Cómo se escribe tu nombre en español? Tienes hermanos? Cómo se llaman?



Vergelijkbare documenten
Me llamo. Clase: Instituto:

Keuzevak Spaans voor beginners 1 - Extra oefeningen

Het belang en het gemak van het Spaanse werkwoord

1 Ficha de trabajo DOS POSTALES DESDE GALICIA. 1. Lee la postal de Elena para su madre. Completa el texto con las palabras.

k ga naar school Voy al colegio

EL HORARIO DE LOS CHICOS

Sí, claro! 1.1. Instaptoets. Opgaven. 4. En un hotel. 1. En un viaje. Perdón, ustedes francés? No, sólo inglés. Hola, cómo? Ernesto, y tú?

Sí, claro! 1.2. Instaptoets. Opgaven. 1. Dos amigos miran el plano de Sevilla. 4. En la oficina de turismo.

SPAANS HERHALINGLES 1 Español

El horario de los chicos

SPAANS LES 4 Español

Inhoudsopgave. Ondersteunend materiaal página 4. Inhoud + checklist páginas 2-3. Opdracht página 1. Información personal páginas 6-13

Uitwerking Tareas Spaans 3. Qué has hecho hoy?

Mi cole. aan deze pagina een persoonlijk tintje! Hier kun je schrijven, tekenen, plakken, SETENTA Y SIETE

Serie Crímenes al sol. Pasión mortal

SPAANS LES 2 Español

Argentina Bolivia Cuba Salsa! Chile Durango España flamenco Guatemala Honduras Ibiza jugo zumo

Spaans voor zelfstudie

Wonen. In deze les leert u

Caminos nieuw 1. Instaptoets

1OEFENINGEN bij WERKWOORDEN (boek CAMINOS 1, PAG.133 e.v.)

SPAANS LES 6 Español

Rutinas de clase Lenguaje para la clase de español

Spaans leren als verbreding voor de jonge leerling.

Ven a centroamérica! acércate!

Instaptoets. Opgaven. 1. En un viaje. 4. En un hotel. Hola, cómo? Ernesto, y tú? Perdón, ustedes francés? No, sólo inglés.

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

SPAANS HERHALINGLES 2 Español

SPAANS LES 5 Español

SPAANS HERHALINGLES 3 Español

SPAANS LES 8 Español

la bicicleta De jongste mag beginnen en een passend kaartje aan het openingskaartje leggen. Als je niet kan moet je een kaartje van de pot pakken.

SPAANS LES 7 Español

6.5-De werkwoorden ser en estar

Quisiera una habitación

Tú y yo. In deze Unidad ga je vertellen over jezelf, je familie en vrienden

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

tus amigos son mis amigos

Nederlands in 4 weken week 1 jsp-taligen.indd :26:18

A leer! Periode 2. Leesopdrachten Spaans mavo 4

SPAANS LES 3 Español

1 Informatie over personen

Woordenlijst Nederlands Spaans

cuál? cuál es su número de reserva? a ver... acento, el alfabeto, el apellido, el apellidos, los aquí tiene arroba, la ascensor, el baño, el

januari el/un coche el/un gato la/una casa la/una chica la/una mesa

Spaans leren als verbreding voor de jonge leerling.

Reizen Wonen Koken & genieten Cultuur & vermaak

Woordenlijstenspel eigen

Jongens en Guillaume, aan tafel!

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Madrid maart 2 april Spoedcursus Spaans Marc Deldime TechnOV 1

Serie de publicaciones - Serie-overzicht

Reizen Uit Eten. Uit Eten - Bij de ingang. Uit Eten - Eten bestellen

SPAANS LES 13 Español

Reizen Uit Eten. Uit Eten - Bij de ingang. Uit Eten - Eten bestellen

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Encuentros. Unidad 2. Woordenschat. Grammatica

Als kinderen ruzie maken Cuando los niños riñen

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Mi nueva vida LECCIÓN 1

SPAANS LES 9 Español

lombricita De jongste mag beginnen en een passend kaartje aan het openingskaartje leggen. Als je niet kan moet je een kaartje uit de pot pakken.

SUBJUNTIVO. B. Tú + vos. 1. empezar 2. salir 3. decir 4. hacer 5. oír 6. encontrar 7. venir 8. poder 9. conocer 10. vivir

HOGESCHOOL ROTTERDAM

HOGESCHOOL ROTTERDAM

Exchange MALAGA CANISIUS IES La Cala de MIJAS

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît?

