SCHEIKUNDE 4 HAVO UITWERKINGEN



Vergelijkbare documenten
S S. Errata Nova scheikunde uitwerkingen leerjaar 4 havo 140,71. Met dank aan Mariëlle Marsman, Mill-Hill College, Goirle. Hoofdstuk 1 Atoombouw

woensdag 14 december :06:43 Midden-Europese standaardtijd

OEFENOPGAVEN MOLBEREKENINGEN

SCHEIKUNDE VWO 4 MOLBEREKENINGEN ANTW.

Opgave 1. n = m / M. e 500 mg soda (Na 2CO 3) = 0,00472 mol. Opgave 2. m = n x M

Oefen opgaven rekenen 4 HAVO bladzijde 1

Rekenen aan reacties (de mol)

Curie Hoofdstuk 6 HAVO 4

Natuurlijk heb je nu nog géén massa s berekend. Maar dat kan altijd later nog. En dan kun je mooi kiezen, van welke stoffen je de massa wil berekenen.

Module 2 Chemische berekeningen Antwoorden

Uitwerkingen Uitwerkingen 4.3.4

Uitwerkingen Uitwerkingen 3.7.4

Oefenopgaven BEREKENINGEN

Aluminium reageert met zuurstof tot aluminiumoxide. Geeft het reactieschema van deze reactie.

5 Formules en reactievergelijkingen

Weet je het nog? Welke bewerking moet in afbeelding 21.1 langs elke pijl staan?

Eén mol vrachtauto s wegen ook meer dan één mol zandkorrels en nemen ook veel meer ruimte in. Maar het aantal vrachtauto s in een mol is exact evengro

Eindexamen scheikunde havo 2005-II

Hoofdstuk 3-5. Reacties. Klas

SCHEIKUNDE KLAS 3 REACTIES SKILL TREE

Chemisch rekenen, zo doe je dat!

Afsluitende les. Leerlingenhandleiding. Alternatieve brandstoffen

3.7 Rekenen in de chemie extra oefening 4HAVO

Rekenen aan reacties. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Zelfstudieopdrachten voor volgende week. Zelfstudieopdrachten voor deze week

Paragraaf 1: Fossiele brandstoffen

Oefenopgaven BEREKENINGEN Inleiding Maak eerst de opgaven over dit onderwerp die bij havo staan. In dit document vind je alleen aanvullende opgaven.

LUMC SPECIALISTISCHE OPLEIDINGEN Tentamen Scheikunde voor operatieassistenten i.o. 2007

Chemisch rekenen versie

Opdracht Scheikunde Scheikundige wereldreis en proefjes per continent

E85 rijdende flexifuel auto uitstoot ten gevolge van de aanwezigheid van benzine in de brandstof.

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2018

Wat is de verhouding tussen de aantallen atomen van de elementen Mg, P en O in magnesiumfosfaat?

Wat is de verhouding tussen de aantallen atomen van de elementen Mg, P en O in magnesiumfosfaat?

Rekenen aan reacties 2. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Zelfstudieopdrachten voor volgende week. Zelfstudieopdrachten voor deze week

PbSO 4(s) d NH 4Cl + KOH KCl + H 2O + NH 3(g) NH 4. + OH - NH 3(g) + H 2O e 2 NaOH + CuCl 2 Cu(OH) 2(s) + 2 NaCl

Cursus Chemie 5-1. Hoofdstuk 5: KWANTITATIEVE ASPECTEN VAN CHEMISCHE REACTIES 1. BELANGRIJKE BEGRIPPEN Relatieve Atoommassa (A r)

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 3

Samenvatting Chemie Overal 3 havo

Chemisch rekenen versie

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

1) Stoffen, moleculen en atomen

Hoofdstuk 4 Kwantitatieve aspecten

Leerlingenhandleiding

OEFENOPGAVEN VWO EVENWICHTEN

Een reactie blijkt bij verdubbeling van alle concentraties 8 maal zo snel te verlopen. Van welke orde zou deze reactie zijn?

