Bodemkaart van. Nederland. B lade West Leeuwarden Blad 6 Oost Leeuwarden Bladen 2 West en Oost (vaste land) Schaal i:jo o oo

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Bodemkaart van. Nederland. B lade West Leeuwarden Blad 6 Oost Leeuwarden Bladen 2 West en Oost (vaste land) Schaal i:jo o oo"

Transcriptie

1 B lade West Leeuwarden Blad 6 Oost Leeuwarden Bladen West en Oost (vaste land) Bodemkaart van Schaal i:jo o oo Nederland Uitgave 98 Stichting voor Bodemkartering

2

3

4 De minister van Landbouw en Visserij heeft de Stichting voor Bodemkartering opgedragen een bodemkaart van Nederland te vervaardigen op de schaal l : Deze kaart wordt uitgegeven in bladen, genummerd volgens onderstaande indeling van de Topografische Kaart. Bij de kaartbladen behoort een toelichting, die vaak voor enkele bladen is gecombineerd. Kaart en toelichting vormen één geheel en vullen elkaar aan. Men moet du$ beide bronnen raadplegen, als men geïnformeerd wil zijn over de bodemgesteldheid van een bepaald gebied. De uitgave is verkrijgbaar bij de boekhandel en bij PUDOC, Postbus, Wageningen. De kaart is ook los verkrijgbaar (gevouwen en ongevouwen) bij de Stichting voor Bodemkartering, Staringgebouw, Marijkeweg, postbus 98, Wageningen; (tel ). Bovendien worden werkbladen uitgegeven, paarop zijn alle onderscheidingen van de bodemkaart aangegeven, maar de kaartvlakken zijn niet gekleurd. Deze werkbladen zijn o.a. bestemd voor gebruikers die de kaarteenheden voor een speciaal doel zouden willen samenvatten, of die bepaalde facetten van de bodemgesteldheid willen bestuderen. De Stichting voor Bodemkartering is steeds bereid nadere inlichtingen en adviezen hierover te geven. Bladindeling van de BODEMKAART van NEDERLAND schaal :50000

5 Bodemkaart van Nederland Schaal i :jo ooo Toelichting bij de kaartbladen 6 West Leeuwarden 6 Oost Leeuwarden en het vaste land van de kaartbladen West Schiermonnikoog en Oost Schiermonnikoog Wapeningen 98 o o / Stichting voor Bodemkartering

6 Druk: Van der Wiel-Luyben B. V., Arnhem Presentatie: Pudoc, Wageningen Copyright: Stichting voor Bodemkartering, Wageningen, 98 ISBN X

7 Inhoud Inleiding 9. Het gekarteerde gebied 9. Opname en gebruikte gegevens 9. Bodem, bodemvorming en bodemkartering 0. De bodemkaart en haar onderscheidingen.. Enkelvoudige legenda-eenheden.. Samengestelde legenda-eenheden.. Toevoegingen en overige onderscheidingen.. Grondwatertrappen Algemeen gebruikte indelingen en hun benamingen 6. Textuurindeling 6.. Indeling naar het lutumgehalte 6.. Indeling naar het leemgehalte 7.. Indeling naar de mediaan van de zandfractie 8.. Benaming van de legenda-eenheden naar de textuur 9. Indeling naar het gehalte aan organische stof 9. Indeling naar het profiel verloop 9.. Omschrijving van de profielverlopen 9.. Benaming en codering van de profielverlopen 0. Indeling naar het koolzure-kalkgehalte.. Kalkverloop en kalkverloopklassen.5 Indeling naar grondwatertrappen.5. Beschrijving van de grondwatertrappen.6 Het bodemprofiel en zijn horizonten 7.6. Horizontbenamingen 7.6. Kleurbeschrijving van horizonten 9 Codering en benaming van de eenheden 0. Codering van de enkelvoudige legenda-eenheden 0.. Codering bij de veengronden, V 0.. Codering bij de moerige gronden, W.. Codering bij de humuspodzplgronden, H.. Codering bij de dikke eerdgronden (zand), EZ..5 Codering bij de kalkloze zandgronden, Z..6 Codering bij de kalkhoudende zandgronden, Z... A..7 Codering bij de kalkhoudende bijzondere lutumarme gronden, S... A..8 Codering bij niet-geri/pte minerale gronden (zeeklei),jaq..9 Codering bij de zeekleigronden, M

8 ..0 Codering bij de oude kleigronden, K. Codering van de samengestelde legenda-eenheden. Codering van de toevoegingen. Codering van de grondwatertrappen Fysiografie 5. Geologie 5.. Het Pleistoceen 5.. HetHoloceen 9. Hoogteligging 5 Bewonings- en ontginningsgeschiedenis 5 5. Het oorspronkelijke landschap 5 5. Bewoning en ontginning tot de Middeleeuwse overstromingen 6 5. De bedijkingen 9 5. Bewoning en ontginning na de Middeleeuwse overstromingen De verveningen 55 6 Landschap en bodemgesteldheid Het zandgebied Het klei-op-veengebied en het veengebied 6 6. Het knipkleigebied 6 6. Het oude-kweldergebied Het gebied van de ingepolderde jonge zeeboezems én jonge kwelders Het gebied buiten de huidige zeedijk Het gebied van de voormalige Lauwerszee 69 7 Veengronden 7 7. Bodemvormende processen Rijping Verweringen v er aar ding Veensoort Minerale ondergrond 7 7. De eenheden van de veengronden Eerdveengronden Rauwveengronden 77 8 Moerige gronden 8 8. Moerige podzolgronden 8 8. Moerige eerdgronden 8 9 Podzolgronden Bodemvormende processen De indeling van de humuspodzolgronden De eenheden van de humuspodzolgronden 87 0 Dikke eerdgronden Ontstaan Indeling De eenheden van de dikke eerdgronden 90 Kalkloze zandgronden 9. Vorming en indeling van de Al-horizont 9. Indeling van de eerdgronden en de vaaggronden 9. De eenheden van de kalkloze zandgronden 9

9 Kalkhoudende zandgronden en kalkhoudende bijzondere lutumarme gronden 96. Indeling 96. Zout in de bovengrond 96. De eenheden van de kalkhoudende zandgronden 97. De eenheden van de kalkhoudende bijzondere lutumarme gronden 98 Niet-gerijpte minerale gronden (zeeklei) 00. Bodemvorming en indelingscriteria 00.. Rijping 00.. Zanddiepte 0. De eenheden van de niet-gerijpte minerale gronden 0 Zeekleigronden 0. Bodemvorming en indelingscriteria 0.. Aard van de humushoudende bovengrond 0.. Rijping 0.. Kool^itre-kalkgehalte en ontkalking 0.. Knippige en knipkenmerken Bouwvoor^waarte en het profielverloop 07. Vorming van katteklei 07. De structuur van de zeekleigronden 08. Kruinige percelen 0.5 De eenheden van de zeekleigronden 0.5. Eerdgronden 0.5. Vaaggronden 5 Oude kleigronden 0 6 De samengestelde legenda-eenheden 6. Associaties van twee enkelvoudige legenda-eenheden 6. Associaties van vele enkelvoudige legenda-eenheden 7 Toevoegingen en overige onderscheidingen 6 7. Toevoegingen 6 7. Overige onderscheidingen 8 8 Bodemgeschiktheid voor akkerbouw, weidebouw en bosbouw 0 8. Inleiding 0 8. Het interpretatiesysteem 0 8. De beoordelingsfactoren 8. De geschiktheid voor akkerbouw Randvoorwaarden Bodemgeschiktheidsclassificatie voor akkerbouw Toelichting bij de geschiktheidsklassen De geschiktheid voor weidebouw Randvoorwaarden Bodemgeschiktbeidsclassificatie voor weidebouw Toelichting bij de geschiktheidsklassen De geschiktheid voor bosbouw Randvoorwaarden Bodemgeschiktheidsclassificatie voor bosbouw Toelichting bij de geschiktheidsklassen Toelichting bij de interpretatie ' Algemeen Gebruik van de interpretatiegegevens 5

10 Literatuur 5 Aanhangsel Alfabetische lijst van kaarteenheden en hun oppervlakte 58 Aanhangsel Analyse-gegevens 6 Aanhangsel Interpretatie van de kaarteenheden 7 Aanhangsel De kaarteenheden gerangschikt naar hun geschiktheid 79

11 . Het gekarteerde gebied Dit rapport geeft een toelichting bij de bladen 6 West en 6 Oost met de aangrenzende delen van de bladen West en Oost. Het gekarteerde gebied ligt in het noorden van de provincie Friesland en in het westen van de provincie Groningen. Op deze kaartbladen komen de volgende gemeenten of delen daarvan voor (afb. ): In de provincie Friesland: l Achtkarspelen, Tietjerksteradeel, Idaarderadeel, Leeuwarden, 5 Baarderadeel, 6 Menaldumadeel, 7 Leeuwarderadeel, 8 Ferwerderadeel, 9 Westdongeradeel, 0 Dokkum, Oostdongeradeel, Kollumerland en Nieuw-Kruisland, Dantumadeel. In de provincie Groningen: Leek, 5 Marum, 6 Grootegast, 7 Grijpskerk, 8 Ulrum, 9 Kloosterburen, 0 Leens, Oldehove, Zuidhorn, Oldekerk. Uitgestrekte bebouwde kommen, industrieterreinen en andere terreinen voor burgerlijk gebruik zijn niet gekarteerd.. Opname en gebruikte gegevens Het gebied is in de jaren 97 t/m 978 systematisch gekarteerd. Het veldwerk werd uitgevoerd door P. C. Kuijer, die ook een groot deel van de toelichting samenstelde. Met de algemene coördinatie waren Ing. W. Heijink en Dr. Ir. M. F. van Oosten belast. Bij het vervaardigen van deze bodemkaarten is gebruik gemaakt van een aantal reeds aanwezige, meer gedetailleerde bodemkaarten (afb. ). De genoemde kaarten werden omgezet in de legenda van de bodemkaart l : en vereenvoudigd. Daarbij is een aantal verschillen ontstaan tussen deze kaarten en de detailkaarten. Deze verschillen hangen gedeeltelijk samen met de schaalverschillen, gedeeltelijk met accentverschuivingen in de interpretatie, deels ook met verschillen in beoordeling van lutum-, leem- of zandgehalten. De gegevens van de bodemgesteldheid van de voormalige Lauwerszee en van de buitendijks gelegen gronden (Wadden) zijn welwillend beschikbaar gesteld door de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders te Lelystad. Aan de afdeling Landaanwinningswerken van de directie Groningen van de Rijkswaterstaat wordt dank gebracht voor de inzage van de begroeiingskaart van de kuststrookzone van het Waddengebied. Een aantal gegevens over grondwaterstanden, gedurende een reeks van jaren gemeten in stam- en peilbuizen, zijn welwillend ter beschikking gesteld door de Dienst Grondwaterverkenning TNO te Delft. Deze

12 gegevens zijn zeer belangrijk als referentiepunten bij het schatten van het verband tussen profielkenmerken en de actuele grondwaterhuishouding. De bodemkartering zou niet kunnen worden uitgevoerd zonder de toe- W 7W AJb. Gemeentelijke indeling naar de toestand van januari 98. De nummers verivt/^en naar de opsomming in de tekst. stemming van landeigenaren en -gebruikers hun percelen te betreden en de boringen uit te voeren. Deze toestemming is steeds door alle betrokkenen welwillend gegeven. Velen hebben bovendien waardevolle inlichtingen verschaft over hun ervaringen met het gebruik en de behandeling van de grond. Deze zijn van grote betekenis geweest, met name voor de landbouwkundige waardering van de verschillende gronden. De Stichting voor Bodemkartering en haar medewerkers zijn erkentelijk voor deze bereidwilligheid en hulp. De basis van de bodemkaart wordt gevormd door de topografische kaart, schaal l : , verstrekt door de Topografische Dienst. Ter wille van de leesbaarheid van de bodemkundige gegevens is deze basiskaart sterk vereenvoudigd. Vele wegen, waterlopen en andere topografische details zijn weggelaten. Voor een nauwkeurige plaatsbepaling zal het soms gewenst zijn een normale topografische kaart te raadplegen.. Bodem, bodemvorming en bodemkartering De bodem is het buitenste deel van de aardkorst. Het materiaal waaruit de bodem bestaat (het zgn. moedermateriaal) is in ons land grotendeels van elders aangevoerd (gesedimenteerd). Dit is o.a. gebeurd door de wind (loss, dekzarid, stuifzand), de rivieren (rivierklei en -zand), de zee (zeeklei en -zand) en door het landijs (smeltwaterafzettingen, keileem). Ook kan het moedermateriaal ter plaatse zijn ontstaan, zoals dat het geval is bij ophoping van organische stof (veen). De afzettingswij ze van het moedermateriaal kan tijdens de sedimentatie variëren, waardoor dit materiaal een zekere gelaagdheid kan vertonen. Ook kunnen verschil- 0

13 lende afzettingen op elkaar liggen, hetgeen eveneens gelaagdheid tot gevolg heeft (bijv. klei op veen of dekzand op keileem). Onder invloed van het klimaat, de waterhuishouding, de planten- en dierenwereld en ook van de mens, treden in het moedermateriaal ver- Schaal :0000 Buitenveld - West (Veenenbos, 95) \///^//\ A0 Zwintocht (De Smet, 957) B8 Achtkarspelen (Van der Schans en Vleeshouwer, 956) B Garijp - Wartena (Van der Schans en Vleeshouwer, 957) B7 Goutum - Wirdum (Kuijer en Van der Knaap, 960) B Oost- en West - Dongeradeel (Van den Hurk, 966) B Stiens (Kuijer, 96) Ferwerderadeel (Van Holst, 968) 6.6 Tietjerksteradeel (Van Dodewaard en Rutten, 97) 6.69 Kollumerland (Stolp, Kampingen Rutten, 977) 9.06 Groote en Kleine Wielen (Dontje en Van den Hurk, 968) Schaal :5000 IIIIIIIIIIIIIH 6.0 De Marne (Kampingen Van den Hurk, 968) Schaal :5000 Schaal : De Oude Jokse (Van Dodewaard en Rutten, 975) 65.8 Zuidelijk Westerkwartier (Makken, Rutten en Bannink, 975) Ajb. Geraadpleegde en deels verwerkte bodem kaarten. anderingen op, die met de naam bodemvorming worden aangeduid. Deze veranderingen bestaan o.a. uit ophoping, uitspoeling en soms dieper in de grond weer neerslaan van minerale en organische stoffen. Door deze processen ontstaat in het moedermateriaal een gelaagdheid, die oorspronkelijk niet aanwezig was. Elke grond heeft dus, zowel als gevolg van de afzettingswijze (geogenese)

14 als van de bodemvorming (pedogenese), een opeenvolging van min of meer horizontale lagen die verschillen in samenstelling en eigenschappen. Deze lagen, die we kunnen zien aan de wand van een kuil, worden horizonten genoemd (zie.6). De opeenvolging van deze horizonten vertoont zekere wetmatigheden, die deels worden bepaald door de afzetting van het moedermateriaal, deels door de bodemvorming. De karakteristieke samenstelling en opeenvolging van horizonten - het bodemprofiel - is voor de ene grond anders dan voor de andere. Daardoor is het mogelijk gronden met een ongeveer gelijke profielopbouw - en dus met overeenkomstige kenmerken en eigenschappen - als een eenheid te beschouwen en af te scheiden van gronden met een andere opbouw in lagen (afb. ). De bodemgesteldheid en het landschap hangen nauw samen. Beide zijn aspecten van dezelfde uitwendige omstandigheden, zoals de geologische vormingswijze, het reliëf, de begroeiing en de waterhuishouding. Voor het geoefende oog geeft het landschap dikwijls duidelijke aanwijzingen over de aard en het patroon van de bodemgesteldheid. Veranderingen in het landschap gaan vaak gepaard met een andere opbouw van het bodemprofiel. Dit is van groot belang bij de bodemkartering, omdat het daardoor mogelijk is met betrekkelijk weinig boringen de grenzen tussen de verschillende gronden op te sporen en op een bodemkaart af te beelden. De schaal van de kaart bepaalt de mate van detail waarmee de bodemgesteldheid kan worden weergegeven. Op zeer grote schaal (bijv. l : 5 000) kan dit gedetailleerd gebeuren. De onderscheiden eenheden zijn in zo'n geval nauw omschreven; er is dus weinig verschil in profielopbouw binnen eenzelfde eenheid. Naarmate de schaal kleiner wordt, moet de omschrijving van de eenheden ruimer worden gesteld; binnen dergelijke eenheden kan dus de opbouw van de bodem grotere verschillen vertonen. Dit is bij de bodemkaart, schaal l : , bij vele eenheden het geval. De schaal van de kaart maakt het bovendien moeilijk oppervlakten van minder dan ca. 0 ha weer te geven (l cm op de kaart is 5 ha in het terrein). De kaartschaal en de daarmee samenhangende gedetailleerdheid van de indeling bepalen ook de boringsdichtheid. Voor de bodemkaart schaal l : is gemiddeld per a 8 ha één boring tot een diepte van,0 m uitgevoerd. Het zal duidelijk zijn, dat deze kaart zich niet leent voor het beoordelen van percelen. De kaart is een over^ichtskaart en is dus niet geschikt voor gedetailleerd gebruik.. De bodemkaart en haar onderscheidingen De eenheden, die in het veld zijn onderscheiden, worden als kaarteenheden op de bodemkaart aangegeven door middel van een code en een kleur. De legenda, die naast de kaart is afgedrukt en die in de hoofdstukken 7 t/m 7 uitvoerig wordt toegelicht, is een systematisch overzicht van alle onderscheidingen van de bodemkaart. In de legenda is ter wille van de overzichtelijkheid een bepaalde ordening aangebracht. De hoofdindeling die op de kaart in kapitale letters van een groot lettertype is gedrukt, berust op de aard van het moedermateriaal (bijv. veengronden en zeekleigronden) en op de belangrijkste bodemvormende processen (bijv. podzolgronden en brikgronden). Deze hoofdklassen van de legenda geven tevens een globaal beeld van de voornaamste landschapsvormen. Dit beeld spreekt uit de kaart vooral door de keuze van de kleuren, die erop gericht is het landschappelijke patroon van de bodemgesteldheid te accentueren. Zo zijn voor de eenheden uit de zeeklei groene kleuren

15 gekozen, voor het zand gele, rode en bruine tinten en voor het veen paarse. De verschillende kaartvlakken worden van elkaar gescheiden door lijnen, de bodemgrenyen. Deze wekken de suggestie dat de grenzen ook in werkelijkheid scherp zijn, hetgeen echter geenszins het geval hoeft te zijn. bouwvoor bodemprofiel deol van het landschap Ajb. De bodem als bouwvoor, bodemprofiel en deel van het landschap. Soms deelt de bodemgrens een brede overgangszone ongeveer middendoor. Zij is dus meer een 'middellijn' van een overgangsgebied dan een exacte aanduiding van de plaats waar de ene eenheid overgaat in een andere. De gronden binnen een kaartvlak voldoen in het algemeen aan de omschrijving van de aangegeven kaarteenheid. In vrijwel ieder kaartvlak komen evenwel ook afwijkende gronden voor. Dit wordt o.a. veroorzaakt door de globale kartering van de werkelijke grenzen, het weglaten van te kleine oppervlakten of het niet-opmerken daarvan als gevolg van de geringe boringsdichtheid en de kleine kaartschaal. Er is naar gestreefd deze afwijkingen, die onzuiverheden worden genoemd, te beperken tot ca. 0% van de oppervlakte van elk kaartvlak. Tot dit percentage worden de onzuiverheden verwaarloosd en worden de kaartvlakken aangegeven als enkelvoudige legenda-eenheden (zie..). Indien de onzuiverheid van een bepaald vlak groter is geeft een enkelvoudige eenheid een te onnauwkeurig beeld. In zulke gevallen zijn samengestelde legenda-eenheden gebruikt (zie..)... Enkelvoudige legenda-eenheden Enkelvoudige legenda-eenheden bestaan voor ten minste 70% van de oppervlakte van elk afzonderlijk kaartvlak uit de door de codering en kleur aangegeven eenheid. Over voorkomende onzuiverheden geeft de kaart geen nadere informatie. De enkelvoudige legenda-eenheden zijn elk met een bepaalde code voorgesteld, die in hoofdstuk nader wordt verklaard. De kaartvlakken van deze enkelvoudige eenheden zijn begrensd door een niet-onderbroken, bruine lijn. De meeste enkelvoudige eenheden hebben een eigen kleur. In enkele gevallen zijn verwante eenheden met dezelfde kleur aangegeven; het verschil blijkt dan slechts uit de code. Dit is op de legenda die naast de kaart is afgedrukt, aangegeven door de gekleurde legendahokjes tegen elkaar te plaatsen. Ook bij de beschrijving van de eenheden is het gebruik van één kleur voor twee eenheden steeds vermeld. De enkelvoudige legenda-eenheden worden besproken in hoofdstuk 7 t/m 5... Samengestelde legenda-eenheden Indien het percentage onzuiverheden groter is dan ca. 0%, wordt de bodemgesteldheid door middel van samengestelde legenda-eenheden aange-

16 geven. Deze bestaan uit twee of meer enkelvoudige eenheden, die in het veld een zo gecompliceerd patroon vormen, dat ze op de -kaartschaal l : niet meer als afzonderlijke vlakken kunnen worden voorgesteld. Op een kaart met een grotere schaal (bijv. l : 0 000) zal dit meestal wel het geval zijn. Samengestelde legenda-eenheden die bestaan uit een associatie van twee enkelvoudige eenheden, dragen de codering van de samenstellende delen. De rangorde binnen de code zegt niets over de relatieve belangrijkheid. Voor de code is namelijk de volgorde van de enkelvoudige legenda-eenheden aangehouden. Associaties van twee enkelvoudige legenda-eenheden zijn aangegeven met verticale banden in de kleuren van de samenstellende eenheden. Samengestelde legenda-eenheden, die zo gecompliceerd zijn dat ze met het aangeven van twee of drie eenheden onvoldoende worden omschreven, zijn als associaties van vele enkelvoudige legenda-eenheden aangeduid. Ze hebben een code die begint met A. De samengestelde legenda-eenheden worden nader toegelicht in hoofdstuk 6... Toevoegingen en overige onderscheidingen Bepaalde, belangrijke bodemkundige kenmerken komen voor bij vele, onderling sterk verschillende gronden (bijv. een zavel- of kleidek op podzolgronden en allerlei zandgronden; een bezandingsdek op diverse veengronden; pleistoceen zand onder verschillende kleigronden). Als al deze verschijnselen bij de enkelvoudige legenda-eenheden waren ondergebracht, zou dit een grote uitbreiding van de legenda hebben veroorzaakt. Om dit te voorkomen is een aantal van deze kenmerken die min of meer los van de afzonderlijke legenda-eenheden staan, aangegeven en afgegrensd als toevoegingen. Een toevoeging die slechts voor een deel van een kaartvlak geldt, is begrensd door een bruine streeplijn. Indien de grens van de legenda-éénheid en de toevoeging samenvallen, is slechts die van de legenda-éénheid aangegeven (niet-onderbroken bruine lijn) of die van de grondwatertrap (niet-onderbroken blauwe lijn). Toevoegingen worden voorgesteld met behulp van een cursieve letter, een cursieve letter gecombineerd met een signatuur of alleen een signatuur. Soms komt meer dan één toevoeging in een kaartvlak voor. In dat geval krijgt slechts de belangrijkste een signatuur. De overige toevoegingen worden dan alleen met een lettersymbool aangeduid. Enkele, in hoofdzaak geografische bijzonderheden zijn ook nog op de kaart onderscheiden. Ze zijn samengebracht onder het hoofd overige onderscheidingen. De toevoegingen worden behandeld bij de enkelvoudige legenda-eenheden, waarbij ze voorkomen. Ze zijn bovendien samengevat in hoofdstuk 7 waarin ook de overige onderscheidingen worden besproken... G rond watert rappen De bodemkaart geeft een globale aanduiding van het niveau en de fluctuatie van het grondwater, uitgedrukt in zeven klassen die grondwatertrappen (afgekort Gt's) worden genoemd (zie.5). Elke Gt wordt gedefinieerd door de diepte van de gemiddeld hoogste en gemiddeld laagste grondwaterstand. De Gt wordt in het veld geschat met behulp van kenmerken, die men aan het bodemprofiel kan waarnemen. Deze kenmerken hebben echter niet overal dezelfde betekenis. Zij worden daarom per gebied geijkt aan metingen in waterstandsbuizen, waarin de grondwaterstand gedurende een reeks van jaren regelmatig is opgenomen. Op grond van de schattingen bij de verschillende boorpunten en ge-

17 steund door terreinkenmerken wordt aan elk kaartvlak een Gt toegekend. Zo nodig wordt een kaartvlak nog opgedeeld in gebieden met afzonderlijke Gt's. Op de bodemkaart zijn de Gt's gecodeerd met blauwe Romeinse cijfers. Voor zover de Gt-grenzen niet samenvallen met de niet-onderbroken bruine lijn van de legenda-éénheid, worden ze aangegeven met een nietonderbroken, blauwe lijn. Evenals bij de legenda-eenheden, wordt bij de begrenzing van de grondwatertrappen een onzuiverheid van ca. 0% toegelaten. Komen grotere oppervlakten met een afwijkende Gt voor die niet afzonderlijk kunnen worden weergegeven, dan wordt een samengestelde Gt onderscheiden (bijv. II/III). Een aparte positie nemen de gebieden met verbeterde waterbeheersing (Gt V*) in (zie.5). In de gebieden buiten de zeedijk zijn geen grondwatertrappen aangegeven, evenmin in de Associatie Petgaten (AP). 5

18 Algemeen gebruikte indelingen en hun benamingen In de legenda worden een aantal begrippen en indelingen op gelijke wijze gehanteerd en bij vele hoofdklassen van de legenda toegepast. Zo wordt in alle podzolgronden en zandgronden de textuur op dezelfde manier benoemd en ingedeeld; bij de kleigronden wordt een andere textuurindeling, die voor alle kleigronden gelijk is, toegepast. De volgende paragrafen geven een nadere toelichting op deze algemeen gebruikte indelingen en hun benamingen. De overige indelingscriteria, die voor de diverse hoofdklassen van de legenda verschillen, worden behandeld bij de bespreking van de legenda-eenheden (hoofdstuk 7 t/m 7).. Textuurindeling De korrelgrootteverdeling is een van de belangrijkste en onveranderlijkste kenmerken van de grond. Ze beïnvloedt vele eigenschappen, zoals structuur, consistentie, vochthoudend vermogen, bewerkbaarheid e.d. De korrelgrootteverdeling van een grond, ook wel textuur genoemd, wordt uitgedrukt in gewichtspercentages van een aantal slib- en zeeffracties, berekend 'op de minerale delen'. Onder minerale delen verstaat men het over een mm zeef gezeefde en bij 05 C gedroogde monster, na aftrek van de aanwezige organische stof en koolzure kalk. De textuurindeling berust op de onderlinge verhoudingen tussen de drie zgn. hoofdfractiesj nl,: de lutumfractie: fractie < ^m (< 0,00 mm) de siltfractie : fractie -50,wm (0,00-0,05 mm) de zandfractie : fractie ,Mm (0,05- mm). De fractie die groter is dan 000 ^m ( mm) wordt grind genoemd. Het minerale materiaal wordt ingedeeld ofwel naar het percentage van de lutumfractie - kortweg lutumgehalte genoemd -, ofwel naar het percentage van de lutumfractie + de siltfractie, d.w.z. naar het percentage < 50 fim. Dit noemt men het.. Indeling naar het lutumgehalte (percentage < Alle niet-eolische afzettingen (o.a. rivier- en zeeklei) met meer dan 8% lutum en in enkele gevallen ook die met minder dan 8% lutum, worden ingedeeld en benoemd naar het lutumgehalte (afb. en tabel ). De grijze zone in afbeelding markeert het traject waarbinnen de meeste grondmonsters liggen. Gronden die buiten deze zone vallen, hebben een abnormaal hoog zand- of siltgehalte. In het eerste geval wordt de term ^andig voor de naam van de lutumklasse gevoegd, in het tweede geval de term siltig. 6

19 .. Indeling naar het leemgehalte (percentage < 50 jj,m) Alle windafzettingen, in hoofdzaak dus stuifzand, dekzand en loss, worden ingedeeld naar het leemgehalte (afb. 5 en tabel ). Ook voor andere sedimenten met minder dan 8% lutum is deze indeling gevolgd. ZEER # ZWAREVKL <(/\ MATIG A \ f LICHTEXKLEI / \ TV "A 5 A^^^^_ «A / Y V Z^ARÈ/ZAVEL N/ y \ ZEE.R =" 0 0 % zandfractie Ajb. Indeling en benaming naar het lutumgehalte (percentage < fj,m). Het merendeel van de monsters uit rivier- en ^eekleigebieden ligt in de grij%e\one. De indelingen naar het lutumgehalte en het leemgehalte overlappen elkaar in de zgn. zandhoek, het linker ondergedeelte van beide driehoeken. De benamingen kunnen hier door elkaar en eventueel gecombineerd worden gebruikt. Het meest wordt echter de indeling naar het leemgehalte gevolgd. 7"<z «/ / % lutum Indeling en benaming naar het lutumgehalte naam samenvattende naam ,5 7, kleiarm zand kleiig zand zeer lichte zavel matig lichte zavel zware zavel lichte klei matig zware klei zeer zware klei? lichte zavel J ï > zware klei [ [ zand zavel klei Tevens meer dan 50% zandfractie ( ^ 7

20 .. Indeling naar de mediaan van de zandfractie (M50) Om de korrelgrootteverdeling van zand goed te omschrijven wordt, behalve naar het lutum- en/of leemgehalte, ook ingedeeld naar de mate van grofheid. Deze is van belang voor de doorlatendheid en het vocht- 00 0Q /L Y*V AK \. \STERK\\ZEER STEF RWLEMI<\\LEMIG \\/ LEMIG/ < \/ \\ ( A "... ix D/ % zandfractie (50-000/um) 0 7,5 0, % leemfraclie (< 50,um) Afb. 5 Indeling m benaming naar bet leeragehalte (percentage < 50 fj,m). Het merendeel van de monsters uit dek^and- en lössgebieden ligt in de grijze ^pne. houdend vermogen. Ook is het hierdoor mogelijk grovere pleistocene afzettingen (bijv. stuwwallen) te scheiden van fijnere (zoals dekzand). Voor een nadere karakteristiek van de grofheid van het zand is de mediaan van de zandfractie (M50) gekozen (tabel ). Hieronder wordt verstaan die korrelgrootte waarboven en waarbeneden 50% van het gewicht van de zandfractie ( ^m) ligt. Tabel % leem Indeling en benaming naar het leemgehalte naam samenvattende naam ,5 7,5-,5, leemarm zand zwak lemig zand sterk lemig zand zeer sterk lemig zand zandigeleem siltige leem lemig zand \ andl > leem Tevens minder dan 8% lütum 8

21 .. Benaming van de legenda-eenheden naar de textuur Bij de podzolgronden, de dikke eerdgronden en de zandgronden wordt de textuurklasse van de legenda-eenheden in het algemeen bepaald in de bovenste 0 cm van het bodemprofiel. Tabel Indeling en benaming naar de mediaan van de %andfractie M 50 tussen naam samenvattende naam 50enl05,um losenlsojum 50en0,um 0en0,um 0 en 000,um uiterst fijn zand zeer fijn zand matig fijn zand matig grof zand zeer grof zand > fijn zand J ; grof zand Bij de kleigronden wordt ingedeeld naar de bouwvoorzwaarte. Deze wordt, ongeacht het bodemgebruik, vastgesteld in de laag tussen ca. 5 en 0 cm en uitgedrukt in de reeds genoemde lutumklassen (..).. Indeling naar het gehalte aan organische stof Deze indeling berust op het gewichtspercentage organische stof (ook wel humusgehalte genoemd) en op het lutumgehalte. Het humusgehalte wordt berekend op de over een mm zeef gezeefde en bij 05 C gedroogde grond, het lutumgehalte op de minerale delen. Uit afbeelding 6 blijkt, dat zwaardere grondsoorten een hoger humusgehalte moeten hebben om in dezelfde organische-stofklasse te vallen als lichte (zie ook Bennema, in Hooghoudt, 960). Zo valt bijvoorbeeld een grondmonster dat 0% organische stof bevat bij 0% lutum 'op de minerale delen' in de organische-stofklasse humusrijk; een monster met evenveel organische stof, maar met 5% lutum wordt zeer humeus genoemd.. Indeling naar het profielverloop Behalve de textuur van de bovengrond is ook de verandering van de aard en de samenstelling van het moedermateriaal met de diepte, het zgn. profielverloop, van belang. Deze veranderingen treden vooral op in kleigronden. Daarom is daar het profielverloop naast de bouwvoorzwaarte als indelingscriterium gehanteerd. Er worden vijf profielverlopen onderscheiden. Zij worden in het onderstaande besproken. Van ieder profielverloop wordt een globale omschrijving, zoals 'klei-op-veen' gegeven, gevolgd door een definitie... Omschrijving van de profielverlopen Profielverloop - 'snavel of klei-op-veen' Zavel- en kleigronden met meer dan 0 cm moerig materiaal (humusklasse veen of venig), beginnend tussen 0 en 80 cm. Profielverloop - '%avel of klei-op-^and' Zavel- en kleigronden met een zandlaag van meer dan 0 cm dikte, beginnend tussen 5 en 80 cm. Uitgezonderd gronden.met: a kleiig, uiterst fijn zand (5-8% lutum; M 50 < 05 //m), - b boven het zand een niet-kalkrijke, zware kleilaag die voldoet aan de eisen gesteld bij profielverloop. Profielverloop - '%avel of klei op een tussenlaag van niet-kalkrijke, %ivare klei' Zavel- en kleigronden met een niet-kalkrijke, zware kleilaag (> 5% lutum) die: 9

22 a of begint binnen 5 cm en doorloopt tot ten minste 0 cm, b of begint tussen 5 en 80 cm en ten minste 5 cm dik is en die rust op een lichtere of kalkrijke ondergrond die: of binnen 80 cm begint en ten minste 0 cm dik is, of dieper dan 80 cm begint en doorloopt tot dieper dan 0 cm.. organische stof 60*q ( P ^e grond) 50- AJb. 6 grond. mong numeus matig l zeer? humu rnrrrn TI m i iti-nri-rn T r n n n n "~ Ulterst '""l -J 8 '7,5 5 5, lutum (op de minerale-delen) zand lichte zware lichte mat ig z zavel zovel kt klei /are zware zeer textuurklasseri klei yndig veen kleiig veen venig %and venige klei Indeling en benaming naar het gehalte aan organische stof (humus) in massaprocenten op de moerig geen indeling naar textuur geen verdere inde'ing naar textuur textiturindeling volgens afbeelding of 5 humusrijk %eer humeus matig humeus matig humusarm %eer humusarm uiterst humusarm mineraal Profielverloop - \avel of klei op een ondergrond van niet-kalkrijke, ^ware klei' Zavel- en kleigronden met een niet-kalkrijke, zware kleilaag (> 5% lutum) die binnen 80 cm diepte begint en die: a of doorloopt tot dieper dan 0 cm, b of ten minste 5 cm dik is en aansluitend tussen 80 en 0 cm diepte overgaat in moerig materiaal dat doorloopt tot dieper dan 0 cm, c of ten hoogste is onderbroken door lichtere en/of kalkrijke en/of moerige lagen, die te zamen dunner zijn dan 0 cm en die binnen 0 cm weer overgaan in niet-kalkrijke, zware klei. Profielverloop 5 - 'overige ^avel of klei met homogene, aflopende en oplopende profielen' Zavel- en kleigronden die niet vallen onder de definities van de profielverlopen l tot en met. Daartoe behoren behalve de homogene, aflopende en oplopende profielen van de globale omschrijving, dus ook alle gronden met dunne veen-, zand-, of niet-kalkrijke, zware kleilagen e.d... Benaming en codering van de profielverlopen De globale omschrijving is niet als 'roepnaam' voor de profielverlopen gebruikt, omdat daardoor de definities geweld wordt aangedaan. Profielverloop omvat alleen maar zavel en klei op grof, matig fijn en zeer fijn 0

23 zand en op kleiarm, uiterst fijn and. Het voorkomen van kleiig, uiterst fijn zand (5-8% lutum en M50 < 05 ^m), dat per definitie ook onder het begrip zand valt, plaatst een profiel echter nooit in profielverloop. De profielverlopen worden daarom steeds aangeduid met hun nummer AJb. 7 Schematische voorstellen van de kalkverlopen in verband met het kool^ure-ka/kgehalte. dat ook in de codering is opgenomen. In een aantal gevallen zijn echter enkele profielverlopen gecombineerd. Dit wordt aangegeven door in de omschrijving van de legenda-éénheid de nummers van de profielverlopen achter elkaar te zetten. Zo komt bijvoorbeeld op deze kaarten voor de combinatie, of en, of (in de code van de legenda-eenheden als 6 aangegeven). Deze combinatie betekent, dat het kaartvlak met deze omschrijving geheel kan bestaan uit profielverloop of, of dat de profielverlopen en naast elkaar in hetzelfde kaartvlak voorkomen.. Indeling naar het koolzure-kalkgehalte Met behulp van zoutzuur kan men op eenvoudige wijze een globale indruk verkrijgen over het al dan niet aanwezig zijn van koolzure kalk. Bij aanwezigheid van carbonaten ontstaat onder inwerking van zoutzuur een waarneembare gasontwikkeling (CO ). Deze carbonaten bestaan grotendeels uit CaCO, bij hogere gehalten voor ca. 90%. De rest wordt gevormd door MgCO of het calcium-magnesiumdubbelzout. Bij carbonaatgehalten van ca. l a % neemt het relatieve aandeel van het calciumcarbonaat sterk af en overwegen magnesium- en calcium-magnesiumcarbonaat. Bij de kartering schat men het kalkgehalte aan de mate van opbruisen met verdund zoutzuur. Er worden drie kalkklassen onderscheiden: kalkloos materiaal: geen opbruising, overeenkomend met minder dan ca. 0,5% CaCO kalkarm materiaal: hoorbare opbruising, overeenkomend met ca. 0,5- a % CaCO kalkrijk materiaal: zichtbare opbruising, overeenkomend met meer dan ca. l a % CaCO, analytisch bepaald ]... Kalkverloop en kalkverloopklassen In een grond kunnen lagen met verschillend kalkgehalte boven elkaar voorkomen. Deze verschillen kunnen zijn ontstaan doordat de lagen De geanalyseerde hoeveelheid CO, omgerekend in procenten CaCO (op de grond).

24 reeds bij hun afzetting een verschillend kalkgehalte hadden; ze kunnen echter ook het gevolg zijn van ontkalking. '. Naar het verloop van het koolzure-kalkgehalte in het profiel zijn drie kalkverlopen geformeerd (afb. 7). april. mei, juni, juli, aug., sept., okt., nov.. dec., jan.. febr., maart. l l II l l l II l l l II l l l II l l l II l l l II M l II l l l II l l l II l l l II l l l II l l l II l GHG s'\ \ \ v \ \/\ \,- > -^:s5. \ GLG A -*\ ^ TV - r~ / / o. l / / 'T' ; geen meting Afb. 8 Drie tijdstijgboogtelijnen van de COLN-stambuis 6A-5 in een kruinige, kalkarme poldervaaggrond, lichte ^a»e/(émn!5c) met Gt V*, ten oosten van Blija. Uit de waarnemingsperiode %ijn drie karakteristieke hydrologische jaren afgebeeld. De aangegeven GHG en GLG %ijn berekend uit de volledige gegevens. Gegevens Dienst Grondmaterverkenning TNO, Archief van Grondwaterstanden. Kalkverloop a: kalkrijk, hoogstens ondiep kalkloos Kalkverloop c: kalkloos Kalkverloop b: alle overige profielen. Bovenstaande drie kalkverlopen zijn, o.a. in verband met de karteerbaarheid zo gecombineerd, dat er twee combinaties ontstaan. Er is in de zeekleigronden onderscheid gemaakt in: kalkrijke zeekleigronden: deze hebben kalkverloop a, of een combinatie van a en b; de kalkcode hiervoor is A kalkarme zeekleigronden: deze hebben kalkverloop b, of b en c, of c; de kalkcode hiervoor is C..5 Indeling naar grondwatertrappen De grondwaterstand en zijn fluctuatie zijn van grote betekenis voor de water- en luchthuishouding van de grond en nemen een belangrijke plaats in onder de factoren die bepalend zijn bij de beoordeling van de gebruikswaarde van de grond. Daarom is het gewenst dat een bodemkaart er informatie over geeft. De grondwaterstand op een bepaalde plaats varieert in de loop van een jaar. In het algemeen zal het niveau in de winter hoger zijn dan in de zomer. Bovendien zullen ook van jaar tot jaar verschillen optreden en is de fluctuatie van de grondwaterspiegel (verschil tussen de hoogste en de laagste stand) lang niet overal gelijk. De jaarlijkse fluctuaties kunnen grafisch worden weergegeven met tijdstijghoogtelijnen (afb. 8). Het is mogelijk uit langjarige waarnemingen de gemiddeld hoogste (afgekort GHG), resp, de gemiddeld laagste (afgekort GLG) grondwaterstand te berekenen.

25 Een goede benadering kan worden verkregen door de drie hoogste grondwaterstanden per hydrologisch jaar (april t/m maart) te middelen en dit te herhalen over een periode van ten minste ca. 8 jaar. Het gemiddelde hiervan levert de GHG. '5'5 '56 '58 '60 '6 '6 '66 '68 '70 '7 '7 '76 Q l l, l l I i l, l l l l l. I I l ', l l l i l A \ cm-mv. Afb. 9 Het verloop van de HG (= gemiddelde van de hoogste grondwaterstanden per hydrologisch jaar) en de LG ( = gemiddelde van de laagste standen) in de periode ten opzichte van de GHG, resp. de GLG berekend over dezelfde periode. Gemiddelde jaarlijkse fluctuatie ca. 5 cm. Koopveengrondop veenmosveen (hvs) met G/II. Stambuis 6D-6 bij Garijp. Gegevens Dienst Grondmaterverkenning TNO. Archief van Grondwaterstanden. Door op dezelfde wijze te handelen met de drie laagste grondwaterstanden per hydrologisch jaar, kan men de GLG berekenen (Van Heesen, 97). Het gemiddelde verloop van de grondwaterstand op een bepaalde plaats kan worden gekarakteriseerd door de GHG en de GLG. De waarden die men voor deze grootheden vindt, kunnen van plaats tot plaats vrij sterk variëren. Daarom is de klassenindeling, die is ontworpen op basis van de GHG en de GLG, betrekkelijk ruim van opzet (tabel ). Elk van deze klassen - de grondwater trappen (Gt's) - is gedefinieerd door een combinatie van een zeker GHG- en GLG-traject (bijv. GHG 0-80 cm met GLG > 0 cm beneden maaiveld = Gt VI). De tussen haakjes geplaatste waarden in tabel gelden voor de meeste gronden. Het zijn echter geen absolute klassegrenzen. Tabel Grondwatertrappenindeling Grondwatertrap: I II III IV V VI VII GHG in cm beneden maaiveld «0) «0) <0 >0 < >80 GLG in cm beneden maaiveld < >0 >0 (>60) Een * achter deze Gt-codes betekent 'droger deel'. Om de gedachten te bepalen: met een GHG dieper dan 5 cm beneden maaiveld. Wanneer in een kaartvlak een combinatie van Gt's is aangegeven, bijv. Gt I/II, betekent dit dat zowel Gt I als Gt II in dat vlak voorkomt. Tussen Bergum en Veenwouden kan, in de omgeving van de pompstations, plaatselijk een diepere GHG voorkomen dan op de bodemkaart is aangegeven.

26 Foto Stiboka R6-7 Ajb. 0 Hoge slootivaterstanden in een gebied met veengronden met Gt II ten noorden van Veenwouden. Op de achtergrond bosopslag op de %etwallen van een petgatengebied. Bij buiten de zeedijk gelegen gronden is, wegens de regelmatige of althans nu en dan optredende overstromingen met zout water, geen Gt aangegeven. In de ruilverkaveling Ferwerderadeel is het polderpeil ca. 0 cm verlaagd. De grondwaterstand had zich ten tijde van de kartering nog niet op dit verlaagde polderpeil ingesteld. Dit was wel het geval in het zeekleigebied ten oosten van de voormalige Lauwerszee, waar het polderpeil aanzienlijk verlaagd is. De voorheen zeer natte knippige gronden en knipkleigronden hebben nu Gt V*. Ook bij diverse andere, thans in voorbereiding zijnde ruilverkavelingen (zie afbeelding ), zal de grondwatertrap in de toekomst waarschijnlijk een wijziging ondergaan als gevolg van veranderingen in de waterhuishouding..5. Beschrijving van de grondwatertrappen Gt I Zeer ondiepe winter- en zomergrondwaterstanden. In dit gebied treft men deze Gt slechts bij een geringe oppervlakte, meestal uitgegraven veengronden aan, hoofdzakelijk ten noorden van Hardegarijp en in dat deel van de niet in cultuur gebrachte 'gronden in de voormalige Lauwerszee, dat beneden NAP ligt. Gt II Ondiepe wintergrondwaterstanden gaan in de meeste gevallen gepaard met ondiepe zomergrondwaterstanden (afb. 9). De meeste veengronden, een deel van de moerige gronden, alsmede de niet in cultuur gebrachte gronden in de voormalige Lauwerszee, voor zover die boven NAP liggen, hebben deze Gt, evenals de meerderheid van de drechtvaaggronden (Mv...), de tochteerdgronden (pmo...) en de nesvaaggronden (Mo...) in De Kolken ten zuiden van Anjum. De hoge slootwaterstanden (afb. 0) in de veengronden dienen enerzijds als veekering en anderzijds om het inzakken van slootwanden en inklinking van het veen tegen te gaan. In relatief laaggelegen kleigronden gaat deze grondwatertrap

27 Gt III meestal gepaard met een niet-gerijpte ondergrond, beginnend ondieper dan 80 cm beneden maaiveld. In gronden met deze grondwatertrap blijft het grondwater gedurende de zomer meestal ondieper dan 0 cm (afb. ). '5 '5 '56 '58 '60 '6 '6 '66 '68 '70 '7 '7 '76 l. l. i l i l i l i l i _i ICHG _^ x^_:r.r-.,-= V _X--\^ ^*" - o-""" \i A /\ i y \ i \ \/ x \/\ A * / b' V \ \ i 80 J cm - mv. Afb. Het verloop van de HG en de LG in de periode ten opzichte van de resp. de GLG berekend over dezelfde periode. Gemiddelde jaarlijkse fluctuatie ca. 90 cm. Kalkarme knippige poldervaaggrond (^Mn8C) met Gt III. Stambuis 6B- ten oosten van Foudgum. Gegevens Dienst Grondn'aterverkenning TNO. Archief van Grondwaterstanden. Gt IV Alleen in extreem droge jaren (bijv. 959 en 976) zakt het, vooral in kleigronden, dieper weg. In de meeste winters komen over vrij lange perioden hoge, soms zeer hoge, grondwaterstanden voor (afb. ). Deze grondwatertrap komt voor bij een groot deel van de moerige gronden (W...), de knippige kleigronden (gmn...) en de knip kleigronden (kmn...). Ook sommige in cultuurgebrachte, (nog) niet gedraineerde gronden in de voormalige Lauwerszee hebben Gt III. Normale kleigronden met Gt III liggen in de voormalige Middelzee ten zuidwesten van Leeuwarden, langs het Reitdiep en in een aantal voormalige beddingen op kaartblad 6 Oost. De kleigronden met Gt III hebben op veel plaatsen een niet gerijpte ondergrond of veen, beginnend tussen 80 en 0 cm diepte. Slechts enkele lage delen in de podzolgronden, de beekeerdgronden en de gooreerdgronden zijn met deze Gt aangegeven. De gemiddeld diepste grondwaterstanden zijn ondieper dan 0 cm, de gemiddeld hoogste liggen tussen 0 en 80 cm. Men treft deze Gt aan in de zeer doorlatende, jonge dekzandgronden in de omgeving van Oudkerk-Giekerk en in een gedeelte van de gedraineerde gronden in de voormalige Lauwerszee. 5

28 Gt V De gemiddelde zomergrondwaterstanden zijn (in gronden met deze Gt) dieper dan 0 cm. Natte jaren kunnen hierop een uitzondering vormen. Bij de meeste normale kleigronden (Mn...), veel podzol- '5 '5 '56 '58 '60 '6 '6 '66 '68 '70 '7 '7 ' \ J^-Sr.,- -,'\ \ / \ v \ J cm - mv. Ajb. ' Het verloop van de HG en de LG in de periode ten opzichte aan de GHG, resp. de GLG berekend over dezelfde periode. Gemiddelde iaarli/'kse fluctuatie ca. 0 cm. Kalkrijke poldervaaggrond (MnlSA) met Gt V*. Siambuis 6A-8 bij Marum. Gegevens Dienst Grondivaterverkenning TNO. Archief van Grondwaterstanden. gronden (Hn.. en chn..) en een deel van de enkeerdgronden (zez..) ligt de GHG in het zgn. droge traject, dwz. tussen ca. 5 en 0 cm. Deze gronden hebben dus Gt V* x ). \ De gemiddelde fluctuatie is bij Gt V en V* groot en bedraagt in kleigronden en open zandgronden ca. 0 cm (afb. ). In gronden met keileem (toevoeging... x) is de fluctuatie vaak groter dan 50 cm. Gt VI De diepste grondwaterstanden liggen bij deze Gt niet altijd dieper dan bij Gt V, maar de hoogste grondwaterstanden komen zelden binnen 0 cm (afb. ). De gemiddelde fluctuatie is met ca. 90 cm meestal geringer dan bij Gt V (vergelijk afbeelding met afbeelding ). Een grote oppervlakte normale kleigronden, veel podzolgronden en een aanzienlijke oppervlakte enkeerdgronden hebben deze Gt. Bij podzolgronden zonder keileem, althans binnen 0 cm, komt in de meeste zomers enige verdroging voor. Op het aangrenzende kaartblad Oost is Gt V* alleen toegepast binnen ruilverkavelingsgebieden. Nader onderzoek heeft later bewezen, dat het drogere deel van Gt V ook daarbuiten voorkomt. Daardoor sluiten de Gt's van deze bladen en van de eerder verschenen bladen niet altijd aan. Daarbij komt nog, dat in bepaalde gebieden, na het verschijnen van de aangrenzende bladen, in de waterhuishouding is ingegrepen. 6

29 Gt VII Bij deze grondwatertrap komt het grondwater zelden of nooit ondieper dan 80 cm. Op dit kaartblad heeft alleen een deel van de hogere ruggen zonder keileem binnen 0 cm, ten zuiden van Dantumawoude, Veen wouden, Surhuisterveen en Lutjegast '5 '5 '56 '58 '60 '6 '6 '66 '68 '70 '7 '7 '76 O i l. i i l. l i l l - GHG H A l \ l \ J cm - mv. rr-y v \7 \/ o. / \ / / V V -. v~\ ~ A/b. Het verloop van de HG en de LG in de periode ten opzichte van de GHG, resp. de GLG berekend over dezelfde periode. Gemiddeld jaarlijkse fluctuatie ca. 95 cm. Lemiff laarpod^plgrond (chn) met Gt VI. Stambuis 6H-7 bij Niekerk. Gegevens Dienst Grondaatenerkenning TNO. Archief van Grondwaterstanden. deze grondwatertrap, evenals enkele opgehoogde percelen in het uitgeveende gebied ten noorden van Veenwouden en een paar diep gedraineerde, kalkrijke zandgronden in de voormalige Lauwerszee. In de zomer kunnen in gronden met deze Gt ernstige droogteverschijnselen optreden..6 Het bodemprofiel en zijn horizonten.6. Horizontbenamingen De lagen die men in een doorsnede van de bodem - het bodemprofiel - kan waarnemen, worden horizonten genoemd. Ze verschillen van elkaar door bijv. hun gehalte aan humus, ijzer, lutum, kalk of door kleur, structuur en consistentie. Deze verschillen zijn vaak een gevolg van veranderingen die na de afzetting door bodemvorming zijn ontstaan. Om verschillende gronden op uniforme wijze te kunnen beschrijven,geeft men min of meer overeenkomstige bodemhorizonten met vaste letter- en cijfercombinaties aan (afb. ). Bij de profielbeschrijvingen van de verschillende kaarteenheden zijn de volgende horizontbenamingen gebruikt. 7