Groene- Blokken- Boekje. Groene blokken om te leren uit: Juan y Rosa están de vacaciones

Comer con gusto 5. b. Sus gustos de comida. Welke van de voedingsmiddelen uit de lijst vindt u lekker of juist niet?

En Mi Mundo In mijn wereld

SPAANS LES 12 Español

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Tú y yo 1. Actividades. Tú y yo. Geef deze pagina een persoonlijk tintje! Hier kun je schrijven, tekenen, plakken,...

Wiekendje. Vanuit het MT. Basisschool Het Molenven. In dit nummer: 25 februari

HOGESCHOOL ROTTERDAM. SPAANS 3 Studiehandleiding en reader

Viajar Salir a comer. Salir a comer - En la entrada. Salir a comer - Ordenar comida

Viaje al español. 1 a. Palabras españolas. Spaanse woorden. U begrijpt er wellicht al een paar. Welke woorden passen bij de foto s?

Examen VMBO-KB. Spaans CSE KB. tijdvak 1 vrijdag 29 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

HANDLEIDING DEEL 2 hoofdstuk 4 t/m 6

Dos cervezas por favor. Donde está el supermercado? Ga je op vakantie naar Spanje maar weet je niet wat deze zinnen betekenen?

Magie en musica kleur en zweet. Zingen, lachen en huilen: ze vermengen meng hun dromen meng pijn en vreugde houd van het leven!

Holandés para hispanohablantes A0 A1/A2. Auteur boek: Vera Lukassen Vertaling: Marko Bijl-Beck

Immigratie Studeren. Studeren - Universiteit. Me gustaría matricularme en la universidad. Aangeven dat u zich wilt inschrijven

Cien Doscientos. Trescientos Cuatrocientos Quinientos Seiscientos Setecientos Ochocientos 9.

antes antes de así cada cambiar camino, el cruzar cuarta calle, la cumpleaños, el a la derecha a la izquierda a qué hora abre?

A escribir! Periode 2. Schrijfopdrachten Spaans mavo 4

Nederlands Español. Handige zinnen en woorden om u snel op weg te helpen in Spanje

Ana María y Fernando en México. Mateo en la playa. Juan y sus compañeros de fútbol. Mamá, Clarita y Mirta

Huiswerktips Consejos para las tareas escolares

Reizen Gezondheid. Gezondheid - Noodgeval. Gezondheid - Bij de dokter. Zeggen dat je naar het ziekenhuis moet. Om ogenblikkelijke medische hulp vragen

Reizen Gezondheid. Gezondheid - Noodgeval. Gezondheid - Bij de dokter. Necesito ir al hospital. Zeggen dat je naar het ziekenhuis moet. Me siento mal.

Examen VMBO-GL en TL. Spaans CSE GL en TL. tijdvak 1 woensdag 22 mei uur. Bij dit examen horen een bijlage en een uitwerkbijlage.

Taalhandelingen en onderwerp Grammatica Pagina

Mis amigos y yo. Cuál es tu número de móvil? Û p. 20 del LA UNIDAD 1 LECCIÓN 1. Vul de bloem in met jouw persoonlijke gegevens.

Transcriptie:

HOLA Y BIENVENIDOS! Wat heb je nog onthouden van Apúntate! 1? Maak deze opdrachten om daarachter te komen! COMUNICARSE 1 a Haz preguntas a tu compañero/-a. Él / Ella contesta. Qué tal? Cómo se escribe tu nombre en español? Dónde vives? Cómo te llamas? Tienes una mascota? Cuántos años tienes? Qué hora es? Y tu número de teléfono es? A qué hora comes? Y tu asignatura favorita es? Qué vas a hacer el fin de semana? Dónde está tu libro de español? Qué desayunas durante la semana? Tienes hermanos? Cómo se llaman? De qué color es tu camiseta favorita? Dónde haces tus deberes? 1 1 b Haz dos preguntas más a tu compañero/-a. VOCABULARIO 2 a Quién hace la serpiente de palabras más larga? Wie kan de langste woordenslang maken? De laatste letter van een woord vormt steeds de eerste letter van het volgende woord. g o m a a n i m a l l á p i z z a p a t o b Escribe frases divertidas con tus palabras. Ejemplo: El animal de goma tiene un lápiz en el zapato. 8 ocho

cd 1 2 ESCUCHAR Y ESCRIBIR 3 a Copia el cuadro en tu cuaderno. Después escucha y complétalo. años asignaturas favoritas color favorito Fátima Antonio Gabriela David Fátima Antonio Gabriela David b Elige a uno de los chicos y escríbele un e-mail. LEER Y ENTENDER 4 a Lee las frases. Tu compañero/-a dice falso o verdadero. 1 2 3 4 5 6 7 8 b Ahora escribe tú dos frases. Tu compañero/-a dice falso o verdadero. nueve 9