BIOLOGIE Energie & Stofwisseling HAVO Henry N. Hassankhan Scholengemeenschap Lelydorp [HHS-SGL]

Vraag Antwoord Scores

OEFENTOETS Zuren en basen 5 VWO

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2017

4 e Internationale Chemieolympiade, Moskou, 1972, Sovjet Unie

Eindexamen scheikunde 1 vwo 2003-II

SEPTEMBERCURSUS CHEMIE HOOFDSTUK 3: STOICHIOMETRIE

Een ei wordt tijdens het bakken verhit. Er moet constant warmte toegevoegd worden, deze reactie is daarom endotherm.

UITWERKING CCVS-TENTAMEN 26 mei 2015

Organismen die organisch en anorganische moleculen kunnen maken of nodig hebben zijn heterotroof

Hoofdstuk 8. Opgave 2. Opgave 1. Oefenvragen scheikunde, hoofdstuk 8 en 10, 5 VWO,

1 Stoffen worden omgezet. Stofwisseling is het vormen van nieuwe stoffen en het vrijmaken van energie. Kortom alle processen in organismen.

Frank Povel. a1. De twee factoren zijn: 1. er moeten geladen deeltjes zijn; 2. de geladen deeltjes moeten zich kunnen verplaatsen.

Eindexamen scheikunde havo 2001-II

T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen

Eindexamen scheikunde havo 2008-I

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2016

scheikunde vwo 2017-II

Eindexamen havo scheikunde pilot II

6 VWO EXTRA OPGAVEN + OEFENTENTAMENOPGAVEN SCHEIKUNDE 1 H4, H5, H7, H13 en H14

Eindexamen natuurkunde/scheikunde 2 vmbo gl/tl II

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Oefenopgaven REDOX vwo

Oefenopgaven analysetechnieken Scheikunde 2

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Oplossingen oefeningenreeks 1

Het is echter waarschijnlijker dat rood kwik bestaat uit Hg 2+ ionen en het biantimonaation met de formule Sb2O7 4.

BIOLOGIE Thema: Stofwisseling Havo

Oefenopgaven TITRATIES

Rekenen aan reacties 4. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Hulp: kennisclips. Zelfstudieopdrachten voor volgende week

Oefenopgaven REDOXREACTIES vwo Reactievergelijkingen en halfreacties

38 e Nationale Scheikundeolympiade

Uitwerkingen. T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen

Oefenvraagstukken 5 HAVO Hoofdstuk 13 Antwoordmodel

Eindexamen scheikunde havo 2001-I

2 Concentratie in oplossingen

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2016

Eindexamen vwo scheikunde I

Eindexamen scheikunde havo 2006-I

Uitwerkingen Basischemie hoofdstuk 2

Antwoorden. 3 Leg uit dat er in het zout twee soorten ijzerionen aanwezig moeten zijn.

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Eindexamen scheikunde 1-2 vwo 2007-II

5 Water, het begrip ph

Opgave 1: Turners. (1) 1 Geef de systematische naam van het zouthydraat dat ontstaat bij het opnemen van water door magnesium.

Je kunt de ph van een oplossing meten met een ph-meter, met universeelindicatorpapier of met behulp van zuur-base-indicatoren.

Eindexamen scheikunde havo 2007-I

5 a de gele vlam wappert, is minder heet en geeft roet af b vlak boven de kern c met de gasregelknop d de brander is dan moeilijk aan te steken

1. Elementaire chemie en chemisch rekenen

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

2 e Internationale Chemieolympiade, Katowice 1969, Polen

Eindexamen vwo scheikunde pilot I

Oefenvragen Hoofdstuk 3 Bouwstenen van stoffen antwoorden

Transcriptie:

SCHEIKUNDE 4 HAVO UITWERKINGEN Auteurs Tessa Lodewijks Toon de Valk Eindredactie Aonne Kerkstra Eerste editie Malmberg s-hertogenbosch www.nova-malmberg.nl