30 Hoofdhori^pnten: Al: een minerale of moerige, donker gekleurde horizont, ontstaan aan of nabij het oppervlak, waarin de organische stof geheel of gedeeltelijk is omgezet (humushoudende bovengrond) humushoudende bovengrond uitspoelingshorizont _ Al A ^_ Al ~^ _ AC ', humushoudende bovengrond overgangslaag inspoelingshorizont Bh B Cll overgangslaag < L onveranderd _ moedermateriaal ~~~~-f 8. C G _ / roest < -» Clg, \ ~r~ permanent grondwater veen " 0 0 t 0 v v 'i G e- v v kalkloos moedermateriaal sterk afwijkende ondergrond Aft. Hypothetische bodemprofielen met aanduiding van de belangrijkste horizonten. A: een minerale, licht gekleurde horizont die door uitspoeling verarmd is aan kleimineralen, ijzer, aluminium of alle drie (uitspoelingshorizont) B: een minerale of moerige horizont waaraan door inspoeling bestanddelen zijn toegevoegd, zoals humus of lutum (inspoelingshori'^pnt). Het sterkst ontwikkelde deel wordt B genoemd. C: een minerale of moerige horizont, die weinig (Cl) of nauwelijks (C) door bodemvorming is veranderd. Er mag worden aangenomen dat de bovenliggende horizonten uit soortgelijk materiaal zijn ontstaan (moedermateriaal). Bij afspraak worden kalkloze minerale horizonten steeds als Cl en kalkrijke horizonten als C aangegeven. D: een minerale of moerige horizont, die weinig of nauwelijks door bodemvorming is veranderd. Er mag worden aangenomen dat de bovenliggende horizonten niet uit soortgelijk materiaal zijn ontstaan (sterk afwijkende ondergrond). G: een minerale of moerige, niet-geaëreerde horizont, bij mineraal materiaal meestal donkergrijs of donker blauwgrijs van kleur, bij moerig materiaal meestal donkerbruin, na oxydatie veranderend in grijs, resp. zwart tot donkergrijs ('gereduceerde' ondergrond). Overgangshori^onten : AC: een geleidelijke overgang van een Al- naar een C-horizont B: een geleidelijke overgang naar een C-horizont BC: een zeer geleidelijke overgang naar een C-horizont 8

31 CG: een geleidelijke overgang van een roestige C-horizont (Cg) naar een G-horizont (n.b. een DG is geen overgangshorizont, maar een D-horizont die tevens aan de omschrijving van een G-horizont voldoet). Le... p: een door de mens bewerkte horizont, zoals de bouwvoor (Ap)... an: door de mens opgebracht materiaal, zoals het mestdek van de enkeerdgronden (Aan)... b: na de bodemvorming door de mens of door de natuur begraven horizonten voorkomen van duidelijke roestvlekken (bij een B): sterke verrijking met amorfe humus Behalve bovenstaande lettertoevoegingen en de eerder genoemde cijfertoevoegingen kunnen de bodemhorizonten verder worden onderverdeeld door achtervoeging van doorlopende cijfers. Zo kan men de Al-horizont splitsen in All, A enz..6. Kleurbeschrijving van horizonten Verschillende horizonten kunnen grote kleurverschillen vertonen. Een enkele maal, als het kleurverschil samenhangt met belangrijke bodemkundige verschijnselen (duidelijke podzol-b), is de kleur als indelingsciiterium gehanteerd (De Bakker en Schelling, 966). Bij de kleurbeschrijving van bodemprofielen is gebruik gemaakt van een Amerikaans standaardkleurenschema, de Munsell Soil Color Charts, waarin het gehele traject van de in de grond voorkomende kleuren is ingedeeld in een groot aantal eenheden die onderling slechts minieme verschillen vertonen (Van der Voort, 97). De aanduiding van de kleuren geschiedt door een code (bijv. 0YR/), waarin zowel de kleurtoon en de helderheid (licht en donker) als de verzadiging is verwerkt. De kleurtoon (hue) wordt aangegeven door een combinatie van een getal en een of twee hoofdletters (bijv. 0YR); de helderheid (value) wordt voorgesteld door het eerste cijfer achter de hoofdletters () en de verzadiging (chroma) door het laatste cijfer (). 9

32 Codering en benaming van de eenheden. Codering van de enkelvoudige legenda-eenheden De op dit kaartblad voorkomende hoofdklassen van de legenda zijn als volgt, met behulp van één of twee hoofdletters gecodeerd: Veengronden Hoerige gronden Humuspodzolgronden Dikke eerdgronden (zand) Kalkloze zandgronden Kalkhoudende zandgronden Kalkhoudende bijzondere lutumarme gronden Niet-gerijpte minerale gronden (zeeklei) Zeekleigronden Oude kleigronden V W H EZ Z Z...A MO M K De verdere codering is aangegeven met letters en cijfers, die voor de diverse hoofdklassen gedeeltelijk een verschillende betekenis hebben. Het coderingssysteem van elke hoofdklasse wordt in de volgende paragrafen toegelicht. Als geheugensteun is achter de lettercodes tussen haakjes een woord geplaatst, dat met die letter begint. De betekenis ervan dekt bij benadering het begrip dat met de lettercode wordt aangeduid... Codering bij de veengronden, V De kleine letter voor de hoofdletter V duidt op de aard van de bovengrond. h (= geen betekenis): kleiige moerige eerdlaag a (= arm aan klei) p (= prominent) A : kleiarme moerige eerdlaag : zavel- of kleidek met minerale eerdlaag of humusrijke bovengrond tot ten minste 5 cm diepte k (= klei) : zavel- of kleidek zonder minerale eerdlaag z (= zand) : zanddek geen letter : weinig veraarde bovengrond; geen klei- of zanddek De kleine letter achter de hoofdletter V geeft de veensoort aan of de aard van de minerale ondergrond, indien deze binnen,0 m begint. s (= sphagnum) : veenmosveen c (= carex) : zeggeveen, rietzeggeveen en mesotroof broekveen r (= riet) : rietveen, zeggerietveen z (= zand) : zand zonder humuspodzol 0

33 p (= podzol) : zand met humuspodzol Voorbeeld: zvs is een veengrond (V) met een zanddek (z) op veenmosveen (s). Het is een meerveengrond.,.. Codering bij de moerige gronden, W De kleine letter voor de hoofdletter W wijst op de aard van de bovengrond. k (= klei) : zavel- of kleidek z (= zand) : zanddek v (= veen) : moerige bovengrond De kleine letter achter de hoofdletter W geeft de aard van de ondergrond aan. p (= podzol) : zand met een duidelijke humuspodzol-b z (= zand) : zand zonder duidelijke humuspodzol-b o (= ongerijpt) : niet-gerijpte zavel of klei Voorbeeld: kwp is een moerige grond (W) met een zavel- of kleidek (k) op zand met een duidelijke humuspodzol-b (p). Het is een moerige podzolgrond... Codering bij de humuspodzolgronden, H De kleine letter voor de hoofdletter H geeft de dikte van de humushoudende bovengrond aan. geen letter : dun (dunner dan 0 cm) c (= cultuurdek) : matig dik (0-50 cm) De kleine letter achter de hoofdletter H zegt iets over de hydromorfe kenmerken, n (= nat) : met hydromorfe kenmerken (zonder ijzerhuidjes) Het eerste cijfer is de codering voor de mediaan van de zandfractie (M50)..: fijn zand (M50 < 0 ^m) Het tweede cijfer is de codering voor het leemgehalte (percentage < 50,«m)..: leemarm en zwak lemig (minder dan 7,5% leem).: lemig (0-50% leem) Voorbeeld: Hn is een humuspodzolgrond (H) met hydromorfe kenmerken (n). Het profiel is ontwikkeld in fijn (), leemarm en zwak lemig zand (). Het is een veldpodzolgrond... Codering bij de dikke eerdgronden (zand), EZ De kleine letter voor de hoofdletters EZ geeft de kleur van de minerale eerdlaag weer. z (= zwart) : zwarte minerale eerdlaag De kleine letter achter de hoofdletters EZ zegt iets over de grondwater trap. geen letter : grondwatertrap V, VI en VII De cijfers hebben dezelfde betekenis als bij de humuspodzolgronden, zie... Voorbeeld: zez is een hoge (geen code) dikke zandeerdgrond (EZ) met een zwarte minerale eerdlaag (z). Het zand is fijn () en leemarm of zwak lemig (). Het is een hoge zwarte enkeerdgrond...5 Codering bij de kalkloze zandgronden, Z De kleine letter voor de hoofdletter Z geeft de dikte van de minerale eerdlaag aan. p (= prominent) : dunne of matig dikke minerale eerdlaag (5-50 cm dik) geen letter : geen minerale eerdlaag

34 De kleine letter achter de hoofdletter Z zegt iets over de hydromorfe kenmerken. g (= gley) : met hydromorfe kenmerken (zonder ijzerhuidjes) en doorlopende roest beginnend ondieper dan 5 cm n (= nat) : l bij gronden met minerale eerdlaag (pzn.., gooreerdgronden): zonder ijzerhuidjes en zonder roest of met roest beginnend dieper dan 5 cm of beginnend ondieper dan 5 cm en over meer dan 0 cm onderbroken bij gronden ponder minerale eerdlaag (Zn.., vlakvaaggronden): zonder ijzerhuidjes De cijfers hebben dezelfde betekenis als bij de humuspodzolgronden, zie... Voorbeeld: pzg is een kalkloze zandgrond (Z) met een minerale eerdlaag dunner dan 50 cm (p), zonder ijzerhuidjes en met doorlopende roest binnen 5 cm beginnend (g). Het zand is fijn () en lemig (). Het is een beekeerdgrond...6 Codering bij de kalkhoudende zandgronden, Z... A De kleine letter achter de hoofdletter Z zegt iets over de hydromorfe kenmerken, of is de code voor een zwakke bodemvorming, n (= nat) : met hydromorfe kenmerken (zonder ijzerhuidjes) Het eerste cijfer is de codering voor de mediaan van de zandfractie (M50)..: zeer fijn zand (M50 tussen 05 en 50 /tm) 5.: matig fijn zand (M50 tussen 50 en 0 ^m) Het tweede cijfer is de codering voor het leemgehalte (percentage < 50 /mi)..0: geen indeling De hoofdletter achter de cijfers is de kalkcode. A: kalkhoudend; kalkverloop a, of a en b, of b, of a en b en c Voorbeeld: Zn0A is een kalkhoudende zandgrond (Z... A) met hydromorfe kenmerken (n). Het zand is zeer fijn () en is niet ingedeeld naar het leemgehalte (0). Het is een vlakvaaggrond...7 Codering bij de kalkhoudende bijzondere lutumarme gronden, S... A De kleine letter achter de hoofdletter S zegt iets over de hydromorfe kenmerken, n (= nat) : met hydromorfe kenmerken (zonder ijzerhuidjes) Het eerste cijfer is de codering voor de mediaan van de zandfractie..: uiterst fijn zand (M50 < 05 /mi) Het tweede cijfer is de codering voor het lutumgehalte het U6-cijfer..: zwak en sterk lerhig, kleiig (0-,5% leem; 5-8% lutum) en U De hoofdletter achter de cijfers is de kalkcode. A: kalkhoudend; kalkverloop a, of a en b, of b, of a en b en c Voorbeeld: SnlA is een kalkhoudende bijzondere lutumarme grond (S... A) met hydromorfe kenmerken (n). Het zand is uiterst fijn () kleiig, zwak of sterk lemig en heeft een U6-cijfer van 0-80 (). Het is een vlakvaaggrond.

35 ..8 Codering bij niet-gerijpte minerale gronden (zeeklei), MO De kleine letter achter de hoofdletters zegt iets over de rijping. o (= ongerijpt) : slap en zeer slap b (= bijna gerijpt) : matig stevig en matig slap Het eerste cijfer is de codering voor de bouwvoorzwaarte (percentage <,wm). 0.: geen indeling (wel steeds meer dan 8% lutum).: lichte zavel (8-7,5% lutum) 7.: zware zavel en klei (> 7,5% lutum) Het tweede cijfer is de codering voor het profielverloop..: zand beginnend ondieper dan 80 cm.5: zand beginnend dieper dan 80 cm of geen zand binnen 0 cm. Voorbeeld: MOb7 is een niet-gerijpte zeekleigrond (MO) die matig stevig tot matig slap is (b), met een bovengrond van zware zavel of klei (7) en zand beginnend binnen 80 cm (). Het is een gorsvaaggrond...9 Codering bij de zeekleigronden, M De kleine letter voor de hoofdletter M geeft de dikte van de minerale eerdlaag of de aard van de klei aan. p (= prominent) : dunne of matig dikke minerale eerdlaag (5-50 cm dik) g (= geen betekenis): aard van de klei knippig; geen minerale eerdlaag k (= knip) : aard van de klei knip; geen minerale eerdlaag geen letter : geen minerale eerdlaag; aard van de klei normaal De kleine letter achter de hoofdletter zegt iets over de aan- of afwezigheid van bepaalde hydromorfe kenmerken. v (= veen) : rnoerige ondergrond beginnend tussen 0 en 80 cm o (= ongerijpt) : niet-gerijpte minerale ondergrond beginnend n (= nat) ondieper dan 80 cm : met hydromorfe kenmerken (o.a. roest en grijze vlekken ondieper dan 50 cm beginnend) Het eerste cijfer is de codering voor de bouwvoorzwaarte (percentage < /im).. = lichte zavel (8-7,5% lutum). = zware zavel (7,5-5% lutum). = lichte klei (5-5% lutum). = zware klei (meer dan 5% lutum) 5. = zavel (8-5% lutum) 6. = zavel en lichte klei (8-5% lutum) 8. = klei (meer dan 5% lutum) Het tweede cijfer is de codering voor het profielverloop..0 = geen indeling. = profielverloop l. = profielverloop. = profielverloop.5 = profielverloop 5.6 = profielverloop, of en, of.8 = profielverloop, of en. De hoofdletter achter de cijfers is de kalkcode. A: kalkrijk; kalkverloop a, of a en b C: kalkarm; kalkverloop b, of b en c, of c geen letter: geen indeling naar kalkverloop

36 Voorbeeld: Mn5A is een zeekleigrond (M) met hydromorfe kenmerken (n) en met een bouwvoor van lichte klei (). Het profiel is homogeen, aflopend of oplopend (profielverloop 5) en kalkrijk (A). Het is een kalkrijke poldervaaggrond...0 Codering bij de oude kleigronden, K De hoofdletter achter de hoofdletter K geeft de aard van het moedermateriaal aan. X (geen betekenis): zeer ondiepe keileem, potklei enz.. Codering van de samengestelde legenda-eenheden De codering van samengestelde legenda-eenheden, bestaande uit een associatie van twee enkelvoudige eenheden, geschiedt door combinatie van de codes van de samenstellende delen in de volgorde, waarin deze in de legenda voorkomen. De codes worden door een schuine, staande streep gescheiden. De codering van associaties van vele legenda-eenheden geschiedt door de hoofdletter A (= associatie) gevolgd door een hoofdletter die de aard van de associatie aangeeft.. Codering van de toevoegingen Een toevoeging wordt aangegeven met een cursieve letter, al dan niet gecombineerd met een signatuur, of alleen met een signatuur. Heeft de toevoeging betrekking op de bovengrond, dan staat de cursieve letter voor de andere codetekens, in alle overige gevallen erachter. Voor vergravingen wordt alleen een signatuur gebruikt. De toevoegingen worden besproken in hoofdstuk 7.. Codering van de grondwatertrappen Deze is aangegeven met de blauwe Romeinse cijfers I tot en met VII (zie.5). Samengestelde grondwatertrappen zijn aangeduid door een combinatie van codes, bijvoorbeeld I/II.

37 Fysiografie. Geologie De geologie van het gebied wordt behandeld voor zover deze van belang is voor een goed begrip van de bodemgesteldheid. Daarbij valt de nadruk op de afzettingen die aan of nabij het oppervlak voorkomen. Deze zijn in het gekarteerde gebied zowel van pleistocene als van holocene ouderdom. De aan het oppervlak liggende pleistocene afzettingen bestaan hoofdzakelijk uit eolische zanden. Zowel langs de kust als meer landinwaarts vormde zich in het Holoceen veen op een deel van het toenmalige pleistocene oppervlak. Naderhand drong de zee het langs de kust gelegen veengebied binnen en zette mariene sedimenten af, die vervolgens weer met veen overgroeiden. Nadien overdekte zeeklei niet alleen grote delen van het langs de kust gelegen veen, maar ook delen van het aangrenzende, laag gelegen, pleistocene zandgebied. De overige venen konden echter ongestoord doorgroeien en breidden zich geleidelijk uit... Het Pleistoceen De pleistocene afzettingen die aan of nabij het oppervlak voorkomen, zijn hoofdzakelijk gevormd tijdens de drie laatste ijstijden, het Elsterien, het Saalien en het Weichselien (tabel 5). Tijdens het Elsterien raakte een klein deel, tijdens het Saalien de gehele noordelijke helft van Nederland met ijs bedekt. Hierbij werden resp. de potklei en de keileem afgezet. Tijdens het Weichselien bleef ons land vrij van een ijsbedekking, maar de wind verplaatste veel zand, vooral tijdens het Midden en Laat Weichselien. Afzettingen ouder dan de landijsbedekking van het Saalien Op diep in de ondergrond liggende, voor de bodemgesteldheid niet van belang zijnde fluviatiele en mariene afzettingen (o.a. Formatie van Urk), kwamen tijdens het Elsterien in het noorden van ons land met de ijsbedekking samenhangende sedimenten tot afzetting, die als Formatie van Peelo worden aangeduid. Deels bestaat deze formatie uit fijne, minder vaak uit grove, vuilgrijsbruine, glimmerhoudende zanden, die men op een aantal plaatsen in het pleistocene zandgebied ondieper dan 0 cm onder jongere zanden aantreft, zoals in de omgeving van Drogeham (Cnossen en Heijink, 958). Ook behoort tot deze formatie een zeer zware, slecht doorlatende, grijze of zwarte klei, de zgn. potklei (Zag wij n en Van Staalduinen, 975). In het gebied van kaartblad 6 West komt de potklei ten noorden en noordwesten van Zwaagwesteinde hier en daar ondieper dan 0 cm voor. In het gebied van kaartblad 6 Oost is dit het 5

38 geval ten westen van Surhuizum en ten zuiden van de lijn Surhuisterveen- Tolbert (Cnossen, 97). In het laatstgenoemde gebied komt plaatselijk een lemige zandlaag voor, die waarschijnlijk ook tot de Formatie van Peelo, behoort. Tabel 5 Stratigrafie van de beschreven afzettingen en voor r. ca p onn > oooo HOLOCEEN PLEISTOCEEN Subatlanticum Subboreaal A Boreaal Praeboreaal CO \ Midden c u Tijdsindeling Midden Vroeg Eemien Saalien* Holsteinien Elsterien* * koude tijd (Glaciaal) Duinkerke III Duinkerke II Duinkerke l" A Duinkerke 0 Calais IV B A Calais III Calais II Calais Late Dryas Stadiaal Allerdd Interstadiaal Vroege Dryas Stadiaal B0lling Interstadiaal "Cromerien" complex Basisveen Hollandveen Formatie van Twente kwelderklei knipklei zavel en klei Afzettingen zavel en klei veenvorming zavel en klei veenvorming jong dekzand II bodemvorming (Laag van Usselo) lokale veenvorming jong dekzand zwakke bodemvorming (B0llinglaag) oud dekzand fluvioperiglaciale afzettingen 0 (U H-.Q 0} 5 <u? > S c - ï T 0 c - E g g.s A S u_ O > E verwering keileem mariene afzettingen Formatie van Drente (keileem) Formatie van Eindhoven (fijne zanden) Formatie Formatie van Peelo (fijne zanden en potklei) Urk (grove en fijne zanden van In de voorlaatste ijstijd, het Saalien, bereikte het landijs opnieuw ons land. Voordien werden onder periglaciale omstandigheden fijne zanden afgezet (Formatie van Eindhoven). Ze bestaan uit eolisch en fluvioperiglaciaal materiaal, dat afkomstig is uit nu diep in de ondergrond liggende, oudere fluviatiele afzettingen (Ter Wee, 976). Deze zanden liggen tussen Zwaagwesteinde en Oostermeer en in de omgeving van Drogeham en Opende plaatselijk ondieper dan 0 cm onder maaiveld. Ze zijn gedeeltelijk bedekt met een dunne laag keileem. Afzettingen van de landijsbedekking van het Saalien Tijdens een deel van het Saalien waren de drie noordelijke provinciën geheel met ijs overdekt. Onder dit ijs werd een grondmorene afgezet, bestaande uit door het ijs vermalen materiaal, gemengd met grind en stenen, de keileem. Het leemgehalte (fractie < 50 ^tm) van de keileem, die tot de Formatie van Drente behoort, bedraagt over het algemeen 5 a 0%, waarvan meestal 0-5% lutum (fractie < ^m). Het materiaal is grotendeels kalkloos en heeft een matige tot slechte doorlatendheid. Slechts plaatselijk komt binnen 0 cm kalkrijke keileem voor, zoals ten oosten van Broeksterwoude (zie aanhangsel, analyse nr. 6) of waar tevens potklei aanwezig is, zoals ten westen van Tolbert. 6

39 De bovenkant van de keileem ligt in een groot deel van het pleistocene gebied van deze kaartbladen ondieper dan 0 cm (afb. 5). Een diepere ligging komt alleen voor onder hoge dekzandruggen. In de dalen of vroegere dalen is de keileem over het algemeen door erosie verdwenen. -Ajb. 5 De verbreiding van keileem enjofpotklei ondieper dan 0 cm. Afzettingen jonger dan de landijsbedekking van het Saalien Tijdens het warme Eemien vond een diepe verwering van en bodemvorming in de keileem plaats. Afzettingen uit deze tijd zijn alleen bekend in een 5 a 0 m diep dal in de pleistocene ondergrond ten oosten van de voormalige Lauwerszee. De hoofdzakelijk mariene afzettingen uit deze tijd liggen hier in een depressie die in het Saalien aan de rand van het ijs werd gevormd en waarin later het oerstroomdal van de Hunze ontstond. Tijdens de laatste glaciale periode, het Weichselien, bleef ons land buiten de ijsbedekking. Wel ondervond het klimaat sterk de invloed van de nabij gelegen ijskap. Dit periglaciale klimaat was gedurende het Vroeg Weichselien en een deel van het Midden Weichselien vaak wel koud, maar betrekkelijk vochtig. Door verspoeling, erosie langs hellingen en door locale stroompjes werden fijne, plaatselijk ook wel grove zanden, vermengd met kei t j es afgezet, de fluvioperiglaciale panden. Plaatselijk komen hierin ook dunne leemlaagjes voor. Tevens trad verspoeling en uitwaaiing op van het verweerde en wellicht door bodemvorming aan klei verarmde, bovenste deel van de keileem. Er bleef een minder lemig, wat grofzandiger materiaal met veel grind en stenen achter, het zgn. kei^and; vaak vormen de stenen een keienvloertje. In het laatste deel van het Midden Weichselien traden verspoeling en erosie minder op de voorgrond. Wel werd met westelijke winden veel zand verplaatst, dat min of meer als een dek over de oudere afzettingen werd neergelegd. Dit zgn. oude dek^and behoort met andere afzettingen uit het Weichselien tot de Formatie van Twente. Ook tijdens het Laat Weichselien ontstonden dekzanden. Het klimaat was in het algemeen iets milder, waarbij twee iets warmere en vochtiger 7

40 Foto Stiboka R 6-5 Afl>. 6 Een dobbe (pingoruïne) ten noorden van Hoogland. Rondom de dobbe ligt een duidelijke ringwal. perioden, het B0ing en het Allerod Interstadiaal, afwisselden met twee perioden, het Vroege en het Late Dryas Stadiaal, die weer iets kouder waren. De dekzanden uit de beide koude perioden worden resp. iong dekzand I en jong dekzand II genoemd. In het pleistocene gebied van deze kaartbladen ligt waarschijnlijk overwegend oud dekzand aan of nabij het oppervlak. Het bestaat uit zwak tot sterk lemig, gewoonlijk zeer fijn zand, vaak met een duidelijke gelaagdheid van zandige en lemige laagjes. Plaatselijk komen 0 a 0 cm dikke, zeer sterk lemige lagen voor, zoals ten zuiden van Buitenpost. De jonge dekzanden onderscheiden zich van het oude dekzand door een meestal iets lager leemgehalte en een wat grovere samenstelling; het matig fijne jonge dekzand II is meestal leemarm. Tijdens het Allerad Interstadiaal heeft in het jonge dekzand I of, indien dit ontbreekt in het oude dekzand, een zwakke bodemvorming plaatsgevonden. Een bleke horizont, vaak met veel houtskool (zgn. Laag van Usselo), vormt in dit geval de grens met het bovenliggende jonge dekzand II. Het jonge dekzand I heeft waarschijnlijk slechts een geringe verbreiding. Een aantal ruggetjes, voornamelijk op blad 6 West, bestaat wellicht uit jong dekzand I. Buiten deze ruggetjes kan het als een dun, niet te onderscheiden laagje hier en daar op het oude dekzand liggen. Jong dekzand II is aangetroffen in de omgeving van Giekerk, Rijperkerk, Kleinegeest, Suawoude en Garijp. Meestal rust het binnen 0 cm op oud dekzand. Tijdens het Weichselien zijn in perioden dat de grond tot grote diepte permanent bevroren was en alleen in de zomer oppervlakkig opdooide, ook de grote, diepe, min of meer ronde kuilen, de dobben (afb. 6) ontstaan, die verspreid in het dekzandgebied liggen. Ze worden vooral ten noorden van Bergum, Twijzel en bij Surhuisterveen aangetroffen. Sommige zijn geheel of gedeeltelijk door een ringwal omgeven. Een deel van deze dobben moet als zgn. pingoruïnes (Maarleveld en Van den Toorn, 955; Maarleveld, 966; Bodemkaart van Nederland, 978) worden beschouwd. Door aangroei van ijskernen in de (bevroren) ondergrond werd de bovengrond omhoog gedrukt en ontstonden ijs- 8

41 heuvels of pingo's. Nadat deze naderhand geleidelijk afgesmolten waren, bleef een diepe kuil over, omgeven door een ringwal van het afgegleden materiaal van de bovengrond. Plaatselijk zijn deze ringwallen of resten ervan nog aanwezig. Veel V, vq-leeuwarden [;,-/_~', K r/j veengebied lagune- en waddengebied : : : : : : : : : : : : : x : : dekzandgebied globale begrenzing van de veengroei ten westen van de Lauwerszee vóór de Calais IVB transgressieperiode landinwaartse begrenzing van het mariene sedimentatiegebied omstreeks 900 v. Chr. (Calais IVB transgressieperiode).-/z». 77 Het Hollandveen tijdens %ijn grootste uitbreiding en ds begrenzing van de Calais IVBafeettingen. De veengroei ten oosten van de met aangegeven lijn is waarschijnlijk pas na de Calais IVB-transgressiefase begonnen. Naar Roeleveld (97) en Griede (978). dobben zijn in het Laat Weichselien en het Holoceen met veen dichtgegroeid. Ondiepe dobben kunnen, volgens De Gans (976), ten dele uitblazingsbekkens zijn, waarbij ook het uitgeblazen zand, soms als een gedeeltelijk gesloten ring, rondom de dobbe werd afgezet... Het Holoceen Met de blijvende verbetering van het klimaat op de overgang van het Late Dryas Stadiaal naar het Praeboreaal laat men het Holoceen beginnen. Aanvankelijk was het klimaat nog vrij droog, maar geleidelijk werd het vochtiger, waardoor de vorming van veen op de pleistocene zandondergrond begon (Basisveen). Door het smelten van de gletsjers in Scandinavië steeg de zeespiegel, waarbij in het westen en noorden van dit gebied de veenvorming langs de kust in het Subboreaal onderbroken werd door de afzetting van kleien (Afzettingen van Calais), waarna zich op de klei opnieuw veen vormde (Hollandveen). In het begin van het Subatlanticum brak de veengroei langs de kust tenslotte over een grote oppervlakte definitief af door de afzetting van nieuwe kleilagen (Afzettingen van Duinkerke). Behalve de veenvorming en kleiafzettingen langs de kust, die tezamen 9

42 tot de Westland Formatie worden gerekend, vormde zich veen op lage plaatsen in het zandgebied meer naar het zuiden en in de dobben. Geleidelijk breidde ook dit veen zich over grote oppervlakten uit, waardoor tenslotte uitgestrekte veenmosveengebieden ontstonden (Formatie van Griendtsveen). Basisveen, Afzettingen van Calais en Hollandveen Door het vochtiger worden van het klimaat werden de omstandigheden op de laagste plaatsen van het pleistocene zandgebied gunstig voor de vorming van veen. Hoewel hier en daar reeds in het Allerod Interstadiaal veen was ontstaan, begon dit op wat grotere schaal pas te groeien in het Praeboreaal (Griede, 978). Het veen breidde zich geleidelijk uit over het pleistocene oppervlak, tot de zee in het Midden Atlanticum, via de diep ingesneden dalen, het gebied vanuit het noordwesten en naderhand ook vanuit het westen en het noorden binnendrong. Het veen langs de kust (Basisveen) werd tijdens een serie overstromingen gedeeltelijk overdekt met klei (Afzettingen van Calais). De grootste verbreiding hebben de Afzettingen van Calais IVA (50-00 v. Chr.). Ze wiggen ver landinwaarts geleidelijk uit over het veen tot ongeveer de lijn Hempens-Britsum-Hogebeintum-Hantumhuizen- Wetzens-Engwierum-Munnekezijl. In de Hempensermeerpolder liggen deze afzettingen ondieper dan 50 cm onder het oppervlak (eenheid Woz^). Ook in De Kolken ten zuiden van Anjum worden ze plaatselijk ondieper dan 0 cm aangetroffen (eenheid Mo80Cw). Overigens liggen ze overal dieper dan 0 cm tot enkele meters onder maaiveld. Na ca. 00 v. Chr. zijn de Afzettingen van Calais in Friesland tot ver buiten de huidige kustlijn met veen overgroeid. Ook naar het zuider breidde dit Hollandveen zich steeds verder over het zandgebied uil (afb. 7). In een groot deel van zijn verbreidingsgebied kon het zich vele honderden jaren ongestoord ontwikkelen. Alleen globaal ten westen van de lijn Leeuwarden-Hogebeintum en ten noorden en oosten van de lijn Grijpskerk-Visvliet-Engwierum-Lioessens werd de veengroei omstreeks 900 v. Chr. tijdelijk onderbroken door overstromingen en afzetting van een kleilaag (Calais IVB). De zee drong ook de depressie tussen Visvliet en Grijpskerk binnen en waarschijnlijk ook de later met klei opgevulde depressie van de Oude Riet bij Niekerk. Het gebied van de latere Lauwerszee en het westelijke deel van het Marne gebied o vergroeiden waarschijnlijk pas na de Calais IVB-sedimentatieperiode voor het eerst met veen (zie afbeelding 7). Afzettingen van Duinkerke Vanaf omstreeks 500 a 00 v. Chr. werd in een aantal fasen, samengevat tot de Afzettingen van Duinkerke, een groot deel van het Hollandveen met klei overdekt. De diverse afzettingen zijn, waar ze op elkaar rusten, soms door vegetatiehorizonten of, op een enkele plaats, door dunne veenlaagjes gescheiden. De oudste afzettingen (Duinkerke O, v. Chr.) hebben slechts een geringe verbreiding. In het oosten van het onderhavige gebied bleef de invloed hoofdzakelijk beperkt tot een verder landinwaarts opdringen van de zee in de genoemde depressies bij Grijpskerk en verder zuidelijk. In het westen bereikte de zee een lijn die globaal van Jelsum (ten noorden van Leeuwarden) naar Holwerd loopt en vandaar verder naar het noorden. Volgens Roeleveld (97) breidde het Hollandveen zich juist in deze tijd het verst over de zandgronden uit (zie afbeelding 7) en ontstonden uitgestrekte oligotrofe venen. Na beëindiging van de sedimentatie van de Duinkerke 0-afzet- 0

43 tingen kon het veen zich ook in zeewaartse richting weer uitbreiden. Vanaf ca. 900 v. Chr. overstroomde echter vanuit het noordwesten en noorden een brede strook van het veengebied. Ook ter plaatse van de latere Lauwerszee werd het veen overdekt met mariene sedimenten (Afzettingen van Duinkerke I). Hierbij speelde waarschijnlijk de geul van de Lauwers een rol, die samen met de Hunze een uitmonding had ten oosten van het toen veel westelijker gelegen Schiermonnikoog. Nabij deze en andere geulen, evenals nabij de kust, kwamen kalkrijke, iets zandige en vaak gelaagde sedimenten tot afzetting. Langs de kust en nabij de geulen ontstond een brede zone met hoog opgeslibde kwelders, die naderhand werden bewoond. Verder landinwaarts sedimenteerde een laag kalkloze zware klei, die geleidelijk over het veen uitwigt. Deze klei is herkenbaar aan het voorkomen van een groenige roest, waarschijnlijk veroorzaakt door bepaalde ijzerverbindingen. Plaatselijk is in de eventueel iets ontkalkte bovengrond een dunne vegetatiehorizont aanwezig. Op veel plaatsen komt aan de top van de kleilaag een duidelijk gestructureerde laag voor. Deze 'brokkelige laag' (Griede, 978) wijst op een rijpingsproces (zie..) van de bovenkant van deze afzettingen in een kweldermilieu. In een volgende overstromingsfase overdekte een dunne laag zware, doorgroeide klei de buitenrand van het resterende veengebied langs de kust, vooral in het noorden. Spoedig hierna nam de activiteit van de zee toe en werd vanuit diepe geulen, die ver landinwaarts het veengebied indrongen en soms tot in de pleistocene ondergrond insneden, kalkrijke, minder zware klei met veel dunne siltlaagjes afgezet. Verder landinwaarts worden deze. sedimenten echter kalkloos en zwaarder en zijn dan vaak niet te onderscheiden van oudere en jongere afzettingen. De eerder genoemde 'groenige' klei mag wellicht tot de Afzettingen van Duinkerke IA (ca v. Chr.) worden gerekend, de zo juist besproken sedimenten tot de Duinkerke IB. Mede doordat de tijd van afzetting waarschijnlijk niet geheel samenvalt met die van de gelijknamige afzettingen elders (Griede, 978) is een en ander tot nu toe niet volkomen zeker. Dit geldt ook voor de vorming van de geulen, van waaruit de genoemde afzettingen werden gesedimenteerd. Na een rustige tijd van omstreeks de jaartelling tot ca. 00 na Chr. werden in de periode tussen ca. 00 en 600 langs de toenmalige kust en in aanvoergeulen zavelige sedimenten afgezet (Duinkerke II). Dieper landinwaarts, in lager gelegen gebieden achter de hoog opgeslibde kwelders, sedimenteerde vanuit restgeulen een laag kalkloze, zware klei. Deze klei wigt ver landinwaarts uit over het veen en plaatselijk zelfs over het zand. De zware klei heeft een aantal eigenschappen, die afwijken van 'normale' kalkarme zeeklei (zie..). Deze zgn. knipklei wordt op de bodemkaart met een eigen code aangegeven (eenheden kmn...). Na een rustige tijd tot ca. 800, drong de zee vanuit nog bestaande, diepe geulen van de vroegere overstromingen en vanuit de geul van de Lauwers het gebied van de latere Lauwerszee binnen. Een groot deel van het veen met de erop liggende kleiafzettingen sloeg weg tot ongeveer de lijn Oostmahorn-Visvliet-Noordhorn (op blad 7 West). Spoedig echter begon in het zuidelijke deel van de zo ontstane zeeboezem weer sedimentatie (Afzettingen van Duinkerke III) van een cm dikke laag lichte tot zware kwelderklei (eenheid Mn85C op de bodemkaart). Deze rust ten westen van de genoemde lijn op oudere, slechts ten dele geërodeerde sedimenten. Ook buiten het gebied van de Lauwers trad een aanzienlijke erosie op.

44 Zo kreeg in deze tijd de Middelzee (ten westen van Leeuwarden) haar grootste omvang. In het knipkleigebied vond hier en daar eveneens erosie plaats. Uit recente onderzoekingen (Griede, 978) blijkt echter, dat een deel van deze 'erosielaagten' onstaan is door veen- of soms door klei-

45 winning (zie 5.5). Wel werden deze door afgraving ontstane laagten vaak door latere erosie vergroot. Elders in het knipkleigebied kwam in deze tijd nog een dun kleidekje tot-afzetting. Dit neemt landinwaarts snel in dikte af en is dan geheel in de bovengrond opgenomen. Mogelijk is een deel van dit dekje door de mens opgebracht. Na ca. 000 heeft men de hoog opgeslibde gronden geleidelijk ingedijkt (zie 5.), waarna de opslibbing tegen de nieuwe zeedijk verder ging en weer een nieuwe aanwas werd bedijkt. In het algemeen worden de gronden in deze polders in zeewaaftse richting lichter. Jongere aanwassen liggen buiten de tegenwoordige zeedijk. Ze zijn ten dele bekaad; de niet bekade worden nog regelmatig of zelfs dagelijks overstroomd. Veen van de Formatie van Griendtsveen Gedurende het Holoceen ontstonden op de pleistocene zandgronden van Friesland, Groningen en Drenthe talrijke veenmosvenen. Een uitgestrekt veengebied, dat in zuidwestelijke richting samenhing met de venen bij Smilde in Drenthe, lag rondom Drachten (kaartblad Oost). Het strekte zich naar het noorden uit tot de omgeving van Surhuisterveen en Opende op kaartblad 6 Oost (zie afbeeldingen 9 en ). Ofschoon in sommige dobben de veengroei al in het Laat Weichselien aanving, begon deze in de hier bedoelde gebieden overwegend in het Atlanticum. Zowel in deze venen en dobben, als in de smalle, niet met klei overdekte randstrook van het Hollandveen, groeide het veen door tot het in cultuur werd gebracht of werd verveend. Spoelmanden Langs de zuidoostelijke rand van het Bergumermeer ligt een loodzandachtige laag grof zand. Deze is waarschijnlijk ontstaan door erosie van delen van de oevers van het meer. Het los gewerkte zand werd door het water schoongewassen en op korte afstand als vrijwel wit zand weer afgezet (Cnossen en Heijink, 958).. Hoogteligging De hoogteligging van het gebied van deze kaartbladen varieert van,5 m NAP tot 5 m + NAP (afb. 8). De grootste reliëfverschillen treft men aan in het pleistocene zandgebied. Hier varieert de hoogteligging tussen ca. NAP en 5 m + NAP. Terreingedeelten hoger dan m + NAP liggen ten westen van Twijzel, ten zuiden van Drogeham en ten zuiden van Surhuisterveen. De zeekleigronden liggen overwegend tussen ca. NAP en l m -f- NAP. De meeste kwelderruggen ten oosten van de voormalige Lauwerszee, een deel van de jonge polders op kaartblad 6 West en West en een vrij grote oppervlakte van de in vorige eeuwen ingepolderde gronden van de voormalige Lauwerszee liggen tussen l en m + NAP. Iets lager, tot ca. 0, m + NAP liggen de gronden van het op kaartblad 6 West voorkomende deel van de voormalige Middelzee. Op de kwelderrug aan de west- en noordwestzijde langs het knipkleigebied ligt het maaiveld op 0,5 a l m + NAP; de rest van dit gebied ligt op NAP tot 0,5 m + NAP. Op de overgang naar de klei-op-veengronden en de veengronden daalt het maaiveld tot ca. 0,5 m NAP. Door erosie of/en uitgraving ontstane laagten in het knipkleigebied (zie 5.5) liggen over het algemeen ca. 0,5 a l m lager dan de omringende gronden. Speciaal in het sterk vergraven en wellicht ten dele geërodeerde gebied van De Kolken ten zuiden van Anjum komen maaiveldsliggingen tot, m NAP voor. Ook in de paar droogmakerijen die op deze kaartbladen worden aangetroffen, zoals

46 het noordelijke deel van de Hempensermeerpolder, ten zuiden van Leeuwarden, ligt het maaiveld duidelijk lager, op ca. l a,5 m NAP. Een groot deel van de veengronden, de klei-op-veengronden en de moerige gronden ligt tussen NAP en l m NAP. In deze laag gelegen gebieden zijn enkele delen diep uitgeveend of sterk ingeklonken; deze liggen nu tussen lm NAP en m NAP, zoals in de Polder Tolberterpetten ten zuiden van Niekerk en in delen van het uitgeveende gebied ten noorden van Hardegarijp-Veenwouden. Het diepst ligt de Louwsmeerpoldèr ten oosten van Leeuwarden, nl. op, m NAP.

47 / Bewonïngs-enontginni\ c 5. Het oorspronkelijke landschap Omstreeks het jaar 000 bestond het landschap van deze kaartbladen uit drie sterk uiteenlopende geografisch-bodemkundige onderdelen (afb. 9) en wel a in het westen en noorden een uitgestrekt zeekleigebied. Het bestond grotendeels uit oudere kwelders met relatief hoge, toen reeds bewoonde en wellicht ten dele bedijkte kwelderruggen en een achterliggend, lager deel met knipklei. In het noorden grensde het oude kweldergebied met een bredere of smallere zone met jongere kwelders en slikken aan de Waddenzee, b een hoger liggend zandgebied op het zuidoostelijke deel van kaartblad 6 West en het zuidelijke deel van kaartblad 6 Oost. een veengebied, enerzijds als een betrekkelijk smalle strook tussen de beide bovengenoemde landschapsdelen en in dalen het zandgebied indringend (het noordelijke uiteinde van het zgn. Lage Midden van Friesland), anderzijds als bedekking van een deel van de zandgronden en als zodanig aansluitend bij de (vroeger) uitgestrekte venen meer naar het zuiden en zuidoosten in Friesland en Drenthe. Vóór de mens de waterstaatkundige toestand aanmerkelijk wijzigde, waterde bijna dit gehele gebied af naar de Waddenzee in het noorden. Alleen van een kleine oppervlakte ten oosten van Leeuwarden werd het water, via het dal van de huidige Wij de Ee, naar het zuidwesten afgevoerd. In het gebied dat naar het noorden af waterde, waren drie belangrijke afwateringsstelsels. Bij Surhuisterveen ontsprong de Lauwers, die een-aantal zijriviertjes opnam en door het gebied van de latere Lauwerszee naar de Waddenzee stroomde. In de venen meer naar het oosten ontsprong de Oude Riet, die door een reeds in het Pleistoceen aanwezig dal naar het noordoosten stroomde en met een wijde boog naar het westen tenslotte ten zuidoosten van Zoutkamp samenvloeide met de Lauwers. Naderhand diende deze benedenloop van de Oude Riet tevens als uitmonding van de Hunze. Ten westen van de Lauwers ontsprong de Lits die door de veenstrook, waarin nu De Leijen, het Bergumermeer en de Kuikhornstervaart liggen, naar het noorden stroomde. Deze vertakte zich ten noorden van Veenwouden, waarna de oostelijke tak zich als Zwemmer ten zuiden van Engwierum verenigde met de Dokkumer Ee. Deze Dokkumer Ee was de belangrijkste afwatering voor het gebied tussen Leeuwarden en Dokkum (Rienks en Walther, 95). De afvoer gebeurde ten westen van Dokkum, door het samenvloeien van een aantal sterk kronkelende stroompjes, waarvan het tracé hier en daar nog in de verkaveling of in 5

48 het verloop van de Gt-lijnen op de bodemkaart is terug te vinden. Het deel van de Dokkumer Ee tussen deze samenvloeiing en Wijns is gegraven, vermoedelijk al vóór de vijftiende eeuw. Zowel het dal van de Lits als van de Oude Riet met haar zij stroompjes zeeklei zand Afb. 9 Friesland omstreeks bet jaar 000. Naar Van Es (968). waren opgevuld met veen, waardoor de riviertjes zich een weg zochten. Via deze veenstroken was er een verbinding tussen het veen op de overgang van de zand- naar de kleigronden en het veen dat zich op de slecht ontwaterde, hogere delen van het zandgebied had gevormd (zie 5.5). 5. Bewoning en ontginning tot de Middeleeuwse overstromingen Het gebied van deze kaartbladen werd al zeer vroeg door de mens bewoond. De eerste bewoning had echter nog een nomadisch karakter. Het waren vermoedelijk 'rendierjagers', die slechts tijdelijk op de zandgronden vertoefden en in hoofdzaak van de jacht leefden. Op een aantal pleistocene opduikingen in het kleigebied, namelijk ten zuiden van Wanswerd en bij Lichtaard, zijn vondsten uit het Mesoliticum gedaan. 6

49 Jongere vondsten (overgang Mesoliticum-Neoliticum) komen van Steenendam, Raard en Oostrum, neolitische van Bornwird. Hier en bij Oostrum werden ook ploegsporen gevonden (mond. med. Elzinga; cit. Griede, 978). Ondanks het zich uitbreidende veen, waren de hogere delen van het later met klei overdekte gebied toen dus nog bewoonbaar (Griede, 978). Het kleigebied was aanvankelijk ongeschikt voor bewoning. Omstreeks 600 v. Chr. waren de kwelders in het westen echter zo ver opgeslibd, dat bewoning mogelijk werd, zoals blijkt uit vondsten te Leeuwarden en Hogebeintum en omgeving (Waterbolk, 970). Men woonde op de hogere delen van de kwelders. Tijdens de Duinkerke IB-transgressi'e, ca. 500 v. Chr., was een eerste ophoging van de woonplaatsen noodzakelijk om zich tegen het water te beschermen. Een deel van de woonplaatsen bleef in stand, een ander deel werd, na aanvankelijk wat te zijn opgehoogd, tenslotte verlaten. Daarna werden ze overstroomd en met een dunne laag sediment overdekt, zoals te Hogebeintum. Naderhand vestigde men zich soms weer op deze plaatsen en werd de woonplaats eventueel verder opgehoogd. Door deze ophogingen en de ophoping gedurende honderden jaren van huis- en keukenafval e.d., ontstonden tenslotte de huidige terpen (Waterbolk, 970). In de Romeinse tijd was het aantal woonplaatsen aanzienlijk toegenomen, zoals uit vele terpvondsten blijkt. Ook in het gebied ten oosten van Hogebeintum, dat voordien nog slecht bewoonbaar was, ontstonden nu talrijke nederzettingen. Tijdens de overstromingen, samenhangend met de Duinkerke II-transgressiefase, moesten vele terpen opnieuw aanzienlijk worden opgehoogd. Na beëindiging van de met deze transgressie samenhangende sedimentatie van de knipklei (zie..), nam de bevolking opnieuw vrij sterk toe en werd het knipkleigebied in gebruik genomen. De veeteelt was voor de eerste bewoners van het kleigebied het voornaamste middel van bestaan. De mogelijkheden voor de akkerbouw waren grotendeels beperkt tot de geringe ruimte op en direct rondom de terp (de valge). Overigens bestond het aanvankelijk nog onbedijkte gebied hoofdzakelijk uit veeweiden, de fennen. Voor zover ze gemeenschappelijk werden gebruikt, werden ze aangeduid als meenscharren. Een betrekkelijk kleine oppervlakte werd nog ingenomen door hooiland, de meden of mieden. Wellicht heeft men ook akkerbouw bedreven op de aangrenzende veengronden. De noodzakelijke ontwatering was bij het destijds nog hooggelegen veen vrij gemakkelijk te verwezenlijken. Wel klonk het veen na ontwatering sterk in, maar indien men het water niet langer baas kon, trok men eenvoudig wat verder het nog niet ontwaterde veen in. De ontginning van het huidige Randgebied dateert grotendeels pas uit de tiende eeuw (Keuning, 968). Er zijn hier ook verspreid sporen van mesolitische en neolitische bewoning aangetroffen. Tot het oudst bewoonde deel moet wel het gebied ten oosten van het Bergumermeer worden gerekend, o.a. de plaatsen Eestrum en Oostermeer. Ook het grotendeels door klei en veen omringde 'zandeiland' met als kern Murmerwoude moet al vroeg bewoond zijn geweest. Ten oosten van de Lauwers bestaat het zandgebied van het Groningse Westerkwartier uit een viertal noordoost-zuidwest lopende zandruggen, die vroeger gescheiden werden door brede veenstroken. Het grote veengebied in het dal van de Oude Riet scheidde het gebied van Langewold in het noorden van Vredewold in het zuiden. De dorpen Doezum 7

50 Luchtfotografie KLM-Aerocarto b.v. Fototheek Topografische Dienst VII- Aft>. 0 Opstrekkende verkaveling in bet dek^andgebied ten noorden van Bergum. De kavels %ijn begrensd door el^emingels. Opvallend is het grote aantal dabben. en Sebaldeburen, op de zuidelijke rug van Langewold, zijn hier waarschijnlijk de oudste bewoningskernen uit de tiende eeuw of iets later. Sporen van een oudere occupatie zijn echter aangetroffen in Noordwij k, Marum en Lutjegast (Waterbolk en Boersma, 976). Het bekende Drentse nederzettingstype met een groepering van onregelmatig bij elkaar liggende behuizingen, waarvan het bouwland bij elkaar op een es ligt, komt hier vrijwel uitsluitend voor rondom het Bergumermeer, vooral in Eestrum en in een wat minder duidelijke vorm in Oostermeer en Suameer. In het grootste deel van het zandgebied treft men een regelmatige strokenverkaveling aan met langgerekte, van hoog naar laag lopende kavels (afb. 0). De boerderijen staan bij deze zgn. doorgaande plaatsen op het hoogste deel, ieder op zijn eigen kavel. De kavels waren op de drogere delen vaak gescheiden door houtwallen, op de nattere door sloten, waarlangs ten dele aan weerszijden elzensingels waren geplant. 8

51 De oorspronkelijke boerderijen lagen slechts zelden op een rechte lijn; de verbindende weg slingerde zich van boerderij naar boerderij, waardoor deze een kronkelend verloop kreeg, zoals nog goed zichtbaar is bij de rij boerderijen (aan de nu vervallen weg) ten zuiden van Niebert- Tolbert. Soms omvatten de bedrijven een uiteinde veen, een aantal kampen bouwland voor en achter de boerderij, een stuk heide, een stuk slecht weiland, de fenne, en een stuk matig hooiland, de mieden. In de heide en in het veen waren de perceelsscheidingen meestal niet doorgetrokken; deze onontgonnen delen werden gemeenschappelijk gebruikt; ze vormden, evenals op de kleigronden, de zgn. meenscharren. Ook de fennen vormden vaak een meenschar, waarin de kavelgrenzen niet waren doorgetrokken. Dit was vaak wel het geval in de mieden, die meestal al vroeg verdeeld waren. Hier dienden de perceelsscheidingen, uiteraard sloten, mede voor de afwatering. De meenscharren bleven lang ongescheiden, hoewel iedere eigenaar het recht van opstrek had, dat wil zeggen het recht om in de nog onontgonnen gronden zijn eigendom, binnen het verlengde van zijn reeds bestaande kavelgrenzen, door te trekken tot de grens van de dorpsgemeenschap. Door dit recht van opstrek ontstonden tenslotte de vaak kilometers lange kavels, zoals ten westen van Tolbert, waar de opstrekkende verkaveling naar het zuidwesten doorgaat tot de grens van Friesland met Drenthe of ten zuiden van Grootegast, waar deze doorloopt tot de zandrug van Kornhorn-Lucaswolde. Ook het veengebied ten zuiden van Surhuisterveen-Kornhorn-Tolbert was al vroeg in gebruik. Tegen het vele water dat afstroomde uit het uitgestrekte, hoger gelegen veen meer naar het zuiden, beschermde men zich met oost-west lopende, zgn. lei- of veendijkjes (Ligterink, 968). Als men verder het veen introk, moest ook een nieuwe leidijk worden aangelegd. Dergelijke leidij ken liepen in dit gebied van Trimunt (op kaartblad Oost) over Noordwij k naar Lucaswolde en van Marum (eveneens op kaartblad Oost) tot ten zuiden van Tolbert. 5. De bedijkingen Grote veranderingen vonden in het besproken gebied plaats door de inbraken van de zee na ca. 800, waarbij o.a. de Middelzee en de Lauwerszee hun grootste uitbreiding kregen. De zuidelijke kust van de Lauwerszee reikte toen tot dicht bij het zandgebied. Ook naar het oosten werd veel land weggeslagen. Van de oorspronkelijk naar het noorden stromende Hunze (even ten oosten van de grens van kaartblad 6 Oost en 7 West) was al eerder een natuurlijke of gegraven verbinding naar de Oude Riet tot stand gekomen, het latere Reitdiep. Doordat de oorspronkelijke bovenloop van de Hunze verzandde, werd tenslotte al het water van de Oude Riet en de Hunze door de sterk verbrede mond afgevoerd. De zee drong diep de dalen van de Oude Riet en de Hunze binnen, evenals in het zuiden het dal van de Lauwers en in het westen de trechtervormig verwijde mond van het Dokkumerdiep. Tot ver landinwaarts werden, vooral langs de Lauwers en de Oude Riet met haar zijriviertjes, smalle oeverwallen gevormd en een strook zware klei op het aangrenzende veen afgezet. Vooral toen het veen naderhand sterk inklonk, lagen deze oeverwallen hoger dan het omringende veen, waardoor de afwatering van de zandgronden werd belemmerd. Bij de Lauwers vormden zich aan weerskanten moerassige stroken, waardoor later de Oude Vaart en de Doezumer tocht gegraven werden. Vooral bij de 9

