Princetonlaan 6 Postbus 80015 3508 TA Utrecht tel. 030 256 48 50 fax 030 256 48 55 Beschrijving lithostratigrafische eenheid Naam beschrijver:

Nadere informatie

LANDSCHAPSANALYSE. 3: Landschapsvormen Hoog-Nederland. Sabine Geerlings Academie van Bouwkunst - 27 aprii. 27 september 2013 Academie van Bouwkunst

LANDSCHAPSANALYSE. 3: Landschapsvormen Hoog-Nederland. Sabine Geerlings Academie van Bouwkunst - 27 aprii. 27 september 2013 Academie van Bouwkunst LANDSCHAPSANALYSE 3: Landschapsvormen Hoog-Nederland 27 september 2013 Academie van Bouwkunst Sabine Geerlings Academie van Bouwkunst - 27 aprii Onderwerpen 1. Rivierenlandschap 2. Zandlandschap 3. Krijt-

Nadere informatie

Aanvullend bodemonderzoek veenputten Appel, Nijkerk

Aanvullend bodemonderzoek veenputten Appel, Nijkerk Aanvullend bodemonderzoek veenputten Appel, Nijkerk Inleiding In 2008 heb ik een onderzoek uitgevoerd naar een groot aantal afwijkend gevormde depressies op de Appelse heide. 1 De conclusie van dit onderzoek

Nadere informatie

RING ZUID GRONINGEN HAALBAAR DANKZIJ COMBINATIE HEREPOORT

RING ZUID GRONINGEN HAALBAAR DANKZIJ COMBINATIE HEREPOORT dia 1 RING ZUID GRONINGEN HAALBAAR DANKZIJ COMBINATIE HEREPOORT Helperzoomtunnel Jan Pieter Schuitemaker Helperzomtunnel dia 3 Geologie Noordoost Nederland GEOLOGISCHE ONTWIKKELINGEN WAAR WE IN DE GEOTECHNIEK

Nadere informatie

-Rapporten. Een archeologisch bureau-onderzoek voor de locatie Stadhouderslaan te Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug (U.

-Rapporten. Een archeologisch bureau-onderzoek voor de locatie Stadhouderslaan te Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug (U. Een archeologisch bureau-onderzoek voor de locatie Stadhouderslaan te Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug (U.) concept versie -Rapporten W.J.F. Thijs & A.J. Wullink ARC-Rapporten 2008-61 Geldermalsen

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek Geluidswal Spier

Archeologisch onderzoek Geluidswal Spier Archeologisch onderzoek Geluidswal Spier Bureauonderzoek GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 1081 Archeologisch onderzoek Geluidswal Spier Bureauonderzoek GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 1081 Definitief

Nadere informatie

Bijlage 4 Bepaling archeologische verwachtingswaarden

Bijlage 4 Bepaling archeologische verwachtingswaarden Bijlage 4 Bepaling archeologische verwachtingswaarden Hieronder worden de resultaten van de archeologische toets per deelgebied weergegeven. Drieschouwen Binnen de grenzen van het deelgebied Drieschouwen

Nadere informatie

Drie aardkundige monumenten

Drie aardkundige monumenten 10 Drie aardkundige monumenten Aardkundige monumenten geven iets weer van de ontstaansgeschiedenis van ons landschap. Een geschiedenis die ons honderden, duizenden of zelfs miljoenen jaren terugvoert in

Nadere informatie

De kracht van het water pracht van de vallei meer dan jaar landschapsdynamiek in de Dijlevallei

De kracht van het water pracht van de vallei meer dan jaar landschapsdynamiek in de Dijlevallei De kracht van het water pracht van de vallei meer dan 10.000 jaar landschapsdynamiek in de Dijlevallei Gert Verstraeten Afdeling Geografie en Toerisme, Departement Aard- en Omgevingswetenschappen, KU Leuven

Nadere informatie

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst)

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst) RAAP België - Rapport 035 Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst) Archeologienota Archeologisch Vooronderzoek Programma van Maatregelen Bureauonderzoek 2016L20 Landschappelijk booronderzoek 2016L21

Nadere informatie

Bureauonderzoek Archeologie

Bureauonderzoek Archeologie Bijlage 9 Bureauonderzoek Archeologie (voorontwerp) Ommen Oost NL.IMRO.0175.20131005003-VO01 197-236 !"#$%&&""%'$!"( )#*"( -( "( -%*0(!( )%"( +, +., /* 12 3 4 30#5! 657 7$58 9": 5 "%:$:%"%%;&$:%%%% %"$5$:$%:#'%$5%%%&0%#$