3 Rekenen aan reacties Praktijk Zorgen voor morgen vragen 1 a Dat zijn sociale aspecten, milieuaspecten en economische aspecten. b Duurzaam omgaan met natuurlijke hulpbronnen: nagaan of het gebruik van fossiele brandstoffen duurzamer kan door inzetten alternatieve bronnen. Hernieuwbare grondstoffen: bijvoorbeeld bio-ethanol of biodiesel gebruiken in plaats van aardolie. Groenere chemie: een industrieel proces zodanig aanpakken dat er minder energie nodig is en / of dat er minder bijproducten ontstaan. 2 Het is in ieders belang om tot een duurzamere maatschappij te komen. 3 a Duurzaam gevangen vis: zo min mogelijk bijvangst, dus een net gebruiken waarbij alleen de vis die je wilt vangen gevangen wordt. Verder moet er niet teveel vis gevangen worden en moet door de vangstmethode het milieu zoveel mogelijk worden ontzien. b Duurzame chocolade: garandeert dat de boeren een fatsoenlijke prijs voor hun cacao ontvangen en dat er bij de productie rekening gehouden wordt met het milieu en dat geen kinderen ingezet worden. Ook leren de boeren hoe ze meer cacao van een betere kwaliteit kunnen oogsten. c Aardappelen uit eigen streek: de aardappelen hoeven dan niet ver vervoerd te worden, dus minder energie nodig dan voor aardappelen die bijvoorbeeld uit een ander land komen. 4 a Hernieuwbare grondstoffen zijn grondstoffen die door teelt weer opnieuw gemaakt kunnen worden. b Aardolie: niet-hernieuwbare grondstof. Schoon water: milieuvoorraad. Bio-ethanol: hernieuwbare grondstof. IJzererts: niet hernieuwbare grondstof. Hout: hernieuwbare grondstof. Ruimte: milieuvoorraad. c Biodiversiteit geeft de verscheidenheid van plant- en diersoorten in een ecosysteem aan. d Bij gebruik van fossiele brandstoffen verhoog je het gehalte koolstofdioxide in de atmosfeer. Hierdoor stijgt de gemiddelde temperatuur op aarde waardoor verstoringen in het ecosysteem kunnen optreden. 5 a 2 C8H 18(s) 25 O 16 CO 18 H2O(g) b Bossen nemen koolstofdioxide op via de fotosynthesereactie, hierdoor leggen zij koolstofdioxide vast in de vorm van glucose. c CO 2 -neutraal betekent dat bij de verbranding vrijgekomen CO 2 weer door de bomen kan worden opgenomen: uitstoot = opname, er wordt weer biomassa gevormd. In theorie is dit CO 2 -neutraal. 6 Door gebruik te maken van groene productieprocessen verbruik je veel minder energie en grondstoffen. Bovendien kan de chemie een product leveren dat veel langer meegaat. toepassing 7 Bij de groei van planten, dus ook van suikerbieten, vindt de fotosynthesereactie plaats. Hierbij wordt koolstofdioxide omgezet in glucose dat in de plant worden opgeslagen.