52 Oude Riet, die een geringer verval had, ontstonden grote, moerassige gebieden (Kloppenburg, 9). De kleibanen van de oeverwallen werden later ten onrechte voor zeer oude dijken aangezien, omdat men plaatselijk deze 'kleidijken' heeft af- Ajb. De bedijkingen langs de kust en in bet Lauwers^eegebied met (voor zpver bekend) het jaartal van inpoldering. De in de tekst vermelde oude dijken ten %uiden van Buitenpost en Drogeham %i/n wegens hun slecht bekende ligging niet aangegeven. gegraven ten behoeve van de steenbakkerijen e.d. Daarbij liet men hier en daar één van de twee oeverwallen intact als betrekkelijk droge weg door het moerassige veengebied. Al voor de Lauwerszee zijn grootste uitbreiding had gekregen, was men begonnen met het aanleggen van dijken. Rienks en Walther (95) nemen aan, dat de eerste bekadingen in Friesland in de tiende eeuw zijn begonnen. Tot deze oudste bedijkingen in de provincie zouden volgens genoemde schrijvers ook de dijk of kade langs de toenmalige kust van de Waddenzee behoren (afb. ), evenals de waterkeringen aan weerszijden van het Dokkumergrootdiep, die doorliepen tot bij Raard, waar een darn lag. Uit oud-friese rechtsbronnen zou blijken dat in de elfde eeuw hoogstwaarschijnlijk al een doorlopende waterkering langs deze kust aanwezig was (Rienks, 958). Van de drie openingen in de oorspronkelijke kust, die tussen Ternaard en Holwerd, die bij de mond van de Paesens (bij het huidige dorp van die naam) en die bij de mond van de Zuider Ee bij Ezumazijl, waren de eerste en de laatste waarschijnlijk al vroeg afgesloten. Bij de monding van de Paesens boog de dijk aanvankelijk een eind landinwaarts. De Paesens werd pas naderhand afgesloten door een dijk van Nes naar Ropta (ten noorden van Metslawier) en tenslotte door de huidige zeedijk, die in het westen bij Wierum en in het oosten ten noorden van Anjum op de bestaande dijken aansloot (Tuinstra, 96). Tegen deze dijk werd later (in 59) de Anjumer- en Lioessenser polder bedijkt. Ten oosten van Holwerd heeft de dijk vroeger wellicht een meer noordelijk verloop gehad (Rienks en Walther, 95). Verder naar het westen lag de oudste dijk echter direct ten noorden langs de terpdorpen Blij a, 50

53 Ferwerd en Marrum en vandaar over de huidige Hooge Heerenweg ten westen van Hallum en Hijum naar Stiens. In een later stadium, waarschijnlijk in de twaalfde eeuw, lag vanaf de huidige West-Holwerderpolder een dijk door de tegenwoordige Ferwerder en Blijaër Kleilandspolder en de Polder Ferwerd tot ten westen van het gehucht Nijkerk bij Marrum. Tenslotte werd, wellicht in de tweede helft van de dertiende eeuw, nog iets verder zeewaarts de thans nog bestaande Zeedijk aangelegd. Ook bij de Middelzee begon men al vroeg het water te keren; in ieder geval was het Middelzeegebied tot ten noorden van Leeuwarden (Schradijk) in de dertiende eeuw droog. In het Groningse kleigebied ten oosten van de Lauwerszee waren de hoog gelegen delen van het Marnegebied en Humsterland ook al vroeg bedijkt. De oudste dijk in het Marnegebied liep van Midhalm (ten zuiden van Vierhuizen) in een vrijwel rechte lijn naar het oosten, langs de huidige weg ten noorden van Niekerk. Deze dijk, de Zuurdijk, boog ten westen van Midhalm naar het noorden. Dit gedeelte is later in zee verdwenen. De oudste noordelijke zeedijk liep hier van Vierhuizen langs Hornhuizen naar het oosten. In het gebied ten zuiden van de voormalige Lauwerszee waren tot ver in de dertiende eeuw waarschijnlijk geen waterkeringen tegen het zeewater aanwezig. Tot de oudste zeeweringen in dit gebied behoren wellicht een dijk van Buitenpost naar Kollum, de dijk Buitenpost-Lutkepost-Kooten (met een zijtak naar Buweklooster bij Drogeham) en de dijk van Lutkepost naar Surhuizum, die resp. de Twijzelermaden en de gronden van Drogeham en Augustinusga tegen overstromingen moesten beschermen. Zij dateren waarschijnlijk van vóór 0. De indijkingen kwamen hier pas goed op gang onder leiding van het in 0 door Gerke Harckema uit Twijzel gestichte klooster Jeruzalem tussen Buitenpost en Grootegast, het latere Gerkesklooster. Wel was er voordien op de hogere delen van het onbedijkte land al bewoning, zoals bleek uit opgravingen in de terpen bij Gerkesklooster, Burum en Kollumeroudzijl. De eerste grote zeedijk in dit gebied liep van de hoge gronden bij Noordhorn (kaartblad 7 West) over Grijpskerk naar Stroobos en vandaar over de linkeroeverwal van de Lauwers naar Burum, Kollum en Wij geest, om naar het noorden buigend (de huidige Dellensweg) aan te sluiten bij de reeds bestaande zeewering langs het Dokkumergrootdiep (Kloppenburg, 9). Aan het laatste gedeelte was echter al een oudere bekading van de lage gronden bij Driesum over Westergeest naar Wijgeest voorafgegaan. Een nog belangrijker bedijking kwam in het begin van de veertiende eeuw tot stand door de dijk over Kollumerpomp-Warfstermolen- Pieterzijl naar Grijpskerk en vandaar ten noorden van bovengenoemde dijk naar de hoge gronden bij Noordhorn. Gedurende de late Middeleeuwen was dit de zeewering aan de zuidelijke oever van de Lauwerszee. Bij de aanleg van de dijken werd de Lauwers van het buitenwater afgesloten door steeds verder noordelijk gelegen sluizen of zijlen, de laatste bij het huidige Munnekezijl. Ook de hoog gelegen kleigronden van het Marnegebied en van Humsterland waren inmiddels met een dij k omgeven, waarbij de uitmonding van het Reitdiep en daarmee van de Oude Riet voorlopig open bleef. Na enkele eerdere afdammingen, meer stroomopwaarts, werd de Oude Riet in het laatst van de zestiende eeuw bij het huidige Kommerzijl afgesloten- Overigens was in de zeventiende eeuw de oorspronkelijke benedenloop naar het Reitdiep verzand. Het meeste water stroomde toen door een 5

54 Luchtfotografie KLM-Aerocarto b.v. Fototheek Topografische Dienst IV-7) AJb. Het knipkleigebied bij de tsrpdorpm Birdaard (A),Jislum (B) en Wansmerd (C). Het gebied wordt gekenmerkt door een onregelmatige blokverkaveling. De greppels op de percelen verschillen sterk van richting. splitsing even ten noorden van Kommerzijl, westwaarts naar de Lauwers. De oorspronkelijke benedenloop werd toen echter weer opengegraven, de huidige Kommerzij Isterried. Naderhand gingen de bedijkingen langs de kust en in de boezem van de Lauwerszee regelmatig door (zie afbeelding ). Bovendien werd in 877 de mond van het Reitdiep afgesloten, waarna de gronden langs het diep werden ingepolderd. 5. Bewoning en ontginning na de Middeleeuwse overstromingen Van de overstromingen, samenhangend met de Duinkerke III-transgressie, had ook het knipkleigebied te lijden gehad. Een deel van de oude verkaveling zal verloren zijn gegaan. Na de eerste bedijkingen werd de schade hersteld, waarbij soms oude kavelgrenzen werden gebruikt, maar ook nieuwe tot stand kwamen. Het knipkleigebied en het klei-op-veengebied waren vóór het jaar 000 al weer in gebruik. Door de overvloed aan grond ontstond een onregelmatige, 'primitieve' blokverkaveling (afb. ), waarbij vaak oude kreken en andere natuurlijke begrenzingen werden gebruikt (Hofstee en Vlam, 95). 5

55 Er zijn talrijke aanwijzingen, dat het veengebied van het lage Midden ook toen nog in gebruik was. Ten zuiden van Rinsumageest zijn niet alleen nog steeds oude verkavelingspatronen aan te wijzen, maar eveneens sporen van een vroegere bewoning (Spahr van der Hoek, 969). Door de voortdurende daling van het maaiveld en de daarmee gepaard gaande wateroverlast, was men genoodzaakt steeds dieper te ontwateren, waardoor de inklinking echter weer versneld werd. Ook door het steeds hoger opslibben van de zeekleigronden in het noorden en westen en door de aanleg van dijken, werd de waterafvoer moeilijker (Cnossen, 97). Tenslotte kon men het water niet langer baas en men begon in de twaalfde en dertiende eeuw het gebied te verlaten. Gedurende vele eeuwen werd het uitsluitend gebruikt als hooiland, vandaar de vele toponymen met 'mieden'. Het land kreeg geen verzorging en bestond hoofdzakelijk uit blauwgrasland. Veel dorpen hadden hier gemeenschappelijke hooilanden, die de naam 'meenschar' droegen. Er liepen dan ook veel doodlopende wegen, de zgn. hooiwegen, vanuit de dorpen het Lage Midden in, ook vanaf de oostzijde. De laatste werden gebruikt door de boeren van de vaak ver naar het oosten liggende dorpen op de zandgronden. Deze dorpen zijn wellicht ten dele gesticht door de vroegere bevolking van het veengebied, die het eigendomsrecht daar ter plaatse behouden had (Spahr van der Hoek, 969). Wellicht mede door het verloren gaan van het veengebied, begon men op de kleigronden de akkerbouw geleidelijk uit te breiden. Op lange, smalle, iets hogere stroken, zgn. warren, die aan de randen van grotere percelen waren ontstaan door het regelmatig uitbaggeren van de sloten, begon men akkerbouw te bedrijven. De uitbreiding van het bouwland werd versneld door de invoering van de aardappelteelt. De aardappel werd in Friesland laat, pas midden zeventiende eeuw, in het bouwplan opgenomen, maar de teelt nam al spoedig sterk toe. Wel was er naderhand weer een achteruitgang door het optreden van de aardappelziekte. Een grote verandering vond plaats, toen men in het midden van de achttiende eeuw veel grasland ging scheuren. Een belangrijke oorzaak was het optreden van de veepest, waardoor in deze streken 75% van de veestapel verdween. De omzetting werd echter mede bevorderd door de langzamerhand verbeterde afwatering en de verbeterde teeltmethoden. Hoewel een deel van deze omzetting van grasland in bouwland weer ongedaan werd gemaakt, nam de akkerbouw toch voortdurend toe, waarbij men behalve aardappelen ook cichorei en meekrap begon te verbouwen. Ook kreeg men tegen het einde van de achttiende eeuw de wisselbouw met klaver, waarbij gescheurd grasland enige jaren als bouwland werd gebruikt, speciaal voor aardappelteelt, om vervolgens weer te worden ingezaaid met klaver en graszaad (Abma, 96). Op de zandgronden had de akkerbouw altijd al een belangrijke plaats ingenomen. Gemengde bedrijven waren hier regel. In verband met de slechte afwatering van de meeste zandgronden moest men de voor akkerbouw geschikte gronden ook zoveel mogelijk hiertoe benutten. Uitbreiding van het bouwland was echter nauwelijks mogelijk, omdat men de hiervoor in aanmerking komende gronden, de heide, niet kon missen. Hier werden de voor de mestproduktie nodige schapen gehouden. De mest werd, vermengd met zand of (in de potstal) plaggen, op het bouwland gebracht. Ook werd bagger uit sloten en van elders aangevoerd materiaal, zoals vuilnis uit de steden, als bemesting toegepast. Door deze methode van bemesting ontstonden tenslotte de matig dikke (eenheid chn..) of dikke (eenheid zez..) bovengronden, die momenteel in een groot deel van het zandgebied aanwezig zijn. 5

56 On Waddenzee veen, uitgegraven onder de klei (Hollandveen) i i veen, uitgegraven of uitgebaggerd vanaf het oppervlak (Hollandveen) veen, afgegraven (Formatie van Griendtsveen) - Wolddiepen Hoerediep (ca. 85) - Oude Veenster vaart (ca. 9) - Nieuwe Vaart (ca. 68) k m AJb. } De belangrijkste veneningsgebieden en de vaarten die mor de afvoer van de turf uit de hooggelegen veemtreken werden gegraven.

57 Toch zijn op de heide vanaf de achttiende eeuw een aantal nieuwe dorpen ontstaan. Verarmde en mislukte, buiten de gemeenschap geraakte personen uit de oude dorpen en van elders, maar vooral een deel van de veenarbeiders en kleine neringdoenden, die door beëindiging van de vervening (zie 5.5) geen middel van bestaan meer hadden, vestigden zich op de heide, bij voorkeur op de grenzen van de bestaande dorp s gebieden. Zo zijn de lange tijd sterk achtergebleven, arme 'heidedorpen' Twijzelerheide, Boelenslaan en Zwaagwesteinde ontstaan (Spahr van der Hoek, 960). Op het (toen nog) onontgonnen veen ontstond op dezelfde manier Harkerna-Opeinde. Op de zandgronden werd voor de invoering van de aardappelteelt twee jaar rogge verbouwd en één jaar boekweit, vaak met knollen of spurrie als navrucht. De aardappel verving aanvankelijk één jaar de rogge; spoedig werd de teelt ervan ook hier zo belangrijk, dat de boekweit geleidelijk verdrongen werd. Ook teelde men op kleinere bedrijven.in Dantumadeel veel cichorei. De hiervoor benodigde speelplaatsen vond men o.a. in de dobben. Toen tegen het einde van de vorige eeuw de kunstmest beschikbaar kwam, kon men de heidevelden gaan ontginnen, die toen in snel tempo verdwenen. In tegenstelling met het kleigebied werd hier bouwland geleidelijk omgezet in grasland. Een proces dat tot in de huidige tijd is doorgegaan. Ook verdween het blauwgrasland van het veengebied, mede door de verbeterde afwatering en het opbrengen van klei. Grote complexen verveende grond werden weer in cultuur gebracht. De afgraving van het voormalige veen op het zuidelijke deel van de huidige zandgronden, dat in de volgende paragraaf zal worden besproken, was toen al vrijwel voltooid. 5.5 De verveningen In het hoofdstuk geologie werd reeds beschreven (..), dat in het gebied van deze kaartbladen eertijds twee veencomplexen aanwezig waren. Enerzijds lag tussen de pleistocene zandgronden en de zeekleigronden de randzone van het grotendeels door zeeklei bedekte Hollandveen. Het oppervlak was hier door de geleidelijk stijgende zeespiegel en de daarmee gepaard gaande stijging van het grondwater, alsmede door de inklinking van het veen, geleidelijk op of maar weinig boven zeeniveau komen te liggen. Anderzijds lag ten zuiden van het latere Opende en Surhuisterveen de uitloper van een uitgestrekt veengebied, dat zich vanuit de lagere kommen en delen met een slechte afwatering, geleidelijk over een aanzienlijke oppervlakte van de vaak vele meters boven zeeniveau gelegen zandgronden had uitgebreid (veen van de Formatie van Griendtsveen). Op sommige plaatsen is de scheiding tussen de twee bovengenoemde veencomplexen arbitrair. Zo heeft of had het veen in het dal van de Oude Riet enerzijds verbinding met de veenstrook langs de rand van het zandgebied en anderzijds met het grote veengebied ten zuiden van Surhuizum (zie afbeeldingen 9 en ). Ofschoon in het algemeen het onder NAP gelegen Hollandveen werd uitgegraven of uitgebaggerd (natte vervening) en het hoger liggende veen van de Formatie van Griendtsveen (afb. ) werd afgegraven (droge vervening), zijn ook hierop uitzonderingen aan te wijzen. Zo zijn de Grootegastervenen ten zuiden van Grootegast, die samenhingen met het veen in het dal van de Oude Riet, met wijken verveend. Een deel van het veengebied ten noorden van Hardegarijp is eerst afgegraven en pas naderhand verder uitgebaggerd. 55

58 Waarschijnlijk was dit ook het geval bij een deel van het veen in het dal van de Oude Riet. Het gebruik van veen als brandstof dateert minstens al uit de Romeinse tijd. De Romeinse geschiedschrijver Plinius schrijft in het jaar 79 in zijn Historia Naturalis al: 'Friezen en Chauken gebruiken voor hun brandstof een soort modder, die ze meer in de wind dan in de zon drogen'. Sporen van zeer oude verveningen zijn in het kleigebied op talrijke plaatsen aangetroffen, o.a. bij Lichtaard, Hiaure, in het gebied tussen Wetzens en Jouswier, in de zuidwestelijke hoek van de voormalige Lauwerszee en vooral in De Kolken ten zuiden van Anjum (zie afbeelding ). Men heeft in kleine putten de klei verwijderd en, afhankelijk van de overlast die men van het water ondervond, een dunnere of dikkere laag van het onderliggende veen weggegraven. De klei werd soms systematisch verwijderd door grote, losgestoken brokken in de naastliggende, reeds uitgegraven putten te kantelen. Meestal echter werd de klei, vermengd met brokken veen, naderhand wanordelijk teruggestort (Griede, 978). Zowel de uitgegraven als de niet uitgegraven delen zijn later overdekt door een laag knipklei. De veengraverij dateert ten dele van vóór de afzetting van het knipkleidek, waarschijnlijk al uit de Romeinse tijd, maar duurde voort tot in de Middeleeuwen (Griede, 978). Behalve als huisbrand werd het veen vooral ook gebruikt bij de zoutwinning, zowel direct, door met zout water doordrenkt veen te verbranden, als door het te gebruiken als brandstof voor het indampen van zeewater. Op deze selnering wijzende asresten werden op een aantal plaatsen aangetroffen. De uitgegraven veenputten en de verstoring van de oorspronkelijk boven het veen liggende kleilaag zijn vaak goed zichtbaar in vers gegraven slootwanden e.d. (zie afbeelding 0). Aan het oppervlak of in boringen zijn deze oude verveningen echter vaak moeilijk herkenbaar. Daarom zijn ze alleen daar op de bodemkaart aangegeven (toevoeging -o), waar op korte afstand grote, scherp begrensde hoogteverschillen in de bovenkant van het veen aanwezig zijn (vaak gepaard gaande met een zeer onregelmatig reliëf van het maaiveld). Ook als de op het veen liggende kleilaag duidelijk is verstoord, is de toevoeging --o gebruikt, als aanduiding van de vroegere vervening. Vooral waar de bovenkant van het oorspronkelijke, niet afgegraven veen dieper dan 0 cm ligt of de teruggestorte klei weinig vergravingssporen laat zien, zijn deze oude verveningen echter moeilijk af te grenzen. Op zulke plaatsen werd de vergraving dan ook niet aangegeven. Ook in het later niet door klei overdekte veengebied langs de rand van de pleistocene zandgronden werd in de Middeleeuwen veen voor brandstof gestoken, vooral in de omgeving van Bergum en Veenwouden. Bij de laatste plaats had het klooster Claerkamp ten noordwesten van Rinsumageest hiervoor zelfs een speciale zgn. uithof. Voor de vervening werd in dit lage gebied een stuk grond afgedamd en in het voorjaar of in de zomer uitgeveend, meestal met behoud van een aantal ribben, waarop de turf te drogen werd gezet (legakkers). Het verveende gebied bestond naderhand uit een afwisseling van niet verveende ribben, veel stroken met weer teruggestorte bovengrond (zetwallen) en vrij grote oppervlakten, al of niet weer verlande turfgaten (petten of petgaten; zie afbeelding ). Omstreeks het begin van de zeventiende eeuw waren de verveningen rondom Hardegarijp en Garijp al beëindigd en was men de venen van Kuikhorne (ten noorden van het Bergumermeer) en van De Tieke ingetrokken. Een eeuw later zijn er berichten over turfgraverij ten zuiden 56

59 van De Leijen (op kaartblad Oost) en bij Oostermeer. De verveningen werden sterk geïntensiveerd, toen in 75 verveners uit Giethoorn een nieuwe methode van vervenen in Friesland introduceerden, nl. het uit- Slfb. Het bodemgebruik in de omgeving van Surbuisterveen omstreeks 900. Ten zuidoosten van het dorp ligt een groot blok bouwland (A) ter plaatse van ean voormalig veengebied dat in S5 volgens de Topografische kaart nog niet in citltiutr was. Bij Opende is dit veengebied ivel afgegraven maar n^g niet ontgonnen (B). Ook het uitgeveende gebied ten zuidwesten van Gerkesklooster (C) was nog niet aangemaakt. Langs de Lainvers had in 900 nog geen vervening plaatsgevonden (D). 57

60 venen met de beugel, een ijzeren stok met aan het eind een hoepel met een netje. Na beëindiging van de vervening bleven nu vaak grote oppervlakten water achter. Bovendien vergrootten deze zich door het wégslaan van zetwallen en afslag van oevers tot kleinere of zelfs grotere meertjes. Een duidelijk voorbeeld is het in de negentiende eeuw drooggemaakte Klaarkampermeer nabij het genoemde klooster, dat waarschijnlijk voor de brandstofbehoefte van het klooster is uitgeveend. Ook De Leijen zijn waarschijnlijk op deze wijze ontstaan. Meer naar het oosten, met name in Groningen, zijn de verveningen in de randstrook ten dele van veel latere datum. Op de eerste topografische kaart uit 85 staan alleen tussen Twijzel en Stroobos en ten zuidoosten van Grootegast, waar ca. 750 de vervening van de Grootegastervenen op gang kwam, verveende complexen aangegeven. Uit het feit dat het gebied ten noordoosten van Twijzel binnen het kader van de toen reeds bestaande opstrekkende verkaveling is verveend, mag worden afgeleid dat een en ander grotendeels door de afzonderlijke eigenaren van het veen is gebeurd. De verveningen langs de Lauwers tussen Surhuisterveen en Stroobos, langs het Oude Dwarsdiep en in het dal van de Oude Riet vonden echter merendeels pas na 900 plaats (afb. ). Wel was hier voorheen waarschijnlijk al een deel van de bovenste laag van het veen 'in de droge' afgegraven. Een groot deel van de uitgeveende gebieden werd in de eerste helft van deze eeuw aangemaakt en in cultuur gebracht. Een uitzondering vormen de Polder Rohel en een deel van de IJzermieden ten westen van Gerkesklooster, die al in 879 werden aangemaakt. Deze in cultuur gebrachte gebieden zijn op de bodemkaart aangegeven als vergraven (toevoeging H>) of geëgaliseerde (toevoeging <H) associaties van twee eenheden of als aangemaakte petgaten (eenheid AAP). Het in de aanvang van deze paragraaf genoemde veen dat zich op de pleistocene zandgronden had gevormd (Formatie van Griendtsveen, zie afbeelding ) lag zo hoog, dat het na ontwatering kon worden afgegraven. De geschiedenis van deze afgraving is voor dit gebied slecht bekend. In tegenstelling met het lage veengebied langs de rand van de zandgronden, waren hier meer kloosters en grootgrondbezitters werkzaam, met als gevolg een aantal grote verveningsblokken, elk met een eigen wijkensysteem. Kloosterstukken van Gerkesklooster uit 9 tonen aan dat men toen bezig was met het graven en uitdiepen van de Oude Veenster Vaart, een verbinding vanaf de plaats van het latere Surhuisterveen naar de Lauwers. Deze vaart diende zowel voor de afwatering als voor het vervoer van turf. Uit 576 is een overeenkomst bekend tussen Gerkesklooster en ondernemers uit Utrecht, die 0 jaar lang^de zgn. Kloostervenen zouden exploiteren. $ Omstreeks 580 is men begonnen met de afgraving van de Surhuistervenen, waarbij het dorp Surhuisterveen ontstond. Ongeveer te zelfder tijd kwamen de verveningen door grootgrondbezitters goed op gang door de onteigening van de kerkelijke goederen. Zo had Wigbold van Ewsum uit Middelstum in het begin van de zestiende eeuw in Vredewold veel boerderijen met recht van opstrek in de venen gekocht. Deze boerderijen werden in 57 opgenomen in een Compagnie, die in Vredewold al met de vervening was begonnen. Bovendien werd in 57 buiten de toenmalige zeedijk in De Ruigewaard een zoutwinningsbedrijf met zoutpannen gesticht, waarbij turf uit de venen van Langewold als brandstof werd gebruikt (Ligterink, 968). In 579 werd dit bedrijf wegens onvoldoende resultaten al weer beëindigd. 58

61 Blijkens klachten van Groningse boeren in 69 over het graven van greppels op hun grondgebied, was men toen in de Surhuistervenen intensief bezig. Korte tijd later, in 68, werd ten behoeve van het turftransport de Nieuwe Vaart gegraven, een verbinding van Surhuisterveen via Roodeschuur naar het Kolonelsdiep. Deze laatste vaarweg was in 57 tot stand gebracht door Casper Robles, de Spaanse stadhouder van Groningen, als scheepvaartweg tussen Groningen en Friesland. Dit Casper Robles- of Kolonelsdiep liep ten noorden van Niekerk-Grootegast (waar nog resten in het terrein zichtbaar zijn) in westelijke richting, om via Gerkesklooster tenslotte het Bergumermeer te bereiken. Dit laatste gedeelte maakt tegenwoordig deel uit van het Prinses Margrietkanaal. Ook bij Harkema en in het dorpsgebied van Opende was in 65 de vervening in volle gang. Bij Surhuisterveen werd de vervening ca. 790 geheel beëindigd, bij Boelenslaan, een gehucht iets meer naar het zuiden, omstreeks 80. Ten zuiden van Noordwijk werd toen wellicht nog gegraven. De verveningen in de Grotegastervenen eindigden ca. 85. Uit de oudste topografische kaart van 85 blijkt, dat het veen op de hogere zandgronden toen vrijwel overal was verdwenen. Alleen ten zuidwesten van Opende ging de vervening nog door tot ongeveer het begin van deze eeuw. Een kleine oppervlakte (ca. ha) ten zuidwesten van Noordwijk (juist op kaartblad Oost) is tot heden gespaard gebleven. De bovenkant van het veenpakket ligt daar nu op ca.,0 m + NAP, het maaiveld van de omringende gronden op ca. m + NAP. 59

62 6 Landschap en bodemgesteldheid Door het ingrijpen van de mens is meer differentiatie gekomen in het oorspronkelijke, in 5. beschreven landschap. De Middelzee en de Lauwerszee slibden resp. geheel en ten dele dicht en werden ingepolderd. In het noorden vond geregeld landaanwinning plaats van jonge zeekleigronden, waarna voor de nieuwe zeedijk weer slikken en kwelders aanslibden. Bij de ontginning van het zandgebied ontstond een differentiatie, doordat men bij en tijdens de verkaveling de perceelsscheidingen op verschillende manieren markeerde (houtwallen, elzensingels, sloten). In het laag gelegen veengebied werden grote delen uitgeveend, die naderhand meestal weer in cultuur werden gebracht. Het hoog gelegen veengebied werd grotendeels afgegraven, waarna het gebied meestal weinig meer van de omringende zandgronden verschilde. Door dit alles kunnen we nu een zevental bodemkundig-geografische gebieden onderscheiden (afb. 5) en wel: het zandgebied het klei-op-veengebied en het veengebied het knipkleigebied het oude kweldergebied het gebied van de ingepolderde jonge zeeboezems en jonge kwelders het gebied buiten de huidige zeedijk het gebied van de voormalige Lauwerszee. 6. Het zandgebied Het zandgebied op deze kaartbladen sluit in het zuiden aan bij dat op de aangrenzende kaartbladen West en Oost. Het wordt grotendeels gekenmerkt door een strokenverkaveling, waarbij de oude boerderijen langs een verbindende weg staan, ieder op zijn eigen kavel. Deze boerderijen zijn overwegend van het kop-romptype. In het zandgebied van de provincie Groningen binnen dit kaartblad (Westerwolde) ziet men vaak een dwarsgeplaatst voorhuis. Verder komen hier en daar ook stelphoeven voor. Het woongedeelte van de stelpen rondom het Bergumermeer heeft vaak puntige zijgevels, als gevolg van het streven om een ruimere graanzolder te krijgen. In een groot deel van het zandgebied wordt een matig dikke, humushoudende bovengrond aangetroffen (laarpodzolgronden, chn.., zie 5.). Veldpodzolgronden, voornamelijk leemarme (Hn), liggen hier en daar op de grens met de veengronden en tussen Surhuisterveen en Tolbert. Rondom de oude dorpen liggen veel gronden met een dikke, humushoudende bovengrond (enkeerdgronden, zez..). Nabij de grens met 60

63 Zandgebied met houtwallen met (elzen) singels :.- x.-i- en sloten Oude-kweldergebied kwelderrug overige gronden alleen met sloten Klei-op-veengebied en Veengebied Knipkleigebied Gebied van de ingepolderde jonge zeeboezems en jonge kwelders Gebied buiten de huidige zeedijk Gebied van de voormalige Lauwerszee 8 km AJb. 5 Bodemkundig-geografische gebiedsindeling.

64 Ajb. 6 El^ensingels en sloten op de perceehscheidingen nabij Augustimtsga. Foto Stiboka R6-57 de kleigronden, zoals bij Kollum en Oudwoude, bevatten deze enkeerdgronden bovenin vaak wat lutum. Een aanzienlijk deel van de opstrekkende verkaveling wordt gemarkeerd door sloten met houtsingels van elzen en hier en daar wat essen (afb. 6). Plaatselijk, bijv. bij Murmerwoude en Broeksterwoude, zijn deze singels vrij dicht. Vrijwel boomloze, open gebieden komen vooral voor aan de rand van het zandgebied en soms op de beekeerdgronden, zoals bij Kollumerzwaag. Een geheel eigen aspect heeft het gebied dat ruwweg van Buitenpost over Twijzelerheide naar Drogeham en vandaar zuidwaarts tot ten noorden van De Leijen loopt. De langgerekte, vooral nabij Twijzelerheide en Eestrum, vaak zeer smalle percelen, zijn in dit gebied gescheiden door l a m hoge, voornamelijk met eiken en berken begroeide wallen (afb. 7). Er is verondersteld dat deze wallen (hegedyken, dykswallen) uit de Late Middeleeuwen zouden dateren, maar waarschijnlijk is de meerderheid pas 50 a 50 jaar oud en zijn er in de laatste helft van de vorige eeuw en in het begin van deze eeuw nog nieuwe aangelegd, zoals ook uit vergelijking met de oudste topografische kaart uit 85 blijkt. In de laatste vijftig jaar zijn echter ook weer veel wallen verdwenen. In vrijwel het gehele zandgebied wordt thans alleen grasland aangetroffen. Ook op de essen bij Eestrum, Hoogzand en Oostermeer, die nog opvallen door hun afwijkende, onregelmatige verkaveling, komt geen bouwland meer voor. Dit geldt ook in het afgeveende gebied ten zuiden van Surhuisterveen en Opende. Hier werd in 885 voor de eerste en waarschijnlijk wel voor de enige maal in Nederland gedurende korte tijd de rijstteelt beproefd. Hier en daar worden kleine boscomplexen aangetroffen, meestal vroegere landgoederen, zoals bij Oenkerk, Oudkerk, Noordbergum en Veenklooster. Het laatste bos, Fogelsanghstate, is aangelegd nabij de plaats waar vóór de onteigening van de kerkelijke goederen het klooster De Olijfberg stond (De Jager, 9/'). Het lag aan het nu verdwenen of vergraven riviertje de Zwadde, waar momenteel nog de opstrekkende 6

65 Ajb. 7 Foto Stiboka R6- Hoittivallen als perceelsscheiding in bet zandgebied ten zinden van Hoogland. verkaveling van Kollumerzwaag in Kollumerland en van Twijzel en Buitenpost in Achtkarspelen met een scherpe hoek aan elkaar grenzen (afb. 8). 6. Het klei-op-veengebied en het veengebied Dit zeer vlakke, vrijwel boomloze graslandgebied wordt gekenmerkt door het voorkomen van talrijke sloten met hoge waterstanden (zie afbeelding 0), die zich op veel plaatsen, mede door het afkalven van de oevers (afb. 9), verbreden tot brede waterlopen of kleine meertjes. Door het voorkomen van smalle dekzandruggen in de ondergrond is op de overgang naar de zandgronden een zwak reliëf aanwezig. Veenlagen van meer dan 0 cm dikte komen slechts over een betrekkelijk kleine oppervlakte voor. Het veen bestaat hier overwegend uit zeggeveen (.Vc), zoals ten oosten van Leeuwarden. Slechts op enkele plaatsen, zoals eveneens ten oosten van Leeuwarden, bij Rinsumageest en ten noorden van Veenwouden worden vrij dikke lagen veenmosveen (Vs en hvs) aangetroffen. Meestal is een aanzienlijk deel van het veen weggegraven en is slechts een betrekkelijk dunne laag restveen achtergebleven (.Vz,.Vp, Vp). Een kleine oppervlakte ten noorden van Veenwouden is in het recente verleden als bouwland in gebruik geweest, waardoor een goed veraarde bovengrond is ontstaan (avz). Even ten noorden hiervan is een aantal percelen sterk opgehoogd met vuilnis en afgedekt met zand (Zn -f). Op de overgang naar de zandgronden komen uiteraard ook van nature dunne veenlagen voor. Op diverse plaatsen wiggen hier minder dan 0 cm dikke veenlagen (moerige gronden,.w.) over het zand uit (zie afbeelding ). Gedeeltelijk zijn het ook restveenlagen van vroeger veel dikkere veenpakketten. Omgekeerd wigt de zeeklei, met name de knip klei, geleidelijk over het 6

66 Luchtfotografie KLM-Aerocarlo b.v AJb. S Plet Randgebied in de omgeving van Veenklooster. De bassen van bet oude landgoed Fogelsanghstate (A) liggen juist op de scheiding van Kollumerland (voorgrond) en Achtkarspelen (achtergrond), waar vroeger de Zmadde (Z) stroomde. De opstrekkende verkavelingen van Oudnoude enerzijds en Twijfel ander^jjds maken hier een scherpe hoek. Dl percelen op de achtergrond %ijn gescheiden door hotitivallen, die op de voorgrond door el^ensingels. Er komen ook enkele dabben voor (D). veen uit (zie afbeelding ). De knip klei heeft, waar de laag nog betrekkelijk dik is, een dunne, weinig donker gekleurde bovengrond. Naarmate de kleilaag dunner wordt, neemt het gehalte aan organische stof toe, zodat tenslotte een humusrijke en/of duidelijk donker gekleurde bovengrond aanwezig is (weideveengronden, pvc). Uiteindelijk is de gehele, nog slechts zeer dunne kleilaag donker gekleurd en gaat geleidelij k over in de veraarde, kleiige veenbovengrond van de koopveengronden (hvc). Waar het veen niet of slechts in geringe mate door overstromingen werd beïnvloed, ontbreken meestal kleilagen of goed veraarde bovengronden en treft men vlierveengronden (V.) aan, zoals ten noorden van Hardegarijp. Om de draagkracht te verbeteren zijn deze gronden in laatstgenoemd gebied dun bezand (toevoeging j-...). Ten noorden en ten westen van Hardegarijp en ten westen van Zwaagwesteinde, ten zuiden en ten oosten van Buitenpost, en hier en daar elders, is een aantal gedeeltelijk uitgeveende gebieden in de oude staat bewaard (petgaten, AP). Ze worden overwegend als natuurreservaat in stand gehouden en vallen in het landschap op door de houtbegroeiing op de zetwallen (zie afbeelding ). Veel petgaten zijn echter aangemaakt en weer in cultuur gebracht (aangemaakte petgaten, AAP). Ze liggen meestal l a meter lager dan het omringende, niet uitgeveende gebied en zijn gekenmerkt door een regelmatige blokverkaveling. 6. Het knipkieigebied Evenals in het veengebied ontbreekt in het knipkieigebied opgaand geboomte en wordt er bijna uitsluitend grasland aangetroffen. Een be- 6

67 AJb. 9 Ajkahende oevers in een klei-op-veengebied. Foto Stiboka R-98 langrijk verschil vormt de onregelmatige blokverkaveling (zie 5.), aangepast aan voormalige kreken en het voorkomen van talrijke terpen. De boerderijen van het kop-hals-romptype of het stelptype liggen verspreid in het gebied. De begreppeling op de percelen is vaak zeer dicht en kan zelfs op één perceel sterk van richting verschillen. Knipkleigronden (kmn..) en (zware) knippige gronden (gmn8c, gmn85c en gmn88c) wisselen af met talrijke, door het graven van veen en/of erosie ontstane laagten (pmn85c, pmn86c, Mn5A), waarvan het maaiveld 0,5 tot l m lager ligt dan de omringende gronden. In veel laagten komen ongerijpte ondergronden voor (MoSOC, pmoso). Sommige onderscheiden zich op de bodemkaart slechts door een afwijkende grondwatertrap. Op veel plaatsen is eertijds veen uit de ondergrond weggegraven (zie 5.5). Hier ligt het maaiveld duidelijk lager dan dat van de omringende gronden of het oppervlak vertoont een zeer onregelmatig reliëf, zoals in de omgeving van Lichtaard en Hiaure, tussen Wetzens en Hiaure en vooral in De Kolken ten zuiden van Anjum. In het laatste gebied hebben vooral de nesvaaggronden en de drechtvaaggronden (resp. Mo.. en Mv..) een duidelijk lagere, natte ligging (zie afbeelding 8). Plaatselijk komen hier kleine, zoute kwelplekken voor. Van de talrijke terpen, waarop vroeger vrijwel alle bewoning was geconcentreerd, is een groot aantal geheel of gedeeltelijk afgegraven. Bij de gedeeltelijk afgegraven terpen staan het dorp of de boerderijen op het restant van de terp. De geheel afgegraven terpen zijn door de afwijkende verkaveling meestal nog in het terrein terug te vinden. Ten zuiden van Leeuwarden, op de grens met kaartblad West, ligt temidden van knipkleigronden de Hempensermeerpolder, waarschijnlijk in oorsprong een uitgeveend gebied, dat in 779 werd drooggemalen. 65

68 Luchtfotografie Bar t Hofmeester 8S6 Afb. 0 Het terpdorp Hogebeinttim. Op het niet-afgegraven deel van de terp, die tot 8,80 m + NAP reikt, staat een tiïfstenen kerkje uit de twaalfde eeuiv. Rondom de voet van de terp loopt een rondmeg. Tegen de voet en op de helling van de terp grote, onregelmatig gevormde percelen bouwland. De polder onderscheidt zich van de omringende knipkleigronden door zijn ca. l m diepere ligging en de rechthoekige verkaveling. 6. Hetoude-kweldergebied Een groot deel van het oude-kweldergebied bestaat uit een lage kwelderrug met lichte, aan de zeezijde kalkrijke (MnlSA), verder landinwaarts kalkloze (MnlSC) zavelgronden. Achter de kwelderrug worden de gronden geleidelijk zwaarder en krijgen knippige eigenschappen (gmn!5c, gmn5c). Ze gaan hier geleidelijk over in de zware knippige gronden van het knipkleigebied. De verkaveling van dit oude-kweldergebied is wat regelmatiger dan in het knipkleigebied. Hier en daar wordt een regelmatige blokverkaveling aangetroffen, zoals in de omgeving van Marrum, Holwerd, Nes, Anjum en ten noorden van Vierhuizen. Opvallend zijn de talrijke terpen, waarop veel van de latere dorpen, en ook Leeuwarden, zijn ontstaan. De hoogste terp is die van Hogebeintum (afb. 0; zie ook afbeelding ), waarvan het hoogste punt tot ca. 9 m + NAP reikt. Een aantal andere terpdorpen ligt momenteel nog meer dan m + NAP, zoals Marrum, Waaxens, Brantgum en Foudgum. De boerderijen van het kop-hals-romptype of het stelptype staan verspreid bij de terpen of langs de wegen. In verband met de vanouds grote akkerbouwbedrijven, treft men ten oosten van de voormalige Lauwerszee, in het Marnegebied, vaak twee aaneengebouwde schuren naast het woonhuis aan. Op de lichtere gronden komt veel bouwland voor. Het zijn speciaal deze gronden, waarop de pootaardappelteelt wordt uitgeoefend. Verder verbouwt men vooral tarwe en suikerbieten. Om een betere ontwatering te krijgen heeft men vroeger bij veel akkerbouwpercelen grond van de 66

69 kant naar het midden gewerkt, waardoor de zgn. bolle akkers zijn ontstaan (toevoeging b...; zie..). Deze zgn. kruinige percelen vallen vooral op, waar betrekkelijk nieuwe of verbrede wegen vroegere percelen doorsnijden, zoals de weg Hogebeintum-Blija. 6.5 Het gebied van de ingepolderde jonge zeeboezems en jonge kwelders Het gebied van de ingepolderde jonge zeeboezems en jonge kwelders omvat de gronden die ongeveer na het jaar 000 zijn bedijkt en ingepolderd, met uitzondering van de zeer recent ingepolderde, voormalige Lauwerszee. Het oppervlak van deze polders vertoont over het algemeen weinig reliëf; hier en daar komen wat oude, voormalige geulen voor en een aantal oude dijken of resten hiervan. Opgaand geboomte is nauwelijks aanwezig, behalve wat verspreide meidoorns ten westen van Burum en ten noordoosten van Kollum. Er wordt overwegend een regelmatige blokverkaveling aangetroffen (zie afbeelding ), met uitzondering van het voor ca. 00 ingepolderde gebied ten oosten van Kollum, dat een onregelmatige verkaveling heeft. In laatstgenoemd gebied liggen ook enkele terpen, waarvan één is uitgegroeid tot het dorp Burum. Ten zuiden van de voormalige Lauwerszee zijn de percelen hier en daar sterk kruinig (toevoeging b...). Elders worden veel zwak tot matig kruinige percelen aangetroffen. Het gebied van de voormalige Middelzee bestaat overwegend uit zeer vlak liggende lichte en zware kleigronden. De boerderijen staan hoofdzakelijk langs enkele doodlopende insteekwegen dicht bij de dijk, die het gebied van het oude land scheidt. In de voormalige Lauwerszeeboezem bestaat het zuidelijke deel uit bovenin kalkloze, lichte tot matig zware kleigronden. Meer naar het noorden worden deze gronden geleidelijk lichter en tot bovenin kalkrijk. Op de bodemkaart valt dit duidelijk op in de polder Ooster Nieuw- Kruisland (ten oosten van Kollumerpomp), waar de bovengrohd van het zuiden naar het noorden achtereenvolgens uit lichte klei (Mn5A), zware zavel (Mn5A) en lichte zavel (MnlSA) bestaat. Tot de ingepolderde jonge kwelders in Friesland behoren de, tegen de oude zeedijk uit de twaalfde eeuw (zie 5.) aangeslibde en ingedijkte West-Holwerderpolder, de Holwerderoosterpolder en de Anjumer- en Lioessenser polder. In Groningen betreft het de Lauwerzeemolenpolder en enkele ten oosten daarvan liggende polders. Al deze jonge polders liggen enkele decimeters tot 0,5 m, plaatselijk nog iets meer, hoger dan het aangrenzende 'oude land'. Ook in deze polders worden de gronden in zeewaartse richting over het algemeen geleidelijk lichter, zoals blijkt uit de opeenvolging van zware klei tot lichte zavel in de West-Holwerderpolder ten westen van Holwerd. De jonge zeeboezemgronden ten zuiden van de voormalige Lauwerszee die vóór ca. 00 zijn ingepolderd, zoals het gebied ten oosten van Kollum, rondom Burum en ten zuiden van Grijpskerk, zijn overwegend als grasland in gebruik; de overige gronden merendeels als bouwland. Ook in de jonge polders langs de Friese en Groningse kust overheerst de akkerbouw, vooral op de lichte gronden aan de noordzijde. Op de zwaardere gronden aan de zuidzijde komt nogal wat grasland voor. 6.6 Het gebied buiten de huidige zeedijk Dit onbedijkte gebied kan, volgens de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (De Glopper, 967) worden onderverdeeld in zomerpolders, kwelders en bezinkvelden (afb. ). 67

70 Luchtfoto KLM-Aerocarto b.v. Fototheek Topografische Dienst -8 Afb. De buitendijkse gronden ten noorden van Marrum. Achter de huidige ^eedyk (A) die het jonge, ingedijkte kweldergebied met een regelmatige blokverkaveling afsluit, ligt een lage kivelderrug (B), waarin veel drinkkuilen met %pet water voor het vee. De ^omerpolders (C), worden door een lage kade (D) tegen de meest frequente vloeden beschermd. Op de begroeide kwelders buiten de ^pmerkade komen achtereenvolgens nesvaaggronden (E) en gorsvaaggronden (F) voor, die geleidelijk overgaan in de slikvaaggronden van de be^inkvelden (G). De ^omerpolders zijn de oudste aanwassen tegen de huidige zeedijk. Het zijn de Polder Bokkepollen en de Keegen, de Ferwerderadeelsbuitendijkspolder en de Polder Blija Buitendijks. Ze worden tegen de meeste vloeden beschermd door een vrij lage zomerkade. Deze polders liggen,5 a m + NAP en worden gemiddeld slechts éénmaal per twee winters overstroomd met zout water. Evenals in de bedijkte kwelders worden er kalkrijke poldervaaggronden aangetroffen, waarvan de zwaarte in zeewaartse richting afneemt. Er komt uitsluitend grasland voor, dat wordt gebruikt voor het weiden van jongvee en schapen. Opvallend zijn de talrijke drinkkuilen vlak tegen de zeedijk. Ze liggen op een hoge kwelderwal(mn5a), waardoor ze zoet regenwater bevatten. De kwelders liggen ten noorden van de zomerkaden. De hoge kwelders (Mo0A en MoSOA) worden nog geregeld, de lage (MOb en MOb75) zelfs twee maal per dag door zeewater overstroomd. Voor de afwatering zijn de kwelders voorzien van een regelmatig, meestal rechthoekig patroon van greppels en sloten. Ze zijn begroeid met een zoutvegetatie en worden alleen gebruikt voor het weiden van jongvee en schapen. De be^inkvelden zijn aangelegd ter bevordering van de aanslibbing. In principe bestaan ze uit vierkanten met zijden van 00 m (afb. ). Aan de zeezijde worden ze begrensd door een dubbele rij palen, met daartussen rijshout, die de golfslag breken en stroming evenwijdig aan de kust verhinderen. De bezinkvelden zijn voorzien van een stelsel van greppels, 68

71 lil ' '. ] 5 : j j "'t ^ v^.00 m. i i i II III.. i i S! s s **i i in i i i i i i ; J> i il r "^ s^... re o L jf St, ^ ih^ illéliilllii ^ $$ $00$ W ^!Ü :::; :$^$^ ^^^^ :^^^^^^ ^^^^^^^^^^ nniiimi'tmiiiiiiii iii i i i i ini'iti' 'i-i i 'i>int i i i'ili'i I'IP IMH ii i'iii'im'i 'i'! nu- iinmi' MI Hli i i i i(iii inii 'ii'l l M i' >iiimi ii' 'in in''i'i'i imii'n 'luiiim ^ uitvcatering ^ndam gronddam. greppel ^^^^^^ kwelder t.i.i.i. niiiiiiiiiiiii 7ppHiik, sloot Aft. Indeling van een be^tnkveld van de landaamvinningsiverken. Naar De Glopper (967). dwarsleidingen en uitwateringen voor de afvoer van vloedwater. De greppels en dwarsleidingen slibben dicht en worden, met uitzondering van de buitenste 00 m, eenmaal per jaar uitgediept. De grotendeels onbegroeide, overwegend geheel ongerijpte gronden (slikvaaggronden, MOo0 en MOoOS) van de bezinkvelden gaan geleidelijk over in de begroeide lage kwelders. 6.7 Het gebied van de voormalige Lauwerszee Langs de oost- en westzijde, maar vooral langs de zuidzijde van dit in 969 van de zee afgesloten gebied, liggen smalle stroken kleigrond. Vooral in het zuiden is ook hier weer een duidelijke opeenvolging van lichte klei tegen de vroegere zeedijk tot lichte zavel meer naar het midden van de voormalige boezem. Een deel van deze lichte zavelgronden is in de ondergrond nog ongerijpt (MolOA). In het oosten en het zuiden 69

72 grenzen de lichte zavelgronden aan bijzondere lutumarme gronden (Sn.. A). Nog verder van de voormalige kust komen uitsluitend kalkrijke zandgronden voor (Zn0A en ZnSOA). De zavel- en kleigronden langs de randen zijn in gebruik als landbouwgrond. De rest van het gebied is natuurreservaat of wacht nog op nadere bestemming. Vooral in de lagere delen bevat de bodem nog vrij veel zout (toevoeging n...) en komen nog zoutplanten voor. In het natuurgebied zijn op gedraineerde, ontzilte gedeelten hier en daar bossen aangeplant. 70

73 7 Veengronden Veengronden bestaan tussen O en 80 cm diepte uit meer dan 0 cm moerig materiaal (zie afbeelding 6). In afbeelding is een schematisch overzicht gegeven van de veengronden met de overgangen naar de moerige gronden, de zeekleigronden en de zandgronden. In de legenda worden de veengronden ingedeeld op grond van: a bodemvormende processen, zoals rijping en veraarding b veensoort, indien het veen doorloopt tot dieper dan 0 cm, of c de aard van de minerale ondergrond, indien deze binnen 0 cm begint. 7. Bodemvormende processen 7.. Rijping De bodemvorming begint reeds indien veen - al dan niet kunstmatig - wordt ontwaterd. De eerste bodemvormende processen staan bekend als rijping. Door de ontwatering kan lucht in het materiaal doordringen en begint het veen irreversibel water te verliezen. Daardoor wordt de bovengrond begaanbaar en de slappe veenlagen veranderen geleidelijk in een vrij stevige en doorlatende grondmassa. Het irreversibele waterverlies gaat gepaard met een blijvende volumevermindering of krimp. Dit proces wordt fysische rijping genoemd. Op dit kaartblad zijn vrijwel alle veengronden tot 50 a 80 cm diepte gerijpt. Alleen in de petgaten (associatie AP) komen kleine oppervlakten voor die ondieper dan 50 cm ongerijpt zijn. 7.. Verwering en veraarding Gelijk met of kort na de fysische rijping beginnen chemische en biologische rijpingsprocessen een rol te spelen bij de profielontwikkeling van de veengronden. Na toetreding van lucht worden koolhydraten en eiwitten aangetast. Een deel van de organische stof wordt omgezet in CO en H O en verdwijnt. Hoewel de celweefsels wel worden aangetast, blijft de oorspronkelijke veenstructuur intact. Er ontstaat een donker gekleurde, meestal zwartbruine, geaëreerde horizont, die als verweerde laag wordt aangeduid (Pons, 96). In de bovenlaag van het ontwaterde en verweerde veen kan veraarding plaatsvinden. Bepaalde bodemdieren, zoals regenwormen, micro-arthropoden en duizendpoten eten veendelen. De uitwerpselen van deze dieren worden opnieuw gegeten en dit proces kan zich enkele malen herhalen. Hierdoor gaat de veenstructuur tenslotte geheel verloren en er ontstaat een bovengrond met nieuwe humusvormen (Jongerius and Pons, 96). 7

74 Afhankelijk van de mate van veraarding wordt in de veengronden onderscheid gemaakt in eerdveengronden en ramvveengronden. Eerdveengronden hebben een zgn. moerige eerdlaag, d.i. een goed veraarde, moerige Al dikker dan 5 cm, waarin weinig of geen herkenbare planteresten voorzeekleigronden veengronden Imoerigei jgronden veen doorlopend tot > 0 cm veengronden veen op zand [zand- igron- Iden moerige gronden humushoudende bovengrond veraarde moerige bovengrond ^ ' humuspodzol B-horizont Af}. Schematische voorstelling van de overgang van de %eekleigronden naar de veengronden en van de veengronden naar de ^andgronden. komen. Een veengrond behoort tot de eerdveengronden als hij aan de volgende criteria voldoet: een bovengrond heeft met de organische-stofklasse 'moerig' (zie afbeelding 6) die over tenminste 5 cm geheel of grotendeels veraard is een moerige geploegde laag (Ap) heeft, die geheel of grotendeels veraard is, ongeacht de dikte een bovengrond heeft van venige klei van tenminste 5 cm dikte, op moerig materiaal; deze gronden worden tot de koopveengronden gerekend, omdat het in de venige kleilaag moeilijk is onderscheid te maken tussen een eventueel aanwezige Al en het goed veraarde deel van de bovengrond. De gronden die niet aan bovenstaande criteria voldoen, worden rauwveengronden genoemd. Het zijn dus gronden met een moerige bovengrond die niet of in onvoldoende mate veraard is. Bovendien behoren tot de rauwveengronden alle veengronden met een mineraal dek van minder dan 0 cm dikte. 7.. Veensoort Wanneer het veenpakket tot dieper dan 0 cm doorgaat, wordt ingedeeld naar de veensoort die binnen 80 cm meer dan de helft van de veendikte inneemt en tevens tenminste 5 cm dik is. In dit gebied komt voornamelijk veenmosveen en zeggeveen voor. Het veenmosveen is gegroeid in een voedselarm (oligotroof) milieu. De voornaamste herkenbare plantedelen zijn veenmosveen (Sphagna) en resten van wollegras (Eriophorum angustifolium) en heidetakjes (Calluna en Erica). De kleur is min of meer roodbruin. Over het algemeen is de doorlatendheid van veenmosveen slecht. Zeggeveen is gegroeid in een voedselrijker (mesotroof) milieu dan het veenmosveen. Het bestaat in dit gebied bijna uitsluitend uit verschillende soorten zegge (Carex) met plaatselijk enkele rietresten (Phragmites 7