Nadere informatie

-Rapporten. Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Boddenbroek te Oirlo, gemeente Venray (L)

-Rapporten. Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Boddenbroek te Oirlo, gemeente Venray (L) Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Boddenbroek te Oirlo, gemeente Venray (L) -Rapporten W.J.F. Thijs & M. Stiekema ARC-Rapporten 21-144 Geldermalsen 21 ISSN

Nadere informatie

Het gebied Begrenzing

Het gebied Begrenzing Cursus Reitdiep Het gebied Begrenzing -In het Oosten: de lijn Westerdijkshorn Wolddijk - Noorderhogebrug -In het Westen: de lijn Zuurdijk Lammerburen - Balmahuizen -In het Noorden: de lijn Onderwierum

Nadere informatie

Oude Amersfoortseweg 99 te Hilversum rapport 2022

Oude Amersfoortseweg 99 te Hilversum rapport 2022 Oude Amersfoortseweg 99 te Hilversum rapport 2022 Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend en karterend booronderzoek J.A.G. van Rooij A.G. de Boer 2 Colofon ADC Rapport 2022 Een

Nadere informatie

Werkstuk Aardrijkskunde Loonse en Drunense duinen

Werkstuk Aardrijkskunde Loonse en Drunense duinen Werkstuk Aardrijkskunde Loonse en Drunense d Werkstuk door een scholier 1890 woorden 30 oktober 2004 7 79 keer beoordeeld Vak Aardrijkskunde De Loonse en Drunense D A. Tot welk landschapstype behoort het

Nadere informatie

Locatiegegevens. Kaartblad RD-coördinaten N: / O: / Z: / W: / Oppervlakte Ca.

Locatiegegevens. Kaartblad RD-coördinaten N: / O: / Z: / W: / Oppervlakte Ca. Een verkennend en karterend archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Rouwkuilenweg te Ysselsteyn, gemeente Venray (L) -Rapporten A.J. Wullink & M. Stiekema ARC-Rapporten

Nadere informatie

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/ BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: 110301.001725) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/ Nijkerk Het betreft het plangebied voor het toekomstige

Nadere informatie

Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek

Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek gemeente Bunnik Opdrachtgever Status: CONCEPT Stalbouw bv Industrieweg 22c Projectleider 3738 JX Maartensdijk drs. J.H.F. Leuvering (prospector) Projectnummer

Nadere informatie

2 Bemesting 44 2.1 Meststoffen 44 2.2 Soorten meststoffen 46 2.3 Grondonderzoek 49 2.4 Mestwetgeving 49

2 Bemesting 44 2.1 Meststoffen 44 2.2 Soorten meststoffen 46 2.3 Grondonderzoek 49 2.4 Mestwetgeving 49 Inhoud Voorwoord 5 Inleiding 6 1 Bodem en grond 9 1.1 Grond, bodem en grondsoorten 9 1.2 Eigenschappen van grond 20 1.3 Problemen met de grond 23 1.4 Verbeteren van landbouwgronden 30 1.5 Transport van

Nadere informatie

96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN

96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN 96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN Grondboor en Hamer, jrg. 43, no. 5/6, p. 225-227, 3 fig., november 1989 AFZETTINGEN VAN RIJN EN MAAS IN LIMBURG W.M. Felder* In de loop van het Mioceen, 10 tot 7 miljoenn

Nadere informatie

Inventariserend Veldonderzoek, Verkennend en karterend booronderzoek

Inventariserend Veldonderzoek, Verkennend en karterend booronderzoek Inventariserend Veldonderzoek, Verkennend en karterend booronderzoek gemeente Maasdriel Opdrachtgever Status: definitief Gemeente Maasdriel Postbus 1 Projectleider 533 GA Kerkdriel drs. J.H.F. Leuvering

Nadere informatie

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden 0 SOB Research, 26 juni 2014 1 1. Archeologisch onderzoek 1.1 Inleiding

Nadere informatie

Vragen over landschappen die we gaan behandelen

Vragen over landschappen die we gaan behandelen Landschappen Vragen over landschappen die we gaan behandelen Wat zijn landschappen? Waar komen ze voor? Hoe zien ze er uit? Welke informatie geven ze? Hoe zijn ze ontstaan? Wat is landschap? Dit? Kerk