8 a Fotosynthese. b 6 CO 6 H2O(l) C6H12O 6(s) 6 O. +9 a 2 C8H 18(l) 25 O 16 CO 18 H2O(l). b Tien auto s rijden samen 130 000 km. Bij een verbruik van 1 : 12 verbruiken ze dan 130 000 / 12 = 10 833 L benzine. c Benzine heeft een dichtheid van 0,72 kg L -1 (Binas tabel 11). Dus 10 833 L = 10 833 0,72 = 7800 kg benzine. 7800 kg = 7,8 10 6 gc 8 H 18 = 7,8 10 6 / 114,22 = 6,8 10 4 mol C 8 H 18. d Uit de reactievergelijking volgt dat 2 mol C 8 H 18 bij verbranding 16 mol CO 2 levert. Dus bij verbranding van 6,8 10 4 mol C 8 H 18 ontstaat 8 6,8 10 4 = 5,5 10 5 mol CO 2. Dit komt overeen met 5,5 10 5 44,01 = 2,4 10 7 gco 2 = 24 ton CO 2. e Klopt: een hectare bieten legt 26 tot 30 ton CO 2 per hectare vast. 10 Een productiebos is een bos dat aangeplant is om er hout uit te winnen. Snelgroeiende bomen die vooral voor de papierindustrie gebruikt worden. 11 Regionaal geproduceerd voedsel hoeft niet ver vervoerd te worden dus kost minder energie om van producent naar consument te brengen. Praktijk Koolstofdioxide in de klas vragen 1 eigen antwoord 2 De zuurstof in de lucht die wordt ingeademd wordt in het lichaam gebruikt voor de verbranding van voedingsstoffen zoals koolhydraten en vetten. Bij deze verbranding ontstaat onder andere koolstofdioxide, dat vervolgens weer wordt uitgeademd. 3 a Op dag 3 en 4 is de CO 2 -concentratie constant, dit is dus het weekend. Hieruit volgt dat op donderdag met de metingen is gestart. b Om 8.30 uur begint de school, de CO 2 -concentratie zal toenemen. Er zijn dagelijks twee kleine terugvallen in CO 2 -concentratie te zien, dit zijn de pauzes. In de middag, wanneer de school uit is daalt de CO 2 -concentratie weer tot de volgende ochtend. 4 a De grenswaarde is 1200 ppm. Dit komt overeen met 1200 ml m 3. In een lokaal van 200 m 3 zal dus 1200 200 = 240 000 ml = 2,40 10 5 m L CO 2 aanwezig zijn als de grenswaarde is bereikt. b De dichtheid van CO 2 is 1,986 g L. 2,40 10 2 L CO 2 heeft dus een massa van 2,40 10 2 L 1,986 g L = 4,77 10 2 g. 5 NEN 1089: 5,5 L / s / persoon Per uur moet dus 5,5 L 3600 s 32 leerlingen = 6,3 10 5 L lucht ververst worden. De inhoud van het lokaal is 2,0 10 5 L. Het ventilatievoud is dus 6,3 10 5 L / 2,0 10 5 L = 3,2. bouwbesluit: 15 m 3 / h / persoon. Per uur moet dus 15 m 3 32 leerlingen = 480 m 3 lucht worden ververst. Dit komt overeen met een ventilatievoud van 480 m 3 / 200 m 3 = 2,4.