75 australis). Er worden veel zaadjes van het water drieblad (Menyanthes trifoliata) in aangetroffen. De kleur van dit veen is overwegend geelbruin. Puur zeggeveen is ook weinig doorlatend. Naarmate het zeggeveen meer het karakter van broekveen heeft, wordt de doorlatendheid beter. Ook de aanwezigheid van rietresten (rietzeggeveen) bevordert de doorlatendheid. Het eveneens in een mesotroof milieu ontwikkelde, vrij goed doorlatende broekveen bestaat uit zeggeresten in een amorfe grondmassa met veel al of niet vergaan hout, vooral van elzen. Het goed doorlatende bosveen, dat in dit gebied alleen over een kleine oppervlakte bij Zwaagwesteinde voorkomt, is onder voedselrijke (eutrofe) omstandigheden gevormd. Het bestaat grotendeels uit resten van een moerasbos met een rijke kruidenvegetatie. Meestal bevat dit veen wat lutum. Ook rietveen is onder eutrofe omstandigheden gegroeid, bevat vaak wat lutum en is goed doorlatend. Het bestaat hoofdzakelijk uit resten van riet, soms gemengd met biezen en meestal met wat zeggeresten. In de laaggelegen depressies ten westen van Twijzelerheide en in veel, niet uitgeveende dobben komt een niet te herkennen veensoort, gelaagd met lemig fijn zand, voor. 7.. Minerale ondergrond Indien binnen 0 cm een minerale ondergrond begint, wordt deze in de legenda onderscheiden, waarbij (behalve bij de weide- en de waardveengronden) het al of niet voorkomen van een humuspodzol in de zandondergrond wordt aangegeven. Er wordt dan geen onderverdeling naar de veensoort gemaakt. Deze is soms slecht te herkennen; bij aanwezigheid van een podzol in de zandondergrond (.Vp) treffen we meestal oligotroof (veenmos)veen aan. Waar het podzol ontbreekt (.Vz) bestaat het veen overwegend uit mesotroof zeggeveen of broekveen. 7. De eenheden van de veengronden 7.. Eerdveengronden Binnen de eerdveengronden wordt onderscheid gemaakt in koopveengronden, waarbij de veraarde bovengrond een zekere hoeveelheid lutum bevat en madeveengronden, waarbij dit in veel mindere mate het geval is. De grens tussen beide is moeilijk vast te stellen, in de eerste plaats omdat het schatten van een lutumgehalte bij hoge organische-stofgehalten zeer moeilijk is. Bovendien wordt bij het schatten van het lutumgehalte 'op de minerale delen' - zoals dat bij de minerale gronden gebruikelijk is - een waarde aan de minerale fractie en daarmee aan de lutumfractie toegekend, die hun aandeel op de gehele grond niet rechtvaardigt. Verwerking van het bestaande analysemateriaal heeft geleid tot het inzicht dat de grens tussen koopveengronden en madeveengronden het beste gelegd kan worden bij 0% lutum 'op de grond' (zie Bodemkaart van Nederland, 976b). Hoewel veraarding een natuurlijk proces is, kan worden gesteld dat in veel gevallen deze veraarding in sterke mate is bevorderd door menselijke activiteiten, zoals ontwatering (vaak in combinatie met grondbewerking), het opbrengen van organisch of anorganisch materiaal (slootbagger, zand of compost) en bemesting. De veraarde bovengrond in veel madeveengronden bevat daardoor een beduidende hoeveelheid zand; de fractie > 50 /im bedraagt meestal meer dan 5%. Bij de koopveen- 7

76 gronden kan het zandgehalte sterk uiteenlopen, afhankelijk van de wijze van ontstaan (zie onder koopveengronden). KOOP VEENGRONDEN Bij de meest karakteristieke koopveengronden, in het westen van Nederland, overstroomde het veen tijdens de groei geregeld met voedselrijk rivierwater. Uit de eutrofe vegetatie met veel bomen (elzen, essen, eiken) ontstond bosveen met een zekere lutumbij menging en soms met dunne laagjes klei. Op veel andere plaatsen werd een geleidelijk uitwiggende kleilaag, vanuit een rivier of, zoals in Friesland, vanuit zee over het veen afgezet. In een strook achter het gebied waar een dunne laag klei op het veen rust (klei-op-veengronden), heeft de veenbovengrond een bijmenging met klei gekregen. Omdat het veen tot deze overstroming gewoonlijk niet werd beïnvloed, was geen uitgesproken voedselrijk milieu aanwezig en bestond het, althans bovenin, uit zeggeveen of zelfs uit veenmosveen. De naderhand opgetreden veraarding heeft door de aanwezigheid van de klei toch geen uitgesproken oligotroof karakter gehad. Waarschijnlijk was ook de vegetatie na de eerste overstroming wat rijker. Door de veraarding is dit niet meer na te gaan. De invloed van de mens is niet overal beperkt gebleven tot enige bemesting of grondbewerking. Soms is een cultuurdek aanwezig, ontstaan door het opbrengen (vaak opbaggeren) van materiaal, dat werd vermengd met de oorspronkelijke bovengrond. Een dergelijk cultuurdek (in het westen van Nederland 'toemaakdek' genoemd), bevat vaak evenveel lutum als de overige koopveengronden, maar er is meestal veel zand opgebracht. Gronden zonder een dergelijk cultuurdek bevatten, in tegenstelling tot de madeveengronden, vrijwel altijd minder dan 5% van de fractie > 50 ^m betrokken op de grond. De cultuurdekken, die in het gebied van dit kaartblad voorkomen, hebben soms weinig, soms meer dan 0% in deze fractie. Ze zijn hier ontstaan door bezanding met materiaal uit de sloten. Dit zand bevatte soms bovendien wat keileem uit de ondergrond. Verder bemestte men de grond met stalmest en plaatselijk met enige terpaarde, waardoor hier en daar aardewerkscherfjes voorkomen. Dit cultuurdek is overwegend 5 a 0 cm dik. Het eronder voorkomende, ca. 5 cm dikke laagje onherkenbaar, grotendeels sterk verweerde veen, wordt nog tot de veraarde bovengrond gerekend. Indien het voldoende klei bevat, vormt het vaak een indrogend gruislaagje, bestaande uit kleine, scherp-blokkige structuurelementjes. hvb Koopveengronden op bosveen; Gt II Een kleine oppervlakte van deze gronden ligt ten noorden van Zwaagwesteinde in een glaciaal dal. De amper 5 cm dikke bovengrond bestaat uit kalkloze, venige klei. Het onderliggende veenpakket bestaat grotendeels uit eutroof broekveen. hvs Koopveengronden op veenmosveen; G t /, II De matig veraarde bovengrond bestaat uit kalkloze, venige klei en is 5 a 0 cm dik. Het humusgehalte bedraagt a 5%, het lutumgehalte op de grond varieert van 0 tot ca. 0% (5 tot 55% op de minerale delen). Het onderliggende veenpakket bestaat overwegend uit veenmosveen. De eenheden hvs, hvc en hvr hebben op de bodemkaart dezelfde kleur. Het verschil blijkt dus slechts uit de code. 7

77 Plaatselijk bestaat de ondergrond uit zeggeveen of uit broekig zeggeveen, vooral bij de grens met zeggeveengronden (pvc en hvc). Ten oosten van Oudkerk komt onder het veenmosveen een dunne laag lutumrijk materiaal voor, waaronder zeggeveen overgaand in broekveen. hvc Koopveengronden op ^eggeveen, rietzeggeveen of broekveen; G, II l Evenals bij eenheid hvs bestaat de bovengrond merendeels uit kalkloze, venige klei, die meestal slechts matig veraard is. Eronder ligt plaatselijk soms moeilijk herkenbaar, fijn zeggeveen met enige lutumbi j menging, o.a. ten zuiden van het Bergumermeer en ten zuiden van Jouswier. Mogelijk is op deze plaatsen verveend, waarna de iets lutumhoudende bovengrond is teruggestort; uit oude kaarten blijkt dit echter niet. Waar de zandondergrond ondieper dan 50 cm - mv. voorkomt, bestaat het onderste deel van het veen vaak uit broekveen. Een al of niet venige kleilaag is in het veen ten westen van Suawoude aangetroffen. Ook komt hier plaatselijk rietzeggeveen voor. Door de goede horizontale doorlatendheid van het zeggeveen daalt de gemiddeld laagste grondwaterstand bij grondwatertrap II maar weinig onder het zomerslootwaterpeil, dat op ca. 60 cm - mv. staat. Ten zuiden van Buitenpost komt deze eenheid verwerkt voor in associatie met kvz -o. Een profiel met Gt II ten noorden van Garijp ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Alg O 5 cm zwart (0YR/), goed veraard veen met vrij veel lutum; weinig, onduidelijke roestvlekken; sterk beworteld; geleidelijk overgaand in Cllg 5 0 cm zwart (0YR/), moeilijk herkenbaar fijn veen met houtresten en lutumbijmenging; weinig, onduidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cl 0 5 cm donker roodbruin (5YR/), grof rietzeggeveen met houtresten; geleidelijk overgaand in G 5 0 cm donker roodbruin (5YR/), niet-geoxydeerd zeggeveen met houtresten. hvr Koopveengronden op rietveen of ^eggerietveen ; Gt II l Hiervan ligt een kleine oppervlakte ten westen van Suawoude in de bedding van een vroegere kreek. De kalkloze, venige klei van de bovengrond is, evenals bij de omringende eenheid hvc, ca. 0 cm dik en matig veraard. Het onderliggende veenpakket bestaat uit goed doorlatend, lutumhoudend zeggerietveen. hvz Koopveengronden op %and, beginnend ondieper dan 0 cm; Gt 7, ////, II Deze gronden liggen verspreid op de overgang van het veen naar het zandgebied en in met veen opgevulde dalen en andere laagten. Ten noordwesten van Kootstertille worden ze in associatie met eenheid pvc <H aangetroffen. De 5 a 0 cm dikke bovengrond bestaat overwegend uit matig veraarde, kalkloze, venige klei of kleiig veen. Het organische-stofgehalte bedraagt 0 a 50%, het lutumgehalte varieert van 0 tot 0% op de grond ( tot 55% op de minerale delen). In de bovengrond komt een bijmenging voor met matig fijn zand, afkomstig uit sloten en/of uit voor bemesting opgebracht materiaal. Het tot 50 a 60 cm diepte zwart geoxydeerd veen bestaat vooral in het bovenste deel overwegend uit veenmosveen, plaatselijk komt echter De eenheden hvs, hvc en hvr hebben op de bodemkaart dezelfde kleur. Het verschil blijkt dus slechts uit de code. 75

78 ook broekveen voor, o.a. ten zuiden van Rinsumageest. Een kleilaag in het veenpakket treft men plaatselijk ten oosten van Oudkerk aan. Broekveen komt voor in en langs sommige van de met veen opgevulde dalen, o.a. ten noorden van Zwaagwesteinde, ten zuiden van Bergum en ten oosten van Oudkerk. Ten westen van Oudkerk-Garijp bestaat de zandondergrond uit leemarm of zwak lemig, matig fijn dekzand waarin veelal een podzol is ontwikkeld. In de overige gebieden is de meestal lemige zandondergrond op veel plaatsen slechts 0 a 0 cm dik; hieronder ligt keileem (toevoeging... x). In de kern van de dalen, waar de keileem ontbreekt, rust het veen gewoonlijk op iets grover fluvioperiglaciaal zand. Ten zuiden van Giekerk is een kleine oppervlakte uitgeveend. Als onzuiverheid is de bovengrond op de grens met de zandgronden plaatselijk kleiarm, tevens kan dan een podzol-b in de ondergrond aanwezig zijn. Ten noorden van Zwaagwesteinde komen als onzuiverheid kleine oppervlakten voor met een zanddek; elders ontbreekt hier en daar de veraarde bovengrond. Een profiel met een iets te laag organisch-stofgehalte in de bovengrond, met keileem in de ondergrond en met Gt II ten zuiden van Rinsumageest ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Alg O 6 cm zeer donker grijze (0YR/), humusrijke, kalkloze, lichte zavel, gemengd met matig fijn zand; enkele scherfjes; sterk beworteld; geleidelijk overgaand in Dl 6 7 cm zeer donker bruin (7,5YR/), mesotroof broekveen met enkele resten van wollegras(lok); vrij scherp overgaand in D 7 80 cm zwart (5YR/), sterk lemig gliedelaagje; vrij scherp overgaand in D cm grijs (0YR5/), humusarm, leemarm, matig fijn zand; dieper dan 85cm grijsbruin(0yr5/) en zwak lemig; vrij scherp overgaand in G 00 0 cm groengrijze (5G5/), kalkloze, humusarme zavel (keileem). MADE VEENGRONDEN Madeveengronden zijn eer d veengronden met een moerige eerdlaag waarin minder dan 0% lutum (op de grond) aanwezig is. De veraarding van de bovengrond is bevorderd door de grote hoeveelheid zand die bij de meeste madeveengronden is opgebracht. Het gehalte aan matig fijn zand (fractie 50-0 pm) is dan ook altijd groter dan 5 a 5% (op de grond). avz Madeveengronden op %and ponder humuspod^pl, beginnend ondieper dan 0 cm ;Gt II, III Deze gronden liggen verspreid in kleine oppervlakten. De bovengrond is tot 0 a 0 cm matig veraard en bestaat uit venig zand of zandig veen. Het humusgehalte loopt uiteen van 5 tot ca. 0%. Het veen bestaat merendeels uit broekig zeggeveen; soms is de veensoort moeilijk herkenbaar. Op 50 a 0 cm begint de lemige zandondergrond. Ten noordwesten van Veenwouden komen hierin venige laagjes voor, waaronder plaatselijk 0 a 0 cm dik hypnaceeënveen (zgn. hotteveen) ligt. Op veel plaatsen worden ondieper dan 0 cm keileem en hier en daar leemlagen van onbekende oorsprong aangetroffen (toevoeging... x); dit laatste in het zuidwestelijk deel van het gebied bij Twijzelerheide. In het uiterste noordoostelijke deel van dit gebied rust het zand op een laag gyttja. Ten noorden van Veenwouden ligt een groot, ten dele uitgeveend en naderhand geëgaliseerd gebied (toevoeging <-). Deze gronden zijn vroeger bij uitzondering voor akkerbouw gebruikt. De veraarde bovengrond is hier een gevolg van het ploegen, waarbij de teruggestorte, al of niet iets lutumhoudende bovengrond intensief werd vermengd met opgebracht zand en met het onderliggende veen. Plaatselijk zijn bij Twijzelerheide als onzuiverheid een zavel- of kleidek 76

79 met een donkergekleurde, humushoudende bovengrond en gronden met een niet of weinig veraarde bovengrond aanwezig. Hier en daar begint in geulen of diepe depressies de zandondergrond dieper dan 0 cm. Ook komt plaatselijk een zanddek voor. avp Madeveengronden op ^and met humuspod^ol, beginnend ondieper dan 0 c m; G t II, III De gronden van deze eenheid treft men voornamelijk in kleine oppervlakten als depressies in het landschap aan. De 5 a 0 cm dikke bovengrond is goed veraard en bestaat uit venig zand of zandig veen. Het organische-stofgehalte bedraagt 5 a 0%. Het onderliggende veenpakket bestaat overwegend uit geoxydeerd, zwart veenmosveen. In de gewoonlijk zwak lemige zandondergrond is een duidelijke humuspodzol-b ontwikkeld. 7.. Rauwveengronden Dit zijn veengronden, waarvan de veraarde, moerige bovengrond dunner is dan 5 cm of geheel ontbreekt. Ook alle veengronden met een minerale bovengrond dunner dan 0 cm (klei-, zavel- of zanddek) zijn bij de rauwveengronden ondergebracht. Op dit kaartblad worden weideveengronden, waardveengronden, meerveengronden en vlierveengronden onderscheiden. Bij de overstroming van het veengebied is een zeer geleidelijk uitwiggende laag zeeklei over het veen afgezet. Waar de dikte van de kleilaag minder dan 0 cm is, worden de gronden tot de veengronden met een zavel- of kleidek (zie afbeelding ) gerekend. Nabij de grens met de zeekleigronden is slechts een dunne, in dit gebied humusrijke bovengrond (Al) aanwezig. Hieronder komt dan een laag grijze klei met een uiteenlopend humusgehalte. Deze gronden worden waardveengronden genoemd. Naar gelang het kleidek (verder het veengebied in) dunner wordt, neemt het organische-stofgehalte in de klei toe. Waar de matig humusarme tot humeuze bovengrond donker genoeg en tevens dikker dan 5 cm is (minerale eerdlaag) of de kleilaag over ten minste 5 cm humusrijk is, beginnen de iveideveengronden. Bij een verdere toename van het organische-stofgehalte in de klei wordt het verschil tussen de Al-horizont en het onderliggende materiaal onduidelijk. Tenslotte bestaat de bovengrond uit venige klei of kleiig veen. In dit gebied zijn deze gronden gewoonlijk goed veraard: het zijn de reeds besproken koop veengronden. Nog verder het veengebied in zijn de veengronden, o.a. door de slechte ontwatering niet meer of over onvoldoende dikte veraard. Deze vlierveengronden houden over een grote afstand nog enige kleibi j menging in de bovenlaag. WEIDEVEENGRONDEN Deze veengronden hebben een zavel- of kleidek dat binnen 0 cm overgaat in moerig materiaal. Het zavel- of kleidek is tot dieper dan 5 cm donker gekleurd en meestal humusrijk (minerale eerdlaag). Ze komen in dit gebied voor op veenmosveen, op zeggeveen, op rietveen en op zand binnen 0 cm. pvs Weideveengronden op veenmosveen; G t II Hiervan ligt een kleine oppervlakte ten noordoosten van Oudkerk en ten noorden van Niekerk. Het minerale dek is 0 tot 5 cm dik en bestaat De eenheden pvs, pvc en pvr hebben op de bodemkaart dezelfde kleur. Het verschil blijkt dus slechts uit de code. 77

80 uit kalkloze, zware klei, die tot 5 a 0 cm humusrijk is en daaronder humeus. Het veenmosveen is tot 60 a 80 cm zwart gekleurd (geoxydeerd), daaronder komt meestal zeggeveen of broekig zeggeveen voor. pvc Weideveengronden op ^eggeveen, riet^eggeveen of broekveen; Gt II De minerale bovengrond van deze gronden komt overeen met die van de vorige eenheid. De veenondergrond bestaat echter uit geelbruin, fijn zeggeveen. Ten westen van de Groote en de Kleine Wielen wordt in het veen een kleibandje van 0 a 0 cm dikte aangetroffen. Ten noorden van Kootstertille worden deze gronden ook in associatie met koopveengronden op zand (hvzo-) gevonden. Een profiel met Gt II ten westen van de Groote Wielen ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) All Ag O cm 0 cm zeer donker grijsbruine (0YR/), viltige zodelaag zeer donker grijsbruine (0YR/), humusrijke, kalkloze, zware klei; veel duidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cllg 0 5 cm donkergrijze (0YR/), humeuze, kalkloze, zware klei; veel zeer duidelijke roestvlekken; vrij scherp overgaand in Dl 5 60 cm donkerbruin (7,5YR/), geoxydeerd zeggeveen; vrij scherp overgaand in DG cm bruin (7,5YR/), niet-geoxydeerd zeggeveen; vrij scherp overgaand in DG cm donker groengrijze (5GY/), humusarme, kalkloze, zware klei; ongerijpt; vrij scherp overgaand in DG 90 0 cm donker roodbruin (5YR/), niet-geoxydeerd fijn zeggeveen. pvr Weideveengronden op rietveen of ^eggerietveen ; Gt II Van deze gronden ligt één vlakje ten westen van Suawoude in de bedding van een vroegere kreek. Onder de ca. 0 cm dikke, humusrijke bovengrond wordt veelal kleihoudend rietveen en/of zeggerietveen aangetroffen. Door de zeer goede doorlatendheid van het veen is de gemiddeld laagste grondwaterstand (ca. 50 cm - mv) ongeveer gelijk aan het slootwaterpeil in de zomermaanden. pvz Weideveengronden op %and, beginnend ondieper dan 0 cm; Gt II, III Gronden van deze eenheid liggen vooral verspreid op de overgang van de veengronden naar de zandgronden. Een associatie met eenheid vwz wordt ten oosten van Twijzelerheide aangetroffen. De samenstelling van de minerale bovengrond is ongeveer hetzelfde als die van eenheid pvs. Alleen bevat hij meer matig fijn zand, vooral dicht tegen de grens met de zandgronden. Het veenpakket bestaat grotendeels uit zwart, geoxydeerd veenmosveen, ten westen van Oenkerk uit zeggeveen; plaatselijk komt broekig veen voor. In de leemarme of zwak lemige zandondergrond is meestal een humuspodzol ontwikkeld. Bij Oudkerk en Boerakker komt plaatselijk op ca. l m diepte keileem voor (toevoeging... x). WAARD VEENGRONDEN Waardveengronden hebben, evenals de weideveengronden, een zavel- of kleidek (meer dan 8% lutum), dat binnen 0 cm overgaat in moerig materiaal. In dit zavel- of kleidek is echter geen minerale eerdlaag ontwikkeld en de humusrijke bovengrond is dunner dan 5 cm. Ze komen in dit gebied voor op veenmosveen, op zeggeveen en op zand binnen 0 cm. De eenheden pvs, pvc en pvr hebben op de bodemkaart dezelfde kleur. Het verschil blijkt dus slechts uit de code. 78

81 kvs Waardveengronden op veenmosveen; Gt II, III Van deze gronden ligt een kleine oppervlakte ten westen van Rinsumageest en ten noorden en ten zuiden van Niekerk. Het 0 a 0 cm dikke minerale dek bestaat tot ca. 0 cm meestal uit humusrijke, kalkloze, zware of plaatselijk lichte klei. Hieronder ligt compacte, grijze, humeuze tot humusarme, kalkloze, zware tot zeer zware klei met een sterk zwel- en krimpvermogen (knipklei). Bij droogte worden prismatische structuurelementen gevormd, die in het najaar en in de winter weer dichtzwellen. Deze eigenschappen hangen nauw samen met het knip karakter van de klei (zie..). De overgang van het minerale dek naar de veenondergrond is meestal vrij scherp. Het veen bestaat merendeels uit veenmosveen. Plaatselijk komt op ca. 80 cm diepte een humeuze kleilaag ter dikte van 0 cm voor. Binnen 0 cm wordt hier en daar zeggeveen of broekig veen aangetroffen. kvc Waardveengronden op ^eggeveen, riet^eggeveen of broekveen; G t I, II Gronden van deze eenheid liggen op kaartblad 6 West als een rand langs het knipklei-op-veengebied en op kaartblad 6 Oost in een aantal vlakjes op de overgang naar de zandgronden. De samenstelling van de minerale bovengrond komt geheel overeen met die van eenheid kvs. De veenondergrond bestaat merendeels uit geelbruin, fijn zeggeveen, soms overgaand in broekig veen. Langs geulen, zoals o.a. ten zuidoosten van Leeuwarden, op de grens met kaartblad West, komt rietzeggeveen voor. Plaatselijk treft men tussen het minerale dek en het veen 0 a 0 cm venige klei aan, die gedeeltelijk uit katteklei kan bestaan (Van Dodewaard en Kutten, 97). Een profiel met Gt II ten westen van Giekerk ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Al O cm zeer donker grijze (0YR/), viltige zodelaag ACg cm donker grijze (0YR.5/), zeer humeuze, kalkloze, lichte klei; enkele potscherfjes; veel zeer duidelijke roestvlekken; vrij scherp overgaand in Alb cm zwart (0YR/) veenlaagje (oud oppervlak) Cgb 5 cm zeer donker grijsbruine (0YR/), zeer humeuze, kalkloze, zeer zware klei; veel duidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Dlb 5 55 cm donker roodbruin (5YR/), fijn zeggeveen met wat lutumbijmenging; vrij scherp overgaand in DG cm donkergrijze (5Y/), humeuze, kalkloze, zware klei; vrij scherp overgaand in DG cm zeer donker bruin (7.5YR/), niet-geoxydeerd zeggeveen; geleidelijk overgaand-in DG 75 0 cm donker roodbruin (5YR/), niet-geoxydeerd zeggeveen. kvz Waardveengronden op %and, beginnend ondieper dan 0 cm; G t /, // Deze gronden liggen op beide kaartbladen verspreid op de overgang naar de zandgronden. Er komen associaties voor met koopveengronden op zeggeveen (hvc -o), met vlierveengronden op zand zonder humuspodzol (Vz -c>) en met humuspodzol (Vp H>). Het minerale dek komt vrijwel overeen met dat van eenheid kvs,maar er komt meer matig fijn zand in voor, vooral tegen de grens met de zandgronden. Het veenpakket bestaat voornamelijk uit zwart, geoxydeerd veenmosveen. In de leemarme of zwak lemige zandondergrond is meestal een humuspodzol aanwezig. Bij Rinsumageest begint op veel plaatsen tussen ca. De eenheden kvs en kvc hebben op de bodemkaart dezelfde kleur. Het verschil blijkt dus slechts uit de code. 79

82 00 en 0 cm keileem (toevoeging... x). De ten dele uitgeveende gronden (toevoeging -o) ten zuiden van Gerkesklooster hebben een zeer ongelijke ligging. In tegenstelling met het aangrenzende, eveneens gedeeltelijk uitgeveende gebied (associatie kvz/vp), waar het minerale dek over het veen uitwigt, is het betrekkelijk dikke dek hier na de vervening teruggestort. In niet verveende delen is de kleilaag plaatselijk zelfs dikker dan 0 cm. MEERVEENGRONDEN Meerveengronden hebben een zanddek (minder dan 8% lutum) dat binnen 0 cm overgaat in moerig materiaal. zvs Meerveengronden op veenmosveen; Gt II Van deze gronden ligt een kleine oppervlakte tussen Leeuwarden en Hardegarijp. Het is een ten dele uitgeveend gebied dat na egalisatie is bezand. Dit zanddek is 0 a 0 cm dik en bestaat uit humusarm, zwak lemig, matig fijn zand (Dontje en Van den Hurk, 968). Het onderliggende veenpakket bestaat overwegend uit veenmosveen, soms uit moeilijk herkenbaar veen. zvp Meerveengronden op %and met humuspodzol, beginnend ondieper dan 0cm;GtII Deze gronden komen in ligging en samenstelling van het zanddek overeen met die van eenheid zvs. Het onderliggende veenpakket is dunner en bestaat overwegend uit veenmosveen. In de voornamelijk leemarme of zwak lemige, fijnzandige ondergrond is een duidelijke humuspodzol ontwikkeld. VLIER VEENGRONDEN Vlierveengronden hebben een moerige bovengrond, die niet of ondieper dan 5 cm is veraard. Ze komen op dit kaartblad voor op veenmosveen, op zeggeveen en op zand zonder of met een humuspodzol. Ze liggen zowel in uitgeveende als in niet uitgeveende gebieden. Vs Vlierveengronden op veenmosveen; G t II Een kleine oppervlakte van deze vlierveengronden ligt in een natuurreservaat ten noorden van Veenwouden. Het betreft een ten dele uitgeveend gebied, gelegen in een depressie van de pleistocene zandondergrond. De bovengrond is slechts ca. 0 cm veraard en bevat enig lutum, afkomstig van de na de vervening teruggestorte, kleiige bovengrond. Het enigszins moeilijk herkenbare veenmosveen rust op een diepte van 60 a 00 cm op niet-geoxydeerd, broekig veen. Vc Vlierveengronden op ^eggeveen, riet^eggeveen of broekveen; G, II, III ^ Van deze gronden liggen twee kleine vlakjes tussen het Bergumermeer en de Leijen en een groter ten noorden van Hardegarijp. Ze zijn ten dele uitgeveend. De bovengrond is slechts 5 a cm veraard en heeft enige lutumbijmenging. Hieronder bevindt zich merendeels donkerbruin, fijn zeggeveen, dat dieper dan 5 a 55 cm geelbruin gekleurd en niet-geoxydeerd is. In het uitgeveende gebied ten noorden van Hardegarijp, dat naderhand De eenheden Vs en Vc hebben op de bodemkaart dezelfde kleur. Het verschil blijkt dus slechts uit de code. 80

83 is geëgaliseerd (toevoeging <H), bestaat het veenpakket tot 60 a 80 cm uit moeilijk herkenbaar, mesotroof veen. Daaronder bevindt zich 0 a 0 cm gyttja en/ of matig fijn zand met hierin soms venige laagjes. Hieronder begint hypnaceeënveen (hotteveen). Vz Vlierveengronden op %and ponder humuspod^pl, beginnend ondieper dan 0 cm; G, II, III * Deze gronden liggen in het veengebied ten noordwesten van Hardegarijp-Veenwouden, bij Kootstertille, ten noorden van Surhuisterveen (vergraven ~t>), gedeeltelijk in associatie met waardveengronden op zand (kvz) en ten noorden van Tolbert. Een gedeelte van deze gronden is uitgeveend. De bovengrond is slechts 5 a cm veraard en bevat wat lutum. Ten noorden van Hardegarijp is een deel van de bovengrond dun (< 5 cm) bezand (toevoeging s...). Een groot deel van de overige gronden is hier naderhand geëgaliseerd (toevoeging <H). In het niet uitgeveende gedeelte bestaat het veenpakket merendeels uit donkerbruin, fijn zeggeveen, dat dieper dan 50 a 60 cm geelbruin van kleur en niet-geoxydeerd is. Het uitgeveende gedeelte heeft een zeer sterk wisselende profielopbouw. De bovenste 0 cm bestaat meestal uit veenmosveen, dan volgt tot ca. 80 cm zeggeveen en/of leemarm, matig fijn zand. Hieronder ligt plaatselijk een 0 cm dikke laag venig materiaal of gyttja. Nog dieper komt veelal bruin, zwak of sterk lemig, matig fijn zand, hier en daar met venige laagjes. Plaatselijk treft men dieper dan 00 cm hypnaceeënveen (hotteveen) of keileem (toevoeging... x) aan. In het niet uitgeveende gebied is onder het veenpakket soms een ca. 0 cm dikke meerbodemlaag aanwezig. De zandondergrond bestaat hier uit bruin, zwak lemig, matig fijn zand. Een onzuiverheid vormt de aanwezigheid van een duidelijke podzol in de zandondergrond. Verder is de veenlaag in de uitgeveende gebieden plaatselijk dunner dan 0 cm en begint de zandondergrond in het nietuitgeveende gebied ten noorden van Veenwouden hier en daar dieper dan 0 cm. Vp Vlierveengronden op %and met humuspod^pl, beginnend ondieper dan 0 cm; Gt II Deze gronden liggen ten noorden en ten westen van Hardegarijp, ten noorden van Veenwouden en van Surhuisterveen; op veel plaatsen zijn ze gedeeltelijk uitgeveend. Ten zuiden van Gerkesklooster vormen ze een associatie met waardveengronden op zand (kvz -t>). De bovengrond is vrijwel hetzelfde als die van eenheid Vz, met eveneens ten noorden van Hardegarijp een dun zanddek (toevoeging s...). Het veenpakket bestaat overwegend uit veenmosveen. In de leemarme of zwak lemige zandondergrond is een duidelijk humuspodzol ontwikkeld. Plaatselijk is ondieper dan 0 cm keileem aanwezig (toevoeging... x). Enkele gebieden met uitgeveende gronden zijn naderhand geëgaliseerd (toevoeging <H). De eenheden Vz en Vp hebben op de bodemkaart dezelfde kleur. Het verschil blijk dus slechts uit de code. 8

84 8 Moerige gronden Moerige gronden hebben een minder dan 0 cm dikke, moerige bovengrond of een 0 a 0 cm dikke, moerige tussenlaag onder een 0 a 0 cm dik zand-, zavel- of kleidek. De moerige gronden vormen de overgang van de veengronden naar de pleistocene zandgronden (zie afbeelding ), zijn restveengronden in uit- of afgeveende gebieden, of gronden in droogmakerijen, waar een meer of minder kleiigê laag verslagen veen aan het oppervlak ligt. De moerige gronden worden onderverdeeld in moerige podzolgronden en moerige eerdgronden. 8. Moerige podzolgronden Bij de moerige podzolgronden is in de zandondergrond een duidelijke humuspodzol-b (zie 9.) aanwezig. kwp Moerige podzolgronden met een %avel- of kleidek en een moerige tussenlaag; Gt I, II, //////, ///, V, V* Deze komen voor nabij de grens tussen het klei- en het dekzandgebied. Het zavel- of kleidek is meestal 0 a 0 cm dik. Omdat de pleistocene zandondergrond vrij ondiep voorkomt, is het humeuze of humusrijke, kalkloze zavel- of kleidek vrijwel overal vermengd met dekzand. Hierdoor ontstaat verschil in zwaarte; het lutumgehalte varieert van 8% op de hoogste ruggen tot meer dan 5% in de lager gelegen delen. De dikte van de meestal verweerde, moerige laag is ook verschillend. Over het algemeen is hij 0 a 0 cm dik. De pleistocene zandondergrond bestaat uit leemarm, zwak of sterk lemig, matig fijn dekzand, waarin een duidelijke humuspodzol-b is ontwikkeld. In de omgeving van o.a. Rinsumageest, Twijzel en Niekerk komt keileem in de ondergrond voor (toevoeging... x). Een onzuiverheid vormen enkele lager gelegen delen in het gebied bij Oudkerk, waar het zavel- of kleidek 0 a 60 cm dik is. Verder is de moerige tussenlaag op de laagste plaatsen wel eens dikker dan 0 cm of ontbreekt, zoals plaatselijk op de hoger gelegen delen van de zandrug ten zuiden van Oudkerk. vwp Moerige podzolgronden met een moerige bovengrond; Gt II, IIj III, III, V, V* Deze gronden komen voornamelijk voor tussen de veengronden en de hoger gelegen pleistocene zandgronden. Ten noorden van het Bergumer- 8

85 meer vormen ze een associatie met moerige podzolgronden op zand (vwz); tussen Veenwouden en Giekerk met vlakvaaggronden (Zn). De ca. 0 a 0 cm dikke, moerige bovengrond is meestal vrij goed veraard en bevat vrij veel matig fijn zand. Dit zand is afkomstig uit de ondiep voorkomende dekzandondergrond en gedeeltelijk uit de sloten. In het leemarme tot sterk lemige, matig fijne zand onder de moerige bovengrond is een duidelijke humuspodzol-b aanwezig. Veelvuldig komt ondieper dan 0 cm keileem voor (toevoeging... x). Een onzuiverheid vormen plaatsen waar de moerige laag dikker dan 0 cm is en dekzandopwelvingen, waar de moerige bovengrond ontbreekt. Een profiel met Gt III ten noorden van Suawoude ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 5) Aan O cm zwart (0YR/), venig, zeer sterk lemig, zeer fijn zand; vrij scherp overgaand in Alb cm zwart (0YR/), matig humeus, sterk lemig, zeer fijn zand; vrij scherp overgaand in Bb 75 cm donker geelbruin (0YR/), uiterst humusarm, sterk lemig, zeer fijn zand; geleidelijk overgaand in Cl b 75 0 cm licht olijf bruin (,5Y5/), uiterst humusarm, leemarm, matig fijn zand. zwp Moerige podzolgronden met een humushoudend ^anddek en een moerige tussenlaag; Gt III, V De gronden van deze eenheid worden verspreid in het zandgebied aangetroffen. Een associatie met veldpodzolgronden (Hn) komt voor bij Harkema-Opeinde. Ze liggen in afgeveende depressies of op de overgang van de veengronden naar de pleistocene zandgronden. Ze zijn ontstaan, doordat een zandig 'mestdek' op de veenlaag is gebracht. Dit hu musrijke, plaatselijk humeuze, 5 a 0 cm dikke dek is veelal vrij homogeen van kleur. Het bevat soms baksteenresten, leem of kleibrokjes. De onderliggende veenlaag bestaat meestal uit zwart, sterk geoxydeerd veenmosveen; soms is de veensoort niet meer te herkennen. De zandondergrond met een duidelijke humuspodzol bestaat uit zwak of sterk lemig, matig fijn zand. Leemarm zand wordt alleen ten westen van Suawoude aangetroffen. Waar keileem binnen 0 cm voorkomt, is dit aangegeven met de toevoeging... x. 8. Moerige eerdgronden In dit gebied hebben de moerige eerdgronden een ondergrond van nietgerijpte zavel of klei (Wo) ö.f een zandondergrond zonder duidelijke humuspodzol-b. Wo Moerige eerdgronden met een moerige bovengrond of moerige tussenlaag op niet-gerijpte %avel of klei; Gt II De gronden van deze eenheid liggen als een kreekopvulling ten oosten van Leeuwarden en in de Hempensermeerpolder. De bovengrond bestaat uit humeuze of humusrijke, kalkloze klei. Tussen 0 en 50 cm diepte komt merendeels venige klei, kleiig veen of geoxydeerd, onherkenbaar veen voor. Dieper dan ca. 50 cm ligt een humeuze, kalkloze, zware kleilaag met plaatselijk kattekleivlekken, die ondieper dan ca. 70 cm slechts half gerijpt is. Tussen 80 en 0 cm begint niet-geoxydeerd zeggeveen (toevoeging... v). Als onzuiverheid ontbreekt plaatselijk de kleilaag op 50 cm; ook zijn er plaatsen waar de bovengrond niet moerig is. 8

86 kwz Moerige eerdgronden met een %avel- of kleidek en een moerige tussenlaag op ^and; Gt III Deze gronden liggen ten noorden van Grootegast en ten westen van Doezum. De bovengrond bestaat uit humusrijke, kalkloze lichte zavel. Tussen 0 en 50 cm bevindt zich veelal onherkenbaar, sterk verweerd, zwart veen, dat rust op humusarm, zwak lemig, zeer fijn zand. Op de meeste plaatsen begint ondieper dan 0 cm keileem (toevoeging... x). zwz Moerige eerdgronden met een ^anddek en een moerige tussenlaag op %and; G t III Hiervan ligt slechts één vlakje, in een depressie ten oosten van Grootegast. De 5-0 cm dikke bovengrond bestaat uit zwart, humeus tot humusrijk, lemig, matig fijn zand. Tussen 0 en 50 cm bevindt zich veelal onherkenbaar, sterk verweerd, zwart veen. De zandondergrond bestaat uit zwak lemig, zeer fijn zand. Binnen 0 cm begint keileem (toevoeging... x). vwz Moerige eerdgronden met een moerige bovengrond op %and; Gt II, II j III, III, V Deze gronden liggen overwegend in lage, natte terreingedeelten in het pleistocene zandgebied of op de overgang hiervan naar de veengronden. Tussen Hoogzand en Tolbert is een aantal van oorsprong glaciale dalen opgevuld geweest met broekveen, dat is afgegraven, zodat minder dan 0 cm moerig materiaal is overgebleven. Deze moerige eerdgronden worden aangetroffen in associatie met weideveengronden op zand (pvz) en met moerige podzolgronden (vwp). De 5 a 0 cm dikke, moerige bovengrond is vrij goed tot matig veraard. Op veel plaatsen bevat de bovenste 5 cm wat klei. De zandondergrond bestaat veelal uit lemig, matig fijn zand. Buiten de genoemde dalen begint op veel plaatsen tussen 50 en 0 cm keileem (toevoeging... x). Binnen deze moerige eerdgronden komen plekken voor, waar de moerige laag boven het pleistocene zand of boven de keileem vrijwel ontbreekt. Een profiel met Gt II ten zuiden van Twijzelerheide ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 6) Alg O 0 cm zeer donker bruine (0YR/), venige klei; weinig, onduidelijke roestvlekken; vrij scherp overgaand in Clg 0 80 cm lichtgrijs (,5Y7/), uiterst humusarm, sterk lemig, matig fijn zand; veel, zeer duidelijke roestvlekken; matig scherp overgaand in DG 80 0 cm groengrijs (5G5/), uiterst humusarm, kleiig, zwak lemig, matig fijn zand (keizand); slechts ten dele geaëreerd. 8

87 P o dalgronden In Nederland geeft men de naam podzol aan gronden waarin een inspoelings-horizont (B) voorkomt, die is ontstaan door inspoeling van organische stof, al dan niet te zamen met ijzer en aluminium. De onderverdeling berust op de aard van de bodemvormende processen, op de dikte van de humushoudende bovengrond en op de textuur. 9. Bodemvormende processen Wanneer de neerslag groter is dan de verdamping, vindt in een deel van het jaar een neerwaarts gerichte waterstroming in de grond plaats. Daardoor kunnen in water oplosbare stoffen naar beneden worden verplaatst en geheel of gedeeltelijk uitspoelen. Dit is o.a. het geval met een deel van de organische stof, nadat die door microbiologische activiteit verandering heeft ondergaan. Ook sommige ijzer- en aluminiumverbindingen kunnen in beweeglijke vorm komen en met de humus naar beneden worden vervoerd. Als gevolg van deze uitspoeling ontstaat onder de Al een horizont, waaruit humus, ijzer en aluminium geheel of gedeeltelijk zijn verdwenen. Dit is de zogenaamde lood^andlaag of ^- hori^pnt (afb. ). Onder bepaalde omstandigheden kan een deel van de uitgespoelde stoffen onder de A weer worden afgezet in een inspoelings- of B-horizont. Dit proces noemt men pod^okring. In afwijking van vele andere indelingssystemen is in Nederland de nadruk gevallen op de aard van de podzol-b als differentiërend kenmerk. De reden hiervan is, dat de aard van de Al- en A-horizont als differentiërend kenmerk meestal weinig geschikt is. Door ontginning zijn namelijk de typische podzolkenmerken die in de A-horizont aanwezig waren, veelal verdwenen. Een grond wordt eerst dan tot de podzolgronden gerekend, indien de inspoelingshorizont (podzol-b) goed is ontwikkeld. Deze laag moet daartoe aan bepaalde eisen voldoen. Daarbij geldt als regel dat de dikte groter moet zijn naarmate het kleurverschil tussen de B-horizont en de C-horizont geringer en daarmede het gehalte aan ingespoelde organische stof lager is (De Bakker en Schelling, 966). De gronden met een duidelijke podzol-b die overdekt zijn met meer dan 0 cm veen zijn echter tot de veengronden gerekend (hoofdstuk 7); indien een moerige bovengrond of een moerige tussenlaag aanwezig is, behoren ze tot de moerige gronden (hoofdstuk 8). In dit gebied bestaat de organische stof in de B-horizont uitsluitend uit ingespoelde, amorfe humus, die in disperse vorm is verplaatst. Deze gronden heten humuspod^plgronden. Ze zijn in dit gebied alle ontstaan 85

88 Foto Stiboka R-6 yi/z>. Humuspod^plgrond op een jonge dck^andrug bij Giekerk. De humiishondmde bovmgrond is ca. 0 cm dik. Hieronder ligt een bleke uitspoelingshori^pnt (A) boven de 0 a 5 cm dikke inspoelings- (B) horizont. Op ca. 75 cm komt een laag van Usselo ( < ), gevormd in bet Allerod Interstadiaal, voor. onder invloed van het grondwater. Daardoor ontbreken ijzerhuidjes op de zandkorrels onder de B-horizont. De bleke zandkorrels worden vaak overdekt door vaalbruine, vervloeide humus. 9. De indeling van de humuspodzolgronden De humuspodzolgronden worden onderverdeeld naar de dikte van de humushoudende bovengrond en naar de textuur. Er is onderscheid gemaakt tussen gronden met een dunne (dunner dan 0 cm) en een matig dikke (0-50 cm) humushoudende bovengrond (Al-horizont), resp. veldpodzolgronden en laarpodzolgronden genoemd. De bedoeling hiervan is de jonge ontginningen met een dunne bovengrond te scheiden van de oudere, die door ophoging en/of een diepe grondbewerking een dikkere bovengrond hebben. De jonge ontginningen hebben veelal een geploeg- 86

89 de of gespitte, heterogene bovengrond, terwijl de oudere ontginningen een veel homogenere bovengrond bezitten, die is ontstaan door enige ophoging met potstalmest of soms door menging met restveen. Voor een verdere onderverdeling is de korrelgrootteverdeling van het zand van belang. Deze wordt weergegeven door middel van de mediaan (M50-cijfer) van de zandfractie (zie..) en van het leemgehalte, dat wil zeggen het percentage < 50 /um (zie..). In dit gebied komen alleen fijnzandige humuspodzolgronden voor, die leemarm of zwak lemig, dan wel sterk lemig zijn. 9. De eenheden van de humuspodzolgronden Verreweg het grootste deel van het dekzandgebied wordt ingenomen door humuspodzolgronden. Naar de dikte van de humushoudende bovengrond en de lemigheid zijn vier eenheden onderscheiden. Hiervan hebben de relatief hoger liggende podzolgronden vaak scherp begrensde horizonten en meestal een vaste of verkitte, zwarte tot roodbruine B-laag. De relatief lager liggende podzolgronden hebben meestal minder scherp begrensde horizonten en meer donkerbruine tot bruine B-lagen. VELDPODZOLGRONDEN Hn Veldpod^plgronden; leemarm en %ivak lemig fijn ^and; Gt II, /ƒ////, ///, IV, V*, VI, VII Deze gronden liggen verspreid in het pleistocene zandgebied, vaak nabij de grens met de veengronden. Ze zijn overwegend gevormd in jong dekzand. De verschillen in grondwatertrap zijn min of meer een weerspiegeling van het microreliëf, zoals ten noorden van Giekerk. Bij Surhuisterveen treft men deze veldpodzolgronden aan in een met fluviatiel zand opgevuld, voormalig glaciaal dal. Verder komen ze voor in associatie met moerige podzolgronden (zwp), met gooreerdgronden (pzn) en met keileem in de ondergrond in associatie met vlakvaaggronden (Znx). De ca. 5 cm dikke, meestal zeer humeuze bovengrond is overwegend zwak lemig. Door enige overslibbing is ten noorden van Giekerk klei in de bovengrond aanwezig (toevoeging k...). Op veel plaatsen ligt daaronder een ca. 0 cm dikke, grijze, humusarme A-horizont. Elders is deze in de bovengrond opgenomen. De humusarme en leemarme B-horizont is donkerbruin van kleur en veelal ca. 0 cm dik. In de hoogste terreingedeelten, vooral met grondwatertrap VI en VII, is de B het dikst en soms vast en verkit. De onderliggende B-, BC- en C-horizonten bestaan veelal uit humusarm, leemarm of zwak lemig, fijn zand. Verspreid worden voor zandwinning afgegraven percelen (toevoeging ^ ) aangetroffen. Hn Veldpodzolgronden; lemig fijn %and; Gt I, II, III, V, V*, VI Deze gronden liggen ten zuiden van Dokkum, rondom Rinsumageest, in de omgeving van Bergum en in vrij grote oppervlakten in het pleistocene zandgebied van blad 6 Oost. Het betreft overwegend plaatsen waar het zwak en sterk lemige, fijne oude dekzand aan of dicht nabij het maaiveld ligt. Elders is wat sterk lemig, soms iets lutumhoudend materiaal opgebracht, waardoor een sterk lemige bovengrond op overigens zwak lemig materiaal rust. De 5 a 0 cm dikke, humushoudende bovengrond (Al-horizont) is meestal humeus of humusrijk en bevat 0 a 5% leem. Door overslibbing 87

90 komt, behalve in veenontginningsgebieden en afgegraven percelen, op veel plaatsen in de bovengrond wat lutum of een kalkloze zavel- of kleilaag met 8-5% lutum (toevoeging k...) voor. Dit dek kan zowel humusarm als humeus zijn. De bruine, lemige B-horizont is meestal ca. 0 cm dik. Op veel plaatsen treft men tussen 60 en 0 cm stugge, matig fijnzandige keileem en soms potklei aan (toevoeging... x). Hier en daar liggen ten behoeve van de zandwinning afgegraven percelen (toevoeging ^ ). Als onzuiverheid komen ten noordoosten van Rinsumageest en ten noordwesten van Westergeest zavel- of kleidekken voor van 0 a 55 cm dikte. Een profiel in jong dekzand met Gt VI ten zuidoosten van Tietjerk ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 7) Al O 0 cm zeer donker bruin (0YR/), humusrijk, sterk lemig, matig fijn zand met enige kleibi j menging; vrij scherp overgaand in B 0 6 cm donker roodbruin (5YR/), matig humusarm, sterk lemig, matig fijn zand; geleidelijk overgaand in B 6 5 cm donkerbruin (7,5YR/), zeer humusarm, zwak lemig, matig fijn zand; geleidelijk overgaand in BC 5 0 cm bruin okerkleurig (7,5Y5/6), zeer humusarm, zwak lemig, zeer fijn zand. Een profiel in oud dekzand op keileem met Gt V* ten westen van Niebert ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 8) Aan O 8 cm zwart (0YR/), zeer humeus, sterk lemig, matig fijn zand; vrij scherp overgaand in Bb 8 50 cm donker roodbruin (5YR/), matig humeus, zeer sterk lemig, zeer fijn zand; vrij scherp overgaand in Dlg 50 8 cm licht groengrijze (7,5Y6/), uiterst humusarme, kalkloze, lichte zavel (keileem); weinig, duidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Dg 8 0 cm groengrijze (7,5Y5/), uiterst humusarme, kalkloze, zware zavel (keileem); matig veel, duidelijke roestvlekken. LAARPODZOLGRONDEN chn Laarpod^plgronden; leemarm en %>vak lemig fijn %and; Gt II, III, III\V, IV, V, V*, VI, VII Deze gronden treft men aan in het pleistocene zandgebied ten dele op jonge dekzandruggen. Het reliëf komt op de kaart enigszins tot uiting in de afwisseling van grondwatertrappen. Ten zuiden van Dantumawoude ligt een vrij hoge zandrug waarvan een gedeelte is afgegraven (toevoeging ^ ). De 0-0 cm dikke, humeuze of humusrijke bovengrond bevat -5% humus. Het leemgehalte varieert van enkele procenten tot ca. 7%. De leemarme B-horizont is over het algemeen goed ontwikkeld en komt overeen met de B-horizont in de leemarme veldpodzolgronden. Een meer of minder harde inspoèlingslaag (waterhard) in de C-horizont vindt men vooral waar op ca. 0 cm of ondieper een sterk lemige laag ligt. Dit is o.a. het geval bij Dantumawoude. Keileem ondieper dan 0 cm (toevoeging... x) treft men bij Dokkum en Tolbert aan. In de meeste vlakken komen kleine of grote gedeelten voor waar percelen zijn afgezand (toevoeging ^ ). Als onzuiverheid komen hier veldpodzolgronden voor. Een profiel met Gt VI in Dantumawoude ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 9) Aan O 7 cm zeer donker grijsbruin (0YR/), matig humeus, zwak lemig, matig fijn zand; vrij scherp overgaand in Ab 7 58 cm licht grijsgeel (0YR7/), humusarm, leemarm, matig fijn zand; vrij scherp overgaand in 88

91 Bb cm geelbruin (0YR5/), uiterst humusarm, leemarm, matig fijn zand; vrij scherp overgaand in Bb 90 0 cm donkerbruin (0YR/), uiterst humusarm, leemarm, matig fijn zand; verkit (waterhardlaag). chn Laarpod^olgronden; lemig fijn %and; Gt II, /, III, //// K, F, F*, VI Het grootste deel van de zandgronden, zowel op blad 6 West als op 6 Oost bestaat uit deze eenheid. Het zwak en sterk lemige, fijne oude dekzand ligt hier aan of nabij het oppervlak. Dit is zwak golvend, wat op de bodemkaart ten dele tot uiting komt in de afwisseling van grondwatertrappen binnen één gebied. De golvingen in het terrein worden veroorzaakt door het onregelmatige reliëf van de keileemondergrond en door een dunner of dikker pakket oud dekzand. De homogene, donkere, humushoudende bovengrond (Aan) bevat 5 a 0% organische stof en is 0 a 0 cm dik. Een A-horizont ontbreekt meestal; de Aan-horizont ligt gewoonlijk direct op de bruine, humusarme B-horizont. In de ondergrond komt vaak minder lemig en wat minder fijn zand voor. Op veel plaatsen begint keileem (met erboven vaak 0 a 0 cm keizand) of soms potklei ondieper dan 0 cm (toevoeging... x). Hier en daar zijn percelen afgegraven (toevoeging ^ ). Binnen deze percelen is de humushoudende bovengrond plaatselijk dunner dan 0 cm. Ten zuiden van Suameer ligt als onzuiverheid een niet afgegraven restant van een jonge dekzandrug met zwak lemige humuspodzolgronden en Gt VIL Deze eenheid komt ook voor in associatie met beekeerdgronden (pzgx) ten zuidwesten van Harkema-Opeinde. Een profiel met Gt V* ten noorden van Bergum ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 0) Aan O cm zeer donker bruin (0YR/), humusrijk, sterk lemig, matig fijn zand met tussen 0 en cm enkele veenbrokjes; weinig onduidelijke roestvlekken; vrij scherp overgaand in Bb 85 cm donker geelbruin (0YR/), matig humeus, sterk lemig, zeer fijn zand; onregelmatige overgang naar Dg 85 0 cm licht groengrijze (7,5Y6/), uiterst humusarme, kalkloze, matig fijnzandige, lichte zavel (stugge keileem); weinig, zeer duidelijke roestvlekken langs afgestorven wortels. Een profiel met Gt V* ten zuiden van Zandbulten ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. l'l) Aan O 8 cm zeer donker bruin (0YR/), zeer humeus, sterk lemig, matig fijn zand; vrij scherp overgaand in Bb 8 6 cm zeer donker bruin (0YR/), zeer humeus, zeer sterk lemig, matig fijn zand; geleidelijk overgaand in Bb 6 5 cm donkerbruin (7.5YR/), matig humeus, sterk lemig, matig fijn zand; vrij scherp overgaand in Dg 5 0 cm licht groengrijze (7.5Y6/), humusarme, kalkloze, lichte, dieper dan 7 cm zware zavel (keileem); matig veel, duidelijke roestvlekken. ') Het kaartvlak met Gt IV ten westen van De Leijen (tussen de coördinaten 97 en 98) heeft op het aangrenzende kaartblad West abusievelijk Gt III en toevoeging... x. 89