Nadere informatie

-Rapporten. Een verkennend archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Papendijk te Nuland, gemeente Maasdonk (NB)

-Rapporten. Een verkennend archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Papendijk te Nuland, gemeente Maasdonk (NB) Een verkennend archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Papendijk te Nuland, gemeente Maasdonk (NB) -Rapporten W.J.F. Thijs & A.H. Schutte ARC-Rapporten 21-16 Geldermalsen

Nadere informatie

ACHTERGRONDDOCUMENT. Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen. Juni 2008

ACHTERGRONDDOCUMENT. Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen. Juni 2008 ACHTERGRONDDOCUMENT Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen Juni 2008 Inhoud deel I BASISGEGEVENS 1. Bodem, grondwater en hydrologie 2. Historie van

Nadere informatie

Roestig land. De Wijstgronden

Roestig land. De Wijstgronden Roestig land De Wijstgronden Verslag van de lezing en excursie van Professor R. T. van Balen en Nico Ettema voor de Werkgroep Geologie en Landschap. Bedafse Bergen, Uden. 10.00-1600 uur. Een mooie herfstdag.

Nadere informatie

-Rapporten. Een archeologisch bureau-onderzoek aan de Broekermeerdijk 30 te Watergang, gemeente Waterland (NH) ARC-Rapporten 2012-19

-Rapporten. Een archeologisch bureau-onderzoek aan de Broekermeerdijk 30 te Watergang, gemeente Waterland (NH) ARC-Rapporten 2012-19 Een archeologisch bureau-onderzoek aan de Broekermeerdijk 30 te Watergang, gemeente Waterland (NH) -Rapporten M. Verboom-Jansen & A.J. Wullink ARC-Rapporten 2012-19 Geldermalsen 2012 ISSN 1574-6887 Colofon

Nadere informatie

-Rapporten. Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Glanerbruggeweg 75 te Enschede (O) ARC-Rapporten 2010-116

-Rapporten. Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Glanerbruggeweg 75 te Enschede (O) ARC-Rapporten 2010-116 Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Glanerbruggeweg 75 te Enschede (O) -Rapporten H. Buitenhuis ARC-Rapporten 2010-116 Groningen 2010 ISSN 1574-6887 Colofon

Nadere informatie

-Rapporten. Een archeologisch bureau-onderzoek voor het sportpark Overmeer-zuid te Overmeer, gemeente Wijdemeren (NH) ARC-Rapporten 2009-183

-Rapporten. Een archeologisch bureau-onderzoek voor het sportpark Overmeer-zuid te Overmeer, gemeente Wijdemeren (NH) ARC-Rapporten 2009-183 Een archeologisch bureau-onderzoek voor het sportpark Overmeer-zuid te Overmeer, gemeente Wijdemeren (NH) -Rapporten K.A. Hebinck ARC-Rapporten 2009-183 Geldermalsen 2009 ISSN 1574-6887 Colofon Een archeologisch

Nadere informatie

N76, Zwartberg, gemeente Genk

N76, Zwartberg, gemeente Genk Programma van Maatregelen Auteur: A. Schoups (veldwerkleider) Autorisatie: J.A.G. van Rooij (OE/ERK/Archeoloog/2017/00169) 1 Inleiding In opdracht heeft Vlaams Erfgoed Centrum in maart een archeologienota

Nadere informatie

Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen langs het Drentse Diep bij Foxhol, gemeente Hoogezand-Sappemeer (Gr)

Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen langs het Drentse Diep bij Foxhol, gemeente Hoogezand-Sappemeer (Gr) Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen langs het Drentse Diep bij Foxhol, gemeente Hoogezand-Sappemeer (Gr) -Rapporten H. Buitenhuis & N. van Malssen ARC-Rapporten 2010-130

Nadere informatie

RAPPORT A13-169-I Archeologisch onderzoek aan de Graafweg 2c te Lopik, gemeente Lopik

RAPPORT A13-169-I Archeologisch onderzoek aan de Graafweg 2c te Lopik, gemeente Lopik RAPPORT A13-169-I Archeologisch onderzoek aan de Graafweg 2c te Lopik, gemeente Lopik Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met boringen - - - - - - - - - - - - - - 27

Nadere informatie

Beschrijving lithostratigrafische eenheid

Beschrijving lithostratigrafische eenheid Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO Princetonlaan 6 Postbus 80015 3508 TA Utrecht tel. 030 256 48 50 fax 030 256 48 55 Beschrijving lithostratigrafische eenheid Naam beschrijver:

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek plangebieden Anna Paulowna

Archeologisch onderzoek plangebieden Anna Paulowna Archeologisch onderzoek plangebieden Anna Paulowna Bureauonderzoek GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 746 Archeologisch onderzoek plangebieden Anna Paulowna Bureauonderzoek GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN

Nadere informatie

Nieuwe vijver aan de Groen van Prinstererlaan.