6 Planten nemen CO 2 op uit de lucht volgens de fotosynthesereactie: 6 CO + 6 H2O(l) C6H12O 6(s) + 6 O De CO 2 -concentratie daalt dus. toepassing 7 a Ingeademde lucht = 0,03% CO 2.Uitgeademde lucht = 3,93% CO 2. b 30 leerlingen 15 keer 0,5 L 60 minuten = 13 500 L lucht die per uur wordt in- en uitgeademd. Toename CO 2 : 3,93% 0,03% = 3,90% 3,90/ 100 13 500 = 5,27 10 2 L CO 2 per uur. c 5,27 10 2 L/ 1,986 g L = 2,65 10 2 g; 2,65 10 2 g / 44,01 g mol = 6,02 mol CO 2. d 1 ppm = 1 ml m 3. 5,27 10 5 ml CO 2 / 200 m 3 = 2635 ml m 3 = 2635 ppm + 400 ppm = 3150 ppm. e De grenswaarde van 1200 ppm is bereikt als er 1200 400 = 800 ml CO 2 / m 3 is uitgeademd. In het lokaal is dan 800 ml CO 2 m 3 200 m 3 = 1,6 10 5 ml CO 2 = 1,6 10 2 L uitgeademd. Per minuut wordt 5,3 10 2 / 60 = 8,8 L CO 2 geproduceerd. 1,6 10 2 L / 8,8 L minuut = 18 minuten. f Het ventilatievoud is 60 / 18 = 3,3. 8 eigen antwoord Theorie 1 De hoeveelheid stof 1 a paar; twee deeltjes; dozijn: twaalf deeltjes; gros: 144 deeltjes b In een mol zitten 6,02 10 23 deeltjes. c Een dozijn is nog te overzien, maar 6,02 10 23 appels is een niet te bevatten hoeveelheid. d Het is zinvol voor atomen en moleculen omdat de massa van een atoom of molecuul zeer klein is, in de orde van grootte van 10-24 g. 2 a 0,64 mol N 2 bevat 0,64 6,02 10 23 = 3,9 10 23 moleculen. b 875 mol CH 4 bevat 875 6,02 10 23 = 5,27 10 26 moleculen. c 4,7 mmol aspartaam = 4,7 10-3 mol en bevat 4,7 10-3 6,02 10 23 = 2,8 10 21 moleculen. 3 a 8 moleculen NH 3 bevat 8 N-atomen en 3 8=24 H-atomen. b 8 mol NH 3 bevat 8 mol N en 3 8=24 mol H. 4 a 5 moleculen H 2 O bevat 10 H- en 5 O-atomen. b 6,1 mol CH 4 O bevat 4 6,1 = 24,4 mol H = 24,4 6,02 10 23 = 1,4 10 25 H-atomen en 6,1 mol O = 6,1 6,02 10 23 = 3,7 10 24 O-atomen. c 1,9 mol C 8 H 10 N 4 O 2 bevat 10 1,9 = 19 mol H = 19 6,02 10 23 = 1,1 10 25 H-atomen en 2 1,9 = 3,8 mol O = 3,8 6,02 10 23 = 2,3 10 24 O-atomen. 5 a N 3 H 2 NH 3(g) b 10 mol waterstof reageert tot 2 / 3 10 = 6,7 mol ammoniak. +6 a Het volume is 4 / 3 3,14 (1,41 10-8 ) 3 = 1,17 10-23 cm 3. b 0,05 ml = 0,05 cm 3. Hierin zitten 0,05 / 1,17 10-23 = 4 10 21 moleculen. c 4 10 21 moleculen = 4 10 21 / 6,02 10 23 = 7 10-3 mol.