A JUgAR 5 1 1 Jugad en grupos de tres. A mira las soluciones en la página 266. B y C juegan. el cine el hospital [ [ [ 15 31 44 67 100 22 10 diez 9783060205721 S008-033.indd 10 13-01-2012 10:32:04

Hola y bienvenidos! Spelregels: Iedere speler heeft negen muntjes nodig. Kies om beurten een vraag en leg een muntje op het vakje van de vraag als je die goed hebt beantwoord. Wie het eerst drie muntjes op een rij heeft, heeft gewonnen. feo malo interesante No encuentras tu libro. Pregunta a tu compañero/-a. Tres cosas que no son sanas. Compras pan en la. Dos asignaturas del cole son y. Zeg dat je trek hebt. El artículo de sol, agua, problema. Zeg dat het heel warm is. Quieres ir a la playa. Qué le preguntas a tu padre / madre? La forma femenina de el médico, el profesor, el tío, el abuelo, el hermano. Conjuga el verbo querer. El hijo de tu tía es tu. Completa: Vamos preparar una macedonia. El plural de este libro y ese cuaderno. Completa: La silla está el armario y la mesa. once 11

EL CAMPAMENTO DE VERANO ACÉRCATE! cd 1 3 cd 1 4 Elena El campamento me gusta porque me encantan los animales y aquí hay muchos. Además, puedo montar a caballo! Mañana vamos a hacer una excursión a Tuy. Mola, no? En Galicia Alina En mi cabaña somos cuatro chicas: Elena, Bea, Mar y yo. Las tres tienen 13 años, como yo, y Bea y Mar son hermanas. A mí me gusta mucho nadar y a las tres también les gusta mucho. Voy a pasármelo muy bien aquí! Nuria Me encanta estar aquí porque en casa siempre estoy sola con mis padres. En el campamento comemos siempre todos juntos. Hay un ruido tremendo porque todos hablan a la vez. Pero hoy hay pescado y el pescado no me gusta nada. Tuy 12 doce

praten over vrijetijdsactiviteiten praten over sport zeggen dat je iets wel of niet leuk vindt praten over vakantie zeggen wat iemand aan het doen is 1 Me llamo Aitor, tengo 14 años y soy de San Sebastián. Mis compañeros son Scott de Londres, Pablo de Lisboa y Juanjo de Cáceres. Nos encanta el fútbol y queremos participar en el torneo del campamento. Vamos a ganar! Aitor Hola chicos os gusta jugar al balonmano? A mí no. Yo no juego. A nosotros sí, nos encanta! Jugamos un partido? Yo soy de aquí, de Pontevedra y dos de mis amigos también están aquí. A mí no me gusta mucho practicar deporte, pero no importa. Aquí puedo hacer muchas cosas, por ejemplo me gustaría aprender a bucear. Aleixo p. 2 1 p. 2 2 COMPRENDER 1 a Lee las frases: quién es?, quiénes son? 1. Es de San Sebastián. 2. Quieren participar en el torneo del campamento. 3. Tienen 13 años. b Formula una frase sobre los chicos del campamento. Tu compañero/-a dice quién es. 2 a Buscad las ciudades en el mapa de España: 1. Tuy 2. Cáceres Ejemplo: Tuy está en Galicia. 4. No le gusta el pescado. 5. No le gusta practicar deporte. 6. Le gusta el campamento porque hay muchos animales. 3. San Sebastián 4. Pontevedra b Buscad más información en el Pequeño diccionario (p. 212 219). Zoek in het Pequeño diccionario informatie over de vier steden die in 2a worden genoemd. trece 13