Nieuwe vijver aan de Groen van Prinstererlaan. Nieuwe vijver aan de Groen van Prinstererlaan. Medio 2015 heeft een graafmachine een grote kuil gegraven onderaan het talud op de hoek van de Groen van Prinstererlaan en de Thorbeckelaan (zie onderstaande

Nadere informatie

de Dijlevallei De vorming van een meanderend ontbossingen en bodemerosie:

de Dijlevallei De vorming van een meanderend ontbossingen en bodemerosie: De vorming van een meanderend rivierlandschap als gevolg van historische ontbossingen en bodemerosie: de Dijlevallei Gert Verstraeten, Nils Broothaerts en Bastiaan Notebaert Afdeling Geografie, KU Leuven

Nadere informatie

Tjalling in de toekomst:

Tjalling in de toekomst: Tjalling in de toekomst: perspectieven voor het landschapshistorisch onderzoek in Noord-Nederland Theo Spek Darp C.H. Edelman (1903-1964) De Stichting voor Bodemkartering In 1945 opgericht door prof.dr.

Nadere informatie

Een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen voor de Kraanlannen en Alddjip te Nij Beets, gemeentes Smallingerland en Opsterland (F)

Een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen voor de Kraanlannen en Alddjip te Nij Beets, gemeentes Smallingerland en Opsterland (F) Een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen voor de Kraanlannen en Alddjip te Nij Beets, gemeentes Smallingerland en Opsterland (F) -Rapporten K.A. Hebinck ARC-Rapporten 2012-101 Geldermalsen

Nadere informatie

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam MEMO Onderwerp Geohydrologisch vooronderzoek Amsterdam, WTC 5C, 2 oktober 2013 Van mw. M. Duineveld MSc. Afdeling IBZ Aan ZuidasDok Projectnummer D03011.000284. Opgesteld door mw. M. Duineveld MSc. Ons

Nadere informatie

6500 voor Chr. RAAP-NOTITIE 4478 Plangebied Noorderweg 27 te Noordwijk 3750 voor Chr. Gemeente Marum Archeologisch vooronderzoek: een verkennend veldo

6500 voor Chr. RAAP-NOTITIE 4478 Plangebied Noorderweg 27 te Noordwijk 3750 voor Chr. Gemeente Marum Archeologisch vooronderzoek: een verkennend veldo 6500 voor Chr. RAAP-NOTITIE 4478 Plangebied Noorderweg 27 te Noordwijk 3750 voor Chr. Gemeente Marum Archeologisch vooronderzoek: een verkennend veldonderzoek 2200 voor Chr. 700 voor Chr. 150 na Chr. 320

Nadere informatie

Colofon. ARC-Rapporten ARC-Projectcode 2009/040

Colofon. ARC-Rapporten ARC-Projectcode 2009/040 Een archeologisch bureau-onderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen bij de Teroelsterzijpen bij Langweer, gemeente Skarsterlan (F) -Rapporten H. Buitenhuis ARC-Rapporten 2009-101

Nadere informatie

Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek

Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek gemeente Duiven Opdrachtgever Status: Definitief Dhr. A.T.J. Reijmer Broekstraat 12 Projectleider 6921 PJ Duiven drs. H. Kremer (senior prospector)

Nadere informatie

D1 - Karakteristieke werkwijze D2 - Vakinhouden (kgt cursief) D3 - Karakteristieke denkwijzen

D1 - Karakteristieke werkwijze D2 - Vakinhouden (kgt cursief) D3 - Karakteristieke denkwijzen Titel: Dekzand in Nederland Vak: Aardrijkskunde Domein: Systeem aarde Sector: Vmbo 3D aspect: denkwijze: patronen werkwijze: modelontwikkeling en -gebruik 1. Intro In deze opdracht gaan de leerlingen op

Nadere informatie

Beschrijving lithostratigrafische eenheid

Beschrijving lithostratigrafische eenheid Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO Princetonlaan 6 Postbus 80015 3508 TA Utrecht tel. 030 256 48 50 fax 030 256 48 55 Beschrijving lithostratigrafische eenheid Naam beschrijver :