+7 Bij de ontleding van 1 mol koperbromide ontstaan 1 mol koper en 1 mol broom. De deeltjesverhouding in de reactievergelijking is tevens de molverhouding. 2 Molecuulmassa en molaire massa 8 a molaire massa : 1 32,06 + 2 16,00 = 64,06 u. b molaire massa: 2 30,97 + 5 16,00 = 141,94 u. c molaire massa: 14 12,01 + 18 1,008 + 2 14,01 + 5 16,00 = 294,30 u. d molaire massa: 2 1,008 + 2 16,00 = 34,02 u. e molaire massa: 2 22,99 + 1 32,06 = 78,04 u. 9 a 300 g NaCl = 300 / 58,44 = 5,13 mol. b 58 ton = 5,8 10 7 g Fe = 5,8 10 7 / 55,85 = 1,0 10 6 mol. c 328 ml ethanol = 328 0,80 = 262 g. Dus 262 / 46,07 = 5,7 mol. d 5,94 10 23 moleculen = 5,94 10 23 / 6,02 10 23 = 9,87 10-1 mol. e 1,0 L water = 1,0 0,998 = 1,0 kg = 1000 g. Dus 1000 / 18,02 = 55 mol. 10 a 0,74 mol BaSO 4 = 0,74 233,4 = 1,7 10 2 g b 6,9 mmol Cl 2 = 6,9 10-3 mol = 6,9 10-3 70,90 = 4,9 10-1 g c 600 L olijfolie = 600 0,92 10 3 = 5,53 10 5 g d 8,9 10 22 moleculen = 8,9 10 22 / 6,02 10 23 = 0,15 mol CO 2 = 0,15 44,01 = 6,5 g e 4,96 10-6 mol C 12 H 22 O 11 = 4,96 10-6 342,3 = 1,70 10-3 g 11 a 0,867 mol CH 4 = 0,867 16,04 = 13,9 g = 13,9 / 0,72 = 19,3 L = 1,9 10 4 ml. b 36 kmol water = 36 000 mol = 36 000 18,02 = 6,5 10 5 g = 6,5 10 5 / 0,998 = 6,5 10 5 ml. c 50 mg kwik = 5,0 10-2 g = 5,0 10-2 / 13,5 = 3,7 10-3 ml. d 3,96 10 24 moleculen = 3,96 10 24 / 6,02 10 23 = 0,658 mol C 3 H 6 O = 0,658 58,08 = 38,2 g = 38,2 / 0,79 = 4,8 10 1 ml. e 6,0 µmol = 6,0 10-6 mol CS 2 = 6,0 10-6 76,14 = 4,6 10-4 g = 4,6 10-4 / 1,26 =3,6 10-4 ml. 12 2,60 mol = 908 g, dus 1 mol = 908 / 2,60 = 349 g. +13 5,0 g H 2 O = 5,0 / 18,02 = 0,28 mol H 2 O. 5,0 g O 2 = 5,0 / 32,00 = 0,16 mol O 2. 5,0 g ijs = 5,0 g H 2 O = 0,28 mol H 2 O. 5,0 g Fe = 5,0 / 55,85 = 0,090 mol Fe. 5,0 g C 12 H 22 O 11 = 5,0 / 342,3 = 0,015 mol suiker.volgorde naar toenemend aantal deeltjes: 5,0 g suiker, 5,0 g ijzer, 5,0 g zuurstof, 5,0 g water / ijs.opmerking: bij eenzelfde massa heb je meer deeltjes als de molaire massa lager is. 3 Gehaltes 14 a 30 g in 250 ml dus 30 / 0,250 = 1,2 10 1 g L -1 b nog steeds 1,2 10 1 g L -1 c In 10,0 ml zit 0,12 g suiker. Hieraan wordt 4,0 g suiker toegevoegd, dus 4,12 g suiker in 10,0 ml. Nieuwe concentratie = 4,12 / 0,0100 = 4,1 10 2 g L -1. 15 a Per 100 g is er 3,5 g verzadigd vet, dus percentage =3,5 / 100 100% = 3,5%. b Per 100 g is er 0,50 g natrium, dus promillage = 0,50 / 100 1000 = 5,0. c Gegeven is 12,2 g koolhydraten per 100 ml. Je zult de dichtheid van chocomel moeten weten. d Schatting dichtheid 1,04 g ml -1, dus 100 ml = 104 g. Dan massapercentage = 12,2 / 104 100% = 11,7%.