92 io Dikke eerdgronden Dikke eerdgronden zijn gronden met een humushoudende bovengrond die dikker is dan 50 cm. In dit gebied bestaan ze uit zand (materiaal met minder dan 8% lutum) en worden enkeerdgronden genoemd. 0. Ontstaan Voor de invoering van de kunstmest bemestte men de bouwlanden en ook een deel van de graslanden met potstalmest. Deze bestond uit een mengsel van stalmest, huisafval, bosstrooisel, heideplaggen en dikwijls ook vrij veel zand. De eeuwenlange bemesting met dit materiaal leidde er toe dat de bouw- en graslanden geleidelijk werden opgehoogd en dat dikke humushoudende bovengronden ontstonden. Afhankelijk van de aard en de hoeveelheid van de gebruikte mest en de duur van de ophoging, vertoont het dek grote verschillen in dikte, kleur, humusgehalte en textuur. In het onderste deel van de humushoudende bovengrond is bij veel enkeerdgronden de Al van het oude profiel of de cultuurlaag van de eerste ontginning nog te herkennen. Deze laag onderscheidt zich door een wat hoger humusgehalte en een wat donkerder kleur van het erboven gelegen mestdek. 0. Indeling De dikke eerdgronden zijn verdeeld in lage en hoge enkeerdgronden naar de diepte waarop het grondwater voorkomt. In het gebied van de kaartbladen 6 West en 6 Oost komen alleen hoge enkeerdgronden voor; deze hebben een gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 0 cm (Gt IV, V en hoger). Ze zijn zwart van kleur. 0. De eenheden van de dikke eerdgronden HOGE ZWARTE zez ENKEERDGRONDEN Hoge %warte enkeerdgronden; leemarm en %wak kmig fijn %and; G t VI Van deze gronden ligt een oppervlakte in het jonge dekzandgebied bij Oudkerk. De zeer donker bruine bovengrond bevat a 7% humus, is overwegend zwak lemig, matig fijnzandig en varieert in dikte van 50 tot 80 cm. Onder het merendeels opgebrachte, humushoudende dek bevindt zich leemarm, matig fijn zand. In de bovenste 0 cm hiervan is vaak een humuspodzol-b aanwezig. 90

93 zez Hoge %warte enkeerdgronden; lemig fijn %and; Gt IV, V, V*, VI Deze gronden liggen voornamelijk in het gebied met oud dekzand, speciaal nabij de oude bewoningskernen. De zeer donker grijsbruine bovengrond is overwegend zwak of sterk lemig, varieert in dikte van 50 tot 90 cm en bevat tot 6% humus. Dicht bij de grens met de kleigronden of de moerige gronden met een kleidek, komt in het dek enige lutumbi j menging voor (aanhangsel, analyse nr. 5), doordat het betrekkelijk laag gelegen bouwland in het verleden nu en dan overstroomde. Ook waar de keileemondergrond ondiep ligt, kan enige lutumbijmenging voorkomen. Dit is afkomstig van materiaal dat uit diepe greppels of sloten is opgebracht. In de lemige zandondergrond is vaak een humuspodzol-b aanwezig. Een leemarme ondergrond treft men o.a. aan bij Akkerwoude en bij Bergum. Op veel plaatsen komt ondieper dan 0 cm keileem voor (toevoeging... x). In het hoogste terreingedeelte bij Eestrum is de humushoudende bovengrond plaatselijk dunner dan 50 cm. Bij Oudkerk bevat de bovengrond in een vroegere geul meer dan 8% lutum. Een profiel met Gt VI bij Driesum ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Aan O 50 cm zeer donker grijsbruin (0YR/), van 0-0 cm matig humeus, dieper matig humusarm, sterk lemig, zeer fijn zand; vrij scherp Overgaand in Al b cm zeer donker grijsbruin (0YR/), matig humeus, sterk lemig, matig fijn zand Ab cm grijsbruin (0YR5/), humusarm, leemarm, matig fijn zand; geleidelijk overgaand in Bb cm donker roodbruingrijs (5YR/), uiterst humusarm, leemarm, matig fijn zand Clb 86 0 cm lichtbruin (0YR6/), uiterst humusarm, zeer sterk lemig, zeer fijn zand. Een profiel met Gt VI in Akkerwoude ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Aan O 58 cm zeer donker grijsbruin (0YR/), matig humeus, zwak lemig, matig fijn zand; vrij scherp overgaand in Ab cm grijsbruin (0YR5/), zeer humusarm, zwak lemig, zeer fijn zand; vrij scherp overgaand in Bb 80 0 cm donkerbruin (7,5YR/), matig humeus, leemarm, zeer fijn zand; geleidelijk overgaand in BCb 0 0 cm geelbruin (0YR5/), humusarm, leemarm, zeer fijn zand. Een profiel met Gt VI ten noordoosten van Bergum ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Aan O 65 cm zeer donker grijsbruin (0YR/), matig humeus, sterk lemig, matig fijn zand; geleidelijk overgaand in BCb cm geelbruin (0YR5/), matig humusarm, zeer sterk lemig, zeer fijn zand; geleidelijk overgaand in Clgb 80 0 cm geel (0YR7/6), uiterst humusarm, sterk lemig, zeer fijn zand, zwak roestig. Een profiel op keileem met Gt V* bij Grootegast ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 5) Aan O cm zeer donker bruin (0YR/), matig humeus, sterk lemig, matig fijn zand; vrij scherp overgaand in Alb 5 cm donker roodbruin (5YR/), matig humeus, sterk lemig, matig fijn zand; matig scherp overgaand in Bb 5 6 cm donkerbruin (0YR/), matig humusarm, sterk lemig, matig fijn zand; geleidelijk overgaand in Bb 6 80 cm donkerbruin (7,5YR/), zeer humusarm, zwak lemig, matig fijn zand; vrij scherp overgaand in Dg 80 0 cm licht groengrijze (7.5Y6/), uiterst humusarme, kalkloze, zeer lichte zavel (keileem); matig veel, duidelijke roestvlekken. 9

94 ii Kalkloze zandgronden A> V» O Dit zijn minerale gronden, die binnen 80 cm diepte voor minstens de helft bestaan uit kalkloos zand (materiaal met minder dan 8% lutum en minder dan 50% leem). Hierbij behoren echter niet de moerige gronden, de gronden met een duidelijke podzol-b en de dikke eerdgronden; deze zijn in aparte hoofdklassen ondergebracht (zie hoofdstukken 8, 9 en 0).. Vorming en indeling van de Al-horizont Het afsterven van de vegetatie veroorzaakt op en in de bovengrond ophoping van organisch materiaal. Door ingewikkelde biologische en scheikundige processen, waarbij zowel micro-organismen als grotere bodemdieren, vooral wormen, zijn betrokken, wordt de organische stof afgebroken en omgezet. Het oorspronkelijke materiaal is tenslotte niet meer te herkennen en men spreekt nu van humus. Bovendien vermengen de bodemdieren de humus met de bovenste grondlagen, waardoor een min of meer donker gekleurde, humushoudende bovengrond ontstaat, de zgn. Al-horizont. Indien deze voldoende dik (> 5 cm) en zeer donker van kleur is (De Bakker en Schelling, 966), wordt hij minerale eerdlaag genoemd. Gronden met een minerale eerdlaag heten eerdgronden. Gronden zonder minerale eerdlaag, dus met een zwak ontwikkelde Al of zonder Al, heten vaaggronden.. Indeling van de eerdgronden en de vaaggronden De eerdgronden en de vaaggronden worden allereerst onderverdeeld naar het al dan niet voorkomen van hydromorfe kenmerken, d.w.z. naar de af- of aanwezigheid van ijzerhuidjes rondom de zandkorrels onder de Al-horziont. In dit gebied komen alleen eerdgronden en vaaggronden met hydromorfe kenmerken voor. Van de eerdgronden zijn dit de beekeerdgronden en de gooreerdgronden. Vaaggronden met hydromorfe kenmerken behoren tot de vlakvaaggronden. Evenals bij de podzolgronden worden eerdgronden en vaaggronden nader onderverdeeld naar het leemgehalte van het zand, dat in dit gebied steeds fijn (M50 < 0 ^m) is.. De eenheden van de kalkloze zandgronden BEEKEERDGRONDEN Dit zijn kalkloze zandgronden met een 5 a 50 cm, in dit gebied meestal ca. 0 cm dikke, duidelijk donkere bovengrond en hydromorfe kenmerken, waarbij binnen.5 cm diepte roest voorkomt, die tot 0 cm diepte of tot de G-horizont doorloopt en hoogstens over 0 cm onderbroken is. 9

95 pzg Beekeerdgronden; leemarm en %wak lemig fijn %and; GtII,III, V Deze gronden komen alleen voor in een kleine oppervlakte aan de oostzijde van het Bergumermeer; ze liggen wat lager dan de aangrenzende lemige beekeerdgronden (pzg). De roestige, zwak of sterk lemige, matig fijnzandige, humushoudende bovengrond is ca. 5 a 0 cm dik en bevat 8 a 5% humus. Plaatselijk komt enige lutumbijmenging voor. De zandondergrond bestaat veelal uit grijs, humusarm, roestig, matig fijn zand. In het zuidelijke gedeelte langs het Bergumermeer komt plaatselijk leemarm, grof spoelzand voor. Aan de noordoostzijde, tegen de grens met eenheid hvz, liggen enkele lage meerwallen met dit materiaal. Op enkele plaatsen wordt ondieper dan 0 cm keileem aangetroffen (toevoeging... x). Vooral in het noordelijke gedeelte komen als onzuiverheid enkele plekken voor met een moerige bovengrond en met een duidelijke humuspodzol-b; plaatselijk ontbreekt de minerale eerdlaag of ligt de keileem zeer ondiep. Grofzandige veldpodzolgronden in het genoemde spoelzand vormen een onzuiverheid in het desbetreffende kaartvlak. pzg Beekeerdgronden; lemigfijn %and; Gt II, III, V, V*, VI Lemige beekeer dgronden liggen ten oosten van de lijn Broeksterwoude- Bergum verspreid in het pleistocene zandgebied van beide kaartbladen. Ze grenzen vaak aan de iets hoger in het terrein liggende laarpodzolgronden (zie 9.). Ten zuidwesten van Harkema-Opeinde komen ze ook in associatie daarmee voor. Evenals bij de laarpodzolgronden is het bovenste deel van de overwegend ca. 0 cm dikke, humushoudende bovengrond in dit gebied ontstaan door ophoging met potstalmest. De roestige, fijnzandige, vaak zeer sterk lemige bovengrond bevat a 5% humus. Op veel plaatsen is een deel van of de gehele bovengrond lutumrijk, doordat bij het uitbaggeren van de sloten wat keileem op het land is gekomen, of doordat kleihoudend materiaal, al of niet via de potstal, is opgebracht. Er is doorgaans een vrij scherpe overgang naar de lichtgrijze of grijsbruine, humusarme ondergrond, die vaak zeer sterk lemig is en veel roest bevat. Vrijwel overal treft men ondieper dan 0 cm keileem en/of potklei aan (toevoeging... x), die vaak al ondieper dan 60 cm begint. De keileem is meestal kalkloos; kalkrijke keileem vindt men o.a. ten oosten van Broeksterwoude (zie aanhangsel, analyse nr. 6). O.a. ten noordoosten van Zwaagwesteinde, ten westen van Westergeest, ten westen van Surhuizum en in de beekeerdgronden rondom Tolbert wordt ondieper dan 0 cm potklei (zie aanhangsel, analyse nr. 8) aangetroffen. Bij Lutjégast ligt temidden van knip(pige) gronden een vlak met een kleidek (toevoeging k...). Als onzuiverheid komen lutumrijke ( > 8% lutum) bovengronden voor en op de overgang naar de laarpodzolgronden of op zwakke ruggetjes, begint de roest plaatselijk dieper dan 5 cm. Ten zuiden van Driesum is de bovengrond zo licht van kleur, dat de gronden tot de vlakvaaggronden gerekend zouden kunnen worden. Een profiel op keileem met Gt V ten zuiden van Dantumawoude ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 6) Aang O 5 cm zeer donker grijsbruin (0YR/), zeer humeus, sterk lemig, matig fijn zand; matig veel, duidelijke roestvlekken; vrij scherp overgaand in f 9

96 Clg 5 50 cm grijsbruin(,5y5/), uiterst humusarm, sterk lemig, matig fijn zand; matig veel, duidelijke roestvlekken; vrij scherp overgaand in Dg 50 0 cm groengrijze (7,5Y5/), humusarme, kalkloze, matig fijnzandige, lichte, dieper dan 85 cm kalkrijke, zware zavel (keileem); veel zeer duidelijke roestvlekken. Een profiel op keileem met Gt V ten zuiden van Twijzelerheide ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 7) Aang O cm zeer donker grijs (0YR,5/), matig humeus, zeer sterk lemig, matig fijn zand; matig veel, onduidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cllg 70 cm grijs (5Y6/), humusarm, zeer sterk lemig, zeer fijn zand; veel duidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cg cm licht geelbruin (0YR6/), humusarm, zwak lemig, zeer fijn zand; matig veel onduidelijke roestvlekken; onregelmatig, vrij scherp overgaand in Dg 80 0 cm groengrijze (5GY6/), humusarme, kalkloze, matig fijnzandige, zeer lichte zavel (zeer stugge keileem); veel, duidelijke roestvlekken. GOOREERDGRONDEN De gooreerdgronden hebben, evenals de beekeerdgronden, geen ijzerhuidjes rondom de zandkorrels direct onder de humushoudende bovengrond. De roest ontbreekt echter geheel, begint dieper dan 5 cm of is over meer dan 0 cm onderbroken. pzn Gooreerdgronden; kemarm en %wak lemig fijn %and; Gt III, VI Deze gronden komen alleen voor bij Zwaagwesteinde in een associatie met veldpodzolgronden (Hn). Ze zijn gevormd in een jonge dekzandrug langs de rand van een dal. De donkergrijze, ca. 5 cm dikke, meestal zeer humeuze bovengrond is overwegend zwak lemig. Deze bovengrond rust op roestloos, grijs, leemarm, fijn zand. Plaatselijk worden in de vaak vaalbruine ondergrond roestvlekken aangetroffen. Grondwatertrap III komt alleen voor bij enkele voor zandwinning afgegraven percelen (toevoeging ^). pzn Gooreerdgronden; lemig fijn %and; G t III, V Deze gronden liggen in zwak geaccidenteerde terreinen ten zuiden van Driesum, ten zuiden van Surhuisterveen en bij Tolbert. De overwegend donkergrijze, matig humeuze tot humusrijke, sterk lemige bovengrond varieert in dikte van 0 tot 0 cm. Plaatselijk komen er enkele roestvlekken in voor. De bovengrond rust op roestloos, grijs, zwak lemig, fijn zand. Plaatselijk worden in de vaak vaalbruine ondergrond roestvlekken aangetroffen. Bij Driesum is de bovengrond lutumrijk (toevoeging k...). Op veel plaatsen begint tussen 80 en 0 cm keileem of, zoals ten zuiden van Surhuisterveen, potklei (toevoeging... x). Als onzuiverheid treft men op de hoogste terreingedeelten gronden aan met een duidelijke humuspodzol-b. VLAKVAAGGRONDEN Vlakvaaggronden zijn kalkloze zandgronden met een weinig donker gekleurde bovengrond en met hydromorfe kenmerken, d.w.z. zonder ijzerhuidjes op de zandkorrels direct onder de Al. Zn Vlakvaaggronden; kemarm en %wak lemig fijn %and; Gt II, VII Deze vlakvaaggronden komen voor ten westen van Suawoude en ten zuiden van Buitenpost, waar voormalige petgaten zijn volgespoten met zand en ten noorden van Veenwouden waar een vuilstort is afgedekt met 9

97 ca. l m zand (Gt VII) uit de ondergrond. Deze gebieden hebben toevoeging f. Ten noordwesten van Veenwouden liggen deze gronden ineen associatie met moerige podzolgronden (vwp) en ten noorden van Veenwouden met veldpodzolgronden (Hn). Hier worden ze aangetroffen op keileem (toevoeging... x); tevens zijn ze hier geëgaliseerd (<-). De volgespoten petgaten bestaan voor het merendeel uit humusarm, leemarm, matig fijn zand. Op de percelen ten noorden van Veenwouden ligt overwegend humusarm, zwak lemig, fijn zand. In het noordelijk deel van de gronden bij Buitenpost komt ondieper dan ca. l m veen voor (toevoeging... v). Als onzuiverheid is dit plaatselijk ook bij Suawoude het geval. 95

98 Kalkhoudende zandgronden en kalkhoudende bijzondere lutumarme gronden. Indeling De kalkhoudende zandgronden bestaan in dit gebied uit zeer fijn en matig fijn zeezand (M50: 05-0 /urn). De bovengrond is weinig donker van kleur (vaag) en op de zandkorrels ontbreken de ijzerhuidjes. Ze worden vlakvaaggronden genoemd. Vaak komen binnen 50 cm diepte duidelijke roestvlekken en grijze vlekken voor. Ze worden onderverdeeld naar de grofheid van het zand in zeer fijn (Zn0A) en matig fijn (ZnSOA). De kalkhoudende bijzondere lutumarme ponden bestaan uit kalkrijk materiaal met een M50 < 05 ^wm en tevens 5-8% lutum. Ze zijn sterk verwant aan de kalkhoudende zandgronden. De grote fijnheid en het relatief hoge lutumgehalte geven deze gronden echter bepaalde eigenschappen, zoals een bijzonder grote opdrachtigheid, waardoor zij ook grote overeenkomst vertonen met zeer lichte zavelgronden, d.w.z. met (in dit gebied) zeekleigronden met 8-% lutum. Er komt slechts één eenheid voor met een weinig donkere bovengrond en zonder ijzerhuidjes op de zandkorrels. Deze behoort tot de vlakvaaggronden (SnlA).. Zout in de bovengrond Vóór 969 was de Lauwerszee een zout getijdegebied. De laagste zoutgehalten kwamen voor op de hoge kwelders, die alleen bij hoge vloeden onder water kwamen en de hoogste in gebieden die tweemaal per dag door het zoute zeewater werden overstroomd. Toen men na afsluiting van de Lauwerszee in 969 een boezempeil van cm NAP instelde, liepen de zoutgehalten van de diverse gronden uiteen van 5-5 g NaCl per dm bodemvocht (naar gegevens van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders). Een zoutgehalte hoger dan ca. g/dm is voor de meeste plantewortels een ongunstig milieu, uitgezonderd voor die van zouttolerante planten. Na de afsluiting van de Lauwerszee trad een snelle verzoeting van het open water op, als gevolg van het doorspoelen met water uit Friesland en Groningen, resp. via het Dokkumer grootdiep en het Reitdiep. In het najaar van 969 was het zoutgehalte van het open water al gedaald tot minder dan g/dm. Ook bleek uit onderzoekingen door genoemde dienst, dat na drie jaar het zoutgehalte in de bovenste 0 cm van de ontwaterde gebieden en van de hogere zandplaten al tot minder dan g/dm was gedaald. Na 7 jaar (in 976) was het zoutgehalte tot ca. 80 cm diepte afgenomen tot minder dan g/dm. De gronden in deze gebieden waren toen dus al grotendeels ontzilt. Deze ontzilting had in de niet begreppelde gronden en op de lage zand- 96

99 platen in het midden van de voormalige Lauwerszee tot 979 nog niet plaatsgevonden. De oorzaak ligt vooral in de hoge grondwaterstanden, waardoor de rijping en daarmee gepaard gaande scheurvorming slechts gering is. De doorlatendheid blijft dan ook gering en er vindt geen uitg NaCI per dm bodemvocht A 5-0 A -5 A 0-5 A < A 5-0 AJb. 5 Overwicht van de zoutgehalten van de bovengrond (0-0 cm) in het gebied van de voormalige Lamvers^ee in april 979. Gegevens RIJP-Baflo. spoeling van het zout plaats, uitgezonderd in de kleiarme, matig fijne zanden (ZnSOA) met Gt II. Uit een overzichtskaart van het gebied uit 979 met zoutgehalten van de bovenste 0 cm (afb. 5) blijkt, dat in de niet ontwaterde gebieden de zoutgehalten uiteenlopen van -0 g/dm, hetgeen ter plaatse ook aan de vegetatie is te zien (toevoeging «...).. De eenheden van de kalkhoudende zandgronden Zn0A Kalkhoudende vlakvaaggronden; ^eer fijn %and; G t I, II, III, IV, VII ZnSOA Kalkhoudende vlakvaaggronden; matig fijn %and; G, II Deze gronden liggen op blad Oost en 6 Oost. Een kleine oppervlakte In de gronden buiten de zeedijk is geen Gt aangegeven. 97

100 ligt buitendijks, maar voor het grootste deel komen ze voor in het midden en in het noordelijke deel van de voormalige Lauwerszee. Een Al-horizont is afwezig of slechts een paar cm dik. De gronden bestaan gedeeltelijk uit kleiarm zand, dat bij eenheid Zn0A zeer fijn (M50 tussen 05 en 50 //m) en bij Zn50A matig fijn (M50 tussen 50 en 0 jttm) is. Bij Zn0A begint echter op het wad ten noorden van Hornhuizen tussen 75 en 00 cm kleiig zand (5-8% lutum); in een langgerekte strook ten westen van Vierhuizen is dit zand vanaf 00 cm diepte aanwezig. Ten noorden van Moddergat komt ondieper dan 0 cm veen voor (toevoeging... v). Buitendijks zijn deze gronden onbegroeid. In de voormalige Lauwerszee wijst de vegetatie plaatselijk op het voorkomen van zout in de grond vooral op gronden met Gt I (toevoeging «...). In het zoute vegetatiegebied wordt als onzuiverheid een aantal kleine, lutumrijke (5-5% lutum), voormalige mosselbanken aangetroffen, die ca. 50 cm hoger liggen en een zoete vegetatie hebben. Een profiel van Zn0A met Gt II in het noordelijke gedeelte van de voormalige Lauwerszee ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 9) O 5 cm olijfgrijs (5Y5/), humusarm, kalkrijk, zeer fijn zand; geleidelijk overgaand in 5 90 cm licht olijfgrijs (5Y6/), humusarm, kalkrijk, zeer fijn zand; matig scherp overgaand in cm groengrijs (5GY5/), humusarm, kalkrijk, zeer fijn zand. Een profiel van Zn0A met Gt II in het noordoostelijke deel van de voormalige Lauwerszee ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 0) O cm olijfgroen (5Y5/), matig humeus, kalkrijk, kleiig, zeer fijn zand; matig veel, duidelijke roestvlekken; vrij scherp overgaand in 65 cm olijfgrijs (5Y5/), uiterst humusarm, kalkrijk, kleiig, zeer fijn zand; matig veel, duidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in cm grijs (5Y5/), als boven; slechts ten dele geaëreerd; vrij scherp overgaand in cm donker groengrijs (5BG/), uiterst humusarm, kleiarm, kalkrijk, uiterst fijn zand; niet-geaëreerd.. De eenheden van de kalkhoudende bijzondere lutumarme gronden SnlA Kalkhoudende vlakvaaggronden; %ivak en sterk lemig, kleiig, uiterst fijn ^and; Gt I, II, III, IV, F*, VI * Deze gronden liggen zowel binnendijks als buitendijks, ten dele in ondiepe, voormalige geulen. Buitendijks en ten dele ook binnendijks ontbreekt een humushoudende bovengrond of deze is slechts enkele centimeters dik. Waar deze gronden als bouwland gebruikt worden, zoals ten dele in de voormalige Lauwerszee en ten zuiden van Zoutkamp, is de l a % humus bevattende bovengrond tot 5 cm dik. Over het algemeen bestaan deze gronden tot omstreeks 50 cm uit uiterst fijn zand, dat 5-8% lutum bevat. Bij Engwierum en ten westen van Lauwersoog zijn in de ondergrond (ten dele kalkloze) kleilagen aangetroffen. Ten noorden van Engwierum begint tussen 00 en 0 cm veen (toevoeging... v). Dunne veenlagen zijn ook ten westen van Vierhuizen in de ondergrond aanwezig. Een groot deel van de gronden met Gt I en II in de voormalige Lauwerszee heeft een vegetatie die er op wijst dat er (nog) zout in de bovengrond aanwezig is (toevoeging»...). Ten westen van Lauwersoog, In de gronden buiten de zeedijk is geen Gt aangegeven. 98

101 tegen het vaste land, is over een kleine oppervlakte ten behoeve van de recreatie enig kunstmatig reliëf aangebracht (toevoeging f ). Een profiel met Gt I in het midden van de voormalige Lauwerszee ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) O 0 cm groengrijs (5GY5/), humusarm, kalkri j k, kleiig, uiterst fijn zand; matig veel, duidelijke roestvlekken; veel grote schelpen; geleidelijk overgaand in 0 0 cm donker groengrijs (5BG/), zeer humusarm, kalkrijk, kleiig, uiterst fijn zand; matig veel, duidelijke roestvlekken; veel grote schelpen; ten dele geaëreerd; vrij scherp overgaand in 0 00 cm donker groengrijs (5BG/), kalkrijk, kleiig, uiterst fijn zand; gelaagd; niet geaëreerd cm donker groengrijze (5BG/), matig humusarme, kalkrijke, zware zavel; gelaagd; ongerijpt. Een profiel met Gt V* ten zuidwesten van Zoutkamp ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Ap O 0 cm olijfgrijs (5Y/), zeer humusarm, kalkrijk, kleiig, uiterst fijn zand; geleidelijk overgaand in Cg 0 50 cm licht olijfgrijs (5Y6/), uiterst humusarm, kalkrijk, kleiig, uiterst fijn zand; veel, onduidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cg 50 0 cm olijfgrijze (5Y5/,5), zeer humusarme, kalkrijke, zeer lichte zavel; veel duidelijke roestvlekken; enkele schelpen. 99

102 Niet-gerijpte minerale gronden faeeklei) De niet-gerijpte minerale gronden worden op deze kaartbladen aangetroffen in de bezinkvelden (zie 6.6) langs de kust van de Waddenzee. Het zijn gronden die bestaan uit door de zee zeer recent afgezet materiaal. Naarmate de gronden dichterbij de dijk liggen, zijn ze hoger opgeslibd, neemt de mate van overspoeling af en daarmee de begroeiing en de rijping toe.. Bodemvorming en indelingscriteria.. Rijping Nadat het met water aangevoerde materiaal als een zeer waterrijke, slappe en nog onbegaanbare massa is afgezet, beginnen in dit sediment tal van veranderingen op te treden. Deze processen worden door Zonneveld (960) aangeduid als initiale bodemvorming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen fysische en chemische rijping, die gedeeltelijk gelijktijdig maar ook na en onafhankelijk van elkaar, kunnen voorkomen. Fysische rijping; karakterisering van de rijpingstoestand Het proces van de fysische rijping wordt gekenmerkt door een geleidelijk waterverlies en een zekere krimp. Wordt als gevolg van wateronttrekking door de planten of door verlaging van de grondwaterstand de zuigspanning hoger, dan trekt het aanvankelijk zeer ruim gebouwde bodemskelet zich samen (Zuur, 958 en 96). Deze samentrekking veroorzaakt een verlaging van het poriëngetal en leidt daardoor tot krimp. Bij kleilagen ontstaan scheuren. De verlaging van het poriëngetal is groter, naarmate de grond meer lutum en/of humus bevat. Het waterverlies is een nietomkeerbaar proces; na herbevochtiging heeft de grond het vermogen om het volume en het watergehalte van de uitgangstoestand weer aan te nemen, verloren (afb. 6). De mate van fysische rijping kan bij klei in het veld redelijk goed aan de consistentie (mate van stevigheid) worden beoordeeld. Bij zavel is dit wat moeilijker, vooral als er al enige rijping is opgetreden. Er zijn vijf rijpingsklassen onderscheiden, die als volgt kunnen worden omschreven en gekarakteriseerd. Gerijpt: stevig; loopt bij knijpen niet tussen de vingers door; duidelijke oxydatie. In kleilagen zijn de structuurelementen goed herkenbaar. Bijna gerijpt: matig stevig; meestal plakt het materiaal bij stevig knijpen tussen duim en wijsvinger aan een van de beide vingers. Bij kleilagen nog duidelijke, meestal grote structuurelementen herkenbaar. 00

103 Half gerijpt: matig slap; het materiaal plakt bij knijpen tussen duim en wijsvinger aan beide vingers. Bij kleilagen zijn nog grote tot zeer grote structuurelementen herkenbaar. Bijna ongerijpt: slap; het materiaal loopt bij knijpen zeer gemakkelijk volume procenten Ajb. 6 Volumeverandering van een niet-gerijpt monster (6% lutum, % CaCO ) bij toenemende uitdroging. Bij de eerste uitdroging neemt liet totale volume af volgens de lijn ABD (een krimp van 0%), bet volume water volgens A.BE. De herbevochtisjng verloopt volgens de lijn BC. Het vermogen al het onttrokken water weer op te nemen (lijn BA) is verloren gegaan. volume vaste delen volume water volume lucht totaal volume uitgangstoestand totaal volume bij herbevochtiging. I II + IV III / + // + ///+ IV I + II + III tussen de vingers door en is meestal geheel gereduceerd. De kleilagen hebben geen duidelijke structuurelementen meer. Geheel ongerijpt: zeer slap; het materiaal heeft typisch de consistentie van verse 'modder' en is altijd volledig gereduceerd. De mate van fysische rijping is een belangrijk indelingscriterium bij de kleigronden. De gradaties die in de fysische rijping worden onderscheiden, leiden tot een indeling in niet-gerijpte gronden, die in dit hoofdstuk worden besproken, en gerijpte gronden (hoofdstuk ). De niet-gerijpte zeekleigronden hebben een bovengrond die al binnen 0 cm diepte niet meer volledig gerijpt is. Dit in tegenstelling met de gerijpte zeekleigronden, waarvan de bovengrond over meer dan 0 cm gerijpt is. Er wordt onderscheid gemaakt in: slikvaaggronden (MOo) - binnen 0 cm begint een laag die geheel ongerijpt of bijna ongerijpt is gorsvaaggronden (MOb) - half gerijpt of bijna gerijpt tot dieper dan 0 cm, de bovenste laag kan zelfs geheel gerijpt zijn. Binnen de gerijpte zeekleigronden wordt dan nog een onderverdeling gemaakt naar het al dan niet gerijpt zijn van de ondergrond (zie..). Chemische rijping Bij de chemische rijping is de uitwisseling van de aan het adsorptiecomplex gebonden kationen een belangrijk proces. In verse, mariene 0

104 afzettingen, waarvan de samenstelling van het adsorptiecomplex in evenwicht is met het zeewater, vinden we een hoge Na-, K- en Mgbezetting (Zuur, 95). Als het zoute bodemvocht plaats maakt voor zoet water, treedt een geleidelijke verschuiving op in de uitwisselbare kationen. Bij aanwezigheid van Ca ++ en bij afvoer van reactieprodukten, worden Na+, K+ en Mg ++ grotendeels vervangen door Ca+ +.De geleidelijke verschuiving van de uitwisselbare kationen blijkt duidelijk uit de door De Glopper (967) onderzochte, buiten de zeedijk gelegen gronden in de Waddenzee (tabel 6). Het betreft hier gronden van de bezinkvelden, die nog regelmatig worden overstroomd door zeewater. Ze zijn nog vrijwel geheel ongerijpt en te vergelijken met vers slib. Verder zijn het gronden van de kwelders die tot boven Gemiddeld Hoogwater zijn opgeslibd. Het rijpingsproces is hier al flink op gang gekomen. In de zomerpolders is de rijpingstoestand al van dien aard, dat de gronden wat betreft de bezetting van het adsorptiecomplex, te vergelijken zijn met oudere, bedijkte polders. Alleen in de ondergrond neemt het gehalte aan Ca+ + af en dat van de overige kationen toe. Tabel 6 Bezetting van het adsorptiecomplex van enkele typen binten de zeedijk gelegen gronden gevms De Glopper, 967) basenbezetting in % Na K Mg Ca bezinkveld lage kwelders hoge kwelders zomerpolders zomerpolders Zanddiepte De zanddiepte is eveneens een belangrijk indelingscriterium. Komt er zand met minder dan 5% lutum binnen 80 cm diepte voor, dan zullen deze gronden na rijping overgaan in zeekleigronden met profielverloop (zie..) of zelfs in kalkhoudende zandgronden en bij 5 a 8% lutum in bijzondere lutumarme gronden. Omdat bij de rijping een vrij sterke volumevermindering (inklinking) optreedt, die toeneemt naarmate het lutumgehalte hoger is (Zonneveld, 960), kunnen ook niet-gerijpte gronden met zand tussen 80 en 0 cm diepte, na volledige rijping profielverloop krijgen.. De eenheden van de niet-gerijpte minerale gronden Binnen deze hoofdklasse worden in dit gebied vier eenheden onderscheiden, die alle kalkrijk zijn. Ze worden regelmatig overspoeld, onder invloed van het getij; daarom is geen grondwatertrap aangegeven. SLIKVAA GGRONDEN De slikvaaggronden zijn bijna vanaf het oppervlak nog geheel ongerijpt. Ze worden alleen onderverdeeld naar de diepte, waarop zand in de ondergrond wordt aangetroffen. MOo0 Slikvaaggronden; %and beginnend ondieper dan 80 cm MOoOS Slikvaaggronden; geen %and beginnend ondieper dan 80 cm Deze niet of weinig begroeide gronden vormen bijna overal het verst 0

105 zeewaarts gelegen deel van de bezinkvelden (zie 6.6). Alleen ten westen en ten oosten van Wierum grenzen ze direct aan de Zeedijk. Het lutumgehalte van de bovengrond bedraagt aan de zeezijde 8 a %; plaatselijk komt kleiig zand met 5 a 8% lutum voor. In de richting van de zeedijk stijgt het lutumgehalte geleidelijk tot 0 a 5%; lichte klei komt vooral voor tegen de zeedijk tussen Holwerd en Wierum. Bij de gronden van eenheid MOo0 begint tussen 0 en 80 cm kleiarm, bij die van eenheid MOoOS dieper dan 80 cm overwegend kleiig zand. Het zand is over het algemeen uiterst fijn; alleen ten noordwesten van Ternaard is het zeer fijn. Hier en daar bestaat de ondergrond bij laatstgenoemde eenheid uit lichte zavel, bij Ternaard zelfs uit lichte klei. Ten noorden van Moddergat begint bij een deel van de eenheid MOo0 veen tussen 80 en 0 cm (toevoeging... v). GORS V AA GGRON DEN De met een zoutvegetatie begroeide gorsvaaggronden zijn in de bovenste 0 cm half tot soms bijna geheel gerijpt en daardoor al min of meer stevig. In tegenstelling tot de slikvaaggronden wordt bij de gorsvaaggronden wel een indeling naar de zwaarte van de bovengrond gemaakt. Bovendien wordt ook hier onderscheid gemaakt naar de diepte waarop de zandondergrond begint. MObl MOb7 Gorsvaaggronden; lichte %avel; %and beginnend ondieper dan 80 cm^- Gorsvaaggronden; ^ware ^avel en lichte klei; %and beginnend ondieper dan 80 cm Van deze gronden ligt een grote oppervlakte (MObl) ten noorden van Hornhuizen en een kleine oppervlakte (MOb7) ten noorden van Marrum. De bovengrond bestaat respectievelijk uit lichte zavel (8-7,5% lutum) of zware zavel en lichte klei (7,5-5% lutum), die naar beneden geleidelijk lichter van textuur wordt. Tussen 50 en 80 cm diepte begint kleiarm, uiterst fijn zand. Als onzuiverheid komt plaatselijk binnen 80 cm diepte kleiig, uiterst fijn zand of zeer lichte zavel voor. MOb75 Gorsvaaggronden; ^n/are %avel en klei; geen %and beginnend ondieper dan 80 cm Deze gronden liggen grotendeels ten westen van Holwerd in een ca. 500 m brede overgangsstrook tussen de slikvaaggronden en de nesvaaggronden. De bovengrond bestaat uit zware zavel of lichte klei. De sterk gelaagde ondergrond wordt naar beneden geleidelijk lichter. Dieper dan 50 a 80 cm komt plaatselijk kleiig, uiterst fijn zand, overwegend echter zeer lichte zavel voor, uitgezonderd ten noorden van Holwerd, waar de ondergrond tegen de zeedijk uit zware zavel bestaat. Als onzuiverheid worden plaatselijk bovengronden met lichte zavel aangetroffen, o.a. ten noordoosten van de weg naar het Amelandse veer. De eenheden MObl en MOb7 hebben op de bodemkaart dezelfde kleur. Het verschil blijkt dus slechts uit de code. 0

106 Zeekleigronden Zeekleigronden zijn opgebouwd uit materiaal dat is afgezet in een zout of brak milieu onder invloed van de getij beweging van de zee. Het zijn gerijpte gronden (hoogstens met een niet-gerijpte ondergrond), waarvan het minerale deel tussen O en 80 cm voor meer dan de helft uit zavel of klei (meer dan 8% lutum) bestaat. Een deel van de Zeekleigronden in dit gebied bestaat tot 0 cm diepte uit zavel en/of klei. Over een aanzienlijke oppervlakte begint veen tussen 0 en 80 cm diepte (eenheid Mv...). Ook komen gronden voor die tussen 80 en 0 cm overgaan in veen (toevoeging...v). De onderverdeling van de Zeekleigronden is gebaseerd op verschillen in bodemvorming (aard van de bovengrond, rijping, homogenisatie, verdeling van de koolzure kalk in het profiel, knippigheid) en op verschillen in bouwvoorzwaarte en profielopbouw.. Bodemvormingen indelingscriteria.. Aard van de humushoudende bovengrond Een van de belangrijkste bodemvormende processen is de vorming van een min of meer donker gekleurde, humushoudende bovengrond, Alhorizont genoemd. De mate van ontwikkeling van de Al-horizont is een indelingscriterium voor de Zeekleigronden. Op grond van humusgehalte, kleur en kleurcontrast met de ondergrond (De Bakker en Schelling, 966) is in dit gebied onderscheid gemaakt in: Zeekleigronden met een sterk ontwikkelde, zeer donkere bovengrond (een zgn. minerale eerdlaag): eerdgronden, pm... Zeekleigronden met een zwak ontwikkelde bovengrond: vaaggronden, M..., gm..., km Rijping De mate waarin de ondergrond het fysische rijpingsproces (zie..) heeft doorlopen, is voor de onderverdeling van de Zeekleigronden van belang. Er wordt zowel bij de eerdgronden als bij de vaaggronden onderscheid gemaakt in: gronden met een niet-gerijpte minerale ondergrond die binnen 80 cm diepte begint (tochteerdgronden en nesvaaggronden) gronden met een gerijpte minerale ondergrond (leek-/woudeerdgronden en poldervaaggronden)... Koolzure-kalkgehalte en ontkalking Het gehalte aan koolzure kalk van een grond is afhankelijk van het kalk- 0

107 gehalte van het pas gesedimenteerde materiaal en van de veranderingen die daarna in het kalkgehalte zijn opgetreden. Onder Nederlandse omstandigheden zal na de sedimentatie vrijwel altijd ontkalking optreden. Op een kaal slik is van ontkalking nauwelijks iets merkbaar. In een sterk begroeid gebied wordt de ontkalking veroorzaakt door verschuiving in het bestaande carbonaat-bicarbonaat evenwicht in de richting van het beter oplosbare bicarbonaat, waardoor CaCO in oplossing gaat en het kalkgehalte daalt. Daarvoor is een grote produktie van CO (door afbraak van organische stof) nodig. Dit is bijvoorbeeld het geval op de begroeide kwelders en bij grasland, waar veel organische stof wordt geproduceerd en afgebroken. Een proces dat eveneens een rol speelt bij de ontkalking, is de snelheid van de opslibbing (Zonneveld, 960; Van der Sluijs, 970). Een matige ontkalkingssnelheid zal, in geval van een snelle opslibbing nog resulteren in een kalkrijke afzetting. Bij een langzame sedimentatie en een matig snelle ontkalking kan het aangevoerde CaCO reeds geheel worden opgelost. Het resultaat is dan een kalkloos sediment. De zavel- en kleigronden worden ingedeeld naar het koolzure kalkgehalte en het verloop daarvan in het profiel. De verschillen in koolzurekalkgehalte tussen de horizonten van het bodemprofiel, het zgn. kalkverloop (zie.) zijn van belang voor de indeling van de zeekleigronden. Zo zijn de in. onderscheiden drie kalkverlopen in de legenda samengevat tot twee combinaties. De geheel kalkrijke of slechts oppervlakkig ontkalkte gronden worden als volgt gescheiden van de minder kalkrijke gronden: kalkrijke zeekleigronden: kalkverloop a, of a en b; kalkcode A (laatste letter van het symbool) kalkarme zeekleigronden: kalkverloop b, of b en c, of c; kalkcode C. De twee combinaties kunnen als volgt worden omschreven. Kalkcode A geeft aan dat alle gronden binnen het betreffende kaartvlak een kalkverloop a hebben of wel een zodanige combinatie van de kalkverlopen a en b dat de gronden met kalkverloop a ten minste 0% van de oppervlakte innemen. In dit gebied zijn de gronden die kalkcode A hebben, voor een belangrijk deel tot 5 a 5 cm diepte kalkloos. Dieper zijn ze kalkrijk. De kaartvlakken met kalkcode C kunnen geheel bestaan uit gronden met kalkverloop b of c of uit een combinatie van beide. Veel gronden met kalkcode C in deze gebieden zijn tot grote diepte kalkloos, vooral de gronden die als knippig of knip gekarteerd zijn... Knippige en knipkenmerken Veel zeekleigronden op dit kaartblad hebben eigenschappen die afwijken van die van de 'normale' kalkarme zeeklei. De bedoelde gronden hebben een zgn. knippig of knipkarakter, dat vooral belangrijk is als het in de bovengrond of ondiep voorkomt. De onderscheiding is van belang omdat gronden met knip(pige) eigenschappen in de praktijk ongunstiger worden beoordeeld dan normale kalkarme en kalkloze zeekleigronden. De zwaardere gronden zijn eigenlijk alleen maar geschikt voor grasland. In droge perioden laat de vochtnalevering spoedig te wensen over. Bij hoge regenintensiteit treedt snel piasvorming op. Bij gebruik als bouwland eisen de minder zware gronden een zorgvuldiger behandeling. De bewerkingsmarge is nauw. Ook liggen de opbrengsten in het algemeen lager, maar vooral de oogstzekerheid laat te wensen over. Zowel in droge als in natte jaren blijven de resultaten achter. Gronden met deze ongunstige eigenschappen worden in de legenda van 05

108 de bodemkaart l : alleen onderscheiden binnen de kalkarme poldervaaggronden van de zeeklei. Ook de nesvaaggronden (slappe ondergrond) en de klei- op veengronden (drechtvaaggronden en waardveengronden), die in de buurt van knip(pige) gronden liggen, hebben veelal een knip(pig) karakter. Bij die eenheden is het onderscheid niet gemaakt, omdat de eigenschappen van de slappe klei of het veen op geringe diepte van meer belang worden geacht dan het knip(pige) karakter van de bovengrond. Knip(pige) gronden onderscheiden zich van normale, kalkarme zeekleigronden o.a. door een wat afwijkende kleur, verdeling van de roest en andere, vrij moeilijk te omschrijven kenmerken, zoals een grauwe, vlekkige kleur onder de Al-horizont en vaak een labiele structuur. Deze kenmerken wijzen waarschijnlijk op een minder gunstige interne drainage en op een geringe onderlinge samenhang van de lutum-, silt- en zanddeeltjes. De knip(pige) verschijnselen zijn door Jongerius nader micromorfologisch onderzocht en door hem beschreven (o.a. in 967 en 970). In de toelichting bij de kaartbladen 0 West en Oost (Bodemkaart van Nederland, schaal l : , 97), waarop knip- en knippige gronden over een grote oppervlakte voorkomen, is een uitvoerige bespreking aan dit onderzoek gewijd. Van belang is vooral, dat het bodemmateriaal binnen de structuurelementen ontmengd wordt en de componenten (fijn zand, silt en klei) zich afzonderlijk verplaatsen. Er is dus een inwendige verslemping. De zware knipgronden en de zware lagen in de lichtere, knippige gronden hebben bovendien de eigenschap bij uitdrogen sterk te krimpen en bij (her)bevochtiging sterk te zwellen. Bij uitdrogen ontstaan in de zware klei grote, gladde, gesegmenteerde prisma's, soms met afgeronde koppen (zgn. mannetjes). Door de neerwaartse verplaatsing van silt- en kleideeltjes en doordat de bovengrond via grote scheuren naar beneden valt, neemt op enige diepte het volume vaste delen toe. De grond wordt daardoor in natte toestand zeer compact. Een gelukkige bijkomstigheid is, dat in deze gebieden het pyrietgehalte van de kalkarme knipklei in het algemeen laag is. In het overgrote deel van het knipkleigebied is het dan ook niet tot vorming van katteklei (zie.) gekomen. Het onderscheid dat in de legenda wordt gemaakt tussen knippige gronden en knipgronden berust op de mate van knippigheid van het profiel in zijn geheel. Het hangt voornamelijk samen met de zwaarte en de structuur en met de diepte waarop de ongunstige lagen voorkomen. Bij de zavelgronden en de lichte kleigronden heeft de als knippig aangeduide laag meestal een wat lagere structuurgraad, een grotere dichtheid, een sterkere roestconcentratie en een afwijkende, vlekkige, grauwe tint. Ditzelfde geldt voor de knipklei(lagen). Deze zware klei heeft bovendien een uitgesproken prismatische structuur. De elementen hebben zeer gladde, weinig poreuze wanden en in extreme gevallen afgeronde koppen. Op sommige structuurvlakken zijn fragmenten van kleihuidjes, vaak gegroefd en verkneed, zichtbaar. Het is opvallend dat de knipkleilagen in het algemeen meer Mg ++ en dikwijls wat minder Ca+ + bevatten dan de normale kalkloze en kalkrijke lagen en vaak ook wat meer H + en Na+ aan het complex hebben (vergelijk in aanhangsel de eenheden Mn.. C met kmn.. C). De in aanleg onregelmatig-blokvormige percelen in het knipkleigebied zijn nauw begreppeld om het oppervlaktewater af te voeren. Tussen de greppels hebben ze veelal een enigszins bolle ligging. De knipgronden en 06

109 _-_ de knippige gronden op deze kaartbladen worden vrijwel uitsluitend voor grasland gebruikt...5 Bouwvoorzwaarte en het profielverloop De zwaarte van de bovengrond is een belangrijk indelingscriterium, omdat ze in hoge mate de landbouwkundige mogelijkheden van de grond O-TTTTT ~-\-\--~-. :- - :->:-- = I~I :^:^ = : : : l-" ~ ï :-jf, BO-f $$j. i9 '» ~. T. T. - KËS >;i i ' " :^^ ;>-:-r >^-c.-ï _*= _" _^_ sz ;I^ -- ^c^?= r^- = ï «Vs'V / '*'/VS H :-c-a >~ H r^: : -_«= _~«_^ cm MvC Mn5Cp Mn86C kmnbc gmn58c kmn8c MnlBA Mn5A MnlSC gmnbsc ^^ ^c - mu gmn5c kmnc gmn88c kmn8cv Mn5A Mn5A Mn5C gmn8c gmn88cv ^- -"«, u^ smn ' 5^ gmn5c 5= :;t ^= se: g yl/zi. 7 Schematische voorstelling van de meest voorkomende profielverlopen in de zfekleigronden van de%e kaarten. bepaalt. De zwaarte wordt aangegeven voor de laag tussen ca. 5 en 5 a 0 cm en uitgedrukt in een aantal lutumklassen (zie..). In sommige gevallen zijn deze lutumklassen samengevat; het afgrenzen van de afzonderlijke klassen is dan onmogelijk of het geeft een zodanig ingewikkeld patroon, dat het op de bodemkaart schaal l : niet meer is af te beelden. De veranderingen in de aard en de samenstelling van het moedermateriaal met de diepte - het zgn. profiel verloop - bepalen de verdere onderverdeling van de zeekleigronden. Er worden in dit gebied vijf profielverlopen onderscheiden (afb. 7), die reeds besproken zijn in... Vorming van katteklei Bij de oxydatie van sulfiden wordt het altijd in mariene afzettingen aanwezige FeS en FeS, bij aanwezigheid van voldoende koolzure kalk, uiteindelijk omgezet in gips. Is er onvoldoende of in het geheel geen koolzure kalk aanwezig, dan ontstaat na toetreding van zuurstof een zure klei, de katteklei, die gekenmerkt wordt door de typische, gele vlekken van jarosiet (Pons and Zonneveld, 965). Katteklei wordt in dit gebied alleen aangetroffen op de overgang van de kleigronden naar de veengronden ten zuidoosten en ten zuiden van Leeuwarden. Het is aangegeven met de toevoeging.. /. 07

110 AJb. 8 Enkele belangrijks structuurvormen A afgerond-blokkige elementen B scherp-blokkigi elementen C samengesteld, ruw prisma D enkelvoudig, glad prisma. Foto's Stiboka De structuur van de zeekleigronden Structuur is de ruimtelijke rangschikking van elementaire gronddeeltjes en hun eventuele samenvoeging tot grotere eenheden (aggregaten) alsmede van de holten in de grond (Jongerius, 957). De structuurvorm hangt o.a. samen met het lutum- en humusgehalte, de profielopbouw, de waterhuishouding en de menselijke activiteiten (grondbewerking). De volgende structuurvormen, kortweg structuren genoemd, worden onderscheiden: EQUANTE STRUCTUREN Elementen met ronde tot veelhoekige vormen in alle richtingen ongeveer gelijk van afmeting (= equant). 08

111 Granulairen: Kleine, bolvormige elementjes. Ze komen voor in de bouwvoor van zavelgronden. Afgerond-blokkige elementen: Hoekige vormen met deels gladde, deels ruwe vlakken; hoeken en ribben overwegend afgerond (afb. 8A). Ze worden veel aangetroffen onder de bouwvoor van lichte zavelgronden. Scherp-blokkige elementen: ' Hoekige vormen met gladde vlakken en scherpe ribben. Ze komen vooral voor bij klei (afb. 8B). PRISMATISCHE STRUCTUREN De structuurelementen zijn het sterkst in verticale richting ontwikkeld, d.w.z. de verticale as van de elementen is (veel) groter dan de horizontale. Ruwe prisma''s: Ruwe structuurvlakken (afb. 8C). Ze komen voor bij zware zavel en (lichte) klei. Samengestelde ruwe prisma's zijn opgebouwd uit blokkige elementen of kleinere prisma's. Gladde prisma's: Gladde structuurvlakken (afb. 8D). Ze komen o.a. voor bij (zware) klei. Samengestelde gladde prisma's zijn meestal opgebouwd uit scherp-blokkige elementen. PLATIGE STRUCTUREN Platte structuurelementen. De horizontale afmetingen van de elementen zijn (veel) groter dan de verticale. Platen: De platen liggen meestal in gestapelde pakketten van wisselende dikte. Ze zijn onderling min of meer verbonden en hebben aan de boven- en onderzijde van het pakket natuurlijke breukvlakken. SEDIMENTAIRE GELAAGDHEID Grondmassa zonder structuurelementen, bestaande uit laagjes die onderling duidelijk in samenstelling (textuur) verschillen. Sedimentaire gelaagdheid, weinig of niet verstoord: De laagjes zijn (vrijwel) geheel intact. Sedimentaire gelaagdheid, verstoord: De gelaagdheid is plaatselijk door biologische activiteit verdwenen. GATENSTRUCTUREN Grondmassa zonder structuurelementen, voorzien van gangetjes. S ponsstructuren: De gangetjes vormen een netwerk in alle richtingen met onderlinge verbindingen. Ze komen vooral in zavelige ondergronden voor. Gangenstructuren: De open gangetjes lopen verticaal; ze zijn onderling niet verbonden. Ze komen voornamelijk in ondergronden voor. MASSIEVE STRUCTUREN Grondmassa zonder structuurelementen; weinig of geen met het blote oog zichtbare poriën. De structuur kan nader worden aangeduid naar de grootte, de structuurgraad (mate van ontwikkeling) en de macroporositeit (poriën > 00 //m) van de elementen. Bij bouwland en tuinland wijzigen de structuurvormen van de boven- 09

112 grond zich o.a. onder invloed van het weer en vooral door de grondbewerking. De structuurbeschrijving van de bovengrond is daarom slechts een momentopname. Aanp bouvwoor Aan kruinige laag Al b begraven bouwvoor Cg ondergrond. oorspronkelijke toestand - huidige toestand AJb. 9 Doorsnede door de helft van een kruinig perceel. De dikte van de humushoudende bovengrond (Aan, Ap) is in het midden veel groter dan aan de rand. Daardoor kan ook het kalkverloop verschillen hier bijv. c op de top en a bij de slootkant. Naar De Bakker en Marsman (98).. Kruinige percelen Op de oudere kwelderruggen en in de jongere gronden rondom de voormalige Lauwerszee treft men bij de zavelgronden en plaatselijk bij de kleigronden veel sterk bolvormige percelen aan. Deze zgn. 'kruinige percelen' zijn in het midden duidelijk hoger dan aan de randen. De laagste gedeelten komen voor in de vier hoeken. Hoe de kruinigheid is ontstaan, is niet met zekerheid te zeggen. Wel is uit onderzoek gebleken, dat de percelen in het midden sterk zijn opgehoogd met materiaal dat van de zijkanten naar het midden is verplaatst (De Bakker en Marsman, 98). Hierdoor komen binnen één perceel vrij grote verschillen in bodemgesteldheid voor. Dit betreft de dikte van de Al-horizont, de diepte waarop de niet-gehomogeniseerde ondergrond begint en het kalkverloop (afb. 9). Zo is de Al (Aan)-horizont in het midden van de percelen meestal aanzienlijk dikker dan aan de zijkanten. In het oude kweldergebied kunnen binnen één perceel tuineerdgronden, kalkarme en kalkrijke poldervaaggronden voorkomen. Een gedeelte van de jongere zeeboezemgronden is zo kalkrijk, dat zelfs de tuineerdgronden kalkrijk zijn. Overal overheersen de poldervaaggronden. Op de bodemkaart zijn de kruinige percelen aangegeven met toevoeging b... vóór de code. Tot het onderscheiden van deze toevoeging wordt pas overgegaan als binnen één perceel het hoogteverschil tussen kruin en rand ten minste 70 a 80 cm bedraagt..5 De eenheden van de zeekleigronden.5. Eerdgronden Deze zeekleigronden hebben een ten minste 5 cm dikke, donker gekleurde bovengrond, die meestal humeus tot humusrijk is (een zgn. minerale eerdlaag). Ze zijn in dit gebied verder onderverdeeld naar de mate van fysische rijping van de ondergrond. De eerdgronden van deze kaartbladen liggen in door afgraving en wellicht door enige erosie ontstane laagten in het knipkleigebied van kaartblad 6 West, waarbij plaatselijk, vooral langs de randen, veel resten van de knipklei zijn achtergebleven (zie 5.5). De overwegend humusrijke bovengrond is ontstaan ten gevolge van de lage, natte ligging. 0

113 TOCHTEERDGRONDEN Dit zijn zavel- en kleigronden met een duidelijk donkere bovengrond en een niet-gerijpte ondergrond. pmoso Tochteerdgronden; klei; Gt II, III Tochteerdgronden treft men in kleine oppervlakten aan in het westelijke deel van het knipkleigebied ten noorden van Leeuwarden. Ze liggen 60 a 80 cm lager dan de omgeving. Plaatselijk zijn tot 0 a 50 cm diepte resten van het oorspronkelijke knipkleidek aanwezig. De donker gekleurde bovengrond is in het algemeen humusrijk en 5 a 0 cm dik. De zwaarte varieert van 5 tot 0% lutum. Tot ca. 65 cm komt meestal kalkloze, lichte of zware klei (5-0% lutum) voor, dieper veelal kalkrijke, lichte klei, die hoogstens half gerijpt is. Ten zuidwesten van Birdaard zijn deze gronden geheel kalkrijk. Ten noorden van Birdaard wordt dieper dan 80 cm veen aangetroffen (toevoeging... v). De klei boven het veen is hier geheel kalkloos. LEEK-IWOUDEERDGRONDEN Leek-/woudeerdgronden zijn gerijpte gronden met een donkere bovengrond en hydromorfe kenmerken in de vorm van duidelij ke roestvlekken en grijze vlekken, die binnen 50 cm diepte beginnen. pmn55c Kalkarme leek-\woudeerdgronden ; %avel, profielverloop 5; Gt III Van deze leek-/woudeerdgronden is slechts één vlakje aanwezig, ten zuidoosten van Hallum. De overwegend humusrijke bovengrond is ongeveer 5 cm dik. Op ca. 5 cm diepte worden de gronden kalkrijk. Dieper dan 80 cm rust de kalkrijke, zware zavel veelal op kalkrijke, lichte klei. pmn85c Kalkarme leek-\woudeerdgronden ; klei., profielverloop 5; Gt III Deze gronden liggen voornamelijk tussen Britsum en Blija. De ca. 0 cm dikke, humusrijke bovengrond bestaat overwegend uit kalkloze lichte klei. In de ondergrond wordt meestal gelaagde, lichte klei aangetroffen; soms neemt de zwaarte toe tot ca. 5% lutum. Alleen ten noorden van Britsum bestaan deze gronden geheel uit zware klei. Tussen 0 en 60 cm diepte worden al deze gronden kalkrijk. Plaatselijk komt dieper dan 80 cm veen voor (toevoeging... v). Als onzuiverheid ontbreekt tegen de randen van de erosiegebieden hier en daar de donkere bovengrond; soms zijn er nog resten van het geërodeerde knipkleidek aanwezig..5. Vaaggronden Deze zeekleigronden hebben een weinig donker gekleurde, humusarme of humeuze bovengrond. Het overgrote deel van de zeekleigronden in dit gebied behoort tot de vaaggronden. DRECHTVAA GGROND EN Drechtvaaggronden zijn zeekleigronden met ten minste 0 cm moerig materiaal beginnend tussen 0 en 80 cm diepte. Ze zijn in dit gebied kalkloos. Het zijn zavel- en kleigronden op veen, vroeger (dikke) klei-op-veengronden genoemd. Een deel van de drechtvaaggronden ligt in onregelmatig gevormde laagten in het knipkleigebied. Deze zijn, evenals een deel van de overeenkomstige laagten met tochteerdgronden en kalkarme leek-/woud-

114 eerdgronden, waarschijnlijk ontstaan door weggraven van een deel van het veen in vroeger tijden (zie 5.5). MvólC Kalkarme dnchtvaaggronden; yavel en lichte klei, profielverloop ; Gtll Deze drechtvaaggronden liggen tussen Hallum en Birdaard en in de omgeving van Kollum en Gerkesklooster. Ze hebben een 0 a 5 cm dikke, meestal humusrijke bovengrond. In de laagste delen is deze plaatselijk venig. De kleilaag boven het veen bestaat merendeels uit kalkloze, lichte klei; ten noorden van Kollum echter uit lichte zavel. Plaatselijk komt een 0 a 0 cm dikke, kalkrijke tussenlaag voor. Bij Kollum en Gerkesklooster ligt direct boven het veen een laag kalkloze, zware klei. De veenondergrond bestaat voornamelijk uit rietzeggeveen, behalve rondom Kollum waar veenmosveen wordt aangetroffen. In lage terreingedeelten is soms een vegetatie aanwezig die duidt op de aanwezigheid van zout in de (boven)grond. MVC Kalkarme drechtvaaggronden; %ware klei, profielverloop ; Gt II, III De kalkarme drechtvaaggronden met zware klei liggen op beide kaartbladen vooral in een onderbroken strook op de overgang van de kleinaar de veengronden of plaatselijk naar de pleistocene zandgronden. Boven het veen ligt kalkloze, zware knip klei waarvan de Al-horizont meestal tot 8 a cm diepte zeer humeus tot humusrijk is; daaronder neemt het humusgehalte snel af. Nabij de grens met de knippige en knippoldervaaggronden is de kleilaag ca. 80 cm dik; in de richting van de veengronden en de pleistocene zandgronden neemt de dikte geleidelijk af tot ca. 0 cm. Op verschillende plaatsen komt tussen 0 en 50 cm diepte een vegetatiebandje of een venige laag voor (oud oppervlak van de Duinkerke I-afzettingen). De veenondergrond bestaat merendeels uit zeggeveen, nabij geulen uit rietzeggeveen. Ten noorden van Lutjegast-Niekerk ligt boven het zeggeveen ca. 0 cm veenmosveen. Plaatselijk komt ook veenmosveen tot ca. 0 cm diepte voor. Ten zuiden van Leeuwarden wordt tussen 0 en 80 cm diepte venige katteklei aangetroffen (toevoeging... /). Op veel plaatsen begint de pleistocene zandondergrond binnen 0 cm (toevoeging...p). Ten noordoosten van Gerkesklooster zijn deze gronden afgegraven ten behoeve van de baksteenindustrie (toevoeging ^,). Als onzuiverheid komt ten zuidoosten van Birdaard en in het lage gebied ten oosten van Hempens plaatselijk een moerige bovengrond voor. Bij Lichtaard, Bornwird, Jouswier en in De Kolken bij Anjum zijn de gronden door uitvening sterk verstoord (toevoeging -t>). Een profiel met Gt II ten zuidoosten van Leeuwarden ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Alg O cm zeer donker grijsbruine (0YR/), zeer humeuze, kalkloze, matig zware klei; grote, zeer poreuze, samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in Cllg 7 cm donkergrijze (0YR/), matig humeuze, kalkloze, zeer zware klei; veel, duidelijke roestvlekken; structuur als Alg; vrij scherp overgaand in Alb 7 9 cm donkere humushoudende band (oud oppervlak) Cgb 9 70 cm grijze (0YR5/), matig humeuze, kalkloze, zeer zware klei, humusgehalte naar beneden toenemend; veel, duidelijke roestvlekken; enkelvoudige, ruwe prisma's; geleidelijk overgaand in DG 70 0 cm zwart (5YR/), bovenin kleihoudend rietzeggeveen; niet-geoxydeerd.