Nadere informatie

Plangebied Uddelerveen 66 te Uddel

Plangebied Uddelerveen 66 te Uddel 6500 voor Chr. RAAP-NOTITIE 5015 Plangebied Uddelerveen 66 te Uddel 3750 voor Chr. Gemeente Apeldoorn Archeologisch vooronderzoek: bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) 2200

Nadere informatie

Titel van de presentatie 11-07-2012 16:24

Titel van de presentatie 11-07-2012 16:24 2 in relatie tot het grondwater Inhoud van de presentatie Geologische opbouw ondergrond Zeeland Opeenvolging van verschillende lagen Ontstaanswijze Sedimenteigenschappen Indeling ondergrond in watervoerende

Nadere informatie

-Rapporten. Een archeologisch bureau-onderzoek voor een terrein aan de Pastoor Verheggenstraat te Blitterswijck, gemeente Meerlo-Wanssum (L)

-Rapporten. Een archeologisch bureau-onderzoek voor een terrein aan de Pastoor Verheggenstraat te Blitterswijck, gemeente Meerlo-Wanssum (L) Een archeologisch bureau-onderzoek voor een terrein aan de Pastoor Verheggenstraat te Blitterswijck, gemeente Meerlo-Wanssum (L) -Rapporten K.A. Hebinck ARC-Rapporten 2009-238 Geldermalsen 2009 ISSN 1574-6887

Nadere informatie

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Notitie Contactpersoon ir. J.M. (Martin) Bloemendal Datum 7 april 2010 Kenmerk N001-4706565BLL-mya-V02-NL Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Tauw

Nadere informatie

Beschrijving lithostratigrafische eenheid

Beschrijving lithostratigrafische eenheid Geologische Dienst Nederland van TNO Beschrijving lithostratigrafische eenheid Naam beschrijver: J.H.A. Bosch Datum: Maart 2011 1 Naam van de lithostratigrafische eenheid Naam: Rang: Naam van de moedereenheid:

Nadere informatie

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 4

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 4 Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk Samenvatting door een scholier 1218 woorden 10 jaar geleden 5,8 98 keer beoordeeld Vak Methode Aardrijkskunde Terra.1 A Het landschap is het uiterlijk van een gebied.

Nadere informatie

Op welke ondergrond leven wij in Pijnacker Noord?

Op welke ondergrond leven wij in Pijnacker Noord? Op welke ondergrond leven wij in Pijnacker Noord? De ondergrond van Pijnacker-Noord heeft in de loop der tijden veel veranderingen ondergaan. Deze veranderingen worden hieronder beschreven (vgl. Figuur

Nadere informatie

Adviesnotitie (Quickscan) Moostdijk 36 te Ospel

Adviesnotitie (Quickscan) Moostdijk 36 te Ospel Adviesnotitie (Quickscan) Moostdijk 36 te Ospel (gemeente Nederweert) Colofon Opdrachtgever: Aeres Milieu Contactpersoon: Dhr. G. Reuver Postbus 1015 6040 KA ROERMOND Projectnummer: S090022 Titel: Adviesnotitie

Nadere informatie

Inventariserend Veldonderzoek, verkennend booronderzoek

Inventariserend Veldonderzoek, verkennend booronderzoek Inventariserend Veldonderzoek, verkennend booronderzoek Julianastraat 19 te Kaatsheuvel Gemeente Loon op Zand Opdrachtgever Status: CONCEPT Search bv Postbus 83 Projectleider 5473 ZH Heeswijk drs. B.J.H.M.

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek Kempenbergerweg

Archeologisch onderzoek Kempenbergerweg Archeologisch onderzoek Kempenbergerweg 67 Arnhem Inventariserend veldonderzoek GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 459 Archeologisch onderzoek Kemperbergerweg 67 Arnhem Inventariserend veldonderzoek GRONTMIJ

Nadere informatie

-Rapporten. Een verkennend archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Busweg te Escharen, gemeente Grave (NB)

-Rapporten. Een verkennend archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Busweg te Escharen, gemeente Grave (NB) Een verkennend archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Busweg te Escharen, gemeente Grave (NB) -Rapporten A.J. Wullink & J.J.A. Wijnen ARC-Rapporten 29-24 Geldermalsen

Nadere informatie

-Rapporten. Een archeologisch bureau-onderzoek voor de locatie Zuiderwouderdorpsstraat 11A te Zuiderwoude, gemeente Waterland (NH)