16 Gegeven: 5,60 µg vitamine B12 per 100 g zalm, dus 5,60 10-6 g per 100 g, ofwel 5,60 10-2 g per 10 6 g = 5,6 10-2 ppm. 17 a De dichtheid van aceton is 0,79 g ml -1. Dus 1,3 ml = 1,3 0,79 = 1,0 g = 1,0 10 3 mg. b De inhoud is 4,5 3,0 2,8 = 37,8 m 3. Dan 1,0 10 3 / 37,8 = 27 mg m -3. Conclusie: de MAC-waarde is niet overschreden. 18 a Gegeven is dat maximaal 1200 ppm koolstofdioxide aanwezig mag zijn, dus 1200 ml per m 3, ofwel 1,2 ml per L. b De inhoud van het lokaal is 9 6 3 = 162 m 3. 1200 ppm betekent 1200 ml per m 3, dus maximaal 1200 162 = 1,9 10 5 ml = 2 10 2 L c De dichtheid van koolstofdioxide is 1,986 g dm -3, dus 2 10 2 1,986 = 4 10 2 g +19 a Het bevat 5,0% = 5,0 / 100 200 = 10 ml. b De adem bevat 1,6 10-4 ml per 0,50 L adem ofwel 1,6 10-4 1000 / 0,50 = 0,32 ppm. c Meer dan 22 mg alcohol per L is te veel. Gemeten is 1,6 10-4 ml alcohol per 0,50 L, ofwel 3,2 10-4 ml per L adem = 3,2 10-4 0,80 = 2,6 10-4 g = 2,6 10-1 mg. Dus niet teveel alcohol genuttigd. d Alcoholpromillage is 0,59, dus 7 L bloed bevat dan 0,59 / 1000 7 = 4 10-3 L = 4 ml e Uit opgave a blijkt dat één glas bier 10 ml alcohol bevat, dus 4 ml = 0,4 glas bier. +20 a Inademingslucht bevat 20,9% zuurstof. b 1,0 L liter lucht bevat 20,9 / 100 1,0 L = 2,1 10 1 L = 209 ml. c Dichtheid zuurstof is 1,43 g L -1 dus 2,1 10 1 L heeft een massa van 2,1 10 1 1,43 = 0,30 g. d De massa van 1,0 m 3 lucht is 1,293 kg dus 1,0 L heeft een massa van 1,293 g. e In 1,0 L lucht met massa 1,293 g zit 0,30 g zuurstof. Massapercentage = 0,30 / 1,293 100 = 23%. 4 Rekenen aan reacties 21 a b c Fe O (s) 3 CO(g) 2 Fe(s) 3 CO (g) 2 3 2 1 mol 3 mol 2 mol 3 mol N (g) 3 H (g) 2 NH (g) 2 2 3 1 mol 3 mol 2 mol Ba(OH) (s) + 2 NH NO (s) 2 NH (g) + 2 H O(l) + Ba(NO ) (s) 2 4 3 3 2 3 2 1 mol 2 mol 2 mol 2 mol 1 mol 22 a 2 H O 2 H2O(l) Bij de verbranding van 3,0 mol H 2 ontstaat 3,0 mol H 2 O. b C6H12O 6(s) 6 O 6 CO 6 H2O(l) Bij de verbranding van 1,0 mol glucose ontstaat 6,0 mol water, dus bij verbranding van 0,36 mol glucose ontstaat 6 0,36 = 2,2 mol water. c 2 HCl + Na 2O H2O + 2 NaCl. Dus 28 mmolhcl levert 14 mmol H 2 O = 1,4 10-2 mol. 23 a 8 18 2 2 2 2 C H (l) 25 O (g) 16 CO (g) 18 H O(l) b Reis van 185 km met 1 : 14 betekent 185 / 14 = 13 L. c 13 L benzine = 13 0,72 = 9,51 kg = 9,51 10 3 g dus 9,51 10 3 / 114,22 = 83 mol. d Uit de reactievergelijking volgt dat 2 mol benzine 18 mol water oplevert. Dus 83 mol benzine levert 83 18 / 2 = 7,5 10 2 mol H 2 O dus 7,5 10 2 18,02 = 1,3 10 4 g.