cd 1 5 DELE p. 2 3 ESCUCHAR 3 Escucha y corrige las frases falsas. ACUÉRDATE! 4 a Cuenta: qué (no) te gusta? A mí me gusta No me gusta No me gusta nada A mí me gustan No me gustan No me gustan nada practicar deporte / jugar al fútbol / al balonmano nadar / bucear / montar a caballo / hacer una excursión a chatear / escribir / leer / escuchar cedés de los perros / los gatos / visitar a mis amigos / a mis primos / a pasear / salir con / charlar con ir al / a la los domingos / las películas con / las clases de guitarra / el pescado / el chocolate / b Busca información en el texto, p. 12/13: qué les gusta a los chicos en el campamento? A Elena le gusta montar a caballo. A Alina. p. 2 4 PRACTICAR 5 Completa con me, te, le, nos, os, les uu Resumen 2, página 20 1 2 3 dejas el libro? Claro. Mira, Ana escribe un mensaje 1. A quién? A Pablo? 1 el mensaje de sms 4 5 6 gusta jugar al balonmano? Pues, preferimos nadar. encanta el fútbol y No gusta el pescado? queremos ver el partido. No, no gusta nada! 6 Haz preguntas a tu compañero/-a. Él / Ella contesta. A los dos gusta mucho leer, verdad? Te gusta jugar al fútbol? Sí, me gusta mucho. Sí, me encanta. No, no me gusta nada. Prefiero. 14 catorce

A QUÉ ESTáS HACIENDO? El campamento de verano Qué estás haciendo? 1 cd 1 6 cd 1 7 5 10 15 20 25 30 A Elena y sus compañeras les encanta la vida en el campamento. Los monitores son simpáticos y los otros chicos también. Bueno, casi todos. Pero hay otras cosas que no le gustan mucho a Elena. Por ejemplo, hay un juego en el campamento que se llama «Puntomanía»: los chicos que ordenan su cabaña y hacen las camas pueden ganar puntos. Todas las mañanas los monitores pasan por las cabañas: tu cabaña está limpia? Entonces tu grupo gana cinco puntos. Ayudas en la cocina? Entonces tu grupo gana otros cinco puntos Después de dos semanas el grupo que tiene más puntos es el «campeón del campamento» y gana una excursión a un parque de atracciones. Por eso, todos los chicos ayudan en la cocina, ponen la mesa, limpian el comedor y friegan los platos. Pero hoy Elena quiere jugar al balonmano y no pasar toda la tarde en la cocina. Ella está de vacaciones! Además Elena y sus compañeras tienen cuatro vecinos, «los cuatro fantásticos», como dicen ellas. Después de la cena siempre van a la cabaña de las chicas para charlar un rato. Uno de ellos, Aitor, siempre le toma el pelo a Elena o le pregunta: «Elena, en qué estás pensando?» La verdad es que Elena está pensando en cosas que no quiere contar, por ejemplo: «Este Aitor es un pesado!» Los chicos también las compañeras de Elena hablan todo el tiempo de fútbol y de otros deportes. Para Elena ellos sólo tienen una cosa en la cabeza: fútbol, nada más! 40 45 50 Elena: Es que estoy en la cocina. Estoy fregando platos! Sara: Tú! Chica, qué te pasa? Elena: Bueno, es para ganar puntos para un juego del campamento. Sara: Y los chicos del campamento? Elena: Hay uno al que no aguanto, sabes? Se llama Aitor, es de San Sebastián, tiene 14 años y es un pesado. Todo el día está diciendo tonterías y contando chistes. Me cae mal! Y, para colmo, siempre está donde yo estoy: estoy leyendo algo en la biblioteca, él también. Estoy escribiendo un e-mail en el ordenador, él también. Estoy hasta las narices! 35 Por fin su amiga Sara llama por teléfono. Sara: Hola, Elena. Qué tal el campamento? Elena: Bien Y tú, qué tal? Sara: Muy bien, vengo de la plaza y en diez minutos viene Esteban. Oye, qué ruido hay ahí!, qué estás haciendo? 55 Sara: Tranquila, chica, no es para tanto! En diez días estás otra vez aquí y ya no hay más Aitor, vale? Elena: Menos mal! p. 3 1 p. 3 2 COMPRENDER 1 a Copia el cuadro en tu cuaderno y busca la información en el texto: qué le gusta a Elena?, qué no le gusta? + - Le gusta / Le encanta No le gusta la vida en el campamento ayudar en la cocina b Qué actividades del campamento (no) te gustan a ti? quince 15