-Rapporten. Een archeologisch bureau-onderzoek voor de locatie Zuiderwouderdorpsstraat 11A te Zuiderwoude, gemeente Waterland (NH) Een archeologisch bureau-onderzoek voor de locatie Zuiderwouderdorpsstraat 11A te Zuiderwoude, gemeente Waterland (NH) -Rapporten N. van Malssen ARC-Rapporten 2011-106 Groningen 2011 ISSN 1574-6887 Colofon

Nadere informatie

Plangebied Zwembad de Vijf Heuvels te Markelo

Plangebied Zwembad de Vijf Heuvels te Markelo RAAP-NOTITIE 3884 Plangebied Zwembad de Vijf Heuvels te Markelo Gemeente Hof van Twente Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (verkennende en karterende fase) Colofon Opdrachtgever:

Nadere informatie

GEMEENTE WIERDEN ARCHEOLOGISCHE INVENTARISATIE EN VERWACHTINGSKAART

GEMEENTE WIERDEN ARCHEOLOGISCHE INVENTARISATIE EN VERWACHTINGSKAART BAAC rapport GEMEENTE WIERDEN ARCHEOLOGISCHE INVENTARISATIE EN VERWACHTINGSKAART BAAC rapport V-09.0172 januari 2010 Status definitief Auteur(s) drs. A. Buesink drs. M.A. Tolboom H.M.M. Geerts ARCHEOLOGIE

Nadere informatie

De polders van Nederland een geologisch succesverhaal

De polders van Nederland een geologisch succesverhaal De polders van Nederland een geologisch succesverhaal Kim Cohen Universiteit Utrecht KNAG Onderwijsdag 2016 - Ronde B - Lezing B09 Bing maps Fysische Geografie UU Instructieboren te Montfoort al meer dan

Nadere informatie

-Rapporten. Een archeologisch bureau-onderzoek voor de locatie Dalem 2-4 te Hapert, gemeente Bladel (NB) ARC-Rapporten 2010-121

-Rapporten. Een archeologisch bureau-onderzoek voor de locatie Dalem 2-4 te Hapert, gemeente Bladel (NB) ARC-Rapporten 2010-121 Een archeologisch bureau-onderzoek voor de locatie Dalem 2-4 te Hapert, gemeente Bladel (NB) -Rapporten K.A. Hebinck & W.J.F. Thijs ARC-Rapporten 2010-121 Geldermalsen 2010 ISSN 1574-6887 Colofon Een

Nadere informatie

-Rapporten. Een karterend inventariserend veldonderzoek door middel van boringen voor een terrein aan de Derksweg te Klazienaveen, gemeente Emmen (D)

-Rapporten. Een karterend inventariserend veldonderzoek door middel van boringen voor een terrein aan de Derksweg te Klazienaveen, gemeente Emmen (D) Een karterend inventariserend veldonderzoek door middel van boringen voor een terrein aan de Derksweg te Klazienaveen, gemeente Emmen (D) -Rapporten M. Verboom-Jansen ARC-Rapporten 2011-153 Geldermalsen

Nadere informatie

Bureau voor Archeologie Rapport 273

Bureau voor Archeologie Rapport 273 Driekoppenland, Noorden, gemeente Nieuwkoop: een inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen, karterende fase 2 Colofon titel: auteur:. Driekoppenland, Noorden, gemeente Nieuwkoop: een inventariserend

Nadere informatie

-Rapporten. Een archeologisch bureau-onderzoek voor een waterleidingtracé nabij Hoogmade, gemeente Kaag en Braassem (ZH) ARC-Rapporten

-Rapporten. Een archeologisch bureau-onderzoek voor een waterleidingtracé nabij Hoogmade, gemeente Kaag en Braassem (ZH) ARC-Rapporten Een archeologisch bureau-onderzoek voor een waterleidingtracé nabij Hoogmade, gemeente Kaag en Braassem (ZH) -Rapporten K.A. Hebinck ARC-Rapporten 2011-111 Geldermalsen 2011 ISSN 1574-6887 Colofon Een

Nadere informatie

Plangebied Nijkerkerweg-Tolboom

Plangebied Nijkerkerweg-Tolboom 6500 voor Chr. RAAP-NOTITIE 4998 Plangebied Nijkerkerweg-Tolboom 3750 voor Chr. Gemeente Barneveld Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (verkennend veldonderzoek) 2200 voor Chr.