24 a 6 CO 6 H2O(l) C6H12O 6(s) 6 O b 10,0 g glucose = 10,0 / 180,2 = 5,55 10-2 mol glucose. Dit is gevormd uit 6 5,55 10-2 = 0,332 mol H 2 O dus 0,332 18,02 = 6,00 g. c Er ontstaat 0,332 mol zuurstof = 0,332 32,00 =10,6 g. Dit komt overeen met 10,6 / 1,43 = 7,42 L. d Nodig 0,332 mol = 0,332 6,02 10 23 = 2,00 10 23 moleculen. +25 a H2C2O 4(aq) H2O 2(aq) 2 H2O(l) 2 CO b 15 g oxaalzuur = 15 / 90,04 = 0,17 mol. Hiervoor is 0,17 mol waterstofperoxide nodig. c 0,17 mol H 2 O 2 = 0,17 34,02 = 5,7 g = 3,0 massa%. Dus nodig 100 / 3,0 5,7 g = 1,9 10 2 g. Dit is 1,9 10 2 ml H 2 O 2 oplossing (dichtheid is vrijwel 1,0 g ml -1 ). 26 a 2 K(s) + Br 2(l) 2 KBr(s) b 5,0 gk = 5,0 / 39,10 = 0,13 molk. 10,0 g Br 2 = 10,0 / 159,80 = 0,0626 mol. 0,0626 mol Br 2 reageert met 2 0,0626 = 0,125 mol K. Dus een overmaat 4,8 10-3 mol K = 4,8 10-3 39,10 = 0,19 g K. c Er ontstaat maximaal 0,13 mol = 0,13 119,0 = 15 g. 27 a 2 CuO(s) + C(s) 2 Cu(s) + CO b 38 g CuO = 38 / 79,54 = 0,48 mol CuO. 69 g C = 69 / 12,01 = 5,7 mol C. 0,48 mol CuO reageert met 0,24 mol C. Dus een overmaat van 5,7 0,24 = 5,5 mol C =5,5 12,01 = 66,1 g C. c Er ontstaat maximaal 0,48 mol Cu = 0,48 63,55 = 30 g Cu. d Er ontstaat 0,24 mol CO 2 = 0,24 44,01 = 10,5 g = 10,5 / 1,986 = 5,3 L. +28 a 4 Al(s) + 3 O 2 Al 2O 3(s) b 20,9% (Binas tabel 83C). c 10 L lucht bevat 20,9 / 100 10 = 2,1 L zuurstof. Dit komt overeen met 2,1 1,43 = 3,0 g, dus 3,0 / 32,00 = 9,3 10-2 mol. d Je verbrandt 1,7 g Al = 1,7 / 26,98 = 0,063 mol Al. Hieruit ontstaat 0,032 mol Al 2 O 3 = 0,032 102,0 = 3,2 g. +29 a C6H12O 6(s) 2 C2H6O(l) 2 CO b 7 kg glucose = 7000 g = 7000 / 180,2 = 39 mol glucose. Hieruit ontstaat 78 mol ethanol = 78 46,07 = 3579 g. Dit komt overeen met 3579 / 0,80 = 4474 ml = 4 L ethanol. c 2,5 miljoen kerstbomen levert 7 2,5 miljoen kg glucose. 17,5 miljoen kg glucose levert 4 2,5 miljoen = 10 miljoen L ethanol. Hiermee kun je 40 2,5 10 6 = 1 10 8 km rijden. +30 a titaan(iv)oxide b De luchtkolom bevat 3,0 10 4 150 = 4,5 10 6 µg NO 2 = 4,5 g NO 2. = 4,5 / 46,01 =9,8 10-2 mol. Dit levert 4,9 10-2 mol N 2 = 4,9 10-2 28,02 = 1,4 g. c Nee, want dit is slechts een momentopname. Je zult waardes per uur en per jaar moeten weten om daar een uitspraak over te doen.

31 a afhankelijk van de keuze van de leerling b afhankelijk van de keuze van de leerling c 1. glucose: C6H12O 6(s) 6 O 6 CO 6 H2O(l) benzine: C7H 16(l) 11O 7 CO 8 H2O(l) diesel: 2 C12H 26(l) 37 O 24 CO 26 H2O(l) kolen: C(s) O CO stookolie: 2 C14H 30(l) 43 O 28 CO 30 H2O(l) kerosine: C9H 20(l) 14 O 9 CO 10 H2O(l) 2. afhankelijk van de keuze van de leerling 3. afhankelijk van de keuze van de leerling 4. afhankelijk van de keuze van de leerling 5. afhankelijk van de keuze van de leerling d,e ter beoordeling van de docent

4 Zouten