115 Een profiel met Gt II ten zuidoosten van Birdaard ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Alg O 5 cm zeer donker grijsbruine (0YR/), humusrijke, kalkloze, matig zware klei; matig veel, onduidelijke roestvlekken; afgerond-blokkige elementen; veel baksteenresten en scherf jes; geleidelijk overgaand in ACg 5 0 cm grijsbruine (,5Y5/), matig humeuze, kalkloze, matig zware klei; matig veel, onduidelijke roestvlekken; samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit afgerond-blokkige elementen; veel steentjes en scherf jes; geleidelijk overgaand in Cllg 0 0 cm olijfgrijze (5Y/), zeer humusarme, kalkloze, zeer zware knipklei; zeer veel, duidelijke roestvlekken; enkelvoudige, ruwe prisma's; vrij scherp overgaand in Al b 0 5 cm donkere, venige band (oud oppervlak) Cgb 5 60 cm groengrijze (7,5Y/), uiterst humusarme, kalkloze, zeer zware klei; veel, duidelijke roestvlekken; onregelmatig overgaand in Dl cm donker roodbruin (5YR/), geoxydeerd veenmosveen geleidelijk overgaand in DG 90 0 cm donker roodbruin (5YR/), niet-geoxydeerd veenmosveen. Een mogelijk ten dele verveend profiel met Gt II in De Kolken bij Anjum ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 5) (A+C)pg O 0 cm donker grijsbruine (0YR/), humusrijke, kalkloze, matig zware klei; weinig, onduidelijke roestvlekken; afgerond-blokkige structuurelementen ; vrij scherp overgaand in Cllg 0 5 cm olijfgrijze (5Y5/), humusarme, kalkloze, matig zware klei; matig veel, duidelijke roestvlekken; zwak ontwikkelde, vrij grote, ruwe prisma's; scherpe overgang naar Al b 5 5 cm donkere, humushoudende band (oud oppervlak) Cgb 5 70 cm grijze (5Y6/), humusarme, kalkloze, matig zware klei; zwak ontwikkelde, vrij grote, gladde prisma's; onregelmatige overgang naar DG cm zwarte (5Y/), kalkloze, venige klei; niet-geoxydeerd; matig scherp overgaand in DG 00 0 cm zeer donker bruin (7.5YR/), niet-geoxydeerd zeggeveen. NJBS V AA GGROND EN Dit zijn zavel- en kleigronden met een slappe, niet gerijpte, minerale ondergrond, die ondieper dan 80 cm begint. MolOA Kalkrijke nesvaaggronden; lichte %avel; Gt I, 77 Deze gronden liggen voornamelijk in het zuidelijke gedeelte van de voormalige Lauwerszee en buitendijks ten oosten van Wierum en Paesens. De humeuze of humusrijke bovengrond is meestal nauwelijks 0 cm dik. Tot ca. 80 cm bestaan deze gronden overwegend uit kalkrijke lichte zavel, dieper meestal uit kalkrijk kleiig, uiterst fijn zand. Vooral aan de westzijde van het Lauwersmeer komt beneden 5 cm diepte kalkrijke zware zavel voor.ten westen van Vierhuizen treft men dieper dan 80 cm kalkarme of kalkloze klei aan, die bovenin plaatselijk venig is. Aan de westzijde van het Lauwersmeer rust de klei op veel plaatsen beneden 80 cm op veen (toevoeging... v). Hier en daar zijn deze gronden door uitvening in vroegere tijden sterk verstoord (zie 5.5). Ze zijn nog niet in cultuur en hebben meestal een vegetatie die op zout in de bovengrond wijst (toevoeging «...). Mo0A Kalkrijke nesvaaggronden; %ware %avel Deze gronden liggen hier en daar buitendijks in smalle stroken langs de kust. De humeuze of juist humusrijke bovengrond is 5 a 8 cm dik. Deze rust in het algemeen op kalkrijke zware zavel met een gelaagde opbouw, die In de gronden buiten de zeedijk is geen Gt aangegeven. De eenheden MolOA en Mo0A hebben op de bodemkaart dezelfde kleur. Het verschil blijkt dus slechts uit de code.

116 tussen 50 en 00 cm meestal geleidelijk overgaat in zeer lichte zavel. Binnen 0 cm diepte treft men vaak kalkrijk kleiig, uiterst fijn zand aan. Mo80A Kalkrijke msvaaggronden; klei; G t II Deze gronden liggen voornamelijk buitendijks in een 00 a 500 m brede strook. Binnendijks ligt een kleine oppervlakte ten zuidwesten van Birdaard en een bij Anjum. Dit laatste gebiedje is afgegraven ten behoeve van de bedijking (toevoeging ^ ). De zeer humeuze bovengrond is 5 a 8 cm dik. Tot 50 cm bestaan deze gronden overwegend uit kalkrijke lichte klei. Daaronder volgt meestal een geleidelijke overgang naar zware zavel en, naarmate de gronden dichter bij zee liggen, tussen 75 en 00 cm diepte veelal naar kalkrijke zeer lichte zavel of kleiig uiterst fijn zand. Ten zuidwesten van Birdaard zijn de gronden door vroegere uitvening sterk verstoord (toevoeging Een profiel buiten de zeedijk ten noorden van Holwerd ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 6) O 5 cm donkergrijze (5Y/), humusrijke, kalkrijke, zware klei, veel onduidelijke roestvlekken; vrij geleidelijk overgaand in 5 0 cm donker groengrijze (5GY/), humusarme, kalkrijke, lichte klei; matig veel, duidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in 0 80 cm donker groengrijze (5GY/), humusarme, kalkrijke, zware zavel, beneden 50 cm niet-gerijpte, lichte zavel; veel, duidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in cm groengrijs (5GY5/), humusarm, kalkrijk, kleiig, uiterst fijn zand; veel, duidelijke roestvlekken; ten dele geaëreerd; vrij scherp overgaand in 00 0 cm donker groengrijs (5BG/), humusarm, kalkrijk, kleiig, uiterst fijn zand; niet geaëreerd. MoSOC Kalkarme nesvaaggronden; klei; Gt II Deze gronden beslaan een grote oppervlakte in De Kolken bij Anjum; verder komen ze verspreid voor in het knipkleigebied. Ze liggen merendeels, evenals de drechtvaaggronden, in door vergraving en wat latere erosie ontstane laagten in het knipkleigebied, behalve ten oosten en ten zuidoosten van Leeuwarden, waar ze uitwiggen over het veen of waar ze voorkomen in vroegere kreken in het klei-op-veengebied. Zowel in horizontale als in verticale richting is er een grote afwisseling van lichte en matig' zware klei. De 5 a cm dikke bovengrond is meestal humusrijk, soms zelfs venig. Tot 0 a 60 cm diepte wordt kalkloos, dieper in veel gevallen kalkrijk materiaal aangetroffen. Nabij de grens met de drechtvaaggronden (MvC) is de klei meestal geheel kalkloos. Waar de klei uitwigt over het veen is deze knippig; in de laaggelegen gebieden worden, vooral langs de randen, resten van de vroegere knipkleibedekking aangetroffen (zie 5.5). De niet-gerijpte ondergrond begint vrijwel overal tussen 50 en 80 cm. Ten oosten van de Hempensermeerpolder eh ten zuiden van Leeuwarden bevatten de gronden veel katteklei (toevoeging.../). Op veel plaatsen begint dieper dan 80 cm een laag rietzeggeveen, zegge - veen of veenmosveen (toevoeging... v). Boven het veen is vaak een laagje kalkloze klei aanwezig. Ook in het noordoostelijke deel van het gebied bij Anjum is dit het geval. Het betreft hier, evenals bij Bornwird, een laag zeggeveen, waarvan een deel door afgraving is verdwenen (afb. 0) en waarbij de bovenliggende kleilaag werd vergraven (toevoe- In de gronden buiten de zeedijk is geen Gt aangegeven.

117 Foto K. Veenstra Archief Stiboka R-97 Afb. 0 Een verveningsput in De Kolken tussen Anjum en Morra. Boven het niet uitgegraven veen links is de gelaagdheid van de klei niet verstoord. Rechts is dit duidelijk mei het geval en is de teruggestorte klei in de put bovendien vermengd met brokken veen. ging H>). Bij Wetzens heeft mogelijk dezelfde situatie bestaan, maar van het veen is maar heel weinig overgebleven (alleen toevoeging -t>). Elders begint het 5 a 0 cm dikke restant van de veenlaag al tussen 0 en 80 cm (toevoeging... n>}; plaatselijk is deze dikker dan 0 cm. Ten zuidwesten van Dokkum begint onder het veen (toevoeging... w) of direct onder de klei pleistoceen zand (toevoeging.., p). Ten zuiden van Oostrum zijn deze nesvaaggronden (MoSOCz;) onregelmatig afgeticheld (toevoeging ^,). Plaatselijk komt hierdoor ook ondieper dan 80 cm veen en binnen 0 cm pleistoceen zand voor. POLDER V AA GGRONDEN Verreweg het grootste gedeelte van de zeekleigronden op deze kaartbladen behoort tot de poldervaaggronden. Het zijn gronden met een zwak ontwikkelde (vage), humushoudende bovengrond en met hydromorfe kenmerken, nl. roest en grijze vlekken die ondieper dan 50 cm beginnen. Het zijn goed gerijpte zavel- en kleigronden. Het materiaal is in het algemeen dan ook tot minstens 80 cm stevig. Op enkele plaatsen in de voormalige Lauwerszee en bij veel van de buitendijkse gronden begint de ongerijpte ondergrond tussen 80 en 0 cm. De onderverdeling van de poldervaaggronden berust in de eerste plaats op verschillen in het koolzure-kalkgehalte. Ze zijn onderscheiden in kalkrijke en kalkarme poldervaaggronden. Naar de aard van de klei zijn de kalkarme poldervaaggronden in dit gebied nog weer opgesplitst in: normale poldervaaggronden knippige poldervaaggronden knippoldervaaggronden. KALKRIJKE POLDERVAAGGRONDEN Hiertoe behoren alle poldervaaggronden met kalkverloop a, of a en b 5

118 (zie..). Meestal zijn deze gronden geheel kalkrijk. Het kalkgehalte van de bouwvoor is gewoonlijk lager dan van de eronder liggende lagen. Bij alle buitendijks gelegen kalkrijke poldervaaggronden, evenals bij die met Gt III in de voormalige Lauwerszee, begint tussen 80 en 0 cm een ongerijpte ondergrond. MnlSA Kalkrijke poldervaaggronden; lichte %avel, profielverloop 5; Gt III, IV, V, V*, F/i De gronden van deze eenheid liggen hoofdzakelijk in een smalle strook vanaf Leeuwarden naar het noorden en in het oude kweldergebied langs de voormalige kustlijn. Verder beslaan ze een grote oppervlakte in en rondom de voormalige Lauwerszee. Enkele kleinere gebieden liggen op kaartblad 6 West tegen de huidige zeedijk. Ze zijn voor een aanzienlijk deel als bouwland in gebruik of tot voor kort als zodanig in gebruik geweest. In de omgeving van o.a. Nes, Paesens en langs het Reitdiep bestaat de ca. 5 cm dikke, matig humusarme tot matig humeuze bovengrond overwegend uit zeer lichte zavel, elders uit matig lichte zavel. In oud grasland is de bovengrond vaak zeer humeus of humusrijk. De oudere gronden, binnen de kustlijn van omstreeks het jaar 000, zijn bovenin plaatselijk kalkarm of zelfs kalkloos. Jongere gronden zijn geheel kalkrijk. Merendeels bestaan deze gronden tot 0 cm uit lichte zavel; gelaagde zware zavel en/of lichte klei treft men in de ondergrond o.a. aan ten zuidwesten van Hallum en bij Vierhuizen. Kleiig, uiterst fijn zand komt in de ondergrond vooral voor in de omgeving van Oosterniekerk en Paesens en langs het Reitdiep. Ten noorden van Kollumerpomp is beneden 80 cm veen aanwezig (toevoeging... v), waarboven plaatselijk een dun laagje katteklei voorkomt. In het oude kweldergebied liggen veel sterk kruinige percelen (toevoeging b...). Langs het Dokkumerdiep en bij Zoutkamp zijn enkele percelen afgegraven (toevoeging ^ ). In de voormalige Lauwerszee ligt langs het Dokkumerdiep een kleine oppervlakte, die is opgehoogd met materiaal uit de geul (toevoeging f ). Als onzuiverheid bestaat de bovengrond direct langs de zeedijk in de zomerpolder ten noordwesten van Paesens uit zware zavel. Bij Vierhuizen is in gronden met Gt III plaatselijk ondieper dan 80 cm nietgerijpt materiaal aanwezig. Dit, in combinatie met de gelaagdheid, veroorzaakt in natte perioden, ondanks drainage, plaatselijk nog steeds wateroverlast. Een profiel met Gt III ten zuiden van Houwerzijl ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 7) Ap O 0 cm donker grijsbruine (0YR/), matig humusarme, kalkrijke, matig lichte zavel; vrij scherp overgaand in Cg 0 68 cm olijfgrijze (5Y5/), matig humusarme, kalkrijke, matig lichte zavel; matig veel, duidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cg cm grijze (5Y5/), matig humusarme, kalkrijke, matig lichte zavel; veel duidelijke roestvlekken; vrij scherp overgaand in G 00 0 cm donker groengrijze (5G/), matig humusarme, kalkrijke, matig lichte zavel; ongerijpt. Een profiel met Gt IV ten noorden van Munnekezijl in de voormalige Lauwerszee ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 8) Ap O 5 cm olijfgrijze (5Y/), matig humusarme, kalkrijke, matig lichte zavel; vrij scherp overgaand in In de gronden buiten de zeedijk is geen Gt aangegeven. 6

119 Cg 5 00 cm grijze (5Y6/), kalkrijke, zeer lichte zavel; matig veel, duidelijke roestvlekken CG 00 0 cm groengrijze (5G5/), kalkrijke, zeer lichte zavel, niet geheel gerijpt; weinig, duidelijke roestvlekken. Een profiel met Gt V* ten zuiden van Houwerzijl ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 9) Apg O 6 cm donker grijsbruine (,5Y/), zeer humusarme, kalkrijke, zeer lichte zavel; weinig roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cg 6 56 cm grijsbruine (,5Y5/), uiterst humusarme, kalkrijke, zeer lichte zavel; veel, zeer duidelijke roestvelekken; geleidelijk overgaand in Cg cm grijsbruin (,5Y5/), uiterst humusarm, kleiig, uiterst fijn zand; matig veel, duidelijke roestvlekken CG 90 0 cm grijsbruine (,5Y5/), kalkrijke, zeer lichte zavel; weinig roestvlekken ; niet geheel gerijpt. Een profiel met Gt V* in een kaartvlak met Gt VI bij Britsum ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 0) Al O 6 cm zeer donker grijsbruine (0YR,5/), zeer humeuze, kalkrijke, zeer lichte zavel; geleidelijk overgaand in Cg 6 5 cm donker grijsbruine (,5Y/), zeer humusarme, kalkrijke, matig lichte zavel; weinig, onduidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cg 5 60 cm olijfgrijze (5Y5/), uiterst humusarme, kalkrijke, zeer lichte zavel; weinig, onduidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cg cm lichtgrijze (5Y7/,5), kalkrijke, zeer lichte zavel; weinig, onduidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cg 95 0 cm grijze (5Y6/.5), kalkrijke, matig lichte zavel; veel, duidelijke roestvlekken. Mn5A Kalkrijke poldervaaggronden ; %ware %avel, profielverloop 5; Gt III, IV, V, V*, VI De gronden van deze eenheid beslaan een grote oppervlakte in het jongere zeekleigebied rondom de voormalige Lauwerszee en aan weerszijden van de huidige zeedijk langs de kust van Friesland en Groningen. Kleinere oppervlakten liggen in het zandgebied van de voormalige Lauwerszee en tegen de dijk van de vroegere Middelzee ten noordwesten van Leeuwarden. Van deze gronden, die hoofdzakelijk voor akkerbouw worden of werden gebruikt, is de ca. 5 cm dikke bovengrond veelal matig humeus en kalkrijk. In de zomerpolders, die uitsluitend als grasland worden gebruikt, is de Al-horizont nauwelijks 0 cm dik en humusrijk. In oud grasland is de bovengrond kalkarm of kalkloos. Een deel van deze gronden bestaat tot 0 cm geheel uit gelaagde, zware zavel; meestal wordt echter beneden 80 cm lichte zavel aangetroffen en/of lichte klei. Ten noorden van Kollum, ten westen van Anjum en in de omgeving van Grijpskerk komen sterk kruinige percelen voor (toevoeging b...). In het westelijk deel van de voormalige Lauwerszee wordt dieper dan 80 cm veen aangetroffen (toevoeging... v), waarboven plaatselijk een dun laagje katteklei voorkomt. Een profiel met Gt VI ten noordwesten van Blija ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Al O 5 cm zeer donker grijsbruine (0YR/), matig humeuze, kalkarme, zware zavel; afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in Cg 5 65 cm grijsbruine (.5Y5/), zeer humusarme, kalkrijke, zware zavel; structuur als in Al; duidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cg 65 0 cm olijfgrijze (5Y5/), uiterst humusarme, kalkrijke, zware zavel op ca. 80 cm geleidelijk overgaand in lichte klei; veel, zeer duidelijke roestvlekken. In de gronden buiten de zeedijk is geen Gt aangegeven. 7

120 Een profiel buitendijks ten noordwesten van Blija ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Al O 0 cm donker grijsbruine (,5Y/), zeer humeuze, kalkrijke, zware zavel; veel, onduidelijke roestvlekken; poreuze, afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in Cg 0 80 cm lichtgrijze (5Y7/), uiterst humusarme, kalkrijke, gelaagde, zware zavel; op 60 cm overgaand in lichte klei; veel, duidelijke roestvlekken; poreuze, ongestoorde sedimentaire gelaagdheid Cg cm groengrijze (5GY5/), kalkrijke, matig zware klei; veel, duidelijke roestvlekken CG 00 0 cm groengrijze (5GY5/), kalkrijke, zware zavel; niet-gerijpt; matig veel, duidelijke roestvlekken. Mn5A Kalkrijke poldervaaggronden; lichte klei, profielverloop 5; Gt III, V, V*, VI Deze gronden liggen, evenals die van de voorgaande eenheid, rondom de voormalige Lauwerszee en aan weerszijden van de huidige zeedijken. Ten noordwesten van Leeuwarden ligt bovendien een vrij grote oppervlakte in de voormalige Middelzee. De vaak kalkarme bovengrond is over het algemeen tot ca. 5 cm diepte humusrijk tot matig humusarm. Buitendijks is deze slechts tot 0 cm dik, humusrijk tot matig humeus en geheel kalkrijk. De gronden bestaan tot 50 a 70 cm uit lichte klei, die buitendijks sterk gelaagd is. Dieper dan 50 a 70 cm neemt het lutumgehalte veelal af, uitgezonderd in de langgerekte strook tegen de zeedijk op blad 6 West en tegen de zuidrand van de voormalige Lauwerszee, waar op die diepte matig zware klei (5-50% lutum) voorkomt. Ten noorden van Grijpskerk komen kruinige percelen voor (toevoeging *...). Een'profiel met Gt VI in het zuidelijke gedeelte van de voormalige Lauwerszee ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Apg O 0 cm donker grijsbruine (,5Y/), matig humeuze, kalkrijke, lichte klei; matig veel, onduidelijke roestvlekken; afgerond-blokkige structuurelementen; vrij scherp overgaand in Cg 0 50 cm donkergrijze (5Y/), matig humusarme, kalkrijke, lichte klei; veel, duidelijke roestvlekken; samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit afgerond-blokkige elementen; vrij scherp overgaand in Cg 50 5 cm grijze (5Y5/), zeer humusarme, kalkrijke, lichte zavel; zeer veel, duidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in CG 5 0 cm groengrijze (5G5/), kalkrijke, lichte zavel. Mn5A Kalkrijke poldervaaggronden; yware klei, profielverloop 5; Gt III, V, V*, VI' Evenals de andere kalkrijke poldervaaggronden liggen deze zware kleigronden rondom de voormalige Lauwerszee en langs de kust. Buiten de zeedijk komt slechts een smalle, langgerekte strook voor, ten noorden van Ferwerd-Blija. Verder worden ze nog verspreid aangetroffen. Het zijn vrij homogene, kalkrijke, matig zware kleigronden, waarvan de 0 a 5 cm dikke, matig humeuze tot humusrijke bovengrond in de loop der eeuwen min of meer is ontkalkt. Dieper dan ca. 80 cm neemt het lutumgehalte meestal af. Buiten de zeedijk zijn deze gronden vanaf 80 a 0 cm diepte slechts half gerijpt, uitgezonderd vlak tegen de zeedijk, waar ze dieper gerijpt zijn. Kruinige percelen komen bij Grijpskerk en langs de Lauwers voor (toevoeging b...). Langs het Dokkumer grootdiep en de Lauwers zijn enkele percelen ten dele afgegraven (toevoeging ^ ) ten behoeve van de baksteenindustrie. Een klein deel van het gebied ten westen van Dokkum is opgehoogd met zandig materiaal (onzuiverheid). In de gronden buiten de zeedijk is geen Gt aangegeven. 8

121 Een profiel met Gt V* ten zuiden van Leeuwarden ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Al O 5 cm zeer donker grijsbruine (0YR,5/), matig humeuze, kalkloze, matig zware klei; samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit poreuze, afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in ACg 5 5 cm donker grijsbruine (,5Y/), matig humeuze, kalkarme, matig zware klei; weinig, onduidelijke roestvlekken; structuur als Al; geleidelijk overgaand in Cg 5 5 cm grijsbruine (,5Y5/), zeer humusarme, kalkrijke, matig zware klei; matig veel, duidelijke roestvlekken; structuur als Al; geleidelijk overgaand in Cg 5 0 cm olijfgrijze (5Y5/), uiterst humusarme, kalkrijke, matig zware, dieper dan 00 cm lichte klei; veel, zeer duidelijke roestvlekken; beneden 50 cm gelaagd. Een profiel met Gt VI ten oosten van Grijpskerk ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 5) Al O 0 cm zeer donker grijsbruine (0YR,5/), matig humeuze, kalkarme, matig zware klei; afgerond-blokkige structuurelementen; geleidelijk overgaand in AC 0 60 cm donker grijsbruine (,5Y/), zeer humusarme, kalkrijke, matig zware klei; samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit afgerondblokkige elementen; geleidelijk overgaand in Cg cm olijfgrijze (5Y5/), zeer humusarme, kalkrijke, matig zware klei; matig veel, duidelijke roestvlekken; structuur als AC; geleidelijk overgaand in Cg 00 0 cm olijfgrijze (5Y5/), zeer humusarme, kalkrijke, zware zavel; veel, duidelijke roestvlekken. NORMALE KALKARME POLDERVAAGGRONDEN Dit zijn niet-knippige zeekleigronden die kalkverloop b, of b en c, of c hebben. De gronden met profielverloop 5 en een deel van de gronden met profielverloop zijn dieper dan 0 a 80 cm vaak kalkrijk. Al deze poldervaaggronden werden vroeger voor een aanzienlijk deel als bouwland gebruikt, waardoor ze een relatief dikke, humushoudende bovengrond hebben. Mn5C Kalkarme poldervaaggronden; %avel, profielverloop ; Gt III, V, V* Tussen Buitenpost en Kollum liggen enkele vlakjes van deze eenheid. Het zijn geheel kalkloze gronden met een humeuze bovengrond van ca. 5 a 0 cm dik. Hierin komt wat pleistoceen zand voor, afkomstig uit sloten en omhoog gebracht door mollen. Het lutumgehalte neemt naar beneden toe. De pleistocene ondergrond begint op 0 a 60 cm diepte (toevoeging...p). Bij Kollum is hieronder binnen 0 cm nog vaak keileem aanwezig (toevoeging... x). Als onzuiverheid komt bij Kollum een duidelijk donkere bovengrond voor en begint de pleistocene ondergrond hier en daar dieper dan 80 cm. Mn8C Kalkarme poldervaaggronden ; klei, profielverloop ; G t V* Hiervan ligt slechts een klein vlakje ten oosten van Kollum. Het komt nagenoeg overeen met eenheid Mn85C, alleen begint de pleistocene zandondergrond ondieper dan 80 cm (toevoeging... p). Mn56C Kalkarme poldervaaggronden; yavel, profielverloop, of en, of ; GtlII, V, V*, VI Enkele kleine vlakjes van deze eenheid liggen ten oosten van Westergeest, Kollum en Burum. De zeer humeuze, kalkloze bovengrond is 5 a 0 cm dik. Deze bevat bij Westergeest wat (opgebracht) pleistoceen zand. Tot ca. 50 cm blijven de gronden vrij homogeen; dieper begint kalkloze, matig zware klei, die 9

122 bij Burum op ca. 00 cm kalkrijk wordt. Ten zuidoosten van Kollum begint binnen 0 a 80 cm een veenlaag (toevoeging...»'), die binnen 0 cm overgaat in pleistoceen zand (toevoeging... p). Ook ten zuidoosten van Kollum ligt pleistoceen zand binnen 0 cm (toevoeging...p). Bij Kollum liggen bovendien enkele zeer sterk kruinige percelen (toevoeging b...). Als onzuiverheid wordt bij Westergeest plaatselijk een duidelijk donkere bovengrond aangetroffen en keileem binnen 0 cm. Mn86C Kalkarme poldervaaggronden; klei, profielverloop, of en, of ; GtlII, V, F*, VI Deze gronden liggen verspreid tussen Buitenpost en Burum, bij Kommerzijl, in de bovenloop van de Lauwers en rondom Kollum. De humeuze, lichte of matig zware kleibovengrond is ca. 5 cm dik. De gronden blijven overwegend tot 0 cm vrij homogeen van textuur. Ten zuiden van Burum, bij Kommerzijl en langs de Lauwers worden de meeste gronden dieper dan ca. 50 cm kalkrijk. Ten zuiden van Burum worden sterk kruinige percelen aangetroffen (toevoeging b.,.). Enkele percelen langs de Lauwers ten zuiden van Gerkesklooster zijn afgegraven voor kleibemesting. Wegens de geringe oppervlakte is dit niet aangegeven op de bodemkaart. Ten noordoosten van Kollum liggen deze gronden in een erosiegeul waarin (niet op de kaart aangegeven) delen met Gt II voorkomen. Als onzuiverheid wordt hier bovendien plaatselijk keileem aangetroffen. Elders is hier en daar binnen 0 cm een knippige laag aanwezig. MnlSC Kalkarme poldervaaggronden; lichte %avel, profielverloop 5; Gt III, V, V*, Vf VI, VI Een vrij grote oppervlakte van deze kalkarme lichte zavelgronden wordt aangetroffen op de overgang van de jonge naar de oudere (knippige) zeeklei. Verder komen ze voor bij Kommerzijl, Zoutkamp en Ulrum. Speciaal deze lichte, kalkarme poldervaaggronden worden nu nog voornamelijk als bouwland gebruikt. Ze hebben een ca. 5 cm dikke, matig humeuze tot humusarme bovengrond. In oude graslanden is meestal een 0 a 5 cm dikke, humusrijke Al-horizont aanwezig. De bovengrond is kalkloos; pas op een diepte variërend tussen 0 en 80 cm worden de gronden geleidelijk kalkrijk. Op veel plaatsen worden de gronden op ca. 60 cm zwaarder en wordt zware zavel en/of lichte klei, soms zware klei aangetroffen. Dit laatste o.a. ten zuiden van Engwierum. Sterk kruinige percelen liggen langs de rand van de oude kwelder tussen Ferwerd en Lioessens/Metslawier en bij Engwierum en Zoutkamp (toevoeging b...). Ten oosten van Anjum is een gebied geëgaliseerd (toevoeging <H). Rondom Bornwird komt binnen 0 cm pleistoceen zand voor (toevoeging...p). Als onzuiverheid komt ten zuiden van Engwierum veen en/of pleistoceen zand binnen 0 cm voor. Een profiel van een kruinig perceel met Gt V* ten oosten van Blija ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 6) Al O cm zeer donker grijsbruine (0YR,5/), matig humeuze, kalkloze, zeer lichte zavel; geleidelijk overgaand in AC 9 cm grijsbruine (,5Y,5/), zeer humusarme, kalkloze, zeer lichte zavel; geleidelijk overgaand in Cllg. 9 cm grijsbruine (,5Y5/), uiterst humusarme, kalkloze, zeer lichte zavel; weinig, onduidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in 0

123 Cg 79 cm licht groengrijze (7.5Y6/), kalkloze, matig lichte zavel; zeer veel, duidelijke roestvlekken; vrij scherp overgaand in Cg 79 0 cm licht olijfgrijze (5Y6/), kalkarme, zeer lichte zavel; veel, duidelijke roestvlekken. Een profiel met Gt VI ten oosten van Vierhuizen ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 7) Apg O cm olijfgrijze (5Y/), zeer humusarme, kalkloze, zeer lichte zavel; weinig, onduidelijke roestvlekken; afgerond-blokkige structuurelementen; geleidelijk overgaand in Cg 5 cm licht olijfgrijze (5Y6/), uiterst humusarme, kalkrijke, matig lichte zavel; weinig, onduidelijke roestvlekken; sedimentaire gelaagdheid met gangenstructuur; geleidelijk overgaand in Cg 5 95 cm olijfgrijze (5Y5/), kalkrijke, zware zavel; veel, duidelijke roestvlekken; structuur als Cg; geleidelijk overgaand in Cg 95 0 cm grijze (5Y5/), kalkrijke, zeer lichte zavel, matig veel, duidelijke roestvlekken. Mn5C Kalkarme poldervaaggronden ; %ware %avel, profielverloop 5; Gt III, V, V*, VI Deze gronden komen verspreid over beide kaartbladen voor. De ca. 5 cm dikke bovengrond bestaat uit zeer humeuze tot humusarme, kalkloze zware zavel. Naast vrij uniforme, gelaagde gronden die tussen 5 en 70 cm kalkrijk worden, komen ook gronden voor die dieper dan ca. 60 cm uit lichte klei bestaan. Een aantal percelen bij Burum heeft een sterk kruinige ligging (toevoeging b...). Bij Leeuwarden zijn enkele percelen afgegraven (toevoeging ^ ). Als onzuiverheid komen langs de Dokkumer Ee geheel kalkrijke gronden en ondieper dan 0 cm kalkloze, knippige lagen voor. Dit laatste is ook het geval ten oosten van Houwerzijl. Een profiel met Gt V* ten zuiden van Wierum ziet er als volgt uit (aanhangsel analyse nr. 8) Ap O 0 cm donker grijsbruine (0YR/), matig humeuze, kalkloze, zware zavel: poreuze, afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in AC 0 5 cm grijsbruine (,SYS/), zeer humusarme, kalkloze, zware zavel; structuur als Ap; geleidelijk overgaand in Clg 5 70 cm groengrijze (7,5Y5/), uiterst humusarme, kalkloze, lichte klei; weinig, onduidelijke roestvlekken: structuur als Ap; vrij scherp overgaand in Cg 70 0 cm olijfgrijze (5Y5/), kalkrijke, matig zware klei; matig veel, duidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cg 0 0 cm grijze (5Y5/), kalkrijke, zware zavel; matig veel, duidelijke roestvlekken. Een profiel met Gt V* bij Hijum ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 9) Alg O 0 cm zeer donker grijsbruine (0YR,5/), zeer humeuze, kalkloze, zware zavel; weinig, onduidelijke roestvlekken; onder de zodelaag samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit poreuze, afgerondblokkige elementen; geleidelijk overgaand in Cllg 0 8 cm grijsbruine (,5Y,5/), matig humusarme, kalkloze, zware zavel; weinig, onduidelijke roestvlekken; structuur als Alg; geleidelijk overgaand in Cg 8 80 cm licht grijsbruine (,5Y5,5/), zeer humusarme, dieper dan 60 cm uiterst humusarme, kalkloze, lichte zavel; veel, duidelijke roestvlekken; structuur tot ca. 60 cm als Alg; vrij scherp overgaand in Cg cm licht olijfgrijze (5Y6/), kalkrijke, lichte zavel; matig veel, duidelijke roestvlekken; vrij scherp overgaand in Cg 00 0 cm licht olijfgrijze (5Y6/), kalkrijke, matig zware klei; zeer veel, duidelijke roestvlekken. Mn85C Kalkarme poldervaaggronden; klei, profielverloop 5; Gt III, V, V*, VI Deze gronden liggen alleen op blad 6 Oost, voornamelijk ten zuiden van de voormalige Lauwerszee.

124 De bovengrond bestaat uit lichte of matig zware klei en is ca. 0 cm dik. Lichte klei komt merendeels voor nabij de grens met zware zavelgronden. Het lutumgehalte blijft tot ca. 80 cm gelijk of het neemt iets toe. Op ca. 0 cm wordt de grond kalkrijk. Hier en daar gaat de kalkrijke klei door tot dieper dan 0 cm; op de meeste plaatsen wordt evenwel dieper dan ca. 80 cm gelaagde, zware zavel aangetroffen. In het noordelijke deel van het gebied ten zuiden van Visvliet begint op ca. 60 cm kalkrijke lichte zavel. Ten westen van Kollumerpomp en plaatselijk ook elders ligt ondieper dan 0 cm een 0 a 50 cm dikke laag plastische, kalkloze, zware klei (Stolp c.s., 977). In de omgeving van Burum en bij Grijpskerk komen sterk kruinige percelen voor (toevoeging b...). Bij Burum begint de pleistocene zandondergrond (toevoeging...p) ondieper dan 0 cm. Ten oosten van Gerkesklooster is een aantal percelen afgegraven voor de vervaardiging van baksteen (toevoeging ^ ); hier komt ook veen binnen 80 a 0 cm diepte voor, evenals in een vlakje ten noorden van Gerkesklooster met Gt III (toevoeging... v). Als onzuiverheid gaat de kalkloze zware klei op diverse plaatsen dieper dan 0 cm door (profielverloop ), ten zuidoosten van Niezijl zelfs tot dieper dan 0 cm (profielverloop ). In het laatstgenoemde gebied wordt ook hier en daar ondieper dan 0 cm veen aangetroffen, evenals ten zuidwesten van Kollumerpomp, waar ook de pleistocene zandondergrond plaatselijk binnen 0 cm begint. Een profiel met Gt V* bij Kollumerpomp ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 0) Al O 0 cm donker grijsbruine (0YR,5/), zeer humeuze, kalkloze, matig zware klei; afgerond-blokkige structuurelementen; geleidelijk overgaand in AC 0 5 cm donker grijsbruine (0YR/), zeer humusarme, kalkarme, matig zware klei; samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit afgerondblokkige elementen; geleidelijk overgaand in Cg 5 00 cm olijfgrijze (5Y5/), uiterst humusarme, kalkrijke, matig zware klei; matig veel, duidelijke roestvlekken; structuur als AC; geleidelijk overgaand in Cg 00 0 cm grijze (5Y5/), kalkrijke, zware zavel; veel, duidelijke roestvlekken. KNIPPIGE POLDERVAAGGRONDEN Deze gronden zijn in de regel tot dieper dan 50 cm kalkloos. Bovendien bezitten ze een horizont met minder gunstige eigenschappen, die de interne drainage nadelig beïnvloedt (zie..). Waar de kleilaag tot dieper dan 80 cm doorgaat, begint bij veel gronden met Gt II of III tussen 80 en 0 cm een niet-gerijpte klei- of veenondergrond. gmn5c Knippige poldervaaggronden; travel, profielverloop ; Gt III, V, V* Deze gronden liggen hoofdzakelijk in het overgangsgebied van de pleistocene zandgronden of de veengronden naar de knipkleigronden. Van Hiaure tot even ten oosten van Oostrum bestaat de ca. 5 cm dikke, humeuze bovengrond uit kalkloze, zware zavel. Hieronder wordt achtereenvolgens kalkloze, lichte en kalkloze, matig zware klei aangetroffen, beide met knippige eigenschappen. Dieper dan 80 cm komt hier kalkrijke, zware zavel en/of lichte klei voor. De overige gronden van deze eenheid op blad 6 Oost zijn geheel kalkloos en liggen merendeels nabij de grens met de pleistocene zandgronden. Hier bestaat de 0 a 0 cm dikke, humeuze bovengrond zowel uit lichte De eenheden gmn5c en gmn58c hebben op de bodemkaart dezelfde kleur. Het verschil blijkt dus slechts uit de code.

125 als uit zware zavel. De dikste en lichtste bovengronden grenzen aan enkeerdgronden (zez) en hebben een bijmenging met pleistoceen zand, ten dele afkomstig uit gegraven sloten en ten dele door mollen uit de ondergrond naar boven gebracht. Ook hier heeft de klei onder de bovengrond knippige eigenschappen en neemt het lutumgehalte meestal sterk toe. Op de meeste plaatsen komt een ca. 5 cm dikke, plastische, matig zware kleilaag voor. Alleen ten noorden van Oudwoude kan men hierboven nog een uiterst fijne zandlaag aantreffen (Stolp c.s., 977). De diepte waarop de pleistocene zandondergrond begint, varieert tussen 0 en 0 cm (toevoeging... p). Tussen de zware kleilaag en de pleistocene zandondergrond bevindt zich op veel plaatsen een tot 0 cm dikke laag venig materiaal of samengeperst veen (toevoeging... iv) vooral op plaatsen waar de pleistocene zandondergrond relatief diep ligt. Vaak is ondieper dan 0 cm bovendien nog keileem of soms potklei aanwezig (toevoeging... x). Als onzuiverheid komen op blad 6 Oost plaatsen voor, waar de zware kleilaag dunner is dan 5 cm of geheel ontbreekt (profielverloop ). Dit is voornamelijk het geval op de overgang naar de pleistocene zandgronden en op plaatsen waar de pleistocene zandondergrond ondieper dan ca. 60 cm begint. gmn58c Knippige poldervaaggronden; %avel, profielverloop, of en ; G t III, V Deze meestal geheel kalkloze gronden liggen alleen bij Oostrum, ten noorden van Oudwoude en ten oosten van Kollum. Bij laatstgenoemde plaats is de zavelige bovengrond afkomstig uit een ten noorden ervan liggend wiel, dat is ontstaan tijdens een dijkdoorbraak. De humeuze, ca. 5 cm dikke bovengrond bestaat uit zware zavel. Daaronder neemt het lutumgehalte meestal sterk toe, zodat op enige diepte lichte en dieper dan 50 a 80 cm matig zware klei met knippige eigenschappen wordt aangetroffen. Ten noorden van Oudwoude komt hierboven een dunne (< 0 cm), uiterst fijne zandlaag voor (Stolp c.s., 977). Ook wordt hier, evenals ten oosten van Kollum, binnen 0 cm veen aangetroffen (toevoeging... v). gmn8c Knippige poldervaaggronden; klei, profielverloop ; G t H, IIl III, III, V^ Deze gronden liggen overwegend verspreid in het knipkleigebied tussen Leeuwarden en de Lauwerszee, voornamelijk nabij de grens met het oude kweldergebied. Bovendien komen ze op kaartblad 6 Oost hier en daar voor tussen de jonge zeeboezemgronden en de klei-op-veengronden of de zandgronden. De kalkloze bovengrond is van 0-5 cm humusrijk of zeer humeus, van 5-0 cm matig humeus en bestaat uit lichte of matig zware klei; daaronder neemt het lutumgehalte veelal toe. Tot 0 a 00 cm diepte vindt men kalkloze, knippige, matig zware klei, met hierin plaatselijk, maar vooral bij Bartlehiem en Leeuwarden, tussen 60 en 80 cm diepte een kalkrijke kleilaag (profielverloop ). Bij Bornwird en Lichtaard en langs het pleistocene zandgebied begint de pleistocene zandondergrond tussen 0 en 0 cm (toevoeging...p). Bij Buitenpost, Lutjegast en ten noorden van Kollum komt boven de pleistocene zandondergrond, vooral waar deze relatief diep ligt, een De eenheden gmn5c en gmn58c hebben op de bodemkaart dezelfde kleur, evenals de eenheden gmn8c en gmn88c. Het verschil blijkt dus slechts uit de code.

126 moerige laag voor, beginnend ondieper dan 80 cm en dunner dan 0 cm (toevoeging...w). Waar binnen 0 cm geen pleistoceen zand begint, bestaat de diepere ondergrond meestal uit kalkrijke lichte of zware klei. Aan de top van deze klei of van het pleistocene zand treft men vaak een vegetatiebandje aan. Kalkrijke zavel vindt men o.a. ten noorden van Leeuwarden en Dokkum en ten oosten van Britsum. Ten noorden van Bornwird, ten noordoosten van Lichtaard, tussen Wetzens en Jouswier en ten zuiden van Anjum heeft men onder de klei veen weggegraven, waardoor de gronden plaatselijk sterk verstoord zijn (toevoeging ->). Als onzuiverheid is de kalkrijke ondergrond hier en daar dunner dan 0 cm (profielverloop ). Over kleine oppervlakten wordt ondieper dan 0 cm veen of, zoals ten oosten van Kollum-Buitenpost en Gerkesklooster, keileem als onzuiverheid aangetroffen. Ten noordoosten van Buitenpost komen op korte afstand onregelmatige hoogteverschillen voor, samengaand met een afwisseling van Gt II en III; hier is grondwatertrap II/III aangegeven. Een profiel met Gt V bij Dokkum ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Al O 5 cm zeer donker grijsbruine (0YR,5/), humusrijke, kalkloze, matig zware klei; matig ontwikkelde, afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in ACg 5 0 cm donkergrijze (0YR/), matig humeuze, kalkloze, matig zware klei; matig veel, onduidelijke roestvlekken; samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in Cllg 0 0 cm donkergrijze (5Y/), zeer humusarme, kalkloze, knippige, matig zware klei; zeer veel, duidelij ke roestvlekken; structuur als ACg; vrij scherp overgaand in Cg 0 50 cm groengrijze (7.5Y/), zeer humusarme, kalkloze, knippige, matig zware klei; matig veel, onduidelijke roestvlekken; vrij scherp overgaand in Cg cm olijfgrijze (5Y5/), uiterst humusarme, kalkrijke, matig zware klei; veel, onduidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cg 60 0 cm groengrijze (7,5Y5/), kalkrijke, zware klei; veel, onduidelijke roestvlekken. gmn88c Knippige poldervaaggronden; klei, profielverloop, of en ; Gt II, III, V, F* * Gronden van deze eenheid liggen op beide bladen verspreid in het knipkleigebied, voornamelijk waar de klei uitwigt over het veen. De ca. 5 cm dikke, matig humeuze, kalkloze bovengrond kan zowel uit lichte als uit matig zware klei bestaan. Onder de bovengrond komt merendeels kalkloze, knippige, matig zware klei voor. Tussen 50 en 80 cm treft men soms een dunne laag kalkrijke klei aan. Op veel plaatsen begint dieper dan 80 cm een veenlaag, doorgaand tot dieper dan 0 cm (toevoeging... v). Hier en daar komen door uitvening verstoorde gronden voor (toevoeging -o), o.a. in De Kolken bij Anjum, bij Bornwird-Hiaure en bij Lichtaard (zie 5.5); soms is er een dunne veenlaag achtergebleven (toevoeging... w). Als onzuiverheid begint bij Lichtaard hier en daar de pleistocene zandondergrond tussen 80 en 0 cm. De eenheden gmn8c en gmn88c hebben op de bodemkaart dezelfde kleur. Het verschil blijkt dus slechts uit de code.