p. 6 12 VOCABULARIO 2 a «Ayudar en casa», qué quiere decir? Busca en el texto expresiones y haz una red de palabras en tu cuaderno. ayudar en casa b A Elena no le gusta mucho ayudar en casa. Formula una pregunta de la madre. Tu compañero/-a inventa una respuesta. Elena, puedes, por favor? Lo siento, mamá, pero no puedo, tengo que. DESCUBRIR 3 a Hoe maak je de Gerundio? uu Resumen 4, página 21 Estoy fregando. Qué estás haciendo? Estoy escribiendo un e-mail. b Wat betekent estar + Gerundio in het Nederlands? p. 3 3 p. 4 4 p. 4 6 PRACTICAR 4 Describe: qué están haciendo los chicos? 16 dieciséis

El campamento de verano Qué estás haciendo? p. 4 5 5 Beeld een activiteit uit. Je klasgenoten moeten Estás leyendo un libro. cd 1 8 DELE p. 4 7 p. 6 13 raden wat je aan het doen bent. Ze gebruiken daarvoor estar + Gerundio. 6 Escucha y completa las frases con una forma del verbo venir. uu Resumen 1, página 20 1. Hola, Sara, de dónde? De la piscina. 2. Por qué sin tu mochila? 3. Dónde está Paco? Mira, allí. 4. Quiénes son? Son Esteban y Sara, para charlar un rato. 5. Ya podemos empezar, con todo. 6. de la plaza, y ya no quiero salir. 7 Qué haces durante las vacaciones? Utiliza una forma de todo/-a. uu Resumen 3, página 20 el día los días la semana las mañanas ir al / a la cuidar los animales montar a caballo jugar al / a la ordenar ayudar a / en 1 DELE p. 5 10 p. 5 11 8 Completa con me, te, le, nos, os, les. uu Resumen 2, página 20 1. Elena: «Este Aitor es un pesado, siempre toma el pelo.» 2. Aleixo: «Chicos, voy a contar una historia de Galicia.» 3. A los chicos encanta el juego Puntomanía. 4. A Elena no gusta ayudar en casa. 5. No, ver la tele no gusta, preferimos practicar deporte. 6. Sara: «Elena, qué pasa? P ACTIVIDADES 9 Escribe en tu cuaderno un final para el texto A, p. 15. Empieza con: «En ese momento entra Aitor en la cocina». cd 1 9 cd 1 9 10 ESCUCHAR a Escucha y contesta: qué pasa? b Escucha otra vez y contesta las preguntas. 1. Cuántos puntos tiene Aitor? 2. Y Elena? 3. Qué dice Elena sobre Aitor y el fútbol? c Explica en holandés. Leg in het Nederlands uit wat je van het fragment hebt begrepen. diecisiete 17