Nadere informatie

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Averboodse Baan (N165), Laakdal Programma van Maatregelen Auteur: A. Schoups (veldwerkleider) Autorisatie: J.A.G. van Rooij (OE/ERK/Archeoloog/2017/00169) 1 Inleiding In opdracht heeft Vlaams Erfgoed Centrum in juni 2017 een archeologienota

Nadere informatie

Figuur route via google earth

Figuur route via google earth Excursieflyer PBB-dag 5 juli Aardkundige waarden rond het provinciehuis van Noord-Brabant Figuur route via google earth Start Excursie: verzamelpunt = linksvooraan parkeerterrein voorzijde provinciehuis

Nadere informatie

4 Archeologisch onderzoek

4 Archeologisch onderzoek 4 Archeologisch onderzoek 99044462 Inhoudsopgave ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK 1 Inleiding... 2 1.1 Algemeen... 2 1.2 Aanleiding en doelstelling... 2 2 Bureauonderzoek... 3 2.1 Werkwijze... 3 2.2 Resultaten

Nadere informatie

Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek

Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek gemeente Harderwijk Opdrachtgever Status: versie 1. De Bunte Vastgoed Oost BV Postbus 829 Projectleider 671 AA Ede drs. J.H.F. Leuvering (senior prospector)

Nadere informatie

Geo-archeologische boringen in het kader van de herontwikkeling van het voormalige The Greenery terrein, gemeente Nieuwegein

Geo-archeologische boringen in het kader van de herontwikkeling van het voormalige The Greenery terrein, gemeente Nieuwegein Geo-archeologische boringen in het kader van de herontwikkeling van het voormalige The Greenery terrein, gemeente Nieuwegein Rapportnummer: V1404 Projectnummer: V14-2987 ISSN: 1573-9406 Status en versie:

Nadere informatie

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies B U R E A U O N D E R Z O E K & V E R K E N N E N D B O O R O N D E R Z O E K Nagele, Sluisgatweg 4 (Gemeente Noordoostpolder) Een bureauonderzoek en verkennend

Nadere informatie

Beschrijving lithostratigrafische eenheid

Beschrijving lithostratigrafische eenheid Geologische Dienst Nederland van TNO Beschrijving lithostratigrafische eenheid Naam beschrijver: P. Kiden en M. Gouw Datum: December 2010 1 Naam van de lithostratigrafische eenheid Naam: Rang: Naam van

Nadere informatie

Texel Landschappelijke ontwikkelingen

Texel Landschappelijke ontwikkelingen Texel Landschappelijke ontwikkelingen Een LIA-presentatie LIA staat voor: Landschappen ontdekken In een Aantrekkelijke vorm. Lia is ook de geograaf die zich gespecialiseerd heeft in de veranderende Noord-Hollandse

Nadere informatie

Het rivierklei-landschap

Het rivierklei-landschap Het rivierklei-landschap Kaart rivierlandschap in Het huidige rivierengebied omvat de stroomgebieden van de Maas en de Rijn. De Rijn vertakt vrijwel direct na binnenkomst in ons land bij Lobith in een

Nadere informatie

Een archeologisch karterend veldonderzoek door middel van boringen op het Europapark te Groningen (GR) -Rapporten

Een archeologisch karterend veldonderzoek door middel van boringen op het Europapark te Groningen (GR) -Rapporten Een archeologisch karterend veldonderzoek door middel van boringen op het Europapark te Groningen (GR) -Rapporten H. Buitenhuis ARC-Rapporten 2011-62 Groningen 2011 ISSN 1574-6887 Colofon Een archeologisch

Nadere informatie

Archeologisch booronderzoek voor het plangebied Ringbaan Noord-Maasstraat te Tilburg. Koen Hebinck

Archeologisch booronderzoek voor het plangebied Ringbaan Noord-Maasstraat te Tilburg. Koen Hebinck Archeologisch booronderzoek voor het plangebied Ringbaan Noord-Maasstraat te Tilburg Koen Hebinck 353 Archeologisch booronderzoek voor het plangebied Ringbaan Noord-Maasstraat te Tilburg Koen Hebinck Zuidnederlandse