127 Een profiel met veen in de ondergrond en met Gt III ten oosten van Ee ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Alg O 8 cm zeer donker grijsbruine (0YR/), matig humeuze, kalkloze, matig zware klei; matig veel, onduidelijke roestvlekken; goed ontwikkelde, afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in ACg 8 5 cm donker grijsbruine (,5Y/), humus-arme, matig kalkloze, matig zware klei; veel, duidelijke roestvlekken; samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in Cllg 5 50 cm olijfgrijze (5Y/), uiterst humusarme, kalkloze, knippige, matig zware klei; matig veel, duidelijke roestvlekken; samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit afgerond-blokkige elementen Alb 50 5 cm vegetatieband Cgb 5 00 cm olijfgrijze (5Y5/), kalkloze, knippige, matig zware klei; matig veel, duidelijke roestvlekken; samengestelde, gladde prisma's, opgebouwd uit blokkige elementen; vrij scherp overgaand in DG 00 0 cm zeer donker grijsbruin (0YR/), kleiig veen, niet-gerijpt. gmnlsc Knippige poldervaaggronden; lichte %avel, profielverloop 5; Gt V, V*, VI Deze lichte zavelgronden liggen, tezamen met de zware zavelgronden (gmn5c), verspreid aan de binnenrand van het oude kweldergebied. Voor zover deze lichte zavelgronden reeds langere tijd als grasland in gebruik zijn, hebben ze een ca. a 7 cm dikke, humusrijke of humeuze zode. Deze is ontwikkeld in een ca. 5 a 0 cm dikke, minder humus bevattende overgangslaag die eertijds, toen de grond nog bouwland was, geheel of gedeeltelijk is geploegd. Bij gebruik als bouwland of als jong grasland is de ca. 0 cm dikke bovengrond matig humusarm. Vrijwel overal wordt tot 5 a 80 cm diepte, kalkloze, knippige, lichte of zware zavel aangetroffen. Dieper dan 5 a 80 cm komt veelal gelaagde, kalkrijke zavel en soms kalkrijke, lichte klei voor. Enkele gedeelten hebben sterk kruinige percelen (toevoeging b...). Een profiel met Gt V ten zuiden van Leeuwarden ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Alg O 5 cm zeer donker grijsbruine (,5Y/), humusrijke, kalkloze, lichte zavel; zwakke roest ACg 5 0 cm donker grijsbruine (,5Y/), zeer humeuze, kalkloze, lichte zavel; weinig, onduidelijke roestvlekken; poreuze, enkelvoudige, ruwe prisma's; geleidelijk overgaand in Clg 0 50 cm olijfgrijze (5Y/), matig humusarme, kalkarme, knippige, lichte zavel; veel, zeer duidelijke roestvlekken; structuur als Al; geleidelijk overgaand in Cg cm olijfgrijze (5Y5/), uiterst humusarme, kalkrijke, lichte klei; veel, duidelijke roestvlekken; poreuze, afgerond-blokkige elementen; enkele kalkconcreties; vrij scherp overgaand in Cg 78 0 cm licht olijfgrijze (5Y6/), kalkrijke, zware zavel; veel, onduidelijke roestvlekken. Een profiel in een kruinig perceel met Gt V* ten noorden van Ulrum ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. ) Alg O cm donker grijsbruine(0yr/), matig humeuze, kalkloze, lichte zavel; weinig, onduidelijke roestvlekken ACg cm grijsbruine (0YR5/), zeer humusarme, kalkloze, lichte zavel; weinig, onduidelijke roestvlekken; afgerond-blokkige structuurelementen; geleidelijk overgaand in Clg 5 cm groengrijze (7.5Y6/), uiterst humusarme, kalkloze, knippige, zware zavel; veel duidelijke roestvlekken; afgerond-blokkige structuurelementen; geleidelijk overgaand in Cg 5 6 cm grijze (5Y6/), kalkrijke, zware zavel; veel, duidelijke roestvlekken; afgerond-blokkige structuurelementen; vrij scherp overgaand in Cg 6 0 cm grijze (5Y6/), kalkrijke, lichte zavel; gelaagd; matig veel, duidelijke roestvlekken. gmn5c Knippige poldervaaggronden; %ware %avel, profielverloop 5; Gt II, III, V, V* Deze gronden beslaan een aanzienlijk deel van de knippige gronden tegen de binnenrand van het oude kweldergebied. 5

128 Evenals bij eenheid gmnlsc hebben de gronden die reeds geruime tijd als grasland in gebruik zijn een ca. a 7 cm dikke, humusrijke of zeer humeuze zodelaag, ontwikkeld in een (vroeger geheel of gedeeltelijk geploegde) minder humus bevattende overgangslaag. Bij gebruik als bouwland of als jong grasland is de ca. 0 cm dikke bovengrond matig humeus. Vrijwel overal ligt onder de bovengrond tot 50 a 90 cm diepte kalkloos, knippig materiaal, dat eveneens uit zware zavel bestaat of wat dieper uit lichte klei. Tussen 50 a 90 cm begint meestal kalkrijke, zware zavel, soms lichte klei of lichte zavel. Lichte zavel treft men o.a. ten oosten van Metslawier, ten zuiden van Ulrum en ten noordoosten van Kommerzijl aan. Op een aantal plaatsen, o.a. bij Ulrum en Ee worden kruinige percelen aangetroffen (toevoeging b...). Ten noorden van Leeuwarden zijn enkele percelen afgegraven (toevoeging ^). Als onzuiverheid begint bij de gronden met Gt II een niet-gerijpte ondergrond ondieper dan 80 cm. Een profiel met Gt V (met iets te veel lutum in de bovengrond) ten zuiden van Niawier ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 5) Alg O 6 cm zeer donker grijsbruine (,5Y/), zeer humeuze, kalkloze, lichte klei; weinig, duidelijke roestvlekken ACg 6 0 cm donker grijsbruine (,5Y/), matig humeuze, kalkloze, lichte klei; matig veel, duidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Clg 0 85 cm olijfgrijze (5Y5/), matig humusarme, kalkloze, knippige, zware zavel; veel, zeer duidelijke, bruin okerkleurige (7,5YR5/6) roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cg 85 0 cm grijze (5Y5/), zeer humusarme, kalkrijke, zware zavel; veel, duidelijke roestvlekken. Een profiel met Gt V ten noordwesten van Niawier ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 6) Alg O 5 cm zeer donker grijze (0YR/), humusrijke, kalkloze, zware zavel; weinig, onduidelijke roestvlekken AClg 5 0 cm donkergrijze (0YR/), zeer humeuze, kalkloze, zware zavel; veel, onduidelijke roestvlekken; samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit poreuze, afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in ACg 0 5 cm donkergrijze (0YR/), zeer humusarme, kalkloze, lichte klei; roest en structuur als Alg; geleidelijk overgaand in Clg 5 60 cm groengrijze (7.5Y5/), uiterst humusarme, kalkloze, knippige, lichte klei; veel, zeer duidelijke roestvlekken; samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit poreuze, scherp- en afgerond-blokkige elementen; vrij scherp overgaand in Cg cm grijze (5Y6/), kalkrijke, lichte klei; veel, duidelijke roestvlekken; geleidelijk overgaand in Cg 98 0 cm grijze (5Y6/), kalkrijke, zware zavel; matig veel, zeer duidelijke roestvlekken. gmn85c Knippige poldervaaggronden; klei, profielverloop 5; Gt III, V Deze gronden liggen, evenals de gronden van eenheid gmn8c, verspreid in het knipkleigebied nabij de grens met de oude kwelder. Ook komen ze voor ten zuiden van de voormalige Lauwerszee, tussen de jonge zeeboezemgronden en de klei-op-veengronden of de zandgronden. De matig tot zeer humeuze, 0 a 0 cm dikke bovengrond bestaat uit kalkloze, lichte klei. Tot 0 a 80 cm wordt kalkloze., lichte klei met knippige eigenschappen aangetroffen, dieper veelal kalkrijke, lichte klei en soms kalkrijke, gelaagde zware zavel, o.a. ten oosten van Stiens, Cornjum, Lekkum en ten zuidoosten van Hijum. Bij de gronden met Gt III begint tussen 80 en 0 cm een niet-gerijpte ondergrond. Bij Jouswier treft men door uitvening verstoorde gronden aan (toevoeging -i>). 6

129 Ten zuiden van Leeuwarden komt plaatselijk op circa 0 cm diepte onder een dunne, kalkloze zware kleilaag een vegetatieband of venige laag voor. Als onzuiverheid komen ten zuiden van Leeuwarden, op de grens met eenheid Mo80Cz>, geheel kalkloze, zwaardere gronden voor (profielverloop ), met soms dieper dan 00 cm een venige laag. KNIPPOLDERVAAGGRONDEN Deze gronden liggen merendeels tussen de knippige poldervaaggronden en de kalkloze drechtvaaggronden, uitgezonderd ten zuiden van Dokkum, waar ze gedeeltelijk direct aan veldpodzolgronden grenzen. Op kaartblad 6 Oost ligt nog een kleine oppervlakte langs de bovenloop van de Lauwer s. Ze worden gekenmerkt door een zware knipkleilaag (zie..), die in dikte varieert van 0 tot 00 cm. kmn6c Knippoldervaaggronden; %avel en lichte klei, profielverloop ; Gtiiji\mjn, v Deze eenheid komt voor ten westen van Wanswerd, ten noorden van Oudkerk en Rinsumageest. Bij laatstgenoemde plaats ligt de knipklei in een mogelijk ten dele uitgeveende erosiegeul op de grens met de pleistocene zandgronden, die vooral aan de noordzijde een zeer onregelmatige begrenzing heeft. Ook ligt nog een vlak ten zuidoosten van Gerkesklooster. De ca. 0 cm dikke bovengrond is bovenin humusrijk en in lage terreingedeelten soms venig; hieronder (AC) wordt het humusgehalte geleidelijk lager; het lutumgehalte varieert van 0 tot meer dan 0%. Van 5 a 0 tot ca. 80 cm diepte komt zware knipklei voor. Bij Wanswerd ligt onder de knipklei kalkrijke, zware klei, die hier en daar naar beneden lichter wordt. Op plaatsen met Gt III is de ondergrond vanaf 80 a 0 cm niet-gerijpt. In een klein deel van dit gebied komt binnen 0 cm veen voor (toevoeging...v). Bij Rinsumageest en Gerkesklooster rust de knipklei op 0 a 80 cm diepte op pleistoceen zand (toevoeging... p\ waarboven plaatselijk een dunne moerige laag ligt. Op veel plaatsen wordt hier ondieper dan 0 cm ook keileem aangetroffen (toevoeging... x). Als onzuiverheid komen bij Rinsumageest veldpodzolgronden met een zavel- of kleidek en koopveengronden voor. Deze laatste liggen waarschijnlijk in een niet-uitgeveende dobbe. Een profiel op pleistoceen zand met Gt III (als onzuiverheid in een vlak met kmnc) bij Birdaard ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 7) Alg O 0 cm zeer donker grijsbruine (0YR/), humusrijke, kalkloze, zware zavel; matig veel, onduidelijke roestvlekken; goed ontwikkelde granulairen en afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in ACg 0 0 cm donkergrijze (0YR/), matig humeuze, kalkloze, lichte klei; matig veel, onduidelijke roestvlekken; samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit afgerond-blokkige elementen; enkele steentjes; geleidelijk overgaand in Cllg 0 50 cm groengrijze (7,5Y5/), zeer humusarme, kalkloze, lichte knipklei; veel, zeer duidelijke roestvlekken; samengestelde, gladde prisma's, opgebouwd uit scherp-blokkige elementen; vrij scherp overgaand in Cg cm groengrijze (7,5Y5/), uiterst humusarme, kalkloze, zeer zware knipklei; matig veel, duidelijke roestvlekken; structuur als Cll; vrij scherp overgaand in Dl 70 7 cm zeer donker grijs (0YR/), verweerd rietzeggeveenlaagje; vrij scherp overgaand in Alb 7 80 cm zwart (0YR,5/), zeer humeus, leemarm, matig fijn dekzand; enkele worteltjes; vrij scherp overgaand in 7

130 Ab cm grijs (0YR5/), humusarm, leemarm, matig fijn zand; vrij scherp overgaand in Bhb cm zwart (5YR/), zeer humeus, leemarm, matig fijn zand; geleidelijk overgaand in BCb cm donkerbruin (7,5YR/), humusarm, leemarm, matig fijn zand. kmnc Knippoldervaaggronden; %ware klei, profielverloop ; Gt II, III, K Een groot deel van de knipkleigronden behoort tot deze eenheid. De bovengrond bestaat uit kalkloze, zware klei, die tot 6 a 0 cm meestal zeer humeus, daaronder tot ca. 0 cm matig humeus is. De kalkloze, zware klei, met soms een oud begroeiingslaagje op ca. 50 a 60 cm diepte, gaat door tot 50 a 00 cm. Hieronder treft men op de meeste plaatsen kalkrijke, zware klei aan (Afzettingen van Duinkerke IA), die in of nabij de toenmalige aanvoergeulen overgaat in kalkrijke, lichte klei of in kalkrijke, zware zavel. Dit laatste is o.a. het geval in het gebied tussen Bartlehiem en Wijns. Waar deze gronden Gt III hebben, is de ondergrond vanaf 80 a 0 cm niet-gerijpt. Bij Birdaard, op de grens met het pleistocene zandgebied bij Oudkerk, ten zuiden van Dokkum en langs de bovenloop van de Lauwers, rust de knipklei op 50 a 00 cm diepte op pleistoceen zand (toevoeging... p). Bij Westergeest komt boven het zand een moerige laag voor (toevoeging... w). Bij Janum begint de moerige laag tussen 80 en 0 cm (toevoeging...v). Ten zuiden van Dokkum wordt keileem in de ondergrond aangetroffen (toevoeging... x). Ten oosten en ten zuiden van Bartlehiem is een aantal percelen afgegraven (toevoeging ^ ). Vooral langs de westzijde van de bovenloop van de Lauwers is in gronden met Gt II, waar de moerige laag het dikst was, het veen grotendeels weggegraven, waarbij de gelaagdheid van de bovenliggende kleilaag is verstoord. Dit is echter zo moeilijk met zekerheid vast te stellen, dat de vergraving niet op de kaart is aangegeven (zie ook 5.5). Als onzuiverheid treft men plaatselijk een moerige tussenlaag aan, voorts gedeelten met een lichtere bovengrond. Een profiel op kalkrijke klei met Gt III (als onzuiverheid in een vlak met Gt V) bij Wijns ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 8) Alg O 0 cm zeer donker grijsbruine (0YR/), zeer humeuze, kalkloze, matig zware klei; weinig, onduidelijke roestvlekken; goed ontwikkelde, afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in ACg 0 5 cm donker grijsbruine (,5Y/), matig humeuze, matig zware klei; matig veel, duidelijke roestvlekken; samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in Cllg 5 60 cm groengrijze (7.5Y5/), uiterst humusarme, kalkloze, zware knipklei; matig veel, onduidelijke roestvlekken; structuur hoofdzakelijk als Ag, maar ook scherp-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in Cg cm groengrijze (7,5Y5/), kalkloze, matig zware knipklei; veel, duidelijke roestvlekken; structuur als Cllg, maar grotere en poreuzere elementen; vrij scherp overgaand in Cg 80 0 cm olijfgrijze (5Y5/), kalkrijke, matig zware klei; veel, duidelijke roestvlekken; zeer poreuze sponsstructuur met afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in CG 0 0 cm grijze (5Y5/), kalkrijke, matig zware klei; niet gerijpt. De eenheden kmnc en kmn8c hebben op de bodemkaart dezelfde kleur. Het verschil blijkt dus slechts uit de code. Een profiel op kalkrijke klei met Gt V ten noorden van Birdaard ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 9) Alg O cm donker grijsbruine (,5Y/), zeer humeuze, kalkloze, matig zware 8

131 Cllg Cg Cg Cg 0 cm 0 5 cm 5 7 cm 7 0 cm klei; veel, duidelijke roestvlekken; goed ontwikkelde, afgerondblokkige elementen; geleidelijk overgaand in olijfgrijze (5Y/), zeer humusarme, kalkloze, matig zware knipklei; zeer veel, duidelijke roestvlekken; samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit scherp-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in groengrijze (7.5Y5/), uiterst humusarme, kalkloze, matig zware knipklei; veel, duidelijke roestvlekken; samengestelde, ruwe prisma's, opgebouwd uit afgerond-blokkige elementen; vrij scherp overgaand in groengrijze (7.5Y5/), kalkloze, matig zware knipklei; veel, duidelijke roestvlekken; vrij scherp overgaand in olijfgrijze (5Y5/,5), kalkrijke, matig zware klei; veel, duidelijke roestvlekken. kmn8c Kmppoldervaaggronden; %wan klei, profielverloop of en ; G t II, III, V * Ook deze gronden liggen, evenals die van eenheid kmnc, waarmee ze veel overeenkomst vertonen, verspreid in het knipkleigebied. De kalkrijke ondergrond of de pleistocene zandondergrond ontbreekt echter binnen 0 cm. Daarentegen begint op veel plaatsen veen tussen 80 en 0 cm (toevoeging... v), vooral op de overgang naar de drechtvaaggronden (MvC). Op veel plaatsen, vooral tussen Dokkum en Bartlehiem, treft men op ca. 50 en ca. ^5 cm diepte 'oude begroeiingslaagjes aan, resp. aan de bovenzijde van de Afzettingen Van Duinkerke IB en van Duinkerke IA. Een profiel met veen in de ondergrond en met Gt III ten oosten van Sijbrandahuis ziet er als volgt uit (aanhangsel, analyse nr. 50) Alg O cm donker grijsbruine (0YR/), zeer humeuze, kalkloze, matig zware klei; matig veel, onduidelijke roestvlekken; zwak ontwikkelde, afgerond-blokkige elementen; geleidelijk overgaand in ACg 0 cm donker grijsbruine (0YR/), matig humeuze, kalkloze, matig zware klei; matig veel, onduidelijke roestvlekken; zwak ontwikkelde, ruwe prisma's; geleidelijk overgaand in Cllg 0 0 cm grijsbruine (,5Y5/), dieper olijfgrijze (5Y5/), matig humusarme, kalkloze, matig zware knipklei; veel, duidelijke roestvlekken; zwak ontwikkelde, ruwe prisma's; vrij scherp overgaand in Cg 0 05 cm olijfgrijze (5Y5/), uiterst humusarme, kalkloze, matig zware knipklei; veel, duidelijke roestvlekken; vrij scherp overgaand in DG 05 0 cm zeer donker grijsbruin (0YR/) zeggeveen. De eenheden kmnc en kmn8c hebben op de bodemkaart dezelfde kleur. Het verschil blijkt dus slechts uit de code. 9

132 i ƒ Oude kleigronden De oude kleigronden in dit gebied bestaan uit keileem, die binnen 0 cm begint. Er is geen onderverdeling gemaakt naar de aard van de bovengrond, de textuur of de profielontwikkeling. KX Zeer ondiepe keileem; Gt II, III, V Er komen slechts drie vlakjes met zeer ondiepe keileem voor. Dee liggen ten noorden van Zwaagwesteinde, ten westen van Grootegast en ten westen van Niebert. De twee eerstgenoemde vlakjes, met resp. Gt II en III, zijn depressies en liggen beneden NAP. Vermoedelijk zijn ze uitgeveend. Het laatstgenoemde vlakje, met Gt V, is een echte keileemopduiking. De veelal zeer humeuze, soms humusrijke, sterk lemige bovengrond is 0 a. 5 cm dik. In de depressies met Gt II en III is de bovengrond het dunst, maar bevat de meeste humus. Hieronder bevindt zich zwak of sterk lemig, matig fijn zand of keizand. Op ca. 5 cm begint roestige, veelal grijze, kalkloze keileem, die 7,5 tot 5% lutum bevat. Plaatselijk, vooral in de depressies met Gt II en III, wordt binnen 0 cm kalkrijke keileem aangetroffen. 0

133 6 De samengestelde legenda-eenheden Tot het aangeven van samengestelde legenda-eenheden is overgegaan wanneer de bodemgesteldheid op korte afstand zo sterk wisselt, dat de afzonderlijke eenheden op de gebruikte schaal niet betrouwbaar zijn weer te geven. In de meeste gevallen is het mogelijk gebleken de 'inhoud' van de kaartvlakken tot 70 a 80% van hun oppervlakte te omschrijven met twee enkelvoudige legenda-eenheden. Deze vlakken zijn op de bodemkaart aangegeven met verticale banden in de kleuren van de beide samenstellende delen en met een dubbele code. Behalve de kaartvlakken met twee eenheden komen nog gebieden voor, waarin de bodemgesteldheid zo gecompliceerd is, dat met het noemen van twee eenheden het vlak onvoldoende wordt gekenschetst. Hiervoor zijn associaties van vele enkelvoudige legenda-eenheden ingevoerd (code A ). Deze kaartvlakken hebben een eigen kleur in een lijn. raster. Voor de beschrijving van de verschillende eenheden waaruit de samengestelde eenheden zijn opgebouwd, wordt verwezen naar de hoofd stukken 7 t/m Associaties van twee enkelvoudige legenda-eenheden hvc/kvz-koopveengronden op ^eggeveen, riet-^eggeveen of broekveen; Gt II Waardveengronden op %and, beginnend ondieper dan 0 cm; Gt II Ten zuiden van Buitenpost treft men deze samengestelde eenheid aan in een ten dele uitgeveend gebied (toevoeging -o). Voor de uitvening kwamen hier uitsluitend waardveengronden voor met zand dieper en ondieper dan 0 cm. Op de verveende plaatsen is het oorspronkelijk aanwezige zavel- of kleidek vermengd met veen. Hier bestaat de bovengrond nu uit venige klei of kleiig veen (koopveengronden). Als onzuiverheid begint de zandondergrond bij de koopveengronden plaatselijk ondieper dan 0 cm en bij de waardveengronden dieper dan 0 cm. \Nz\\Nc-Koopveengronden op %and, beginnend ondieper dan 0 cm; Gt II -Weideveengronden op %eggeveen, riet^eggeveen of broekveen; Gt II Deze associatie betreft een ten dele uitgeveend en geëgaliseerd (toevoeging <-) gebied ten noordoosten van Kootstertille. Voor de uitvening lagen aan de oostzijde gronden met een dikke kleilaag op veen (drechtvaaggronden, Mv..). De kleilaag werd in westelijke richting dunner dan 0 cm, terwijl de zandondergrond hoger kwam (weideveengronden, pvc en pvz).

134 Na vervening en egalisatie is in het oosten een verwerkt en met organische stof (veendelen) vermengd kleidek achtergebleven (weideveengronden, pvc). In het westen is van de dunne laag klei slechts een venige kleilaag of een kleiige veenlaag overgebleven (koopveengronden, hvz). Als onzuiverheid treft men aan de oostzijde nog wat drechtvaaggronden aan en aan de westzijde gronden met minder dan 0 cm veen (moerige eerdgronden). ^fz\-^]z-weideveengronden op %and, beginnend ondieper dan 0 cm; G t II -Moerige eerdgronden met een moerige bovengrond op %and; Gt II Deze samengestelde eenheid ligt ten oosten van Twijzel. Er komen weideveengronden voor met een betrekkelijk dun kleidek (pvz) en moerige eerdgronden (vwz) op plaatsen waar het minerale dek ontbreekt. Een deel van deze laatste gronden is echter uit weideveengronden ontstaan door locale vervening. Op de uitgeveende plaatsen is de restveenlaag dunner dan 0 cm. De oorspronkelijk boven het veen liggende klei is zodanig vermengd met veen, dat er hoogstens nog een laag kleiig veen aanwezig is (moerige eerdgronden, vwz). Als onzuiverheid komen enkele niet-aangemaakte petgaten voor met veel opslag van struiken. z-w aardveengronden op %and, beginnend ondieper dan 0 cm; Gt II Vlierveengronden op %and ponder humuspod^pl, beginnend ondieper dan 0 cm; Gt I Ten noordoosten van Surhuisterveen bij de bovenloop van de Lauwers ligt een ten dele uitgeveend gebied (toevoeging -o). Oorspronkelijk bestond het geheel uit waardveengronden met een betrekkelijk dun kleidek. In de uitgeveende gedeelten is de klei geheel door de teruggestorte grond verwerkt (vlierveengronden). Als onzuiverheid begint bij beide eenheden de zandondergrond plaatselijk dieper dan 0 cm. Ook komen in het gebied enkele niet aangemaakte petgaten voor. op ^and, beginnend ondieper dan 0 cm; Gt II Vlierveengronden op ^and met humus podzol, beginnend ondieper dan 0 cm; G Deze samengestelde eenheid ligt ten zuiden van Gerkesklooster. Het ten dele uitgeveende gebied (toevoeging -o) bestond voor de uitvening uit waardveengronden. Het oorspronkelijk aanwezige kleidek is door vergraving geheel met teruggestorte veenresten vermengd of naar beneden gewerkt. Hier treft men nu vlierveengronden aan. Ook bij de waardveengronden is in de zandondergrond een podzol ontwikkeld; het wordt echter in de legenda niet onderscheiden. Als onzuiverheid treft men in de vlierveengronden (naar beneden gewerkte) kleilagen dikker dan 0 cm aan. In de waardveengronden begint het zand plaatselijk ondieper dan 0 cm, elders dieper dan 0 cm. vwp/vwz- Moerige pod^olgronden met een moerige bovengrond; Gt III j V Moerige eerdgronden met een moerige bovengrond op %and; Gt III Deze samengestelde eenheid ligt ten noorden van het Bergumermeer. Het is een pleistoceen zandgebied met een onregelmatig reliëf, waarop een moerige laag is gevormd. Op de relatief hoogste plaatsen en op lage ruggetjes is in het zand een podzol aanwezig (vwp), elders ontbreekt deze (vwz).

135 De keileemondergrond begint overal ondieper dan 0 cm (toevoeging zwp/hal-moerige pod^olgronden met een humushoudend ^anddek en een moerige tussenlaag; Gt III, V* -Veldpod^plgronden ; leemar m en syvak lemigfijn %and; Gt III, V* Ten zuiden van Harkema-Opeinde ligt een vrijwel geheel af geveend zandgebied met podzolgronden (Hn). Plaatselijk komt nog een restveenlaag voor van 5 a 0 cm dikte, waarop een zanddek is aangebracht (zwp). vw r p/zn- Moerige podzolgronden met een moerige bovengrond; Gt III Vlakvaaggronden; leemar m en %wak lemigfijn %and; G t II Deze samengestelde eenheid treft men aan ten oosten van Oenkerk (Molenend) in de droogmakerij Zwartebroek (drooggemaakt in 9-97). In deze droogmakerij wisselen zandgronden met en zonder moerige bovengrond elkaar op korte afstand af. Waar vlakvaaggronden voorkomen, is de moerige laag en een deel van het onderliggende zand met humuspodzol-b reeds voor de drooglegging door erosie verdwenen. Als onzuiverheid ontbreekt bij de moerige gronden plaatselijk de humuspodzol-b ; daarentegen wordt hij hier en daar nog in de vlakvaaggronden aangetroffen. Ook komen plaatsen met meer dan 0 cm veen en bezande moerige gronden voor. Hri\l$ïriï\-Veldpod%plgronden; leemarm en %wak lemigfijn %and; Gt III, VI Gooreerdgronden; leemarm en %wak lemigfijn %and; Gt III, VI Ten noorden van Zwaagwesteinde, grenzend aan het met veen opgevulde dal tussen deze plaats en Broeksterwoude ligt een, vermoedelijk uit jong dekzand bestaande, lage zandrug. In het zand is op korte afstand wel of geen podzol gevormd. Plaatselijk is de bovengrond sterk lemig en bevat enkele procenten lutum. Ook komen als onzuiverheid hier en daar matig dikke bovengronden voor. Een klein deel van de rug is afgegraven (toevoeging ^ ), waardoor ter plaatse de gemiddeld diepste grondwaterstand, in tegenstelling met de rest van het gebied, ondieper dan 0 cm is (Gt III). Y(n\lïr\\-Veldpod^olgronden; leemarm en ^wak lemigfijn %and; G t II -Vlakvaaggronden; leemarm en %wak lemigfijn %and; G t II Van deze associatie ligt een kleine oppervlakte in het uitgeveende gebied ten noorden van Veenwouden. Het gebied is geëgaliseerd (toevoeging <H). Op korte afstand is er, als gevolg van egalisatie en (voormalige) hoogteverschillen, een afwisseling van veldpodzolgronden en vlakvaaggronden. In het westelijke gedeelte treft men plaatselijk tussen 60 en 80 cm diepte hypnaceeënveen aan, soms rustend op een keienlaag. Daaronder begint keileem (toevoeging... x). Elders begint de keileem onder het dekzand tussen 50 en 80 cm diepte. In het middelste gedeelte van het vlak bevat de bovengrond enige klei (onzuiverheid). chn/pzg-laarpoa'%p/grofi(leti; lemigfijn %and; Gt V* -Beekeerdgronden ; lemigfijn %and; G t III Het vlak met deze samengestelde eenheid, ten zuiden van Harkema- Opeinde op de grens met kaartblad Oost, is een voortzetting van eenzelfde gebied op laatstgenoemd kaartblad.

136 Foto Stiboka Rll-8 Ajb. 'Natte vervening' in een petgatengebied. Uit het trekgat of petgat links is veen gebaggerd, dat op de zftwal in het midden wordt gedroogd en tot tunen versneden. Geheel links en rechts %ijn vroegere petgaten al meer ten dele dichtgegroeid. Op de achtergrond rechts houtopslag op een vroegere yetwal. In het gehele vlak komt keileem binnen 0 cm diepte voor (toevoeging... x). Deze wisselt sterk in diepte op korte afstand, wat gepaard gaat met een verschil in Gt. Bij ondiepe ligging (0 a 55 cm) rust de matig dikke, humushoudende bovengrond op zand zonder podzol-b (pzgx- III); waar de keileem dieper begint, is in het bovenliggende zand een duidelijke humuspodzol-b ontwikkeld (chnx-v*). Op het aangrenzende kaartblad Oost heeft deze associatie Gt III/V, omdat daar Gt V* nog uitsluitend is toegepast binnen ruilverkavelingsgebieden (zie.5.). 6. Associaties van vele enkelvoudige legenda-eenheden AP Petgaten Petgaten, d.w.z. lage verveningsgebieden die niet zijn drooggelegd of aangemaakt, liggen ten westen van Hardegarijp, ten westen van Veenwouden, ten noorden van Zwaagwesteinde, bij het Bergumermeer, langs de bovenloop van de Lauwers ten noordoosten van Surhuisterveen, ten noorden van Niekerk en bij Boerakker. Naast diep uitgeveende stroken (de eigenlijke petgaten) worden stroken aangetroffen, waar weinig of geen veen is weggegraven (zetwallen).op deze zetwallen werd het uitgebaggerde materiaal te drogen gelegd (afb. ). De uitgeveende gedeelten bestaan uit open water of verkeren in verschillende stadia van verlanding. De verlande gedeelten zijn volgegroeid met rietkraggen (drijftillen) die dikker en minder slap zijn, naarmate de verlanding verder is voortgeschreden. De overgebleven zetwallen zijn veengronden, waar het oorspronkelijke veen nog geheel intact is, de bovengrond is teruggezet of waarvan een deel is afgeveend. Deze zetwallen hebben grondwatertrap I. Omdat een groot deel van de petgaten uit open water bestaat is op de bodemkaart voor de associatie geen grondwatertrap aangegeven.

137 AAP Aangemaakte petgaten ; G, l II, II Aangemaakte petgaten liggen over een grote oppervlakte in het dal van het vroegere Oude Diep tussen Tolbert en Grootegast-Niekerk en verspreid in het (klei-op-)veengebied van kaartblad 6 Oost. Ze zijn ontstaan doordat de 60 a 00 cm diep uitgeveende en later deels dichtgegroeide stroken, geëgaliseerd zijn of volgestort met van elders aangevoerd materiaal. Daarbij is bovendien, vooral ten westen van Boerakker, de bovengrond plaatselijk bezand. Hierdoor komen zowel in de bovengrond als in de ondergrond op korte afstand grote verschillen in samenstelling voor. De pleistocene zandondergrond begint meestal ondieper dan 0 cm. 5

138 i/ Toevoegingen en overige onderscheidingen 7. Toevoegingen Een toevoeging is op de bodemkaart aangegeven met een cursieve letter, al dan niet gecombineerd met een signatuur, of alleen met een signatuur. Heeft de toevoeging betrekking op de bovengrond, dan staat de cursieve letter voor de andere codeletters, in alle overige gevallen er achter. De volgende toevoegingen zijn gebruikt: s... k... Zanddek, 5 a 5 cm dik Ten noorden van Hardegarijp is een grote oppervlakte vlierveengronden (j-vz, jvp) dun bezand. Zavel- of kleidek, 5 a 0 cm dik Deze toevoeging treft men aan bij dun overslibde veldpodzolgronden (/èhn en ^Hn) op of nabij de grens tussen de zandgronden en de zeekleigronden. Ook enkele gooreerdgronden (/épzn) en beekeerdgronden (^pzg) hebben een zavel- of kleidek. «... Plaatselijk Bij een groot deel van de niet voor de landbouw in gebruik genomen gronden in de voormalige Lauwerszee komt nog (979) zout in de bodem voor. Dit is aangegeven voor zover het blijkt uit de samenstelling van de vegetatie (zie.). Buitendijks is deze onderscheiding niet gebruikt. b... Kruinige percelen De term 'kruinig' wordt gebruikt voor sterk bolvormige, vroeger uitsluitend voor akkerbouw gebruikte percelen (zie.). Ze liggen verspreid op de zavel- en lichte kleigronden van de jonge polders rondom de voormalige Lauwerszee en op de lichte zavelgronden van de oude kwelderruggen.... w 5 a 0 cm moerig materiaal beginnend tussen 0 en 80 cm Het hier bedoelde moerige materiaal bestaat uit een laag veen of restveen (zie 5.5) in de zeekleilaag, zoals bij de nesvaaggronden (MoSOCa') en de knippige poldervaaggronden (gmnssca') in De Kolken bij Anjum, of uit een veenlaag tussen de zeeklei en de pleistocene zandondergrond. Het laatste komt voor op veel plaatsen in het overgangsgebied van de kleigronden naar de veengronden of de pleistocene zandgronden op kaartblad 6

139 6 Oost (eenheden MoSOCs/p, Mn56Civp, Mn86Civp, gmn5civp, gmn8o/> en kmnca/p).... v Moerig materiaal beginnend dieper dan 80 cm en doorgaand tot dieper dan 0 cm Op talrijke plaatsen treft men kleigronden aan met veen in de ondergrond, vooral waar de klei uitwigt over het veen (eenheden o.a. MoSOCz', pmo80z>, gmn58o-, kmn8o en kmncz>). Bij de twee eerstgenoemde eenheden betreft het meestal uitgegraven en/of geërodeerde laagten in het knipkleigebied. Ook enkele moerige kleigronden ten oosten en ten zuiden van Leeuwarden hebben deze toevoeging (eenheid Woz>). Veen in de ondergrond komt bovendien nog verspreid voor bij eenheid gmnsscz/ en o.a. in de zuidwesthoek van de voormalige Lauwerszee (eenheden nsnlav, «MolOA^, Mnl5Az> en M.n5Av).... x Keileem of potkki beginnend tussen 0 en 0 cm diepte en ten minste 0 cm dik Keileem of potklei ondieper dan 0 cm komt voornamelijk voor in het oude dekzandgebied (zie..) en in het aansluitende veengebied.... p Pleistoceen s>and beginnend tussen 0 en 0 cm Opduikingen van de pleistocene-zandondergrond liggen in de omgeving van de terpen Birdaard, Lichtaard en Bornwird. Verder treft men deze toevoeging vooral aan bij zeekleigronden op de overgang naar de pleistocene zandgronden.... / Plaatselijk kat te klei binnen 80 cm beginnend en ten minste W cm dik In het overgangsgebied tussen de kleigronden en de veengronden ten zuiden en zuidoosten van Leeuwarden komt katteklei voor in humushoudende, kalkloze, zware kleien (eenheden Mo80C/enMvC/). ^ f Afgegraven Verspreid in het gehele pleistocene zandgebied liggen talrijke percelen die zijn afgegraven voor zandwinning. Enkele percelen zijn afgeticheld ten behoeve van de kleiverwerkende industrie. Langs de voormalige Lauwerszee zijn een aantal percelen indertijd afgegraven voor dijkverhoging. Opgehoogd Enkele uitgeveende gebieden ten westen van Suawoude en ten zuiden van Buitenpost zijn met zand opgespoten tot de oorspronkelijke maaiveldshoogte. Op een aantal percelen in het uitgeveende gebied ten noorden van Veenwouden is vuilnis gebracht. Verder is een recreatiegebied bij Lauwersoog ten dele opgehoogd. <- Geëgaliseerd Ten oosten van Anjum heeft men percelen samengevoegd. Een aantal sloten is hierbij dichtgeschoven en de nieuwe, vergrote percelen zijn geëgaliseerd. Ook het ten dele uitgeveende gebied ten noorden van Drogeham en een kleine oppervlakte eveneens 7

140 Foto Stiboka R6-9 Afb. De terp van Hogebeintum met intensief bouivlandgebriiik op de helling van de terp. uitgeveend en nadien geëgealiseerde veengronden ten noorden van Surhuisterveen, zijn met deze toevoeging aangegeven. Vergraven Ten dele uitgeveende gebieden, o.a. tussen Buitenpost en Drogeham en een grote oppervlakte gronden in De Kolken bij Anjum, waar door de vervening plaatselijk zeer heterogene gronden zijn ontstaan (zie 5.5), zijn met deze toevoeging aangegeven. 7. Overige onderscheidingen Een aantal in hoofdzaak geografische bijzonderheden, is als overige onderscheidingen aangegeven. Voor zover hier niet genoemd, spreken ze voor zichzelf. l (in blauw) Smalle kreekbedding, geul en^. Dit zijn geheel of grotendeels verlande beddingen van natuurlijke lopen, die te smal zijn om als zelfstandige eenheid op de kaart aan te geven. Ze liggen lager en hebben vaak een andere samenstelling dan de eenheid waarbinnen ze zijn onderscheiden. Opgehoogd of opgespoten Deze onderscheiding heeft betrekking op gebieden waar een aanzienlijke ophoging heeft plaatsgevonden. Dit is het geval hier en daar langs het Van Harinxmakanaal, het Prinses Margrietkanaal, het Kolonelsdiep, het Van Starkenborghkanaal, de Kuikhornstervaart, de Petsloot, bij Hardegarijp en in de voormalige Lauwerszee (stortgrond), benevens ten oosten van Leeuwarden en ten noorden van het Bergumermeer (opgespoten bouw-, industrie- en recreatieterreinen). T Oude beiuoningsplaats Met deze onderscheiding zijn de talrijke terpen in het kleigebied aangegeven (zie afbeeldingen 0 en ). Hoewel men onder het begrip 'terp' steeds een door de mens opgeworpen hoogte ver- 8

141 staat, zijn op de bodemkaart behalve de vrijwel intact gebleven terpen ook de geheel of gedeeltelijk afgegraven exemplaren onderscheiden. Dit vanwege de bijzondere ontstaanswijze, de landschappelijke ligging en de gebondenheid aan de genese van het gebied. De bodemkaart geeft dus een beeld van de toestand vóór de afgravingen. Daarbij is niet gestreefd naar volledigheid. Terpjes, waarop maar één boerderij staat of heeft kunnen staan (huisterpen), zijn weggelaten. (in blamv) Dobbe Dobben komen verspreid voor in het gehele oude-dekzandgebied, vooral ten noordwesten van Bergum. Het zijn komvormige of ovale, meestal moerassige laagten (zie afbeeldingen 6, 0 en 8), die voornamelijk als grasland in gebruik zijn; enkele maken deel uit van beschermde natuurgebieden. De kern van de niet-uitgeveende dobben bestaat veelal uit veen, al dan niet binnen 0 cm overgaand in zand. De randen hebben dunne, moerige lagen op zand. Bij een aantal dobben is de ringwal nog geheel of gedeeltelijk intact. De uitgeveende dobben bestaan grotendeels uit open water. Een klein aantal is zo gering van afmeting, dat ze niet op de kaart zijn opgenomen. 9

142 8 Bodemgeschiktheid voor akkerbouw, weidebouw en bosbouw 8. Inleiding In dit hoofdstuk wordt informatie gegeven over het gedrag van de gronden in allerlei gebruikssituaties: laat de grond zich gemakkelijk verkruimelen, hoe gevoelig is de grond voor vertrapping bij beweiden of voor insporing bij berijden, hoeveel vocht kan de grond leveren aan de gewassen, enz. Bovendien wordt de geschiktheid van de grond voor verschillende vormen van bodemgebruik aangegeven. Daartoe zijn gegevens van de kaarteenheden gecombineerd met gegevens over het klimaat en andere ecologische factoren en met de eisen van het bodemgebruik. Deze gegevens zijn 'vertaald' in informatie over het gedrag en de geschiktheid van de gronden. De interpretatie vindt plaats volgens een schema dat landelijk wordt toegepast en waarvoor landelijke normen gelden (Haans red., 979). Het wijkt af van de systemen van geschiktheidsbeoordeling, zoals toegepast bij bodemkaarten verschenen vóór 980, maar is zodanig van opzet dat de aansluiting erbij wordt gehandhaafd. 8. Het interpretatiesysteem Als eerste stap bij de interpretatie worden aan de legenda van de bodemkaart en de beschrijving van de kaarteenheden gegevens ontleend over de eigenschappen van de gronden. Vervolgens worden uit deze eigenschappen, meestal aangevuld met kennis over o.a. het klimaat en bepaalde aspecten van het bodemgebruik, de beoordelingsfactoren en hun gradaties afgeleid. Een beoordelingsfactor is een met de grond samenhangende factor waarmee een voor het bodemgebruik belangrijk proces, een gedragsaspect of een groeiplaatsomstandigheid wordt beschreven. Voorbeelden zijn: vochtleverend vermogen en stevigheid van de bovengrond. Een beoordelingsfactor is meestal een 'bouwsel' van meerdere bodemeigenschappen. Zo wordt de stevigheid van de bovengrond, die het gedrag van de grond bij betreding en berijding karakteriseert, bepaald door eigenschappen als organische-stofgehalte, textuur, dichtheid en vochtgehalte. Soms spelen pok niet-bodemfactoren een rol, zoals het klimaat (neerslag en verdamping) bij de beoordelingsfactor vochtleverend vc~mogen. In tabel 7 zijn de bij de interpretatie betrokken beoordelingsfactoren opgesomd. De betekenis van het door een beoordelingsfactor aangeduide proces of gedragsaspect wordt weergegeven door een waarderingscijfer, degradatie, waarvan er per beoordelingsfactor drie of vijf zijn onderscheiden. Door vergelijking van het bestaande met het gewenste niveau van een beoor- 0

143 delingsfactor, kunnen ook de beperkingen van de grond worden afgeleid. In 8. worden de beoordelingsfactoren en hun gradaties nader besproken. De volgende stap bij de beoordeling is de bodemgeschiktheidsclassificatie. Onder bodemgeschiktheid wordt verstaan de mate waarin de grond, wat zijn eigenschappen betreft, voldoet aan de eisen die er in verband met een bepaalde vorm van bodemgebruik aan worden gesteld. Bij de bodemgeschiktheidsclassificatie, voor deze bodemkaart uitgevoerd voor akkerbouw, weidebouw en bosbouw, zijn de gronden gegroepeerd naar hun geschiktheid voor het betreffende bodemgebruik. De beoordelingsfactoren zijn instrument bij het plaatsen van kaarteenheden in geschiktheidsklassen. Gebleken is dat per bodemgebruiksvorm slechts een beperkt aantal beoordelingsfactoren bepalend is voor de geschiktheid. Bepaalde combinaties van gradaties in beoordelingsfactoren leiden tot bepaalde geschiktheidsklassen voor een gebruiksvorm. Er zijn sleutels ontworpen waaruit men dit kan aflezen. Tabel 7 Beoordelingsfactor De beoordelingsfactoren en de bodemgebruiksvormen waarvoor %ij worden toegepast Bodemgebruik akkerbouw weidebouw bosbouw Ontwateringstoestand a a a Vochtleverend vermogen a a a Stevigheid v a n d e bovengrond a a n Verkruimelbaarheid a n n Structuurstabiliteit: slemp a n n Structuurstabiliteit: verstuiven a n n Voedingstoestand n n a Zuurgraad n n a a n bij genoemd bodemgebruik altijd van toepassing, bij genoemd bodemgebruik niet van toepassing. In het geheel van de interpretatie is het vaststellen van de gradaties van de beoordelingsfactoren het belangrijkste element. Ze worden niet alleen gebruikt voor het formeren van de geschiktheidsklassen, ze hebben ook een zelfstandige, informatieve functie. Voor sommige kaartgebruikers vormen zij het eindprodukt van de interpretatie. Bij de bodemgeschiktheidsclassificaties voor akkerbouw, weidebouw en bosbouw zijn twee niveaus onderscheiden (zie tabellen 6, 7 en 8). Op het niveau van de hoofdklassen, worden per bodemgebruiksvorm onderscheiden : - gronden met ruime mogelijkheden; - gronden met beperkte mogelijkheden; - gronden met weinig mogelijkheden. Of de met de geschiktheidsklasse aangegeven mogelijkheden voor een bodemgebruiksvorm ook werkelijk bereikt worden, hangt niet alleen van de bodemgesteldheid af. Factoren als landinrichting, bedrij f sinrichting en bedrijfsvoering zijn mede van belang voor de te behalen resultaten, maar worden niet beoordeeld. Er wordt van uitgegaan dat aan de in dit verband belangrijke voorwaarden (randvoorwaarden) is voldaan. Het resultaat van de interpretatie is tabellarisch samengevat in aanhangsel, waarin voor elke kaarteenheid (met uitzondering van de buitendijkse) de gradaties van de beoordelingsfactoren en de geschiktheidsklassen voor akkerbouw, weidebouw en bosbouw zijn weergegeven.

144 Bovendien zijn in aanhangsel de kaarteenheden gegroepeerd per geschiktheidsklasse, nu echter afzonderlijk voor ieder van de drie vormen van bodemgebruik. 8. De beoordelingsfactoren Ontwateringstoestand (tabel 8) De ontwateringstoestand heeft betrekking op de frequentie en de lengte van de perioden waarin de grond niet of maar gedeeltelijk met water is verzadigd. Het gaat vooral om het deel van de grond met de meeste plantewortels en intensief bodemleven; gewoonlijk zijn dit de bovenste 50 a 00 cm. De ontwateringstoestand geeft een aanduiding van de mate waarin het poriënstelsel van dit deel van de grond met lucht is gevuld. Met lucht gevulde poriën zijn nodig voor de zuurstofvoorziening van de plantewortels en het aërobe bodemleven. Verder is het luchtgehalte van invloed op de stevigheid van de grond. Daarom is de ontwateringstoestand ook bepalend voor de bewerkbaarheid, betreedbaarheid en de berijdbaarheid van de grond. In de Nederlandse gronden wordt het luchtgehalte in belangrijke mate bepaald door de diepte van de grondwaterstand. Daarom is voor deze beoordelingsfactor de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) als voornaamste maatstaf voor de indeling genomen. Er worden vijf gradaties onderscheiden. Tabel 8 Gradaties in ontivateringstoestand en de daarmee overeenkomende Gt 's en GHG's Gradatie Benaming Gt GHG volgens Gt-indeling (cm - maaiveld) 5 zeer diep vrij diep matig diep vrij ondiep zeer ondiep VII, VII* IV, VI II*, III*, V* II, III, V soms I I soms II > < 0 'droger deel' < 0 'natter deel' < 0 'zeer nat deel' Vochtleverend vermogen (tabel 9) Het vochtleverend vermogen geeft de hoeveelheid vocht aan die gedurende een groeiseizoen van 50 dagen in een droog jaar (zgn. 0% droogte-jaar) aan het gewas kan worden geleverd. De bruto-opbrengst van het gewas is er in belangrijke mate van afhankelijk. Het vochtleverend vermogen wordt bepaald door: - de dikte van de bewortelbare zone en de hoeveelheid vocht (beschikbaar vocht), die daarin kan worden vastgehouden. - de mate waarin vanuit het grondwater vocht aan de bewortelbare zone geleverd kan worden. Dit gaat beter naar mate de afstand van de onderkant van de bewortelbare zone tot het grondwater kleiner is. In dit verband zijn de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) van belang. Verder is het geleidend vermogen van de grond tussen de bewortelbare zone en het grondwater ('opdrachtigheid') van grote betekenis. Er worden vijf gradaties onderscheiden. Bij de vaststelling ervan wordt onder meer uitgegaan van de dikte van de bewortelbare zone die afgeleid is uit de profieleigenschappen (Houben, 979) en geldt voor de meeste landbouwgewassen. Voor bomen moet op sommige gronden rekening gehouden worden met een dikkere bewortelingszone, wat kan leiden tot een hoger vochtleverend vermogen. In aanhangsel is dat in de kolom Vochtleverend vermogen' tussen haakjes voor de betreffende eenheden aangegeven.

145 Tabel 9 Gradaties in vochtleverend vermogen Gradatie Benaming Vochtleverend vermogen (mm) zeer groot vrij groot matig vrij gering zeer gering > < 50 Stevigheid van de bovengrond (tabel 0) Deze beoordelingsfactor beschrijft het weerstandsvermogen van een met gras begroeide bovengrond tegen het betreden door vee en het berijden met landbouwwerktuigen. Is de stevigheid onvoldoende dan treden op grasland vertrapping en spoorvorming op die beweidingsverliezen, beschadiging van de zode en achteruitgang van het grasbestand tot gevolg hebben. Bij de akkerbouw leidt onvoldoende stevigheid tot moeilijkheden bij de grondbewerking, de verzorging van het gewas en bij de oogstwerkzaamheden. De stevigheid van de bovengrond is afhankelijk van het organischestofgehalte, de textuur, de dichtheid van de grond en het vochtgehalte. Bij de beoordeling wordt daarom uitgegaan van de voorjaarsvochttoestand. Om gronden onderling te kunnen vergelijken wordt de stevigheid vastgesteld aan bovengronden die minstens enkele jaren in gebruik zijn als grasland en daardoor een zode hebben gekregen. Er worden drie gradaties onderscheiden. Tabel 0 Gradaties in stevigheid van de bovengrond Gradatie Benaming Indringingsweerstand* Omschrijving groot matig gering > 0,75 MPa 0,5-0,75 MPa < 0,5 MPa nagenoeg niet gevoelig voor vertrapping bij beweiden of insporing bij berijden matig gevoelig voor vertrapping bij beweiden of insporing bij berijden sterk gevoelig voor vertrapping bij beweiden en insporing bij berijden Bepaald met een penetrometer met een conus van 5 cm en bij een grondwaterstand overeenkomend met de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand op gronden die reeds enkele jaren in gebruik zijn als grasland en daardoor een zode hebben gekregen. Geldt voor gronden met een bovengrond van zavel, klei of moerig materiaal maar niet van zand. l MPa (= mega pascal) = ca. 0 kg/cm (oude meetgrootheid). Verkruimelbaarheid (tabel ) De verkruimelbaarheid geeft een aanduiding van het gemak waarmee de bouwvoor zich laat verkruimelen en van de breedte van het vochtgehaltetraject waarbinnen dit mogelijk is. Dit is belangrijk in verband met de grondbewerking en sommige oogstwerkzaamheden. De verkruimelbaarheid wordt bepaald door het lutum-, leem-, kalk- en organische-stofgehalte van de bouwvoor. Of de bouwvoor de voor verkruimeling vereiste vochttoestand heeft - in het voorjaar bij de grondbewerking, in het najaar bij de oogst-, hangt af van de ontwateringstoestand. Er worden drie gradaties onderscheiden. Alleen gronden met een bovengrond van klei, zavel of leem zijn beoordeeld; gronden met een bovengrond van zand of moerig materiaal worden beschouwd als gemakkelijk verkruimelbaar.