B EL MONEDERO 1 DE ELENA cd 1 10 cd 1 11 5 10 Hoy los chicos van a hacer una excursión a Tuy, una ciudad en la frontera 2 con Portugal. A las nueve y media casi todos los chicos están en el autobús con sus mochilas, sus chaquetas y sus móviles. Los monitores miran la lista de los chicos: dónde están Paolo y Juanjo? Y Mar tampoco está. Pues, los chicos están todavía buscando sus cosas y, además, no tienen ganas de subir 3 al autobús. Y Mar? Ahí viene, como siempre es la última. En el autobús Mar sólo ve un asiento 4 libre al lado de Verónica, una amiga de Aitor. También hay un asiento libre al lado de Mauricio, el monitor, pero allí mejor no! Menos mal que Elena dice: «Mar, ven aquí! Aquí hay un asiento para ti.» 35 40 45 «Ves, Elena? Es Galo, el hijo de la bruja que tiene ahora tu monedero. Para encontrar tu monedero, tienes que decir desconjuro!,» dice Aleixo. «Las brujas no existen y ese Galo tampoco existe. Es sólo una historia para niños pequeños,» le contesta Elena muy triste porque no tiene su monedero. «Vamos a buscar todos juntos,» dice Mauricio, el monitor, «Elena y Aleixo, volved al museo para preguntar. Paolo, Juanjo y Aitor pueden buscar por la calle y yo voy con Mar a la catedral.» «No te preocupes 12,» dice Aitor, «seguro que vamos a encontrar tu monedero.» «Bueno», piensa Elena, «este Aitor y sus amigos, seguro que no van a encontrar mi monedero porque van a hacer tonterías y nada más.» 15 20 25 Por fin la excursión puede empezar. La estrella 5 del viaje es Aleixo, el chico de Pontevedra. Sabe mucho sobre la región y le encanta contar cosas: «Os voy a contar algo sobre Galo: Galo es el hijo de una bruja 6, es muy travieso y siempre roba 7 las cosas de los chicos. Cuando estás en Galicia, siempre tienes que decir: Desconjuro! 8 para no perder 9 tus cosas,» les explica Aleixo a sus compañeros. A todos les gusta la historia pero no le creen. «Déjate de cuentos 10,» le dice Elena mientras le escribe un mensaje a Sara. 50 A las cuatro de la tarde los chicos vuelven al autobús sin el monedero. Durante el viaje todos los chicos están contentos menos Elena. Todos escuchan a Aleixo y sus historias, sólo Elena mira por la ventana. «Y ahora, qué hago? Una semana más sin monedero y sin dinero? Qué va a decir mamá?» 30 La catedral de Tuy En Tuy los chicos pasean por las calles de la ciudad, visitan un museo, suben a la torre de la catedral 11, toman un montón de fotos y después quieren ir a la heladería que está al lado del río. Elena también, pero dónde está su monedero? Elena busca por todas partes: en su chaqueta y en su mochila, pero el monedero no está. 1 el monedero de portemonnee 2 la frontera de grens 3 subir hier instappen 4 el asiento de zitplaats 5 la estrella hier: het middelpunt van de belangstelling 6 la bruja de heks 7 robar stelen 8 Desconjuro! spreuk om magie af te wenden 9 perder verliezen 10 Déjate de cuentos! Hou toch op met die kletsverhaaltjes! 11 la torre de la catedral de toren van de kathedraal 12 No te preocupes. Maak je geen zorgen. 18 dieciocho

COMPRENDER 1 Corrige las frases. 1. Los chicos hacen una excursión a Pontevedra. 2. El monitor se llama Manuel. 3. Aleixo es un chico que no habla mucho. 4. Galo es un amigo de Aleixo. 5. Elena deja su monedero en el autobús. El campamento de verano El monedero de Elena 6. A las cuatro de la tarde los chicos están en la heladería. 7. Aitor encuentra el monedero de Elena en la calle. 1 ACTIVIDADES 2 Lee los textos A y B: qué final de la historia prefieres? Por qué? Puedes utilizar: Yo prefiero Me gusta No me gusta A el texto A / B porque es Claro que Elena no cree en las historias de Aleixo. Pero bueno, por qué no, piensa Elena y dice desconjuro! De repente, Mauricio, el monitor, descubre algo al lado de la puerta del autobús y pregunta: «Elena, éste no es tu monedero?» interesante. divertido. tonto. aburrido. diferente. (poco) probable 1. B 1 (poco) probable (niet erg) waarschijnlijk De repente Aitor dice a Elena: «Oye, Elena, mira debajo del asiento de Mar: no es tu monedero?» Elena toma su monedero, dice gracias a Aitor y luego piensa que este chico a veces es muy pesado, pero a veces también puede ser bastante simpático. APRENDER MEJOR p. 7 1 p. 8 2 3 a Sleutelwoorden Lee el texto y apunta en tu cuaderno las palabras clave de la historia: quién? con quién? dónde? cuándo? cómo? por qué? P b Utiliza las palabras clave de a para escribir un resumen en tu cuaderno. Destreza Als je een tekst wilt samenvatten, moet je je focussen op de belangrijkste informatie. Om die informatie te vinden, beantwoord je de vragen: Wie? Met wie? Waarom? Wanneer? Hoe? Waarom? Waar? diecinueve 19