Nadere informatie

Lesbrief BIJZONDERE SCHATTEN OPDRACHT 1 - SCHATGRAVEN IN DE NOORDZEE

Lesbrief BIJZONDERE SCHATTEN OPDRACHT 1 - SCHATGRAVEN IN DE NOORDZEE Lesbrief Onderbouw voortgezet onderwijs - VMBO BIJZONDERE SCHATTEN De haven van Rotterdam wordt te klein. Voor de in- en uitvoer van goederen is meer ruimte nodig in de haven. Daarom komt er een uitbreiding

Nadere informatie

-Rapporten. Een verkennend archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Stationsweg te Barneveld (Gld)

-Rapporten. Een verkennend archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Stationsweg te Barneveld (Gld) Een verkennend archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Stationsweg te Barneveld (Gld) -Rapporten W.J.F. Thijs & G.W.J. Spanjaard ARC-Rapporten 21-3 Geldermalsen 21 ISSN

Nadere informatie

Veldwerkplaats vochtige bossen

Veldwerkplaats vochtige bossen Veldwerkplaats vochtige bossen Hoe kan hydrologisch herstel (vermesting), verzuring en verdroging tegen gaan? Emiel Brouwer, onderzoekcentrum BWARE Rob van den Burg, Bosgroep Zuid Nederland Bos op de pleistocene

Nadere informatie

Kruising van de van Heuven-Goedhartlaan met de Weg om de Noord/Kruisweg te Hoofddorp (gemeente Haarlemmermeer)

Kruising van de van Heuven-Goedhartlaan met de Weg om de Noord/Kruisweg te Hoofddorp (gemeente Haarlemmermeer) Kruising van de van Heuven-Goedhartlaan met de Weg om de Noord/Kruisweg te Hoofddorp (gemeente Haarlemmermeer) een bureauonderzoek I.S.J. Beckers Colofon IVO B Rapport 1404 Kruising van de Van Heuven-Goedhartlaan

Nadere informatie

Matrix modelgebieden versus geologische eenheden

Matrix modelgebieden versus geologische eenheden Matrix modelgebieden versus geologische eenheden TNO Geologische Dienst Nederland Versiehistorie Documentversie GeoTOP versie Toelichting 4 april 2012 GeoTOP v1.1 Initieel document met modelgebieden, -Overflakkee,,,

Nadere informatie

Rapport. wonen limburg. BP Aan de Kreppel (fase 2) te Heythuysen. Vooronderzoek conform NEN 5725

Rapport. wonen limburg. BP Aan de Kreppel (fase 2) te Heythuysen. Vooronderzoek conform NEN 5725 Rapport wonen limburg BP Aan de Kreppel (fase 2) te Heythuysen Vooronderzoek conform NEN 5725 Wonen limburg Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1 Inleiding... 1 2 Vooronderzoek conform NEN 5725... 2 2.1 Locatiebeschrijving...

Nadere informatie

-Rapporten. Een waarderend archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Wienboomweg 1 te Haelen, gemeente Leudal (L)

-Rapporten. Een waarderend archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Wienboomweg 1 te Haelen, gemeente Leudal (L) Een waarderend archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Wienboomweg 1 te Haelen, gemeente Leudal (L) -Rapporten K.A. Hebinck ARC-Rapporten 2010-215 Geldermalsen 2010

Nadere informatie

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek Notitie Contactpersoon Wietske Terpstra Datum 2 februari 2006 Kenmerk N001-4425137TER-pla-V01-NL 1.1 Bodemopbouw De regionale bodemopbouw is afgeleid uit de Grondwaterkaart van Nederland 1 en boorgegevens

Nadere informatie

9Sommige stukken van beken en rivieren bieden nog extra charme, Prachtige oorspronkelijke stukken van beken

9Sommige stukken van beken en rivieren bieden nog extra charme, Prachtige oorspronkelijke stukken van beken Prachtige oorspronkelijke stukken van beken 9Sommige stukken van beken en rivieren bieden nog extra charme, doordat daar de werking van de elementen goed zichtbaar is, of omdat de sfeer er gewoonweg sprookjesachtig

Nadere informatie

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies Q U I C K S C A N B U R E A U O N D E R Z O E K B O O R O N D E R Z O E K A D V I E S Zevenhuizen Dwarshaspel 12 Gemeente Leek Een bureauonderzoek ArGeoBoor

Nadere informatie

Bodems in een veranderend(natuur) landschap

Bodems in een veranderend(natuur) landschap Bodems in een veranderend(natuur) landschap door de ogenvan eengeograaf Erik Meijles Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen& Kenniscentrum Landschap e.w.meijles@rug.nl Foto: Koopman

Nadere informatie