146 Tabel Gradatie Gradaties in verkruimelbaarheid Omschrijving gemakkelijk verkruimelbaar over meestal een breed vochtgehalte-traject tamelijk gemakkelijk verkruimelbaar over een betrekkelijk breed vochtgehaltetraject moeilijk verkruimelbaar over een nauw vochtgehalte-traject Structuurstabiliteit ï.v.m. slemp (tabel ) Structuurstabiliteit i.v.m. slemp geeft de weerstand aan van de bouwvoor tegen vervloeien bij hoge vochtgehalten. Als dit alleen aan het oppervlak plaatsvindt, spreekt men van oppervlakkige slemp; bij opdrogen ontstaat dan een slempkorst. Zakt de gehele bouwvoor in elkaar dan spreekt men van interne slemp (afb. ). Door slemp wordt de aëratie van de grond ongunstig beïnvloed; bovendien kunnen kieinplanten door de slempkorst worden beschadigd. De Structuurstabiliteit kan worden afgeleid uit het lutumgehalte, het organische-stofgehalte en het kalkgehalte van de bouwvoor. Er worden drie gradaties onderscheiden. Alleen gronden met een bovengrond van avel, klei of leem worden beoordeeld. Bovengronden van zand of moerig materiaal hebben meestal een goede Structuurstabiliteit i.v.m. slemp. Tabel Gradatie Gradaties in Structuurstabiliteit i.v.m. slemp Benaming Omschrijving groot matig gering nooit of alleen bij zeer hoge vochtgehalten en onder ongunstige omstandigheden treedt oppervlakkige en/of interne slemp op bij hoge vochtgehalten treedt duidelijk oppervlakkige, maar weinig interneslemp op bij hoge vochtgehalten treedt in sterke mate oppervlakkige en veelal ook interne slemp op Structuurstabiliteit i.v.m. verstuiven (tabel ) Deze beoordelingsfactor geeft de weerstand van de bovengrond tegen verstuiven aan. Verstuiven treedt vooral op in een droog voor- of najaar op onbegroeide, 'droge' zand- en veengronden. Het leidt o.a. tot verlies van de in de bouwvoor aanwezige organische stof (verschraling), tot beschadiging van kiemplanten en tot verlies van zaaizaad en kunstmest. Er worden drie gradaties onderscheiden. Tabel Gradaties in Structuurstabiliteit i.v.m. verstuiven Gradatie Benaming Omschrijving groot matig gering weinig gevoelig voor verstuiven matig gevoelig voor verstuiven zeer gevoelig voor verstuiven Voedingstoestand (tabel ) De voedingstoestand zegt iets over de mate waarin de grond is voorzien van voor bomen noodzakelijke voedingsstoffen, wanneer deze grond ten minste de laatste 0 a 5 jaar met bos of met een natuurlijke vegetatie is begroeid en in die periode niet (meer) is bekalkt of bemest. Omdat herhaalde bemesting in de bosbouw ongebruikelijk is, wordt de voedingstoestand daar als een blijvende bodemeigenschap beschouwd, die betrekkelijk onveranderlijk is in een periode van ten minste één omloop. In de

147 voedingstoestand worden drie reeksen van elk 5 gradaties onderscheiden, voor resp. de veengronden, de zand-, leem- en zavelgronden, en de kleigronden. Tabel Gradaties in voedingstoestand voor de veengronden, de ^and-, leem- en ^ave/gronden, en de kleigrondm Gradatie bij : Benaming veengronden zand-, leem- en zavelgronden kleigronden zeer hoog vrij hoog matig vrij laag zeer laag De voedingstoestand van gronden onder bos of met een natuurlijke vegetatie, waaraan geen agrarisch gebruik is vooraf gegaan, is gewoonlijk één, soms twee gradaties lager dan (overeenkomstige) gronden die wel agrarisch bodemgebruik hebben gekend. De geschiktheid voor bosbouw ligt dan meestal ook één, soms meer dan één klasse lager. Omdat de oppervlakte bos in Nederland gering is, worden de gronden met bos of met een natuurlijke begroeiing altijd beoordeeld alsof vroeger op deze gronden agrarisch gebruik heeft plaatsgevonden, behalve als er praktisch geen landbouw op wordt bedreven. Zuur graad (tabel 5) Deze beoordelingsfactor geeft een aanduiding van de zuurgraad in de bewortelbare zone van een grond, die optreedt wanneer deze grond ten minste de laatste 0 a 5 jaar met bos of met een natuurlijke vegetatie is begroeid en in die periode niet (meer) is bekalkt of bemest. In deze beperkte betekenis is de zuurgraad hoofdzakelijk afhankelijk van het kalkgehalte van het moedermateriaal. De beoordelingsfactor wordt uitsluitend gebruikt voor de geschiktheidsbeoordeling voor bosbouw. Er is een indeling gemaakt in drie gradaties. Het is bekend dat bij naaldboomsoorten (Pinus nigra uitgezonderd), op gronden met ph-kcl >,5 a 5, storingen in de voedingsstoffen-huishouding optreden die op den duur hun weerslag op de boomgroei kunnen hebben; op zeer zure gronden (ph-kcl <,5) kan de groei van loofboomsoorten worden belemmerd. Tabel 5 Gradaties in zuurgraad Gradatie Benaming ph-kcl neutraal zwak zuur sterk en zeer sterk zuur > 6,5,5-6,5 <,5 8. De geschiktheid voor akkerbouw 8.. Randvoorwaarden De geschiktheidsclassificatie voor akkerbouw geldt voor een zuiver akkerbouwbedrijf van ten minste 0 ha, met een bouwplan van 0% of meer hakvruchten en verder granen. Voor zover geen gebruik wordt gemaakt van loon- of combinatiewerk is de mechanisatiegraad zodanig dat met een minimum aan mankracht de werkzaamheden aan bodem en 5

148 gewas kunnen worden uitgevoerd. Verkaveling en ontsluiting maken het mogelijk de gewassen in eenheden van grote omvang te telen. De bodemvruchtbaarheid heeft het voor de bodemkundige situatie gewenste niveau en het bedrijf wordt goed geleid. ledere kaarteenheid wordt beoordeeld alsof het gehele bedrijf uit die eenheid bestaat. 8.. Bodemgeschiktheidsclassificatie voor akkerbouw In tabel 6 zijn de landelijk onderscheiden hoofdklassen van de geschiktheidsclassificatie voor akkerbouw en hun onderverdeling opgesomd. In aanhangsel geeft de kolom akkerbouw de codering van de geschiktheidsklasse waartoe elke kaarteenheid is gerekend. Het inpassen van de kaarteenheden in de geschiktheidsklassen gebeurt voornamelijk met behulp van de beoordelingsfactoren ontwateringstoestand, vochtleverend vermogen, stevigheid van de bovengrond, verkruimelbaarheid en structuurstabiliteit. Bij gronden met ruime mogelijkheden is verder rekening gehouden met de aard van de bovengrond: 'klei' enerzijds, tegenover 'zand' of 'rrioerig materiaal' anderzijds, een onderscheid rechtstreeks af te lezen uit de kaarteenheid. Bij akkerbouw op eerstgenoemde gronden is veelal een andere en ruimere gewassenkeuze mogelijk (zware vruchtwisseling) dan op gronden met een bovengrond van zand of veen (lichte vruchtwisseling). Bij sommige kaarteenheden is nog rekening gehouden met speciale omstandigheden als bijv. het voorkomen van katteklei. Tabel 6 Gescbiktheidsklassen voor akkerbouw Hoofdklasse Gronden met ruime mogelijkheden voor akkerbouw. Zware vruchtwisseling \ hoog opbrengstniveau, weinig teeltrisico; goed berijdbaar en bewerkbaar. Zware vruchtwisseling, hoog opbrengstniveau, enig teeltrisico; ten dele enigszins beperkt berijdbaar of bewerkbaar. Lichte vruchtwisseling, hoog opbrengstniveau, weinig teeltrisico; goed berijdbaar en bewerkbaar. Lichte vruchtwisseling, hoog opbrengstniveau, enig teeltrisico; ten dele enigszins beperkt berijdbaar, goed bewerkbaar Hoofdklasse Gronden met beperkte mogelijkheden voor akkerbouw. Vrij groot teeltrisico; veelal beperkt berijdbaar. Vrij groot teeltrisico; beperkt bewerkbaar. Vrij groot teeltrisico; vochttekort Hoofdklasse Gronden met weinig mogelijkheden voor akkerbouw. Zeer groot teeltrisico; zeer beperkt berijdbaar of bewerkbaar Zeer groot teeltrisico; groot vochttekort n.b. Niet beoordeeld wegens periodieke overstroming of risico van overstroming met zout water Zware vruchtwisseling: wintertarwe, zomergranen, aardappelen, suikerbieten, handelsgewassen Lichte vruchtwisseling: zomergranen, aardappelen, suikerbieten Normen voor 'hoog' opbrengstniveau: Wintertarwe > kg per ha Zomertarwe > 500 kg per ha Zomergerst > 00 kg per ha Consumptie-aardappelen > 5 ton per ha Suikerbieten > 5 ton per ha 8.. Toelichting bij de geschiktheidsklassen Klasse. In deze hoogste klasse zijn de kalkrijke, lichte en zware zavelgronden met Gt IV en VI opgenomen. Het zijn gronden zonder ernstige gebreken en vooral met een goede waterhuishouding. 6

149 Foto Stiboka R0-8 Ajb. Zeer sterke verslemping (gradatie ) op een kruinig perceel met kalkarme lichte ^avelgrond (AMnlSC) ten tyiiden van Holtverd. Bij de lichte zavelgronden komt lichte verslemping voor, speciaal als de bouwvoor uit zeer lichte zavel (8-% lutum) bestaat. Dit kan bij de teelt van wintertarwe, suikerbieten en bepaalde handelsgewassen wat problemen geven. Klasse. Deze klasse omvat voornamelijk de kalkrijke, lichte en zware zavelgronden met Gt V* de kalkarme, zware zavelgronden met Gt V* en de kalkarme zavelgronden met Gt VI. Bovendien zijn kalkrijke, lichte kleigronden met Gt V* en VI tot deze klasse gerekend. De kalkarme zavelgronden verslempen onder ongunstige omstandigheden. Deze verslemping is sterker, naar gelang het lutumgehalte lager is. De lichte zavelgronden zijn echter zeer geschikt voor de pootaardappelteelt en geven minstens een 0% hogere opbrengst dan zwaardere gronden (Hibma en De Zeeuw, 966). De bewerkbaarheid en verkruimelbaarheid van de grond neemt af, naarmate het lutumgehalte hoger wordt, vooral bij de kleigronden. Bij gronden met Gt V* is de ontwatering niet optimaal, waardoor in natte jaren enige wateroverlast kan optreden. Hierdoor worden de voorjaar s werkzaamheden en de oogst van hakvruchten soms bemoeilijkt. Klasse. Deze klasse omvat de humuspodzolgronden en de kalkloze en de kalkhoudende zandgronden met Gt IV, alsmede de lemige enkeerdgronden met Gt IV en VI. De meeste gewassen kunnen op deze gronden met succes geteeld worden, maar de ontwateringstoestand laat vaak wat te wensen over. 7

Blad 7 Groningen Uitgave. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Stichting voor Bodemkartering

Blad 7 Groningen Uitgave. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Stichting voor Bodemkartering Blad 7 Groningen Uitgave Bodemkaart van Schaal i:jo ooo Nederland Stichting voor Bodemkartering De minister van Landbouw en Visserij heeft de Stichting voor Bodemkartering opgedragen een bodemkaart van

Nadere informatie

Blad )i Oost Utrecht Uitgave Bodemkaart van. Schaal i:joooo. Nederland. Stichting voor Bodemkartering

Blad )i Oost Utrecht Uitgave Bodemkaart van. Schaal i:joooo. Nederland. Stichting voor Bodemkartering l Blad )i Oost Utrecht Uitgave 970 Bodemkaart van Schaal i:joooo Nederland Stichting voor Bodemkartering De minister van Landbouw en Visserij heeft de Stichting voor Bodemkartering opgedragen een bodemkaart

Nadere informatie

Blad K West Apeldoorn Blad 55 Oost Apeldoorn. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Uitgave 1979 Stichting voor Bodemkartering

Blad K West Apeldoorn Blad 55 Oost Apeldoorn. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Uitgave 1979 Stichting voor Bodemkartering Blad K West Apeldoorn Blad 55 Oost Apeldoorn Bodemkaart van Schaal i:jo ooo Nederland Uitgave 979 Stichting voor Bodemkartering De minister van Landbouw en Visserij heeft de Stichting voor Bodemkartering

Nadere informatie

Blad 40 West Arnhem Blad 40 Oost Arnhem. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Uitgave 1975 Stichting voor Bodemkartering

Blad 40 West Arnhem Blad 40 Oost Arnhem. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Uitgave 1975 Stichting voor Bodemkartering Blad 40 West Arnhem Blad 40 Oost Arnhem Bodemkaart van Schaal i:jo ooo Nederland Uitgave 975 Stichting voor Bodemkartering De minister van Landbouw en Visserij heeft de Stichting voor Bodemkartering

Nadere informatie

Blad i Winschoten Blad 18 Ter Apel Blad 2 $ Nieuw- Schoonebeek. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Uitgave 1980 Stichting voor Bodemkartering

Blad i Winschoten Blad 18 Ter Apel Blad 2 $ Nieuw- Schoonebeek. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Uitgave 1980 Stichting voor Bodemkartering Blad i Winschoten Blad 8 Ter Apel Blad $ Nieuw- Schoonebeek Bodemkaart van Schaal i:jo ooo Nederland Uitgave 980 Stichting voor Bodemkartering De minister van Landbouw en Visserij heeft de Stichting

Nadere informatie

Bodemkaart van. Nederland. Blad )i West Utrecht Uitgave. Schaal i:jo ooo. Stichting voor Bodemkartering

Bodemkaart van. Nederland. Blad )i West Utrecht Uitgave. Schaal i:jo ooo. Stichting voor Bodemkartering Blad )i West Utrecht Uitgave Stichting TOOT Bode Kantoor Groningen Kamp 6 Cironinut-n Bodemkaart van Schaal i:jo ooo Nederland Stichting voor Bodemkartering De minister van Landbouw en Visserij heeft

Nadere informatie

Blad j8 Oost Roermond Uitgave 1968. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Stichting voor Bodemkartering

Blad j8 Oost Roermond Uitgave 1968. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Stichting voor Bodemkartering Blad j8 Oost Roermond Uitgave 968 Bodemkaart van Schaal i:jo ooo Nederland Stichting voor Bodemkartering De minister van Landbouw en Visserij heeft de Stichting voor Bodemkartering opgedragen een bodemkaart

Nadere informatie

Blad 4J West 's-hertogenbosch Uitgave Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Stichting voor Bodemkartering

Blad 4J West 's-hertogenbosch Uitgave Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Stichting voor Bodemkartering Blad 4J West 's-hertogenbosch Uitgave 969 Bodemkaart van Schaal i:jo ooo Nederland Stichting voor Bodemkartering De minister van Landbouw en Visserij heeft de Stichting voor Bodemkartering opgedragen

Nadere informatie

Blad j West Harlingen Blad / Oost Harlingen. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Uitgave 1976 Stichting voor Bodemkartering

Blad j West Harlingen Blad / Oost Harlingen. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Uitgave 1976 Stichting voor Bodemkartering Blad j West Harlingen Blad / Oost Harlingen Bodemkaart van Schaal i:jo ooo Nederland Uitgave 1976 Stichting voor Bodemkartering De minister van Landbouw en Visserij heeft de Stichting voor B,odemkartering

Nadere informatie

Blad j9 Peer Blad60 Westen 60 Oost Sittard. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Uitgave 1970 Stichting voor Bodemkartering

Blad j9 Peer Blad60 Westen 60 Oost Sittard. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Uitgave 1970 Stichting voor Bodemkartering Blad j9 Peer Blad60 Westen 60 Oost Sittard Bodemkaart van Schaal i:jo ooo Nederland Uitgave 970 Stichting voor Bodemkartering De minister van Landbouw en Visserij heeft de Stichting voor Bodemkartering

Nadere informatie

Blad 34 West Enschede Blad 34 Oost Enschede Blad j/ Glanerbrug. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Uitgave 1979 Stichting voor Bodemkartering

Blad 34 West Enschede Blad 34 Oost Enschede Blad j/ Glanerbrug. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Uitgave 1979 Stichting voor Bodemkartering Blad West Enschede Blad Oost Enschede Blad j/ Glanerbrug Bodemkaart van Schaal i:jo ooo Nederland Uitgave 979 Stichting voor Bodemkartering De minister van Landbouw en Visserij heeft de Stichting voor

Nadere informatie

Blad 17 West Emmen Blad 17 Oost Emmen. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Uitgave 1978 Stichting voor Bodemkartering

Blad 17 West Emmen Blad 17 Oost Emmen. Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Uitgave 1978 Stichting voor Bodemkartering Blad 7 West Emmen Blad 7 Oost Emmen Bodemkaart van Schaal i:jo ooo Nederland Uitgave 978 Stichting voor Bodemkartering De minister van Landbouw en Visserij heeft de Stichting voor Bodemkartering opgedragen

Nadere informatie

Blad j2 West Venlo Uitgave Bodemkaart van. Schaal i:j oooo. Nederland. Stichting voor Bodemkartering

Blad j2 West Venlo Uitgave Bodemkaart van. Schaal i:j oooo. Nederland. Stichting voor Bodemkartering Blad j West Venlo Uitgave 968 Bodemkaart van Schaal i:j oooo Nederland Stichting voor Bodemkartering De minister van Landbouw en Visserij heeft de Stichting voor Bodemkartering opgedragen een bodemkaart

Nadere informatie

Bodemkaart van Nederland. Schaal 1: Algemene begrippen. en indelingen. 4e UITGAVE. Staring Centrum

Bodemkaart van Nederland. Schaal 1: Algemene begrippen. en indelingen. 4e UITGAVE. Staring Centrum Bodemkaart van Nederland o Schaal 1:50000 Algemene begrippen en indelingen 4e UITGAVE Uitgave 1991 Staring Centrum 4 Bodemkaart van Nederland Schaal 1:50000 Algemene begrippen en indelingen 4e UITGAVE

Nadere informatie

Handleiding bodemgeografisch onderzoek

Handleiding bodemgeografisch onderzoek Handleiding bodemgeografisch onderzoek Technisch DocumentTechnical Document 19A 1995 A-1 A -2 Technisch DocumentTechnical Document 19A 1995 Handleiding bodemgeografisch onderzoek Richtlijnen en voorschriften

Nadere informatie

Aanvulling. Dictaat Inleiding Bodem. Voor versie Bodem en Water 1 (LAD-10806) Bodem en Water II (AEW-21306) Oktober 2010.

Aanvulling. Dictaat Inleiding Bodem. Voor versie Bodem en Water 1 (LAD-10806) Bodem en Water II (AEW-21306) Oktober 2010. Aanvulling Dictaat Inleiding Bodem Voor versie 2009 Bodem en Water 1 (LAD-10806) Bodem en Water II (AEW-21306) Oktober 2010 Inhoud - Figuur 8.8.2.5-2 in Bijlage 8.8-1 Vaststelling gradatie vochtleverend

Nadere informatie

Toelichting Bodemkaart Veengebieden provincie Utrecht, schaal 1:25.000

Toelichting Bodemkaart Veengebieden provincie Utrecht, schaal 1:25.000 Toelichting Bodemkaart Veengebieden provincie Utrecht, schaal 1:25.000 en de daarbij behorende afgeleide kaarten: Kwetsbaarheid voor oxidatie van organische stof, schaal 1:50.000 Kwetsbaarheid voor oxidatie

Nadere informatie

Bijlage 1: Kaarten Toelichtingen op de Kaarten

Bijlage 1: Kaarten Toelichtingen op de Kaarten Bijlage 1: Kaarten Toelichtingen op de Kaarten kaart 1: Geomorfologische kaart Schaal: 1:15.000 Bron: Alterra, 2008: Geomorfologische kaart van Nederland, 1:50.000, blad 26 W/O, Wageningen. Omschrijving:

Nadere informatie

NIEUWE BODEMKAART VEENGEBIEDEN PROVINCIE UTRECHT, SCHAAL 1:25.000

NIEUWE BODEMKAART VEENGEBIEDEN PROVINCIE UTRECHT, SCHAAL 1:25.000 jan PeeteRs 1, esther stouthamer 2 & MaRjoleiN BouMaN 3 1. Deltares/TNO Bouw en Ondergrond, Utrecht. 2. Universiteit Utrecht, Departement Fysische Geografie, Postbus 80115, 3508 TC Utrecht. 3. ADC ArcheoProjecten,

Nadere informatie

Van Bodemkaart tot. Ruilklassenkaart

Van Bodemkaart tot. Ruilklassenkaart Van Bodemkaart naar Van Bodemkaart tot Titel Ruilklassenkaart Ruilklassenkaart Gert Stoffelsen Bodemkartering of Bodemgeografisch onderzoek van de deelgebieden Scheerwolde en Oldemarkt De deelgebieden

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Bijlagen en Figuren. Behorende bij het Woordenboek van de NVLB. Nederlandse Vereniging van Leveranciers van Bouwgrondstoffen

Inhoudsopgave. Bijlagen en Figuren. Behorende bij het Woordenboek van de NVLB. Nederlandse Vereniging van Leveranciers van Bouwgrondstoffen Nederlandse Vereniging van Leveranciers van Bouwgrondstoffen Bijlagen en Figuren Behorende bij het Woordenboek van de NVLB Inhoudsopgave Figuur 1 Stratigrafische tabel / geologische tijdschaal... 2 Figuur

Nadere informatie

BODEMONDERZOEK GROEI- LOCATIE GLASTUINBOUW KLEINE HEITRAK, ASTEN

BODEMONDERZOEK GROEI- LOCATIE GLASTUINBOUW KLEINE HEITRAK, ASTEN Bijlage 2 bij de toelichting BODEMONDERZOEK GROEI- LOCATIE GLASTUINBOUW KLEINE HEITRAK, ASTEN i BODEMONDERZOEK GROEILOCATIE GLASTUINBOUW KLEINE HEITRAK, ASTEN In opdracht van: Tuinbouw Ontikkelings Maatschappij

Nadere informatie

Blad j6 Turnhout Blad // West Valkenswaard. Bodemkaart van. Schaal i:joooo. Nederland. Uitgave 1968 Stichting voor Bodemkartering

Blad j6 Turnhout Blad // West Valkenswaard. Bodemkaart van. Schaal i:joooo. Nederland. Uitgave 1968 Stichting voor Bodemkartering Blad j6 Turnhout Blad // West Valkenswaard Bodemkaart van Schaal i:joooo Nederland Uitgave 968 Stichting voor Bodemkartering De minister van Landbouw en Visserij heeft de Stichting voor Bodemkartering

Nadere informatie

WATERSCHAP DE EEM Profielbeschrijving bij

WATERSCHAP DE EEM Profielbeschrijving bij Stichting voor Boderakartering Staringgebouw Wageningen Tel. O87O - 191OO Rapport nr. 117^ WATERSCHAP DE EEM Profielbeschrijving bij boringen doors Ing. H. Kleijer en Ing. H.J.M. Zegers Wageningen, juli

Nadere informatie

TOELICHTING OP DE raatwfc V- 1 -'

TOELICHTING OP DE raatwfc V- 1 -' TOELICHTING OP DE raatwfc V- 1 -' ISEMWV. -:aio.- M E. ia ^^^ ^^-B^'nYt^T^-n.MET DE ZOHERGROND-.i.RSTANDEN TIJDENS DROGE I?E JAREN IN DE GEBIEDEN WAAR AL OF NIET VERANDERING IN DE PRODUKTIEWAARDE IS TE

Nadere informatie

De landbouwer als landschapsbouwer

De landbouwer als landschapsbouwer 9A. De bodem (theoretisch) 9A.1 Bodemvorming Door allerlei processen zoals humusvorming, inspoeling, uitspoeling en oxidatie ontwikkelt zich een bodem. Dit is een heel lang proces wat ook nooit stopt.

Nadere informatie

BODEMKUNDIG ADVIES AANGAANDE TUINAANLEG EN DROOG LEGGING VAN HET BOUWTERREIN VOOR "HET PARKHUIS" TE DUBBELDAM

BODEMKUNDIG ADVIES AANGAANDE TUINAANLEG EN DROOG LEGGING VAN HET BOUWTERREIN VOOR HET PARKHUIS TE DUBBELDAM Stichting voor Bodemkartering St aringgebouw Wageningen Tel. O857O - 6573 Rapport nr. 900 BODEMKUNDIG ADVIES AANGAANDE TUINAANLEG EN DROOG LEGGING VAN HET BOUWTERREIN VOOR "HET PARKHUIS" TE DUBBELDAM door

Nadere informatie

STICHTING VOOR BODEMKARTERING BIBLIOTHEEK STARINGGEBOUW WAGENINGEN. DE STANDAARDPROFIELEN IN HCT RUILVERKAVELINGSGEBIED "STRIJPER Aa - BUDEL"

STICHTING VOOR BODEMKARTERING BIBLIOTHEEK STARINGGEBOUW WAGENINGEN. DE STANDAARDPROFIELEN IN HCT RUILVERKAVELINGSGEBIED STRIJPER Aa - BUDEL STICHTING VOOR BODEMKARTERING BIBLIOTHEEK STARINGGEBOUW STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN DE STANDAARDPROFIELEN IN HCT RUILVERKAVELINGSGEBIED "STRIJPER Aa - BUDEL" Stichting voor Bodemkartering

Nadere informatie

DE BODEMGESTELDHEID VAN DE IN AANLEG ZIJNDE ZAADTUIN VOOR PINUS SILVESTRIS TE GRUBBENVORST

DE BODEMGESTELDHEID VAN DE IN AANLEG ZIJNDE ZAADTUIN VOOR PINUS SILVESTRIS TE GRUBBENVORST Stichting voor Bodemkartering Staringgebouw Wageningen Tel. 837-6333 Rapport nr. 78^ DE BDEMGESTELDHEID VAN DE IN AANLEG ZIJNDE ZAADTUIN VR PINUS SILVESTRIS TE GRUBBENVRST door J.G. Vrielink en H.J.M.

Nadere informatie

DE BODEMGESTELDHEID VAN HET RUILVERKAVELINGSGEBIED "DE STELLE"

DE BODEMGESTELDHEID VAN HET RUILVERKAVELINGSGEBIED DE STELLE Stichting voor Bodemkartering Wageningen Staringgebouw Lawiekse Allee 1 56 TeI.O8370-6533 Rapport nr. 7^5 DE BODEMGESTELDHEID VAN HET RUILVERKAVELINGSGEBIED "DE STELLE" door Ir. C. van Wallenburg Wageningen,

Nadere informatie

DE BODEMGESTELDHEID EN DE VERBETERINGS MOGELIJKHEDEN VAN EEN SPORTVEID TE HORST

DE BODEMGESTELDHEID EN DE VERBETERINGS MOGELIJKHEDEN VAN EEN SPORTVEID TE HORST Stichting voor Bodemkartering Staringgebouw Wageningen Tel. 08370-6333 Rapport nr. 867 DE BODEMGESTELDHEID EN DE VERBETERINGS MOGELIJKHEDEN VAN EEN SPORTVEID TE HORST door J.M.J. Dekkers en B.H. Steeghs

Nadere informatie

Aanvulling. Dictaat Inleiding Bodem. Voor versie Bodem en Water 1 (LAD-10806) Bodem en Water II (AEW-21306) Oktober 2011.

Aanvulling. Dictaat Inleiding Bodem. Voor versie Bodem en Water 1 (LAD-10806) Bodem en Water II (AEW-21306) Oktober 2011. Aanvulling Dictaat Inleiding Bodem Voor versie 2010 Bodem en Water 1 (LAD-10806) Bodem en Water II (AEW-21306) ktober 2011 Inhoud - Practicumhandleiding Wat is een bodem P3 Practicum Wat is een bodem P3.1

Nadere informatie

2. Zijn aarde, grond en bodem drie omschrijvingen van hetzelfde? Geef met behulp van bovenstaande bronnen een omschrijving van deze drie begrippen.

2. Zijn aarde, grond en bodem drie omschrijvingen van hetzelfde? Geef met behulp van bovenstaande bronnen een omschrijving van deze drie begrippen. Vragen en opdrachten Bodem van Nederland ORIENTATIE BODEM... 1 BODEMVORMING... 2 ZANDGRONDEN... 5 HOOGVEEN:... 7 LAAGVEEN... 8 ZEEKLEI... 9 RIVIERKLEI... 9 LÖSSGROND... 10 DE BODEMKAART VAN NEDERLAND...

Nadere informatie

Praktikum bodem Beegderheide. Ad Havermans 22 oktober 2016

Praktikum bodem Beegderheide. Ad Havermans 22 oktober 2016 Praktikum bodem Beegderheide Ad Havermans adhavermans@concepts.nl 22 oktober 2016 www.maps.google.com De gemeente Maasgouw Ons studiegebied Topografische kaart 1:25.000 situatie 2014 Topografische kaart

Nadere informatie

DE BODEMGESTELDHEID VAN HET 't>roefterke:dt CALLAMBOOG 1 '

DE BODEMGESTELDHEID VAN HET 't>roefterke:dt CALLAMBOOG 1 ' Stichting voor Bodemkartering Staringgebouw Lawickse Allee 36 Wageningen Tel. O837O - 6333 i % ' n ( / roefterke:dt CALLAMBOOG '

Nadere informatie

Onderzoeksopdracht. Bodem en grondstaal

Onderzoeksopdracht. Bodem en grondstaal Onderzoeksopdracht Bodem en grondstaal Gebruik grondboor 1. Duw en draai gelijktijdig, in wijzerzin, de schroefachtige punt (het boorlichaam) in de bodem. Deze schroef verzamelt en houdt de grond vast.

Nadere informatie

ACHTERGRONDDOCUMENT. Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen. Juni 2008

ACHTERGRONDDOCUMENT. Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen. Juni 2008 ACHTERGRONDDOCUMENT Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen Juni 2008 Inhoud deel I BASISGEGEVENS 1. Bodem, grondwater en hydrologie 2. Historie van

Nadere informatie

Nominatie voor de meest kenmerkende bodems van Noordwest-Overijssel: Madeveengronden en Meerveengronden

Nominatie voor de meest kenmerkende bodems van Noordwest-Overijssel: Madeveengronden en Meerveengronden Nominatie voor de meest kenmerkende bodems van Noordwest-Overijssel: Madeveengronden en Meerveengronden Nominatie door: Gert Stoffelsen, Alterra Een van de profielen die voor mij een bijzondere dimensie

Nadere informatie

BODEMKARTERING WAGENINGEN

BODEMKARTERING WAGENINGEN /^7' O dj/, ^71 :N$i, Z f J*ï y & ' - - STICHTING VOOR Stichting voor Bodemkartering BODEMKARTERING WAGENINGEN BENNEKOM BIBLIOTHEEK Rapport no. 5^2a. DE STANDAARDPROFIELEN IN HET RUILVERKÄVELINGSGEBIED

Nadere informatie

4 Archeologisch onderzoek

4 Archeologisch onderzoek 4 Archeologisch onderzoek 99044462 Inhoudsopgave ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK 1 Inleiding... 2 1.1 Algemeen... 2 1.2 Aanleiding en doelstelling... 2 2 Bureauonderzoek... 3 2.1 Werkwijze... 3 2.2 Resultaten

Nadere informatie

2 Bemesting 44 2.1 Meststoffen 44 2.2 Soorten meststoffen 46 2.3 Grondonderzoek 49 2.4 Mestwetgeving 49

2 Bemesting 44 2.1 Meststoffen 44 2.2 Soorten meststoffen 46 2.3 Grondonderzoek 49 2.4 Mestwetgeving 49 Inhoud Voorwoord 5 Inleiding 6 1 Bodem en grond 9 1.1 Grond, bodem en grondsoorten 9 1.2 Eigenschappen van grond 20 1.3 Problemen met de grond 23 1.4 Verbeteren van landbouwgronden 30 1.5 Transport van

Nadere informatie

- 9 SEP De kartering van de grondwaterklassenkaart voor de herclassificatie van het Waterschap de Dommel en de Zandleij. H. Kleijer.

- 9 SEP De kartering van de grondwaterklassenkaart voor de herclassificatie van het Waterschap de Dommel en de Zandleij. H. Kleijer. . De kartering van de grondwaterklassenkaart voor de herclassificatie van het Waterschap de Dommel en de Zandleij H. Kleijer Rapport 269 DLO-Staring Centrum, Wageningen, 1993-9 SEP. 093 REFERAAT Kleijer,

Nadere informatie

DE BODEMGESTELDHEID Y AN BEN GEDEELTE Vffl DE WGHTPOLDER (GELEGEW IN DE GEMEENTEN BREDA EN TETERINGEN)

DE BODEMGESTELDHEID Y AN BEN GEDEELTE Vffl DE WGHTPOLDER (GELEGEW IN DE GEMEENTEN BREDA EN TETERINGEN) Stichting voor Bodemkartering Wageningen '.ifiuothr.kk Directeurs Dr Ir F.W.G. Pijls Bapport no 486» DE BODEMGESTELDHEID Y AN BEN GEDEELTE Vffl DE WGHTPOLDER (GELEGEW IN DE GEMEENTEN BREDA EN TETERINGEN)

Nadere informatie

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Archeologie Deventer Briefrapport 27 November 2013 Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Briefrapport Controleboringen Cellarius / De Hullu, Colmschate (project 494) Behorende bij bureaustudie

Nadere informatie

1 Grond Bodem Minerale bestanddelen Organische bestanddelen De verschillende grondsoorten 16 1.

1 Grond Bodem Minerale bestanddelen Organische bestanddelen De verschillende grondsoorten 16 1. Inhoud Voorwoord 5 Inleiding 6 1 Grond 9 1.1 Bodem 9 1.2 Minerale bestanddelen 11 1.3 Organische bestanddelen 13 1.4 De verschillende grondsoorten 16 1.5 Afsluiting 17 2 Verzorging van de bodem 19 2.1

Nadere informatie

Bepaling Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand Natuurbegraafplaats te Rooth (Maasbree)

Bepaling Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand Natuurbegraafplaats te Rooth (Maasbree) Bepaling Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand Natuurbegraafplaats te Rooth (Maasbree) Gegevens opdrachtgever: Kellerberg Bosgoed B.V. Helenaveenseweg 45 5985 NL Grashoek 0493-536068 Contactpersoon: De heer

Nadere informatie

GEOLOGIE EN BODEMKARTERING door Dr. Ir. F. W. G. PIJLS

GEOLOGIE EN BODEMKARTERING door Dr. Ir. F. W. G. PIJLS GEOLOGIE EN BODEMKARTERING door Dr. Ir. F. W. G. PIJLS Voor ons land is bodemkartering nog tamelijk nieuw. Men kan daarom bij de lezers van dit artikel niet veronderstellen, dat zij bekend zijn met de

Nadere informatie

De Bodemkaart van Nederland digitaal

De Bodemkaart van Nederland digitaal De Bodemkaart van Nederland digitaal 2 Alterra-rapport 811 De Bodemkaart van Nederland digitaal Toelichting bij inhoud, actualiteit en methodiek en korte beschrijving van additionele informatie F. de Vries

Nadere informatie

Aanvullend bodemonderzoek veenputten Appel, Nijkerk

Aanvullend bodemonderzoek veenputten Appel, Nijkerk Aanvullend bodemonderzoek veenputten Appel, Nijkerk Inleiding In 2008 heb ik een onderzoek uitgevoerd naar een groot aantal afwijkend gevormde depressies op de Appelse heide. 1 De conclusie van dit onderzoek

Nadere informatie

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). Afbeelding I.1. Vorming stuwwal Nijmegen en stuwwal Reichswald Zandige

Nadere informatie

Kaart 1 Overzichtskaart. Legenda. Duurswold. Veenkoloniën. Hunze. Drentse Aa. Peilbesluit Paterswolde en stad Groningen

Kaart 1 Overzichtskaart. Legenda. Duurswold. Veenkoloniën. Hunze. Drentse Aa. Peilbesluit Paterswolde en stad Groningen Duurswold Veenkoloniën Hunze Drentse Aa Peilbesluit en stad Kaart 1 Overzichtskaart 0 500 1.000 2.000 3.000 4.000 Schaal: 1:100.000 Datum: 4-11-2014 O:\Peilbesluit\Pr ojects\_stad groningen\kaarten 1646

Nadere informatie

Nominatie Bodem van Gelderland: Door: Toine Jongmans en Gert Peek. Motivatie:

Nominatie Bodem van Gelderland: Door: Toine Jongmans en Gert Peek. Motivatie: Nominatie Bodem van Gelderland: Door: Toine Jongmans en Gert Peek Motivatie: Een Ooivaagrond is een kleigrond (>8% lutum) waarin hydromorfe verschijnselen, de z.g. oranje roestvlekken en grijze reductie

Nadere informatie

RECREATIEGEBIED EVERSTEIN (Gem. Hagestein) De bodemgesteldheid

RECREATIEGEBIED EVERSTEIN (Gem. Hagestein) De bodemgesteldheid Sticfiïi%f voor Bodemkartering "s=r Tel. O837O - 19100 Dmi mtwffk s,;ssiou» Rapport nr. 1159 RECREATIEGEBIED EVERSTEIN (Gem. Hagestein) De bodemgesteldheid door; Ing. H. Kleijer en Ing. H.J.M. Zegers Wageningen,

Nadere informatie

Een Archeologisch Bureauonderzoek voor het bestemmingsplan De Grift 3 in Nieuwleusen (gemeente Dalfsen, Overijssel). Figuur 1.

Een Archeologisch Bureauonderzoek voor het bestemmingsplan De Grift 3 in Nieuwleusen (gemeente Dalfsen, Overijssel). Figuur 1. Een Archeologisch Bureauonderzoek voor het bestemmingsplan De Grift 3 in Nieuwleusen (gemeente Dalfsen, Overijssel). (Steekproef 2006-03/18, ISSN 1871-269X) Inleiding Voor De Lange, Bureau voor Stedebouw

Nadere informatie

De bodemgesteldheid van bosreservaten in Nederland

De bodemgesteldheid van bosreservaten in Nederland De bodemgesteldheid van bosreservaten in Nederland Alterra-rapport 60.8 1 2 Alterra-rapport 60.8 De bodemgesteldheid van bosreservaten in Nederland Deel 8 Bosreservaat Liefstinghsbroek P. Mekkink Alterra-rapport

Nadere informatie

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: project aan de Aubade en de Vurehout te Zaandam. Opdrachtnr. : HA /

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: project aan de Aubade en de Vurehout te Zaandam. Opdrachtnr. : HA / Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: project aan de Aubade en de Vurehout te Opdrachtnr. : HA-010270/20105441 Datum rapport : 2 november 2012 Veldrapport betreffende grondonderzoek ten

Nadere informatie

STICHTING VOOR BODEMKARTERING Project nr Postbus AB Wageningen Tel fc, Hl. Rapport nr. 1797

STICHTING VOOR BODEMKARTERING Project nr Postbus AB Wageningen Tel fc, Hl. Rapport nr. 1797 STICHTING VOOR BODEMKARTERING Project nr. 61.1153 Postbus 98 6700 AB Wageningen Tel. 08370-19100 fc, Hl BIBLIOTHEEK fttariivggeüotiw Rapport nr. 1797 STANDAARDPROFIELEN TEN BEHOEVE VAN DE WAARDEBEPALING

Nadere informatie

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam MEMO Onderwerp Geohydrologisch vooronderzoek Amsterdam, WTC 5C, 2 oktober 2013 Van mw. M. Duineveld MSc. Afdeling IBZ Aan ZuidasDok Projectnummer D03011.000284. Opgesteld door mw. M. Duineveld MSc. Ons

Nadere informatie

BIBLIOTHEEK STARINQGEBOUW

BIBLIOTHEEK STARINQGEBOUW BIBLIOTHEEK STARINQGEBOUW BODEMGESTELDHEID VAN EEN SPORTVELD TE MAARSSEN Een bodemkundig advies voor renovatie van veld 9 van sportpark Daalseweide J.M.J. Dekkers Stichting voor Bodemkartering, Wageningen,

Nadere informatie

Hierbij zenden wij u de rapportage betreffende een project aan het Oppad te Oud-Loosdrecht.

Hierbij zenden wij u de rapportage betreffende een project aan het Oppad te Oud-Loosdrecht. Gemeente Wijdemeren T.a.v. mevrouw Koelemeij Postbus 190 1230 AD Loosdrecht Almelo, 4 september 2012 Onderwerp: project aan het Oppad te Oud-Loosdrecht Geachte mevrouw Koelemeij, Hierbij zenden wij u de

Nadere informatie

St fi. iom Q II. Rapport nr. 2048a. G. Kamping. ish- 'ü-98 ob& ^ IßtiOTHEEK

St fi. iom Q II. Rapport nr. 2048a. G. Kamping. ish- 'ü-98 ob& ^ IßtiOTHEEK St fi. iom Q II IßtiOTHK l Rapport nr. 2048a STANDAARDPROFILN VOOR D WAARDBPALING VAN D GRONDN IN BLOK III VAN DLGBID OD VNKOLONIëN G. Kamping Stichting voor Bodemkartering, Wageningen, 1988 1S ish- 'ü-98

Nadere informatie

boring: 2016J187_ Lier Ygo

boring: 2016J187_ Lier Ygo boring: 2016J187_8 Kop_algemeen: Projectcode: 2016J187, Boornummer: 8, Beschrijver(s): CK, Datum: 30-11-2016, Doel boring: landschappelijk booronderzoek, Weersomstandigheden: zonnig, Boortechniek: mechanische

Nadere informatie

Module Bodem, substraat en potgrond

Module Bodem, substraat en potgrond Module Bodem, substraat en potgrond De CO 2 -voetafdruk van dit drukwerk is berekend met ClimateCalc en gecompenseerd bij: treesforall.nl www.climatecalc.eu Cert. no. CC-000057/NL Colofon Auteur Harm Geert

Nadere informatie

Blad 26 West Harderwijk Blad $z West Amersfoort. Bodemkaart van. Schaal i:joooo. Nederland. Uitgave 1966 Stichting voor Bodemkartering

Blad 26 West Harderwijk Blad $z West Amersfoort. Bodemkaart van. Schaal i:joooo. Nederland. Uitgave 1966 Stichting voor Bodemkartering Blad 6 West Harderwijk Blad $z West Amersfoort Bodemkaart van Schaal i:joooo Nederland Uitgave 1966 Stichting voor Bodemkartering Deze Bodemkaart van Nederland wordt uitgegeven in kaartbladen volgens

Nadere informatie

RAPPORT A13-169-I Archeologisch onderzoek aan de Graafweg 2c te Lopik, gemeente Lopik

RAPPORT A13-169-I Archeologisch onderzoek aan de Graafweg 2c te Lopik, gemeente Lopik RAPPORT A13-169-I Archeologisch onderzoek aan de Graafweg 2c te Lopik, gemeente Lopik Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met boringen - - - - - - - - - - - - - - 27

Nadere informatie

Geohydrologische situatie Burg. Slompweg

Geohydrologische situatie Burg. Slompweg Notitie Contactpersoon Johannes Weemstra Datum 21 november 2012 Kenmerk N003-1210450WEJ-rrt-V01-NL Geohydrologische situatie Burg. Slompweg 1 Inleiding In opdracht van de gemeente Steenwijkerland heeft

Nadere informatie

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlage 1 Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlagel Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bodemopbouw en Geohydrologie Inleiding In deze bijlage wordt

Nadere informatie

STICHTING VOOR BODEMKARTERING BENMEtCOM BIBLIOTHEEK

STICHTING VOOR BODEMKARTERING BENMEtCOM BIBLIOTHEEK L.' ' t. Stichting voor Bodemkartering WA GENINGEN STICHTING VOOR BODEMKARTERING BENMEtCOM BIBLIOTHEEK Aanvullend rapport nr. 544 s DE_STAÏ AARDPEOFIELEN_IN_HET_RUILVEEKAVELINGSGEBIED "525 _50I NI) " door

Nadere informatie

BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN

BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN i BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN-EIND RESULTATEN VELDWERK EN INFILTRATIEBEREKENINGEN Uitgebracht aan:

Nadere informatie

Stichting voor Bodemkartering Wageningen Staringgebouw Tel. O837O V. Rapport nr. 77^

Stichting voor Bodemkartering Wageningen Staringgebouw Tel. O837O V. Rapport nr. 77^ Stichting voor Bodemkartering Wageningen Staringgebouw Tel. O837O - 6333.V '") " Rapport nr. 77^ UW EEN BODEMKUMDIG ONDERZOEK IN EEN GEDEELTE VAN DE GEMEENTEN NOORDDUK, EEDUM EN HAREN, TEN BEHOEVE VAN

Nadere informatie

Instructie en werkbladen veldpracticum perceelvariatie

Instructie en werkbladen veldpracticum perceelvariatie Instructie en werkbladen veldpracticum perceelvariatie CIV themadag2 perceelvariatie bodem David van der Schans Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Akkerbouw,

Nadere informatie

Cursus landschapsgeschiedenis. De ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van Appelscha

Cursus landschapsgeschiedenis. De ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van Appelscha Cursus landschapsgeschiedenis De ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van Appelscha Programma van de cursus 02-04 09-04 16-04 23-04 Ontstaansgeschiedenis Dorpsgeschiedenis Veldnamen Natuur 11-04 25-04 Fietsexcursie

Nadere informatie

Actualisatie van de bodemkaart

Actualisatie van de bodemkaart Actualisatie van de bodemkaart Folkert de Vries 11 februari 2010 Presentatie op Symposium actualisatie BIS2014 Wist u dat de Bodemkaart van Nederland.. Veel gebruikt wordt als wandversiering Wist u dat

Nadere informatie

BIJLAGE 5 Aanhangsels bi.j rapport nr. 872

BIJLAGE 5 Aanhangsels bi.j rapport nr. 872 Stichting voor Bodemkartering St aringgebouw Wageningen Tel.08570-6533 / ; fvwl?. STAftlNGGEBGUW BIJLAGE 5 Aanhangsels bi.j rapport nr. 872 DE BODEMGESTELDHEID VAN HET RUILVERKAVELINGSGEBIED LOPIKERWAARD-OOSTELIJK

Nadere informatie

Bodemonderzoek op locaties Pilot OMAB

Bodemonderzoek op locaties Pilot OMAB Bodemonderzoek op locaties Pilot OMAB Colofon Titel: Bodemonderzoek op locaties Pilot OMAB Opdrachtgever: Stimarke Uitgebracht door: Status: Badus Bodem & Water Bevrijdingsstraat 24 6703 AA Wageningen

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Nr. Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 1583 21 22februari 2009 Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 26 januari 2009, nr.

Nadere informatie

Stichting voor Bodemkartering ~ : 'AGsSNINGEN MBLIOTHBiK

Stichting voor Bodemkartering ~ : 'AGsSNINGEN MBLIOTHBiK r STICHTING VOOfc BODEMKARTEftlNG Stichting voor Bodemkartering WAGENINGEN ~ : 'AGsSNINGEN MBLIOTHBiK Directeur; Dr.Ir. F..G. Pijl: Rapport no. 543. RAPPORT BETREFFENDE DE BODEMGESTELDHEID VAM ENIGE PERCELEN

Nadere informatie

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.650 en Y = 447.600.

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.650 en Y = 447.600. Bijlage I Technische beoordeling van de vergunningsaanvraag van Ontwikkelingsverband Houten C.V. voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de bouw van een parkeerkelder onder het nieuw realiseren

Nadere informatie

De geschiktheid van een complex gronden. ten westen van Wageningen om als proeftuinen te dienen.

De geschiktheid van een complex gronden. ten westen van Wageningen om als proeftuinen te dienen. Rapport no. 582. De geschiktheid van een complex gronden ten westen van Wageningen om als proeftuinen te dienen. door: Ir. J.C. Pape en C.J.M. Kraanen. t Bennekom, januari 1962., t v -, t " r\ ff» v i

Nadere informatie

Bodemkundig-hydrologisch onderzoek voor de waardebepaling van de gronden in het blok Luddeweer-Overschild van de herinrichting Midden-Groningen

Bodemkundig-hydrologisch onderzoek voor de waardebepaling van de gronden in het blok Luddeweer-Overschild van de herinrichting Midden-Groningen Bodemkundig-hydrologisch onderzoek voor de waardebepaling van de gronden in het blok Luddeweer-Overschild van de herinrichting Midden-Groningen Bodemkundig-hydrologisch onderzoek voor de waardebepaling

Nadere informatie

Blad 27 Oost Hattem Uitgave Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Stichting voor Bodemkartering

Blad 27 Oost Hattem Uitgave Bodemkaart van. Schaal i:jo ooo. Nederland. Stichting voor Bodemkartering Blad 7 Oost Hattem Uitgave 1966 Bodemkaart van Schaal i:jo ooo Nederland Stichting voor Bodemkartering Deze Bodemkaart van Nederland wordt uitgegeven in kaartbladen volgens de onderstaande indeling van

Nadere informatie

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: Project aan de Looweg te Uden. Opdrachtnr. : HA

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: Project aan de Looweg te Uden. Opdrachtnr. : HA Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: te Opdrachtnr. : HA- Datum rapport : oktober Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: te Opdrachtnr. : HA- Datum rapport : oktober

Nadere informatie

DE BODEMGESTELDHEID VAN HET TERREIN 'AAROEVER' TE ALPHEN A/D RIJN. Met een advies voor de aanleg van een gezinscamping

DE BODEMGESTELDHEID VAN HET TERREIN 'AAROEVER' TE ALPHEN A/D RIJN. Met een advies voor de aanleg van een gezinscamping SV. 2t>oi ^ BIBLIOTHEEK Rapport nr. 2001 ^TA^iMGGEBOUW DE BODEMGESTELDHEID VAN HET TERREIN 'AAROEVER' TE ALPHEN A/D RIJN Met een advies voor de aanleg van een gezinscamping J.M.J. Dekkers Stichting voor

Nadere informatie

Watertoets Klaproosstraat 13, Varsseveld

Watertoets Klaproosstraat 13, Varsseveld Notitie Contactpersoon Inkie Goijer Datum 1 augustus 2008 Kenmerk N002-4579913IGO-evp-V03-NL 1.1 Inleiding De watertoets De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst op de mate waarin

Nadere informatie

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: woning aan de Bielemansdijk tegenover 4 te Zelhem. Opdrachtnr. : HA

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: woning aan de Bielemansdijk tegenover 4 te Zelhem. Opdrachtnr. : HA Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: woning aan de Bielemansdijk tegenover 4 te Zelhem Opdrachtnr. : HA-013167 Datum rapport : 23 mei 2016 Veldrapport betreffende grondonderzoek ten

Nadere informatie

Takenbundel. Aarde Bodem. Milieuonderzoeker MO oriëntatiefase beroepsfase afstudeerfase

Takenbundel. Aarde Bodem. Milieuonderzoeker MO oriëntatiefase beroepsfase afstudeerfase Takenbundel Aarde Bodem oriëntatiefase beroepsfase afstudeerfase Milieuonderzoeker MO 4.1 2017-2018 auteur: Piet de Jongh eindredactie: versie: 07-06-2016 taak 1. Grond in Beeld plan resultaat vooraf werktijd

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Kaders en Tabellen. Behorende bij het Woordenboek van de NVLB. Nederlandse Vereniging van Leveranciers van Bouwgrondstoffen

Inhoudsopgave. Kaders en Tabellen. Behorende bij het Woordenboek van de NVLB. Nederlandse Vereniging van Leveranciers van Bouwgrondstoffen Nederlandse Vereniging van Leveranciers van Bouwgrondstoffen Kaders en Tabellen Behorende bij het Woordenboek van de NVLB Inhoudsopgave Kader 1 Bodemvorming, bodemprofielen.... 2 Kader 2 Classificatie

Nadere informatie

Hierbij doen wij u de resultaten toekomen van het nader bodemonderzoek op het sportpark De Koepel te Vught.

Hierbij doen wij u de resultaten toekomen van het nader bodemonderzoek op het sportpark De Koepel te Vught. Gemeente Vught T.a.v. heer R. Agterdenbos Postbus 10100 5260 GA VUGHT Heeswijk, 15 juni 2009 Behandeld door : BER Onze ref. : 54161/256445.2 Betreft : Nader bodemonderzoek sportpark De Koepel te Vught

Nadere informatie

Bijlage 4 Bodem MER N279 Noord 9W0870.C1/R004/402960/Nijm Definitief rapport 29 november 2012

Bijlage 4 Bodem MER N279 Noord 9W0870.C1/R004/402960/Nijm Definitief rapport 29 november 2012 Bijlage 4 Bodem MER Noord 9W0870.C1/R004/402960/Nijm Definitief rapport 29 november 2012 Bijlage 4A Themakaarten Bodem MER Noord 9W0870.C1/R004/402960/Nijm Definitief rapport 29 november 2012 Z uid W

Nadere informatie

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst)

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst) RAAP België - Rapport 035 Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst) Archeologienota Archeologisch Vooronderzoek Programma van Maatregelen Bureauonderzoek 2016L20 Landschappelijk booronderzoek 2016L21

Nadere informatie

RING ZUID GRONINGEN HAALBAAR DANKZIJ COMBINATIE HEREPOORT

RING ZUID GRONINGEN HAALBAAR DANKZIJ COMBINATIE HEREPOORT dia 1 RING ZUID GRONINGEN HAALBAAR DANKZIJ COMBINATIE HEREPOORT Helperzoomtunnel Jan Pieter Schuitemaker Helperzomtunnel dia 3 Geologie Noordoost Nederland GEOLOGISCHE ONTWIKKELINGEN WAAR WE IN DE GEOTECHNIEK

Nadere informatie

De bodemgesteldheid van bosreservaten in Nederland

De bodemgesteldheid van bosreservaten in Nederland De bodemgesteldheid van bosreservaten in Nederland Deel 2 Bosreservaat Imboschberg P. Mekkink Alterra-rapport 60.2 Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Wageningen, 2001 REFERAAT P. Mekkink,

Nadere informatie

Inrichtingsplan Sarsven en de Banen

Inrichtingsplan Sarsven en de Banen Inrichtingsplan Sarsven en de Banen Toelichting op de bodemgeschiktheidskaart ex artikel 52 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied Juncto artikel 15 t/m 20 van de Regeling Inrichting Landelijk Gebied 25

Nadere informatie

De bodemgesteldheid van bosreservaten in Nederland

De bodemgesteldheid van bosreservaten in Nederland De bodemgesteldheid van bosreservaten in Nederland Deel 4 Bosreservaat Bekendelle P. Mekkink Alterra-rapport 60-4 Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Wageningen, 2001 REFERAAT P. Mekkink,

Nadere informatie

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek Notitie Contactpersoon Wietske Terpstra Datum 2 februari 2006 Kenmerk N001-4425137TER-pla-V01-NL 1.1 Bodemopbouw De regionale bodemopbouw is afgeleid uit de Grondwaterkaart van Nederland 1 en boorgegevens

Nadere informatie

Bureau Schmidt T.a.v. de heer R. Schmidt Westersingel CK LEEUWARDEN

Bureau Schmidt T.a.v. de heer R. Schmidt Westersingel CK LEEUWARDEN WMR Rinsumageest B.V. Postbus 5 9104 ZG DAMWÂLD Van Aylvawei 40 9105 KT RINSUMAGEAST Tel. (0511) 42 50 50 Fax (0511) 42 41 84 Internet : www.wmr.nl E-mail : milieu@wmr.nl Bureau Schmidt T.a.v. de heer

Nadere informatie

DE BODEMGESTELDHEID VAN HET RU3XVERKAVELBIGSGEBIED RIJSBERGEN

DE BODEMGESTELDHEID VAN HET RU3XVERKAVELBIGSGEBIED RIJSBERGEN Stichting voor Bodemkartering WAGENINGEN STICHTING VOOR BODEMKARTERING BENNEKOM BIBLIOTHEEK Rapport no. 632 DE BODEMGESTELDHEID VAN HET RU3XVERKAVELBIGSGEBIED RIJSBERGEN door: G. Rutten Bennekom, juni

Nadere informatie

: SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24

: SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24 Logo MEMO Aan : Henrike Francken Van : Michiel Krutwagen Kopie : Dossier : BA1914-112-100 Project : SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24 Ons

Nadere informatie

RECREATIESCHAP RQTTEMEKEN - PLAN LAGE BERGSE BOS. Bodemkundig onderzoek in verband met de geschiktheid van de voorkomende sedimenten als ophoogspecie

RECREATIESCHAP RQTTEMEKEN - PLAN LAGE BERGSE BOS. Bodemkundig onderzoek in verband met de geschiktheid van de voorkomende sedimenten als ophoogspecie /, n m Stichting voor Bodemkartering Staringgebouw Wageningen Tel. 03370-6333 mtto'iïwk STARiNGGtôC ï.'v Rapport nr. 1 009 RECREATIESCHAP RQTTEMEKEN - PLAN LAGE BERGSE BOS Bodemkundig onderzoek in verband

Nadere informatie

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: woning aan de Paardendorpseweg 2 te Zelhem

Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: woning aan de Paardendorpseweg 2 te Zelhem Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve van: woning aan de Paardendorpseweg 2 te Zelhem Opdrachtnr. : HA-14646 Datum rapport : 28 juli 2017 Veldrapport betreffende grondonderzoek ten behoeve

Nadere informatie