Resumen de gramática 1 Los verbos Werkwoorden [yo] [tú] [él / ella / usted] [nosotros/-as] [vosotros/-as] [ellos / ellas / ustedes] jugar venir poner juego juegas juega jugamos jugáis juegan vengo vienes viene venimos venís vienen pongo pones pone ponemos ponéis ponen Jugar en venir zijn werkwoorden met klinkerwisseling. In de vormen voor yo, tú, el/ella/usted en ellos/ellas/ustedes verandert de -u- in -ue- of de -e- in -ie-. Ook volver heeft klinkerwisseling (o p ue). 2 El pronombre de complemento indirecto Het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp Estar aquí No La profe Hacer deporte Qué También me te le nos os les encanta. gusta el fútbol? pregunta mucho. encanta. gusta del campamento? gusta mucho. Miguel me escribe un e-mail. Miguel schrijft me een e-mail. De persoonlijke voornaamwoorden als meewerkend voorwerp zijn me / te / le / nos / os / les. Ze komen meestal overeen met (aan/voor) mij /jou / hem / haar / u / ons / jullie / hen / u (meervoud). De vormen staan voor het vervoegde werkwoord. 3 Los determinantes todo y otro Todo en otro enkelvoud M todo otro el día libro W toda otra la tarde silla meervoud todos otros los días libros todas otras las tardes sillas Todo en otro gedragen zich als bijvoeglijke naamwoorden: ze passen zich in getal en geslacht aan het zelfstandig naamwoord aan. Als er na todo een zelfstandig naamwoord volgt, komt er tussen die twee woorden het bepaald lidwoord. Todo kan verschillende betekenissen hebben: Todo el betekent de hele/het hele. Todos los betekent al de/het of alle. 20 veinte

El campamento de verano Resumen 1! Quiere tomar otro zumo. Prefiere el otro zumo. Hij wil nog een sapje. Hij wil liever het andere sapje. Quieres otro zumo? Otro wordt gebruikt zonder bepaald lidwoord. Het betekent nog een of een andere. Als je otro gebruikt in de betekenis van de/het andere, dan gebruik je wel het bepaald lidwoord. 4 Estar + gerundio Estar + gerundio Met estar + Gerundio geef je aan dat een handeling of gebeurtenis aan de gang is. Om de Gerundio van werkwoorden op -ar te maken, vervang je de uitgang door -ando: trabajar trabajando Om de Gerundio van werkwoorden op -er of -ir te maken, vervang je de uitgang door -iendo: comer comiendo salir saliendo Estoy Estás Está Estamos Estáis Están hablando. haciendo. aprendiendo. mirando. esperando. escribiendo. Ik ben aan het praten. Jij bent aan het doen. Hij/zij is / u bent aan het leren. Wij zijn aan het kijken. Jullie zijn aan het wachten. Zij zijn / u bent aan het schrijven. hablar: aprender: escribir:! leer! decir hablando aprendiendo escribiendo Elena está leyendo. Aitor está diciendo tonterías. veintiuno 21

ANíMATE! el medio el suplente la falta / hacer una falta el capitán del equipo el uniforme el césped el banquillo de los suplentes la bota de fútbol el entrenador el delantero el defensa meter un gol la portería el silbato el árbitro el portero 1 : 3 Pontevedra Celta 2 : 2 Pontevedra Celta 2 : 0 El equipo «Pontevedra» Pontevedra Celta cd 1 12 cd 1 12 1 Bekijk de tekening. Wat is de taak van el delantero, el defensa en el portero? 2 a Mira la foto y escucha. Quiénes son Quique, Marco y Antonio y qué hacen en el equipo? b Escucha otra vez. Wat betekenen de werkwoorden empatar en perder? 22 veintidós

TAREA FINAL El campamento de verano Tarea final 1 Je kent het principe van de Tarea final al uit Apúntate! 1. De opdrachten voer je individueel of in een groepje uit. Na de beoordeling van je docent neem je de opdracht op in je dossier. In deze Tarea final ga je een Spaans dominospel maken. 1 Maak in drietallen kaartjes voor een dominospel. Schrijf steeds op verschillende kaartjes twee begrippen die passen bij een categorie uit de lijst, bijvoorbeeld: tortilla hola buenos días estudiar twee begroetingen twee Spaanse achternamen twee afscheidsformules twee landen twee talen twee werkwoorden twee lidwoorden twee sporten twee gerechten twee schoolspullen twee Spaanse steden twee dieren 2 Speel nu het spel in groepjes van drie. Jullie leggen alle kaartjes bij elkaar. Elke speler pakt evenveel kaartjes en legt zijn kaartjes met de beschreven kant naar beneden. Om de beurt draait elke speler een kaartje om. Begrippen die bij elkaar passen, mogen aan elkaar gelegd worden, zoals twee begroetingen, een voor- en achternaam, een lidwoord en een passend zelfstandig naamwoord, enz. Wie niet kan aanleggen, past. Degene die als eerste zijn kaartjes heeft aangelegd, heeft gewonnen. veintitrés 23